Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 25 april 2005 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (met Akte, Protocol, Slotakte en Bijlagen); Trb. 2005, 196 (30256, R1800).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Het debat over de toetreding van Roemenie en Bulgarije vindt plaats in een kritische periode voor de Europese eenwording. Verwarring en twijfel hebben zich meester gemaakt van de publieke opinie, en niet alleen daarvan. Het belang van voortgaande eenwording wordt breed onderschreven, ook in ons eigen land. Mensen steunen de opvatting dat 60 jaar vrede en welvaart in Europa voor een belangrijk deel te danken is aan het proces van samenwerking in de Europese Unie. Tegelijkertijd bestaat er diep wantrouwen tegen de manier waarop deze samenwerking gestalte krijgt. Voor een deel slaat dit terug op de verdere uitbreiding. Angst voor de eigen toekomst, de houdbaarheid van onze sociale bestel en de veronderstelde bedreigingen van werk en wekgelegenheid spelen hierin een rol. Het is van belang om aan deze gevoelens aandacht te geven; het negeren van het debat op straat, in de huiskamers, de bedrijfskantines etc. heeft naar het oordeel van mijn fractie een rol gespeeld bij het ontstaan van de kloof tussen burgers en politiek als het om Europa gaat, en misschien wel in algemene zin.

Wij dienen in deze Kamer in de eerste plaats oog te hebben voor het debat in Nederland, maar niet alleen daarvoor. De toetreding van Roemenië en Bulgarije is op zichzelf geen onderwerp van zware discussies op straat. Wij moeten die lading er dan ook niet aan geven. Voor ons gaat het bij dit wetsvoorstel in de eerste plaats om politiek fatsoen en om vertrouwen. Het is fatsoenlijk om je aan afspraken te houden: als Roemenië en Bulgarije aan de Kopenhagencriteria voldoen, dan kunnen zij tot de EU gaan toetreden. Daarvoor is ratificatie van het daartoe strekkende verdrag nodig. Het gaat om vertrouwen in de EU als concept, als pact voor vrijheid, vrede en democratie. De kandidaat-lidstaten zijn aan een lang proces van integreren in de Europese Unie bezig, afwijzing nu zou de geloofwaardigheid van de Unie en in het bijzonder van ons eigen land er niet groter op maken. Voor mensen op straat, hier en in Boekarest en Sofia, is niet in gewone taal uit te leggen dat in de zwaarste procedure tot nu toe landen die voldoen aan de meeste voorwaarden, om politieke redenen, in casu vanwege de algehele scepsis over verdere samenwerking, worden afgewezen. Deze stellingname lijkt in strijd met het resultaat van opiniepeilingen over het toetreden van Roemenië en Bulgarije. Een meerderheid van de deelnemers in die peilingen is geen voorstander van het toetreden van deze landen en men wil in elk geval dat de voorwaarden serieus genomen worden. Met dit laatste is mijn fractie het eens en naar ons oordeel geldt dit ook voor beide landen zelf, gelet op het monitorrapport van de EU. Ik kom hierop nog terug.

Mijn fractie wil van de regering weten, op welke wijze er aandacht zal worden besteed aan het verdere proces van toetreden. Wij dringen er bij de regering op aan, actief informatie te verstrekken over de voortgang van het proces. Er moet aandacht geschonken worden aan de voorwaarden en de consequenties, opdat een breed publiek kennis kan nemen van de inspanningen die zowel de kandidaat-lidstaten – in dit geval Roemenië en Bulgarije – als de huidige Unieleden zich getroosten om het partnerschap waar te maken. Als burgers te kennen geven dat zij het gevoel hebben dat aan hun twijfels niet tegemoet gekomen wordt, dan moet daarop ingesprongen worden, en niet door het toetreden alsnog stop te zetten, maar door leiderschap te tonen en aan te geven waarom het onfatsoenlijk en ongeloofwaardig zou zijn om het proces nu terug te draaien. Het zou gemakzuchtig zijn en het zou geen bijdrage leveren aan de bevordering van vrede en democratie in Europa door nu van voornemens terug te komen.

Uit het voorgaande betoog is af te leiden dat mijn fractie wil instemmen met ratificatie van het verdrag. In onze bijdrage aan het voorlopig verslag heb ik de beeldspraak "het glas is half vol" gebruikt om aan te geven dat wij twijfels hadden, maar tegelijkertijd het belang van voortgang in het proces onderkenden. Die beeldspraak kan verwarring stichten. Het gaat bij deze ratificatie om een politieke beoordeling, die gebaseerd is op de wil om de Unie verder uit te breiden, waarbij nieuwe toetreders voldoende moeten zijn voorbereid. Instemming betekent dat wij het belang van uitbreiding met Roemenië en Bulgarije onderkennen en erop vertrouwen dat zij tijdig voldoen aan de eisen die meedoen stelt aan rechtsstaat, marktverplichtingen en democratie. Die beoordeling maakt de PvdA-fractie; geen halfvolle glazen, maar een volwassen deelname aan de EU in het vooruitzicht. De EU-Commissie zal in oktober rapporteren en concluderen of de voorgenomen datum van 1 januari 2007 in stand kan blijven of dat uitstel noodzakelijk is. Ik kom daar zo nog even op terug.

Er is naar mijn idee meer. Het is ook een proces dat erkenning inhoudt van opnieuw twee landen, twee lidstaten, die van het oude Europa een nieuw Europa willen maken. Erkenning, zoals door de Canadese filosoof Taylor in zijn boek Multiculturalisme uitgewerkt als een belangrijke voorwaarde om te kunnen samenleven. Ik noem Taylor bewust omdat hij die erkenning plaatst in de context van een maatschappij die veelzijdig is, die grote culturele verschillen aankan. Erkenning en identiteit gaan hand in hand. Dat is ook het kenmerk van het nieuwe Europa: samen door verschillen te erkennen en die variëteit als kwaliteit te gebruiken. Wij moeten ons niet in de hoek van voor of tegen laten drukken op grond van het referendum en de algehele scepsis. Wij moeten vanuit onze gezamenlijke kwaliteit durven denken.

Wij hebben in eerste instantie geen pleidooi gehouden om uit te stellen vanwege het verschijnen van de tussenrapportage van de Commissie. Nu die rapportage er ligt, stellen wij vast dat er vooruitgang is geboekt door zowel Roemenië als Bulgarije. Voor Roemenië geldt dat het inmiddels zo ver gevorderd is met de eisen aan de kwaliteit van de rechtsstaat, dat geen sprake meer is van "serious concern" als het om fraude in het overheidshandelen gaat. Er zijn nog vier punten waarover zorg bestaat, die vooral een administratief karakter hebben. Dat is niet onbelangrijk, maar de eisen aan de rechtsstaat worden door ons als zeer zwaar opgevat. En daar gaat het goed mee. De Commissie zal begin oktober definitief oordelen over toetreden per 1 januari 2007. Om effectief te kunnen blijven opereren, is instemming met het verdrag onzerzijds noodzakelijk. Datzelfde geldt voor Bulgarije, zij het dat bij dit land nog zes punten van zorg over zijn, waaronder één punt dat betrekking heeft op de JBZ-pijler.

Het betekent dat beide landen het goede spoor volgen. Het betekent niet dat er geen kritische noten gekraakt hoeven te worden. De bestrijding van de corruptie, de harde aanpak van zware criminaliteit, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de administratie van onder meer de budgetten die via Europa beschikbaar komen en de positie van minderheden blijven om aandacht vragen. De verbeteringen die ingezet zijn en waarover door de Commissie nu positiever wordt geoordeeld dan in oktober 2005, zijn kwetsbaar. Zij vragen om onderhoud en om voortgaande inspanningen. Het is goed dat het aantal fraudezaken dat aangepakt wordt, zo sterk is toegenomen. Op termijn mag dat het noemen niet meer waard zijn, omdat het gewoon moet zijn. Ik vind overigens dat wij op dit punt enige terughoudendheid aan de dag moeten leggen. Het tempo van veranderingen is al bijzonder hoog in de landen uit het voormalige Oostblok. Wie oog heeft voor de resultaten sinds 1991 zal dat willen volgen, zeker als wij in acht nemen in welk tempo wij zelf majeure veranderingen in onze staatsadministratie tot stand weten te brengen. Ten slotte blijven ook de zes eerste lidstaten van de Unie zo hun eigen problemen met integriteit en zorgvuldigheid van het overheidsoptreden houden. Dat vraagt om constante alertheid, waarbij wij elkaar behulpzaam moeten zijn!

De heer Kox (SP):

De heer Eigeman zegt dat wij moeten ratificeren om het proces door te laten gaan. Hij zal weten dat landen als Frankrijk en Duitsland pas na de zomer, ergens in het najaar, gaan ratificeren. Wat maakt de Nederlandse positie zo bijzonder dat wij het nu al moeten doen, terwijl de twee grote landen het pas in het najaar doen?

De heer Eigeman (PvdA):

Op dit moment bewust uitstel kiezen kan het signaal bevatten dat wij nog twijfels hebben over het willen uitbreiden met Roemenië en Bulgarije. Dat is op dit moment niet het geval. Je kunt een voorbeeld nemen aan Frankrijk en Duitsland. De procedure loopt via de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Wij zijn nu bezig met de behandeling in de Eerste Kamer. Op dit moment heel doelbewust uitstellen zou een politiek signaal zijn waaraan mijn fractie geen behoefte heeft. Het doorkruist ook de procedures die in communautair verband zijn uitgezet. Daar hebben wij op dit moment geen behoefte aan.

De heer Kox (SP):

Dan zijn wij het erover eens dat het een politiek signaal is van uw partij, maar dat het niet als zodanig te maken heeft met het proces dat zich in Bulgarije en Roemenië voltrekt, want dat moet ook wachten op de ratificatie door de twee andere grote lidstaten.

De heer Eigeman (PvdA):

Ik heb al gezegd dat het een politieke beoordeling van onze kant is. Verder kun je uit de tussenrapportage die in mei is gepubliceerd, afleiden dat het proces voortgaat. Dat is echter voor ons geen zelfstandige reden geweest om voor uitstel van behandeling nu te kiezen.

Voorzitter. Mijn fractie vraagt de regering naar haar oordeel over de stand van zaken. Is het juist om vast te stellen dat zowel Roemenië en Bulgarije het goede spoor volgen en dat er mede op grond van de tussenrappor­tage redenen genoeg zijn om tot ratificatie over te gaan teneinde het integratieproces in een nieuwe fase te kunnen brengen, indien aan de laatste voorwaarden tijdig is voldaan?

De alertheid die ik zo-even noemde, geldt ook voor de discussie over verdere uitbreiding. Ter gelegenheid van het debat over de Staat van de Unie heeft mijn fractie gevraagd om te waken voor automatismen. Die vraag herhaal ik. Ik wijs nogmaals op het wederzijdse belang van zowel de bestaande Unie (straks 27 staten) als nog mogelijke nieuwkomers. Ik wijs op het belang om vrede en welvaart, rechtsstaat en democratie en het bevorderen van mensenrechten stap voor stap op een hoger niveau te brengen. Dat moeten die stappen dan ook daadwerkelijk opleveren!

Mijn fractie heeft in het voorlopig verslag al de mogelijke gevolgen aan de orde gesteld van een Nederlandse afwijzing. De regering heeft te kennen gegeven "dat ratificatie van het verdrag ook de bekrachtiging betekent van deze waarborgen en instrumenten. Dit zal tot steun zijn van de Commissie als ook van de (hervormingsgezinde) autoriteiten in Bulgarije en Roemenië. Opschorting van parlementaire behandeling daarentegen zal vooral door de beide toetredende landen niet anders geïnterpreteerd kunnen worden als dat het Nederlandse parlement van oordeel is dat de waarborgen en drukmiddelen in het verdrag in feite onvoldoende zijn. Dit zal slechts onzekerheid teweegbrengen over uiteindelijke ratificatie van het Toetredingsverdrag en toetreding van beide landen wat niet bevorderlijk zal zijn voor de continuïteit in de hervor­mingsprocessen."

In het licht van de EU-rapportage telt dit antwoord des te zwaarder! Deelt de regering deze beoordeling? Is zij bereid om die hervormingsprocessen actief te blijven volgen en te steunen en daarover ook actief de openbaarheid te blijven zoeken, zodat ook de Nederlandse burgers kunnen zien dat er gewerkt wordt aan integratie en aan de kwaliteit van integratie?

Mijn fractie heeft over de kern van dit debat – volgen wij de regering in het voornemen om Bulgarije en Roemenië op te nemen in de EU conform de afgesproken voorwaarden, de Kopenhagencriteria? – geen verschil van mening met de regering. Wij hebben wel duidelijk gemaakt dat wij zorg hebben over het politieke klimaat, in het bijzonder in Nederland, als het over de toekomst van Europa gaat. Dat betekent dat het ook van belang is om de voorwaarden die zijn gesteld aan toetreding, actief te handhaven. Mijn fractie vindt het geen pas geven om die malaise aan te grijpen om nu over Roemenië en Bulgarije heen een soort politieke flinkheid te tonen. Wij vinden dat dit klimaat wel aanleiding is om nog eens breed helder te maken dat het om meer gaat in de EU dan om economie. Het gaat om vrede, democratie en welvaart voor brede lagen van de bevolking in heel Europa. Ik ben ervan overtuigd dat het proces van toetreden van Roemenië en Bulgarije ook gebruikt kan worden om te laten zien dat wij elkaar nodig hebben in Europa. Het gaat om het markeren van het belang van samenwerking. Die benadering legt ook bij de kandidaat-lidstaten een grote verantwoordelijkheid. Ik heb al eerder geschetst dat voor veel burgers de Europese samenwerking belangrijk is geweest in de handhaving van vrede en het bevorderen van vrijheid in ons werelddeel. Ook de kwaliteit van de democratische rechtstaat is daarbij gebaat. Met het toetreden geven Roemenië en Bulgarije aan dat zij die waarden delen en dat zij zich dus medeverantwoordelijk weten voor de appreciatie door de Europese burgers van de Unie. Dat betekent dat zij mogen worden aangesproken op voortgaande inspanningen om verbeteringen te blijven aanbrengen. Twijfel daarover zal de kloof tussen burgers en politiek immers vergroten. Voortzetting van de opgaande lijn zoals aangegeven in de tussenrapportage, kan de kloof juist kleiner maken. In die zin is de ratificatie een kans om de crisis in Europa te keren.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over toetreding van twee landen in het kader van een vijfde ronde van uitbreiding van wat begonnen is als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, later de Europese Economische Gemeenschap en nu de Europese Unie. Wij kunnen vaststellen dat de toetreding van zoveel meer lidstaten na de oorspronkelijke zes, in alle lidstaten heeft geleid tot meer welvaart, tot meer stabiliteit en ook tot een vestiging of bevestiging van de waarden van democratie en rechtstaat. Denk alleen maar aan de bekende voorbeelden van Spanje, Portugal en Griekenland, waar de toetreding tot de Europese Gemeenschap indertijd en de Europese Unie nu een belangrijke factor is geweest om de ontwikkeling van de democratie te bewerkstelligen. Hetzelfde hebben wij gezien bij de tien lidstaten die op 1 mei 2004 lid zijn geworden van de Europese Unie. Hetzelfde zien wij nu gebeuren bij Roemenië en Bulgarije. Het is een vorm van solidariteit waarbij het niet gaat om geld, Europese Structuurfondsen of het landbouwbeleid, maar om de waarden die wij gemeenschappelijk delen in Europa en die wij gemeenschappelijk verder willen ontwikkelen en willen behouden voor komende generaties in dit werelddeel.

Bij de vraag of wij voor ratificatie van dit toetredingsverdrag zijn, gaat het ook om solidariteit. Die solidariteit moet je niet alleen afmeten aan hetgeen op het niveau van de instellingen is bereikt en aan de vraag of de politieke elite in alle opzichten al dezelfde normen en waarden hanteert als de politieke elite van bijvoorbeeld ons eigen land; het gaat ook om solidariteit met de bevolking van Roemenië. Als wij nu "nee" zeggen tegen Roemenië, zeggen wij eigenlijk: uw instellingen zijn wellicht nog wat aan de corrupte kant, misschien zelfs te corrupt; ze functioneren nog niet goed. Dat betekent dat wij hen min of meer aan hun lot overlaten, terwijl het lidmaatschap van de Europese Unie juist mogelijkheden biedt om die corruptie verder te bestrijden en om voor de bevolking van die landen een betere toekomst te helpen waarborgen. Dat weegt voor ons heel zwaar. Het heeft zwaar gewogen voor de Tweede-Kamerfractie bij de beoordeling van de toetreding van beide landen en het weegt voor ons heel zwaar. Wij komen daarbij echter, zeker in het licht van de monitorrapporten van de Europese Commissie van de afgelopen maand, tot een duidelijk andere afweging dan de collega's aan de overzijde.

De zorgen die bij de Nederlandse bevolking leven moeten aan de hand van de feiten worden weggenomen. Deze staten worden niet "lock, stock and barrel" lid om vervolgens hun gang te kunnen gaan. Niet alleen moeten zij nú al talloze maatregelen nemen om zich voor te bereiden op het lidmaatschap, maar ook na de toetreding, op welke datum dan ook. Het verdrag voorziet in een overgangsregime, in een algemene vrijwaringsclausule en in specifieke vrijwaringsclausules die voor individuele lidstaten, ook voor Nederland, kunnen worden ingeroepen. Wij hebben het debat gevolgd over de Poolse werknemers en de besluiten gezien die het kabinet in het debat met de Tweede Kamer daarover heeft genomen. Het maakt duidelijk dat wij niet zomaar allerlei risico's nemen met de toetreding van nieuwe lidstaten. Sterker nog, vanaf het moment dat een lidstaat deel uitmaakt van de Europese Unie, ook op die vlakken waarvoor geen overgangsregime geldt of geen vrijwaringsclausules in het leven zijn geroepen, is er wel degelijk het toezicht door de Europese Commissie op de naleving van de Europese regels. Dat is er zelfs in politieke zin, zoals Oostenrijk heeft ervaren toen er een kabinet kwam waaraan ook de heer Haider zijn steun leverde. Dat is een mooi voorbeeld hoe de Europese Unie en de waarden die wij gemeenschappelijk delen invloed kunnen hebben op het politieke leven van lidstaten die al volop lid zijn van de Europese Unie. Dat geldt uiteraard straks ook voor Roemenië en Bulgarije.

Een belangrijke vraag, waarop het debat in het najaar zeker zal worden toegespitst, is of er gebruik zal worden gemaakt van de unieke clausule in het verdrag, te weten de mogelijkheid van een jaar uitstel van de toetreding: 1 januari 2007 of 1 januari 2008. Is de regering van mening dat het wenselijk is om ook in de toekomst een dergelijke clausule te hanteren bij de toetreding van nieuwe lidstaten?

Een andere vraag is welke rol de rode vlaggen daarbij spelen die nu nog in de monitorrapporten van de Europese Commissie staan. Collega Eigeman heeft zojuist gesproken over het onderwerp "rule of law": rechtsstaat, corruptiebestrijding, aanpassing van de rechterlijke macht. De Europese Commissie heeft aangegeven dat er thans geen aanleiding is voor "serious concern". Theoretisch gesproken valt niet uit te sluiten dat het in oktober anders is. Blijft de regering ook op dat punt kritisch kijken wat er gebeurt? Bij de rapportage van oktober over corruptiebestrijding zagen wij dat er sprake was van vooruitgang in Bulgarije, maar bij de tussenrapportage van mei heeft de Europese Commissie aanleiding gezien om toch weer over "serieus concern" te spreken. De zaken bewegen zich in de goede richting, maar niet altijd over het volledige front alleen maar voorwaarts. Er is alle aanleiding om daarop kritisch te blijven letten. Zal de regering dat doen? Hoe denkt zij dat te doen? En op welke wijze zal zij straks het parlement daarover inlichten? Wij krijgen in oktober al dan niet een voorstel van de Europese Commissie om gebruik te maken van de uitstelclausule. Zonder voorstel van de Commissie is er geen besluit denkbaar om eventueel daarvan gebruik te maken.

Ik kom nog even bij het karakter van die clausule. In de brief van de regering van 7 juni jongstleden aan de Kamer, waarin een appreciatie is gegeven van de monitor, is op bladzijde 4 een passage te vinden die toch nog enige aanleiding geeft tot vragen:

"De resultaten die de hervormingsgezinde regeringen van beide landen hebben gerealiseerd in de vorm van de vereiste nieuwe wetgeving en instituties dienen nu geïmplementeerd en bestendigd te worden op uitvoerend niveau. Daarnaast dient op een aantal terreinen regelgeving nog gerealiseerd te worden. De mogelijkheid van uitstel van toetreding met een jaar dient daarom zo lang mogelijk op tafel te blijven. In het licht hiervan, dus naar aanleiding van de voortgangsrapporten van 16 mei jongstleden, kan de regering de door de Commissie getrokken conclusie en gekozen aanpak dan ook steunen. Omwille van de geloofwaardigheid van de uitstelclausule dient de Raad op basis van een aanbeveling daartoe van de Commissie echter wel uiterlijk in oktober een besluit te nemen over uitstel van toetreding met een jaar", aldus de brief.

Met andere woorden, zegt de regering nu dat zij de uitstelclausule uitsluitend als een drukmiddel beschouwt? Of beschouwt zij de uitstelclausule toch echt als een zwaarwegend moment van beoordeling van de situatie in Bulgarije en Roemenië? In de eerste plaats is het een verantwoordelijkheid van de Commissie, vervolgens een verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Raad om daarover een beslissing te nemen. Ik heb al gevraagd of dit bij volgende toetredingen aan de orde kan komen. Omwille van de geloofwaardigheid van de uitstelclausule in de toekomst bij eventuele nieuwe toetredingen is het natuurlijk ook van belang wat er nu bij Bulgarije en Roemenië met deze clausule gebeurt. Als het nu als een drukmiddel wordt gezien en in oktober als een formaliteit, dan zullen wij er in de toekomst niet veel meer aan hebben.

Dit brengt mij bij een laatste punt over toekomstige toetredingen. Opvallend is dat regeringsleiders nog altijd de verleiding niet kunnen weerstaan om politieke toezeggingen te doen over de datum van toetreding van nieuwe lidstaten. Vervolgens wordt er onderhandeld en zitten de onderhandelaars vast aan die politieke toezeggingen. Is dat wel zo verstandig? Zouden regeringsleiders niet terughoudender moeten zijn, zodat ook de datum van toetreding van nieuwe lidstaten in de toekomst voorwerp van de onderhandelingen kan zijn? Gelet op de ervaringen met Roemenië en Bulgarije zou het toch veel verstandiger zijn om dat echt voorwerp van onderhandeling te maken, omdat er veel meer druk van uitgaat op het aanpassen van wetgeving en de praktijk van het overheidsbeleid in de zin van de Kopenhagencriteria. Dat wil ik de regering nadrukkelijk voorhouden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Naar het zich laat aanzien, sluiten wij niet eerder dan vannacht tegen enen onze beraadslagingen in dit huis. Soms is overwerken onvermijdelijk. Dat zullen zij ook zeker denken bij onze collega's in het Bulgaarse parlement. Daar is besloten de hele zomer door te vergaderen om de door de Europese Commissie gestelde eisen voor de toelating per 1 januari 2007 tot de Europese Unie te kunnen waarmaken. Om het parlement te ondersteunen zijn alle zomerverloven voor de Bulgaarse ambtenaren ingetrokken, zo heb ik begrepen. Op die manier moet er alsnog een honderdtal wetten geprepareerd, behandeld en geaccordeerd worden voordat de Europese Commissie in oktober van dit jaar een eindoordeel velt over de vraag of Bulgarije voldoet aan de politieke en economische Kopenhagencriteria en in staat moet worden geacht het communautaire acquis tot het zijne te maken. Op de website europortal.bg wordt afgeteld tot de dag van de toetreding, wat de kennelijke urgentie weergeeft die de Bulgaarse politiek nu hecht aan het afdoende reageren op de grote hoeveelheid kritiek en de rode vlaggen die de Europese Commissie half mei in haar voortgangsrapportage op de Bulgaarse tafel heeft gelegd. De huidige haast staat in schril contrast met de trage voortgang die Bulgarije de afgelopen tijd kenmerkte. En ook contrasteert de schuldbewuste versnelling van de Bulgaarse regering met de uitspraak van de Bulgaarse minister-president kort voor publicatie van het voortgangsrapport dat hij het niet zou accepteren dat Bulgarije vernederd zou worden. Wij zijn geen tweederangs Europeanen, waarschuwde hij de Commissie.

Na de vaststelling door de Commissie dat vooral op justitieel gebied van alles en nog wat niet voldoet aan Europese standaarden, lijkt de Bulgaarse regering nu te beseffen dat er minder gepraat en meer gepresteerd moet worden. De Europese Commissie constateerde in mei dat corruptie en georganiseerde misdaad welig tieren in Bulgarije; een land dat straks de buitengrens van de Europese Unie zal worden. Drugs- en mensenhandelaren gebruiken Bulgarije als belangrijk transitgebied. De meer dan honderd huurmoorden van de afgelopen jaren hebben tot niet meer dan één veroordeling geleid. Misdaadwatchers stellen vast dat bendeleiders in Sofia vrijelijk in Porsches en Mercedessen rondrijden. De aanpak van de georganiseerde misdaad door de Bulgaarse overheid wordt beschreven als een totale chaos. De kans dat gevoelige politie-informatie uit Europa straks bij Bulgaarse bendes belandt, wordt groot geacht. Naast corruptie en misdaad zijn er grote problemen met de voedselveiligheid, de belastingadministratie en de nucleaire veiligheid. Ook zijn er grote zorgen over de persvrijheid, de discriminatie van Roma in Bulgarije en de behandeling van weeskinderen, gehandicapten, psychiatrische patiënten en gevangenen. Op de corruptie-index van Transparency International staat Bulgarije momenteel op de 55ste plaats, ruim achter de huidige lidstaten van de Europese Unie.

Roemenië staat nog een stuk lager, op de 85ste plaats. Toch is de Europese Commissie positiever over de inzet en de resultaten van de Roemeense overheid van de afgelopen tijd dan over die van Bulgaarse overheid. Waar de Bulgaren nauwelijks vooruitgang boekten, wisten de Roemenen een groot aantal eerder verstrekte rode vlaggen van de Commissie om te halen door effectief beleid en wetgeving. Ook wij als parlementariërs hebben in de afgelopen maanden gemerkt dat men vooral van Roemeense kant actief was. De Roemeense ambassadeur staat hoog op de lijst van briefschrijvers aan deze Kamer. Wij mogen de ambassade complimenteren met haar inzet om ons voortdurend bij te praten over de ontwikkelingen in Roemenië. Maar dat alles neemt niet weg dat ook Roemenië op dit moment volgens de Europese Commissie niet Europa-proof is. Dat geldt voor het rechtssysteem en de bestrijding van corruptie. Ook het openbaar bestuur dient verder verbeterd te worden, de strijd tegen de mensenhandel moet worden opgevoerd, de behandeling van gevangenen en psychiatrische patiënten moet worden verbeterd, alsook de bestrijding van racisme, discriminatie en xenofobie. Vooral de achterstelling van Roma in Roemenië baart grote zorgen.

Alles bijeen is dit voldoende reden voor de Europese Commissie om een eindoordeel uit te stellen over de vraag of beide landen per 1 januari aanstaande capabel geacht moeten worden om aan de Kopenhagencriteria te voldoen. Het is de vraag of zij het Europese acquis voor hun rekening kunnen nemen. Voor de SP-fractie is dat weer voldoende om te stellen dat het niet verstandig is om vandaag, vooruitlopend op de eindrapportage uit Brussel, al tot ratificatie van het toetredingsverdrag over te gaan, nog los van onze al eerder geuite kritiek op meervoudige toetredingsverdragen die werkelijk nergens op lijken.

Wij zijn niet erg gevoelig voor de argumenten van voorstanders zoals naar voren gebracht tijdens het ratificatiedebat aan de overkant van het Binnenhof. Twee argumenten domineerden het debat: uitstel van besluitvorming zou een gepasseerd station zijn en ratificatie terwijl nog niet aan alle eisen was voldaan, zou juist bijdragen aan versnelde inwilliging van de openstaande eisen. Ook de heer Van de Beeten heeft dit vandaag genoemd. Dat bevreemdde mij zeer, want Polen is het bewijs van het tegendeel. Volgens Transparency International is Polen nu corrupter dan op het moment van toetreding.

De SP heeft nooit iets gezien in het fabeltje van rijdende treinen en gepasseerde stations als het om de Europese eenwording gaat. Een jaar geleden heeft bijna tweederde van de Nederlandse bevolking vastberaden aan de noodrem getrokken om te laten zien dat stoppen om na te denken nog steeds tot de mogelijkheden moet behoren. Het is cynisch dat een jaar na dit massale "nee" het Nederlandse parlement vandaag waarschijnlijk weer "ja" zegt tegen iets waarvoor geen meerderheid onder de Nederlandse bevolking te vinden is. Overigens is dit een "ja" waarin de vorig jaar door Nederland doodverklaarde Europese Grondwet nog steeds figureert.

De heer Eigeman (PvdA):

Het gaat nu niet om de vraag of Roemenië en Bulgarije al klaar zijn, maar om de vraag of je de politieke wil hebt om de EU uit te breiden. De opiniepeilingen die ik heb gezien, leiden voornamelijk tot twijfel. Aan de ene kant zegt meer dan 50% van de Nederlandse bevolking niet te willen dat Roemenië en Bulgarije toetreden. Aan de andere kant zegt een grotere meerderheid dat wij ons aan ons woord moeten houden als die landen voldoen aan de criteria die aan de toetreding zijn gesteld. Het lijkt mij dat ook de SP vindt dat je je aan een eenmaal gegeven woord moet houden.

De heer Kox (SP):

Wij spreken vandaag niet onze politieke wil uit, maar wij ratificeren een verdrag. Als de Kamer daarmee instemt, is dat een feit. Daarna kunnen wij niet meer tegenhouden dat Bulgarije en Roemenië uiterlijk 1 januari 2008 lid worden van de EU, ongeacht de stand van zaken in die landen. Dat is een foute manier van handelen, waar wij al meermalen op gewezen hebben. Je hoort te ratificeren als de landen klaar zijn voor toetreding. Het is de vraag of die landen überhaupt in staat zullen zijn om aan de criteria te voldoen. Dat wordt uit de rapportages van de Europese Commissie in ieder geval niet duidelijk. De Commissie wil hier dan ook nog geen beslissing over nemen.

De heer Eigeman (PvdA):

Wij verschillen van mening over het belang van ratificatie. U had liever een andere procedure gewild. Ik kan u op zich wel volgen, maar een eventuele afwijzing had veel eerder aan de orde moeten komen. Op dit moment is dat een verkeerd signaal. Dan kunnen wij ons niet meer aan ons woord houden. Daarover heeft een meerderheid van de bevolking zich ook zeer duidelijk uitgelaten.

De heer Kox (SP):

U maakt een denkfout. U denkt dat je met ratificaties signaalpolitiek kunt bedrijven. Signalen geef je op een andere manier.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat signaal is een van de effecten van ratificatie. Daarnaast wordt het kader aangegeven en wordt een procedure gestart.

De heer Kox (SP):

Wij moeten het zuiver houden. Ratificatie houdt in dat het parlement instemt met een internationaal verdrag. In dit geval betekent het dat een deel van de macht die de Nederlandse bevolking via de EU heeft, gedeeld moet worden met de inwoners van Roemenië en Bulgarije. Dat is geen signaal, maar het veranderen van de verhoudingen binnen de EU. Voor het geven van signalen moeten wij andere kanalen gebruiken. Als nu wordt gezegd dat wij niet meer kunnen stoppen, is ratificatie een farce. Het is vreemd dat er maar twee toelatingsdata in het verdrag zijn opgenomen. Het Nederlandse parlement moet zich het recht voorbehouden om pas tot ratificatie over te gaan als aan de voorwaarden is voldaan. Zoals het zich nu laat aanzien, kan daarover in oktober een oordeel geveld worden.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het Nederlandse parlement heeft geen eigen missie in Roemenië of Bulgarije. Wij baseren ons op de rapporten van de Europese Commissie. Als de Commissie alles afwegende tot een positief oordeel komt over de toetreding van Roemenië en Bulgarije, doet de SP dat dan ook?

De heer Kox (SP):

Ja. Wat dat betreft is onze positie hetzelfde als bij toelating van de tien eerdere landen. Op het moment dat de bevolking van Bulgarije en Roemenië zegt graag bij de Europese Unie te willen, hoewel daarover geen referendum zal komen, heeft mijn partij niet de positie om te zeggen dat niet te willen. Wij vinden echter dat wij ook moeten bekijken of deze landen en hun regeringen en parlementen zich houden aan hun deel van de afspraak. Dat proces is nog gaande. Als de Europese Commissie in oktober zegt dat het "ja, mits" wordt vervangen door een "ja, zeker", zal mijn partij graag voor toelating van deze twee landen stemmen. Nu gaat het Nederlandse parlement, terwijl er nog een "ja, mits" op tafel ligt al "ja" zeggen. Dat moeten wij niet doen. Ik heb de rode vlaggen opgesomd over corruptie, misdaad, mensenhandel, xenofobie, racisme, het discrimineren van Roma en het niet-functioneren van de persvrijheden. Dat gaat niet over de minste zaken. Deze landen staan buitengewoon hoog op de corruptiegraadmeter.

Dankzij de interventie van de heer Platvoet heb ik de laatste twee alinea's van mijn tekst reeds verwerkt. Het standpunt van mijn fractie is dat de besluitvorming tot oktober uitgesteld moet worden, zoals in Duitsland en Frankrijk, tot duidelijk is of het "ja, mits" door een "ja, zeker" vervangen kan worden. Als wij daartoe niet in de gelegenheid gesteld worden, hebben wij vandaag geen andere mogelijkheid dan tegen het ratificatievoorstel te stemmen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik voer vandaag het woord namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP.

Het verdrag dat nu ter goedkeuring voorligt, markeert voor de landen die dit het allereerst aangaat, namelijk Roemenië en Bulgarije, een nieuw begin. Voor de Europese Unie, het politieke verband waar deze landen lid van willen worden, heeft deze toetreding vooral het karakter van de afronding van een proces dat is begonnen in de jaren na de val van de Muur en alles wat daarmee verbonden was. Het tot op heden belangrijkste moment uit dat proces was natuurlijk enkele jaren geleden de toetreding van een tiental landen, waarvan de meeste eveneens belast waren met de erfenis van het repressieve en atheïstische communisme dat in de 20ste eeuw zo'n kwaad stempel heeft gezet op grote delen van Europa. Zo geformuleerd, en dat is zeker geen retorische willekeur, gaat het vandaag evenals destijds met de tien vorige toetreders weliswaar formeel om de aanvaarding van het lidmaatschap van de Europese Unie en dus om de uitbreiding van de Unie, maar in een politiek-historisch perspectief eerst en vooral om de laatste fase van de hereniging van Europa, om een herstel van de abnormaliteit van de decennia achter ons. Dat die hereniging vervolgens een geheel nieuw en eigen karakter kent in de vorm van de historisch even unieke structuur van een geünieerd politiek verband is de uitdaging die voor ons ligt, thans allereerst natuurlijk voor deze twee laatste toetreders. Ik hoor graag of de minister zich in deze politieke positietekening herkent, want dan zeggen wij daarmee tevens dat elke toetreding hierna een ander karakter zal kennen en dus door andere overwegingen zal worden geleid. Die toetredingen zouden dan minder worden aangedreven door de historische imperatief.

Met deze eenvoudige taxatie is ook de basispositie van onze fracties gegeven. Om de redenen genoemd, verdienen Roemenië en Bulgarije een even vanzelfsprekende en positieve ontvangst als de eerdere Midden-Europese landen. Dat daarvan nu toch minder sprake is, heeft te maken met het veranderde politieke klimaat in veel landen van de Unie, Nederland niet uitgezonderd, maar natuurlijk ook met de bijzondere problemen die kleven aan deze twee landen. Beide landen hadden een start met aanzienlijke hindernissen. Anders dan in bijvoorbeeld de voormalige Visegradlanden kostte het Roemenië en Bulgarije veel meer moeite om zich te bevrijden van de erfenissen van het communistische systeem, zowel politiek als economisch. Maar nu, 11 jaar na de aanvraag voor het lidmaatschap, is het moment gekomen om ook voor deze twee landen de deur te openen. Je kunt niet de deur dichtgooien wanneer iemand er met jouw volle instemming en medewerking al een voet binnen heeft gezet. De bezwaren van de CDA-fractie aan de overkant, tenslotte zelfs leidend tot een tegenstem, hadden dan ook een gelegenheidskarakter en daarmee beslis je een dergelijk toetredingsproces niet. Ik heb dan ook met zeer veel plezier geluisterd naar de interventie van de heer Van de Beeten. Ik zou ook niet graag nu nog verantwoording dragen voor een besluit waarbij deze landen buiten de Europese Unie zouden worden gehouden. Ik denk dat daarmee geen Europese belangen zijn gediend, om nog maar te zwijgen van de belangen van de landen zelf.

Het mag duidelijk zijn dat de duidelijkheid van onze positie veel te maken heeft met de naoorlogse geschiedenis. Daar komt de historische imperatief vandaan om, na de 10 van Laken, nu ook Roemenië en Bulgarije toe te laten. Graaft men historisch wat dieper, dan valt niet te ontkennen dat beide landen zich in veel opzichten aan de rand van Europa bevinden. Cultuurhistorisch behoren zij grotendeels tot de wereld van de Oosters-orthodoxe confessie en de Slavische etniciteit. Met hun toetreding wordt de culturele spanwijdte van Europa onmiskenbaar vergroot. Geopolitiek hebben beide landen een herinnering aan het Ottomaanse Rijk. Ik herinner mij in Bulgarije in tal van plaatsen standbeelden gezien te hebben waarmee de dank aan Rusland tot uiting werd gebracht. Dat was dan wel het Tsaristische Rusland dat in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de bondgenoot was geweest bij de bevrijding van het Turkse juk. Ik memoreer dit omdat dit ondermeer laat zien dat Bulgarije maar ten dele kan delen in de gemeenschappelijke historische erfenis van het Europa van de zes, waarmee het allemaal begon, tot en met het huidige Europa van de vijfentwintig.

Roemenië heeft vermoedelijk iets duidelijker Europese papieren. In elk geval laat men zich in dat land daar graag op voorstaan. Ook hier is er echter de herinnering aan de Ottomaanse tijd en wel op een voor velen ongedachte wijze. Vanuit de kerkelijke wereld waarin onze fracties zijn geworteld, bestonden er in de communistische tijd tot en met heden veel intensieve contacten met in het bijzonder de gereformeerden in Zevenburgen of Transsylvanië, eerst ondergronds en nu er boven. Ik hoop dat die geschiedenis eens goed beschreven zal worden. Interessant is dat die gereformeerde gemeenschap van het calvinistische type, evenals die van het oorspronkelijke nationale huis van Hongarije, heeft kunnen voortbestaan door de betrekkelijke tolerantie van het Ottomaanse rijk, dat hen de facto heeft behoed voor de religieuze repressie van de Contrareformatie. Om het godsdienstig tot uitdrukking te brengen: God beschermt zijn volk soms door middel van vreemde heersers. Niet zozeer echter deze memorabele voorgeschiedenis, als wel de eerder genoemde kerkelijke en later ook politieke contacten met deze gereformeerden doen bij ons een bijzonder gevoel van verbondenheid leven, die nu een extra dimensie krijgt met de toetreding van dat land tot "onze" Unie. Ooit mocht ik in de Tweede Kamer de gastheer zijn van dominee Tökes, de gereformeerde predikant die in 1989 het initiatief nam tot het volksverzet tegen de bizarre terreur van Ceausescu. Ook de inspanningen en moed van mensen als hij hebben de weg gebaand voor de beslissing die wij vandaag mogen nemen.

Nu vloeit uit de geschiedenis natuurlijk geen dwingende verplichting voort. Wij zijn aan de Unie verplicht, een beoordeelding te geven langs de lijnen van de Kopenhagencriteria. Dat is allereerst de taak van de Europese Commissie en vervolgens de Raad van de Europese Unie en ook het Europese Parlement. Hun oordeel mag en moet zwaar wegen. Formeel hebben de nationale parlementen een volledig goedkeuringsrecht, maar mijns inziens gebiedt de politieke realiteit te accepteren dat wij alleen met zeer zwaarwegende argumenten na de goedkeuring door eerdergenoemde instellingen de vrijheid moeten nemen een toetreding af te wijzen. Dat geldt zeker wanneer niemand bij het begin en tijdens de onderhandelingen ernstige bezwaren, zoals dat wel het geval is met betrekking tot Turkije, op tafel heeft gelegd. Ik wil daarmee zeggen dat vertrouwen in het oordeelsvermogen van deze instellingen een belangrijke bouwsteen dient te zijn voor ons eigen oordeel. Daarmee doe ik geen afstand van onze goedkeuringsbevoegdheid, dat zou formeel zelfs niet kunnen, maar geef ik die bevoegdheid een relatieve plaats in het geheel van de goedkeuringsprocedure.

Daarmee is niet alles gezegd. Roemenië en Bulgarije zullen, naar het zich laat aanzien, met de hakken over de sloot het lidmaatschap van de Unie bereiken. Dat heeft men zien aankomen en daarom heeft de Raad in het toetredingsverdrag een zogenaamde uitstelclausule opgenomen. Ik heb er geen moeite mee dat naar dit middel is gegrepen. Of het ook effectief kan zijn, is iets anders. Waar ik bezwaar tegen heb, is dat dit drukmiddel onderdeel is gemaakt van het toetredingsverdrag. Dat leidt er toe dat van deze clausule pas gebruik kan worden gemaakt wanneer in alle landen de goedkeuringsprocedure met positief gevolg is afgesloten. Daarmee is dan wel de vraag of al dan niet op het moment suprême van deze uitstelprocedure gebruik moet worden gemaakt, onttrokken aan de formele beslissingsbevoegdheid van het parlement. Eigenlijk betekent dit dat het parlement wel bevoegd blijft het feit van de toetreding goed te keuren, maar niet meer het moment. Dat is, voorzover ik weet, nooit eerder gebeurd en de vraag mag gesteld worden of zich dit wel verdraagt met de staatsrechtelijke rol van het parlement binnen de goedkeuringsprocedure. Ik vind het in elk geval niet fraai dat van ons nu wordt gevraagd de toetreding goed te keuren en het besluit wanneer dat zal gebeuren te mandateren aan de Raad. Wat dat betreft heb ik enig begrip voor de positie van de heer Kox. Was het niet veel zuiverder geweest wanneer die uitstelprocedure onderdeel was geweest van het politieke proces van de onderhandelingen en dus was vooraf gegaan aan de verdragsrechtelijke formalisering van het eindresultaat? Ik zift hier geen muggen, want als dit mag, dan worden wij een volgende keer wellicht geconfronteerd met een toetredingsverdrag met een uitstelprocedure voor onbepaalde tijd. Ik zou het op prijs stellen wanneer de minister op deze bezwaren van staatsrechtelijke aard ingaat.

De aanleiding tot de uitstelclausule was dat in de eindfase van het onderhandelingsproces een aantal lidstaten van oordeel was dat in het bijzonder de gereedheid van Roemenië voor toetreding op elf aandachtspunten te wensen overliet. Zo staat het keurig geformuleerd in de toelichting bij het wetsvoorstel. Is daarmee eigenlijk ook geen negatief oordeel geveld over het besluit in december 2004 om toetreding tot de Unie per 1 januari 2007 toe te zeggen? Dat was voorbarig en onverstandig, zoals de regering op vragen onzerzijds in de memorie gelukkig heeft erkend.

De heer Van de Beeten (CDA):

Staat in dit verdrag niet dat het 1 januari 2008 is, maar dat het 1 januari 2007 kan worden als beide staten klaar zijn voor de toetreding? Kunt u die clausule wel zo ruim interpreteren dat het ook een uitstel voor onbepaalde tijd kan worden? Ik ben geneigd die vraag met nee te beantwoorden.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat hoop ik ook, maar je moet altijd een beetje uitkijken met de regering. Als je één vinger geeft, heb je over een tijdje misschien het recht op je eigen hand verspeeld. Overigens staat er bij mijn weten niet dat ze per 1 januari 2008 mogen toetreden en als ze het goed doen per 1 januari 2007. Volgens mij is het andersom: het is 1 januari 2007 maar het kan ook 2008 worden. Als wij hier mandateren dat het op een onbepaald moment is – ik geef toe dat er maar één jaar tussen zit – dan vraag ik mij af of het meerdere ook mag. Ik maak mij niet al te veel illusies, maar ik denk dat wij voorzichtig moeten zijn. Het is een invitatie aan de minister om aan de Handelingen van deze Kamer een aantal geruststellende mededelingen toe te vertrouwen. Ik vraag hem toe te zeggen dat het om een bijzonder geval gaat en dat het staatsrechtelijk ondenkbaar is toestemming te vragen voor onbepaalde termijn. De vraag is overigens opgeroepen door de uitstelprocedure zelf. Normaal gesproken zou ik die vraag niet bedacht hebben.

Ook hier geldt weer dat dit type toezeggingen in het verleden welbewust niet is gedaan om te voorkomen dat de druk van de ketel zou worden gehaald. In de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer schrijft de regering op 6 december 2005 zelfs het moment nog te vroeg te vinden om te concluderen dat beide landen gereed zijn om per 1 januari 2007 toe te treden. Hoe verhoudt zo'n mededeling zich tot de toezegging van december 2004? In 2004 sprak de regering uit dat men gereed was en dat men kon beginnen met de formele vereisten: de toetredingsverdragen. Een jaar later komt deze mededeling. Hier is toch sprake van innerlijke tegenstrijdigheid?

In de memorie van antwoord schrijft de minister dat door bekrachtiging van het toetredingsverdrag met de daarin opgenomen waarborgen en instrumenten de druk van de Europese Unie op de hervormingsprocessen beter is gewaarborgd. Ook deze verzekering roept de ongemakkelijke vraag op wat wij nu eigenlijk goedkeuren: een verdrag tot daadwerkelijke toetreding van landen die daarvoor gekwalificeerd zijn of een volkenrechtelijk drukmiddel voor landen die zich nog onvoldoende kwalificeren.

Op dit moment culmineert een proces van vele jaren in een finale beoordeling van de Europese Commissie in oktober. Minder dan drie maanden voor de beoogde toetredingsdatum krijgen de landen te horen of ze erin mogen of nog een jaar moeten wachten. Ik vind het zeer te betreuren dat de Commissie op een zo laat moment het beslissende advies wil geven. Ik vind dat je niet meer zo laat tot uitstel mag besluiten. Dat had in de meirapporten moeten gebeuren. Deze handelwijze is bepaald krenkend voor Roemenië en Bulgarije. Mag ik hierover het oordeel van de regering vernemen? Acht de Nederlandse regering zich in oktober nog geheel vrij, en ik bedoel dat niet in formele maar in politieke en morele zin, om te besluiten tot het jaar uitstel?

Naast de uitstelprocedure bieden het verdrag en het acquis, en daarmee komen we op meer vertrouwd terrein, tal van mogelijkheden tot het nemen van passende maatregelen. Te wijzen is op monitoring ook na toetreding, vrijwaringsmaatregelen, infractieprocedures en/of financiële sancties. Ik heb geen behoefte de desbetreffende onderdelen te bespreken. Hiervoor geldt wat ik al eerder zei, namelijk dat hier een eerste taak ligt voor de Europese instituties. Er is in de regeling één aspect dat mij niet bevalt. Van al deze maatregelen geldt idealiter dat ze tijdelijk zijn. Echter, ze kunnen indien nodig worden gehandhaafd. Maximale termijnen ontbreken dus. Dat is op zichzelf al vergaand en verderstrekkend dan de uitstelclausule. Wat mij niet bevalt, is dat de Europese Commissie op verzoek van een lidstaat of zelfs eigener beweging kan overgaan tot het nemen van die maatregelen zonder daarvoor geautoriseerd te worden door de Raad. Klopt mijn herinnering dat een zo vergaande, niet-geautoriseerde, zelfstandige bevoegdheid van de Europese Commissie nieuw is? Wordt de Commissie hiermee geen bevoegdheid gegeven die vernederend is voor het desbetreffende land? Had het beginsel van de gelijkheid van staten niet moeten betekenen dat deze vorm van voortgezette curatele, want daar gaat het in feite om, politiek gedragen had moeten worden door de andere staten en niet door een politiek-ambtelijk orgaan dat ten dienste staat van de lidstaten? Is dit niet typisch de arrogantie van een machtige Unie tegenover afhankelijke en zwakke nieuwkomers?

De politieke opstelling van onze fracties mag duidelijk zijn. Dat laat onverlet dat alle zorgen, zoals die ook zijn verwoord in de brief van de regering over de Commissierapporten, ook door ons worden gedeeld. Ik voel mij vervolgens in dit debat gedwongen voor een specifieke zaak aandacht te vragen. Mijn eerder vermelde bijzondere betrokkenheid bij de situatie van de Hongaarse minderheid in Roemenië ligt daaraan ten grondslag. Zoals ook de regering aangeeft, wordt in Roemenië nog altijd gewacht op de afrondende behandeling van wetgeving voor minderheden. Ik vraag in dit verband aandacht voor de zeer laakbare traagheid en tegenwerking in dat land met betrekking tot de teruggave van kerkelijke eigendommen. Op grond van ingewonnen informatie, die ik ontving van een Hongaarse collega, weet ik dat in de periode van 1945 tot 1989 door het toenmalige communistische regime 2140 kerkelijke eigendommen zijn geconfisqueerd. Begin dit jaar waren van dat grote aantal nog slechts 54 gebouwen opnieuw in bezit en gebruik gekomen van de desbetreffende denominaties. Het gaat dan om rooms-katholieke, gereformeerde, unitarische en lutherse kerken. Daaraan is in ons land helaas nog weinig aandacht gegeven, overigens ook niet door mij. Wel door de Raad van Europa, de heer Van der Linden, en recentelijk nog in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden dat in mei vorig jaar een resolutie aannam gericht op een versnelde teruggave van die kerkelijke eigendommen. En in december vorig jaar heeft het Europees Parlement in een resolutie gevraagd om een versnelde uitvoering van de wet op de teruggave van eigendom. Een niet onbelangrijke oorzaak van deze schandelijke traagheid ligt bij onwillige lagere overheden die de uitvoering van de wet consequent frustreren en die daarmee de vrijheden van godsdienst en eredienst schenden en ook het recht op eigendom. Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer de Nederlandse regering de Roemeense overheid zou aanspreken op deze verwijtbare laksheid. Dit is een zeer goed moment om dat te vragen. Dat kan natuurlijk ook via de Commissie. Wellicht is het mogelijk om er in de voortgangsrapportage van oktober aandacht aan te geven. Ik vraag de regering daarover contact op te nemen met de Roemeense autoriteiten. Ik had een motie in gedachten, maar ik heb inmiddels begrepen dat mijn collega's er de voorkeur aan geven als de minister op dit punt een duidelijke toezegging doet. Ik verwacht eerlijk gezegd niet anders. Ik krijg op dit punt dus graag een toezegging van de minister.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. De voorgenomen toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie betekent het voorlopige sluitstuk van de uitbreiding van de EU. Hoewel Turkije, Macedonië, Kroatië en zelfs ook Albanië in de wachtrij staan, zal de toetreding van deze landen nog wel een groot aantal jaren op zich laten wachten.

Ondanks herhaalde pleidooien om elk land afzonderlijk met een toetredingsverdrag te belonen, is ook deze keer een koppeling tussen weliswaar slechts twee landen gemaakt. Wel is er een uitstelclausule opgenomen die erop neerkomt dat de Raad op voorstel van de Commissie kan besluiten dat een van beide landen, of beide, een jaar later toetreden. De regering ziet deze clausule als een tegemoetkoming aan de wens van een verdrag per land, maar het blijft behelpen. Opnieuw stel ik de prangende vraag om elk land in de toekomst met een eigen verdrag te belonen. Deze vraag kan nu ongetwijfeld met ja beantwoord worden, gezien de lange tijd die het nog zal duren voordat er nieuwe toetreders komen.

Half mei zijn er afzonderlijke voortgangsrapportages verschenen van de Europese Commissie over Bulgarije en Roemenië. Uit deze rapportages blijkt dat beide landen forse vorderingen hebben gemaakt om aan de gestelde toetredingsvoorwaarden te voldoen. Het beeld heeft zich daarbij overigens gewijzigd. Was in de afgelopen jaren vooral Roemenië het zorgenkind en werd er over Bulgarije nauwelijks gerept, het laatste jaar is dat beeld gedraaid en moet vooral Bulgarije het ontgelden. Nu geeft de voortgangsrapportage daar ook wel aanleiding toe.

Het aantal terreinen waarop sprake is van ernstige zorgen, is bij Bulgarije geslonken van zestien naar zes. Dit zijn met name onderwerpen die nauw met justitie te maken hebben, zoals de georganiseerde criminaliteit en de anticorruptiewetgeving. Daaronder zit echter nog een waslijst van circa twintig onderwerpen – de heer Kox heeft er een aantal genoemd – waarvoor versnelde, grotere inspanningen nodig zijn. Een lijst die zeer veelomvattend is en bij elkaar opgeteld zo ongeveer alle sectoren van de samenleving omvat: van de visserij tot de belastingpolitiek, van arbeidswetgeving tot het Europese Sociaal Fonds en de waterkwaliteit, van nucleaire veiligheid tot de vertaling van het acquis in het Bulgaars. Dit laatste is overigens een grappige voorwaarde, maar het is inderdaad noodzakelijk dat dit gebeurt, zodat in Bulgarije ook mensen die geen Engels spreken, het proces van toetreding kunnen volgen.

Roemenië staat er rooskleuriger voor. Het aantal terreinen waarover de Commissie zich erg zorgen maakt, is in een halfjaar gedaald van veertien naar vier. Het gaat vaak om onderwerpen die meer technisch van karakter zijn, zoals een goede administratie en controle van de Europese landbouwsubsidies, maar dat zijn wel belangrijke voorwaarden voor corruptiebestrijding. Er gaat natuurlijk nogal wat geld om in de landbouwsector. Ook bij Roemenië is er nog een forse lijst van ongeveer twintig onderwerpen die om een toename van inspanningen vragen.

De discussie moet zich toespitsen op de vraag wat het beste middel is om beide landen hun tempo van verandering en vooruitgang te laten volhouden. Volgens de GroenLinks-fractie zal het afstemmen van het verdrag dat zeker niet zijn; een opvatting die de regering ook inneemt. Afstemming zal eerder leiden tot stagnatie en scepsis in de betrokken landen dan tot een verbetering van de situatie op de belangrijke terreinen die nu nog onvoldoende zijn. Uitstel met een jaar levert weliswaar een duidelijk signaal op, maar de facto zal dit weinig veranderen omdat na dat ene jaar de toetreding alsnog een feit zal zijn. Ik deel de opvattingen en vragen van de heer Van Middelkoop op dit punt.

Mijn fractie ziet meer in een goed toegerust, scherp monitoringproces na toetreding. De regering noemt dit slechts aarzelend – "daarbij kan worden gedacht aan" – maar wij willen deze mogelijkheid nadrukkelijk bepleiten. Dat geldt overigens niet alleen voor Roemenië en Bulgarije. In landen die in 2005 zijn toegetreden, zoals Polen en Litouwen, is volgens de onomstreden waarnemingen van Transparency International – dat jaarlijks onderzoek doet in vijftien maatschappelijke sectoren – de corruptie groter dan in Roemenië. Dit zou ervoor pleiten om – net als de Raad van Europa dat nu ook aan het ontwikkelen is – een monitoringmechanisme op te zetten voor alle lidstaten, nieuw en oud, om het voortdurende commitment aan de belangrijkste criteria van de EU te volgen. Ook de oude lidstaten zijn namelijk niet heilig, integendeel. Zie bijvoorbeeld hoe Blair omgaat met de mensenrechten in het kader van terrorismebestrijding, of het recente jaarrapport van Amnesty International, waarin het Nederlandse asielbeleid wordt gehekeld.

Uit de corruptiemonitor van Transparency International blijkt dat de zaken niet zwart-wit zijn. Nederland scoort geen 1 – wat zou betekenen dat het niet corrupt is – maar 2,6. Roemenië scoort 3,0, Litouwen 3,4 en Bulgarije 3,6. Corruptie is dus geen verschijnsel dat zich alleen in Oost-Europa voordoet. Daarom moet een monitoringmechanisme worden ontwikkeld voor zaken die van belang voor het commitment tot de Europese Unie. Daarbij ligt samenwerking met de Raad van Europa overigens voor de hand op de terreinen waar de Raad van Europa deskundig en sterk is: mensenrechten, democratie en rechtsstaat. In het onlangs verschenen rapport-Juncker over de relatie tussen de EU en de Raad van Europa worden daarover voorstellen gedaan. De EU-instellingen zouden volgens Juncker de Raad van Europa moeten erkennen als dé Eurobrede referentie voor de mensenrechten en de besluiten en conclusies van de monitoringmechanismen van de Raad van Europa zouden systematisch door de EU als referentie geciteerd moeten worden. In dit kader heb ik drie vragen. Ten eerste: is de regering voorstander van een monitoringproces voor Roemenië en Bulgarije, na toetreding? Dit kan een belangrijk mechanisme zijn om alle tekortkomingen die na toetreding nog bestaan, op een systematische wijze teniet te doen. Ten tweede: is de regering met de GroenLinks-fractie van mening dat een dergelijk monitoringproces zich zou moeten uitstrekken tot alle lidstaten? Daarbij gaat het uiteraard alleen om de hoofdzaken. Ten derde: wat is de opvatting van de regering over de opvatting in het rapport-Juncker inzake de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa op dit punt?

De uitbreiding met Roemenië en Bulgarije kan natuurlijk niet los worden gezien van het veranderende maatschappelijke klimaat in Nederland ten opzichte van de EU. Uit allerlei onderzoek blijkt dat het aantal tegenstanders van de grondwet nu nog groter is dan bij het referendum. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een groot internetonderzoek gehouden naar de mening van "het publiek" over de EU. Daaruit blijkt dat er niet zozeer sprake is van weerzin tegen de EU als idee of project, maar wel tegen regelzucht en Brusselse bureaucratie. Over uitbreiding wordt zeer verdeeld gedacht. GroenLinks kan weinig van al die cijfers bakken; bovendien laten wij ons niet zo graag leiden door opiniepeilingen. Ook al zou je dat willen, dan nog is het moeilijk. Moeten wij nu de 48% volgen die de EU af vindt, of de 52% die dat niet vindt? Of de 44% volgen die nieuwe toetreders extra voorwaarden wil opleggen, of de 56% die dat niet wil? Enzovoorts.

De GroenLinks-fractie ziet met de regering het voordeel van de huidige uitbreiding. Daarbij gaat het met name om uitbreiding van de Europese ruimte waarin waarden gelden als democratie, mensenrechten en rechtsstaat, overname en implementatie van normen op het gebied van milieu, kwaliteit van leven en voedselveiligheid en de gezamenlijke aanpak van mensenhandel, criminaliteit en corruptie. Op belangrijke onderdelen wil GroenLinks echter een andere Europese Unie dan de regering; hiervan zal ik twee voorbeelden noemen. Ten eerste dienen civiele instrumenten voorop te blijven staan in het Europese veiligheidsbeleid. De Europese defensiesamenwerking moet zich niet langer op de verbetering van militaire vermogens richten, maar op een zo effectief mogelijke Europese bijdrage aan het voorkomen en beheersen van conflicten. Daardoor kunnen de defensiebudgetten omlaag. Ten tweede moet het dogma van de ongebreidelde vrije interne markt op de helling. De zeggenschap over publieke diensten komt aan de lidstaten toe. Ze dienen zelf te beslissen of ze wel of geen marktwerking willen, of het nu gaat om gezondheidszorg, openbaar vervoer of drinkwater. Brussel mag geen liberalisering van publieke diensten afdwingen.

Alles afwegende, zeggen wij toch ja tegen het toetredingsverdrag. Dit berust op de inschatting dat Roemenië en Bulgarije erin zullen blijven slagen om de noodzakelijke vooruitgang te boeken. Een ja tegen het toetredingsverdrag draagt daaraan meer bij dan een nee. Bulgarije heeft in de korte tijd die rest, daarin een zwaardere taak dan Roemenië. Uitstel met een jaar voor dit land lijkt redelijk als in het najaar blijkt dat op de zes terreinen waarop serieuze actie nodig is, onvoldoende vooruitgang is geboekt.

De heer Hoekzema (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is van mening dat Europese staten moeten kunnen toetreden tot de Europese Unie, maar – en dat is principieel voor mijn fractie – dan moeten deze staten wel voldoen aan de Kopenhagencriteria en het communautair acquis. De afspraak kent wat dit betreft twee kanten. Die toetreding is in het belang van de huidige lidstaten, omdat daarmee de vrede en veiligheid en de welvaart binnen Europa zijn gediend. Ook is de toetreding in het belang van de toetredende landen die hun ontwikkeling tot een moderne staat zeker kunnen stellen door de stimulans van de mogelijkheid deel uit te maken van de EU als democratische waardengemeen­schap, met de dynamiek van de interne markt en haar welvaartspeil. Het is echter een principieel punt voor de VVD-fractie dat de nieuwe landen wel gereed moeten zijn om te kunnen functioneren in de EU zonder daarbij de democratische, rechtsstatelijke en economische verworvenheden van de Unie te ondermijnen. Met andere woorden: deze landen moeten als democratische staten met een goed bestuurs- en rechtssysteem klaar zijn voor opname in de EU en zij moeten kunnen functioneren in de Europese interne markt. Zowel in het belang van Nederland en de Europese Unie als in het belang van de toetredende landen Bulgarije en Roemenië hecht de VVD-fractie aan een zorgvuldige behandeling van dit wetsvoorstel.

Allereerst betreurt mijn fractie het dat Bulgarije en Roemenië gekoppeld zijn in het toetredingsverdrag, waardoor een individuele beoordeling van de kandidaat-lidstaten wordt bemoeilijkt. Collega Platvoet sprak daar ook al over. Al bij de behandeling in deze Kamer van de goedkeuringswet tot toetreding van de Laken-10 heeft de VVD-fractie daar haar ongenoegen over uitgesproken en aangegeven dat dit bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië niet meer aan de orde mocht zijn. Helaas heeft de Nederlandse regering dit standpunt, dat tevens het hare was, niet kunnen handhaven binnen de EU. Wat was daarvoor de reden? Ik vraag de regering namens mijn fractie met kracht te bewerkstelligen dat er voortaan individuele toetredingsverdragen worden gesloten.

Bovendien constateert mijn fractie dat het niet verstandig is om van te voren een toetredingsdatum overeen te komen, omdat blijkt dat daarmee onvoldoende druk op de kandidaat-lidstaten ligt om op tijd klaar te zijn voor de daadwerkelijke toetreding. Daarom vraagt mijn fractie van de regering een duidelijk antwoord op de wens van de VVD-fractie om niet meer van te voren een einddatum voor toetreding af te spreken, dat wil zeggen niet vóór het moment waarop het toetredingsverdrag wordt gesloten, waarbij pas dan op basis van de stand van zaken omtrent het voldoen aan de toelatingscriteria de toetredingsdatum met eventuele voorwaarden wordt bepaald. De collega's Van de Beeten en Van Middelkoop spraken hier ook al over. Zowel de koppeling als het ruim van tevoren vaststellen van de toetredingsdatum, waarbij er op het moment van toetreding bij de kandidaat-lidstaten nog sprake is van ernstige tekortkomingen, leiden tot een oneigenlijke besluitvorming en een voor de EU ongewenste situatie. Gaarne wil mijn fractie een heldere reactie van de regering.

In de memorie van antwoord zijn de vragen van mijn fractie in zijn algemeenheid naar tevredenheid beantwoord. Toch blijven er klemmende vragen met betrekking tot de voortgangsrapportages van de Europese Commissie, in het bijzonder de jongste rapportage van 16 mei jongstleden over Bulgarije en Roemenië. In deze rapportages constateert de Commissie dat Bulgarije en Roemenië voldoende voorbereid zouden kunnen zijn voor toetreding op 1 januari 2007, mits zij een aantal belangrijke kwesties tijdig en adequaat weten aan te pakken.

Ten aanzien van Roemenië resteren er nog vier van de veertien "rode vlaggen", dat wil zeggen gebieden van ernstige zorg. Met betrekking tot de landbouw – accreditering van volledig operationele betalingsagentschappen voor directe betaling aan onder anderen boeren en het opzetten van een geïntegreerd administratie- en controlesysteem, de voedselveiligheid en de conditie van slachthuizen – en met betrekking tot belastinginning voldoet Roemenië nog niet aan de criteria. Opvallend is dat Roemenië geen rode vlaggen meer heeft op het gebied van Justitie, Binnenlandse Zaken, corruptie en zware criminaliteit. De aanpak van de regering van premier Tariceanu en van de actieve minister van Justitie mevrouw Macovei heeft wel gewerkt; Roemenië heeft significante stappen gezet in de hervorming van het rechtswezen. Het heeft solide structuren voor de strijd tegen de corruptie gemaakt en heeft energiek onderzoeken aangevat, gericht op een aanzienlijk aantal corruptiezaken op hoog niveau, aldus de Commissie. Dit is inderdaad een behoorlijke vooruitgang op dit zeer gevoelige terrein. Maar Roemenië is er nog niet. In haar appreciatie van 7 juni 2006 van de voortgangsrapportage van de Europese Commissie merkt de Nederlandse regering terecht op: dit wil overigens niet zeggen dat Roemenië daarmee alle tekortkomingen op dit gebied heeft opgelost. Dit heeft betrekking op de consolidatie en het verder uitbouwen van de hervormingen in het rechtssysteem en de bereikte resultaten op het gebied van de bestrijding van de corruptie en zware criminaliteit.

In Bulgarije resteren nog zes van de zestien "rode vlaggen". Ook in dat land is er vooruitgang geboekt volgens de bevindingen van de Commissie, maar minder dan in Roemenië en ook duidelijk minder snel. Roemenië staat wat dit betreft nu op een hoger plan dan Bulgarije. In december 2005 was die situatie nog omgekeerd. Met name de corruptie en het rechtswezen zijn nog een serieus probleem, evenals de strijd tegen de georganiseerde misdaad. De Commissie stelt in haar rapport: Bulgarije zal duidelijke resultaten moeten laten zien in de strijd tegen de corruptie in termen van stafrechtelijke onderzoeken en aangespannen processen. Het zal meer moeten bevorderen dat het rechtswezen wordt hervormd, in het bijzonder door de transparantie, de efficiency en onpartijdigheid te versterken. Verder liggen ook hier de problemen op het gebied van Landbouw te weten het opzetten van een geïntegreerd administratie- en controlesysteem, de voedselveiligheid en de conditie van slachthuizen en op het terrein van regionaal beleid en structuur- en cohesiefondsen. Wat dit laatste betreft noem ik de versterking van de financiële controle op de besteding van structuur- en cohesiefondsen.

Met betrekking tot beide kandidaat-lidstaten heeft de Europese Commissie aangegeven dat over uitstel van toetreding niet dit voorjaar, maar dit najaar wordt beslist om de druk op beide landen te verhogen om met grote voortvarendheid de nog noodzakelijke hervormingen door te voeren. Mijn fractie betreurt het dat beide landen een half jaar voor de toetredingsdatum nog steeds punten van ernstige zorg vertonen en vraagt de regering dan ook of uitstel van de beslissing met vijf maanden wel voldoende is. Hoe ziet de regering de wenselijkheden en de mogelijkheden in deze?

Voorzitter. Mijn fractie is van mening dat de toetreding van landen tot de EU een zorgvuldige benadering vereist. De belangen van de lidstaten en van de Europese Unie mogen geen gevaar lopen door de toelating van landen die er nog niet klaar voor zijn en dus nog niet aan de criteria voldoen. In de analyse van de uitslag van het referendum over de Europese Grondwet en uit latere peilingen bleek onder andere dat uitbreiding van de EU en met name het streng hanteren van de toetredingsregels belangrijke punten waren. Het is dus niet iets wat op een automatisme zou mogen lijken.

Ik begrijp dat het toetredingsverdrag instrumenten biedt om te voorkomen dat het lidmaatschap van Bulgarije en Roemenië Nederlandse en EU-belangen zou aantasten. Dat zijn de zogenoemde vrijwaringsclausules of wel uitsluitingsmaatregelen, die de Unie in staat stellen moeilijkheden als gevolg van de toetreding aan te pakken. Op grond van de zojuist genoemde overwegingen en instrumenten heeft mijn fractie de volgende vragen aan de regering. In het geval dat er aan het einde van dit jaar nog steeds bij een van beide of bij beide kandidaat-lidstaten ernstige tekortkomingen zijn, welk nut en effect ziet de regering dan in de mogelijkheid die het toetredingsverdrag biedt om de toetreding één jaar uit te stellen? Op welke manier kunnen vrijwaringsclausules (uitsluitingsmaatregelen) de beide lidstaten stimuleren om toch zo snel mogelijk aan de toelatingscriteria te voldoen? Welke vrijwaringsclausules en andere maatregelen heeft de regering daarbij op het oog? Hoe kunnen specifieke overgangstermijnen en vrijwaringsmaatregelen een verstoring van de interne markt voorkomen en van het functioneren van de Europese Unie op andere terreinen, zoals Justitie en Binnenlandse Zaken en het vrije verkeer van personen? Behoud van de kwaliteit van de bestaande EU dient immers voor de huidige en voor de toekomstige lidstaten gewaarborgd te zijn bij uitbreiding.

Wat is ten slotte de formele positie van Nederland ten aanzien van de inzet van deze clausules en maatregelen en het oordelen daarover? Hoe denkt de regering de clausules en maatregelen te gebruiken? Wat is de positie van de Staten-Generaal in dezen?

Mijn fractie wacht met meer dan gewone belangstelling de reactie van de beide bewindslieden af.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Het heeft weinig zin om, nu het toetredingsverdrag voor Bulgarije en Roemenië voor besluitvorming voorligt, nog heel uitgebreid te gaan discussiëren. Ook al wil iedereen nu ineens wel voorzichtig aan doen met uitbreidingen van de Unie, deze uitbreiding is in feite al toegezegd, mits er wordt voldaan aan de criteria. Zij kan dus, nu er aan die criteria inderdaad in hoofdzaak voldaan lijkt te zijn en de vooruitzichten vrij goed zijn, in redelijkheid niet meer worden afgestemd. Niet alleen het feit dat de EU zich daartoe al verbonden heeft, dwingt tot toelating van deze nieuwe leden, maar ook de inspanningen die zij als landen gepleegd hebben in de gerechtvaardigde verwachting dan het lidmaatschap te krijgen, maken dat er geen weg terug is zonder grote brokken te maken.

Het is duidelijk dat nog lang niet alles in orde is. Voor beide landen geldt dat het aanpakken van corruptie, ook op hoog niveau, en dus het daartoe uitrusten van de opsporings- en vervolgingsinstanties en de rechterlijke macht, aandacht moeten houden. Voor beide landen geldt dat de positie van de Roma-minderheid nog onaanvaardbaar slecht is, en dat op een aantal terreinen het implementeren van EU-wetgeving problemen oplevert, hetzij doordat de wetgeving niet op orde is, hetzij doordat de maatschappelijke instituties nog onvoldoende op hun taken berekend zijn.

Een jaar geleden leek het alsof Bulgarije voor lag op Roemenië, nu geeft het de indruk dat het andersom is. De werkelijkheid zal zich wel niet zo heel makkelijk laten vaststellen. In ieder geval is duidelijk dat er tekortkomingen zijn, ook tekortkomingen die het daadwerkelijk deelnemen aan Europese afspraken, het participeren in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het ontvangen van subsidies daaruit en uit de structuurfondsen in de weg kunnen staan. Daarom is het goed dat er nog een mogelijkheid is om druk op de ketel te houden door het eventuele uitstel met een jaar bij toch onvoldoende resultaat. Daarom is het ook goed dat na de toetreding de mogelijkheid van vrijwaringsmaatregelen blijft en de mogelijkheid van het nog niet laten profiteren van de EU-betalingen. Overigens is het duidelijk dat wij als parlement weinig invloed meer zullen hebben op deze maatregelen om ons te beschermen tegen de nieuwe leden. Misschien kan de minister wel aangeven in hoeverre al die maatregelen door de Europese Commissie dan wel in een breder verband door de Raad genomen zullen worden.

Het omgaan met minderheden is in dit deel van Europa de laatste bijna tweehonderd jaar niet makkelijk geweest en dat is het nog steeds niet. Bulgarije heeft daar, naast het Roma-probleem, wat een heel algemeen probleem is in Oost- en misschien ook wel in West-Europa, niet veel last mee. Het is zijn irredenta na de Balkanoorlogen van honderd jaar geleden kwijtgeraakt en de aanspraken op Grieks en voormalig Joegoslavisch Macedonië zijn door de ontwikkelingen daar nu nauwelijks meer hard te maken. Maar Roemenië heeft met het Verdrag van Trianon in 1920 een heel grote buit binnengesleept, het tot dan toe Hongaarse prinsdom Transsylvanië. De bevolkingssamenstelling daar is, ondanks alles wat daar vooral in de tijd van Ceaucescu aan gedaan is, nog steeds zo dat niet alleen culturele autonomie, maar zelfs territoriale autonomie in Zuidoost-Transsylvanië een heel bruikbare optie lijkt.

De heer Van Middelkoop heeft net gewezen op de problemen met de teruggave van Hongaarse kerkelijke bezittingen. Dat dit ondanks de daartoe strekkende wetgeving nog steeds niet gebeurd is, is waarschijnlijk te wijten aan het diepgewortelde gevoel bij de doorsnee Roemeense burger dat iedereen in Roemenië eigenlijk maar gewoon Roemeen moet zijn en dus orthodox. Wie daar ooit geweest is, weet hoe sterk dat leeft, blijkbaar ook bij burgemeesters en rechters die eigenlijk de wet moeten toepassen. Als collega Van Middelkoop tot een motie daarover komt, zal ik mij daar heel graag bij aansluiten, maar dat is afhankelijk van de reactie van de ministers. In ieder geval is het goed als wij met elkaar beseffen en daar ook hier en daar uiting aan proberen te geven dat het hier slechts gaat om één symptoom van een veel breder aanwezig verschijnsel.

De regering geeft in de memorie van antwoord op de vragen van de commissie-ESO aan dat zowel Bulgarije als Roemenië het Kaderverdrag bescherming nationale minderheden hebben getekend en dat de monitoring door de Raad van Europa aangeeft dat beide landen zich voldoende inzetten. Dat stelt wat gerust, maar het betekent niet dat alles goed geregeld is. Het wetsvoorstel voor (ook alleen nog maar) culturele autonomie voor de minderheden in Roemenië blijft hangen in het parlement. Nu blijft het uiteindelijk natuurlijk een verantwoordelijkheid van de Roemenen zelf, inclusief de vertegenwoordigers van de minderheden en vooral van de grote Hongaarse minderheid, om de beste wijze van samenleven te vinden. Het is echter mede de taak van de "oude" EU om aan deze "nieuwe" EU-leden te laten zien dat het verschijnsel van de natiestaat met een eenvormige bevolking eerder uitzondering dan regel is en dat het dus nodig is, daarvoor zowel juridisch als mentaal ruimte te maken. Dat besef zal waarschijnlijk eerder doordringen bij landen die deelnemen aan de EU dan bij landen die gefrustreerd buiten de EU staan. Ook hierom is toelating van de twee nieuwe leden eerder aan dan af te raden.

Ten slotte heb ik nog een enkele losse opmerking. Het toelaten van nieuwe leden wordt moeilijker. Het vergt meer uitleg aan het grote publiek om Bulgarije toe laten dan het in 1995 vergde om Zweden toe te laten. Dat is begrijpelijk, maar mag ons toch twee dingen niet laten vergeten, in de eerste plaats dat het uitgangspunt altijd is geweest dat van de Europese Unie de landen op het Europese continent lid moesten kunnen worden. Dat is op zichzelf al een soort van toelatingsbelofte, zij het zonder enig zicht op de termijn. Op dat uitgangspunt zouden wij niet terug moeten willen komen. Is de minister dat met mij eens?

In de tweede plaats: als wij de neiging hebben om daar wel op terug te willen komen, komt dat ook, en misschien wel vooral, omdat wij intern in de EU de zaak onvoldoende geregeld hebben. De nieuwe leden van nu lopen een eind achterop en wekken daarom makkelijk negatieve gevoelens in de gesettelde landen waar alles immers allang dik in orde is. Met alle nieuwe leden in de toekomst zal dat weer zo zijn. De procedures in de EU zijn niet geschikt om met 25 of 27 leden tot efficiënt handelen te komen. Daar moet dus wat aan gebeuren. Zij geven echter ook geen uitdrukking aan het terechte gevoel dat er grote verschillen zijn en dat wij niet met iedereen willen wat wij met sommigen misschien wel zouden willen. Daarvoor zou een uitdrukkelijke keuze voor een EU met verschillende snelheden of met regionale groepen misschien een oplossing zijn. In feite is het op wat grotere schaal gebruiken van de vrijwaringsclausules misschien ook wel een stap in die richting, een vorm daarvan. Ik acht dat een betere oplossing dan een EU met zogenaamd geprivilegieerde partners die eigenlijk veel liever lid hadden willen worden. De minister is voorzover ik weet niet voor deze keuze, maar ik zou hem daar toch nog wel graag eens over willen horen. Ook overigens hoor ik graag zijn reactie aan.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Na het vele dat aan de overzijde en ook vandaag in deze Kamer is gezegd over de toetreding, zou het verwonderlijk zijn als er in mijn bijdrage ineens een geheel ander panorama zou ontstaan. Dat is dan ook niet het geval. Tijdens een wedstrijd moeten de spelregels niet worden veranderd. Daarom steunt mijn fractie de toetreding van beide landen van harte, uiteraard onder de condities die voor toetreding gelden in de meest brede zin.

Ik leg in het vervolg van mijn betoog het accent op Roemenië, maar Bulgarije mag daar niet uit concluderen dat ik minder belangstelling heb voor dat land. In tegendeel, geruisloosheid is in het traject waarmee men bezig is veelal te verkiezen boven in de schijnwerpers staan. Bulgarije wordt in de laatste rapportage van de Commissie wat zorgelijk benaderd. Dit land dient dat als een uitdaging te zien om te verbeteringen serieus aan te pakken. Het ware beter geweest als de geruisloosheid had kunnen voortduren. Het moet voor Bulgarije een eer zijn om straks de rode vlag en de rode lantaarn niet te ontvangen op het terrein van corruptie en op dat van mensenrechten. Ik heb begrepen uit de bijdrage van de heer Kox dat alle verloven in Bulgarije zijn ingetrokken, dus ik heb er vertrouwen in dat het proces goed zal verlopen.

De heer Kox (SP):

Als wij van de voorzitter van de Kamer of van de regering te horen krijgen dat wij de komende maanden niet op vakantie mogen gaan en dat alle ambtenaren moeten verschijnen omdat er honderden wetten moeten worden bedacht, besproken en goedgekeurd om aan de criteria te voldoen, hoe zou u dan de staat van het land noemen? Ik zou deze als paniek omschrijven. Als dat gebeurt in Bulgarije, zegt u dat men goed bezig is. Dat had twee jaar geleden moeten gebeuren. Bulgarije loopt achter en kan niet binnen de gestelde termijn aan de criteria voldoen. Dat is volgens mij het signaal. Het land krijgt nog steeds een eerlijke kans. De beoordeling vindt in oktober plaats. Wij kunnen toch niet stellen dat men goed bezig is? Of vindt u dat dit wel het geval is?

De heer Schuyer (D66):

Ik deel uw mening niet. Ik vind dat Bulgarije goed bezig is, zeker omdat er een halfjaar geleden nog een ander perspectief was. Er is kennelijk iets gebeurd, er is wat zand in de machine gekomen. Ik vind dat dit wel veel rechtvaardigt. Het intrekken van de verloven is voor ons een signaal hoe belangrijk toetreding tot de EU is voor die landen.

De heer Kox (SP):

Als er zo overhaast zo veel wetten moeten worden bedacht, besproken en goedgekeurd, dan is normaal gesproken de conclusie toch dat dit tot hap-snapwerk leidt? Deze zaken kunnen toch niet goed zijn voorbereid?

De heer Schuyer (D66):

Ik ben het daar niet mee eens. Zelfs als niet alles in orde zou zijn, is het de vraag of een uitstel van een jaar iets oplevert. Ik kom daar later op terug.

Uit de formulering van het voorgaande zou gemakkelijk het idee kunnen rijzen dat wij niet van harte instemmen met de toetreding. Dat is bepaald niet het geval. Ik heb bij de voorbereiding van dit debat het onvolprezen Keesings Historisch Archief weer eens geraadpleegd en wel de jaargang 1990. Daarin wordt uitvoerig verslag gedaan van de Roemeense revolutie van 21 tot 25 december 1989. Dat is iets meer dan zestien jaar geleden. Alleen al de ontwikkeling sindsdien leidt tot een geweldige bewondering bij ons.

De revolutie eindigde met de executie van dictator Ceausescu. Deze regeringsleider werd in de jaren zeventig en begin tachtig in het Westen gewaardeerd vanwege zijn kritiek op de Sovjet-Unie. Een officieel staatsbezoek en ontvangst door de koningin waren de zichtbare uitingen van die waardering van Nederland. Daarnaast aten wij Roemeense jam. Die was kwalitatief hoog gewaardeerd en, voor Nederland belangrijk: goedkoop. Door de export werd de Roemeense staatsschuld weggewerkt, maar wij weten inmiddels dat dit onvoorstelbare offers van de bevolking vroeg omdat de verdiensten in paleizen werden gestoken. De hongersnood onder de bevolking was de meest zichtbare uiting van die offers.

De behandeling van minderheden, onder Ceausescu in het bijzonder de Hongaarse, kon de toets der kritiek niet doorstaan. Minderheden mochten zich niet manifesteren. Toen de Hongaarse dominee László Tõkés op 15 december 1989 kritiek uitte op de behandeling van de etnische Hongaarse minderheid, volgde een deportatiebevel. Op 16 december legde de bevolking een cordon rondom de woning van de dominee om uitzetting te voorkomen. Dat was de start van een opstand met mondiale gevolgen.

Wij nemen vandaag een besluit dat ook steunt op de schouders van de Roemeense bevolking, zoals de heer Van Middelkoop zei. Hij spoort ons nu aan om de regering via een motie te vragen er bij de Roemeense autoriteiten op aan te dringen om kerkelijke bezittingen terug te geven. Dat moet gebeuren. Wij beschouwen zo'n aansporing echter niet als kritiek op de huidige ontwikkeling. Tenslotte duurde het bij ons ook een paar jaar – om het eufemistisch uit te drukken – voor de erven Goud­stikker de hun toekomende kunstvoorwerpen weer terugkregen.

De ontwikkelingen in de DDR, Polen, Roemenië en Bulgarije, maar ook in Slowakije, Tsjechië, Hongarije en andere landen hebben het aanzien van ons werelddeel ten principale veranderd. Nog geen zeventien jaar na de grote veranderingen in het Oostblok, spreken wij over toetreding tot de Unie. Voor wie het op zich laat inwerken, is dat onvoorstelbaar te noemen.

Het is nu mode om eurosceptisch te zijn, want dat trekt wellicht kiezers. Europa kent natuurlijk problemen die verband houden met de groei en het absorptievermogen. Het is gemakkelijk om de toetreding van deze landen als oorzaak aan te wijzen van de problemen die er zijn. Wellicht het meest kwalijke van de Euroscepsis is dat die een verkeerd signaal geeft aan de toetredende landen. Deze landen zien de Unie waarachtig niet alleen als een economische, maar ook als een politieke en, met de NAVO erbij, defensieve kracht. Wat mijn fractie betreft mogen wij hen daar niet in teleurstellen. Er is uiteraard veel meer te zeggen over de toetreding vanuit een historisch perspectief, maar daar is het nu niet het moment voor. Ik had er echter behoefte aan om dit perspectief in telegramstijl aan te duiden, want het historische wordt wel heel gemakkelijk vergeten.

De kern van dit debat vandaag is de vraag of wij kunnen instemmen met de aanpak die de regering voor ogen staat en die in de brief van 7 juni 2006 is verwoord. Wij willen de regering oproepen om, als het maar enigszins mogelijk is, te streven naar aansluiting per 1 januari 2007 en het jaar uitstel niet te gebruiken als daar geen strikte noodzaak toe is. Spanje, Portugal en Griekenland laten zien dat aansluiting ook stimulerend werkt op de verdere ontwikkeling van landen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit voor de genoemde landen niet geldt. Desnoods, al zou mijn fractie dat tot het uiterste beperkt willen zien, kan gebruik worden gemaakt van het systeem van vrijwaringsmaatregelen voor terreinen waarop dat nodig is, bijvoorbeeld met betrekking tot dierziekten en het inzamelen van dierlijk afval.

De vraag is of de spelregels ten behoeve van de toetreding voor de toekomst wel veranderd moeten worden. Het is zinvol om die vraag bij dit debat te betrekken, zoals dat ook in de Tweede Kamer is gebeurd. Er moet geen sprake meer zijn van een koppeling van landen. Er moet ook geen jaar van toetreding worden genoemd voordat aan de overeengekomen criteria is voldaan. Dat eerste, de koppeling, wordt door mijn fractie zonder meer bepleit, het tweede ook, zij het wel met enige aarzeling. Het kan immers niet zo zijn dat nieuwe landen volstrekt onzeker blijven over hun toetreding nadat zij de criteria hebben vervuld. Dat de Unie ook kijkt naar het eigen opnamevermogen is echter onvermijdelijk. Vanuit dat perspectief is het logisch dat een begrenzing wordt aangebracht, dus meer vanuit de mogelijkheden van de Unie zelf dan geredeneerd vanuit het land dat werkt aan die criteria en daarin overduidelijk zo'n voortgang boekt dat restanten ook na toetreding best gerealiseerd zouden kunnen worden.

In de brief van de regering van 7 juni wordt met enige regelmaat het toekennen van "de rode vlag" genoemd. Het is goed te bedenken dat geen enkel land in de gemeenschap het prettig vindt die "rode lantaarn" te dragen, om een ander beeld te gebruiken. Met dat gegeven is rekening te houden bij de beoordeling van toetreding, ook voor landen in de toekomst, bijvoorbeeld Montenegro. Het is door anderen nog niet genoemd, maar dat zou wel eens veel sneller kunnen gaan dan werd gedacht. Recente voorbeelden waarbij lidstaten tijdens hun lidmaatschap juist vorderingen hebben gemaakt als het gaat om het kunnen overdragen van de "rode lantaarn", zijn zoals al gezegd Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland. Bij de beoordeling in verband met de toetreding mag dat gegeven best worden meegewogen.

Met de op handen zijnde toetreding van Bulgarije en Roemenië is de kans op duurzame vrede in ons werelddeel voor alle landen en nu speciaal voor de Oost-Europese landen zeer fors toegenomen. Dat is het belangrijkste dat bij deze toetreding kan worden geconstateerd. Wij wachten het antwoord van de regering in vertrouwen af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven