Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Luchtenveld tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de invoering van de mogelijkheid van beëindiging van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst alsmede van een gewijzigde vaststelling en effectieve handhaving van de afspraken en rechterlijke beslissingen die in verband met de ontbinding van het huwelijk of nadien tot stand zijn gekomen over de wijze waarop door beide ouders vorm wordt gegeven aan het voortgezet ouderschap (Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap) (29676).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het uitspreken van mijn waardering voor het elan en de verve waarmee de indiener, de heer Luchtenveld, aanzetten tot vernieuwing heeft gedaan voor het ouderschap en de administratieve echtscheiding. Het is een loffelijk streven om partners die voornemens zijn om te scheiden, ertoe te stimuleren en uit te nodigen om vooraf al na te denken over de ouderschapsregeling. Het alternatief van de administratieve echtscheiding naast de andere procedures tot het ontbinden van het huwelijk zien wij als vooruitgang. Wij hebben ook waardering voor de manier waarop ontwikkelingen in het rechterlijke proces, zoals van de lijdelijke rechter naar meer rechterlijke processturing, zijn betrokken bij dit ontwerp. De rechter als ultimum remedium blijft natuurlijk een basisprincipe in ons rechtssysteem, maar het is een verrijking dat ook nieuwe expertises zoals mediation worden meegenomen in de procedures, waarbij je een alternatief hebt om deskundigheid in te zetten in gezamenlijk overleg in plaats van de klassieke twee partijen met twee procureurs.

De manier waarop de indiener onze vragen over de functie van de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft beantwoord, was helder. Ons is duidelijk geworden hoe dat dan zit. Dat ligt anders voor de kwestie van het ontbreken van beroep en cassatie bij de executie van het ouderschapplan. Het betoog van de rechter als scheidsrechter, zoals bij voorlopige voorzieningen, de vergelijking met de kantonrechter en de voorlopige voorziening als ordemaatregel en de verwijzing naar de overeenkomsten met het ontslagrecht hebben ons niet kunnen overtuigen. Dat was een heel zwaar punt voor ons, zoals ik heel duidelijk heb aangegeven in mijn eerste termijn. Daarbij komt ons andere zware aandachtspunt, namelijk het risico van de vloedgolf aan bagatelzaken. Wij hebben dat aangestipt als belangrijk aandachtspunt en deden dat niet als enigen. Dat wisten wij uit het voorlopige verslag en het is ook in de beraadslaging hier een en andermaal aan de orde gekomen.

Helaas zijn in de loop van het debat onze twijfels of zelfs angsten voor dat soort risico's eerder toe- dan afgenomen. Wij hebben eigenlijk niets gehoord wat ons gerust zou stellen voor het geval dat die risico's inderdaad bewaarheid konden worden, als dit wetsvoorstel zou worden aangenomen. Vanwege de vernieuwing hebben wij aan het begin van de behandeling van dit wetsvoorstel besloten om het voorstel het voordeel van de twijfel te geven. Wie vernieuwing wil, moet in het privaatrecht immers, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het strafrecht, enig beheersbaar risico aandurven. Het familierecht is per definitie grensoverschrijdend. In deze tijden van migratie en buitenlandse reizen is het onvermijdelijk dat er veel internationaal verkeer is. Dan moeten wij toch ook bepaalde risico's aandurven en ons niet laten beperken door ons te richten op de meest conservatieve, om niet te zeggen: achterlijke, rechtssystemen die wij tegenkomen in het internationale verkeer. Maar ondanks dat alles heeft de loop van het debat ons toch meer twijfels dan zekerheden gegeven. Wij zijn toch ook een beetje geschrokken van het gehalte van de beantwoording. Ik moet zeggen dat wij toch gehoopt hadden, daarin meer stevigheid aan te treffen. De conclusie is dan ook dat het, waar wij aanvankelijk nog geneigd waren om het wetsvoorstel het voordeel van de twijfel te geven, toch is omgeslagen in het voornemen om onze fractie voor te stellen, dit wetsvoorstel niet te ondersteunen.

De heer Russell (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie dankt de indiener voor de gedeeltelijke beantwoording van de vragen van de CDA-fractie. Ik kom daar nog op terug. De antwoorden hebben de CDA-fractie niet van mening doen veranderen. De voorbeelden daarbij zijn onder meer – ik zal ze niet allemaal herhalen – de niet-ontvankelijkheid in verband met ouderschapplan, een punt of een discussie die op het laatst te voorschijn kwam en die niet helder in het voorstel verwoord staat, onbelemmerde toegang tot de rechter, hoger beroep en cassatie. Dat zijn er drie die al genoemd waren, maar daar komt er nog een bij. Dat de griffier op een gegeven moment kan gaan schiften en zeggen wat naar mediation gaat, wat naar hier en wat naar daar en wat overal naartoe gaat, is regelrecht in strijd met de Grondwet, artikel 112. Hoe je er ook tegenaan zou willen kijken, wij zitten hier als Eerste Kamer juist om ons te buigen over strijdigheid met de Grondwet of met internationale regels. Daar komt nog bij wat mevrouw Broekers-Knol al genoemd heeft, namelijk de uitvoerbaarheid et cetera.

Al met al beschouwen wij de punten die ik ook in mijn eerdere termijn genoemd heb, als irreparabel. De CDA-fractie zal dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Dank aan de indiener van het wetsvoorstel voor de beantwoording. Er is nog een vraag waarop wij geen duidelijk antwoord gekregen hebben, of misschien heb ik het antwoord gemist. De vraag was: artikel 253a van het wetsvoorstel lijkt niet de mogelijkheid te bieden om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals vastgelegd in het ouderschapplan, in het belang van het kind op te schorten en een van beide ouders daarmee te belasten. Dat kan nu wel, op grond van artikel 377a BW, ingeval het gezag aan een van beide ouders is opgedragen. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening geldt de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2005. Hoe beoordeelt de indiener artikel 253a in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad? Anders gezegd: geldt de uitspraak van de Hoge Raad, wanneer artikel 253a van het wetsvoorstel kracht van wet zou hebben?

Tot slot: de indiener heeft het wetsvoorstel met veel elan ingediend en verdedigd. Hij heeft hier ook gezegd dat hij veel elan heeft, omdat hij meent dat kinderen niet de dupe mogen worden van de echtscheiding van hun ouders. Dat zijn wij volledig met hem eens. Hij heeft ook gezegd dat juist liberalen veranderingsgezind zijn en dat wij niet alles bij het oude moeten willen laten. Ik acht het wél van belang dat wij onze verantwoordelijkheid nemen als leden van de Eerste Kamer en wetsvoorstellen dus toetsen aan de criteria rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De grote vraag is of de problemen die door de indiener worden geschetst, zoals kinderen die op het laatste moment niet mee met vakantie mogen met de andere ouder, opgelost worden door dit wetsvoorstel of dat er juist nieuwe problemen door ontstaan, bijvoorbeeld op het terrein van het procesrecht, de belasting van de rechterlijke macht en overgangsregelingen. Het oordeel van mijn fractie is helaas dan ook dat het wetsvoorstel in zijn totaliteit niet goed is. De VVD-fractie kan het wetsvoorstel dan ook niet steunen en ziet ook geen enkele mogelijkheid voor reparatie.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn helder uiteengezet op welke wijze mijn fractie denkt over dit wetsvoorstel, namelijk vanuit een positieve grondhouding. Ons oordeel berust in de kern op twee elementen. Naar onze mening legt het wetsvoorstel uiteindelijk meer nadruk op de belangen en het welzijn van bij een echtscheiding betrokken minderjarige kinderen en wordt in een echtscheidingsprocedure meer uitgegaan van de gelijkwaardigheid van partners waar het gaat om de zorg voor en opvoeding van deze minderjarige kinderen. Mijn fractie heeft uiteraard ook vragen over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de handhaafbaarheid. Wij passen die elementen echter toe op de factoren die ik net heb genoemd en die voor ons een belangrijk kenmerk van het wetsvoorstel vormen. Mijn fractie heeft daarom niet de neiging om het wetsvoorstel niet te steunen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Ik dank de indiener namens onze fractie voor zijn verdediging in deze Kamer. Hij heeft nog eens benadrukt, zoals ook al in de stukken was terug te vinden, dat hij het accent wil leggen op het gezamenlijke gezag in combinatie met het ouderschapplan. Enkele woordvoerders hebben gevraagd welk belang daarbij vooropstaat, dat van de kinderen of dat van de ouders.

Uit onze bijdrage in eerste termijn zal de indiener wel hebben begrepen dat onze bedenkingen een heel ander onderdeel van het wetsvoorstel betroffen, namelijk de administratieve scheiding. Ik heb al getracht om duidelijk te maken waarom wij aan de betrokkenheid van de rechter blijven hechten, beseffend dat die op dit moment in een heel aantal situaties ook uiterst marginaal is. Het zal de indiener echter niet verwonderen dat zijn inbreng in eerste termijn ons niet tot andere gedachten heeft gebracht.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij hebben het idee dat de heer Luchtenveld en mevrouw Broekers-Knol verwikkeld zijn in een administratieve scheiding. Wie zou kunnen optreden als scheidingsbemiddelaar zodat ook dit wetsvoorstel toch in harmonie kan opgroeien?

De meeste fracties in deze Kamer vinden dit initiatiefwetsvoorstel sympathiek: waar mogelijk blijft de rechter buiten de scheiding en maken ouders afspraken over de gezamenlijke opvoeding van eventuele kinderen. De indiener erkent de beperkte reikwijdte van zijn voorstel. Hij spreekt over de mogelijkheid om de problematiek te verminderen, het zetten van een eerste stapje en de noodzaak van aanvullende maatregelen.

Dit voorstel heeft goede elementen, maar wij zien nog problemen. Het is niet duidelijk of de toeloop op de rechter groter of kleiner wordt. Kan de rechtbank wel binnen drie weken een uitspraak doen? Kunnen griffiers besluiten tot bemiddeling? Is de huidige gesubsidieerde rechtsbijstand afdoende om aan een substantieel gedeelte van de kosten van mediation tegemoet te komen? Mijn fractie is niet erg gelukkig met wat de indiener een "markt van mediators" noemt, met het verdwijnen van de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en met het verdwijnen van de mogelijkheid voor hoger beroep. Mijn fractie is nog steeds geneigd om het voorstel van de heer Luchtenveld het voordeel van de twijfel te gunnen, maar het is niet zo gemakkelijk. Wij hopen dat hij nog enkele zorgen kan wegnemen zodat die positieve houding er tot het eind kan blijven.

Wij prijzen de kritische blik die de fracties van de VVD en het CDA vandaag op dit wetsvoorstel hebben geworpen. Wij hopen dat zij deze goede parlementaire houding ook na vandaag voortzetten. Hoeveel wetten die wij hier de afgelopen jaren hebben aangenomen, zouden immers met diezelfde kritische blik niet zijn gesneuveld? Gelukkig is het nog geen reces.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Dat was de reden dat wij tegen het concurrentiebeding hebben gestemd, mijnheer Van Raak. Wij vonden het voorstel kwalitatief niet goed.

De heer Van Raak (SP):

Ja, heel af en toe gebeurt dat.

De heer Luchtenveld:

Voorzitter. Ik zou u willen vragen om mij toe te staan om nu een aantal dingen te zeggen en vervolgens de beraadslaging te schorsen. Ik heb namelijk behoefte aan nader politiek beraad. Ik snap best hoe de kaarten hier liggen, daarvoor loop ik lang genoeg mee. De kans dat dit wetsvoorstel in de huidige vorm alsnog een meerderheid haalt, acht ik buitengewoon klein.

Ik heb echter zojuist het stenogram aangereikt gekregen. Er is een aantal dingen gezegd, ook door de minister, die ik voor de beeldvorming na wat zorgvuldiger bestudering recht wil zetten. Ik denk dat het niet goed is om dat nu in deze tweede termijn deels geïmproviseerd te doen. Ik heb vanmiddag een aantal dingen gehoord van de minister waartegen ik ernstig bezwaar maak, met name zijn suggestie dat het voorliggende wetsvoorstel meer in het belang is van de ouders dan in dat van de kinderen. Die opmerking wil ik hoe dan ook rechtzetten. Er is nog een aantal vragen blijven liggen uit de eerste termijn waarop ik graag wil terugkomen. Ik kan de antwoorden daarop deels nu geven.

Ik wil in elk geval om een schorsing vragen zodat de tweede termijn op een nader moment kan worden afgerond. Dat kan gedeeltelijk misschien schriftelijk, maar ik wil graag nader de gelegenheid hebben om mijn voorstel te verdedigen. Ik laat het graag aan u over of u mij de gelegenheid wilt geven om een en ander te zeggen. Ik heb al een antwoord op de vragen over het hoger beroep en de rol van de griffier, namelijk dat deze niet in strijd zijn met de Grondwet en dat dergelijke zaken ook elders in wetgeving voorkomen. Ik zou in elk geval een knip willen aanbrengen in de tweede termijn.

De voorzitter:

Als u een schorsing wilt aanvragen, kan ik dat voorstellen. De beslissing daarover is echter aan de Kamer.

De heer Russell (CDA):

Het is een erg ongebruikelijk voorstel. Wij reageren hier immers ook improviserend op hetgeen wij vanmiddag hebben gehoord. Ik heb er af en toe ook wel behoefte aan om dingen thuis op te zoeken, maar zo zit het nu eenmaal niet in elkaar. De heer Luchtenveld heeft nu gezegd tegen de minister wat hij wilde zeggen, namelijk dat hij het niet met hem eens is. Daar moet de minister mee doen wat hij wil. Ik stel voor om het debat af te maken en de discussie niet langer te laten duren dan nodig is.

De heer Van Raak (SP):

Als de heer Luchtenveld behoefte heeft aan een schorsing, willen wij daar graag in voorzien.

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik meen dat wij dit hadden afgestemd, maar kennelijk zijn de conclusies niet helemaal eenduidig. Wat de PvdA-fractie betreft, kan de indiener de ruimte krijgen als hij daarom verzoekt.

De heer Engels (D66):

Bij die laatste opmerking sluit ik mij aan namens de fractie van D66. Ook wij zijn bereid om dat toe te staan.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Als iemand zoiets vraagt, ligt het natuurlijk voor de hand om daar "ja" op te zeggen. Ik wil de heer Luchtenveld uiteraard die ruimte bieden, maar ik wil graag weten hoe de procedure vervolgens verloopt. Gaan wij vanavond verder? Gaan wij volgende week verder? Gaan wij over twee weken verder? Dat maakt het eigenlijk een beetje lastig. Ik zou daar graag wat meer informatie over willen hebben.

De heer Luchtenveld:

Het gaat toch om wetgeving en dat moet uitermate zorgvuldig gebeuren. Het komt vaker voor, in ieder geval ook in de Tweede Kamer, dat om een derde termijn wordt gevraagd. Die heb ik niet nodig. Ik meen dat afronding mogelijk is in een aanvullende tweede termijn. Ik denk alleen dat dit nu niet goed mogelijk is. Een kwartiertje extra zal naar mijn mening niet veel opleveren, dus ik vraag om een wat langere schorsing. De afronding kan wat mij betreft volgende week plaatsvinden, dat is geen enkel probleem. Ik wil wel graag aan de hand van het stenogram een aantal zaken nader toelichten. Ik kan best een aantal antwoorden nu geven, maar ik wil graag gelegenheid om mij nader te beraden, ook met het oog op de toekomst. De Eerste Kamer krijgt mogelijk nog een ander wetsvoorstel over hetzelfde onderwerp ter behandeling voorgelegd. Dat moet nog door de Tweede Kamer worden behandeld.Voorzitter

De heer Russell (CDA):

Ik heb in eerste instantie begrepen dat de heer Luchtenveld nu wat antwoorden wilde geven en dat de rest schriftelijk kan. Dat is voor mijn fractie zeker beter bespreekbaar dan dat de heer Luchtenveld nog een keer terugkomt en de Kamer nog een keer door het hele rondje van argumentatie meeneemt, zeker daar hij van mijn fractie heeft vernomen dat de problemen die wij zien, niet reparabel zijn. Wat vindt de heer Luchtenveld van het voorstel om nu zijn opmerkingen te maken en vervolgens een schriftelijk rondje te houden?

De voorzitter:

Mijnheer Luchtenveld, u heeft aangegeven dat u in ieder geval in staat en bereid bent om op een deel van de reacties van de Kamer nu een reactie te geven. U heeft ook aangegeven dat een nadere schriftelijke reactie op een aantal vragen en kanttekeningen mogelijk is. Kunt u leven met het voorstel dat deze combinatie bevat?

De heer Luchtenveld:

Ja.

De voorzitter:

Dan mag u uw gang gaan.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Ik vind het prima, maar ik wil graag weten wanneer wij een antwoord kunnen verwachten. Ik heb begrepen dat dit volgende week zal zijn. Dat is prima, want dan kunnen wij volgende week ook meteen stemmen.

De voorzitter:

Ik heb van de heer Luchtenveld begrepen dat dit mogelijk is, want hij heeft die termijn genoemd.

De heer Luchtenveld:

Ik kan in de loop van de volgende week een brief bezorgen.

De voorzitter:

Nee, "in de loop van de volgende week" is iets anders dan wat de Kamer wil, namelijk dat wij de volgende week tot afhandeling van het wetsvoorstel kunnen overgaan.

De heer Van Raak (SP):

Een aantal fracties, ik meen zelfs de meerderheid van de Kamer, heeft gezegd dat deze wet niet te repareren is. Ik vraag mij af wat het voor zin heeft om de heer Luchtenveld met nog meer papier te laten komen. Dat lijkt mij een toneelstuk, als het voorstel tenminste echt niet te repareren is.

De voorzitter:

Als de heer Luchtenveld als initiatief­nemer van een voorstel de behoefte heeft om thans mondeling en eventueel aanvullend schriftelijk te reageren, dan is dat zijn goed recht. Mijnheer Luchtenveld, u kunt uw betoog in tweede termijn vervolgen. Wij hebben een heldere afspraak. Uw schriftelijke reactie, voorzover u daaraan nog behoefte heeft na uw mondelinge reactie, moet zodanig op tijd zijn dat de Kamer in staat is om die tot zich te nemen zodat zij volgende week dinsdag kan stemmen over het wetsvoorstel. Dat betekent dat de schriftelijke reactie uiterlijk vrijdag binnen moet zijn.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik noem nog één punt ter aanvulling op mijn antwoord in eerste termijn. Ik heb de heer Van Raak daarop al gewezen. In verband met de regeling van de bijstand in geval van mediation verwijs ik naar de brief van 10 oktober 2005, die in dit dossier onder nummer 24 is opgenomen. Daarin wordt duidelijk gemaakt wat het standpunt is.

De heer Luchtenveld:

Voorzitter. Ik wil op enkele punten nader ingaan, ook na hetgeen is gezegd. Ik meen dat ik het belang van een meer gelijkwaardig ouderschap niet anders kan onderschrijven dan ik vanmiddag heb gedaan. Dat doe ik met name omdat ik echt in de huidige praktijk constateer dat de verdeling tussen de beide ouders vaak niet evenwichtig is, ook niet in de machtsmiddelen die aan de verzorgende ouder vaak wel en aan de niet-verzorgende ouder niet worden toegestaan, waaronder in voorkomende gevallen ook de sterke arm omdat dan sprake is van onttrekking aan de wettelijke hoofdverblijfplaats of aan het wettelijk gezag. Dat is het hoofdpunt dat wat mij betreft veranderd moet worden. Dat alles, herhaal ik, is in het belang van kind opgeschreven, niet in het belang van specifiek de niet-verzorgende ouder en ook niet in het belang van beide ouders. Nee, het gaat juist om evenwichtigheid, maar het belang van het kind staat daarbij voorop. Het gaat om het voorkomen van het PAS-syndroom, dat in de literatuur is beschreven, waarbij het kind zich verloren en verstoten voelt en de dupe wordt van de strijd tussen de beide ouders. Als dat punt wordt onderschreven, roep ik de Kamer op om, als het niet via dit wetsvoorstel is, toch in ieder geval in deze parlementaire periode te komen tot wetgeving die dat ook helder neerlegt.

Ik zou het jammer vinden als in navolging van andere landen niet de mogelijkheid wordt geschapen om ook zonder rechter te komen tot een afwikkeling van een huwelijkse relatie als mensen daaraan geen behoefte meer hebben. Ik meen dat dat ook heel zorgvuldig kan via de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dat is gelukkig ook onderschreven door mevrouw Tan.

Het punt van het hoger beroep is een keuze geweest. Ik zou graag bereid zijn geweest te overwegen over dat punt de discussie aan te gaan of het wat de Kamer betreft zou helpen om het wetsvoorstel hier wel op een meerderheid te laten rekenen, maar ik heb uit de bijdragen van een aantal grote fracties begrepen dat dat weinig kans van slagen zou hebben omdat er op meer punten kritiek bestaat. Op zichzelf betreur ik dat ten zeerste.

Ik neem heel veel afstand van de verklaring van de minister en dat wil ik graag nader schriftelijk bezien aan de hand van het stenogram. In het stenogram heb ik al nagelezen dat de minister inderdaad heeft gezegd dat het wetsvoorstel zich primair zou richten op de belangen van de ouders. Dat vind ik echt een punt dat niet onweersproken kan blijven.

Er zijn nog enkele punten blijven liggen uit de eerste termijn. Ik ga nader in op de kwestie wat de griffier nu precies doet om te voorkomen dat alle zaken bij de rechter ter tafel komen. Dat is ook in de Tweede Kamer een punt van discussie geweest, namelijk de vraag of er toch een zeefwerking is. Aanvankelijk was sprake van het organiseren van een zitting binnen twee weken, dus niet het doen van een uitspraak. Dat is opgerekt naar binnen drie weken, een week extra. Vervolgens is toen gezegd dat het een schriftelijke aanvraag moest zijn en dat aan de schriftelijke aanvraag ook nog wat stukken moesten worden toegevoegd. Daarin moest bijvoorbeeld het ouderschapplan of de eerdere rechterlijke beschikking staan. Zo beschikt de rechtbank ter beoordeling ook over de gegevens van wat eerder tussen de beide echtelieden aan afspraken is gemaakt en waarover het geschil gaat. Dat moet helder omschreven zijn en de griffier kan dus vragen om dat aan te vullen. Het is een hoofdregel in ons procesrecht dat ook de andere partij in de gelegenheid wordt gesteld zich te laten horen. Het kan ook niet anders omdat nadrukkelijk in de bepalingen van het wetsvoorstel staat dat uiteindelijk de rechtbank ook een vergelijk tussen partijen moet beproeven. Het is duidelijk dat dat niet mogelijk is als de andere partij niet is opgeroepen. Het kan niet eenzijdig leiden tot een mediation. Daarvoor zijn altijd twee partijen nodig. Een rol voor de griffier lijkt mij wel de beoordeling of iets geschikt is om op zitting te komen dan wel door de griffier kan worden afgehandeld dan wel of de griffier met partijen in overleg kan treden over vrijwillige mediation en daarmee instemming met het nog niet op zitting brengen. De griffier kan niet eenzijdig zeggen dat een zaak niet op zitting komt als een van beide partijen daartegen bezwaar heeft. Dat zal altijd onder rechterlijke verantwoordelijkheid moeten gebeuren en dat vereist dus altijd op zijn minst een procesbeslissing van de rechter. Dat wil ik in ieder geval verduidelijken. Overigens is er in ons recht wel een andere plek, namelijk artikel 252 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de griffier wel een aantekening kan doen over gezamenlijk gezag, maar dat is nadrukkelijk op gemeenschappelijk verzoek. Als een van beiden bezwaar maakt, komt de zaak toch weer bij de rechter. Dat zou ook hier de lijn moeten zijn, namelijk dat niet een griffier buiten een van de ouders om hierover een beslissing kan nemen. Ik meen dat over dat punt voldoende verhelderd is wat voor ogen staat. Of het allemaal voldoende duidelijk is opgeschreven, daarover kan men van mening verschillen. In ieder geval is dat wat voor ogen staat. Ik denk dat het ook goed is als wordt nagedacht over nieuwe procedures.

Op het risico dat alles bij het oude zal blijven als toch weer wordt gekozen voor de procureur ben ik al eerder ingegaan. Die vrees is groot en ik ben toch bang dat ook daaraan een kostenaspect zit, niet alleen voor de mensen met de allerlaagste inkomens. Ook daar bestaat er vaak een drempel voor mensen met middeninkomens om maar te blijven procederen. Dat is vaak ook niet goed in het belang van de kinderen. Aan de andere kant is het wel zo dat als er in de praktijk steeds aan het kortste eind wordt getrokken – ik heb de Kamer erop gewezen dat er ook raadsheren zijn die daarop wijzen – er een duidelijk probleem ligt als men in de praktijk niet verder komt. Ook al heeft men het juridische recht op gezamenlijk ouderschap en op omgang, in de praktijk heeft men dan het nakijken omdat de machtspositie feitelijk ligt bij de verzorgende ouder. Dit probleem zou in ieder geval makkelijker moeten kunnen worden opgelost.

De heer Holdijk heeft gemeld dat de fracties van de SGP en ChristenUnie niet met dit voorstel hebben kunnen instemmen, met name vanwege de administratieve scheiding. Ik moet dit respecteren omdat daaraan principiële redenen ten grondslag liggen. Vanuit die achtergrond kan ik dit ook respecteren. Dat mijn eigen liberale fractie het wetsvoorstel niet kan steunen en ook niet reparabel acht, betreur ik ten zeerste. Ik denk dat mediation gericht op het komen tot afspraken een aardige suggestie van de heer Van Raak is, maar ik heb niet meer de indruk dat dit nu nog tot iets nuttigs zal leiden. Voor mij was dit niet te reden om nog nader te mogen reageren. Ik heb er meer behoefte aan om de argumenten nog eens aan te scherpen ten aanzien van ook de toekomstige wetgeving, die er hoe dan ook moet komen.

Door de SP-fractie is gevraagd of het niet veel beter zou zijn niet pas bij de echtscheiding de verplichting aan de ouders op te leggen om het ouderschapplan op te stellen, maar al in een veel eerder stadium. Het staat ouders natuurlijk vrij om eerder afspraken te maken, maar het meest urgent wordt dit natuurlijk op het moment dat er een belangrijke wijziging optreedt, die nu eenmaal inherent is aan een echtscheiding of aan het verbreking van een relatie, namelijk dat er meestal twee woonadressen komen in plaats van één. Vaak is het zo dat met één woonadres een aantal zaken in ieder geval makkelijker kunnen worden geregeld. Er zal in ieder geval een zekere taakverdeling zijn, ook al is er geen ouderschapplan. Dit is vaak goed, heet vaak een ouderschapplan, maar gaat om gewone afspraken over de opvoeding. Er is extra reden om na te gaan waar de kinderen op school gaan en hoe het zit met de sportclubs, als er een scheiding aan de orde is die daadwerkelijk haar weg vindt in de verhuizing van een van beide ouders. Vaak is het een goed uitgangspunt – dit is ook in de wet opgenomen – om te kijken naar de plek waar de kinderen verbleven. Vaak is het een goede raad om voor de kinderen zo min mogelijk te veranderen. Ook dat moet men weer bezien in de wijzigingen. Zoveel mogelijk rust voor de kinderen die toch al met veel veranderingen worden geconfronteerd, is soms een goede raad.

Er zitten overigens ook wat nevenaspecten aan dit soort kwesties, met name in de huisvestingssfeer. De niet-verzorgende ouder die niet daadwerkelijk een ruime taak in het gezag heeft, heeft vaak geen voorrang als het gaat om nieuwe huisvesting. De praktijk is dat de echtelijke woning vaak wordt toegewezen aan de verzorgende ouder. Dit is een van de redenen waarom ik heb bepleit goed te bekijken of er zoveel consequenties moeten worden verbonden aan het aanwijzen van een hoofdverblijfplaats, als men echt uitgaat van principieel gelijkwaardige ouders en een principieel gelijkwaardige gezagsverdeling.

Dit zijn op dit moment de paar kanttekeningen die ik meegeef aan de Kamerleden. Ik heb het idee dat er ook het een en ander is te zeggen over de Raad voor de Kinderbescherming, maar ik denk dat het goed is nog even rustig op papier te zetten wat mij daarmee precies voor ogen staat voor de toekomst. De politieke situatie is verder helder. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk de aanvullende brief doen toekomen.

Minister Donner:

Voorzitter. Volgens mij zijn er geen verdere vragen aan mij gesteld. Als de heer Luchtenveld bij mijn interventie in eerste termijn een kanttekening heeft gezet, is dat meer een discussie met de heer Luchtenveld.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij verwachten uiterlijk vrijdag 16 juni aanstaande om 16.00 uur van de heer Luchtenveld een schriftelijke reactie, zodat volgende week dinsdag kan worden overgegaan tot de stemming over dit wetsvoorstel.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven