Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (28243).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Remkes:

Voorzitter. Dit wetsvoorstel had oorspronkelijk uitsluitend tot doel om andere wetgeving aan te passen aan de Wet dualisering gemeentebestuur. Daarbij ging het met name om verwijzingen in andere wetgeving naar de Gemeentewet, maar bijvoorbeeld ook om aanpassingen die nodig waren omdat de wethouder niet langer raadslid is en gemeenten verplicht zijn om een raadsgriffier te hebben. Inmiddels zijn ook verschillende andere onderwerpen die verband houden met de Wet dualisering gemeentebestuur, in dit wetsvoorstel opgenomen. In de eerste plaats betreft het een aantal technische en redactionele wijzigingen van de Gemeentewet zelf, die noodzakelijk zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur. In de tweede plaats bevat het wetsvoorstel een aantal meer inhoudelijke wijzigingen van de Gemeentewet. Een deel van deze wijzigingen is het gevolg van de behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur in de Eerste Kamer. Daarbij doel ik op de verplichting voor het college om de besluitenlijst openbaar te maken en op aanpassingen in het onderzoeksrecht.

Een aantal andere, ook meer inhoudelijke, wijzigingen betreft het openen van de mogelijkheid voor raads- en collegeleden om over en weer in elkaars bezwaarschriften- en klachtencommissies zitting te hebben, de onverenigbaarheid van de functies van secretaris en griffier, die bij amendement in dit wetsvoorstel is opgenomen, de verplichting voor wethouders om ontslag te nemen als zij niet voldoen aan de vereisten voor het wethouderschap, waaronder de eis van ingezetenschap en een overgangsregeling voor intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Kaderwet bestuur in verandering.

Ik vraag ook in het kort aandacht voor de evaluatie van de eerste fase van de Wet dualisering gemeentebestuur. Uit die evaluatie wordt de conclusie getrokken dat gemeenten de noodzakelijke wijziging van de posities van de raad en het college serieus vorm geven. Zaken als de griffiersbenoeming en de herziening van het commissiebestel hebben over het algemeen de meeste prioriteit gekregen. Ten tijde van het afsluiten van het onderzoek ten behoeve van deze eerste evaluatie, in de zomer van 2002, had de helft van de gemeenten al een griffier benoemd. Gezien het grote aantal vacatures voor de functie van griffier dat ik op verschillende plaatsen aantref, is mijn indruk dat gemeenten die nog geen griffier hebben benoemd, op dit punt voortvarend te werk gaan. Ik kan mij dan ook niet vinden in het beeld dat de heer Platvoet schetst, namelijk dat het allemaal veel te snel is gegaan. Het is volgens mij onjuist om elf maanden na de inwerkingtreding negatieve conclusies te trekken, die bovendien het beeld van de gemeentelijke werkelijkheid geen recht doen. Van de fractie van GroenLinks ben ik het adagium "trap maar op het gaspedaal" gewend, terwijl de fractie van de heer Platvoet bij dit onderwerp het beeld oproept van: trap maar op de rem.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U haalt twee zaken door elkaar. De snelheid waarover ik aan het begin van mijn betoog sprak, had betrekking op het feit dat er nu al een veegwet is, terwijl de Wet dualisering gemeentebestuur elf maanden van kracht is. Die wet is toen misschien wel onder te hoge druk tot stand gekomen. Het wetsvoorstel is een week voor de raadsverkiezingen uiteindelijk in stemming gebracht. Met mijn opmerking over snelheid doelde ik niet op de evaluatie van wat de gemeenten tot nu toe hebben gedaan, want daarover heb ik een aantal andere kwalificerende opmerkingen gemaakt.

Minister Remkes:

Het is nu onontkoombaar. De komende tijd zal door de ontwikkeling in de praktijk ongetwijfeld de conclusie worden getrokken dat de wet ook in de toekomst moet worden aangepast. Daarin heeft de heer Dölle volstrekt gelijk. Om die reden heb ik ook nog eens aangegeven welke nieuwe onderwerpen aan dit voorstel zijn toegevoegd. De privé-enquête in kwalitatieve zin zal overigens serieus onder de raadsleden van GroenLinks worden uitgevoerd ten behoeve van de evaluatie in 2004. De woorden "steunen" en"worstelen" heb ik niet gebruikt. Ze zijn afkomstig van de heer Platvoet en doen wellicht recht aan de wat sombere sfeer die wel vaker in de kringen van GroenLinks heerst. Het is echter niet mijn beeld van de werkelijkheid op dit ogenblik.

Ik wil erop wijzen dat de collegevorming en de benoeming van de nieuwe wethouders in de meeste gemeenten niet veel langer heeft geduurd dan in de voorgaande periodes. De angst dat het proces aanzienlijk langer zou duren door het ontbreken van een wettelijke deadline is derhalve onterecht gebleken.

Voorzitter: Schuyer

Minister Remkes:

De Eerste Kamer heeft een aantal onderwerpen aangeroerd die in de schriftelijke voorbereiding grotendeels aan de orde zijn gekomen. Bij enkele daarvan wil ik stilstaan. De heer Witteveen vraagt zich af waarom er in dit geval nog wel met de Tijdelijke referendumwet rekening wordt gehouden en waarom er tegelijkertijd nog een wetsvoorstel tot intrekking van die Tijdelijke referendumwet ligt. Het is de heer Witteveen kennelijk ontgaan dat juist het fenomeen Tijdelijke referendumwet uit dit wetsvoorstel is gehaald vanwege een meer consistente benadering. De consistentie waar hij op aandringt, is terdege aanwezig. Hiermee is niet gezegd dat wij het inhoudelijk eens zijn. Ik ben blij dat wij hem met een vooruitziende blik tegemoet hebben kunnen treden.

De heer Witteveen heeft gevraagd wat precies wordt bedoeld met de term openbaar belang. Ik geef onmiddellijk toe dat de term openbaar belang ongrijpbaar is. Mij zijn echter geen gevallen bekend waarin in de praktijk op deze grond een beroep is gedaan. Het is meer een soort vangnet waarop in zeer uitzonderlijke gevallen een beroep gedaan zou kunnen worden. Als ik voorbeelden noem, worden die mogelijk door de praktijk aangegrepen om deze verschoningsgrond in te roepen. Bij de evaluatie zal bezien worden of op de verschoningsgrond een beroep is gedaan.

De heren Dölle, Witteveen en Platvoet hebben vragen gesteld over de verschoningsgrond openbaar belang in relatie tot de besluitenlijst. Ik onderschrijf dat het voor de raad duidelijk moet zijn als deze verschoningsgrond door het college wordt ingeroepen. Ik heb al aangegeven dat mij geen praktijkvoorbeelden bekend zijn waarin dat is gebeurd. Ik kan mij dan ook niet goed een voorbeeld voorstellen waarin dat aan de orde is en het college besluit geen opening van zaken te geven, zonder dat dit voor de raad kenbaar is. Van die veronderstelling wordt namelijk uitgegaan met de vraag.

Voorschrijven dat de besluitenlijst daarover mededelingen moet bevatten kan mijns inziens te ver gaan. Het is theoretisch denkbaar dat een dergelijke mededeling tot speculaties leidt die het openbaar belang, dat terecht beschermd wordt, schaadt. Als zoiets op de besluitenlijst van B en W prijkt, is het niet helemaal ondenkbaar dat er speur- en onderzoekswerk door deze en gene zal worden gedaan. In die situatie zou je ook kunnen spreken van uitlokking. Dat is naar mijn mening een extra reden om het niet zo te doen. Gelet op het in hoge mate theoretische karakter van de omstandigheid waarover dat kan gaan, lijkt het mij niet nodig en niet erg zinvol om daarvoor wetgeving te maken. Dat wordt wat mij betreft pas anders als de praktijk daartoe aanleiding geeft.

De heer Platvoet heeft gevraagd waarom er niet voor is gekozen om te regelen dat in het geval bepaalde informatie niet kan worden verstrekt vanwege strijd met het openbaar belang, het college alsdan gehouden is om deze informatie in een besloten vergadering te overleggen. Er is welbewust voor gekozen om onder andere collegeleden de mogelijkheid te geven informatie niet te verstrekken, indien dit in strijd zou komen met het openbaar belang. Het is aan het desbetreffende collegelid om te beslissen of hiervan al dan niet sprake is. Voor deze constructie is aansluiting gezocht bij de al bestaande gang van zaken tussen college en raad. In deze gang van zaken is het ook niet de raad maar het college dat bepaalt of het verstrekken van bepaalde inlichtingen in strijd is met het openbaar belang. In de memorie van antwoord gaf ik reeds aan dat er wel een mogelijkheid bestaat om vertrouwelijke informatie aan de onderzoekscommissie te verstrekken. Het is echter aan het college om te besluiten of van deze mogelijkheid al dan niet gebruik moet worden gemaakt. De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep op de verschoningsgrond wordt bevestigd door het college. Op deze manier wordt voorkomen dat al te lichtvaardig gebruik wordt gemaakt van de verschoningsgrond. Dat betekent dus ook dat als een dergelijke bevestiging uitblijft de persoon die een beroep deed op deze verschoningsgrond, de desbetreffende informatie toch zal moeten verstrekken.

De heer Witteveen stelde de relatie tussen de verschoningsgrond strijd met het openbaar belang enerzijds en de WOB anderzijds aan de orde. De WOB ziet op de verhouding tussen het bestuur en de burger. De term openbaar belang wordt in de Gemeentewet gehanteerd in de relatie tussen twee bestuursorganen. In deze verhouding bestaat de mogelijkheid dat stukken vertrouwelijk ter kennisneming worden verstrekt. De verschoningsgrond strijd met het openbaar belang dient dan ook beperkter te worden uitgelegd dan de uitzonderingsgronden in de WOB.

De heer Dölle constateert dat er in de praktijk nogal wat onduidelijkheid bestaat over de status van stukken die in het college worden besproken. Vallen die allemaal onder de actieve openbaarmakingsplicht? Het lijkt mij niet wenselijk dat de raad alle stukken krijgt die in het college aan de orde komen. Dat kan soms meebesturen uitlokken en bevordert dan niet de doelstelling die met dit wetsvoorstel wordt beoogd. Het zou bovendien het risico inhouden dat de raad wordt bedolven onder informatie en dat deze ook alle ambtelijke notities krijgt. Met de actieve informatieplicht dient verstandig te worden omgegaan, waarbij natuurlijk wel dient te gelden dat er niet te zuinig met het verstrekken van informatie wordt omgesprongen.

De heer Dölle (CDA):

Ik ben het uiteraard met u eens dat de raad niet bedolven moet worden onder informatie, maar de vraag wordt ook gesteld in combinatie met het gegeven dat hetgeen op de besluitenlijst moet staan veel meer is dan besluiten alleen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om beslissingen om een rapport af te wijzen of om in te gaan op een bepaalde optie. In dat verband zou je je kunnen voorstellen dat men die zaken niet allemaal op de lijst zet omdat men dat niet in het openbaar belang acht.

Minister Remkes:

Het zal de komende tijd ongetwijfeld zo zijn dat de ene gemeente er anders mee omspringt dan de andere. Dat moet je wettelijk ook niet allemaal vastleggen. Wel moet het zo zijn dat er te zijner tijd bij de evaluatie goed gemonitord wordt hoe gemeenten hiermee in de praktijk omgaan. Als sprake blijkt te zijn van een te zuinige opstelling, is vervolgens de vraag aan de orde hoe een wat meer actieve openbaarmaking kan worden bevorderd. Ik kan mij voorstellen dat ook het afwijzen van een voorstel in een aantal gevallen – zeker als het belangen van burgers raakt – in de besluitenlijst van het college wordt opgenomen, zodat ook de raad daarover op een goede wijze is geïnformeerd. Dit hangt echter helemaal van het geval op zich af, want alle gevallen zijn niet gelijk.

Voorzitter. Ik kom bij de openbaarmaking van de besluitenlijst van de burgemeester of in de woorden van de heer Platvoet: bij Bussum begint de victorie. Ook de heren Witteveen en Holdijk hebben hier een opmerking over gemaakt. Ik kan mij daar, gegeven de redenering die in de stukken is terug te vinden, iets bij voorstellen. Vooropgesteld dient te worden dat formele besluiten van de burgemeester op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet bekendgemaakt dienen te worden. In die zin geldt dus op dit moment al een openbaarmakingsplicht. Deze plicht geldt niet voor informele besluiten. Een praktisch probleem is dat de burgemeester op verschillende tijdstippen besluiten neemt, in tegenstelling tot het college van B en W, dat een vaste vergaderdag heeft. Dat brengt het feit dat de burgemeester een eenhoofdig bestuursorgaan is, nu eenmaal mee. Van een besluitenlijst, zoals daarover ten aanzien van vergaderingen van de raad en het college wordt gesproken, zal dan ook niet snel sprake zijn. Voor de praktijk kan het echter wel aan te bevelen zijn als de burgemeester zijn besluiten in samenhang aan de burgers presenteert. Dat kan een eigen besluitenlijst van de burgemeester zijn, maar deze kan mogelijk ook praktisch gecombineerd worden met die van B en W. Met de stellingname zoals die in het verslag is terug te vinden, is bepaald niet bedoeld te zeggen dat dat niet zou moeten gebeuren.

Voorzitter. De heer Platvoet signaleert spanning in de duale verhouding tussen het voorzitterschap van de burgemeester van de raad en het college. Daarmee neemt de heer Platvoet een voorschot op de discussie naar aanleiding van de verkennende notitie over de rechtstreeks gekozen burgemeester. Ik wil deze discussie niet nu maar graag op een later tijdstip voeren. Ik maak mij geen enkele illusie. Dat onderwerp zal de komende tijd in het politieke debat ruim aan de orde komen.

De heer Holdijk maakt een tweetal redactionele opmerkingen. De eerste betreft een verwijzing naar artikel 25 in artikel IV, onderdeel G. Hij kan het genoemde artikel 25 niet vinden in de Wet dualisering gemeentebestuur. Dat klopt, want dit artikel wordt pas genoemd in deze aanpassingswet. In artikel IV, onderdeel C, wordt een nieuw vijfde lid aan artikel 23 toegevoegd. In dit onderdeel wordt artikel 25 genoemd.

De tweede redactionele opmerking betreft het uitstel lijden. De heer Holdijk heeft gelijk. Het woord moet met een lange ij geschreven worden. Zodra de gelegenheid zich voordoet, zullen we dit aanpassen.

De heer Dölle bracht ter sprake dat de onderzoekscommissie niet in alle gevallen een beroep op de WOB zal kunnen doen, als media informatie wensen. Het is mij bekend dat er in de gemeenten waar nu al enquêtes plaatsvinden, veel vragen bestaan over de verhouding tussen de onderzoekscommissie en de WOB. Dat onderwerp zal expliciet in de evaluatie meegenomen worden.

Verder is de betrokkenheid van wethouders bij de beoordeling van burgemeesterskandidaten ter sprake gebracht. Op grond van de tekst van de wet kan dat formeel niet. Wethouders kunnen wel een beperkte, adviserende rol spelen, maar het is op grond van de wet niet mogelijk dat zij inzage krijgen in de kandidaten. Om die reden wordt wetswijziging overwogen.

De heer Witteveen (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn opmerkingen, zeker die over de Tijdelijke referendumwet, waar ik ernaast zat, denk ik.

Interessanter is de discussie over de beperkingsgrond van het openbaar belang. De minister zegt dat dit een ongrijpbare formulering is, maar dat dit niet zo erg is, omdat er in de praktijk zelden of nooit een beroep op wordt gedaan. Wij kunnen dus voorlopig in het vage laten wat het precies inhoudt.

De vraag is hoe het ervoor staat, als de dualisering van het gemeentebestuur werkelijk van de grond komt en een succes wordt. Dan krijg je een situatie waarin polarisatie ontstaat tussen wethouders en fractieleiders. In de oude situatie gaven de wethouders door hun aanwezigheid in de fracties allerlei informatie door en zorgden er op een betrekkelijk informele manier voor dat er geen informatieachterstand ontstond voor de gemeenteraad. Dat verandert allemaal in de gedualiseerde verhouding. Je kunt je voorstellen dat er juist bij enigszins gevoelige kwesties informatie is, die men nog niet in de openbaarheid en in de gemeenteraad wil hebben, en dat men dan zegt dat er een openbaar belang is dat zich tegen openbaarmaking verzet.

Op dat moment komt de vraag op wat dat voor openbaar belang is. Ik kaart deze discussie aan, omdat ik denk dat het de nodige tijd zal nemen, voordat de cultuuromslag bij het voortgaande proces van dualisering heeft plaatsgevonden. Het is verstandig om ons af te vragen wat mogelijkerwijs onder dat openbaar belang valt en wat een gemeenteraadslid niet mag weten. De heer Platvoet wees er terecht op dat het vaak gaat om vertrouwelijke informatie, waarvan je niet hoeft aan te nemen dat het allemaal meteen op straat ligt en waarbij allerlei nuances in de berichtgeving in acht kunnen worden genomen. Zelfs daartegen zou het openbaar belang zich verzetten. Een openbaar belang dat zich verzet tegen vertrouwelijke openbaarmaking, dat vind ik moeilijk te vatten.

Ik heb met tevredenheid geluisterd naar de beschouwing over de Wet openbaarheid van bestuur. Er is natuurlijk een belangrijk verschil tussen een wet die voor de burgers bestemd is, en een wet die de relaties tussen bestuursorganen betreft, maar de burgers hebben een heel groot belang bij de kwaliteit van de relatie tussen het college van B en W en de volksvertegenwoordigers in de gemeenteraad. Ik ben het ermee eens dat de uitzonderingsgrond van het openbaar belang beperkter moet zijn dan het scala van gronden dat wij in de Wet openbaarheid van bestuur kunnen vinden. Als deze dan toch beperkter is, is er misschien wel iets concreets over te zeggen.

Wat betreft de status van de stukken denk ik dat het juist is dat je verstandig moet omgaan met een actieve informatieplicht. Als de verhoudingen echt meer gedualiseerd worden, wordt het ook moeilijker om daar verstandig mee om te gaan, want het wordt een meer politieke zaak dan het in het verleden is geweest.

De heer Dölle (CDA):

Het is in beginsel een wat technische wet. Ik zal mij daarom beperken en de verleiding weerstaan om de algemenere thema's die hier en daar opduiken, in tweede instantie van christen-democratisch commentaar te voorzien.

Ik heb nog vier kleine punten. Wij hebben begrepen dat de regering de moeilijkheden met het materiaal dat zich onder een enquêtecommissie bevindt, waarvoor een geweldige belangstelling bestaat bij regionale en andere redacties, die dat willen publiceren, waardoor het onderzoek een eigen dynamiek gaat vertonen, om het maar voorzichtig te zeggen, meeneemt in de evaluatie. Er zullen vermoedelijk steeds meer enquêtes komen. Mocht uit de evaluatie blijken dat dit echt een hinderpaal is, dan neem ik aan dat gezocht zal worden naar een regeling analoog aan die met betrekking tot de landelijke enquête.

De regering zegt dat er een praktisch bezwaar kleeft aan het publiceren van burgemeestersbesluiten, omdat die in een wat spontaan ritme totstandkomen. Ook de regering meent echter dat het verstandig zou zijn om de besluiten die dat niet in zich hebben en die zich lenen voor publicatie, mee te nemen in het kader van de verslaglegging van de collegebesluiten. Dat lijkt mij een goede oplossing.

De regering heeft niet geantwoord op onze vraag waarom het raadslid enerzijds wel onder ede wordt gesteld wanneer het beleid van de burgemeester of het college wordt onderzocht. Dan kunnen raadsleden naar voren worden geroepen. Zij worden onder ede gesteld en moeten vragen beantwoorden. Wij hebben daarover opmerkingen gemaakt in het kader van de behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur en zullen die hier nu niet herhalen. Wij vinden het niet in alle omstandigheden gelukkig, maar het is een feit. Het raadslid heeft anderzijds geen verschoningsgrond als hij zelf heeft deelgenomen aan bestuursbesluiten. Ik erken dat hij dat misschien niet zo vaak nodig heeft, maar het komt toch nog wel een enkele keer voor.

Ik kom ten slotte te spreken over het begrip "openbaar belang", het belangrijkste punt waarover wij nog iets willen vragen. De regering meent dat het hierbij om een enigszins theoretisch debat gaat. Er wordt immers nauwelijks een beroep gedaan op het openbaar belang om iets te verzwijgen. Ik denk dat dit juist is. Maar dan gaat het dus om besluiten, om echte besluiten. Die zullen inderdaad niet zo vaak de agenda niet halen omdat het openbaar belang dat verhindert. Maar het probleem is nu juist gelegen in het volgende. Wij hebben uit de schriftelijke antwoorden van de regering begrepen dat op die besluitenlijsten veel meer moet komen te staan. Het gaat ook om allerlei andere beslissingen, bijvoorbeeld een beslissing om een werkbezoek af te zeggen of te houden. Ons is gebleken dat bij gemeenten onzekerheid bestaat over wat in dat verband op de besluitenlijst moet worden vermeld, nog los van de actieve openbaarmakingplicht Wat moet er worden gedaan wanneer men bijvoorbeeld besluit om het advies van architect A te verwerpen of optie 2 en 3 niet uit te voeren? Zoals deze minister als geen ander zal weten, gaat het om die typische dossiers die ten grondslag liggen aan de beraadslaging en de besluitvorming in het college en waaromtrent beslissingen worden genomen die bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat er geen besluit in de zin van de AWB wordt getroffen. Er bestaat bij ambtenaren onzekerheid over de vraag of een dergelijke beslissing nu wel of niet op de besluitenlijst moet worden gemeld. De minister heeft nog een ander punt genoemd: de actieve openbaarmakingsplicht. Moet alles over de heg worden gegooid naar de raad? Die heeft immers recht op alle noodzakelijke informatie.

Wij hebben in het kader van de schriftelijke voorbereiding en tijdens de mondelinge behandeling van de herziening van de Gemeentewet overigens nogal wat kritische opmerkingen over de actieve openbaarmakingplicht gemaakt, omdat die naar onze mening veel te drastisch is. Maar dat is ter zijde; die plicht is er.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. De minister heeft gesproken over mijn somberheid. Ik ben van nature niet zo somber, maar ik heb mijn somberheid geuit naar aanleiding van privéonderzoeken. Ik weet dat de minister het te druk heeft om alle literatuur tot zich te nemen, maar als hij de vakbladen een beetje volgt zoals Binnenlands Bestuur en het VNG-Magazine, dan komt hij de gevallen zelf ook tegen. Daarin staan regelmatig berichten over de implementatie waar je niet echt vrolijk van wordt. Maar goed, ik heb ook gezegd dat het voor een deel om aanloopproblemen gaat. Men zou ook wat meer gebruik kunnen maken van de goede dingen die gedaan zijn, zoals de website inzake de vernieuwingsimpuls. Wat dat betreft, is mijn perspectief niet alleen maar negatief.

De vorige sprekers hebben al het nodige gezegd over het openbaar belang. Ik kan mij vinden in hun opmerkingen. Je weet natuurlijk niet hoe vaak er een beroep op wordt gedaan. Dat weet je per definitie niet als daar nooit melding van wordt gemaakt. Alleen dat zou al een reden zijn om op de besluitenlijst te melden dat er een besluit is genomen dat vanwege het openbaar belang niet gepubliceerd kan worden. Als dat niet gebeurt, is onduidelijk hoe vaak het voorkomt. Ik steun dan ook de opvatting van de heer Witteveen dat dit in de nieuwe duale verhoudingen opnieuw bekeken moet worden. De informa tiestroom zal immers anders dan vroeger lopen. De heer Witteveen maakte overigens een pijnlijke vergissing toen hij stelde dat vroeger een wethouder informatie doorgaf aan zijn fractie, zodat daarmee de gemeenteraad op de hoogte was. Dat is natuurlijk niet waar. Een fractie is niet hetzelfde als de raad. Het is waar dat coalitiefracties altijd beter geïnformeerd waren, via hun wethouders, dan oppositiefracties. Dat is nog steeds een punt dat alleen ondervangen kan worden als de actieve informatieplicht uitputtender dan nu wordt gehanteerd.

Ook de passieve informatieplicht is van belang. De minister vindt dat men niet bedolven moet worden onder papier. Men moet daar goed en selectief in zijn. Ik ben het daarmee eens. Als een raadslid iets vraagt uit de keuken van B en W moet daarmee niet te krampachtig omgegaan worden. Als er geen zakelijk of persoonlijk belang in het geding is, moet die informatie gewoon versterkt worden. Is de minister het met mij eens dat bij dit type informatieplicht een zekere ruimhartigheid gewenst is?

De minister heeft ruiterlijk toegegeven dat als de verhoudingen goed zijn in een college het normaal is dat een burgemeester mededeling doet van besluiten die hij heeft genomen. Daarmee kunnen die besluiten een logisch onderdeel vormen van de besluitenlijst van het college.

Bij de positie van de burgemeester verwijst de minister naar de komende discussie. Dat is te begrijpen. Het is echter iets te gemakkelijk als het gaat om de plaatsvervangend voorzitter van de gemeenteraad. Als het aan de minister ligt, moet er een wijziging van de Grondwet plaatsvinden. Het gaat dan om een termijn van in ieder geval acht jaar oftewel twee zittingsperioden. In de tussentijd blijft het plaatsvervangend voorzitterschap wringen in de duale verhoudingen. De minister spreekt in begrijpende woorden over dit probleem. Wat is er op tegen om dit punt bij normale wetgeving snel te verhelpen? Dan is dit punt voor een reeks van jaren uit de wereld. Als de nieuwe positie van de burgemeester ooit tot wijziging van de Grondwet leidt, kan het punt alsnog meegenomen worden in de dan te kiezen structuur. Ik doe een klemmend beroep op de minister om zich hier niet gemakkelijk van af te maken.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister namens onze fracties voor zijn reactie op mijn bijdrage in eerste termijn.

Over het inhoudelijke punt van de besluitenlijst van de burgemeester is inmiddels helderheid gekomen. Daarbij tekent zich een communis opinio af bij de diverse woordvoerders in de Kamer en de minister. Ik heb uit zijn mond genoteerd dat voor de praktijk de aanbeveling geldt dat er bekendheid wordt gegeven aan besluiten van de burgemeester, hetzij zelfstandig hetzij als aanhangsel bij de besluitenlijst van B en W. Die vrijheid moeten wij niet verder willen inperken. Het lijkt mij buiten kijf dat een lijst, enigszins vergelijkbaar aan die van het college, als gewenst wordt gezien.

Dan kom ik nog op de opmerkingen van meer redactionele aard van onze kant. Ik heb gehoord wat de minister heeft gezegd over de verwijzing naar artikel 25 Gemeentewet in lid 5 van artikel 82 Gemeentewet. Ik zou mijzelf voorbij lopen als ik zou zeggen dat ik het met hem eens was. Dan zou ik het eerst nog wat beter moeten bekijken. Ik ga er op voorhand maar van uit dat de minister het bij het juiste eind heeft. In ieder geval is er voldoende op dit punt geattendeerd. Aan de laatste opmerking van onze fractie hoef ik geen woorden meer te spenderen. Het zal duidelijk zijn dat het voorstel op onze steun kan rekenen.

Minister Remkes:

Voorzitter. Er is nog een beperkt aantal onderwerpen aan de orde gesteld. Laat ik maar beginnen met het laatste punt van de heer Platvoet. Ik weet dat deze Kamer een boeiende discussie met de minister-president heeft gevoerd over de vraag wat een demissionair kabinet vermag. De heer Platvoet vroeg mij of ik kan toezeggen dat het snel bij wet geregeld wordt. Als ik hier de toezegging zou doen die de heer Platvoet van mij vraagt, dan zou ik mijn ambtsopvolger – wie dat dan ook wordt – voor de voeten lopen. Ik ben er stellig van overtuigd dat er bij de kabinetsformatie nadere afspraken gemaakt zullen worden over de aanstellingswijze van de burgemeester. Een nieuw kabinet zal op dit punt dus zijn eigen route moeten bepalen. Bovendien kan hoofdstuk 7 van de Grondwet ook voor deze Kamer een uitstekend aangrijpingspunt zijn om verder over dit vraagstuk te debatteren met de dan zittende minister van BZK.

Ik zal het openbaar belang vanuit verschillende invalshoeken bespreken. De heer Witteveen zei dat er sprake zal zijn van polarisatie tussen de wethouders en de fractievoorzitters als de dualisering echt een succes wordt. Ik weet niet of dualisering per se polarisatie zal opleveren. Dualisering heeft hopelijk wel het effect van profilering en politisering.

De heer Witteveen (PvdA):

Ik denk dat het gaat om een toename van de verschillen van mening en een spanning in de verhoudingen. Dan ontstaat er ook een reden om niet het achterste van je tong te laten zien.

Minister Remkes:

Ja, dat is zo. Ik ben het ook met u eens dat er op dit punt goed gevolgd zal moeten worden hoe de praktijk zich ontwikkelt. Als op een gegeven moment blijkt dat de praktijk zich zodanig ontwikkelt dat er behoefte bestaat aan nadere regelgeving, dan moet daar vooral toe worden overgegaan. Het lijkt mij alleen te vroeg om daar al bij voorbaat van uit te gaan.

De heer Witteveen (PvdA):

Ik denk dat wij het er wel over eens zijn dat het nu te vroeg zou zijn, maar ik vind een evaluatie wel wenselijk.

Minister Remkes:

Dat heb ik al toegezegd.

Voorzitter. De heer Platvoet heeft gezegd dat de wethouders tot dusverre altijd bij de vergaderingen van hun fractie zaten, met als gevolg een ongelijkheid in informatie aan de fracties. Mijn ervaring is dat het zeer sporadisch voorkomt dat wethouders/gedeputeerden in de fractie wel een mededeling doen over iets wat niet in het openbaar belang is. Het is immers altijd mogelijk dat hetgeen is besproken in de beslotenheid van de fractievergadering gewoon op straat komt te liggen. In het algemeen zullen wethouders en gedeputeerden daar ook in het bestaande regime behoorlijk terughoudend in zijn. Wij zullen goed moeten volgen hoe de praktijk zich ontwikkelt en op basis daarvan de vraag moeten beantwoorden of er nadere regelgeving moet komen.

Ik deel het gevoel van de heer Holdijk dat wij inmiddels een redelijke consensus hebben bereikt over de burgemeestersbesluiten.

De heer Dölle heeft nog de verschoningsmogelijkheid voor raadsleden ter sprake gebracht. In de stukken staat al dat het merkwaardig is in de verhouding tussen raadsleden onderling een verschoningsrecht te introduceren waar kamerleden dat in feite niet hebben. Ik weet niet of de heer Dölle het daarmee eens is, maar fraaier kan ik het niet zeggen.

De heer Dölle (CDA):

Ik kan mij niet vinden in een verschoningsrecht voor kamerleden, maar dat is nu niet aan de orde. Er zijn raadsleden die bestuurstaken uitvoeren. Als burgemeesters, wethouders en hun ondergeschikten met een beroep op het algemeen belang het recht hebben tegenover de enquêtecommissie te zwijgen over de uitoefening van hun bestuursbevoegdheid, is het niet onlogisch dat recht ook te introduceren voor bedoelde raadsleden.

Minister Remkes:

Het enquêterecht op gemeentelijk en provinciaal niveau is een van de belangrijke evaluatiepunten. Als blijkt dat het in de praktijk een geweldige belemmering is bij de uitoefening van het enquêterecht op gemeentelijk niveau, dient er reparatie plaats te vinden. Ook op dit punt wil ik graag eerst afwachten hoe de praktijk zich zal ontwikkelen.

Ik ben overigens graag bereid om, als daaraan behoefte bestaat, met de VNG van gedachten te wisselen over de vraag hoe meer eenduidigheid kan worden verkregen als het gaat om de samenstelling van de besluitenlijst. Daaruit kunnen dan eventueel indicaties richting gemeentebesturen voortvloeien. Wij zijn het erover eens dat dit geen wiskunde is, maar dat er sprake is van een zekere bandbreedte. Ik kan mij voorstellen dat er wat dit betreft op gemeentelijk niveau nog enkele vragen leven, maar ik heb dus de politiek-bestuurlijke bereidheid om daarover na te denken.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven