Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel I) (28607);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II) (28608);

het wetsvoorstel Wijziging Belastingplan 2003 Deel I (28712).

(Zie vergadering van 9 december 2002.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze vragen zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Van Eijck:

Mijnheer de voorzitter, geachte leden van de Eerste Kamer. U weet natuurlijk dat ik dit ambt nog niet zo lang bekleed. Het is voor mij dan ook de eerste keer dat ik het belastingplan met deze Kamer mag behandelen. Het accent ligt hier op de "eerste keer", want dat duidt mogelijkerwijs op een vervolg.

Ik heb gemerkt dat de behandeling van het belastingplan in deze Kamer door de mensen van het ministerie van Financiën wordt ervaren als de afronding van het fiscale wetgevingsjaar. Zij zien dit debat als een traditie die hoort bij de kerst, net zoals de huidige vrieskou, de warme kop chocolademelk, de kerstboom en de kerstman. Gisteren hebben wij in deze schitterende zaal dus een stevige inhoudelijke discussie gevoerd over het belastingplan om de geest vrij en rijp te maken voor de kerstviering. Ik ben verheugd dat ik als staatssecretaris van Financiën deze goede traditie mag ervaren. Ik verdedig dit belastingplan bovendien in unieke omstandigheden, in de eerste plaats vanwege het politieke en economische gesternte en in de tweede plaats omdat wij ook een novelle op het belastingplan bespreken.

De geachte afgevaardigden mevrouw Ter Veld en de heren Platvoet, De Vries, Schuyer en Stevens hebben vragen gesteld over het politieke en economische gesternte. Verder hebben enkele andere leden direct of indirect gerefereerd aan de verhouding tussen de demissionaire status van dit kabinet en het doorzetten van de beleidsvoornemens voor 2003. Hierover is terecht veel gediscussieerd, hier en aan de overzijde. In het kabinet hebben wij moeten afwegen of en in hoeverre wij de beleidsvoornemens voor 2003 konden verdedigen. Het is mogelijk om hieraan een hele staatsrechtelijke beschouwing te wijden. Volgens sommigen heeft het kabinet met zijn handelswijze zelfs geschiedenis geschreven.

Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de economische situatie. Die is sterk verslechterd sinds ik bij de politiek betrokken ben geraakt en voor Pim Fortuyn het rapport Naar een rechtvaardige belastingheffing schreef. Vervolgens ben ik meegesleurd in de informatie en de formatie en uiteindelijk heb ik zelfs deelgenomen aan het najaarsoverleg. In heel deze periode werden wij vanwege de verslechterende economische situatie steeds maar weer gedwongen om de regelgeving aan te passen. Ik denk dat u zich kunt voorstellen dat ik ben geschrokken van de mate waarin het noodzakelijk was om actie te ondernemen.

Een van de eerste acties die wij hebben ondernomen, was de aankondiging in het Strategisch akkoord van een substantiële lastenverzwaring voor 2003. De recente vooruitzichten van het Centraal planbureau bevestigen de zorgen die wij hadden toen wij dit akkoord opstelden. Er wordt een economische groei verwacht voor 2002 van 0,25% tegen een geprognosticeerde groei van 0,5%. Voor 2003 bedragen die percentages respectievelijk 0,75 en 1,5. Als nu niet adequaat wordt opgetreden, zou de uitdaging voor het volgende kabinet nog groter zijn dan zij nu al is. Daarom hebben wij gemeend, de verantwoordelijkheid te moeten nemen om de voorliggende plannen verder te brengen. Dat geldt natuurlijk ook voor het Belastingplan 2003. Het later of in beleidsarme vorm in behandeling nemen van de begroting voor 2003 zou tot een zeer forse budgettaire derving hebben geleid van ongeveer 1,75 mld euro. Daardoor was het volgende kabinet uiteraard gehandicapt aan de start verschenen.

Er is een groot aantal opmerkingen gemaakt over het fiscale beleidsprofiel. Er is onder meer gevraagd of de lastenverzwaring niet op een andere wijze, bijvoorbeeld door tariefaanpassingen of andere algemene maatregelen, kon worden bewerkstelligd dan door het elimineren van tal van regelingen. Achter de voornemens van het kabinet zit een heel duidelijke visie. De vraag is gesteld of het kabinet een bewuste keuze heeft gemaakt om het belastingstelsel minder in te zetten voor politieke doelen dan sinds enkele jaren gebruikelijk was. De heer Schuyer gebruikte in dezen de term "jojobeleid". Een jojo heeft overigens de neiging om heen en weer te gaan; deze gaat alleen maar naar beneden, zo begreep ik van de heer Schuyer.

Het beleidspakket voor 2003 is tot stand gekomen onder een economie die zichtbaar verslechtert. Die zorgelijke situatie noopte, en noopt nog steeds, tot ombuigingen en grondslagverbredingen. Eigenlijk is het aardig om ook in dat politieke jargon eens verder te denken. Waar gaat belastingheffing in feite om? Het is niet anders dan het bepalen wie waarover hoeveel belasting moet betalen. Wanneer de belastingheffing moet worden aangescherpt, kan uit een aantal mogelijkheden worden gekozen. Ten eerste kan het aantal belastingsubjecten worden uitgebreid, dus degenen die belasting moeten betalen. Ten tweede kan de grondslag, dus hetgeen waarover belasting moet worden betaald, worden aangepast. Ten derde kunnen de tarieven worden aangepast.

De vraag is gesteld of het niet vanzelfsprekender is om de tarieven aan te passen en in mindere mate met de grondslag bezig te zijn. Wij hebben er expliciet voor gekozen om uit te gaan van een grondslagverbreding en juist niet van een aanpassing van de tarieven. Op de motieven achter deze keuze kom ik later in mijn betoog terug. Gisterenavond is de vraag gesteld of dit te maken heeft met het minder inzetten in het kader van politieke doelen. Ook het instrumentalisme ten opzichte van het purisme is in dit kader genoemd. Ik herinner u aan mijn vorige leven, waarin ik mij eerder voorstander heb verklaard van een wat meer puristische benadering dan van het inzetten van de belastingheffing als instrument voor tal van doeleinden.

Wat de lastenkant betreft, komt uit het Strategisch akkoord en het aanvullend pakket uiteindelijk een lastenverzwaring voort van zo'n 2 mld euro in het fiscale pakket. Voor de invulling daarvan geldt dat wij van de nood een deugd moeten maken. Er moet worden gesneden; dat moet verantwoord en juist gebeuren. Wij streven naar een evenwichtig koopkrachtbeeld. Het kabinet heeft niet de zogenaamde kaasschaaf gebruikt door simpelweg tariefaanpassingen door te voeren. Wij hebben ervoor gekozen om de lastenverzwaring vooral te laten plaatsvinden door een opschoning van het fiscale regime. Die opschoning is allesbehalve lukraak en willekeurig geweest, zoals soms wel eens wordt gesuggereerd. De vraag is aan de orde geweest in hoeverre regelingen efficiënter en effectiever kunnen. Aan de hand van het fiscale beleidsprofiel, dat naar aanleiding daarvan is gedefinieerd, is naar een groot aantal regelingen gekeken.

Het fiscale beleidsprofiel is het samenstel van criteria waaraan het fiscale stelsel wordt getoetst. Ik ben overigens van mening dat die criteria tijdloos zijn. Zij zouden dus ook zonder de budgettaire noodzaak die wij nu hebben, telkenmale dienen te worden voorgelegd aan de fiscaliteit. Naast die toetsingscriteria is in bijlage 10 van de miljoenennota tevens een aantal criteria opgenomen waaraan belastinguitgaven voor de toekomst, maar wat mij betreft ook voor het verleden, zullen worden getoetst. Het fiscale beleidsprofiel valt dus eigenlijk uiteen in drie delen. In eerste instantie wordt gekeken naar efficiëntie, eenvoud en dergelijke. In tweede instantie is ervoor gekozen om een aantal thema's uit te werken, waaronder de modernisering van het arbeidsmarktinstrumentarium en de rationalisering van het energiebeleid in Nederland. In derde instantie is gekeken naar de criteria voor belastinguitgave.

Wat wordt er in dit verband bedoeld met effectiviteit? Het gaat dan bijvoorbeeld om de uitruil van de specifieke afdrachtskorting (SPAK) in de VLW voor langdurig werklozen ten opzichte van een verhoging van de arbeidskorting. Op dit punt worden overigens ook maatregelen genoemd in de verkiezingsprogramma's van het CDA, de VVD, D66 en GroenLinks. Deze maatregel is noodzakelijk om te komen tot een effectief belastingstelsel. Ten eerste heeft het IBO "Toekomst van het arbeidsmarktbeleid" laten zien dat het netto-effect in wezen zeer gering is, zo'n 10.000 banen. De kosten per baan daarentegen zijn hoog, € 97.500 per baan per jaar. De "dead weight loss" is fors. Minder dan 8% laagbetaalden zouden anders niet aan het werk zijn gekomen. Voor lager opgeleiden geldt dat er relatief veel moeilijk vervulbare vacatures zijn. Ik wijs in dat kader op de CPB-berekeningen in de macro-economische verkenningen, bladzijde 113. Structureel gezien, is er door de vergrijzing een krapte op de arbeidsmarkt, zodat het beter is om de stimulering aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt te laten plaatsvinden. Dat geschiedt het best via de arbeidskorting; dat is een effectieve maatregel. Bovendien wordt de armoedeval ermee verkleind.

Overigens wordt over de armoedeval erg gemakkelijk gesproken in de parlementaire debatten. Deze zou eigenlijk veel beter moeten worden gemonitord, wat pas kan geschieden als er inzicht is in de daadwerkelijke effecten van het laten toenemen van een laag inkomen in het licht van tal van maatregelen, die door verschillende instanties worden uitgevoerd. Enerzijds gaat het om gemeentelijk instanties en anderzijds om landelijke organisaties. Eigenlijk heb ik het idee – ik durf dat hier te zeggen – dat wij onvoldoende inzicht hebben in de daadwerkelijk armoedevalproblematiek. In het Strategisch akkoord heb ik mij sterk gemaakt voor een eenloketbenadering, waardoor er een fiscaal transparante verhouding ontstaat tussen enerzijds de burger en anderzijds de overheid. Het gaat dan om twee niveaus, zowel de ondernemer als de particulier. Op het moment dat iemand gaat werken, vervallen tal van regelingen. Deze worden vaak verschillend gemonitord. Er zou hierbij een efficiencyslag kunnen worden gemaakt.

De uitruil tussen de SPAK en de verhoging van arbeidskorting is een voorbeeld van effectievere wetgeving. Een tweede aspect daarbij is de efficiency: hoe efficiënt is de regeling vormgegeven? In dat kader is gerefereerd aan termen die in het belastingplan voorkomen, zoals overstimulering en free-ridersgedrag. Als het op voorhand wordt onderkend en wordt geaccepteerd dat een verschijnsel zich voordoet, is dat prima. Als het niet de bedoeling is en een effect al is behaald, moet je op je schreden terugkeren en kijken of de maatregel voldoende efficiënt is. Een voorbeeld is het milieu en het energiepakket. Wat mij betreft moet daar meer maatwerk worden geleverd door een efficiëntere inzet van geld. De doelstellingen, zoals de Kyotodoelstellingen, moeten uiteraard overeind blijven. Op dit moment wordt in de Tweede Kamer de MEP besproken. In het belastingplan heb ik al het voorbeeld van de REB aangegeven.

Milieukwaliteit die door het ministerie van EZ wordt gestimuleerd via subsidies, die specifiek worden ingezet om het Nederlandse bedrijfsleven dat investeert in bijvoorbeeld windmolens, te enthousiasmeren in financiële zin, wordt uitgeruild met de REB. Dit is een maatregel die een enorm buitenlandlek voorkomt. Ook ik heb gelezen dat EZ bedragen heeft genoemd van rond de 100 mln euro, maar ik kan verzekeren dat het veel meer is; het gaat om heel grote bedragen. In dit verband wordt gezegd dat groen überhaupt moet worden gestimuleerd, waar dat ook plaatsvindt. Natuurlijk, maar als de keuze bestaat om dat specifiek in te zetten als een beleidsinstrument ten goede van het Nederlands bedrijfsleven, moet dat de voorkeur krijgen. Verder geldt overigens dat ook hier een budgettair voordeel is behaald. Op voorhand hadden wij ingeschat dat prijstechnisch gezien de burger hiervan niet de dupe zou worden en dat er een correctie zou optreden via het marktmechanisme, waardoor ongeveer 0,5 mld euro kon worden bezuinigd. U heeft natuurlijk ook de spotjes van Nuon en andere bedrijven gezien. Ze geven een prijsgarantie af voor de groene stroom. Het marktmechanisme heeft in die zin gewerkt en er is sprake van efficiency.

Ik kom te spreken over de beoordeling op transparantie en eenvoud. In dat verband is er ook sprake van een buitenlandlek in het huidige groenbeleid. Eenvoud moet overigens niet als doel op zichzelf worden gekozen, maar het is wel een lofwaardig streven als je het hele palet in aanmerking neemt. Ook dan kom je telkens voor verrassingen te staan. Bij een werkbezoek dat ik gisteren in Den Haag bracht aan ondernemingen van de belastingdienst, heb ik een gesprek gevoerd over de uitvoeringsaspecten van het aangiftebiljet en de controlemechanieken die daarachter zitten. Op zo'n moment besef je dat je eigenlijk niet alleen moet toezien op de burger die zijn belastingbiljet instuurt, maar ook op de efficiënte, effectieve en transparante aanpak in het vervolgtraject als bij de belastingdienst de controles plaatsvinden. De zaak moet van vele kanten worden bekeken.

Er is ook gekeken naar de beoordeling van de uitvoering, bijvoorbeeld met de vraag of de hoeveelheid regelgeving echt nodig is. Met mij kan de Kamer constateren dat zo'n twintig belastinguitgaven vervallen. Ook de betere uitvoerbaarheid is een punt. Daarbij blijkt een besparing van 30 mln euro bij de belastingdienst mogelijk en niet eens op een erg ingrijpende wijze. Er moeten minder administratieve lasten komen. Het bedrijfsleven klaagt over grote administratieve lasten. Het is terecht dat een orgaan als Actal daarvoor in het leven is geroepen. Dat doet bijzonder goed werk. De besparing in het Belastingplan 2003 deel I en II op de administratieve lasten bedraagt zo'n 70 mln euro. Men kan zich voorstellen dat het bedrijfsleven daarover tevreden is.

Alles overziend vind ik het belastingplan in alle opzichten verdedigbaar. Het is een wezenlijke bijdrage tot het voorkomen van een verdere verslechtering van de financieel-economische situatie. Het leidt tot een vermindering van de armoedevalproblematiek en tot een bevordering van de arbeidsparticipatie. Het draagt bij tot loonkostenmatiging. Op basis van haar kennis over het vestigingsklimaat weet de Kamer hoe noodzakelijk dat is in Nederland. Het resultaat is een evenwichtig koopkrachtbeeld. De effectiviteit van het fiscale stelsel wordt vergroot. Bovendien leidt het plan tot minder administratieve lasten en tot meer eenvoud. Als wij van doen zouden hebben met algemene tariefaanpassingen, zou dat resultaat waarschijnlijk niet kunnen worden bereikt; ik weet dat eigenlijk zeker. Wij voeren geen jojobeleid, maar proberen in tijden van economische teruggang wat de belastingbetaler ophoest, zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten. Instrumentalisme binnen het fiscale stelsel wordt niet overboord gezet, maar als rechtgeaarde Nederlanders keren wij het dubbeltje wel twee keer om.

Het beleidsprofiel is operationeel gemaakt, onder andere in de vorm van een toetsingskader. Dat kader is te vinden in bijlage 10 van de Miljoenennota 2003. Het gaat daarbij om een aantal vragen, bijvoorbeeld de vraag of voordat kan worden overgegaan tot een belastinguitgave, sprake is van een heldere probleemstelling. Een tweede vraag is of het te bereiken doel helder en eenduidig geformuleerd is. Wat willen wij met de belastinguitgave? Hoe denken wij dat doel met elkaar te bereiken? Een derde vraag is of kan worden aangetoond waarom financiële interventie überhaupt noodzakelijk is. Waarom zou het probleem zich niet gewoon oplossen in de markt? Een vierde vraag is of kan worden aangetoond waarom een fiscale subsidie de voorkeur verdient boven een directe subsidie. Wat dat aangaat is bijvoorbeeld de uitruil van de REB tegen de MEP bij de rationalisering van het energiebeleid een verantwoorde keuze. Daarbij wordt namelijk geen fiscale, generieke subsidie gegeven, maar wordt gekozen voor een specifieke subsidie die via Economische Zaken wordt verstrekt aan het bedrijfsleven in Nederland. Dat verdient het ook. Een andere vraag is of evaluatie van de maatregel voldoende is gewaarborgd.

Ik kan mij voorstellen dat men zich afvraagt of het niet heel vanzelfsprekend is dat belastinguitgaven op dergelijke wijze getoetst worden. In mijn belevenis is dat wel het geval. In mijn belevenis gold dit toetsingskader bij de onderhandelingen tijdens de informatie ook als uitgangspunt om te bekijken of de hele groslijst van belastinguitgaven die een kritische onder loep moesten worden gelegd, daaraan nog steeds voldeden. Dat is geen kwalificatie van het verleden, maar van de toekomst en van het huidige beleid. De intensivering van bestaande en nieuwe belastinguitgaven dient wat mij betreft dus te voldoen aan de uitgangspunten die geformuleerd zijn in bijlage 10.

Voorzitter. Bij kerstmis behoort ook een kerstboom. Veel mensen halen in deze periode een kerstboom in huis, tuigen 'm op met prachtige kerstballen en andere versieringen, met als klapstuk de piek. Maar volgens sommigen is het kabinet juist bezig met het aftuigen van de fiscale kerstboom. Ik zie dit eerlijk gezegd iets genuanceerder. Simplex sigillum veri, ofte wel: eenvoud is het kenmerk van het ware. Ik denk dan ook dat een mooie, strakke kerstboom met niet te veel versiering volstaat.

De heer Rensema heeft in dit verband verleden jaar bij de behandeling van het belastingplan gezegd: eenvoud is mogelijk als het als een opdracht wordt gezien. Wel, hij wordt op zijn wenken bediend. Overigens is dit citaat, uiteraard met bronvermelding, ook de ondertitel van het jaarplan 2002 van het directoraat-generaal voor fiscale zaken, waar nu het belastingplan wordt gemaakt. Ook de heer Stevens waardeert ons streven naar eenvoud. Hij vindt het belastingplan dit jaar beter leesbaar dan ooit en hij heeft geconstateerd dat alle zinnen dit jaar korter dan 100 woorden zijn. Het is overigens geweldig dat hij dit heeft gecontroleerd. Het schijnt wel eens anders geweest te zijn; hij refereerde aan zinnen van 150 woorden. De heer Stevens kon dit jaar dus breken met een lange traditie, namelijk die van het voorlezen van de langste zin in het belastingplan. Ik ben niet zo'n groot voorstander van het doorbreken van tradities, maar dit lijkt mij toch wel goed. In zijn ogen kan het belastingplan dit jaar ook qua vormgeving de toets van de motie-Boorsma doorstaan. Ik doe de heer Stevens ook op dit punt graag een plezier door aan te geven dat dit wat mij betreft in de komende jaren ook zo zal zijn.

Dan wat specifiekere vragen, maar nog steeds over het meer algemene deel. De heer Platvoet sprak over acht jaar Paars: zo'n 13,6 mld euro aan lastenverlichting in het landsbelang en nu 2,1 mld euro lastenverzwaring, ook weer in het landsbelang; daarna het najaarsoverleg, met weer een andere uitkomst, weer in het landsbelang. Het landsbelang kent vele gezichten, maar de dynamiek van de maatschappij brengt met zich mee dat je je ook dynamisch moet opstellen. Het uitgangspunt in het Strategisch akkoord was lastenneutraliteit. Mede gelet op de forse lastenverlichting in de paarse jaren en op het verslechterde economische beeld was dat een verantwoorde en in die tijd logische keuze. Maar in de zomer bleek zowel het economische als het budgettaire beeld nog ongunstiger te zijn dan verwacht was. Het is niet duidelijk in hoeverre wij te maken hebben met een conjuncturele, tijdelijke verslechtering, of een structurele. Het heeft ook een beetje te maken met de verschuiving van de vraagzijde naar de aanbodzijde als het gaat om de modernisering van het arbeidsmarktinstrumentarium. De budgettaire verslechtering volledig compenseren was ook niet gewenst, omdat er dan wel erg ver gesneden zou moeten worden. Het gaat dus om maatvoering in een evenwichtig pakket. Uitgaven en overschrijdingen zijn gecorrigeerd en daarnaast heeft er een lastenverzwaring plaatsgevonden als onderdeel van het aanvullende pakket. Wel geldt dat het lastenpakket zodanig vorm is gegeven dat er zo mogelijk een bijdrage aan versterking van de economie wordt geleverd. Zo wordt versterking van de armoedeval nadrukkelijk voorkomen en de bureaucratie en de regelzucht wordt verminderd, zodat er een verlichting van de administratievelastendruk optreedt en de doelmatigheid van de arbeidsmarkt versterkt wordt. Ook worden regels afgeschaft die niet effectief genoeg zijn gebleken.

Nu kun je je afvragen of de maatregelen op begrotingstechnisch gebied, bijvoorbeeld het aflossen van de staatsschuld in één generatie, verantwoord zijn geweest. Beslist wel. Ik denk dat de vergrijzing nu met zich brengt dat de toepassing van het omslagstelsel straks tot grote financiële problemen kan leiden en dat de rentelast, als wij nu niet de verantwoordelijkheid nemen voor de komende periode, als een buitengewoon groot onderdeel van de uitgaven van het Rijk zo zwaar zullen drukken op het hele palet dat de pensioenvoorzieningen in gevaar zullen komen. Daarom is hier indertijd nadrukkelijk voor gekozen.

De heer Platvoet stelde ook een vraag over het effect van het belastingplan op de koopkracht, inclusief de resultaten van het najaarsoverleg. Koopkrachtplaatjes bij de novelle laten volgens hem zien dat de trend van inkomensdenivellering niet wordt doorbroken. Hij vroeg naar de relatie hiervan met de door mij in een vorig leven bepleite herverdeling ten gunste van de laagste inkomens. Voor alle duidelijkheid, de heer Platvoet gebruikte in zijn citaat het woord inkomensherverdeling, terwijl het vermoedelijk ging om een inkomensverdeling en het werd genoemd in het kader van het draagkrachtprincipe. Wij praten in Nederland vrij snel over draagkracht en draagkracht wordt altijd opgehangen aan inkomensplaatjes. Ik vraag me alleen af of het veel zegt als Jan Modaal er 1% of 2% op vooruitgaat. Want wie is Jan Modaal? Is dat een bijklussende student met een ICT-bedrijfje? Is het een rijke douairière die inteert op haar vermogen? Of is dat een moeder van drie kinderen die met dat inkomen een labrador moet opvoeden, in een Opel Kadett rijdt en in een doorzonwoning woont? Het begrip Jan Modaal kun je eigenlijk niet helder voor ogen krijgen. Vandaar dat ik indertijd wel eens heb beargumenteerd dat het verstandig zou zijn om draagkracht anders de toetsen, namelijk door zowel kwalitatieve als kwantitatieve criteria in een econometrisch model onder te brengen en te kijken of er een clustering kan plaatsvinden van huishoudens van min of meer homogene groepen in Nederland – homogeen qua inkomen, vermogenspositie, leeftijdsopbouw, huishoudensituatie – en daarop de maatregelen te controleren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik ken dit idee van de staatssecretaris en kan dat ook wel volgen. Ik moedig hem dan ook aan om in de korte tijd die hem nog rest zo'n model op tafel te krijgen. Ik heb gisteren echter gevraagd, hoe de staatssecretaris dit belastingplan ziet in relatie met het grote belastingplan en met de kritiek die hij in een vorig leven heeft geuit. Ik zal hem even op gang helpen. Internet is een machtig medium zoals u weet. Als je de naam Van Eijck intikt, krijg je een aantal artikelen op het scherm en in dit geval zelfs een verslag van een bijeenkomst in 1999, namelijk het coalitieberaad over de inkomensverdeling in de 21ste eeuw. Volgens dit verslag heeft hij daar gezegd dat het komende belastingstelsel – het stelsel van Zalm en Vermeend – op een tergende, ingewikkelde manier geen rechtsgelijkheid zal brengen. Hij heeft daar bepleit om meer te kijken naar waar geld te halen is; dus niet naar degenen die aangewezen zijn op een gering inkomen, maar naar degenen die een hoog inkomen hebben. De LPF en het CDA hebben in de aanloop naar de verkiezingen bepleit dat er met name gekeken moest worden naar de inkomenspositie van de mensen met een laag inkomen. Het stelt mij dan ook teleur dat dit belastingplan op geen enkele wijze de tendens van inkomensdenivellering keert die is ingezet met het vorige belastingplan. De staatssecretaris werpt dat oude denkbeeld nu ver van zich. Ik begrijp wel dat hij als deel van deze regering zoveel mogelijk probeert om met één mond te spreken, hoewel de niet-partijgenoot van de staatssecretaris, Nawijn daarmee wel erg veel moeite heeft. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris zo snel aan zijn eigen karaktermoord doet.

Staatssecretaris Van Eijck:

Maakt u zich vooral geen zorgen. De heer Platvoet stelt een groot aantal vragen die ik allemaal zal beantwoorden.

In eerste instantie heeft hij gevraagd, of het mogelijk is in deze korte periode nog tot een model te komen. Ik heb de afgelopen jaren aan het model gewerkt en het is juist de demissionaire status waardoor ik niet aan de afronding van mijn proefschrift toekom. Ik hoop dat echter op niet al te lange termijn het licht te laten zien.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Als de staatssecretaris terugkeert naar Rotterdam – ik neem aan dat het dan april zal zijn – gaat hij dan dat model voltooien? Ik neem aan dat wij het dan van hem te horen krijgen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik zal mijn uiterste best doen om op een daartoe geëigend moment tot een afronding te komen. Ik kan echter niet in de toekomst kijken en weet niet of ik terugga naar Rotterdam. Mijn woonhuis staat daar echter wel en ik probeer er dan ook dagelijks heen te gaan.

Ik ben inderdaad nog steeds van mening dat in eerste instantie de bewindspersonen op Financiën – en zeker de staatssecretaris van Financiën – de taak hebben om hoeder van de schatkist te zijn. Zij moeten ervoor zorgen dat er in ieder geval een belastingopbrengst wordt gegeneerd die in het kader van het uitgavenbeleid – dat is dan een wisselende prioritering – op een efficiënte, goede en adequate wijze vorm wordt gegeven. De heer Platvoet zegt dat er dan ook een inkomensdruk dient plaats te vinden en dat met dit belastingplan niet de trend wordt doorbroken en de onderkant van de markt wat meer wordt bediend, maar dat het nog steeds aan de bovenkant zit. Ik ben dat niet met de heer Platvoet eens. Ik verwijs nu naar de details en noem de alfahulpen. De discussie daarover is bekend. Mevrouw Ter Veld heeft er ook al aan gerefereerd. Er is op allerlei manieren geprobeerd om het koopkrachteffect op te poetsen, zodat voor deze groep geen negatieve inkomenseffecten ontstaan.

Verder denk ik aan de conditionele lastenverlichting, waarvoor in het najaarsoverleg 500 mln euro is ingezet. Die verlichting is ook ten goede gekomen aan de mensen aan de onderkant van het loongebouw. Gelet ook op de manier waarop door Sociale Zaken en Werkgelegenheid – dit is mijn terrein niet, maar ik ben bij het overleg natuurlijk betrokken geweest – zich inzet voor behoud van de I/D-banen, de Melkertbanen, meen ik te mogen zeggen dat het kabinet ook in dit kader voor een duidelijke richting kiest en dat het zeker wat doet voor degenen aan de onderkant van het loonge- bouw.

De geachte afgevaardigde sprak over inkomensverdeling. Waar hij op doelde betreft uiteraard iets wat moet worden teruggenomen als de eindevaluatie van de Wet IB 2001 wordt gestart. Dan moeten wij nagaan welke inkomenseffecten en ook overige verschuivingen het gevolg zijn geweest van de implementatie van de inkomstenbelasting 2001. Er is daarom absoluut geen sprake van karaktermoord, maar uitsluitend van een aanpassing aan de functie.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het behoud van de Melkertbanen kunt u toch moeilijk op het conto van deze regering schrijven. Het aanvankelijke voorstel van de regering was namelijk om die af te schaffen. Het najaarsoverleg heeft echter een ander resultaat opgeleverd.

Ik vind het ook flauw dat u nu met de alfahulpen op de proppen komt. U zei zojuist nog bezig te zijn met het model van de verschillende typen huishoudens en dat uw werk daaraan nog niet is afgerond, maar nu pikt u er toch een element uit. Waarover wij thans alleen maar kunnen praten, zijn toch de koopkrachtplaatjes die u en het CPB leveren. Op grond daarvan houd ik mijn stelling staande. Terecht hebt u kritiek op de globale inkomensinkomensplaatjes, maar nu hebben wij niets anders. Met één specifiek voorbeeld kan men dus niet een algemeen beeld rechtvaardigen. Aan de hand van de koopkrachtplaatjes zeg ik toch dat de tendens niet is doorbroken. Dat moet u met mij eens zijn als u naar de kille cijfers kijkt.

Staatssecretaris Van Eijck:

Voorzitter. De heer Platvoet heeft een pallet aan vragen gesteld en in mijn beantwoording was ik nog niet verder dan het uitspreken van het woord inkomensherverdeling. Een betoog moest nog volgen, maar we hebben de tijd vandaag en ik stel voor dat ik mijn verhaal voortzet. Dan ik kom ik vanzelf toe aan de beantwoording van de vragen die mij zijn gesteld.

Het koopkrachteffect van het belastingplan inclusief de resultaten van het najaarsoverleg is in de novelle weergegeven. In de tabel zijn beide kolommen opgenomen. In 2003 is over de gehele linie een pallet aan koopkrachtminnen te zien. Dat is duidelijk. Ook de sociale minima leveren volgend jaar koopkracht in. De sociale partners hebben bij de invulling van de conditionele lastenverlichting de voorkeur gegeven aan behoud van het spaarloon en het verhogen van de arbeidskorting. Het voordeel ervan komt alleen ten goede aan de werkenden. Dat is helder. Het totale koopkrachtbeeld is aan het eind van de rit dan ook evenwichtig te noemen. Iedereen levert volgend jaar in en bovendien verbetert de replacement rate; de armoedeval wordt toch wat geringer.

De heer Platvoet herinnerde aan de cijfers van het Centraal planbureau. Zoals bekend worden door het ministerie van Financiën geen gedragseffecten gemeten. In de tabellen die door haar worden geproduceerd, zijn dus de gedragseffecten niet verwerkt. Misschien is het daarom toch verstandig meer specifiek in te gaan op de berekening van het koopkrachteffect van het najaarsakkoord door het Centraal planbureau. Voor het bepalen van de koopkracht is vooral van belang te weten welk effect het akkoord heeft op de contractloonstijging, de inflatie en de pensioenpremies. Verwacht mag worden dat het akkoord een neerwaarts effect hierop heeft. Sinds de macro-economische verkenningen is de prognose voor de economie in 2002 en 2003 fors verslechterd. Ook de pensioenproblematiek is verergerd. Dat betekent onder andere dat ook zonder een akkoord een neerwaarts effect op de contractloonstijging te verwachten zou zijn. In onze optiek zouden de werkgevers en de werknemers de handen in elkaar hebben moeten slaan.

Het effect van het najaarsoverleg op de genoemde grootheden kan dus niet worden gebaseerd op de cijfers van de macro-economische verkenningen en de vergelijking met het CPB-rapport. Het CPB heeft geen doorrekening gemaakt van het partiële najaarsoverleg. Het is niet na te gaan wat het effect was op de genoemde grootheden. Ik kan verder in dit verband nog zeggen dat de contractloonstijging is gedaald van 3,25% in de macro-economische verkenningen naar 2,75% in het rapport van het Centraal planbureau. De inflatie is daarbij niet neerwaarts aangepast. Ook de effecten van het akkoord op de economische groei is natuurlijk lastig in beeld te brengen. Allereerst is van belang te weten in hoeverre het akkoord leidt tot extra loonmatiging, dus ten opzichte van de loonmatiging die de sociale partners wilden. In de macro-economische verkenningen is te zien dat in ieder geval de eenjarige loonmatiging van 1% leidt tot een daling van de koopkracht met 0,2%. Het effect op de groei is daarbij overigens verwaarloosbaar.

De heer Platvoet heeft een vraag gesteld over de oorlog die in het verleden werd uitgevochten over de schuif van de vraagstimulering naar de aanbodstimulering. Eigenlijk gaat zijn voorkeur uit naar een inkomensafhankelijke arbeidskorting. Het akkoord met de partners beoogt nu dat er zo'n 10.000 permanente banen aan de onderkant worden gecreëerd. Het kabinet wenst verstandig beleid te voeren met het oog op de wat langere termijn, eigenlijk onafhankelijk van conjuncturele schommelingen. Ook in de Tweede Kamer is uitvoerig aandacht besteed aan de afweging of de vraagzijde dan wel de aanbodzijde moet worden gestimuleerd daar waar het even leek alsof er een kentering heeft plaatsgevonden. Wat ons betreft wordt gefocust op de langere termijn. De beste manier om overigens dan de gevolgen van vergrijzing op te vangen, is het draagvlak te versterken via het stimuleren van het arbeidsaanbod. Ik meen overigens dat de nadelen van een inkomensafhankelijke arbeidskorting bekend zijn. Ik refereer in dit verband ook aan de fiscale verkenning. Kort samengevat, is het niet het oplossen maar het verschuiven van het probleem naar een andere inkomenscategorie. En daarvoor is door dit kabinet niet gekozen. Daarnaast ontstaat een hogere marginale druk voor de middeninkomens die weer slecht is voor de doorstroming op de arbeidsmarkt, de scholingsinspanning en de productiviteitsontwikkeling en dergelijke.

Verder zijn vragen gesteld over de tijdsdruk en de kwaliteit van het wetgevingsproces. Wij zijn ons bewust dat de termijnen voor de behandeling zeer beperkt zijn en het tempo hoog. Dat is een steeds terugkerend dilemma. Ik kan mij voorstellen dat, alles dit jaar op een rij gezet, de druk dit jaar buitengewoon groot is. Er is mij recent door een journalist gevraagd hoe het mij bevalt om in demissionaire status dit plan er in zo'n hoog tempo doorheen te jagen. Ik heb hem toen geantwoord: ik weet niet beter, ik ben altijd demissionair. Ik heb overigens op mijn departement na laten gaan hoe tijdschema van dit plan zich verhoudt tot dat van vorige jaren. Het tijdschema van dit belastingplan is ongeveer gelijk aan dat van het belastingplan voor 2002, waarbij onder eenzelfde tijdsdruk een fors aantal nieuwe maatregelen zijn behandeld. Zoals oud-staatssecretaris Bos destijds heeft aangegeven, is het mede gelet op de beleidsmatige en de budgettaire samenhang met andere beleidsvoorstellen voor een nieuw begrotingsjaar, niet goed mogelijk om die belastingplannen al voor prinsjesdag ingediend te krijgen. In tegenstelling tot vorig jaar was het merendeel van de maatregelen voor 2003 overigens wel al bekend. Op 3 juli van dit jaar is in het Strategisch akkoord het merendeel van het werkprogramma ten aanzien van de lastenkant en dergelijke omschreven en toegelicht. Veel eerder dan nu het geval is, konden wij onze belastingvoornemens uiteraard niet openbaar maken. Maar goed, de omzetting van het Strategisch akkoord in wetgeving is natuurlijk een zaak die tijd kost. In die zin moeten wij daar ook alle aandacht aan besteden. Er kwam vervolgens bij dat in augustus een aanvullend pakket noodzakelijk bleek te zijn. Alles bij elkaar betekende het dat de druk buitengewoon groot werd. Ik heb overigens grote waardering voor de bereidheid die deze Kamer heeft getoond om onder deze tijdsdruk mee te werken aan de totstandkoming van deze nieuwe fiscale wetgeving. Zonder deze Kamer was dat eenvoudigweg niet gelukt.

Met name de heer De Vries heeft aangegeven dat er wellicht sprake is geweest van een wirwar van nota's, wijzigingen, amendementen en dergelijke, die onnavolgbaar was voor de burger. Ik wil dat beeld toch graag wat rechttrekken. Er zijn namelijk maar drie nota's van wijziging ingediend. De eerste bevat een technische vervolmaking van het voorstel tot beperking van het afschrijvingsregime onroerend goed alsmede een aantal kleinere aanpassingen op andere terreinen. De tweede nota van wijziging ziet op de wettelijke vertaling van de resultaten van het verkennende overleg met de sociale partners op 8 november en tevens in een tijdelijke dekkingsmaatregel voor het milieu in het geval de MEP later dan 1 januari in werking zou treden. Zoals bekend, moeten deze twee zaken los van elkaar worden behandeld; enerzijds bij het belastingplan en anderzijds bij de begroting van EZ. Ik heb de Tweede Kamer voorgehouden dat wanneer het niet zou lukken de MEP tijdig te behandelen, het zaak is om een terugvaloptie te hebben omdat anders de budgettaire derving te groot zou zijn geweest.

De derde nota van wijziging bevat maatregelen die leiden tot finetuning van het koopkrachtbeeld dat ontstond als gevolg van de tweede nota van wijziging. De koopkrachteffecten die toen ontstonden, waren wat ons betreft onwenselijk. Er heeft toen een schuif plaatsgevonden tussen verhoging van het tarief van de tweede schijf enerzijds en in mindere mate een verhoging van de arbeidskorting. Dat heeft het koopkrachtbeeld verbeterd. Uiteraard zijn de tweede en derde nota van wijziging mede op verzoek van de Tweede Kamer daar ingediend.

Vervolgens is er de novelle overheen gekomen naar aanleiding van het najaarsoverleg. Er is indertijd met de sociale partners lang en uitvoerig gesproken over de context waarin de loonmatiging waar het kabinet een groot voorstander van was, tot stand zou kunnen komen voor 2003. Er zijn uitvoerige discussies geweest over een breed of een smal pakket. De uiteindelijke uitkomst is een smal pakket voor een jaar geworden. Belangrijke punten in het overleg waren de positie van onder andere de spaarloonregeling en de invulling van de conditionele lastenverlichting van 0,5 mld euro.

Het kabinet heeft vervolgens op 28 november een definitief centraal akkoord met de sociale partners bereikt over de loonkostenmatiging voor 2003 en de voorwaarden waaronder deze tot stand komen. Dat leidt op een tweetal punten dan weer tot wijziging van de voorstellen uit het belastingplan. Het ene was het maximum van de inleg van de spaarloonregeling. Ik weet dat het de Kamer enigszins heeft verbaasd dat we toen weer van € 615 naar € 613 zijn gegaan. Ik kom daar straks nog heel specifiek op terug.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter. Ik was niet verbaasd. Ik vind dat het niet kan. Je kunt niet, omdat de folders al gedrukt zijn, de wet veranderen. Ik begrijp best dat het kosten meebrengt voor de markt, maar het wordt te gek wanneer je als wetgever de folders gaat volgen. Dit is toch geen precedentwerking? Ik kan me genoeg leuke folders voorstellen vanuit verzekeraars en banken, maar ik neem aan dat we die straks niet allemaal in wetgeving gaan volgen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Voorzitter. Hier wordt vanzelfsprekend in gekscherende zin over gesproken. Folders kunnen natuurlijk nooit een dictaat vormen voor het wetgevingsproces. Wij weten beiden dat dit ook niet het geval is. Ik zal straks precies duiden wat er aan de hand is.

Voorzitter. Ik keer even terug naar het centraal akkoord. De novelle heeft dus tot een aanpassing geleid. Naast de hoogte van de spaarloonregeling was dat de arbeidskorting. Het kabinet acht het van groot belang dat die wijzigingen per 1 januari 2003 in werking kunnen treden. Er stond daar dus geen andere procedure voor ogen dan de novelleprocedure. Overigens waarderen de minister van Financiën en ik het opnieuw bijzonder dat deze Kamer erin heeft toegestemd om deze novelle vandaag mee te nemen bij de plenaire behandeling van het belastingplan.

Wanneer wij kijken waar het belastingplan deel I met name op ziet, kan niet gezegd worden dat het een onoverzichtelijke wirwar van amendementen is. Ten aanzien van deel II is overigens een nota van wijziging ingediend. Het geheel overziend, kan dit in vergelijking met de gang van zaken bij het Belastingplan 2002 van het vorige kabinet, overzichtelijk en helder genoemd worden. Bij de behandeling van het Belastingplan 2002 zijn negen nota's van wijziging ingediend. Wij hebben alles voor deze Kamer nog eens op een rij gezet. De Kamer heeft die brief recent ontvangen.

Ik heb uiteraard geen invloed op de amendementen. Dat spel ligt in de Tweede Kamer. De statistici onder ons zullen het op prijs stellen om te horen dat er ruim twintig amendementen zijn ingediend, terwijl dit er bij het Belastingplan 2002 veertig waren. Ik zeg niet dat dit een causale relatie met de demissionaire status heeft, maar het is wel een reductie.

Er zijn ook vragen gesteld in algemene zin, zoals hoe dit belastingplan zich verhoudt tot de belastingherziening 2001. Ik heb al gezegd dat deze vraag ook meegenomen wordt in de beantwoording. Ook het trefwoord uit het verleden "vergroening" of "verdonkergroening" is verdwenen. Ik kom daar straks nog uitvoeriger op terug. Hoe verhoudt het schrappen van de nog maar net ingevoerde regeling zich tot de wettelijk vastgestelde evaluatie van de IB 2001?

Het Belastingplan 2003 sluit aan op de doelstelling van de belastingherziening 2001. Mijn stellingname is van meet af aan geweest, ook tijdens de formatie, dat het fundament dat daar is neergelegd als uitgangspunt zou dienen voor deze kabinetsperiode, inclusief het boxensysteem, de schottenbenadering, de forfaitaire rendementsbenadering en de hypotheekrenteaftrek. Het fundament als zodanig stond niet ter discussie. Het economisch gesternte noopt ons echter wel om een aantal zaken te herzien. We moeten daar realistisch in zijn. Ik heb uitgelegd hoe het fiscale beleidsprofiel dat wat mij betreft een tijdloos karakter heeft, tot stand is gekomen. Dit zou zonder de budgettaire noodzaak misschien minder snel naar voren zijn gekomen, ondanks het feit dat ik het noodzakelijk gevonden zou hebben om het op die manier te implementeren in het kijken naar fiscale regelgeving. Een belangrijke doelstelling van de belastingherziening 2001 was een verbreding en een versterking van de belastinggrondslag door vermindering en wijziging van aftrekposten. In het Belastingplan 2003 wordt deze tendens van opschoning en stroomlijning van regelgeving eigenlijk voortgezet. Dat geldt ook voor het vereenvoudigen van het belastingstelsel, een ander doel van de belastingherziening, met alle beperkingen die ik daarvoor heb aangegeven. Verder leidt dit belastingplan, evenals de belastingherziening 2001, tot een vermindering van de armoedevalproblematiek en daarmee tot een bevordering van de arbeidsparticipatie.

Het bevorderen van een duurzame economische ontwikkeling, het begrip "vergroening", was een andere doelstelling van de belastingherziening 2001. Dit kabinet constateerde dat in het huidige fiscale milieupakket op sommige plaatsen sprake was van een overstimulering. Daarom is gekozen voor rationalisering en stimulering op maat, waardoor bepaalde doelen op efficiëntere wijze, dus goedkoper, konden worden gerealiseerd. Een voorbeeld daarvan is groen beleggen. Naast het feit dat er een vrijstelling in de forfaitaire rendementsheffing in box 3 gold, was ook sprake van een heffingskorting. Na de amendementen is daar nog steeds sprake van in box 1, namelijk van 1,3%. Over deze overstimulering is een discussie op gang gebracht. Ik kon op een gegeven moment zelfs mijn eigen kamer niet meer in, omdat er kisten met appels en 16.000 handtekeningen van beleggers stonden. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer ervoor gekozen om het groen beleggen in stand te houden, maar dit was wel de achterliggende gedachte op basis waarvan dit in het Strategisch akkoord terecht is gekomen.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Ik ben in de Handelingen ook de kisten met appels tegengekomen, maar ik wil niet graag dat de indruk ontstaat dat de staatssecretaris van Financiën en de Kamer zich door kisten appels laten beïnvloeden. Het was overigens een goed appeljaar; zij waren goedkoop. Ik vraag de staatssecretaris om zich hier toch iets anders over uit te laten, want een voetbalstadion vol levert meer handtekeningen op dan 16.000.

Staatssecretaris Van Eijck:

Soms is één handtekening voldoende, bijvoorbeeld die van Ed Maas, maar daar zullen wij het later nog over hebben.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter. Dat wil ik dus niet horen. Daarmee doet de staatssecretaris inderdaad aan karaktermoord. Gezien zijn inhoudelijke kwaliteiten, vind ik dat zonde. Verder vind ik het overigens prima.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik verstout mij af en toe een wat ondeugende opmerking. Ik neem aan dat dit in deze chambre de réflection ook is toegestaan. Vanzelfsprekend was het ook een gekscherende opmerking, ditmaal van u, dat ik, omdat ik mijn Kamer niet meer in kon, opeens besloot om de groenregeling toch maar intact te houden. Daarover zijn krachtige argumenten gewisseld, niet in de laatste plaats door uw eigen partij. Het uiteindelijke resultaat daarvan is bekend.

Ik kom op vragen van de heren De Vries en Platvoet over de betrouwbare overheid en de overgangsregelingen. De heer Platvoet heeft gevraagd waarom net ingevoerde regelingen weer teniet worden gedaan. De heer De Vries is onder andere ingegaan op de toetrederskorting. Hij wijst daarbij op een artikel van prof. Stevens en zijn jaarlijks terugkomende fiscale beleidsnotities, die altijd zeer lezenswaardig zijn, waarin hij aangeeft dat verkregen rechten op belastinggebied geen eeuwig leven kunnen hebben en dat moet worden gezocht naar een evenwicht tussen flexibiliteit en stabiliteit. In het belastingplan wordt wel het aanpakken herkend, maar het vertrouwen wat minder. De fractie van de ChristenUnie citeert in dat kader de directeur-generaal met de uitspraak dat mensen even moeten wennen aan de nieuwe aangifte en dat de wetgever daarom niet iedere keer het gras moet willen omploegen.

In het Belastingplan 2003 is naar onze vaste overtuiging op een evenwichtige en adequate wijze rekening gehouden met het gewekte vertrouwen bij burgers en bedrijven. Men weet dat daar veel om te doen is en dat wij daar telkens zo weloverwogen mogelijk naar kijken. Ik kom hier graag op terug als specifieke maatregelen aan de orde zijn.

Bij de afschaffing van bepaalde maatregelen zijn overigens wel overgangsregelingen opgenomen. Gegeven de financiële noodzaak van bezuinigingen en de lastenverzwaring op korte termijn is voor een adequate, maar tevens sobere benadering gekozen. Bij een zeer ruime overgangsregeling zou de afschaffing van regelingen pas op langere termijn opbrengst genieten. Een voorbeeld is de VLW en de toetrederskorting, waarbij lopende gevallen worden gerespecteerd. De tegemoetkoming wordt onder voorwaarden voor een bepaalde periode verleend. Bij de voorziening voor de langdurig werklozen is dit vier jaar. De toetrederskorting is nu nog maximaal drie jaar. Ook bij de afschaffing van de SPAK is een fasering opgenomen over een periode van vier jaar, zodat het bedrijfsleven geleidelijk naar de nieuwe situatie kan toegroeien. Wij hebben wel met elkaar afgesproken dat als er sprake is geweest van een relatief hoog cadeaugehalte of van het free-ridergedrag, een overgangsregeling minder noodzakelijk is. Ook is natuurlijk formeel-juridisch gekeken wat is opgenomen in de wet. Een voorbeeld ziet op de spaarloonregeling. Een ander voorbeeld ziet op de aftrek van lijfrentepremies, die ongetoetst plaatsvond. Als daar "respecterende de werking" in de wet had gestaan – als voorbeeld noem ik de kapitaalverzekering eigen woning – dan kan er op die wijze heel goed met dat overgangsrecht omgegaan worden. Dan hoef ik maar naar de brede herwaarderingsproblematiek, de Oortwetgeving en de tweeverdienerwetgeving te kijken. Daarbij is overigens ook het advies dat indertijd door de Raad van State is afgegeven over terugwerkende kracht in algemeenheid, in ogenschouw genomen. De noodzaak voor een overgangsregeling moet daarbij natuurlijk niet geïsoleerd worden bezien. Het gaat altijd om het totale pakket van maatregelen en de financiële gevolgen daarvan.

Ik wil nog een reactie geven op het citaat van de DG van de belastingdienst. Daarbij is duidelijk gedoeld op wijzigingen met substantiële gevolgen voor het aangiftebiljet. Het afschaffen van de belastinguitgaven die wij nu tegenkomen, zal niet leiden tot grotere aanpassingen van de aangifte. Wel zal daarmee natuurlijk op termijn een enkele rubriek komen te vervallen.

Voorzitter. Dat was het eerste deel van mijn algemene inleiding. Ik wil nu graag ingaan op de vragen die zijn gesteld over het vestigingsklimaat in Nederland in internationaal perspectief. Daaraan is in de media de nodige aandacht besteed. Ik denk derhalve dat het zeer verstandig is om daarover met elkaar een iets uitgebreidere gedachtewisseling te hebben. Ik wil op voorhand het volgende meegeven. Zoals bekend, heeft datgene wat in Brussel in de Europese context wordt besloten ten aanzien van het belastingpakket, bijna altijd een besloten karakter. Dat betekent dat het ook erg moeilijk is om daar vrijuit over te spreken. Dit heeft heel specifiek betrekking op de concernfinancieringsproblematiek. Het is niet verstandig om in de openbaarheid van een debat als dit, te gedetailleerde informatie daarover te verstrekken, omdat daarmee het gevaar zou kunnen ontstaan dat de onderhandelingspositie die wij zorgvuldig hebben opgebouwd, in het gedrang komt. Dat heeft mij er overigens toe gebracht om de Tweede Kamer voor te stellen om een besloten overleg te voeren met vertegenwoordigers van de vaste commissie voor Financiën. Tijdens dat overleg is uitvoerig uiteengezet welk beleid wij in Brussel hebben gevoerd. Ik ben overigens te allen tijde bereid om een dergelijk overleg ook met vertegenwoordigers uit de Eerste Kamer te voeren. Dat laat ik echter graag aan het oordeel van de Eerste Kamer over.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter. Wij nodigen de staatssecretaris graag uit tot een dergelijk overleg indien het onderwerp daartoe aanleiding geeft.

Staatssecretaris Van Eijck:

Fantastisch. Daar zal ik graag gebruik van maken. Ik wil in ieder geval proberen om vandaag zo open mogelijk te zijn zonder dat daarbij de onderhandelingspositie van Nederland in het gedrang komt.

De houding van het ministerie van Financiën met betrekking tot het fiscale vestigingsklimaat is in de afgelopen weken vanuit verschillende invalshoeken aan de kaak gesteld. Een aantal fracties heeft in het verslag van de Eerste Kamer het onderwerp van het Nederlandse vestigingsklimaat aangeroerd. Zij hebben het vestigingsklimaat voor ondernemingen verbonden aan de wijze waarop de belastingdienst de uitvoering van het afgeven van het "advanced tax rulings" and "advanced pricing agreements" heeft ingericht. Verder ben ik van diverse kanten opgeroepen om in het voor Nederland belangrijke Europese gedragscodedossier een ramkoers te varen. Er is mij bezworen dat ik mij ter behoud van de Nederlandse concurrentiepositie geen enkele concessie meer kan veroorloven.

Die ramkoers zal ik niet varen. Er zijn wél heilige huisjes. Een van die heilige huisjes in Nederland is de deelnemingsvrijstelling. Dat is een zeer belangrijke hoeksteen van ons vestigingsklimaat. Daarover mag geen verwarring of onduidelijkheid bestaan. Ik zal het niet meemaken – hoewel dat een relativerende opmerking is met een kabinet in demissionaire staat – dat aan de deelnemingsvrijstelling wordt getornd. Er wordt immers wel eens gesuggereerd dat die zou moeten verdwijnen. Beslist niet! Ik wil eraan herinneren dat ik tijdens het debat over het vestigingsklimaat op het VNO/NCW-congres ook heb aangegeven dat het mij onverstandig lijkt, al te zeer te doen aan self-fulfilling prophecy en over onszelf af te roepen dat het allemaal zo slecht is in Nederland. Ik zal daarover later in dit debat enkele nuancerende opmerkingen maken. Het Calimerogevoel dat wij wel eens hebben door alleen maar naar onszelf te kijken als dat vingertje naar ons wordt gewezen dat wij het niet goed doen, moeten wij ook eens op het buitenland betrekken. Als er in het buitenland regelgeving bestaat die adequaat kan worden ingezet in het Nederlandse vestigingsklimaat, dan moeten wij daar niet terughoudend in zijn. Ik heb de fiscalisten bij VNO/NCW ook uitgenodigd om een blik naar buiten te werpen en te kijken op welke wijze wij het Nederlandse vestigingsklimaat op fiscaal gebied kunnen bevorderen. Dat is hard nodig en daar wil ik tot de laatste seconde dat ik hier mag werken aandacht aan besteden.

Het fiscale beleid zelf en de regelgeving die daar de vrucht van is, worden gekenschetst als beleid dat de fiscale aantrekkingskracht van Nederland danig verzwakt. In mijn ogen is het daarom tijd om eens stil te staan bij wat er nu werkelijk aan de hand is. Is het nu terecht om zo somber te zijn over de fiscale concurrentiekracht van de BV Nederland? Passen er geen relativeringen en nuanceringen bij die waarschuwingen aan mijn adres vanuit de pers, de belastingadviespraktijk en de Eerste en Tweede Kamer? In de betrekkelijke rust van dit huis wijd ik graag enkele woorden aan het relativeren van die zorg over het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat, maar ik wijs erop dat wij de problemen niet moeten onderschatten. Ik ga in op drie elementen die eerder zijn genoemd, de uitvoering van de APA/ATR-praktijk, de Nederlandse strategie in het Europese gedragscodeproces en de ontwikkelingen in fiscaal beleid en regelgeving. Ik hoop dat ik daarmee tevens tegemoetkom aan enkele opmerkingen die in eerste termijn zijn gemaakt.

Ik begin met de uitvoering van de APA/ATR-praktijk. Overigens wijs ik ook op de uitgebreide schriftelijke beantwoording daarvan, maar hier zal ik nog trachten er een stuk aan toe te voegen. Enkele leden maakten opmerkingen over de relatie tussen de huidige rulingpraktijk, zoals die sinds de invoering van de APA/ATR-besluiten van april vorig jaar geldt, en het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat. De wijze waarop de belastingdienst uitvoering geeft aan de APA/ATR-besluiten zal van invloed zijn op het animo van internationale bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Ook via de pers heeft men kunnen vernemen dat ik het niet eens ben met uitlatingen van andere bewindspersonen, als zou sprake zijn van een traag functionerende belastingdienst. Ik denk dat het noodzakelijk is om het beeld dat is ontstaan wat te nuanceren. Allereerst moeten wij constateren dat de oude rulingpraktijk zwaar onder vuur lag bij de Primarologroep, de groep onder leiding van staatssecretaris Primarolo van het Verenigd Koninkrijk die moest bestuderen welke schadelijke belastingconcurrentiemaatregelen golden in de Europese Unie. Het gaat overigens om elementen binnen bepaalde faciliteiten die als schadelijk worden gekwalificeerd. Wanneer wordt geconstateerd dat er schadelijke elementen in ons CFA-regime zitten, hoeft dat regime niet automatisch te worden afgeschaft. Dan moet worden bezien op welke wijze een eventuele tegemoetkoming richting de Europese Unie kan leiden tot een positiever oordeel. Overigens zal dit oordeel niet in de Ecofin-raad van morgen geveld worden, maar pas volgend jaar. Er heeft alleen nog maar een inventarisatie plaatsgevonden van de maatregelen die zijn aangeboden om de schadelijke elementen voor de belastingconcurrentie eruit te halen. Het gaat er nu niet om, te oordelen over eventuele afschaffing.

De oude rulingpraktijk die wij in Nederland hadden, lag al zwaar onder vuur. Ook in OESO-verband was er de nodige kritiek op. In 2001 heeft mijn voorganger dan ook besloten om de rulingpraktijk in lijn te brengen met de internationaal aanvaarde OESO-normen. Toen is tevens besloten om meer in te zetten op substantiële activiteiten. Het woord "substance" zullen wij in die zin nog regelmatig tegenkomen. De keuze voor meer "substance" in Nederland en de wens om te voldoen aan de OESO-normen steun ik. Dat betekent niet dat reële economische activiteiten daarvan hinder ondervinden. De belastingdienst is steeds bereid om alle verzoeken in behandeling te nemen en er is voortdurend intensief en open overleg met de beroepsgroep geweest over de wijze waarop dit volgens het huidige beleid zou moeten plaatsvinden. De belastingdienst en de belastingadviseurs hebben in mijn optiek een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het vormgeven van een praktijk die adequaat werkt. Ik heb in het begin wel eens het idee gehad dat het vaak een kwestie van communicatie was. Daardoor liepen zaken misschien anders dan wenselijk was. Men moet hierin echt gezamenlijk optreden. Men moet niet de bal bij een van beide partijen neerleggen. Ik wil erop wijzen dat sinds de invoering van de APA/ATR-praktijk wel degelijk sprake is van een functionerende moderne rulingpraktijk, waarin de medewerkers van de belastingdienst in goed en constructief overleg met belastingplichtigen zekerheid geven over hun fiscale positie. Daaraan is grote behoefte.

Nederland heeft van oudsher een goede naam als het gaat om de relatie tussen de belastingdienst en internationale bedrijven. De dienst heeft een imago opgebouwd van professionaliteit, flexibiliteit en samenwerkingsgerichtheid. De Kamer weet wie gekozen als de overheidsmanager van het jaar: mevrouw Jenny Thunnissen, de directeur-generaal van de belastingdienst. Deze eigenschappen van de belastingdienst verschaffen Nederland een concurrentievoordeel boven andere landen en dat wil ik zo houden.

Er is gerefereerd aan de betrokkenheid van de kennisgroepen binnen de belastingdienst bij de totstandkoming van APA's en de gevolgen die deze betrokkenheid kan hebben voor een vlotte procedure. Ik benadruk dat ook voor de belastingdienst het voorkomen van vertraging en bureaucratie naast het garanderen van eenheid en kwaliteit van beleid een constant punt van aandacht en monitoring is en blijft. Wie veronderstelt dat die aandacht niet tot concrete actie leidt, kan ik geruststellen. In het zogenaamde organisatie- en competentiebesluit van 30 maart 2001 staat dat het APA/ATR-team vertegenwoordigd is in de voor de APA/ATR-praktijk relevante kennisgroepen en de coördinatiegroep verrekenprijzen. Hierdoor vindt de afstemming reeds gedurende het proces zelf plaats om een snelle en efficiënte afhandeling van verzoeken te waarborgen. Voor de invoering van de APA/ATR-praktijk wordt een zekere substance vereist. Daarnaast dient de te hanteren verrekenprijs conform de OESO-regels te worden onderbouwd. Dat is een verzwaring ten opzichte van het verleden, maar het is heel bewust gedaan. Het is van belang om op grond van voldoende gegevens een OESO-conforme verrekenprijs te kunnen vaststellen. Het moet gaan om maatwerk dat aansluit op de economische realiteit. De kritiek op het oude beleid was dat het te veel was gestoeld op algemene toepassingen. In de praktijk was er behoefte aan meer aansluiting op de specifieke omstandigheden waarin het internationale bedrijfsleven functioneert. Men zal billijken dat deze praktijk in ontwikkeling is en een gewenningsperiode kent. Ik doel dan niet op een termijn die gisteren bij de bespreking van het verdrag tussen België en Nederland aan de orde was. Over de invoering in de praktijk is intensief overleg gevoerd met de belastingadviespraktijk. De nieuwe methode is daarin uitgebreid toegelicht en de problemen in de uitvoering werden geïnventariseerd. Het overleg tussen de belastingadviseurs en de belastingdienst is nu zo ver gevorderd dat op zeer korte termijn de eerste dienstverlenings-APA's kunnen worden afgegeven. Het was in het begin een kwestie van aftasten en het constant toetsen aan de OESO-norm. Wij willen een goede en duurzame praktijk neerzetten en met de inzet die nu wordt gepleegd, zal dat zeker lukken. Wij zijn in die gewenningsperiode een heel eind op weg. Men moet wel bedenken dat het bij het overleg over de eerste dienstverlenings-APA's zowel voor de belastingdienst als de betrokken belastingadviseurs een proces van aftasten en het zoeken van grenzen is geweest. Ik stel vast dat sommige belastingadviseurs met enthousiasme trachten de administratieve lasten voor hun cliënten te minimaliseren en een zo laag mogelijke verrekenprijs te bewerkstelligen. De belastingdienst ziet erop toe dat de vereiste substance daadwerkelijk aanwezig is in het feitencomplex. Voor deze substance gelden zwaardere eisen dan in het verleden. Daarnaast dient de verrekenprijs OESO-conform te zijn.

Gezegd is dat substantievolle activiteiten soms tegen een niet-coöperatieve belastingdienst aanlopen. Ik wil met klem stellen dat dat laatste niet het geval is. Het grote verschil met de oude praktijk is dat er nu wel een onderbouwing van de verrekenprijs moet komen, maar dat neemt niet weg dat de belastingdienst het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders met voortvarendheid oppakt. Ik heb geen berichten ontvangen dat ondernemingen uitwijken naar het buitenland omdat dat niet goed werkt. Net als mijn ambtsvoorganger hecht ik aan een snelle en efficiënt werkende praktijk waarin de verzoeken adequaat worden afgehandeld. Het is hierbij van groot belang dat de voorraadverzoeken laag worden gehouden en de doorlooptijden kort zijn. Mede gezien de aandacht daarvoor in het verleden wordt daaraan intensief aandacht besteed. Ik kan u meedelen dat de werkvoorraad inmiddels is teruggelopen. De praktijk van APA/ATR overziend heb ik de overtuiging dat het beleid en de uitvoering daarvan zijn ingezet op een wijze die gemeten aan internationale standaarden aanvaardbaar is en alle potentie heeft om zijn waarde voor het Nederlandse vestigingsbeleid te bewijzen.

De ontwikkelingen in de praktijk worden uiteraard op de voet gevolgd. Ik hecht er dan ook aan om op de hoogte gehouden te worden van wat er in de belastingadviespraktijk leeft. Ik word hier echter liever niet via de media van op de hoogte gehouden, omdat de signalen die zo worden afgegeven, ook in Brussel worden gelezen en gehoord, met als gevolg dat de Nederlandse onderhandelingspositie in alle Brusselse dossiers wordt bemoeilijkt. Die onderhandelingspositie is mij zeer dierbaar.

Het proces rond de gedragscode en de lijst van schadelijke maatregelen is in Brussel in volle gang. Binnenkort loopt het Deense voorzitterschap af en de Denen zetten alle zeilen bij om zover mogelijk te komen in dit dossier, dat overigens ook ziet op de spaartegoedenrichtlijn, het Primarolorapport en dergelijke. Wijd en zijd wordt verkondigd dat de uitkomst van het Primaroloproces van grote invloed kan zijn op het fiscale vestigingsklimaat in Nederland. Er is mij dan ook van diverse kanten op het hart gedrukt om geen enkele concessie meer te doen en te vechten als een Nederlandse leeuw voor onze belangen. Het zou volgens sommigen zelfs één minuut voor twaalf zijn en daarom zou Nederland koste wat kost zijn rug recht moet houden.

Ik geloof niet in het bedrijven van megafoondiplomatie, het luidkeels verkondigen van zogenaamde keiharde, maar uiteindelijk onhoudbare posities. Ik acht dat hoogst onverstandig. Ik kan mij voorstellen dat dit in verkiezingstijd gebeurt, maar ik heb daar grote bezwaren tegen. Ik ben zelfs van mening dat door het voeren van een luidruchtige openbare discussie in de media over de noodzaak van een Nederlands veto bij de besluitvorming over een akkoord over de gedragscode de Nederlandse onderhandelingspositie schade kan worden berokkend. Signalen in de Nederlandse pers over een veto worden razendsnel opgepikt in Brussel en in de andere Europese hoofdsteden. Deze signalen doen afbreuk aan het zorgvuldig opgebouwde herstel van vertrouwen bij onze onderhandelingspartners in Brussel.

Ik spreek over "herstel van vertrouwen", omdat het heel noodzakelijk was dat het vertrouwen werd hersteld. Het vertrouwen bij de andere lidstaten, dat nodig is om de Nederlandse belangen geloofwaardig voor het voetlicht te kunnen brengen, heeft in de eerste jaren van het gedragscodeproces de nodige deuken opgelopen. Tijdens de onderhandelingen over de gedragscode werd ik namelijk op twee manieren geconfronteerd met een erfenis, niet alleen doordat op de lijst van Primarolo een tiental Nederlandse maatregelen prijkten, maar ook doordat de manier waarop deze maatregelen door mijn eervorige ambtsvoorganger zijn verdedigd, de Nederlandse positie bepaald niet is versterkt.

Er zijn vuistdikke rapportages rondgestuurd, waarin de schadelijkheid van regimes in andere lidstaten zou worden aangetoond. Door deze agressieve benadering van andere lidstaten, door te blaffen, heeft Nederland deze lidstaten aangemoedigd, de tanden te ontbloten en zich in de gewraakte Nederlandse regelingen vast te bijten. Door schade en schande wijs geworden heeft Nederland daar inmiddels de nodige lessen uit getrokken. Het opnieuw inzetten van deze strategie om zonder noemenswaardig resultaat fiscale maatregelen van andere lidstaten aan te vallen, acht ik een absoluut irreële en onwenselijke positie die de Nederlandse positie schaadt.

Geloofwaardigheid betekent realisme en daarom is het veel verstandiger om andere lidstaten waar mogelijk tegemoet te komen door schadelijk bevonden kenmerken van Nederlandse belastingmaatregelen aan te passen. Let wel: dat betekent niet dat wij maatregelen afschaffen! Er wordt zelfs bezien in welke mate het nodig is om aanpassingen aan die schadelijke elementen voor te stellen. Daarvoor worden de opvattingen van onze onderhandelingspartners afgetast, want het is niet op voorhand duidelijk waarin dit uiteindelijk zal resulteren.

Ik kan garanderen dat een aantal landen bij de beoordeling van het Primarolorapport te horen krijgt dat de voorgestelde maatregelen niet toereikend zijn, dus de schadelijke elementen niet in voldoende mate uit de belastingconcurrentie worden verwijderd. Het is dan ook de vraag hoe ver je daarin moet gaan en welk spel je daarin moet spelen. Voorafgaand aan mijn ambtsperiode is een zevental maatregelen uit de "rulingpraktijk" reeds aangepast door de invoering van de APA/ATR-praktijk. Het getuigt mijns inziens van realisme om in het gedragscodeproces rekening te houden met de staatssteunprocedure die Europees Commissaris Monti heeft ingesteld tegen het CFA-regime.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Mag ik uit de woorden van de staatssecretaris opmaken dat niet kan worden uitgesloten dat in het kader van het Europese harmoniseringsproces nadrukkelijk aan Ierland wordt gevraagd om de vennootschapsbelasting te verhogen?

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik ben niet op specifieke voorbeelden ingegaan. De verwachting lijkt mij evenwel gerechtvaardigd dat maatregelen worden voorgesteld waarvan bij de toetsing zal blijken dat zij niet hebben bijgedragen tot de wens van de Primarologroep, namelijk het uitbannen van de schadelijke elementen.

Voorzitter. Het onverkort handhaven van het concernfinancieringsregime en het ten koste van veel krediet verdedigen van dit regime in de Gedragscodegroep en de Ecofin-raad houdt de juridische bijl van Monti niet tegen. Uit persberichten van vorige week is duidelijk geworden dat ik heb besloten om het concernfinancieringsregime en andere Nederlandse maatregelen op de lijst van Primarolo niet langer open te stellen voor nieuwe aanvragen. Door die maatregel wordt de Nederlandse onderhandelingspositie in de Gedragscodegroep versterkt, terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met het verloop van de staatssteunprocedure. Met de suggestie dat dit besluit een onnodige geste is om bij andere lidstaten in het gevlei te komen, wordt de realiteit in Europa miskend. Deze maatregel staat op de Primarololijst; daarnaast wordt er een juridische staatssteunprocedure tegen gevoerd. Wij hebben ons er buitengewoon goed van vergewist of er een kans van slagen is. Daarnaast moet je je natuurlijk nooit overgeven voordat je zeker weet wat de uitkomst is. In dat proces is het onverantwoord om nieuwe beschikkingen af te geven en nieuwe aanvragen te honoreren in het kader van het CFA-regime, terwijl je weet dat je op twee fronten onder vuur ligt.

De heer Stevens (CDA):

De staats- secretaris zegt dat het opportuun kan zijn om geen nieuwe verklaringen af te geven. Zijn er dit jaar überhaupt nieuwe verklaringen afgegeven?

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik heb gevraagd om een inventarisatie ten behoeve van de schriftelijke beantwoording, maar die is er nog niet. Daarom wil ik het beantwoorden van de vraag van de heer Stevens doorschuiven naar mijn tweede termijn.

De heer Stevens (CDA):

Akkoord. Wellicht zijn er dit jaar nauwelijks of geen vergunningen afgegeven voor dat regime, hetgeen het besluit van de staatssecretaris van 5 december in een heel ander daglicht zou stellen.

Staatssecretaris Van Eijck:

Het is duidelijk dat het hier vaak gaat om specifieke belastingplichtigen. Indien sprake is van slechts enkele aanvragen, zijn wij terughoudend in het verstrekken van informatie. In mijn tweede termijn kom ik terug op deze vraag; dan weet ik welke informatie ik kan verstrekken zonder dat de privacy van de betrokken bedrijven wordt geschaad.

Voorzitter. Een volgend onderwerp is de ontwikkeling in de regelgeving, wellicht het meest aansprekende element van de ontwikkeling in fiscaal beleid en regelgeving voor het vestigingsklimaat in Nederland. De vraag is gesteld of deze ontwikkeling tot somberheid moet leiden. Ik ben ervan overtuigd dat het antwoord op die vraag "nee" moet luiden. Het tegendeel is zelfs waar. Het klopt dat het in de afgelopen jaren nodig is gebleken om een aantal regelingen in te voeren die op het eerste gezicht minder aantrekkelijk overkomen op het bedrijfsleven. Deze regelingen vormen het mikpunt van brandbrieven en andere geuite kritiek in de pers. Die kritiek is mijns inziens grotendeels onterecht, omdat zij voorbijgaat aan de bedoeling achter deze zeer specifieke regelingen. Het lijkt mij dus verantwoord, hieraan aandacht te besteden. Voorbeelden van die regelingen zijn de aanscherping van het Vpb-regime met betrekking tot de surtax, aanscherping in het Belastingplan 2003 van artikel 13g in de vennootschapsbelasting en de in het wetvoorstel herziening fiscale eenheid voorgestelde maatregel tegen de zogeheten BV1/BV2-constructies. Met genoegen doe ik uit de doeken welke bedoeling die maatregelen hebben gehad. Deze hebben een dermate specifieke, misbruik voorkomende werking dat zij niet van invloed zijn op het Nederlandse vestigingsklimaat voor reële economische activiteiten: de rokende schoorsteen. Het is veeleer zo dat het bestaan van dergelijke regelingen de integriteit van het fiscale stelsel waarborgt. Alleen op die manier kan de eerlijke concurrentiekracht van het Nederlands fiscale klimaat op de langere termijn behouden blijven.

Ten aanzien van het vestigingsklimaat moet niet geïsoleerd worden gedacht aan Nederland, zelfs niet geïsoleerd aan Europa. Dit onderwerp moet wereldwijd worden bezien. Zelfs bij onderhandelingen over verdragen tussen Nederland en landen buiten de EU, zoals de Verenigde Staten en Japan, wordt in ogenschouw genomen op welke wijze het Nederlands vestigingsklimaat wordt beïnvloed door verdragen met de Nederlandse Antillen en Aruba. Ook in dat licht moet met een open oog en een veel bredere visie worden gekeken. Ik ben overigens niet van mening dat in het fiscale stelsel slechts specifieke antimisbruikbepalingen nodig zijn om de concurrentiekracht te behouden. De blik moet ook naar buiten worden gericht, wat ik zodadelijk specifiek zal uitleggen.

Wij zijn verplicht om creatief te blijven en manieren te bedenken om op een internationaal gezien aanvaardbare wijze ons stelsel in te richten en aan te passen; het moet de toets van de competentie met andere landen kunnen doorstaan. Binnen de Europese context gaat het enerzijds om het zijn van een goed Europeaan en anderzijds om het bewaken van het vestigingsklimaat in Nederland.

In de kritiek op het Nederlands vestigingsklimaat ben ik nergens de aanzienlijke aanstaande verruiming van het fiscale-eenheidsregime tegengekomen. Wij komen daarover nog te spreken, maar ik wil nu alvast een aantal elementen van de verruiming aanstippen, die de aantrekkingskracht op buitenlandse investeerders zouden kunnen vergroten. Allereerst gaat het om de verlaging naar 95 van het vereiste bezitspercentage voor de toepassing van dit buitengewoon voordelige en aantrekkelijk regime, waarbij interne verschuiving van activa en passiva mogelijk is. Verder wijs ik met genoegen erop dat in de toekomst – als de Kamer dit goedkeurt – voeging gedurende het lopende boekjaar mogelijk wordt; dit betekent een directe werking. Het is een belangrijke geste naar de flexibele en dynamische praktijk van het bedrijfsleven, dat daarom heeft gevraagd. Een belangrijk element is verder dat ook buitenlandse belastingplichtigen aan de fiscale eenheid kunnen deelnemen. Zeer lang geleden heb ik daarover in het weekblad Fiscaal recht een gedachtewisseling gehad met onder andere prof. Slagter.

Ook de financiële wereld is niet vergeten. Banken en verzekeraars kunnen voortaan gezamenlijk een fiscale eenheid aangaan, hetgeen voor deze sector een buitengewoon belangrijke verbetering betekent. In het kader van de verruiming van de mogelijkheid van verliesverrekening is voor ondernemingen van belang dat de verliezen van de fiscale eenheid onder omstandigheden ook na de ontvoeging aan de dochtermaatschappij kunnen worden meegegeven. Verder noem ik de voorziene codificatie van de standaardvoorwaarden die bij het tot stand komen van de fiscale eenheid worden gesteld. Die codificatie brengt verder garanties met zich mee voor uniformiteit en daarmee ook voor de rechtszekerheid. In het bijzonder en ten slotte wijs ik op de materiële versoepeling van de zestiende standaardvoorwaarde. Die versoepeling houdt in dat na ontvoeging bij de dochtermaatschappij nog slechts herwaardering hoeft plaats te vinden van de stille reserves in de activa die binnen de fiscale eenheid aan deze dochter zijn overgedragen.

Ik zal nog een recente regeling noemen die goed is voor het bedrijfsleven en het Nederlandse vestigingsklimaat. Ik doel op de aanpassing vorig jaar van de fiscale behandeling van werknemersopties bij de werkgever. Die aanpassing nam de voor werkgevers ongunstige gevolgen weg van arresten van de Hoge Raad op de inkoop van aandelen om aan die optieverplichtingen te voldoen. De wetgever heeft hierbij flexibiliteit en dynamiek getoond en de belangen van vooral het internationale bedrijfsleven erkend. Werknemersopties zijn bij multinationals immers een veelvoorkomend beloningsinstrument.

Ik heb misschien nog een kleine verrassing voor de Kamer in petto. Ik ben steeds bereid om redelijke argumenten uit de praktijk ter harte te nemen, te wegen en waar nodig en wenselijk ernaar te handelen. Ik doel hiermee specifiek op de heffing van vennootschapsbelasting over conversiewinst bij omzetting van een onvolwaardige schuldvordering in aandelenkapitaal, de zogenaamde artikel-12-heffing. Mij hebben berichten bereikt dat deze heffing, van toepassing vanaf 1 januari 2001, onder bepaalde omstandigheden de bedrijfseconomische, noodzakelijke herstructurering van bedrijven kan bemoeilijken. Bedrijven zouden in de problemen kunnen komen wanneer zij bij een omzetting van onvolwaardige schuldvorderingen geconfronteerd worden met een forse claim van de fiscus. Daarbij is ook van belang dat een dergelijke omzetting vooral aantrekkelijk kan zijn voor bedrijven met een minder goede liquiditeitspositie. Onvolwaardigheid van schuldvorderingen is daarvoor uiteraard een indicatie. Een dergelijke fiscale belemmering van noodzakelijke herstructurering van ondernemingen, kan niet de bedoeling zijn.

In het algemeen heb ik vaker de stelling ingenomen, ook bij wetgeving zoals successiebelasting, dat wat bedrijfseconomisch wenselijk is, zo min mogelijk fiscaal-technisch moet worden tegengehouden. Ik heb dan ook het volste begrip voor pleidooien om de regeling aan te passen, zodat deze onbedoelde effecten verwijderd worden. Ik heb dan ook het voornemen om op zeer korte termijn de ongewenste effecten van de artikel-12-heffing ongedaan te maken. Mij staat daarbij een regeling voor ogen waarin een feitelijke heffing bij omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen wordt voorkomen, naar analogie van de kwijtscheldingswinstvrijstelling die wij bij de inkomstenbelasting kennen. Grosso modo is dat mogelijk door de conversiewinst te compenseren met aanwezige verliezen en voor het overige de conversiewinst vrij te stellen. Op dat moment moet er natuurlijk ook geïnventariseerd worden welke verliesverrekeningsmogelijkheden zich daadwerkelijk voordoen.

Zoals gezegd, zal ik binnen zeer afzienbare tijd een wetsvoorstel doen om de aanpassing door te voeren. Ik hoop, en reken ook enigszins, op de volledige steun van beide Kamers van de Staten-Generaal. Aanpassing van artikel 12 zal opnieuw tot gevolg hebben dat het voor in Nederland gevestigde internationaal opererende bedrijven aantrekkelijk blijft om converteerbare schuldtitels uit te geven. Dat is goed voor de BV Nederland, met of zonder T-shirt overigens.

Ik ga nog in op de specifieke antimisbruikwetgeving die in de VPB wordt bepaald, om te duiden wat daarbij daadwerkelijk aan de hand is. Ik wil ook iets wegnemen van de somberheid die doorklinkt in de suggestie dat hier enkele niet adequate regelingen zijn voorgesteld. De vijf jaar durende extra heffing op grote dividenduitkeringen is bekend onder de naam "surtax". Critici stellen dat die maatregel een belangrijke verzwaring inhoudt en afdoet aan het fiscale vestigingsklimaat. Door het boxensysteem van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden winstuitdelingen als zodanig niet langer in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. De surtax is een reparatie geweest om verkeerde beslissingen door ook in mijn ogen buitengewoon gebrekkig begrip van de inkomstenbelasting volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij inkomsten uit vermogen, te voorkomen. Zo'n wijziging in de forfaitaire rendementsheffing heeft niet alleen consequenties voor nieuwe winst; inkomstenbelastingclaims op reeds bestaande ingehouden winstreserves gaan er bovendien door verloren. Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat men in 1999 of 2000 dividenduitkeringen zou uitstellen tot na 1 januari 2001. Een ander gevolg zou kunnen zijn dat men na 1 januari 2001 op grote schaal winstreserves die in de loop van de tijd zijn opgebouwd, zou kunnen uitkeren. Op zichzelf is dit een aantrekkelijke optie voor bedrijven, maar zij is wel onwenselijk. Om dat effect te voorkomen, is in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 een speciale regeling opgenomen voor winstuitdelingen in de jaren 2001 tot en met 2005. De regeling houdt in dat bij een plotselinge, substantiële wijziging ten opzichte van het in het verleden gevoerde uitdelingsbeleid een additionele vennootschapsbelasting van 25% van toepassing is op het bovenmatig deel van wat is uitgedeeld. Let wel, de regeling geldt uitsluitend voor de uitdeling van winsten, opgebouwd vóór 1 januari 2001. Dit betekent dat er helemaal geen sprake kan zijn van een nadelige invloed op de vestiging van nieuwe bedrijven in Nederland. Moge dit helder zijn.

Dan de maatregelen tegen de BV1/BV2-constructies, eigenlijk het over een langere periode uitsmeren van de belastingaftrek voor rente. Bij zo'n constructie trekt een in het buitenland, in het merendeel van de gevallen in de Verenigde Staten gevestigd lichaam vreemd vermogen aan en leent dit door aan een Nederlandse dochter, de moedermaatschappij van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, in Nederland gevestigd. In het wetsvoorstel herziening fiscale eenheid is in artikel 15ad bepaald dat de fiscale eenheid de verschuldigde rente niet kan aftrekken zolang die rente in het land van de buitenlandse moeder, meestal de VS, niet wordt belast. Oneerlijke concurrentie met gebruikmaking van Nederland als tussenschakel wordt daardoor voorkomen. Deze wettelijke maatregel is overigens de codificatie van bestaand beleid en reeds sinds eind 2000 wordt er voor dit soort constructies geen zekerheid vooraf meer verstrekt.

Bij de heffing over inkomsten uit beleggingsmaatschappijen en deelnemingen buiten de EU gaat het om aanscherping van artikel 13g van de Wet op de vennootschapsbelasting. Eigenlijk gaat het om middellijke participaties via EU-beleggingsdochters. De wettelijke maatregel, opgenomen in het tweede deel van het belastingplan, houdt in dat de deelnemingsvrijstelling in principe niet geldt voor buitenlandse dochtermaatschappijen die als belegging worden aangehouden. Op grond van de Europese Moeder/dochterrichtlijn moet voor EU-dochters bij een belang van 25% of meer echter wel een deelnemingsvrijstelling worden verleend, ongeacht of deze als belegging wordt aangehouden. Dit is in artikel 13g geregeld. Nu is bij het Belastingplan 2002 artikel 13g aangevuld met een antimisbruikmaatregel. Deze maatregel houdt in dat er geen deelnemingsvrijstelling wordt verleend voor een EU-beleggingsdochter die tussen de Nederlandse maatschappij en een dochtermaatschappij in een niet-EU-land is geschoven waarvoor bij een recht- streeks belang geen deelnemingsvrijstelling van toepassing zou zijn.

Inmiddels is gebleken dat deze aanvulling niet volledig is, want in de praktijk doet zich nog oneigenlijk gebruik voor dat niet door deze maatregel bestreken wordt. Daarom is er in het belastingplan voorgesteld, deze maatregel wat aan te scherpen. Er wordt dus gewoon een fiscale sluiproute afgesloten. Daar kan in mijn optiek toch niemand tegen zijn; anders is onze geloofwaardigheid in Europa ook in het geding. Het is in het belang van het reguliere internationaal opererende bedrijfsleven. Ten eerste wordt er voorgesteld, de antimisbruikmaatregel nu ook te laten gelden voor indirect gehouden EU-dochters – en dus niet alleen voor indirect gehouden niet-EU-dochters – waarop bij rechtstreekse deelname de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zou zijn. Ten tweede wordt er voorgesteld, de antimisbruikmaatregel toe te passen op binnen de EU gevestigde beleggingsdochters die onmiddellijk of middellijk een"passieve" vaste inrichting bezitten waarvoor, als deze rechtstreeks door de Nederlandse moedervennootschap werd gehouden, niet de vrijstellingsmethode voor in het buitenland belastbare inkomsten, maar de minder voordelig creditmethode van toepassing zou zijn. Daarmee wordt voorkomen dat via tussenschakeling van een EU-vennootschap oneigenlijk toegang wordt verkregen tot die voordelige vrijstellingsmethode.

Nog een aantal specifieke vragen over het fiscale vestigingsklimaat. De leden van de CDA-fractie stellen dat de aanpassingen van de Nederlandse regelingen in het kader van de Gedragscodegroep hebben geleid tot vertraging bij de afhandeling van verzoeken om ruling. Daarnaast werd er gevraagd naar de positie van Nederland ten opzichte van die van andere landen. En tot slot vroeg deze fractie naar de ontwikkelingen bij het CFA-regime en de procedure van de Ecofin-raad. Ik zet deze zaken nog even op een rij.

Voor de vragen over de afhandeling van de verzoeken om ruling en de positie van Nederland verwijs ik naar hetgeen ik heb gezegd over het vestigingsklimaat in Nederland.

Het is bekend dat het CFA-regime onderwerp is van discussie zowel in de EU als in de OESO. De focus is echter wat meer gericht op de EU dan op de OESO. Die regeling maakt onderdeel uit van discussies over schadelijke belastingconcurrentie in de EU gedragscodegroep en het OESO-forum on harmful tax competition. De Europese Commissie heeft een onderzoek gestart naar mogelijke staatssteunaspecten van die regeling. Ik heb u uitgelegd dat het besloten overleg met de Tweede Kamer tot verheldering heeft geleid en ik wil uiteraard daarover ook graag met u verder debatteren in een specifieke bezetting. Ik zou in besloten kring graag spreken over de afwegingen die worden gemaakt met betrekking tot enerzijds de beoordeling van de staatssteunprocedure die tegen ons is gestart en anderzijds het feit dat het in de Primarololijst staat. Tevens zou ik willen spreken over wat men in die Primarololijst wel kan aanbieden op het moment dat de staatssteunprocedure speelt. Dat politieke afwegingsproces zou ik aan u willen voorleggen.

Tijdens de Ecofin-raad van 3 december is niets besloten. Dat had met name te maken met de spaartegoedenrichtlijn. De zaak is doorgeschoven omdat daarover geen akkoord kon worden bereikt. Zoals u ook in de krant heeft kunnen lezen, is Zwitserland benaderd om toch te komen met een wat verdere verruiming van de terminologie die wordt gebruikt in de eigenlijke en oneigenlijke uitwisseling van informatie die daarop ziet. Daarbij speelt onder andere het begrip fiscale fraude. U kunt dat lezen in de pers. De besprekingen over het belastingpakket worden morgen, 11 december, vervolgd. Op de agenda staat een rapportage van mevrouw Primarolo die naar verwachting ter kennisname zal worden aangenomen. Daarin wordt een inventarisatie gegeven van de roll-backmaatregelen van de diverse lidstaten. Afhankelijk van de procedure van morgen zal duidelijk worden wanneer een nadere terugkoppeling plaatsvindt. De verwachting is dat dit in de loop van 2003 zal gebeuren.

De leden van het CDA hebben gevraagd om een reactie op de opmerking van de voorzitter van de NOB om zich te onthouden van Europees-rechtelijke grensverkenning. Zoals bekend, leggen wij altijd een Europese toets aan bij wetgeving. Het is echter goed mogelijk dat door verloop van tijd de ontwikkelingen van het Europese recht ons inhalen. Een goed voorbeeld daarvan is het CFA-regime. Ten tijde van de invoering hadden wij het gerechtvaardigde vertrouwen dat het regime EU-proof was, maar in 2001 bleek dat de Europese Commissie daarover een heel andere mening had. Ook andere Europese landen worden geconfronteerd met ontwikkelingen van beleid in het veld van staatssteun of met uitspraken van het Hof van Justitie.

De heer Stevens heeft verwezen naar een door het EIM uitgebracht rapport, waaruit blijkt dat het nieuwe ondernemerschap in Nederland in 2002 met 30% is gedaald. Die afname betreuren wij uiteraard ook. Wij moeten dat echter wel in een bepaald perspectief plaatsen, omdat ondernemerschap wel een criterium is waarnaar gekeken wordt, maar niet het aantal startende ondernemers ten opzichte van het aantal dat afhaakt. Gisteren is mij bij een werkbezoek weer gebleken dat veel nieuwe bedrijven op dit moment binnen twee jaar afhaken. Ook dat punt behoeft aandacht. In het persbericht over dat rapport wordt het fiscale klimaat overigens niet als knelpunt genoemd. Integendeel, het consistente ondernemerschapsbeleid van de overheid van de laatste 15 jaar wordt duidelijk als pluspunt aangemerkt. De heer Stevens zegt echter terecht dat het een punt van zorg is.

De leden van de fracties van het CDA en D66 hebben gevraagd, of in de toekomst bij nieuwe wetgeving een toets naar Europese aspecten kan worden ingebracht. Daarnaast vragen de leden van de fractie van D66 wat ik ga doen aan de knelpunten zoals genoemd in de brandbrief van de fiscalisten en of ik van plan ben een testament op te maken over het Europees belastingrecht. In reactie op de vragen van de leden van de fracties van het CDA en D66 kan ik bevestigen dat wij altijd een Europese toets bij wetgeving uitvoeren. Recent heeft dat consequenties gehad voor de memorie van toelichting. Dit lijkt mij een goede ontwikkeling, een ontwikkeling die wij moeten continueren.

In antwoord op de vraag over de brandbrief van de fiscalisten kan ik verwijzen naar mijn opmerking over het fiscale vestigingsklimaat. Daarnaast kan ik meedelen dat ik op korte termijn een schriftelijke reactie op deze brief naar de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer zal zenden. Die commissie heeft mij daarom verzocht.

Vervolgens denk ik aan de vraag over het testament op het punt van het Europees recht. In dit kader kwam ik op de gedachte om de Europese fiscale monografie die ik met Dirk Albregtse heb geschreven te laten herdrukken. Ik vind het schrijven van een testament een heel goed idee. Ik ga erover denken, maar eerst wacht er een ander werk: het s-je uit de titulatuur verwijderen.

Voorzitter. Dit waren mijn opmerkingen over het vestigingsklimaat. We gaan vrolijk verder met het volgende onderwerp en dat ziet op de afschrijving op onroerend goed en de relatie met...

De voorzitter:

Mag ik de staatssecretaris eraan herinneren dat ons tijdschema eigenlijk voorziet in een afronding van deze termijn van de zijde van de regering om twaalf uur?

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat is buitengewoon snel. Wat jammer! U zegt: het voorziet in een afronding etc. Ik ken de gevoelens van de Kamer niet en daarom weet ik niet wat ik hieronder moet verstaan. Ik merk vanzelf wel hoelang ik door kan gaan. Ik zal het spreektempo niet verhogen, want dat lijkt mij onaangenaam voor de Kamer. Ik wil nog wel een aantal kernpunten behandelen.

Er zijn vragen gesteld vragen de accijnsverhoging op gedistilleerde dranken. Die verhoging is het gevolg van een in de Tweede Kamer ingediend amendement. Dat gaat over het afschrijvingsregime voor beleggingen op onroerend goed. Sommigen suggereren dat het kabinet is gezwicht voor de onroerendgoedlobby. Er staat dat wordt gevreesd voor grenseffecten en men vraagt zich af of de budgettaire doelstellingen wel worden gehaald, waarbij ik denk aan de 70 mln euro. Met name is gerefereerd aan de brief van de horeca, waarin staat dat de prijsverhoging indertijd heeft geleid tot een geringere afzet. Is er mogelijk aanleiding voor inkomenssteun voor de detailhandel in de grensstreek? Is er reden de alcohol in gedistilleerde dranken met een accijnsverhoging veel zwaarder te treffen dan de alcohol in wijn en bier? Waarom is het oordeel over het amendement aan de Kamer overgelaten? Dit zijn eigenlijk alle vragen die door de leden van alle fracties, die van de ChristenUnie, GroenLinks, D66, de PvdA, het CDA en de VVD, zijn gesteld.

Laat helder zijn dat niet voor niets voor het afschrijvingsregime voor onroerend goed een passage in het Strategisch akkoord is opgenomen. Laat ook helder zijn dat mijn herhaald betoog in de Tweede Kamer is geweest dat in elk geval gekeken zal moeten worden naar de wijze waarop de afschrijving geschiedt. Zij verdraagt zich namelijk niet goed met die voor andere soorten beleggingen, die in obligaties, aandelen en dergelijke. Dat is ook de reden dat de maatregel op dit punt in het Strategisch akkoord is verankerd.

De meerderheid van de Tweede Kamer wilde het afschrijvingsregime voor beleggingspanden handhaven. In het amendement werd voldoende dekking aangegeven en daarom kon ik het oordeel aan de Kamer overlaten. Het punt van de dekking is namelijk iets waarop Financiën let. Dit betekent niet dat het kabinet is gezwicht voor een lobby van de beleggers in onroerend goed. Ik wil dan ook nadrukkelijk afstand nemen van de suggestie van de heren Platvoet en Schuyer. De heer Platvoet suggereert dat de brief van de LPF-voorzitter Maas een belangrijke factor is geweest, waardoor de aanpassing van het afschrijvingsregime niet is doorgegaan. Dat is een miskenning van de politieke realiteit en van de behandeling in de Tweede Kamer. Zodra de brief bij mij binnenkwam, is zij voorzien van de opmerking "ambtelijk afdoen". Dat is de Tweede Kamer ook meegedeeld. Eigenlijk is wat mij betreft daarmee de kous af. Natuurlijk melden zich zeer veel partijen die een specifiek belang bij een staatssecretaris van Financiën willen behartigen. Dat is hun goed recht. In dit verband heb ik ook groen beleggen genoemd.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Misschien is het goed een misverstand weg te nemen. Ik heb in mijn betoog een relatie gelegd tussen de brief van de heer Maas en de rechtse meerderheid in de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Van Eijck:

Akkoord.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het staat er letterlijk. Ik heb niet gezegd dat u meteen bezweken bent voor een brief van de voorzitter van een partij waar u geen lid van bent.

Staatssecretaris Van Eijck:

Dan zijn wij het eens, zelfs met de laatste toevoeging. Ik vreesde even voor de opmerking waarover ik het had. Mijn allergie voor dergelijke opmerkingen is daarom zo groot, omdat ik bij het vervullen van dit ambt probeer zo integer mogelijk te handelen. Ik vond daarom de suggestie buitengewoon vervelend.

De heer Schuyer suggereert dat de oorzaak is gelegen in het feit dat de onroerendgoedsector voor de LPF een bekende en een belangrijke lobby is. Ook die gedachte werp ik verre van mij.

Dat het voorstel om het afschrijvingsregime aan te passen uiteindelijk niet is doorgegaan, betekent wat mij betreft natuurlijk niet dat de discussie over de vraag hoe dat regime er uit behoort te zien, daarmee beëindigd is. Dat zal evenwel aan een toekomstig kabinet zijn. Ik kan mij voorstellen dat er geleerd wordt van de ervaringen die bijvoorbeeld in Noorwegen of Duitsland op dat punt zijn opgedaan. Hoe het er precies uit moet komen te zien, is niet aan mij als demissionair staatssecretaris te bepalen, maar ik geef wel aan dat dit punt wat mij betreft aandacht behoeft.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik had u in eerste termijn de theoretische vraag gesteld of, mocht het geval zich voordoen dat u doorgaat in een volgend kabinet, dit punt in het belastingplan voor 2004 terugkomt. In feite beantwoordt u die vraag met ja.

Staatssecretaris Van der Eijck:

Ik geef aan dat in eerste instantie onderwerp van discussie moet zijn binnen de politieke partijen in hoeverre men dat tot hun gedachtegoed wil maken in het eigen verkiezingsprogramma. Daarna zal dat leiden tot een regeerakkoord waarin dat wel of niet verankerd is.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik deed een poging om u uit te dagen om met eigen opvattingen te komen op dit punt. Volgens mij loopt u daarmee geen enkel risico.

Staatssecretaris Van Eijck:

Gelet op de verve waarmee ik dit onderwerp verdedigd heb, moge het helder zijn dat het goed is om het beleggingsregime op dat punt aan een kritische blik te onderwerpen. Het is ook niet voor niets in het Strategische akkoord opgenomen

Vervolgens kom ik te spreken over de gevolgen van de verhoging van de alcoholaccijns. Qua uitvoering vereist een dergelijke verhoging overigens geen uitvoerig implementatieproject. De accijns is al sinds 1994 niet meer verhoogd. De voorlaatste verhoging dateert uit 1984. Dus sinds 1984 is de accijns eigenlijk pas met 4,3% verhoogd. De nu voorgestelde accijnsverhoging dekt ook een deel van de inflatie die heeft plaatsgevonden sinds 1994. Op dit moment is de Nederlandse accijns ongeveer 17% hoger dan in Duitsland en zo'n 10% lager dan in België. De accijnsverhoging als gevolg van het amendement-Hofstra heeft dan ook tot gevolg dat de accijns in Nederland ruim 30% hoger wordt dan die in Duitsland en ongeveer 7% hoger dan die in België. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag staat, zal dat niet in dezelfde mate tot een prijsverschil leiden. Doordat de accijns afhankelijk is van de hoeveelheid alcohol in het product en niet van de prijs en er daarnaast een grote verscheidenheid aan producten is die in prijs onderling kunnen verschillen en er bovendien tussen verschillende winkelketens grote prijsverschillen bestaan, is het moeilijk om nu een algemene conclusie met elkaar te trekken over de prijsverschillen met het buitenland en eventuele grenseffecten als gevolg ervan. In de ramingen is, zoals gebruikelijk, geen rekening gehouden met die grenseffecten, aangezien het ministerie van Financiën dat niet kan doen. Eventuele inkomenssteun voor de detailhandel in de grensstreek, zoals de fracties van het CDA en GroenLinks voorstellen, is niet mogelijk op grond van Europese wetgeving. Ik herinner aan de indertijd verleende steun aan de pomphouders in de grensstreek. Overigens ga ik er voorshands van uit dat de geraamde opbrengst van 70 mln euro wel degelijk zal worden gehaald. In de jaren voor de accijnsverhoging van 1994 was de accijnsopbrengst voor gedistilleerd dalende als gevolg van een teruglopend gebruik en in 1994, het laatste jaar waarin de inflatieaanpassing heeft plaatsgevonden, heeft de daling in het gebruik zich wellicht doorgezet, maar wel was er sprake van een lichte stijging van de accijnsopbrengst ten opzichte van 1993, ondanks het feit dat die accijns werd verhoogd met 4,3%.

De verhouding tussen accijns op bier en wijn enerzijds en die op gedistilleerd anderzijds door de verwerking van een deel van de inflatie sinds 1994, wijkt niet af van die van de Europese minimumtarieven zoals die voor bier en gedistilleerde dranken zijn vastgesteld. Ook het minimumtarief voor gedistilleerd is drie keer zo hoog als het minimumtarief voor bier. In die zin zijn de verhoudingen dus hetzelfde.

Voorzitter. Mijn volgende onderwerp betreft zaken zoals het spaarloon, het levenslooppakket en de pensioenen. De leden van GroenLinks vragen naar de interpretatie van de regering van het levenslooppakket. Het kabinet is van mening dat het, gegeven de wens van de Tweede Kamer neergelegd in de motie-Verhagen c.s. en de demissionaire status van het kabinet, niet mogelijk is om tijdig te komen tot een bestendige levensloopregeling. Deze zou het voor werknemers mogelijk maken de periode van werken af te wisselen met een periode van verlof. Dat was de ultieme wens, zoals deze ook in het Strategisch akkoord was neergelegd. De Kamer kent de wetsgeschiedenis. Gegeven het feit dat dit niet mogelijk was gebleken, was het logisch om de afschaffing en de inperking van de regelingen die dienen ter financiering van de levensloopregeling uit te stellen. Het kabinet laat de precieze vormgeving over aan een nieuw missionair kabinet. Dat staat ook in de brief van minister De Geus van december 2002.

Er zijn door de fractie van de PvdA verschillende vragen gesteld over de spaarloonregeling, bijvoorbeeld waarom de berekening van het maximum spaarloonbedrag niet goed is gemaakt. Hoe is het nu precies gegaan met de 613 en de 615 euro? De verhoging van het budgettaire beslag van de spaarloonregeling met 130 mln euro is in eerste instantie terechtgekomen bij het najaarsoverleg. Daar is een indicatieve berekening gemaakt van de maximale inleg. Wij kwamen toen uit op een bedrag van € 613. De uitkomsten van het najaarsoverleg zijn vervolgens bekend geworden in de kabinetsverklaring en op de regeringswebsite. Tegelijkertijd werd door de rekenmeesters op Financiën gekeken op welke wijze het bedrag van 500 mln euro conditionele lastenverlichting moest worden verdeeld, gelet op wat de sociale partners naar voren hebben gebracht. Daarbij bleek dat een maximale inleg mogelijk was van € 615. De eerste berichtgeving over de uitkomsten van het najaarsoverleg en het bedrag van € 613 was echter al opgepikt door de producenten van dergelijke producten en breed uitgezet. Er werden al folders gemaakt, er vond al voorlichting plaats. Er lagen bij een grote financiële instelling al miljoenenpakketten klaar die naar de consument zouden gaan met daarin het bedrag van € 613. Deze consumenten zouden straks misschien allemaal gaan bellen of een bezwaarschrift indienen. Ik hoef deze Kamer niet te vertellen, het belastingplan waarover we vandaag spreken in aanmerking genomen, dat de financiële dienstverleningssector niet bijster gelukkig is met de maatregelen, zoals deze door het kabinet zijn genomen. Ik doel op de aftrek van de lijfrentepremie en de spaarloonregeling. En er zijn ook andere voorbeelden aan te dragen. Er werd toen een klemmend beroep op de regering gedaan om het bedrag van € 613 te hanteren en het voorstel van de banken, de verzekeraars en anderen te volgen. Overigens zijn ook de sociale partners op dit vlak getoetst. Er heeft dus behoorlijk breed een toetsing in de samenleving plaatsgevonden. Wij zijn dan als Financiën de laatsten om te zeggen dat wij geen genoegen nemen met een lager bedrag.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter. Dus ik moet de aanpassing van het spaarloon voor werknemers met € 2 zien als een compensatie voor alle overlast die dit belastingplan oplegt aan banken en verzekeraars?

Staatssecretaris Van Eijck:

Wij wilden niet nog eens een additionele administratievelastenverzwaring opleggen aan het bank- en effectenbedrijf en de verzekeringsbranche. Ik denk dat wij op een adequate wijze inspelen op wat er leeft in de maatschappij. Ik wijs ook op de argumenten die hier en in de Tweede Kamer zijn gewisseld met betrekking tot het veld, welk veld dat ook is. Wij hebben het over alcoholaccijns gehad, maar het kan ook gaan over de bank- en de verzekeringssector. De Kamer heeft uitdrukkelijk gevraagd om rekening te houden met deze sectoren. We houden daar nu een keer rekening mee en nu hebben wij het niet goed gedaan. Ik hoop daarom dat de Kamer zich toch kan vinden in het bedrag van 613 euro, dat dit breed gedragen wordt en dat het publiek zich daar niet zeer nadrukkelijk om zal bekommeren. Bovendien hebben we nu wat geld over.

De heer De Vries van de ChristenUnie heeft gesteld dat het spaarloon voor werknemers geen rustig bezit is. Hij refereert hiermee tevens aan de uitspraken van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de regeling zou moeten worden afgeschaft. Ik volsta hier met de constatering dat dit punt in de komende verkiezingen moet worden meegenomen. Bij het overleg over het regeerakkoord zal dan opnieuw aan de orde zijn in hoeverre dit al dan niet wordt omgezet.

De heer De Vries heeft tevens opgemerkt dat hij het betreurt dat de regelingen die het voor werkgevers aantrekkelijk maakt om ongeschoolden of anders moeilijk plaatsbaren in dienst te nemen, wordt afgeschaft. Hoe denkt de regering zonder deze regelingen deze groep te bevrijden uit de situatie van uitzichtloze werkloosheid? Het kabinetsbeleid is juist gericht op versterking van het activerende karakter van de sociale zekerheid. Wij willen dat juist stimuleren. Het reïntegratiebeleid wordt efficiënter vormgegeven door gemeenten de middelen en de verantwoordelijkheid te geven, een vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Daarnaast is sprake van minder regelzucht en minder bureaucratie. Met een vrij besteedbaar reïntegratiebudget kan meer maatwerk worden geleverd. Gemeenten worden daarbij maximaal gestimuleerd om de reïntegratiemiddelen effectief te besteden door budgettering van de bijstand. Er is ruimte voor resultaat. Deze lijn is conform het IBO-rapport Aan de slag.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Voor sommige potentiële werknemers is het huidige minimumloon economisch gesproken eigenlijk te hoog, terwijl zij dat sociaal gezien wel nodig hebben

Staatssecretaris Van Eijck:

Die constatering is juist.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Dat probleem werd opgelost door de regeling die nu wordt afgeschaft. Komt daarvoor iets in de plaats?

Staatssecretaris Van Eijck:

Nee, daarvoor komt niets in de plaats. Wij kunnen spreken over de wijze waarop naar aanleiding van het najaarsoverleg de 170 mln euro is ingezet voor tijdelijke stimulering van reguliere banen, maar dan spreken wij over het I/D- en het Melkertbanentraject. Het lijkt mij meer gepast om daarover te spreken bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. U vraagt nu specifiek op fiscaal-technisch gebied of dit op mijn beleidsterrein het geval is. Het antwoord daarop is "nee".

Mevrouw Ter Veld heeft een aantal vragen gesteld over de voorgestelde inperking van het Witteveenkader in relatie tot de beoogde levensloopregeling. Ik heb deze vragen al gedeeltelijk schriftelijk beantwoord. Mevrouw Ter Veld heeft gevraagd waarom ter financiering van de voorgenomen levensloopregeling, bedoeld voor 65-, een inperking van het zogenoemde Witteveenkader wordt voorgesteld, dat met name geldt voor 65+. De doelstelling van het levensloopbewust regeringsbeleid is niet meer om alleen een bepaalde periode van de levensloop onder de loep te nemen, bijvoorbeeld na het 65ste jaar, maar om aandacht te besteden aan de gehele levensloop. Het rapport van mevrouw Verstand "Verkenning levensloopgedachte" is opgesplitst in twee delen. Het eerste was een analyse van de huidige maatschappij en de wijze waarop de levensloop van mannen en vrouwen zich verhoudt ten opzichte van het oude gedachtegoed uit de jaren zeventig. Er zijn daarin vijf fasen te onderscheiden. Ik geef zonder meer toe dat wordt gefocust op met name één fase, terwijl de andere fases ook interessant zijn om in de beschouwingen te betrekken. Het tweede deel is een uitwerking van het eerste, gerelateerd aan onderwijs, zorg en dergelijke. Het eerste deel over de levensloopgedachte zou wat mij betreft de insteek moeten zijn voor het nagaan van de mogelijkheid om een levensloopfaciliteit synchroon te doen verlopen.

Door middel van het inperken van het Witteveenkader en invoering van een levensloopregeling ontstaat een grotere flexibiliteit om verlof op te nemen gedurende de gehele levensloop.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

In het rapport van mevrouw Verstand is sprake van een regeling "verlof op de pof". Pensioengelden worden ingezet voor eerder verlof nemen, waarmee het pensioenopbouwsysteem wordt aangetast. In dat geval ben je bij een verlofregeling verplicht om langer te werken, krijg je een lager pensioen en moet je lenen van collega's die aan pensioenopbouw doen. Neemt het kabinet die lijn over?

Staatssecretaris Van Eijck:

Die lijn neemt het kabinet niet over. Het kabinet kiest op dit moment voor geen lijn. Het maakt pas op te plaats, zodat het nieuwe kabinet daaraan invulling kan geven. Ik wijs wel op de waardevolle inventarisatie van met name het eerste rapport over de levensloop in verhouding tot eerdere gedachtevorming. Dat is naar mijn mening een goed referentiekader om verder vorm te geven aan dat gedachtegoed.

Aansluitend op de beoogde flexibiliteit bevordert de combinatie van een levensloopregeling en een inperking van het Witteveenkader de arbeidsparticipatie van ouderen. Wij moeten ons ook daarmee bezighouden. Ik zie dat mevrouw Ter Veld het er niet mee eens is.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Als de inperking van het Witteveenkader de arbeidsparticipatie van ouderen bevordert, moet de pensioenopbouw per definitie zo krap zijn dat men voor een redelijke opbouw van het pensioen gedwongen wordt om langer te werken.

Staatssecretaris Van Eijck:

Mevrouw Ter Veld formuleert het nu wat geëxtrapoleerd, maar haar constatering over de gevolgen van de inperking van het Witteveenkader is op zichzelf juist. Als er geen opbouwmogelijkheid meer is van 70% die is gerelateerd aan 2% op jaarbasis, maar een opbouwmogelijkheid van 70% verdeeld over de fictieve leeftijd tussen 25 en 65 = 40 jaar en die breuk resulteert in 1,75%, dan heb je een mindere opbouw en zou je dus langer moeten werken om tot dezelfde pensioenopbouw te komen. Daar heeft mevrouw Ter Veld gelijk in. Het antwoord op haar vraag luidt dus zonder meer "ja".

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Dan is het duidelijk dat er wel een lijn is en dat die niet mijn lijn is.

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat zou kunnen. Daarover zijn wij het dan in ieder geval eens.

Mevrouw Ter Veld heeft voorts gevraagd om een toezegging met betrekking tot de waarborging van de mogelijkheid tot een parlementaire controle bij de inperking van het zogenoemde Witteveenkader die bij KB plaatsvindt. Deze inperking hangt samen met de introductie van de levensloopregeling. Daarover hebben wij het zo-even al gehad: die zal pas in werking treden onder het volgende parlement. Daarmee is ook de mogelijkheid tot een parlementaire controle geboden.

De heer Stevens heeft gevraagd of het pensioentekort niet groter wordt als gevolg van de beperking van het Witteveenkader. Het is wel aardig om bij het door hem aangegeven specifieke voorbeeld naar de definitiekwestie te kijken. Dan wordt immers de vraag hoe het pensioentekort gedefinieerd moet worden, relevant. Naast de in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer opgenomen definitie is ook de door de heer Stevens aangedragen definitie goed denkbaar. In die nota naar aanleiding van het verslag is het pensioentekort gesteld op het verschil tussen enerzijds het pensioen dat had kunnen worden opgebouwd als optimaal gebruik was gemaakt van de fiscale ruimte voor pensioenopbouw, en anderzijds het feitelijk opgebouwde pensioen. De heer Stevens definieert het pensioentekort als het verschil tussen het maatschappelijk als gewenst geoordeelde pensioen ter grootte van 70% van het laatste salaris enerzijds en het feitelijk opgebouwde pensioen anderzijds. Alleen als het maatschappelijk gewenste pensioen hoger is dan het fiscaal aanvaardbare pensioen, zou het pensioentekort bij die definitie toenemen bij een beperking van de fiscale kaders. Dat is een doortrekking van het Witteveenkader. Een opbouw van 1,75% eindloon, zoals thans wordt voorgesteld, is wat ons betreft overigens een gangbare, normale pensioenopbouw.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA hebben vragen gesteld over de inperking van het Witteveenkader in relatie tot de bestendigheid van het fiscale recht. De leden van de VVD-fractie wijzen overigens tevens op de zeer hoge uitvoeringskosten bij de pensioenfondsen en hebben daar ook een vraag aan gekoppeld. Uiteraard ben ook ik van mening dat naar bestendigheid in het belastingrecht gestreefd moet worden. Dat is volstrekt helder. Bestendigheid neemt niet weg dat het kabinet beoogt steeds adequaat te reageren op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Dat vereist natuurlijk ook dat de wet- en regelgeving die daarbij aansluiten, worden aangepast. De voorgestelde inperking van het Witteveenkader zou plaatsvinden in samenhang met de introductie van een levensloopregeling. De invoering van die levensloopregeling is nu voorlopig uitgesteld. De inperking van het Witteveenkader is dus eveneens uitgesteld. Het kabinet is van mening dat in de context van de invoering van de levensloopregeling de inperking van het Witteveenkader een wijziging is die binnen de boogde bestendigheid van het belastingrecht past. Ik ben, eerlijk gezegd, niet op de hoogte van de stelling dat de inperking zal leiden tot zeer hoge uitvoeringskosten voor pensioenfondsen, maar ik ben uiteraard bereid om daarover met de pensioenfondsen overleg te voeren. Er wordt overigens regelmatig overleg gevoerd met de sector van de financiële dienstverlening. Dit specifieke attentiepunt zal daarbij worden meegenomen.

De PvdA-fractie heeft gevraagd of de belastingplichtigen die vanwege het vervallen van de basisaftrek hun lijfrentepolis willen afkopen, geconfronteerd worden met belastingheffing over de afkoopsom. Het antwoord daarop luidt natuurlijk "ja". Het bedrag van de afgetrokken premies en het op de polis behaalde rendement moeten als negatieve uitgaven voor de inkomensvoorziening in de aangifte IB worden opgevoerd. Dat vloeit logisch voort uit het feit dat de premies aftrekbaar waren. Overigens hebben natuurlijk ook de belastingplichtigen de mogelijkheid om de lijfrentepolis premievrij te maken. Dan vindt die afkoop niet plaats.

Een vervolgvraag hierop luidt: waarom is aan het vervallen van de ongetoetste aftrek van lijfrentepremie geen overgangsregeling gekoppeld? Wij zijn het er met elkaar over eens dat de afschaffing van de basisaftrek geen gevolgen heeft voor de totale jaarruimte. Dat betekent dat voor belastingplichtigen met een pensioentekort ook de lijfrentepremie gehandhaafd blijft. De ongetoetste lijfrenteaftrek die ook in gevallen waarin misschien niet duidelijk sprake was van een pensioentekort werd opgevoerd, wordt nu getemporiseerd, maar de combinatie van het instandhouden van de totale jaarruimte met het getoetste lijfrentekader biedt voldoende waarborgen voor de belastingplichtige om uiteindelijk tot een adequate pensioenopbouw te komen. Dat betekent overigens wel dat wij aandacht moeten hebben voor problemen in de uitvoeringssfeer. Mij hebben berichten bereikt dat de formule die daarbij wordt gehanteerd in het algemeen als lastig wordt ervaren. Daarom wordt op een veel prominentere plaats op de website van de belastingdienst antwoord gegeven op de vraag of en in hoeverre er sprake is van een pensioentekort. Met verzekeraars en banken wordt ook gesproken over de vraag hoe dat zo goed mogelijk bij het brede publiek bekend kan worden gemaakt. Hierbij speelt natuurlijk ook het probleem dat mensen de spaarloontegoeden hebben aangewend in combinatie met de aftrekbaarheid van de lijfrentepremie. Die koppeling leidt tot uitvoeringsproblemen waarvoor wij oog moeten hebben.

De heer Schuyer (D66):

Dat begrijp ik, maar de deblokkering speelt hier toch ook doorheen?

Staatssecretaris Van Eijck:

Dat klopt. Wij hebben besloten de levensloopfaciliteit te initiëren en hetgeen met de spaarloonregeling is gespaard daarmee uit te ruilen. De deblokkering zou pas op dat moment plaatsvinden om een vliegende start te kunnen maken met de opgebouwde spaartegoeden. Dan zou goed aansluiting kunnen worden gevonden op de levensloopvariant. Op een goed moment is de hoogte van de te sparen bedragen gereduceerd en toen was de vraag opportuun of de geblokkeerde spaartegoeden niet moesten worden gedeblokkeerd. Het amendement-Van Vroonhoven-Kok heeft ertoe geleid dat de over 1999 en 2000 gespaarde bedragen vrijvielen. Vervolgens heeft het najaarsoverleg ertoe geleid dat het te sparen bedrag weer is opgehoogd. Er is niet echt sprake van een evenwicht, maar ik hoop toch dat die vliegende start kan worden gemaakt. Het deblokkeren op zich moet onder voorwaarden mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij de aanschaf van een eigen woning of iets dergelijks. Het lijkt mij dat dit in de uitvoeringspraktijk niet tot problemen zal leiden. Fiscaal-technisch gesproken kan worden vastgesteld dat er geld wordt vrijgespeeld dat nu niet meer geblokkeerd gespaard wordt. Voor zover die tegoeden niet consumptief worden aangewend, zullen ze worden gebruikt om te sparen. Dat levert een heffing in box 3 op. Die heffing is onder andere aangewend om de inkomensgevolgen van de "rekenfout" bij de alfahulpen enigszins te compenseren.

De voorzitter:

Ik moet de staatssecretaris vragen zijn betoog geleidelijk aan af te ronden. Ook in dit huis is het goed gebruik dat de regering ongeveer de helft van de tijd van de Kamer in eerste termijn gebruikt.

Staatssecretaris Van Eijck:

Ik was net klaar!

De beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven