Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel I) (28607);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II) (28608);

het wetsvoorstel Wijziging Belastingplan 2003 Deel I (28712).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Het is gebruikelijk, de staatssecretaris te danken voor zijn antwoorden; ik dank hem voor zijn interessante betoog. Een aantal antwoorden is namelijk niet gegeven – dat kwam misschien door zijn tijdsdruk – en over andere antwoorden ben ik niet zo tevreden. Zijn betoog was echter wel interessant. Hij heeft op een aangename wijze blijk gegeven van zijn enorme interesse in bijvoorbeeld het Europese belastinggebied. In deze Kamer hebben wij geen algemene financiële beschouwen gehad, maar er is erg veel over gezegd. Op dit onderwerp wil ik echter nu niet ingaan. Ik zou het boek wellicht zelfs een keer willen doorbladeren; als er toch een nieuwe druk komt, wacht ik daar gewoon even op.

Het behandelen van een belastingplan betekent altijd dat van alles aan de orde komt en daarom heb ik er begrip voor dat niet alles evenveel aandacht krijgt. Ik denk echter dat het ook te maken heeft met het grote enthousiasme van de staatssecretaris voor het onderwerp, waarover hij lang heeft gesproken; hij heeft zijn tijd niet zo ontzettend verstandig ingedeeld.

In het algemeen is mij opgevallen dat de staatssecretaris weliswaar grote affiniteit heeft met het onderwerp – de staatssecretaris komt daardoor echt heel goed over – maar dat hij het politieke ambacht hier en daar nog niet onder de knie heeft. Zoiets valt des te meer op als een kabinet in een demissionaire status verkeert. Dan is er immers sprake van een heel ander machtsevenwicht tussen kabinet en Tweede Kamer. Als ik zie hoe de staatssecretaris opereert – gisteren viel mij dat ook al op bij de behandeling van het verdrag met België – ten aanzien van de accijns, valt mij op dat hij kennelijk het idee heeft gehad dat zijn demissionaire status hem mogelijkheden ontnam en dat is op zich terecht. Het woord "onaanvaardbaar" kan niet meer worden geuit. Ik wil niet inhoudelijk ingaan op de discussie over de accijns, maar wel op de wijze waarop bepaalde groepen ondernemers zijn geconfronteerd met een belastingaanslag die zij niet hadden kunnen verwachten. De staatssecretaris heeft hierover in de Tweede Kamer eigenlijk gezegd: ach, ik laat het oordeel aan de Kamer over; het kan want de dekking is er.

Het gaat om meer aspecten. Een meerderheid is pas een meerderheid als na de stemming blijkt dat de meerderheid ook aanwezig is. Daarvoor kan, zeker als drie partijen een amendement ondertekenen, op zijn minst nog worden getracht om een aantal partijen van mening te laten veranderen. Daarbij kan de terminologie variëren van "ontraden" tot "afraden", "niet wenselijk" en "niet verstandig"; je kunt natuurlijk niet zeggen: hartstikke dom. Een staatssecretaris kan zo duidelijk maken dat hij een bepaalde opvatting heeft over een bepaald amendement. Dat deze staatssecretaris dit niet heeft gedaan, betekent dat hij zich in feite van harte achter het amendement heeft geschaard: het was hem lood om oud ijzer. Hij kan dan hier wel zeggen dat hij zeer sterk hechtte aan zijn oorspronkelijke voorstel om te komen tot een aantasting of inperking van de aftrekmogelijkheden van onroerend goed, maar politiek gezien heeft hij het onhandig gespeeld. Politiek is echter een ambacht, dat je niet zomaar komt aanwaaien. Kortom, een aangename staatssecretaris, zeer deskundig en sociaal vaardig. Politiek gezien valt er voor hem nog heel wat te leren, maar ik weet niet of hij daarvoor nog de tijd krijgt.

Ik ben het er natuurlijk mee eens dat in een moeilijke tijd belasting moet worden geheven. Ik heb ook gezegd dat dit als zodanig geen bezwaar is. Bij het vorige belastingplan van staatssecretaris Vermeend heb ik mij bezorgd getoond, evenals bij de wetgeving rondom de commissie-Oort een aantal jaren daarvoor, over de wel erg ruimhartige belastingverlichting die aan de samenleving werd toebedeeld. Het kan er namelijk toe leiden dat je vervolgens weer moet bezuinigen en dat is altijd vervelend.

Ik ben niet van mening dat alle mogelijke, goede doelen per definitie fiscaal moeten worden bereikt. Zoals ik al vaker heb gezegd, lijkt het erop dat een fiscale ondersteuning voor de overheid goedkoper is. Voor een subsidie moet je immers eerst belasting heffen, waardoor de collectievelastendruk stijgt. Als je gewoon fiscaal faciliteert, daalt de collectievelastendruk optisch. Eigenlijk zijn het allebei vormen van subsidie. Gerichte subsidies kunnen inderdaad beter hun doel bereiken; ze zijn waarschijnlijk wat meer VBTB-proof. Ik weet niet altijd waar dat precies voor staat en met de accijns zou ik denken "van borrel tot beleid", maar dat is niet goed. Ook voor het milieu moeten wij heel goed bekijken wat er gebeurt op het terrein van de subsidieverlening. Ik hoop niet dat de subsidies later, door een volgend kabinet dat vindt de collectievelastendruk verlaagd moet worden, plotseling als onhandig worden gezien, omdat het subsidies zijn. Het risico van subsidies is dat er zo gemakkelijk op te bezuinigen is.

Ik geef toe dat de fiscale aanpak van de SPAK en VLW niet helemaal perfect was, maar ik wijs er nogmaals op dat de arbeidskorting heel goed is om werknemers het beeld te geven dat zij niet in een armoedeval terechtkomen door te gaan werken. Bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid heette de regeling hiervan overigens, naar ik meen, het reserveringsloon. Werkgevers worden hierdoor onvoldoende gecompenseerd om over een drempel heen te komen teneinde moeilijk plaatsbare werknemers aan te nemen. Bovendien geeft het nu alweer aanpakken van SPAK en VLW bij de werkgevers het beeld dat de overheid maar wat doet. Dat beeld hebben zij toch al heel vaak. In de sociale zekerheid bestaan bijvoorbeeld PEMBA-kortingen voor het in dienst hebben van werknemers met een arbeidshandicap, maar die worden nauwelijks aangevraagd. Werkgevers geloven de overheid niet als zij bepaalt dat de subsidie vier jaar in stand gehouden wordt. Het is een groot probleem dat met dit soort voorstellen niet de systematiek wordt aangepakt. Bij de burger kan het idee ontstaan dat de ene overheid zus doet en de andere overheid zo, zij wirren of warren; dat werd gezegd in de WIR-discussie. Zo ontstaat bijvoorbeeld niet het beeld dat de afspraken die een kabinet met een burger maakt geen afspraken zijn tussen personen, maar tussen een functionaris en een persoon. Dat zou wel het geval moeten zijn. Het is dus niet goed om de aanpak van SPAK en VLW zo snel te wijzigen. De zwakste groepen werknemers zullen hiervan de dupe zijn, want zij hebben weinig aan zo'n arbeidskorting, als zij sowieso worden geweerd.

Koopkrachtplaatjes zeggen niets over individuele mensen. Jan Modaal is meestal een werknemer en zal heus wel bijvoorbeeld incidentele loonsverhogingen en periodieken krijgen. Het gaat bij koopkrachtplaatjes om de ontwikkeling van bepaalde inkomensniveaus, waarbij het altijd goed is te bedenken dat er voor de minima in de bijstand geen enkele incidentele aanvulling plaatsvindt. Wellicht gebeurt dat straks toch door de lang-laagregeling. Ik blijf het trouwens vreemd vinden dat je promotie kunt maken in de bijstand. Voor Jan Modaal zit er vast wel een periodiekje in, voor Peter Modaal, twee keer modaal, vast nog wel wat extra's en voor Jan Peter Vier Keer Modaal waarschijnlijk wel heel leuke dingen, al was het maar de auto van de zaak.

Dat brengt mij meteen op de opmerking dat het heel verstandig is om niet te streven naar volstrekte gelijkvormigheid van belasting, inkomen en SV-inkomensbegrippen. Bij de belastingen en de pensioenen speelt de auto van de zaak bijvoorbeeld wel mee, maar het hebben van een auto van de zaak kan voor de sociale zekerheid later geen reden zijn om een hogere WW-uitkering te krijgen omdat de auto van de zaak wegvalt. De verschillen lijken mij dan ook terecht. Ik neem aan dat daarop wordt gedoeld in het schriftelijk antwoord.

Ik had een aantal vragen gesteld. Naar ik heb begrepen is de staatssecretaris echt van mening dat aan de ene kant mensen een mogelijkheid moeten hebben om arbeid in hun leven in te passen met onderbrekingen. Aan de andere kant vindt hij het echter goed dat er bij de pensioenopbouw van wordt uitgegaan dat iedereen 40 jaar werkt. Ik neem aan dat levensloopregeling te zijner tijd ook een pensioenopbouw moet gaan inhouden, want anders kan bij de levensloop per definitie niet de 40 jaar worden gehaald. Gaten uit het verleden door bijvoorbeeld zij-instromen, de zorg voor kinderen gedurende een aantal jaren en het verevenen van het pensioen als gevolg van echtscheiding, kunnen sinds het huidige belastingplan en het Witteveenkader niet meer worden gedicht. Juist daarom stelt de 2%-opbouw mensen in staat om binnen het Witteveenkader ergens in de buurt van de 70% gemitigeerd eindloon uit te komen. Ik ben het er dus volstrekt niet mee eens dat 1,75% normaal zou zijn, zoals de staatssecretaris zei.

Voorzitter, dan een aantal vrij concrete vragen die half of niet beantwoord zijn. Ik had gevraagd om een notitie over de fiscale positie van de sociale woningcorporaties. Die worden nu betrokken bij de overdrachtsbelasting, straks wellicht bij de vennootschapsbelasting. En intussen is de regering nog voornemens om een herverdeling door te voeren tussen rijke en arme corporaties. De overheid kan toch niet eerst het vermogen van alle rijke corporaties afromen en daarna uitgaan van een herverdeling?

Verder heb ik uit het antwoord op vraag 77 begrepen – dit antwoord is toegewezen aan de heer Stevens, maar ik had deze vraag ook gesteld – dat iedere burger die de belastingdienst verzoekt om informatie over de vrijstelling van belastingheffing, deze informatie ook krijgt. Dat is de huidige praktijk, dus ik begrijp niet waarom het zevende lid van artikel 27 van de Wet op de loonbelasting vervalt, maar als de praktijk niet verandert, vind ik dit geen punt.

Bij vraag 76 ging het om de samenhang tussen de WABB en artikel 1.7 van de Wet op de inkomstenbelasting. Ik begrijp het antwoord op deze vraag niet. Volgens mij gaat het erom dat de kosten die samenhangen met de afsluiting van een verzekering en die direct door de verzekeringnemer aan de assurantietussenpersoon worden betaald, niet onder het begrip "premie" kunnen worden gevat omdat ze voor de verzekeraar onbekend zijn, zodat ze moeten worden gevat onder het begrip "kosten". Graag een verheldering hiervan.

Dan vraag 44. Ik had al begrepen dat voor het jaar 2002 en voor het jaar 2003 waarschijnlijk dezelfde factor A zal moeten worden gehanteerd. Dan is er natuurlijk een jaar met een groter pensioengat, want de salarissen stijgen in elk geval gemiddeld met 2,5%, zo niet meer. De staatssecretaris heeft een aantal keren gezegd dat hij bereid is tot overleg met financiële instellingen, dus ik ga ervan uit dat hij dit punt nog eens goed zal bespreken, want ik blijf van mening dat de in de wet opgenomen geamendeerde factor A-berekening over het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de pensioengrondslag moet worden bekeken, niet echt goed werkt.

Er is bij Financiën sprake van enig autisme. In het antwoord op vraag 43 staat dat een overgangstermijn voor de wetten die vóór juni 1999 in werking waren en die vóór 2004 zouden moeten worden gewijzigd, niet meer nodig is omdat het Witteveenkader op dat moment toch niet wordt ingeperkt. Welk moment dat is, is trouwens onduidelijk. En verder is de redenering: Als men het dan makkelijk wil hebben, vervroegt men toch ook de wijziging ingevolge 2b? Maar zulke wijzigingen zijn aanzienlijk ingewikkelder, dus het zou een stuk beter zijn geweest als het onderdeel onder M gewoon was blijven staan. Het lijkt mij echt verstandig, een aantal momenten van wijzigingen gewoon te laten samenvallen. Dergelijke wijzigingen zijn namelijk veel duurder dan alleen nieuwe folders met € 2 meer.

In antwoord op een vraag van de heer Stevens over kapitaalverzekering en een eventuele splitsing en gedeeltelijke toewijzing daarvan heeft de staatssecretaris aangegeven dat dan artikel 27 de overhand heeft. Dit betekent dat zo'n vraag materieel positief beantwoord wordt, maar waarom zou je dan handhaven dat de verzekering alleen maar geheel kan worden overgedragen, als het langs een omweg toch gedeeltelijk kan? Dit begrijp ik ook niet.

Voorzitter. Met het tweede deel van het belastingplan hebben wij geen problemen. De novelle heeft ook onze instemming. Maar met het eerste deel van het belastingplan hebben wij een aantal problemen vanwege de effecten op de inkomensverdeling tussen met name werkenden en niet-werkenden. Bovendien biedt het wetsvoorstel te weinig zekerheid dat niet-werkenden makkelijk aan de slag zullen kunnen komen. Verder hebben wij niet eens zozeer moeite met het matigen van het alcoholgebruik, als wel met de manier waarop slijters met deze maatregel zijn overvallen. De staatssecretaris heeft dit toch zo maar laten gebeuren. Ik suggereer absoluut niet dat hij dit onder druk van welke briefschrijver dan ook heeft gedaan, ik vind gewoon dat burgers er recht op hebben, invloed uit te oefenen. Dat is ieders goed recht, zo zei de staatssecretaris. Wel, ik vind dat de betrokkenen op z'n minst de tijd moeten hebben om op zoiets voorbereid te kunnen zijn en er desgewenst kanttekeningen bij te kunnen plaatsen. Ik ben niet gelukkig met de aankondiging dat het Witteveenkader beperkt wordt en dat dit bij KB wordt geïntroduceerd. Ik heb duidelijk gevraagd om komende wetgeving expliciet te vermelden. Ik weet dat deze staatssecretaris daar niet meer bij betrokken zal zijn, maar misschien kan het wel in zijn testament terechtkomen.

Waarom heb ik niets gezegd over het wegvallen van het kerstpakket? Omdat ik er 100% van overtuigd ben dat dit soort dingen weer terugkomen. Bij de Oortwetgeving zijn er vanwege de verbreding van het draagvlak gigantisch veel aftrekposten afgeschaft, maar voordat wij het weten, zijn deze gewoon weer terug. Dat geldt bijvoorbeeld voor congressen in het buitenland, op Cyprus eventueel. Zodra het weer kan, zijn deze posten terug. Ik ben er absoluut van overtuigd dat met betrekking tot het kerstpakket voor de werknemer dat eventueel belast moet worden via de werkgever, iedereen op een gegeven moment zal zeggen dat dit te gek is en dat het op dezelfde manier behandeld moet worden als bijvoorbeeld het noodzakelijke eten vanwege de werkgever of het gaan naar een congres. Het komt gewoon weer terug. Iedere staatssecretaris zegt dat hij alle overbodige aftrekposten schrapt, maar onmiddellijk daarna worden er weer nieuwe ingevoerd. Deze staatssecretaris heeft daartoe nauwelijks de kans gehad. Inhoudelijk is het voor deze staatssecretaris ontzettend leuk om deze functie te bekleden; qua helderheid doet hij het prima en het politieke ambacht kan geleerd worden. Jammer dat hij daartoe de kans niet krijgt. Aangezien hij partijloos is, kan ik dat gerust zeggen.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn schriftelijke en mondelinge beantwoording. Die was wat mijn inbreng betreft compleet en op verschillende punten bevredigend. Hij heeft gewezen op de budgettaire noodzaak van dit belastingplan. Het is aantrekkelijk om het te zoeken in de richting van grondslagverbreding. Daarvoor zijn de criteria efficiency en effectiviteit gehanteerd. Is dat echter zo kort na de Wet op de inkomstenbelasting 2001 al te beoordelen? Er komt toch nog een evaluatie?

De grondslagen van die wet worden niet aangetast, zei de staatssecretaris. Bij die fundamenten noemde hij ook de hypotheekrenteaftrek. Waarom behoort die wel tot de fundamenten en bijvoorbeeld niet het groen beleggen of de ongetoetste lijfrenteaftrek? Ook bij hypotheekrenteaftrek komt immers free-ridersgedrag voor, bijvoorbeeld mensen die een maximale hypotheek nemen met 30 jaar geen aflossing en intussen hun eigen vermogen anders aanwenden.

De staatssecretaris heeft alle citaten die ik in eerste termijn heb verwerkt van commentaar voorzien op één na. Dat kwam van de Nederlandse orde van belastingadviseurs. Het was een pleidooi om structurele wijzigingen in de fiscale wetgeving eerder te publiceren dan op prinsjesdag en op prinsjesdag zelf met een dekkingsplan te komen dat de financiële gevolgen regelt. Ik begrijp dat het dit jaar in verband met de kabinetsformatie niet vlugger kon, maar wil het kabinet dit voor de toekomst wel overwegen?

De staatssecretaris stelde dat er rekening is gehouden met gewekte verwachtingen en hij gaf daarvan voorbeelden. Ik miste dat echter bij de kwestie van de bancaire tante Agaathregeling. De motie-Van der Vlies/Van Vroonhoven-Kok wordt niet uitgevoerd, zo staat in de schriftelijke beantwoording. Volgens datzelfde antwoord verwacht de regering niet dat startende ondernemers in de problemen komen door het openbreken van contracten. De Nederlandse Vereniging van banken laat echter andere geluiden horen. Ik citeer een brief aan onze Kamer van 2 december 2002 waarin staat dat banken vrezen dat, als vervroegde aflossing wegens wetswijziging niet al contractueel is vastgelegd, de beleggers hen uit hoofde van de zorgplicht zullen trachten te dwingen om de inleg terug te betalen, met als gevolg dat de leningsvoorwaarden voor genoemde ondernemers vanaf 1 januari 2003 dan wel de eerstvolgende renteherzieningsdatum aangepast zullen moeten worden tot het niveau van de normale marktrente. Met name die gestarte zelfstandige ondernemers die geen beroep kunnen doen op kapitaalkrachtige familieleden of kennissen, zullen door het vervallen van de indirecte Agaathregeling gedupeerd worden. Aldus de NVB.

Uit het antwoord van de staatssecretaris blijkt dat veel startende ondernemers het niet redden en reeds na korte tijd het loodje leggen. Zal deze ingreep het de startende ondernemers niet moeilijker maken? Of kunnen de miljonairs in België op meer mededogen van het kabinet rekenen dan een startende ondernemer?

Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik namens onze fracties nogal wat bezwaren aangevoerd tegen wetsvoorstel 28607. Wij onderkennen echter het financiële belang daarvan en wij willen onze verantwoordelijkheid op dit punt niet ontlopen. Voor verwezenlijking van een alternatief is de resterende tijd van dit jaar helaas te kort. Daarom zullen wij met behoud van onze bezwaren onze stem aan deze wetsvoorstellen niet onthouden.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil de staatssecretaris bedanken voor zijn uitvoerige beantwoording, hoewel hij nu gewoon het werk doet waarvoor hij wordt betaald. Je kunt wel constateren dat de ene bewindspersoon niet de andere is als je dit aspect van het ambt in aanmerking neemt.

De staatssecretaris neemt voor de LPF deel aan het kabinet. Als je zijn bevlogenheid en deskundigheid vergelijkt met die van andere bewindslieden die de LPF in het kabinet vertegenwoordigen, valt hij bijzonder op in positieve zin. Er is al gesproken over een politicus zonder partij, maar wat de LPF betreft kun je zeggen dat dat een partij is zonder politicus. Niet dat ik dat erg vind; het is niet anders wat die club betreft.

Voorzitter. Ik wil vervolgens een politiek getinte opmerking maken, want de Eerste Kamer is er tenslotte ook voor de politiek. Mij is het opgevallen dat deze LPF-staatssecretaris zich heeft opgesteld als een hartstochtelijk verdediger van het paarse belastingplan. De puinhopen van Paars zijn door de LPF breed uitgemeten, maar blijkbaar doelde men niet op het paarse belastingplan toen men over puinhopen sprak. De staatssecretaris heeft zich ook opgeworpen als een hartstochtelijk verdediger van het vestigingsklimaat voor ondernemingen in Nederland. Op het eerste gezicht is dan ook geen breuk merkbaar. De retoriek van de staatssecretaris maakt althans geen breuk zichtbaar met het beleid dat acht jaar onder de verantwoordelijkheid van Zalm is gevoerd.

In dit verband denk ik ook aan de bijdrage van de VVD en eigenlijk is de VVD de enige constante factor bij het dragen van coalitieverantwoordelijkheid. De VVD is het meest kritisch geweest, niet alleen met betrekking tot een aantal aspecten van het belastingplan, maar ook met betrekking tot lagere tarieven voor ondernemingen. Zelfs heeft de VVD-fractie opmerkingen gemaakt over het 3-boxensysteem, dat wel eens het technische hart van het belastingplan is genoemd. Gedurende dit debat rees daarom een vreemd beeld op. De LPF en het CDA, de opposanten van het vorige kabinet, maken zich hard voor de voortzetting van het paarse belastingbeleid, terwijl de VVD, de enige constante factor in dit gezelschap, met kritische geluiden komt. Acht jaar droeg Zalm verantwoordelijkheid voor het fiscale beleid voor ondernemingen. Nu komt de VVD-fractie echter met de meest kritische noten. Ik vond dat opmerkelijk genoeg om erop te wijzen.

Tegelijkertijd is de vraag of dat nu helemaal klopt. Ik heb betoogd dat het Belastingplan 2003 in een aantal opzichten opmerkelijke veranderingen beoogt ten opzichte van het grote belastingplan. Ik noem het beleid ten aanzien van het aan het werk helpen van mensen met een laag inkomen en het vervangen van specifieke regelgeving door generieke regelgeving ten aanzien van het verhogen van de arbeidskorting waarbij het nog maar de vraag is of dat werkt. Ook wijs ik op het verder ontgroenen van het beleid, terwijl een van de weinige aardige dingen in het grote belastingplan was dat er ook ingezet werd op vergroening. Daarnaast draagt het onderhavige belastingplan niet bij aan inkomensherverdeling. Integendeel, het onderbouwt de denivellering steeds meer. Er zit dus toch wat spanning tussen de hartstochtelijke verdediging van de staatssecretaris van het paarse beleid en hetgeen dit belastingplan daadwerkelijk inhoudt. Het doet mij een beetje denken aan de bekende cartoonserie die een paar jaar geleden in Vrij Nederland verscheen waarin in negen fasen bijvoorbeeld Elvis Presley werd omgeschminkt tot Marilyn Monroe. Als deze staatssecretaris hier een aantal jaren zou zitten, zou je hetzelfde effect krijgen. Hij blijft volhouden dat het plan nog steeds voortborduurt om de belastingherziening van Zalm en Vermeend, terwijl het uiteindelijke resultaat na een jaar of vijf totaal anders zal zijn als er belastingplannen blijven komen in de zin zoals het voorliggende.

Ik kan niet nalaten de staatssecretaris te confronteren met een artikel dat hij heeft geschreven in de bundel De rijke kant van Nederland, uitgekomen in 1998. Anders dan de titel doet vermoeden, ging het eigenlijk vooral over het armoedebeleid in Nederland en de reëel bestaande armoede in Nederland. Hij bepleitte in dat artikel onder andere een inkomensherverdeling, een fiscalisering van volksverzekeringen, een reële vermogensrendementsheffing in plaats van een forfait, en een ander regime wat betreft de hypotheekrenteaftrek. Dat zijn vier belangrijke bestanddelen die een grote rol hebben gespeeld in de discussie over het grote belastingplan. Ik zit nog steeds een beetje te vissen naar wat nu echt in de fiscale inborst van deze staatssecretaris huist wat betreft de waardering van hetgeen hier voorligt en hetgeen twee jaar geleden is besproken in dit huis.

De staatssecretaris heeft in zijn beantwoording gesproken over de efficiencyverbetering die moet plaatsvinden wat betreft het eenloketbeleid, hetgeen ertoe zou moeten leiden dat helderder tot uitdrukking komt wat de effecten zijn van het voorgestelde beleid om mensen met een laag inkomen in staat te stellen beter rond te komen. Mijn vraag is wat zijn inzet is op dit punt in de tijd die hem nog rest als staatssecretaris, om dat eenloketbeleid, waarin ik veel voordelen zie, dichterbij te brengen.

Verder zou ik nog graag antwoord krijgen op mijn in eerste termijn gestelde vraag over de Zalmsnip. Die generieke maatregel was bedoeld om soelaas te bieden voor mensen met een laag inkomen. Iedereen kreeg die Zalmsnip, ongeacht het inkomen, hetgeen een belangrijk kritiekpunt van ons was bij de vaststelling van het desbetreffende wetsvoorstel. Ik zou me kunnen voorstellen dat bij de discussie over de afschaffing van de Zalmsnip de variant van een inkomensafhankelijke Zalmsnip een rol gaat spelen of dat hetgeen in het najaarsoverleg geregeld is voor de meerjarige minima een structureler karakter krijgt, gefinancierd vanuit de Zalmsnip. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?

Ik heb ook een vraag gesteld over de notitie van staatssecretaris Bos over het lokale armoedebeleid, waarop ik geen antwoord heb ontvangen. Hoe staat het met de uitvoering daarvan en met de effecten van de motie van de PvdA over het lokale kwijtscheldingsbeleid?

Ik wil ook een opmerking maken over de omzetting van specifieke subsidies om mensen die een moeilijke positie hebben op de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Ik ben het niet met de staatssecretaris eens dat deze regelingen beter vervangen kunnen worden door generieke maatregelen, zoals de verhoging van de arbeidskorting. De staatssecretaris is – terecht – een tegenstander van de belastingvrije voet, ook vanwege het inkomenseffect. De belastingvrije voet is verdwenen in het belastingsysteem. Daar is de arbeidskorting voor werkenden voor in de plaats gekomen. Deze heeft op de positie van het inkomen van mensen ongeveer hetzelfde effect. Het is een generiek middel dat voor mensen met een hoger inkomen niet nodig zou zijn, gezien de argumentatie die aan dit middel ten grondslag ligt. De arbeidskorting geldt echter ook voor hoge inkomens en heeft daardoor een hoge graad van free-riding. Ik vind de verdediging van de staatssecretaris van de arbeidskorting tegenover de specifieke maatregelen voor aan te wijzen groepen met een moeilijke positie op de arbeidsmarkt niet erg overtuigend.

De staatssecretaris is gezien de tijdsdruk aan de vergroening van het belastingsysteem in zijn beantwoording geheel niet toegekomen. Ik nodig hem uit om hier in tweede termijn alsnog op in te gaan. Ik wil twee punten aan de orde stellen. Het eerste is de overeenstemming die er met de vorige staatssecretaris al was over de verdonkergroening van de fiscale prikkels, Het is zaak om steeds in de gaten te houden dat de techniek op het gebied van milieuvriendelijkheid voortschrijdt. Je moet bij het uitdelen van fiscale prikkels steeds naar de nieuwe technieken kijken en deze fiscaal ondersteunen op het moment dat deze nog niet zo ver zijn doorgedrongen in de markt dat ze renderend zijn. Het andere is de lamlendigheid van Nederland als het gaat om het stimuleren van duurzame energiebronnen. We krijgen daar nu de rekening voor gepresenteerd, gezien de enorme vraag van huishoudens naar groene energie waaraan vanuit de Nederlandse markt niet voldaan kan worden.

Ik heb in eerste termijn gezegd dat het free-ridersaspect bij de hypotheekrenteaftrek mij een aardig punt leek om eens over door te filosoferen. De heer De Vries was mij op dat punt al voor. De staatssecretaris heeft dat in zijn beantwoording laten liggen. Misschien kan hij daar nog even zijn licht over laten schijnen.

De staatssecretaris is inhoudelijk in voldoende mate op de accijns ingegaan. Ik steun de beoordeling van mevrouw Ter Veld, analoog aan het debat dat wij gisteren hebben gevoerd over het belastingverdrag met België, dat de staatssecretaris wat fermer van zich af had moeten bijten in de Tweede Kamer wat dat amendement betreft. De staatssecretaris heeft betoogd dat de financiële vertaling van het amendement in orde is. Dat hoeft echter nog geen reden te zijn om een gat te laten schieten in het zo hemelhoog geprezen Strategisch akkoord, waar het een onderdeel van is. Wij omhelzen dat akkoord weliswaar niet, maar de regering moet dat wel doen. De staatssecretaris heeft daar wel erg gemakkelijk een gat in laten schieten, zeker op een punt dat onze sympathie heeft.

Voorzitter. Ik kom aan onze conclusies op het gebied van het belastingplan. Ik heb het dan met name over wetsvoorstel 28607, deel I van het Belastingplan 2003. Dit is in grote lijnen een voortzetting van het meeromvattende belastingplan, zij het dat dit belastingplan een richting opgaat die ons niet bevalt. Ik heb dat in mijn betoog met voorbeelden gestaafd. Dit plan gaat de richting op van ontgroening en van specifiek naar generiek. Dat is niet in het belang van mensen met een slechte positie op de arbeidsmarkt. Het heeft weliswaar lastenverzwaring tot gevolg, maar dat komt met name door het schrappen van wat leuke dingen voor linkse mensen, zoals ik dit gisteren noemde. De lastenverzwaring komt niet tot stand door het zwaarder belasten van hogere inkomens en dat heeft onze voorkeur. Wij moeten dan ook onze goedkeuring onthouden aan wetsvoorstel 28607.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Toen ik gisteravond van dit spreekgestoelte afstapte, kreeg ik van een van de collega's een krant in handen geduwd, de voorpagina van de NRC, waarin stond dat de staatssecretaris partijloos was en dat hij die positie deelt met oud-minister Beyen. Ik moet zeggen dat de deskundigheid die uit het antwoord van de staatssecretaris in eerste termijn spreekt, de vraag doet rijzen of het niet raadzaam is om wat vaker naar partijloze politici te kijken. Ik heb in eerste termijn een plaagstoot afgegeven en gezegd dat de onroerendgoedlobby wellicht toch ook bij de LPF aanwezig is. Die opmerking houdt natuurlijk geen stand in relatie tot de partijloosheid van deze staatssecretaris. Als hij geen verantwoordelijkheid heeft voor het samenraapsel wat de heer Fortuyn ons heeft nagelaten, trek ik graag die suggestie, die hij zich heeft aangetrokken, in.

Ik heb de staatssecretaris in eerste instantie uitgedaagd om aan te geven op basis van welke visie de belastingregelgeving in dit belastingplan is geschreven. Hij is daar uitvoerig op ingegaan. De gedachte om met het belastingplan minder politieke doelen na te streven, wordt zeker door de D66-fractie gesteund. De staatssecretaris geeft als basis voor de visie op dit belastingplan de criteria effectiviteit en transparantie. D66 vindt het belangrijk dat het tot stand brengen van fraudegevoelige regelgeving wordt voorkomen. Ik neem aan dat de staatssecretaris dit ook van mening is, maar hij heeft dat niet genoemd. In de afgelopen jaren is er een verhoogde fraudegevoeligheid in de belastingwetgeving geslopen. Het afbreken van fraudegevoelige regels is dan ook een belangrijk pluspunt. Daar staat tegenover dat constant uitgegaan moet worden van een betrouwbare overheid. Wij hebben het daar de laatste jaren moeilijk mee, want iedere keer ontvangen wij brieven waaruit blijkt dat pas ingevoerde regelingen toch weer worden afgevoerd. Dat is ook bij dit belastingplan het geval. Ik heb er op zichzelf vrede mee dat niet wordt gewacht op de evaluatie van de grote belastingherziening, maar dat nu reeds in een vroeg stadium regels worden geschrapt. Dat betekent wel dat regels steeds buitengewoon minimaal van duur zijn. Wij hebben ons aan te trekken dat dit leidt tot onrust in de samenleving. Daarom heb in eerste termijn ook de suggestie gedaan met betrekking tot het aandurven van het aangeven van een minimale duur. Dat zou ook gevolgen hebben voor de discussies met de Verzekeringskamer en dergelijke.

De staatssecretaris is uitvoerig ingegaan op de opmerkingen naar aanleiding van het amendement-Van der Vlies c.s. Hij is echter niet ingegaan op mijn vraag of het begrip "discriminatie" dat pejoratief gebruikt is en aansloot op het feit dat de indirecte regeling bij de tante Agaathregeling met betrekking tot durfkapitaal nu geschrapt is, zich verdraagt met Europees-rechtelijke regels. Uit de schriftelijke beantwoording is gebleken dat de staatssecretaris niet van zins is om die motie uit te voeren. Aangezien de staatssecretaris op dit punt een behoorlijk college heeft gegeven, wil ik hem die vraag nog eens voorleggen. Ik kan mij namelijk voorstellen dat het daar niet houdt. Anders zou ik die vraag natuurlijk niet gesteld hebben.

Ik heb ten aanzien van het spaarloon bij interruptie al iets gevraagd over de deblokkering. Ik kreeg daar wel een antwoord op, maar heb daar nog een aanvullende opmerking over. Het bedrag van die deblokkering verandert blijkbaar niet na het overleg met de sociale partners. Dat is op zichzelf wel curieus, omdat men daar via het amendement toch een duidelijke relatie tussen gelegd heeft. Ik vind dat op zichzelf allemaal niet zo verschrikkelijk, maar het is wel nuttig om aan te tekenen dat het kennelijk geen rol speelt. De staatssecretaris heeft in zijn antwoord op mijn interruptie iets gezegd over de specifieke deblokkering die altijd al mogelijk was bij het aangaan of terugdringen van hypotheken, het aanschaffen van huizen en het afsluiten van lijfrentes. Het gaat hier natuurlijk om die algemene deblokkering. Daar wil ik toch nog wel even haring of kuit van hebben. Is er nu een algemene deblokkering, die in de Tweede Kamer is besproken als een soort gedachte om ook het bestedingspatroon van mensen te stimuleren? Ik heb daar op zichzelf niet zo heel veel fiducie in, maar als dat de bedoeling is, dan is die specifieke deblokkering dus niet aan de orde. Dan gaat het hier om een algemene deblokkering. Het komt de duidelijkheid ten goede als wij daar een wat preciezer antwoord op krijgen.

De staatssecretaris is zeer uitvoerig ingegaan op de Europees-rechtelijke aangelegenheden in de belastingwetgeving. Ik wil hem daar nogmaals voor prijzen. Hij heeft daarbij met kracht van woorden gesteld dat hij bezig is met het herstel van vertrouwen. Dat is op zichzelf een vrij ernstige mededeling, want dat betekent dat er in de afgelopen jaren een behoorlijk wantrouwen moet zijn gegroeid. Dat is in deze Kamer al meer dan eens aan de orde geweest en ik kan mij voorstellen dat het zo gegaan is. In dat opzicht prijs ik hem dan ook zeer dat hij met dat herstel van vertrouwen is. Ik kan niet helemaal beoordelen op welke route hij inzet. Hij heeft een aantal punten genoemd en die lijken allemaal zeer aanvaardbaar. De heer Stevens heeft bij interruptie aangegeven dat de staatssecretaris zeker zal worden uitgenodigd om met de commissie Financiën over deze affaires van gedachten te wisselen. Daar zie ik naar uit.

Wat betreft de accijnzen sluit ik mij aan bij wat mevrouw Ter Veld en de heer Platvoet hebben gezegd. Het gaat in ieder geval om het gegeven dat deze procedure zo niet kan. Ik denk dat de staatssecretaris dat gewoon eens moet toegeven. Dan staat hij, of zijn opvolger, ook sterker wanneer er zo onverhoeds amenderingen vanuit de Tweede Kamer komen en kan hij laten zien dat het qua procesgang tot de onmogelijkheden behoort. De staatssecretaris komt met goede argumentatie, onder andere met het feit dat er nog geen inflatie is doorberekend, maar dat neemt niet weg dat de branche op geen enkele wijze iets heeft tegengeworpen. De branche heeft ook niets kunnen tegenwerpen. Ik ben door het antwoord in ieder geval niet gerustgesteld over de opbrengstenkant, maar dat zal de praktijk wel leren.

Mijn voorlaatste opmerking betreft het feit dat in dit belastingplan wel heel duidelijk wordt hoe selectief er gewinkeld is in het Strategisch akkoord. Met die constatering kan in dit debat op zichzelf niet zo heel veel meer worden gedaan, maar daaruit blijkt wel dat de afspraken die de regeringspartijen hebben gemaakt op tal van punten los zand zijn. Dit belastingplan zouden wij dan ook maar als een eenmalige activiteit moeten zien, in de hoop dat er in de volgende periode een regering zit die met een meerjarige strategie aan de gang kan. In dat opzicht is het kenmerkend dat bewindslieden reeds nu een grote diversiteit aan opmerkingen maken over de houdbaarheid van het spaarloon. In het kader van de visie die de staatssecretaris heeft neergelegd, hecht ik wel belang aan zijn opvatting daarover.

In eerste termijn heb ik al gezegd dat wij niet zo heel veel behoefte hadden aan het stellen van specifieke vragen over de inhoudelijke kant van dit belastingplan. Wij zien het echt als een eenmalige exercitie. Dat betekent ook dat wij er geen behoefte aan hebben om ons tegen deze voorstellen te verzetten.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris opende zijn betoog met de opmerking dat in dit huis zoals gebruikelijk de afronding plaatsvindt van het fiscale jaar. Wij onderstrepen dat. Het is inderdaad een goed gebruik en het is ook een moment om stil te staan bij het belastingplan en bij de fiscale ontwikkelingen in dit land. Allereerst complimenteren wij de staatssecretaris met zijn optreden. Wij vonden het verfrissend, deskundig, flexibel en vooral docerend. Het is ons thans volstrekt duidelijk hoe hij in staat is geweest om het belastingplan met slechts twintig amendementen door de Tweede Kamer te loodsen. Alle dissidenten worden bedolven onder een vloed van woorden, volslagen overspoeld en vervolgens net als studenten vriendelijk maar beslist "kaltgestellt". Ik dank hem ook met name voor de beantwoording van alle vragen die niet gesteld waren.

Wij hebben een bevlogen beschrijving gehoord van het fiscaal beleidsprofiel van het kabinet in zijn demissionaire status en wij kunnen de ontboezemingen van de staatssecretaris van harte onderschrijven. Hij heeft toegelicht dat het belastingplan beoogt een bijdrage te leveren aan bevordering van de arbeidsproductiviteit, aan vereenvou diging, aan evenwichtige koopkrachtplaatjes en aan minder administratieve lasten. Ook dat prijzen wij. Dat streven wij allen na, al is de winst die op deze gebieden is geboekt wellicht marginaler dan wij zouden verwachten als wij zo naar de staatssecretaris luisteren.

Als de staatssecretaris spreekt over eenvoud, denk je dat dat terug te vinden is in de stukken van het kabinet. Een vergelijking van de miljoenennota van 10 jaar geleden met de huidige miljoenennota leert echter dat het aantal trefwoorden in het register praktisch verdubbeld is. Dat kan niets anders betekenen dan dat het leven aanzienlijk ingewikkelder is geworden, ook al is deze meetmethode redelijk beperkt.

De staatssecretaris heeft terecht onderstreept dat de economische ontwikkeling dwingt tot grondslagverbreding. Dat heeft ook de aantrekkelijke bijkomstigheid dat in veel gevallen de eenvoud daarmee wordt gediend.

In zijn "algemene beschouwingen" heeft de staatssecretaris enkele opmerkingen gemaakt over de plicht ervoor te zorgen dat de aflossing van de staatsschuld plaatsvindt binnen het verloop van één generatie. Als ik hem goed begrijp, heeft hij wat dit betreft een relatie gelegd met het omslagstelsel. Hij zei namelijk dat dit stelsel anders onder druk komt te staan. Hoe oordeelt hij over de discussie in de pensioenwereld of, in hoeverre en hoe lang een pensioenfonds mag werken met een tijdelijke onderdekking?

De bewindsman heeft enkele behartigenswaardige opmerkingen gemaakt over de draagkrachtberekeningen. Als ik hem goed begrijp, staat hij een nieuwe methode voor om de koopkrachtplaatjes te berekenen. Hij denkt dan vooral aan clustering van een aantal groepen die homogeen zijn qua leeftijd, huishoudens enz. Deze aanpak spreekt ons aan. Nederland heeft jarenlang een achterhaald koopkrachtbeeld gebruikt dat niet beschouwd kan worden als een reflectie van wat er zich in dit land afspeelt. De heer Oort sprak indertijd ook al over de "koopkrachtplaatjesterreur". Wordt het model dat de staatssecretaris voor ogen staat, gedragen door het departement? Kunnen wij voorstellen verwachten op dit punt of speelt een en ander zich voornamelijk af in eigen boezem?

De staatssecretaris heeft voorts enkele opmerkingen gemaakt over de relatie tussen dit belastingplan en de belastingherziening 2001. Wij onderschrijven zijn uitgesproken stellingname dat op dit moment niet moet worden gedacht aan een herbezinning, maar dat moet worden aangesloten bij de doelstellingen van die belastingherziening. Wij pleiten voor rust en voor inbedding van het aangenomen belastingsysteem. In 2005 zien wij dan wel waartoe de evaluatie ons brengt. Wel heb ik gevraagd naar een eerste reactie van de belastingdienst in het kader van de uitvoering. Eigenlijk heeft de staatssecretaris daar niet op geantwoord, behalve dan dat er een succes is geboekt, te weten de aangiftediskette. Wij nemen graag kennis van dat succes.

De bewindsman had een wat merkwaardige redenering als het gaat om het overgangsrecht. Ik meen dat hij in dit verband sprak over het "gewenningsrecht". In deze Kamer werd de kritische opmerking gemaakt dat sommige regelingen wel heel snel worden bijgesteld. De staatssecretaris zei dat dat in principe geen goede zaak is en dat mensen de tijd moet worden gegund om aan nieuwe regelingen te wennen. Hij voegde er echter aan toe: als een regeling een hoog cadeaugehalte heeft of free-ridergedrag met zich meebrengt, is dat gerechtvaardigd. Als hij dit heeft bedoeld, neem ik daar afstand van. Bij de vraag hoe je het overgangsrecht moet inkleden, moet worden uitgegaan van de belastingplichtige en niet van fouten van het kabinet toen het een regeling maakte op een moment waarop nog niet kon worden gesproken van een hoog cadeaugehalte of free-ridergedrag. Dat hoeft de bevolking niet in te schatten. Zij neemt dat als een gegeven aan en richt haar huishouding daarnaar in. Het kabinet en ook het parlement hebben daar rekening mee te houden.

Ik heb goed geluisterd naar het gloedvolle betoog van de staatssecretaris over het vestigingsklimaat. Uit dit betoog maak ik op dat er volgens hem niets aan de hand is en dat wij rustig kunnen gaan slapen. Zo is het natuurlijk niet. Als er zoveel reacties komen uit de pers en het bedrijfsleven, moet er wel iets aan de hand zijn. Je moet dan niet proberen om het beleid te verkopen alsof er geen enkele opmerking over te maken is, integendeel. Wij moeten dat bovendien zeker niet doen in deze slechte economische tijden.

Bij dit soort discussies is de psychologie van groot belang. Er wordt wel eens gezegd dat economie psychologie is en dat geldt ook hier. De beste manier om dit te toetsen is buitenlandse investeerders om hun visie op ons land te vragen. Zij kijken immers zonder vooringenomenheid naar ons land. De reacties van de buitenlandse investeerders zijn over het algemeen minder positief dan vroeger. Er komen minder bedrijven naar Nederland en van tijd tot tijd trekken zich ook bedrijven uit ons land terug. Vaak zijn dat bedrijven die bij ons de schoorsteen laten roken. Ik haal een betrouwbare bron aan als ik naar staatssecretaris Wijn verwijs die gisteren aan de noodbel trok.

Wij moeten hier dus niet lichtzinnig mee omgaan. Tegelijkertijd ben ik het ook eens met de staatssecretaris dat wij ons geen "self-fulfilling prophecy" moeten aanpraten. Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris ons oproept om over dit soort onderwerpen van gedachten te blijven wisselen met VNO/NCW, de belastingadviseurs en andere betrokken partijen uit het bedrijfsleven. Overigens beschouw ik dat ook als een toezegging.

De staatssecretaris zegt de deelnemingsvrijstelling te zullen verdedigen. Dat is een goede zaak, want daarmee draagt hij bij aan consistente politiek in dit land. Ik steun hem daarin. Hij roept ons op om samen de blik naar buiten te richten en samen te bezien hoe een en ander zich in het buitenland ontwikkelt en hoe Nederland daarbinnen figureert. Mijn fractie steunt hem hierin van harte, zeker als hij hier niet alleen VNO, maar ook het ministerie van Economische Zaken bij betrekt, want ook daar wil men graag meedenken over dit soort onderwerpen.

De staatssecretaris heeft enkele niet alleen geruststellende, maar ook enthousiaste opmerkingen gemaakt over de APA/ATR-rulingpraktijk. Het is mijn eerste indruk dat hij vindt dat wij ons ook hier rustig moeten houden. De perceptie van de ontwikkelingen is hier eveneens niet onbelangrijk. Die perceptie is dat deze dienst traag werkt. Of deze dienst het in de optiek van de staatssecretaris nu wel of niet goed doet, doet daaraan niets af. Ik roep hem daarom op om hier nog eens met een kritischer oog naar te kijken. Ik omarm wel gaarne zijn toezegging dat hij de belastingadviseurs zal oproepen om samen met hem te bezien hoe het klimaat kan worden verbeterd.

Ik ben teleurgesteld over de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris over de kennisgroepen. Die waren buitengewoon mager en defensief. Eigenlijk waren ze gewoon onder de maat. Als wij op dit niveau over dit onderwerp discussiëren en de staatssecretaris zoveel tijd neemt om op een bevlogen wijze alle dimensies van het investeringsklimaat te bespreken, mogen wij ook een evenwichtige schriftelijke reactie verwachten. Ik wil graag kunnen begrijpen wat er fout is met transparantie op dit gebied.

Ik begrijp niet dat de staatssecretaris hierop tegen zou kunnen zijn, omdat juist dit kabinet transparantie hoog in het vaandel zegt te hebben. Wat is de zorg van de staatssecretaris? Hij zal zich de discussie herinneren over het niet vrijgeven van RAD-rapporten aan de belastingplichtige. Dat is nu de gebruikelijke praktijk. Als het zichtbaar maken van de kennisgroepen goed wordt geëncadreerd, zullen er alleen maar positieve gevolgen zijn. Wij moeten de adviezen van deze groepen hierbij betrekken en de inspecteur niet degraderen tot een doorgeefluik. Het belang van de belastingplichtige dient namelijk ook hier voorop te staan.

Ik denk dat het voor de parlementaire geschiedenis belangrijk is dat de staatssecretaris de moeite heeft genomen om de problematiek van een groot aantal onderwerpen in hun context te plaatsen. Ik stel het verder zeer op prijs dat hij heeft uitgelegd wat hij bedoelt met de Primarologroep, de concernfinancieringsmaatschappijen, de gedragscode en dergelijke. Dat is allemaal van groot belang om de discussies hierover beter te kunnen begrijpen. Wij hebben hem uitgenodigd met ons in overleg te treden over de politieke elementen van de onderhandelingspositie die Nederland inneemt. Ik heb begrepen dat hij daarvoor openstaat; ik ga deze discussie dus niet met hem voeren. Mocht hij zich geroepen voelen om bij interruptie mijn vraag te beantwoorden of er dit jaar eigenlijk wel aanvragen voor concernfinancieringsmaatschappijen zijn gedaan, dan zien wij dat antwoord gaarne tegemoet.

Ik was geïnteresseerd in de reactie die de staatssecretaris gaf op mijn vragen over de ontwikkeling in de as Frankrijk-Duitsland ter zake van mogelijke pogingen om tot belastingharmonisatie te komen. Dat was een buitengewoon onverwacht signaal, dat niet door de staatssecretaris wordt weersproken. Overigens zegt hij dat er nog geen documenten zijn ontvangen; dat geeft, gezien onze rol, nog meer te denken. Dat neemt niet weg dat de staatssecretaris duidelijk heeft gemaakt wat de positie van het kabinet is. Hij zegt dat het kabinet zich kan voorstellen dat op bepaalde onderdelen sprake is van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, maar dat Nederland zich op de meest wezenlijke onderdelen van het belastingrecht zal houden aan de soevereiniteit, met name als het gaat om de hoogte van het tarief en de grondslag of om het instellen of afschaffen van een belasting. Dat lijkt mij een prudente "policy", die mijn fractie zeker kan onderschrijven.

Ik was wat minder gerust over het antwoord van de staatssecretaris op de vraag of de nieuwe lidstaten van de Europese Unie vetorecht hebben ten aanzien van dit soort voorstellen. Hij zei dat als de besluitvorming plaatsvindt vóór toetreding, de instemming niet noodzakelijk is. Dat lijkt mij wel helder! Daar staat tegenover dat die instemming dus wel noodzakelijk is als deze kandidaat-lidstaten inmiddels zouden zijn toegetreden. Dat zou de besluitvorming alleen maar belasten; dat zou naar mijn mening ten onrechte zijn. De Europese Unie had op dit punt een voorbehoud kunnen en moeten maken voor de toetreding van nieuwe lidstaten, zeker voor de toetreding van lidstaten die een volledig afwijkend fiscaal regime hanteren.

De staatssecretaris heeft nog eens uitgebreid toegelicht op welke punten er naar zijn oordeel sprake kan zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik van de deelnemingsvrijstelling. Dat is een consistente lijn. Mijn fractie onderschrijft alle maatregelen die regelrecht misbruik van bepaalde wetten of bepalingen moeten voorkomen. Mijn fractie vraagt zich af of en in hoeverre de voorgestelde regelingen, dan denk ik met name aan artikel 13g, op sommige onderdelen niet iets te ver doorschieten. Wij hebben geprobeerd om dat te toetsen aan Europees-rechtelijke regels. Het antwoord van de staatssecretaris is defensief. Onze vraag was of de reparatie om misbruik tegen te gaan kwetsbaar was vanuit Europees-rechtelijk perspectief. De staatssecretaris heeft gezegd dat zijn interpretatie op zich juist is, dat er altijd tegenbewijs mogelijk is en dat er altijd sprake is van rechterlijke toetsing. De vragen van mijn fractie waren evenwel niet in die zin bedoeld. Wij wilden weten of onze visie juist is dat er wellicht een zekere "exposure" is onder het Europese recht. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook, zich nog eens over dit vraagstuk te buigen.

De kwesties zijn te technisch om er nu in detail op in te gaan, maar wellicht kan de staatssecretaris schriftelijk reageren op de volgende opmerkingen. Ik leid uit het antwoord van de staatssecretaris op mijn eerste vraag af, dat in voorkomende gevallen toch een verschil blijft bestaan tussen de situatie waarin een passieve vaste inrichting in een andere lidstaat rechtstreeks wordt gehouden en de situatie waarin dat gebeurt via een in die lidstaat gevestigde tussenhoudstermaatschappij. Zijn dat soort verschillen toelaatbaar onder het Europese recht? Kan deze mogelijke "exposure" worden ondervangen als men zou zeggen dat de regeling van artikel 13g, lid 3, slechts kan voldoen aan de strenge eisen van non-discriminatie en Europese vrijheden van vestiging en kapitaalverkeer, als zij zou worden uitgebreid met een tegemoetkoming die vergelijkbaar is met de bepaling van artikel 39 van het besluit ter voorkoming van dubbele belasting in 2001? Ik verzoek de staatssecretaris, zich nogmaals hierover te buigen. Datzelfde geldt eigenlijk voor mijn tweede vraag. Ook daar bevestigt de staatssecretaris mijn interpretatie. Hij gaat er echter wel aan voorbij dat de redactie van dat artikel 13g.3.b zodanig ruim is dat niet slechts de vaste inrichting, maar willekeurig welke beleggingsactiva dan ook gehouden door een kleindochter van een Nederlandse vennootschap, daaronder kunnen vallen. Is dat wel beoogd? Is het niet in strijd met het doel en de strekking van de moeder-dochterrichtlijn? Wil de staatssecretaris in dat licht nog eens bekijken of de zinsnede in artikel 13.3.b. "de in de aanhef bedoelde lidstaat" niet zou moeten worden vervangen door de zinsnede "het land van vestiging van de vennootschap die deze vermogensbestanddelen in eigendom heeft" of woorden van gelijke strekking? Nogmaals, een schriftelijke reactie hierop zou wat ons betreft, afdoende zijn.

De staatssecretaris heeft de Kamer, en ik denk ook de natie, verblijd met een eigen initiatief om artikel 12 van de vennootschapsbelasting ter zake van de conversie van onvolwaardige schuldvorderingen in kapitaal, fiscaal te faciliteren. Wij zijn hem erkentelijk voor dit initiatief. Uit de literatuur was al bekend dat dit gat ontstond en wij zien zijn voorstellen graag tegemoet. Wij gaan er uiteraard van uit dat deze terugwerkende kracht zullen hebben tot de dag van vandaag, de dag van de aankondiging.

Wij hebben met de staatssecretaris gediscussieerd over de definitie van de het pensioentekort. Hij zegt: mijn definitie is goed denkbaar. Ik denk dat deze gewoon goed is en in overeenstemming met de huidige regeling. Ik stel voor dat hij die definitie volgt, zodat wordt voorkomen dat twee definities het land in gaan. Dit hele dossier is al zo ingewikkeld dat wij met name op dit belangrijke punt geen misverstanden moeten laten bestaan.

De staatssecretaris heeft geantwoord op mijn opmerkingen over, zo niet mijn pleidooi om iets te doen aan, de harmonisatie van het loonbegrip voor de loonbelasting en de socialeverzekeringspremies. Zijn antwoord stelt mij teleur; het is ambtelijk. Ik mis een visie, die de staatssecretaris bij vele andere onderwerpen die vandaag aan de orde zijn, wel tentoon heeft gespreid. Ik ga aan dit antwoord voorbij en wil graag van hem horen of hij een visie heeft en die in termijn in daden om wil te zetten. Desnoods kan hij deze meenemen in zijn testament, zodat het onderwerp ten minste in één testament wordt behandeld.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om de zorgen die door de verzekeraars zijn geuit op het gebied van de uitvoering ter harte te nemen en in overleg te treden met de branche.

Ik sluit mij aan bij opmerkingen van collega Ter Veld over nadere verheldering over de fiscaal gelijke behandeling tussen de provisie ten behoeve van tussenpersonen en de verzekeringspremie, en op het punt van de overdracht van de basisvrijstelling kapitaalverzekering. Ik ben het met haar eens dat indien artikel 27, Wet loonbelasting materieel niet verantwoord is, het formeel weinig zoden aan de dijk zet en zeker niet moet worden gepresenteerd als een vorm van verlichting van de administratieve lasten.

Ik meen een antwoord te hebben gemist op mijn pleidooi voor een wat soepelere behandeling van de feestgeschenken, zo niet de kerstpakketten. Dit onderwerp brengt mij tot afronding van mijn bijdrage. Als fractie complimenteren wij de staatssecretaris met zijn eerste optreden. Het was helder en toegankelijk en wij hebben zelfs genoten van de wijze waarop hij in alle bevlogenheid zijn verhaal voor ons heeft gehouden; en dat zelfs in demissionaire status. Dat geeft te denken: wat als deze man niet demissionair zou zijn geweest?

Via de staatssecretaris willen wij ook zijn ambtenaren bedanken, die zoals gebruikelijk op een voortreffelijke wijze hun werk hebben afgeleverd en ook vanochtend weer tijdig met de antwoorden kwamen. Hij kan trots zijn op het ambtenarenkorps dat hem ter zijde staat. Wij wensen hem en zijn ambtenaren prettige kerstdagen, een voorspoedig nieuwjaar en vooral veel fiscale eenheid!

De heer Rensema (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De staatssecretaris heeft een boeiend betoog gehouden. Wij hebben het gevoel dat wij daarmee grotendeels kunnen instemmen. De staatssecretaris verdedigt op sterke wijze het beleid inzake het fiscale investeringsklimaat. Hij betrekt daarbij kennelijk de beleidswijziging die ruim een jaar geleden heeft plaatsgehad. Toen heeft het ruling-team namelijk een andere naam gekregen en kennelijk ook een andere opdracht. Er is toen een beperking van het rulingbeleid gekomen. Ook dit wordt allemaal door de staatssecretaris in welgekozen woorden verdedigd. Dit doet bij ons de vraag rijzen of hij het standpunt van het ministerie verdedigt of dat er een beleidswijziging is gekomen na zijn aantreden.

De staatssecretaris legt grote nadruk op de Europese dimensie. Hij spreekt over herstel van vertrouwen in Europa, dat kennelijk verloren is gegaan, en over de juridische staatssteunprocedure die dreigt. Als ik het goed begrepen heb, is er echter maar één geval en moet daarover nog beslist worden. Wij weten nog niet wat die beslissing zal zijn. Moet Europa zo'n grote rol spelen? Wij hebben een alleszins fatsoenlijk belastingsysteem, waarvoor wij ons niet hoeven te schamen. Aan dat belastingsysteem worden ook buitenlanders onderworpen. Die moeten een regeling aangeboden krijgen, omdat zij zekerheid moeten hebben. Op zichzelf mogen zij echter geen tegemoetkomingen krijgen die in strijd zijn met de wet.

Als de staatssecretaris bijvoorbeeld stelt dat er "substance" moet zijn, zijn wij dat volstrekt met hem eens. Dat neemt echter niet weg dat je afspraken zou kunnen maken over afschrijvingen op goodwill en dat soort dingen. Dat kan van belang zijn. Wij zouden dat naar mijn gevoel heel fatsoenlijk kunnen doen. Zoals de heer Stevens al heeft gezegd, stelt de staatssecretaris dat er niets aan de hand is, terwijl er van alle kanten berichten komen dat er wel iets aan de hand is. Vooraanstaande belastingadviseurs zeggen dat het niet goed zit. Moet er misschien toch een onderzoek ingesteld worden? Ik kan de staatssecretaris zo een aantal hem welgezinde hoogleraren noemen die met genoegen een onderzoek over dit onderwerp willen instellen.

De staatssecretaris meent kennelijk dat Europa erg belangrijk is, maar de heer Bolkestein, die toch heel bekend is met het Europese traject, vindt dat Europa op het gebied van de directe belastingen, namelijk de inkomsten- en de vennootschapsbelasting, helemaal niets te melden heeft. Op dat gebied zijn de staten volstrekt soeverein. Waarom zouden wij in dat geval zo bang moeten zijn voor de Europese veroordeling van wat wij aan het doen zijn? Wat zou de Europese sanctie kunnen zijn? Het is juist dat elk wetsvoorstel Europees wordt getoetst voor zover dat betrekking heeft op het EVRM, want dat moet ook. Maar ons is niet helemaal duidelijk waarom de Europese toetsing veel verder zou moeten gaan. De staatssecretaris heeft op dit onderwerp gestudeerd en heeft er een boek over geschreven. Wij zien echter een verschil van opvatting tussen de staatssecretaris en het Nederlandse lid van de Europese Commissie.

De staatssecretaris heeft niet gereageerd op onze opmerkingen over het bijzonder tarief voor de stakingswinst. Ik heb daarover al vaker gesproken en zal er niet verder op ingaan, maar zeg slechts dat wij aan dat punt vasthouden.

Dan de kennisgroepen. Ook dit is geen nieuw punt, maar wij krijgen eigenlijk nooit goed antwoord over deze kwestie. In het algemeen wordt een technische vraag heel goed beantwoord; alle waardering daarvoor. Stel je een onschuldige vraag, dan wordt die ook heel goed beantwoord. Maar stel je een vraag met een wat kritische ondertoon, dan wordt die uitermate mager beantwoord. Dit is ook wel te begrijpen, maar het is waarschijnlijk niet goed voor het debat. Wat de kennisgroepen betreft, zoals ik gisteren al geschetst heb, gaat de burger, al dan niet vergezeld van een belastingadviseur, naar de belastinginspecteur. Hij denkt dat hij dan een man treft met wie hij kan praten, onderhandelen. Maar dit is niet zo. Tenminste, die indruk heb ik. De inspecteur hoort het verhaal namelijk gewoon aan en moet vervolgens naar de kennisgroep. Die heeft de belanghebbende niet gehoord, dus die kan een dogmatischer oordeel vellen dan de man ter plekke. Ik dacht al dat het zo was en laatst ben ik met een familielid naar de inspectie in Groningen geweest. Wij troffen twee inspecteurs, die buitengewoon aardig waren. Wij kregen twee koppen koffie; ik heb geen enkele klacht over de behandeling door de belastingdienst, die is perfect. Wij zaten er anderhalf uur te praten en wij hadden het idee dat wij een goed verdedigbare zaak hadden. Wij stelden een compromis voor en beide heren keken alsof zij er wel iets in zagen, maar vervolgens zeiden zij dat zij er nog wel mee naar de kennisgroep moesten gaan. Toen stokte de zaak. Zo zou het toch niet moeten gaan. Vroeger kon de inspecteur een beslissing nemen. Goed of niet goed, hij nam een beslissing. Dat is voor de praktijk van belang. Het is inmiddels vijftig jaar geleden dat ik op de Rijksbelastingacademie zat, samen met de heer Stevens trouwens.

De heer Stevens (CDA):

Maar niet vijftig jaar geleden!

De heer Rensema (VVD):

Inderdaad, voorzitter, hij is een heel stuk jonger, maar ik ken hem wel daarvan. Toen werd ons door de heer Tuk, een groot man, geleerd: "Heren, als u inspecteur bent, is het niet zo erg als u een keer een fout maakt. Die belasting komt een jaar later wel weer terug." En zo is het. Natuurlijk, de inspecteurs moeten goed opgeleid zijn en zij moeten gedragen worden door een "esprit de corps", maar zij moeten ook bereid zijn om beslissingen te nemen. En als een beslissing een keer niet helemaal juist is, dan is dat niet zo erg. Misschien doet de betrokkene wel heel mooie dingen met het geld en dan betaalt hij het jaar daarna des te meer belasting. Ik zou dus graag zien dat de staatssecretaris nog even serieus ingaat op die kennisgroepen. Is mijn taxatie van de feitelijke situatie juist en is die dan wel goed?

Voorzitter. Wij moeten hier niet alles willen behandelen. Ik wil mij nog geheel aansluiten bij hetgeen de heer Schuyer over de accijnsmaatregel heeft gezegd: Zo zou het eigenlijk niet moeten en zo mag het ook niet meer. Daar ben ik het volstrekt mee eens.

De vergadering wordt van 14.53 uur tot 15.02 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Eijck:

Voorzitter. Ik wil graag de vragen beantwoorden in de volgorde waarin deze zijn gesteld. De vorige keer heb ik dat wat meer thematisch gedaan, maar het lijkt mij dat het nu op deze manier wat beter werkt.

De eerste vraag van mevrouw Ter Veld had betrekking op artikel 1.7b. Het gaat daarbij om de provisies die niet kunnen worden aangemerkt als premies. Waarschijnlijk doelt mevrouw Ter Veld op de omstandigheid dat de informatie van de verzekeraar aan de verzekerde over die aftrekbare premie niet de provisie bevat die de tussenpersonen separaat in rekening brengen. Die provisie is op grond van artikel 1.7b gewoon aftrekbaar. Daarvoor is wel de informatie van de tussenpersoon essentieel. Wat ons betreft, is dit niet als een probleem gesignaleerd, maar mocht dat wel het geval zijn dan zullen wij daarover overleg voeren.

Mevrouw Ter Veld pleit nogmaals voor het opschuiven van de einddatum van de overgangsregel in het kader van pre-Witteveenpensioenen in verband met de wijzigingen in de PSW. Wij zien de noodzaak daartoe niet. Ook als die aanpassing in verband met de PSW ingewikkelder is, is dat nog geen reden om die niet per 1 juni te laten plaatsvinden maar pas per 1 januari 2005.

Mevrouw Ter Veld heeft ook gesproken over het overdragen van de kapitaalverzekering aan de partner. Er zijn twee concrete mogelijkheden. De volledige overdracht kan plaatsvinden op grond van onderdeel AN van de Invorderingswet en er kan een gedeeltelijke tot maximale overdracht plaatsvinden op grond van artikel 2.17 IB 2001. Dat is vanwege de eenvoud ingevoerd en voorziet in een grote behoefte bij de verzekeraars. Berekening tot op de euro nauwkeurig is daarbij overigens niet nodig.

Verder heeft zij een vraag gesteld over de mogelijkheid om het fiscale loonbegrip en het socialeverzekeringsloonbegrip wat meer tot elkaar te brengen, of dat nu problematisch is of niet. Hedenmiddag vindt een bijeenkomst plaats waarbij een rapport wordt aangeboden over de samenwerking tussen de UWV en de belastingdienst. Het innen van de premie zal geschieden door de belastingdienst. Het is een eerste stap om te komen tot een grotere samenwerking en transparantie in de informatievoorziening aan loontrekkenden en premiegerechtigden. In die discussie speelt ook de vraag, of omwille van de eenvoud het fiscale loon en het premieloon beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het fiscale loonbegrip gaat echter uit van de draagkrachtgedachte, terwijl het premieloon uitgaat van de verzekeringsgedachte en bovendien is het fiscale loonbegrip breder. Het bevat bijvoorbeeld zaken zoals loon in natura, winstuitkeringen, overwerkuren en dergelijke. Het is dus heel moeilijk om die begrippen dichter bij elkaar te brengen. Dat lukt ook niet op zeer korte termijn. Bepaalde bestanddelen van het loon blijven buiten de heffing van de loonbelasting. Als het fiscale loon en het premieloon dichter bij elkaar worden gebracht, zullen er meer aangiftes in de inkomstenbelasting komen.

Over de woningbouwcorporaties wordt een aparte notitie aan de Tweede Kamer gestuurd. Die heeft mij gevraagd om inzicht in die problematiek te verstrekken. Ook het punt van mevrouw Ter Veld dat heffing over een eventueel daar aanwezige winst uitstraalt op de vennootschapsbelastingperikelen, is besproken in de Tweede Kamer. Wij zullen deze notitie ook graag aan deze Kamer toezenden.

Niet alleen door mevrouw Ter Veld, maar door een groot aantal leden zijn kanttekeningen geplaatst met betrekking tot de wijze waarop in demissionaire status is omgesprongen met de accijnsverhoging. Door die verhoging zijn mensen financieel getroffen, terwijl zij onvoldoende in de maatregel zijn gekend. Eigenlijk hoor ik in de discussie hierover twee geluiden. Aan de ene kant hoor ik zeggen dat er een ophoging heeft plaatsgevonden met in achtneming van het feit dat in 1994 een inflatiecorrectie is aangebracht. Daar heeft men begrip voor. Aan de andere kant zijn er opmerkingen over de communicatie. De procedure die is gevolgd zou niet wenselijk zijn en verder wees men op het feit dat betrokkenen zich niet hebben kunnen melden. Laat ik volmondig toegeven dat het nooit de bedoeling mag zijn om op deze manier een instrument systematisch in te zetten. Het probleem is evenwel bekend. De behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer liep vertraging op. Daardoor werden ook de amendementen en de moties laat behandeld. Bij het behandelen van de amendementen, dus op een laat moment, werd om dekking gevraagd. Mevrouw Ter Veld wees erop dat je dan verschillende termen kunt gebruiken om te duiden in hoeverre het dekkingsverhaal de goedkeuring kan wegdragen. Het oordeel over het amendement heb ik in dit verband overgelaten aan de Kamer.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter. Het gaat bij de beoordeling van een amendement niet alleen om de vraag of je het dekkingsverhaal goedvindt, maar ook of je de wijziging van je eigen voorstellen apprecieert. Daarbij zijn veel gradaties mogelijk zonder een woord als "onaanvaardbaar" te gebruiken. In demissionaire staat kon men natuurlijk nooit het onaanvaardbaar uitspreken. Als een staatssecretaris echt hecht aan zijn eigen voorstellen en hij er zich bovendien van bewust is dat het in het belastingplan over alles kan gaan, weet hij dat het risico bestaat dat mensen op een volstrekt ander terrein dekking gaan zoeken dan op het terrein waarop het amendement betrekking heeft. Bij andere wetgeving kun je geen dekking zoeken op een ander terrein. Je kunt bijvoorbeeld niet bij wetgeving op het gebied van de volkshuisvesting amenderen op een wetsvoorstel op het gebied van de sociale zekerheid. Echter, bij een belastingplan kan alles. De staatssecretaris had daarom duidelijk kunnen maken dat zowel wijziging van zijn eigen voorstel, dat hem zeer dierbaar was, als de dekking van het amendement niet konden. Dat hij dát niet heeft aangegeven heb ik erg gemist.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Te meer daar het grappige was dat het amendement door andere regeringsfracties werd ingediend. In zo'n geval zou je toch de meeste invloed moeten hebben kunnen uitoefenen.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Ook omdat het amendement een aantasting was van het eigen Strategisch akkoord.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik ga mij in deze discussie mengen en daar heb ik mijn reden voor. Eigenlijk wordt nu verondersteld dat ik het amendement alleen heb beoordeeld vanuit de optiek van de staatssecretaris van Financiën. Er werd aangegeven dat als de budgettaire dekking goed was, er geen reden zou zijn om het amendement te ontraden, af te raden, of om te zeggen dat het onverstandig zou zijn of om woorden van die strekking te gebruiken. Met andere woorden het oordeel zou op het andere aspect betrekking moeten hebben en niet op de dekking. U veronderstelt echter dat van mijn kant een overwegend bezwaar bestond tegen het verhogen van de alcoholaccijns in de aangegeven mate ter verkrijging van dekking voor de maatregel. Wat dat betreft moet ik u teleurstellen. Als het daarom gaat, had naar mijn mening niet het oordeel gepast dat aanneming van het amendement zou moeten worden ontraden. Ik meen dat wij dus twee aspecten in aanmerking moeten nemen. Aan de ene kant geldt dat een procedure is gevolgd die naar de mening van een aantal leden van de Kamer niet wenselijk is, omdat er meer aandacht voor de branche zou moeten zijn en zij meer tijd had moeten hebben om te reageren. Overigens, men heeft gereageerd en men is gehoord. Aan de andere kant is er de vraag in hoeverre de aangegeven dekking als heel onverstandig dient te worden beoordeeld, omdat zij niet zou stroken met het beleid waarvoor wij staan.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik ben het met u eens dat als de wijziging reeds was verwerkt in het belastingplan voor 2004, wij er geen moeite mee zouden hebben gehad. Het gaat nu juist om datgene wat met het amendement wordt afgeschoten. Dat was iets wat in het Strategisch akkoord stond. Ik wil als lid van de oppositie niet huichelachtig doen, maar in uw positie zouden er argumenten genoeg zijn om de wijziging met kracht tegen te houden.

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat betekent dat wij dus even afzien van het dekkingsverhaal, anders bezwaart dat de discussie op een oneigenlijke manier. Laten wij nu puur kijken naar het verhaal dat overblijft en dat ziet op de afschrijving onroerend goed.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Het had gegaan om de verdediging van een voorstel waarbij de staatssecretaris ook in laatste termijn in de Tweede Kamer had kunnen zeggen dat dit onderdeel niet had mogen vervallen. Verder wijs ik erop dat bij de beoordeling van een amendement niet alleen wordt gekeken naar de dekking maar ook naar de overige maatschappelijke effecten ervan. Dat gold zowel voor de accijns als voor België. De staatssecretaris had toen al de Tweede Kamer moeten wijzen op het uitstralende effect van het amendement. Een bewindspersoon heeft tot taak om de fracties die moeten beoordelen of een amendement verstandig is, aan te geven wat de voor- en nadelen ervan zijn. In elke fractie zal gevraagd worden wat de staatssecretaris ervan vindt. Als dan wordt gezegd dat de staatssecretaris het oordeel over het amendement aan de Kamer overlaat, dan gaat de desbetreffende fractie ervan uit dat het amendement wel goed zal zijn, in de zin dat het de staatssecretaris niet echt uitmaakt. En dat vind ik in het onderhavige geval vreemd, want het maakt hem kennelijk wel uit.

Staatssecretaris Van Eijck:

Waar mevrouw Ter Veld en ik elkaar al wat langer kennen, is het jammer dat wij deze wijze les niet in een eerdere instantie hebben gedeeld. Ik had natuurlijk gewoon moeten bellen. Dat is helder. Het jargon dat gebezigd wordt in de Eerste en de Tweede Kamer is voor mij natuurlijk ook relatief nieuw. Ik kan verzekeren dat toen ik aan de Tweede Kamer een uitleg gaf over het afschrijvingsregime ik daarbij van bijzonder weinig twijfel blijk heb gegeven. Dat is ook mevrouw Ter Veld gevoegelijk bekend. Als ik vervolgens het oordeel over het amendement aan de Kamer laat, dan baseer ik dat op de gedachte: wie ben ik om er aan te tornen als een kamermeerderheid voor dat amendement wil stemmen, zeker waar ik demissionair ben? Daarbij maak ik dan wel een splitsing tussen het financiële dekkingsverhaal en de situatie van beleggers in onroerende zaken.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Vindt u, terugkijkend, dat u het niet pregnanter in de Tweede Kamer naar voren had moeten brengen, dus dat u meer had moeten staan voor de afschrijvingsregelgeving voor onroerend goed?

Staatssecretaris Van Eijck:

Neen, ik denk dat de wijze waarop ik hierover overduidelijk met de Kamer heb gecommuniceerd niets te wensen overlaat.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

De meerderheid kwam pas daarna.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ja, maar wij moeten ook de realiteit onder ogen zien waar het gaat om dit soort voorstellen die in het Strategisch akkoord zijn terechtgekomen. Het blijkt dan dat zich een heleboel belangengroepen melden en dat de gedragseffecten zich aan alle kanten openbaren. Dat gebeurt in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer. Vandaar dat men met die gevoelens rekening moet houden.,

Voorzitter. Mevrouw Ter Veld heeft met betrekking tot de SPAK en de VLW gezegd dat niet al te snel weer tot wijzigingen ervan moet worden besloten. Welnu, dat is dan ook exact de reden waarom wij hebben gekozen voor een systematische afbouw om de markt te laten wennen aan het feit dat de SPAK en de VLW worden uitgeruild voor de arbeidskorting. Ik heb reeds gewezen op het grote belang van die uitruil. Door CPB en IBO is op basis van cijfers aangetoond dat het als instrument van arbeidsmarktparticipatie beter werkt.

Door het wegvallen van de feestgeschenkenregeling kan een werkgever zijn werknemer niet langer tot een maximum van € 136 per jaar onbelast aan geschenken geven. Mevrouw Ter Veld heeft aangegeven dat dit toch nooit stand zal houden, omdat in haar ogen de eerstkomende staatssecretaris er weer aan gaat sleutelen. Welnu, ik vraag me af of je zo lang moet wachten. Het is wel mogelijk dat de werkgever de loonbelasting voor zijn rekening neemt door middel van het regime van eindheffing. Loonheffing en eindheffing verhouden zich op een bepaalde manier. Daartussen kan een verschil zitten. Het geschenk mag dan niet groter zijn dan € 23 per verstrekking met een maximum nu tot € 272 per jaar. Dat geldt ook voor geschenken bij werknemersjubilea of feestdagen. Daarbij geldt dan wel de verplichting dat zij voor toepassing van de eindheffing onder de voornoemde grenzen zijn gebracht. De mogelijkheid bestaat dus om op die wijze een tegemoetkoming te realiseren. Het zou echter uit het oogpunt van administratievelastenverlichting te prefereren zijn om het maximum per verstrekking te verhogen tot bijvoorbeeld bedrag X corresponderend met, maar wel met een volledige handhaving van het maximum.

Wij hebben dat geluid al eerder gehoord. In de werkgroep fiscaal uitvoeringsbeleid is naar voren gebracht dat in die grens misschien nog enige rek zat. Laat ik zeggen dat deze problematiek onze aandacht heeft. Dat lijkt me een beantwoording in de richting van mevrouw Ter Veld en de heer Stevens. We moeten misschien zoeken naar een oplossing om de werkgever toch nog in de gelegenheid te stellen zijn gulle hart te tonen. De budgettaire consequenties daarvan zullen relatief gering zijn, omdat bij het verschuiven van de grenzen tussen loonheffing en eindheffing hierover in ieder geval, zij het door de werkgever, belasting wordt betaald. Dat heeft onze aandacht. We moeten dat eens nader bestuderen met elkaar.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter. Leidt dat ertoe dat die aandacht zich in het volgend jaar al zal vertalen in concrete uitvoeringsmaatregelen uwerzijds?

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat heeft onze aandacht. Ik kan u verzekeren dat wij daar voortvarend mee aan de gang gaan. Het is in dit proces echter buitengewoon moeilijk om aan te geven op welke momenten zich wat precies zal openbaren.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Als de werkgever de personeelsvereniging doteert met een bedrag dat even hoog is als het bedrag dat de personeelsleden zelf opbrengen en daarvan vervolgens gratificaties en cadeautjes worden gegeven, valt dat onder een fiscale regeling?

Staatssecretaris Van Eijck:

Zoals het nu is, geldt dat niet. Daarvoor is zeer bewust gekozen. U weet dat er bij de personeelsverenigingsbijdrage een verschil is tussen wat de collega's bij elkaar opbrengen en wat de werkgever doet. Het is dus niet op voorhand logisch om die route te kiezen. Eerlijk gezegd denk ik dat daarmee een deur wordt opengezet waarvan we ons moeten afvragen of we dat wel willen. Ik denk dat een verruiming in de zin van datgene wat u nu voorstelt niet in alle gevallen tot een bevredigende uitkomst leidt.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Dit geeft precies aan wat ik in tweede termijn zei. Je moet dit soort regelingen niet willen, als ze zo fraudegevoelig zijn.

Staatssecretaris Van Eijck:

Exact. Ook daar zijn we het weer met elkaar over eens.

Voorzitter. Ik kom bij de factor A en de complicaties die daarbij aan de orde zijn. De aangroei is van meet af aan in de Wet op de inkomstenbelasting een kwestie geweest waarover in de uitvoeringspraktijk de nodige problemen ontstonden. De verzekeraars waren namelijk niet in staat om op tijd het A-tje aan te leveren, op grond waarvan berekend kon worden of er een achterstand was in de pensioenopbouw. Het is dan zeer de vraag in hoeverre je dat moet laten uitstralen op de belastingplichtige die op basis daarvan zijn pensioen wil aanvullen. Het gedachtegoed dat heeft geleid tot het amendement van mevrouw Van Vroonhoven-Kok heeft mijn sympathie. Men heeft gezegd: laten we eens bekijken of daar een oplossingsrichting kan worden ingeslagen. Ik heb bij de behandeling van het wetsvoorstel dit amendement ontraden. Ik heb dat gedaan om een zeer simpele reden. Op het moment dat je niet alleen de inkomenssituatie maar ook het soort inkomen dat belastingplichtige geniet splitst van de periode waarin de A zich voordoet, krijg je complicaties in de uitvoeringspraktijk. Je kunt je voorstellen dat iemand eerst niet en vervolgens wel werkt. Hij heeft dus vanuit het vorige jaar geen A, maar hij heeft dit jaar wel de middelen om eventueel in die A te voorzien. Ook het omgekeerde kan spelen. Er ontstaat dus een liquiditeitsstroom die niet synchroon loopt met de opbouw van die A, waarbij de behoefte aan de ene kant en de mogelijkheid aan de andere kant met elkaar strijdig kunnen zijn. Het is dan ook zaak dat we ons op zeer korte termijn buigen over de vraag hoe wij deze systematiek kunnen tackelen. Daarbij zijn verschillende richtingen denkbaar. Ik geef vast een richting mee als oriëntatiepunt, namelijk dat we met elkaar in elk geval de route analyseren om de gegevens uit hetzelfde jaar afkomstig te laten zijn. Dus de A, de inkomensgegevens en de overige gegevens die daarvoor eventueel noodzakelijk zijn. Ik hoop daarmee ook die vraag naar behoeven te hebben beantwoord.

De heer Platvoet heeft gevraagd naar mijn visie op de eenloketbenadering. Hij weet ook wel dat de verkiezingsstrijd is begonnen. Het is inmiddels ook gevoeglijk bekend dat ik geen campagne hoef te voeren. Het is voor ondernemers en voor burgers van belang dat de vormgeving van de financiële relatie met de overheid helder en inzichtelijk is. Ik heb bij de armoedevalproblematiek al aangegeven dat voorkomen moet worden dat een probleem niet in kaart gebracht kan worden omdat de wijze waarop de informatie wordt vergaard, namelijk via verschillende systemen, instituties en kanalen, niet logisch en samenhangend is. Door samenhang worden effecten van beleidsmaatregelen inzichtelijk gemaakt. Dit geldt zowel voor ondernemers als voor particulieren. Een en ander heeft geleid tot discussie over de vraag of wij in de toekomst naast de belastingdienst, ooit nog eens een subsidiedienst moeten hebben, dus een dienst die zich bezighoudt met de uitkeringenkant in plaats van de heffingenkant. Wellicht is een functionele scheiding zelfs mogelijk, maar uiteindelijk wel via dat ene loket. Een mogelijkheid is dan onderbrenging bij de belastingdienst. Deze gedachtespinsels voor de verre toekomst verwoorden wat mij betreft de visie waar de heer Platvoet om vraagt over de eenloketbenadering. Op basis daarvan kunnen beleidsmaatregelen veel effectiever worden nagegaan. Er kan dan ook meer rekening worden gehouden met specifieke omstandigheden van de belastingplichtige. Het blijkt dat bij de eenheden van de belastingdienst gegevens van de belastingplichtige verschillend worden geregistreerd, namelijk op basis van Sofi-nummers en op basis van entiteiten. Enerzijds worden tot de entiteiten bijvoorbeeld in ondernemerszin onder andere vennootschappen onder firma en communautaire vennootschappen gerekend. Anderszins behoren aan de particuliere kant daartoe de gezinshuishoudens, in welke samenstelling dan ook. Ik sta dus sympathiek tegenover de gedachte om in de toekomst te streven naar één loket. De eerste stap is min of meer al gezet door overheveling van de inning van de premies van de UWV naar de belastingdienst.

Over de aftrek van de hypotheekrente heb ik in de Tweede Kamer met groot genoegen regelmatig mogen discussiëren. Ik zal mij hier inhouden en alleen ingaan op de specifieke vraag hoeveel free-riders meeliften met deze genereuze maatregel. De vraag van de heer Platvoet over de hypotheekrenteaftrek is overigens onmogelijk te beantwoorden. Ik denk dat de heer Platvoet dat ook weet. Hij geeft met die vraag wel aan dat de discussie over de hypotheekrenteaftrek en over het eigenwoningbezit vanwege de veelvormigheid in de volle breedte gevoerd moet worden. Het is wellicht aardig om in herinnering te roepen wat Anne Bijvoet in haar proefschrift heeft geanalyseerd, mede geplaatst in een internationale context. Zij gaat uit van een totale lastendruk waarbij zelfs de gemeentelijke heffingen worden meegewogen. In die discussie is het aan de politieke partijen om kleur te bekennen. Zij doen dat op dit moment overigens van harte.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik heb gevraagd waarom u dit onderdeel rekent tot de fundamenten van de inkomstenbelasting 2001 en niet andere zaken zoals groen beleggen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Als het over de hypotheekrenteaftrek gaat, weten wij beiden dat de eigen woning voor velen de hoeksteen is van de financiële planning. Men kan daarin de oudedagsvoorziening, een nabestaandenpensioen of wat dan ook onderbrengen. Men gaat langdurig verplichtingen aan, enerzijds door zich te committeren aan een onroerende zaak, met alle gevaren van dien, en anderzijds aan de financiering. De vormgeving van het huidige stelsel zal in de toekomst geëvalueerd worden, inclusief bijvoorbeeld de kapitaalverzekering eigen woning. Na die evaluatie moet worden bezien in hoeverre de samenhang tussen box 1, box 3 en terbeschikkingstellingsregelingen, ook met betrekking tot panden en dergelijke, overeind moet blijven. Vooralsnog heeft dit kabinet aangegeven dat aan de hypotheekrenteaftrek niet wordt getornd, dus aan de positie van de eigen woning in box 1 wordt niet getornd. Dit is een duidelijke beleidslijn. De andere standpunten die politieke partijen verwoorden op dit punt zullen in de politieke debatten in de komende periode ongetwijfeld een rol spelen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begrijp dat de staatssecretaris hier niet al te veel woorden aan wil wijden. Ook door mij is het onderwerp er een beetje met de haren bij gesleept, maar het speelt natuurlijk wel een rol in de fiscaliteit. Ik vind het antwoord van de staatssecretaris echter wel heel erg makkelijk. Ik heb hem aangesproken op het noemen van het free-ridercriterium als een niet-doelmatige regeling die kan worden opgeheven. Hij heeft dat argument een aantal keren gehanteerd. Maar ook dan is niet gekwantificeerd hoeveel mensen free-rider zijn en hoeveel niet. Kortom, het is heel makkelijk om te zeggen dat de vraag niet te beant- woorden is, maar dat geldt ook voor de andere regeling die vervolgens wel geschrapt wordt. Ik ben ervan overtuigd – en de staatssecretaris is dat ongetwijfeld met mij – dat een heel groot deel van de mensen die een hypotheekrenteaftrek geniet, dat huis ook gekocht zou hebben als die hypotheekrenteaftrek er niet zou zijn geweest, al was het alleen maar omdat hun inkomen hoog genoeg is. Maar ook zou de prijs dan waarschijnlijk beduidend lager zijn geweest.

Staatssecretaris Van Eijck:

De analyse van de heer Platvoet dat mensen ook een huis zouden hebben gekocht als er geen hypotheekrenteaftrek zou zijn, is natuurlijk volstrekt juist. De vraag is echter of daarbij de prijsstelling van die woning exact hetzelfde zou zijn. Hij gaf al aan dat het dan om een lagere prijs zou gaan. De heer Platvoet geeft dus impliciet aan dat de hypotheekrenteaftrek als instrument een onderdeel is geworden van de prijsvorming. Daarmee wordt ook aangegeven dat een aantasting van de hypotheekrenteaftrek gevolgen zal hebben op de prijsvorming. Dat zijn gevolgen die hij en ik op dit moment niet voor onze rekening kunnen en willen nemen, daar waar wij het met elkaar toch over een betrouwbare overheid hebben. Ik denk dus dat wij het opnieuw met elkaar eens zijn.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dan gaan wij er toch over discussiëren! Wat zou er moeten worden gedaan als men vindt dat de huizenmarkt overspannen is en de prijzen de pan uit rijzen?

Staatssecretaris Van Eijck:

Het probleem is anderszins. U vraagt ook specifiek naar de kwantificering van het free-ridergedrag. In dat kader is het heel moeilijk te analyseren welk effect de hypotheekrenteaftrek uiteindelijk op de prijs heeft gehad en wat dat betekent voor free-riders. Daarbij hebben wij ook nog een definitieprobleem. Immers, misschien zouden mensen anders wel gaan huren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Maar u bent het met mij eens dat als het free-ridercriterium wordt meegenomen, dan ook een discussie over de hypotheekrenteaftrek mogelijk is. Dat beluister ik uit uw woorden.

Staatssecretaris Van Eijck:

Niet in eerste instantie. Het totale palet aan toetsingscriteria, dus inclusief het free-ridergedrag, een overstimulering, efficiënte en effectieve regelgeving, doelmatigheidsoverwegingen en het hele toetsingskader uit bijlage 10 bij de miljoenennota, moet worden geprojecteerd ten opzichte van belastinguitgaven en -faciliteiten. Ik vind het dus te geïsoleerd om alleen het free-ridergedrag eruit te nemen. Daarom heb ik aangegeven dat bij een weloverwogen debat over deze materie in de volle breedte gekeken moet worden naar het terrein waarop de eigen woning zich bevindt, in letterlijke en in figuurlijke zin.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik ben dat op zichzelf met u eens. Ik begrijp dat u bereid zou zijn, dat te entameren?

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik entameer ieder enthousiast debat. Dat ga ik niet uit de weg. Maar het gaat er wel om, in welke kring dat wordt gehouden.

De heer De Vries heeft nog enkele vragen gesteld.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Komt de staatssecretaris nog te spreken over het armoedebeleid? Daar heb ik immers nog enkele specifieke vragen over gesteld.

Staatssecretaris Van Eijck:

De kans is aanwezig dat de vragen door elkaar beantwoord worden. Dat is mijn schuld. Ik kom ook nog te spreken over de verdonkergroening en dergelijke. Ik weet echter zeker dat u zich zult melden als u een antwoord heeft gemist.

Wij hebben zojuist al even gesproken over de hypotheekrenteaftrek en het daarbij aan de orde zijnde free-ridergedrag. Er is voorts een vraag gesteld over datgene wat de NOB naar voren heeft gebracht. Ik ben daar weliswaar op ingegaan, maar misschien toch in onvoldoende mate. Ik heb aangegeven dat er een onmogelijkheid lag, zowel voor mijn voorganger Bos als voor mijzelf, om voor prinsjesdag al de structurele wijzigingen weer te geven die van toepassing zijn op het fiscale stelsel, zodat daarmee in de breedte rekening kan worden gehouden en iedereen zich meldt. In de afgelopen periode is gewoon gebleken dat dit technisch onmogelijk was. In de periode daarvoor is dat kennelijk ook gebleken, want er werd al een soortgelijke uitspraak van de heer Bos geciteerd. Dat brengt mij eigenlijk tot de constatering dat het in ieder geval voor deze periode onmogelijk was. Ik heb dat alleen maar als referentiekader en moet dan de conclusie trekken dat het mij onwaarschijnlijk lijkt dat dat in de toekomst wél anders zou zijn. In de hectiek die wij met elkaar hebben beleefd, is dat een vrij lastige aangelegenheid.

De heer De Vries heeft een vraag gesteld over de brief van de Nederlandse Vereniging van banken de dato 2 december, waarin staat dat afschaffing van de heffingskorting van indirecte Agaathleningen zou leiden tot negatieve gevolgen voor startende ondernemers. Ik moet eerlijk zeggen dat die brief mij niet bekend is, maar de problematiek wel. Daar kunnen wij het natuurlijk over hebben. Ik merk overigens op dat de banken dit signaal niet als zodanig hebben afgegeven. Op het moment dat de indirecte variant van de tante Agaathlening in het leven werd geroepen, kregen de startende ondernemers die indertijd een lening kregen van de banken in geclusterde vorm eigenlijk een fiscale faciliteit, waarbij onvoldoende duidelijk is of die fiscale faciliteit wel voor de volle 100% werd doorberekend aan de startende ondernemers of dat die op een andere wijze werd verdisconteerd. Ook is het nog maar de vraag of die startende ondernemers geen lening van de bank hadden gekregen als die indirecte tante Agaathlening er niet zou zijn geweest. Ook de Eerste Kamer kent de wetshistorie. Die behoefte werd ook aangejaagd vanuit de banken, de effectenbedrijven en de verzekeraars, om het grote aantal starters dat na verloop van tijd toch faalde in het opstarten en continueren van een onderneming tegemoet te komen. Toen heeft men geprobeerd om in het kader van de solvabiliteitseisen de eigenvermogencomponent wat sterker te maken. Dat is nog steeds de gedachte achter de directe tante Agaathlening. Ons hebben geen signalen bereikt dat de indirecte tante Agaathlening opeens andere voorwaarden zou kennen als de wet wordt gewijzigd. Men moet er rekening mee houden dat die afspraken voor langere termijn zijn gemaakt. Het is dus niet zomaar mogelijk om die regelingen eenzijdig op te zeggen of te wijzigen.

De heer De Vries (ChristenUnie):

In de brief van de banken staat dat zij een lening krijgen met een rente lager dan de marktrente, dankzij deze faciliteit. In sommige contracten staat dat die leningen bij een wetswijziging opgezegd kunnen worden. Dan kunnen er dus problemen ontstaan. Ik vraag u toch om eens met de banken na te gaan of deze problemen zich voordoen en om er dan eens op terug te komen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat zeg ik zonder meer toe. Laten wij dat goed monitoren, zodat wij weten wat er precies speelt.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van de heer Platvoet over het verdonkergroenen. Dat moet voldoende aandacht krijgen, maar daar moeten wij wel reëel in zijn. Het verdonkergroenen is het aanscherpen van de criteria op grond waarvan een bepaalde investering zich kwalificeert als groen. Daar is in feite niet incidenteel maar continu aandacht voor. Dat proces is voor het laatst afgesloten in 2001, maar dat heeft opnieuw geleid tot een nadere verscherping van de criteria. Toen de discussie over groen beleggen speelde, heb ik op het ministerie gevraagd in hoeverre het technisch nog mogelijk was om een verdere aanscherping te bewerkstelligen op dit vlak. Toen was de mededeling dat dit hoogst moeilijk wordt, omdat de rek eruit is.

De heer Platvoet gaf nog zijn mening over het stimuleren van het aanbod van groene energie, maar ik geloof niet dat het direct resulteerde in een vraag aan mij. De gedachtewisseling daarover in de Tweede Kamer is ook neergelegd in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Ik denk dat die twee zaken voldoende inzicht verschaffen, maar mocht het anders zijn, dan hoor ik dat graag.

De heer Platvoet heeft gesproken over de inkomensafhankelijke Zalmsnip, maar die draagt wel bij aan een armoedeval. Als de OZB wordt afgeschaft, dan speelt de Zalmsnip natuurlijk ook geen rol meer. Het is voor dit kabinet in ieder geval geen optie om daar nog aan te gaan tornen. Ik denk dat een nieuw kabinet daar maar een keuze in moet maken.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U doet mijn vraag zo wel erg simpel af. In het najaarsakkoord is er een eenmalige uitkering voorzien voor langdurige minima. Dat geldt voor één jaar. In het Strategisch akkoord stond ook dat de Zalmsnip zou moeten worden afgeschaft, maar de vraag is wat daar nog de waarde van is. De kritiek op de Zalmsnip was dat die niet inkomensafhankelijk was. Blijkbaar vindt het kabinet ook dat er iets gedaan moet worden aan de inkomenspositie van langdurige minima en er wordt over nagedacht om daarvoor de Zalmsnip te benutten in de jaren daarna. Dat zou veel soelaas bieden voor de mensen met een laag inkomen. De staatssecretaris zegt: als de OZB wordt afgeschaft, wordt de Zalmsnip ook afgeschaft. Ik begrijp wel wat hij bedoelt, maar ik denk niet dat de OZB wordt afgeschaft. Ik vind het dan ook een wat vreemde combinatie van argumenten, al was het maar omdat mensen die afhankelijk zijn van een uitkering geen OZB betalen. Zij schieten dus ook niets op met de afschaffing ervan. Die misvatting van de VVD moet de staatssecretaris hier niet reproduceren.

Staatssecretaris Van Eijck:

In mijn optiek mag het afschaffen van de OZB niet worden gemotiveerd met het bestrijden van de armoedeval. Tegelijkertijd kan echter ook niet worden gezegd dat het afschaffen van de OZB geen gevolgen zal hebben voor de huurders met lage inkomens; er vindt immers doorberekening plaats in de huurprijs.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De staatssecretaris gelooft echt dat afschaffing van de OZB leidt tot een verlaging van de huren of tot een geringere verhoging dan wettelijk vereist?

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat geloof ik oprecht.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Die illusie moet ik hem echt ontnemen. Er is altijd ontkend – en de jurisprudentie geeft hierover uitsluitsel – dat de OZB mag worden meegenomen in de huurberekening. Andersom kan het dus ook niet. Mijn punt was echter dat mensen die al langdurig een uitkering genieten, nu geen OZB betalen omdat zij daarvan worden vrijgesteld in het kader van de gemeentelijke kwijtschelding. Niet gezegd kan worden dat, als de OZB wordt afgeschaft, er iets wordt gedaan voor de langjarige minima en dat zij dus de Zalmsnip niet hoeven te krijgen. Dat verband is er niet.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik ging in op het argument van de heer Platvoet zelf. Duidelijk is dat dit inkomensbeleid door een volgend kabinet moet worden gedragen. Het is wel heel erg moeilijk om op dit punt over het graf heen te regeren. Het lijkt mij echter niet verantwoord om in het kader van de inkomensplaatjes alleen maar te kijken naar de inkomensafhankelijke Zalmsnip. Op een bepaald moment bleek dat de inkomensafhankelijke zorgtoeslag in combinatie met de teruggave van het kwartje van Kok en andere maatregelen uiteindelijke leidde tot een inkomensbeleid waarvan niet kon worden vermoed dat er samenhang tussen al die maatregelen bestond. Dit is dus een onderdeel van het door het nieuwe kabinet te voeren inkomensbeleid. Er zal überhaupt een discussie moeten worden gevoerd over inkomensafhankelijke regelingen, al was het alleen maar in het kader van het nieuwe zorgstelsel waarover het een en ander is gezegd in het strategisch akkoord.

De notitie over het lokaal inkomensbeleid van de heer Bos heeft gediend als inbreng voor de formatie in 2002. Men weet dat bij die formatie is besloten tot afschaffing van de OZB. Daarmee vervalt tevens de kwijtscheldingsmogelijkheid in het kader van de lokale belastingen. Ook is toen besloten tot inperking van het gemeentelijke inkomensbeleid waar het gaat om de categoriale bijstand. Het beleidsvoornemen op dit punt, zoals neergelegd in het strategisch akkoord, wordt thans voorbereid. Dat draagt een meer technisch dan politiek karakter, maar dat spreekt voor zich. Ook daarop zal een nieuw kabinet antwoord moeten geven.

De heer Schuyer heeft nog enkele vragen gesteld over de Europees-rechtelijke dimensie. Hij dichtte mij een grote deskundigheid toe op dit punt, waarvoor ik hem hartelijk dank. Ik begeef mij echter op glad is als ik zijn vragen uit mijn hoofd ga beantwoorden. Daarvoor heb ik mijn ambtenaren, die terecht zoveel lof kregen toegezwaaid. Gevraagd is of er een kans bestaat dat de gescheiden fiscale behandeling van de directe en indirecte variant leidt tot een Europees juridisch proces. Dat antwoord heb ik echter niet paraat. Ik geef er de voorkeur aan hierop schriftelijk te antwoorden.

De voorzitter:

Gelet op de tijd geef ik u daartoe toestemming. Wij dreigen vanmiddag namelijk in enige tijdnood te komen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Het kabinet stond aanvankelijk een totale afschaffing van de spaarloonregeling voor ogen en een uitruil met de levensloopregeling. Een gevolg hiervan was dat tot totale deblokkering moest worden overgegaan, omdat de overheid niet op het geld van werknemers mag gaan zitten als zij de mogelijkheid afschaft om via de fiscus een reserve op te bouwen. Bovendien zou een en ander het voordeel hebben dat een deel van dit geld gespaard zou worden en dus via de forfaitaire rendementsheffing van box 3 terug zou vloeien naar de staatskas.

Het wetsvoorstel van de regering ter zake is geamendeerd, hetgeen heeft geleid tot een deblokkering voor 1999 en 2000. Dat geld komt dus beschikbaar en daarom vroeg u naar de verandering van het bedrag. U vroeg meer in het bijzonder of het niet logisch is om naar rato van dat nieuwe bedrag een deblokkering op te nemen van 100% min het bedrag dat men nu nog mag sparen. Dat is om twee redenen onverstandig. Zo moet er een vliegende start worden gemaakt met het nieuwe levensloopregime. Dat houdt in dat er budget moet zijn, zodra deze nieuwe regeling kan worden geïmplementeerd. Verder moeten wij niet het signaal aan de markt geven dat dit het laatste jaar is waarin het mogelijk is en dat er aan het begin van het volgende jaar een deblokkering zal zijn, omdat wij daarmee ongewenst gedrag zouden uitlokken. Dat is ook de reden dat het amendement ziet op de jaren 1999 en 2000 en niet op 2001 en latere jaren.

Ik heb de heer Stevens al toegezegd dat ik met hem verder zal spreken over het CFA-regime in een besloten bijeenkomt. Ik zal nu ingaan op enkele specifieke vragen. In 2002 zijn drie CFA-beschikkingen afgegeven. De verzoeken voor deze beschikkingen zijn ingediend voor de opening van de staatssteunprocedure in juli 2001. Het besluit om geen nieuwe verzoeken om toepassing van de genoemde regeling in behandeling te nemen is dan ook zeker geen loos gebaar. Zolang dat regime is opengesteld, kan de belastingplichtige om de toepassing daarvan verzoeken. Omdat dit regime op twee niveaus onder vuur ligt, getuigt het echter niet van wijsheid om dat nu nog te doen.

De heer Stevens (CDA):

Er zijn vanaf juli 2001 dus geen verzoeken meer in behandeling genomen?

Staatssecretaris Van Eijck:

De verzoeken die mij zijn doorgegeven, zijn ingediend voor de opening van de staatssteunprocedure. Daarna zijn nog enkele verzoeken ingediend. Ik kan u nu echter niet aangeven hoeveel dat er zijn geweest.

De heer Stevens (CDA):

Dit antwoord verbaast mij toch enigszins. Ik heb in eerste termijn gevraagd of er überhaupt verzoeken zijn ingediend. Nu zegt u dat die wel zijn ingediend, maar blijkbaar kan geen van de u vergezellende ambtenaren u aangeven hoeveel het er zijn geweest. Ik vind dat vreemd. U schaft plotseling dit regime af, ook al zijn het er waarschijnlijk niet zo heel veel. Dat plaatst deze discussie toch wel in een heel bijzonder licht. Ik ga hier nu niet dieper op in, omdat wij afgesproken hebben dat hierover een besloten overleg zal worden gehouden.

Staatssecretaris Van Eijck:

Er is geen sprake van terugwerkende kracht. Ik heb aangegeven dat er sinds vorige week geen verzoeken meer in behandeling worden genomen. Dat is zeker niet hetzelfde als terugwerkende kracht. Wij moeten ervoor zorgen dat het overgangsregime voor de afwikkeling van de reserves die zijn opgebouwd op grond van het CFA-regime, zo lang mogelijk zal duren. Dat is het heikele punt en daarom zouden wij voorzichtigheid moeten betrachten nu deze regeling zowel onder vuur ligt in de staatssteunprocedure als in het Primaroloproces.

De heer Stevens (CDA):

De staatssecretaris heeft het over terugwerkende kracht. Ik wil verwijzen naar zijn persbericht waarin met zoveel woorden wordt gesproken over een terugwerkende kracht tot 5 december.

Staatssecretaris Van Eijck:

De heer Rensema heeft het over een terugwerkende kracht vanaf 5 december, maar op dat moment is het besluit naar voren gebracht.

De heer Stevens (CDA):

Dat zijn de woorden van de staatssecretaris!

Staatssecretaris Van Eijck:

Wij moeten dan analyseren of er materieel terugwerkende kracht is gegeven, waarbij het van belang is of er vanaf dat moment aanvragen zijn gedaan. Over die informatie beschik ik nu niet. Het is ook moeilijk om daarachter te komen, omdat ik dat aan het team zou moeten vragen.

Voorzitter. De laatste vraag van de heer Stevens ging over de kennisgroepen. Ik hecht eraan om het belang van de kennisgroepen te benadrukken, om de eenvoudige reden dat de kennis van deze groepen leidt tot het uniformeren van het beleid in Nederland. Daarnaast mag de individuele bevoegdheid van de belastinginspecteur niet in het gedrang komen omdat het hem onmogelijk wordt gemaakt, zijn verantwoordelijkheid te nemen. De belastinginspecteur mag dus afwijken van het advies van de kennisgroep. Ik besef heel goed dat men zich afvraagt in hoeveel procent van de gevallen daarvan sprake is, maar zoals ik reeds in de schriftelijke beantwoording heb aangegeven, zijn daarover geen gegevens beschikbaar.

De heer Rensema (VVD):

Is mijn vermoeden juist dat het om heel weinig gevallen gaat?

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik kan dat werkelijk niet zeggen.

De heer Rensema (VVD):

Klopt het dat een inspecteur die afwijkt van het advies van zijn kennisgroep geen briljante carrière tegemoet gaat?

Staatssecretaris Van Eijck:

Het zou natuurlijk kunnen dat zijn carrièreperspectief net zo kort en overzichtelijk wordt als het mijne! Neen, ik geloof niet dat die consequentie kan worden getrokken. Ik kan geen adequaat antwoord geven op de vraag van de heer Rensema over hoe vaak dit gebeurt.

De heer Rensema (VVD):

Is het mogelijk om het advies van de kennisgroep beschikbaar te stellen aan de belanghebbenden?

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik kan mij voorstellen dat de uitspraken van de kennisgroep doorklinken in de communicatie tussen de belastinginspecteur en de belastingplichtige. Ik geloof overigens niet dat het verstandig zou zijn als de belastinginspecteur aan de belastingplichtige kenbaar maakt dat de door hem gevolgde lijn niet overeenkomt met het advies van de kennisgroep. Ik ben in specifieke omstandigheden voorstander van het leveren van maatwerk aan de belastingplichtige, waarbij het advies van de kennisgroep niet altijd hoeft te worden overgenomen.

De heer Rensema (VVD):

De staatssecretaris heeft ook een kennisgroep, maar hij neemt zelf de beslissingen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat wordt mij ook vaak verweten!

De voorzitter:

Dat weten wij overigens niet zeker, want de bewegingen van de ambtenaren op de publieke tribune worden niet in de Handelingen vastgelegd; in feite bestaan zij dus niet.

De heer Rensema (VVD):

Is het mogelijk dat de inspecteur van tevoren advies inwint bij de kennisgroep? Hij kent de zaak natuurlijk al, want die is schriftelijk toegelicht. Na het advies van de kennisgroep kan hij de belanghebbende ontvangen en direct zaken doen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik zou nog iets verder willen gaan. De kennisgroepen beschikken gezamenlijk natuurlijk over een enorme kennis op specifieke deelterreinen. Bestudeerd zou moeten worden of het mogelijk is om aan inspecteurs die met specifieke problemen te kampen hebben, kenbaar te maken welke standpunten kunnen worden ingenomen in de algemene casuïstiek. Dat kan natuurlijk niet per geval worden geanalyseerd; dat is een taak van de belastingadviseur en niet van de kennisgroep. Zeker als de elektronische informatieverschaffing daarvoor gelegenheid biedt, moet de kennis op zodanige wijze worden gedeeld dat men vooraf al heeft kunnen kennisnemen van de algemene beleidslijn die in soortgelijke procedures gebruikelijk is. Ik denk dat wij zonder meer kunnen toezeggen om daar nog eens goed naar te kijken. Het gaat erom hoe de kennis van de kennisgroepen, die bij de belastingdienst zeer wordt gewaardeerd, breder wordt uitgedragen en sneller toegankelijk wordt gemaakt. Als een belastingplichtige klaar denkt te zijn en dan te horen krijgt dat het terug moet naar kennisgroep, komt dat wat minder gelukkig over. Ik heb dat signaal zeer goed begrepen. De belastingdienstmedewerkers kan duidelijk worden gemaakt dat het op een andere manier moet worden afgehandeld. Verder kan de kennis op een andere manier worden aangeboden en ter beschikking worden gesteld. Ik zeg toe, te bekijken hoe wij dit kunnen doen.

De heer Stevens (CDA):

Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor het begin van een toezegging op dat punt. De portee van de opmerkingen van collega Rensema en mij is echter dat in de discussie tussen de beslisser, de inspecteur, en de belastingplichtige de kennisgroep onzichtbaar is en achter de schermen blijft. Als je op volwaardige wijze tot conclusies wilt komen, is het van belang dat je de feiten hoort uit de mond van de belastingplichtige en dat er kan worden gediscussieerd. Mij ontgaat wat de koudwatervrees is; er is toch niets te verbergen? De belastingdienst doet zijn voordeel met de input van de kennisgroepen, waarna de belastingplichtige daartoe toegang hoort te hebben. Wil de staatssecretaris zijn begin van een toezegging nog eens in een wat breder kader plaatsen?

De staatssecretaris zei zonet dat hij bezig was met mijn laatste vraag. Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Allereerst begrijp ik daaruit dat hij de variant die ik heb genoemd in het kader van de motie-Van Vroonhoven-Kok over de factor A, de variant die door het verbond is aangereikt, zal meenemen in de afwegingen bij het komen tot een snelle beslissing. Verder ga ik ervan uit dat de staatssecretaris het eens is met mijn definitie van een pensioentekort; ik heb althans het tegendeel niet gehoord. Ten slotte ga ik ervan uit dat de staatssecretaris ook instemt met een echte terugwerkende kracht met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel – dat wij hier vanochtend hebben toegejuicht – ten aanzien van de omzetting van de onvolwaardige schuldvordering in kapitaal.

Staatssecretaris Van Eijck:

Het is niet zo dat – wij raken hier anders in een juridische procedure verzeild – alles wat niet wordt tegengesproken, automatisch klopt. Alles wat ik niet expliciet heb vermeld, is dus ook niet automatisch zo. Dit ziet onder andere op de vraag van de heer Stevens of zijn pensioendefinitie kan worden gevolgd. Het probleem daarbij is dat als die wordt gevolgd, er een groter, breder pensioenbegrip ontstaat dan nu in het regeerakkoord is vastgesteld. Daar doet zich dus al een eerste probleem voor.

Ik heb helder aangegeven dat er wat mij betreft, geen sprake is van terugwerkende kracht, tenzij zou blijken dat er nog aanvragen zijn geschied. Dat inzicht delen wij momenteel niet, dus daarnaar moet worden gekeken.

Met betrekking tot de artikel-12-procedure heb ik aangegeven dat wij met gezwinde spoed bezig zijn, te bestuderen op welke wijze wij dat het meest adequaat vorm kunnen geven. Het staat mij vooralsnog niet voor ogen om dat per direct van toepassing te laten zijn. Ik zeg in ieder geval toe, deze Kamer op de hoogte te houden van de wijze waarop wij dat uiteindelijk gaan doen.

Wij kunnen het over nog zoveel hebben, zoals het bijzonder tarief van de stakingswinst; dat is natuurlijk een schitterend onderwerp. De motie hierover heeft buitengewoon lang gelegen. Over de volle breedte van de bedrijfsoverdrachtproblematiek, variërend van de successiebelasting tot de inkomstenbelasting, moet worden gekeken waar zich knelpunten voordoen. Het aantal bedrijfsoverdrachten in Nederland zal de komende jaren enorm toenemen door het met pensioen gaan van de babyboomers. Die problematiek moeten wij met elkaar bestuderen; ik ben blij dat diverse kamerleden daar welwillend tegenover lijken te staan.

De conclusie van de heer Tuk was: het is niet al te erg als af en toe een fout wordt gemaakt. Ik hoop dat deze Kamer deze visie deelt, mocht ik een fout hebben gemaakt. Het is uiteraard beter als ik dat niet zou hebben gedaan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel op stuk nr. 28607 te hebben kunnen verenigen.

Ik feliciteer de staatssecretaris met dit grote succes in de senaat en hoop dat hij hierop met groot plezier zal terugzien.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Jurgens

Naar boven