Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van de Wet dualisering provinciebestuur (28384), te weten:

- de motie-Platvoet c.s. inzake evaluatie van de Wet dualisering provinciebestuur (28384, nr. 33f).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Platvoet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Vanmorgen heeft de Kamer gedebatteerd naar aanleiding van een brief van de minister, onder andere over de motie. In tegenstelling tot het debat van twee weken geleden, lijkt het debat van vandaag een substantiële toezegging van de minister te hebben opgeleverd in de richting van de motie. Dat is voor mij reden, voor te stellen de motie aan te houden en nu van de agenda af te voeren. De toezegging van de minister is gemakkelijk te controleren, want als hij het wetsvoorstel indient bij de Tweede Kamer zal blijken of hij gestand heeft gedaan wat hij lijkt te hebben toegezegd. Op dat moment kunnen wij ons alsnog beraden over de inhoud van de motie.

De voorzitter:

Ik stel voor, de motie-Platvoet c.s. (28384, nr. 33f) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel mee dat is ingekomen een brief van de voorzitter van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad met de volgende inhoud:

Geachte heer Braks,

In de commissievergadering van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad werd op 21 januari jongstleden geconstateerd dat de fracties verdeeld waren met betrekking tot de ontwerprichtlijn rechtsbijstand. Een meerderheid, te weten de fracties van CDA, VVD en ChristenUnie, bleek in te kunnen stemmen met de voorgelegde ontwerptekst. De partijen die niet wensten in te stemmen, gaven te kennen eraan te hechten dat hun overwegingen tegen instemming kenbaar gemaakt zouden worden. In die zin heb ik u bericht over de uitkomst van de vergadering van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad. Het voorgelezen instemmingsbesluit bevat derhalve de argumenten zoals de PvdA, GroenLinks en D66 die wensten te belichten.

Ik wens te benadrukken dat de minister van Justitie in het instemmingsbesluit van de commissie geen nalatigheid wordt verweten. De drie fracties constateerden dat zij pas tijdens de zeswekentermijn zijn geattendeerd op de bezwaren van het Europees Parlement. Deze bezwaren hadden in een eerder stadium kunnen blijken indien de minister – eigener beweging – in de annotaties had gewezen op het duidelijke verschil van mening tussen Raad en Europees Parlement. Maar dit heeft de minister van Justitie – zoals overigens gebruikelijk – niet gedaan.

Terwijl de commissie de minister van Justitie in dezen geen nalatigheid verwijt, achten alle fracties het voor de toekomst gewenst, geïnformeerd te worden over belangrijke verschillen van inzicht tussen Raad en Europees Parlement welke tijdens de onderhandelingen aan het licht treden.

De JBZ-bewindslieden zullen overeenkomstig geïnformeerd worden.

Hoogachtend,

De voorzitter van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad,

  • w.g. J. Kohnstamm.

Ik stel voor, deze brief voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven