Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wet op het onderwijstoezicht (27783).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Hermans:

Voorzitter. Mag ik mijn beantwoording beginnen met felicitaties uit te brengen aan de heer Groen voor zijn maidenspeech? Bij zo'n wetsvoorstel een maidenspeech houden zouden velen graag wensen. Ik zie ook maidenspeeches van twee minuten bij een plenair debat naar aanleiding van een algemeen overleg in de Tweede Kamer. Een wetsvoorstel als het onderhavige is het nadrukkelijk waard om dat te doen. Ik ben ook alle afgevaardigden die vandaag het woord hebben gevoerd, zeer dankbaar voor hun reactie waarin in algemene zin grote steun werd gegeven aan wat nu voorligt.

Samen met de staatssecretaris ben ik er ook zeer verheugd over, dat wij dat in deze demissionaire periode nog kunnen afronden. Naar onze mening ligt immers een wetsvoorstel voor dat het scharnierpunt is in onze aanpak van het onderwijsbeleid. Het is een scharnierwet op weg naar een onderwijsstelsel waarin wij sterk de nadruk leggen op autonomie en zelfregulering van de scholen. Als je ruimte en mogelijkheden geeft en regelgeving wilt afschaffen, dan dien je ook op basis van artikel 23 ruimte te hebben voor een kwaliteitstoets. Ouders, instellingen, deelnemers, de politiek, de Eerste en Tweede Kamer, hebben er recht op te weten wat er gebeurt met het totale budget van zo'n 23 mld euro voor het onderwijs.

De voorliggende wetgeving is van grote betekenis, ook in samenhang met enerzijds het onderwijsnummer en anderzijds de wet beroepen in het onderwijs, een wetsvoorstel dat helaas in de Tweede Kamer controversieel is verklaard. Deze drie wetten zijn zo belangrijk, omdat je met een goed onderwijsnummer in staat bent om heel gewogen budgetten toe te delen, bijna per leerling. Het is ook van belang om met een zogenaamde begintoets te kunnen zien wat uiteindelijk aan het eind van een schoolperiode de toegevoegde waarde van de school is geweest. Laten wij echter niet de fout maken – ik heb het vandaag niet gehoord, maar het is toch goed om het nog even aan te geven – om te veronderstellen dat het onderhavige wetsvoorstel een soort veredelde Citotoets zou inhouden waarbij wordt gekeken naar wat het cijfer aan het einde van een schoolperiode zou moeten zijn. Een goede school levert toegevoegde waarde door ervoor te zorgen dat het maximale uit leerlingen wordt gehaald. Het wetsvoorstel biedt een goede mogelijkheid voor een school om daar rekenschap en verantwoording over af te leggen. Dat is gebouwd op de eigen kwaliteitszorg en op het onderwijsnummer. In de wet beroepen in het onderwijs, waarvan ik hoop dat die snel uw Kamer zal bereiken, staat een aantal voorwaarden op basis waarvan iemand zich docent mag noemen, anders dan alleen het hebben van een bevoegdheid. Eens bevoegd is namelijk nog niet altijd bekwaam. Dat betekent dat je wel een opleiding kunt hebben gevolgd, maar zoals eenieder van u moeten ook docenten hun vak bijhouden. In onze eerste beleidsnotitie bij de begroting voor het jaar 2000 hebben wij aangegeven dat wij uiteindelijk willen komen tot een sterke instelling en een verantwoordelijke overheid. Met zo'n sterke instelling sluiten overheid en ouders eigenlijk een soort contract af voor een bepaalde prestatie die moet worden geleverd. Er zal ook worden bekeken wat dat precies betekent voor de inzet van middelen. Via het onderwijsnummer kun je goed berekenen wat aan gewogen middelen is ingezet. In het kader van de wet beroepen in het onderwijs wordt niet meer precies voorgeschreven aan welke voorwaarden iemand moet voldoen die voor de klas staat, maar wordt de schoolleiding afgerekend op de prestatie die een school levert. Hoe en met welke mensen die school die prestatie levert, is de verantwoordelijkheid van die school. In de wet is duidelijk neergezet aan welke voorwaarden een leraar moet voldoen om bevoegd en bekwaam te zijn. Het is vervolgens aan de schoolleiding om te bekijken hoe de mix tussen die leraren, onderwijsassistenten, ICT-deskundigen en misschien ook ouders of anderen een gezamenlijk product oplevert dat kwaliteit biedt voor de leerling. Dat is de kern van wat wij graag willen bereiken. Vorig jaar november hebben de staatssecretaris en ik naar de Kamer een bericht gestuurd waarin wij aangaven dat er 28 regelingen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen vervallen als de genoemde drie wetten zijn ingevoerd. Dat is immers de funderende wetgeving voor het nieuwe beleid van aansturing van het onderwijs, waarin de ruimte voor scholen maximaal wordt gemaakt en de overheid de richting aangeeft en ook rekenschap wil laten afleggen en resultaat wil zien. Ik geef de Kamer een paar voorbeelden van voorstellen die wij hebben gedaan. Een van de punten waar wij vanaf willen is het toelatingstijdstip voor leerlingen in het primair onderwijs. Waarom kan een leerling alleen maar worden toegelaten aan het begin van een schooljaar? De scholen hebben een eigen verantwoordelijkheid; geef ze dan ook die ruimte. Laat zij daarover afspraken maken, ook met de ouders. Een ander voorbeeld is de maximale duur van verschillende onderwijssoorten. Waarom is de eis dat het basisonderwijs voor 4- tot 12-jarigen dus binnen acht jaar moet plaatsvinden? Waarom kan dat niet langer of korter? Waarom is de duur voor het voortgezet onderwijs precies vastgelegd? Als de overheid daarvoor ruimte geeft, moet zij een kwaliteitstoets hebben om te bekijken of de middelen effectief zijn ingezet. Als je dat soort dingen wilt loslaten, heb je een wet beroepen in het onderwijs, de wet op het onderwijstoezicht en het onderwijsnummer nodig om te kunnen bekijken wat de weging van verschillende factoren voor de betaling van leerlingen aan de school eigenlijk is.

De Kamer weet dat wij een formulering van algemene beginselen van behoorlijke onderwijskwaliteit willen. Daarover worden hele discussies gevoerd. Daarmee ziet de overheid af van gedetailleerde voorschriften, maar voor het budget dat zij ter beschikking stelt, moet het onderwijs een bepaalde kwaliteit hebben: algemene beginselen van behoorlijke kwaliteit in het onderwijs. Als je die invoert, kun je uitgangspunt en doelstelling van het onderwijs door de scholen zelf laten bepalen. Als wij die kant opgaan – dat kunnen wij echter niet even in vier jaar – moeten er voorwaarden geschapen worden via een aantal aanpassingen die wij nu voor een groot deel op tafel hebben liggen. Een volgend kabinet kan daar volop mee verder gaan, om datgene te realiseren waarvoor, naar ik gezien heb, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer, heel veel steun is.

Ouders, leerlingen en het politiek verantwoordelijke parlement, hebben recht op casu quo moeten inzicht krijgen in het kwaliteitsproduct dat een onderwijsinstelling levert. Daarvoor moeten zij goed geïnformeerd zijn. Daarom wordt de inspectie via de wet op het onderwijstoezicht getransformeerd van een informant van de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tot een instrument in handen van het Nederlandse onderwijsveld dat de onderwijsinstellingen een spiegel voorhoudt. Zij laat zien wat de kwaliteit van hun product is. Zij kan benchmarken en good practises laten zien, waardoor scholen hun product kunnen verbeteren en kwalitatief beter onderwijs kunnen gaan geven. Uiteindelijk is op die manier een gevarieerd onderwijsaanbod dat naar aard en plaats vaak verschillend in te vullen is, noodzakelijk en mogelijk. De kwaliteit van het onderwijs die de overheid moet bieden volgens artikel 23, kan zo worden uitgevoerd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft daarbij een taak.

Ik constateer dat zowel in de Tweede Kamer als in dit huis de discussie gaat over de vraag wat de rol van de instellingen zelf is. De rol van instellingen is in onze ogen heel zwaar wat betreft een eigen systeem van kwaliteitszorg. Men kan kiezen voor een eigen opbouw of voor bijvoorbeeld Q-primair of Q5. Aan de voorbeelden die genoemd zijn, kun je zien dat ook in het onderwijs steeds meer wordt ingespeeld op deze nieuwe ontwikkelingen. Als scholen beschikken over een soort certificering, bestaat er bijna een systeem zoals wij hier twee weken geleden besproken hebben, de accreditatie. De inspectie constateert dat de kwaliteitszorg op een school in orde is, als die school voldoet aan een bepaalde certificerende norm van kwaliteitszorg. De inspectie zal steekproefsgewijs blijven bekijken of dat ook daadwerkelijk het geval is. Dat gebeurt natuurlijk onder meer via visitaties overal in het onderwijs. In de hele wetgeving wordt daar steeds naar verwezen. De rol van de inspectie mag je niet marginaliseren. De inspectie kan niet naar achter worden gedrukt, terwijl een en ander alleen maar aan de scholen wordt overgelaten. Dan zou ik in strijd komen met artikel 23, waarin wordt bepaald dat de onderwijskwaliteit de verantwoordelijkheid van de bewindslieden van Onderwijs is. De grondwettelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor het toezicht op het onderwijs moet gewaarborgd blijven. De inspectie zal altijd in staat moeten zijn om onderzoek te doen naar de kwaliteit van het onderwijs in een onderwijsinstelling. Zij moet vanuit haar professionele onafhankelijkheid de instellingen aanspreken, zo nodig incidenteel maar het liefst structureel, volgens de aanpak die wij nu voor ogen hebben. Daarbij moet worden gekeken naar de kwaliteit en naar eventueel geconstateerde tekortkomingen, niet als veroordelend toezicht, maar als stimulerend toezicht. Stimulerend toezicht betekent dat de inspectie niet moet komen met allerlei nieuwe regelingen. Het toetsingskader wordt vastgesteld door de inspectie en goedgekeurd door de minister. Je kijkt of er in die school daadwerkelijk is voldaan aan de beginselen van kwaliteit van het onderwijs. Het is meer dan alleen boekhouden; je moet namelijk ook kijken of het zo is. Laten wij nu niet de discussie voeren over de rol van accountants in verband met het toezicht. Je moet verder gaan dan alleen controleren of de stukken precies kloppen. Je zult het toezicht op de scholen nadrukkelijk niet alleen moeten uitoefenen via het vinkenlijstje, maar veel meer door observaties in de klas, door het meten van het pedagogisch klimaat in de school, door te praten met ouders, deelnemers en docenten en door te kijken hoe het team in de school opereert. Die elementen zijn van grote betekenis.

De inspectie dient volgens artikel 17 zorg te dragen voor een verantwoorde uitoefening van het toezicht. De onderwijsinstelling kan de inspectie daarop aanspreken. Een raad van advies staat de inspectie bij in de vormgeving van de kwaliteitszorg. De inspectie streeft ernaar om zichzelf in het najaar van 2004 te laten accrediteren, doordat ook in internationaal verband wordt bekeken of hier sprake is van een goed systeem van kwaliteitstoezicht.

In de wet zijn procedurele waarborgen opgenomen in verband met de vaststelling van het toezichtskader en de inspectierapportages. In artikel 18 van de wet is ook heel nadrukkelijk een klachtenprocedure opgenomen. Onderwijsinstellingen hebben er recht op dat de inspectie op een correcte wijze met hen omgaat en niet pas na een halfjaar een rapportage uitbrengt. Ook daarover zijn afspraken gemaakt. Over het algemeen moet dat binnen een week of zes gebeuren. Als er klachten zijn over de uitoefening van het toezicht door de inspectie – onder andere het inspectietoezicht en het inspectierapport kunnen onderwerp van een klacht zijn – dan zullen deze worden behandeld door een klachtenadviescommissie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In het wetsvoorstel is gewaarborgd dat deze commissie deskundig is op het punt van de vrijheid van onderwijs en een onafhankelijke positie heeft. De inspectie zal slechts gemotiveerd kunnen afwijken van het door de klachtenadviescommissie uitgebrachte advies. Gelet op de algemene inleiding over deze wet op het onderwijstoezicht, ben ik van mening dat zij een scharnierpunt is op weg naar een andere invulling van de onderwijswetgeving: het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs, het regelen van de positie van de inspectie en het waarborgen van de kwaliteit van de uitoefening van het toezicht. Dat zijn drie belangrijke elementen in deze wetgeving.

De heer Schuyer heeft expliciet gevraagd naar de zorgvuldige procedure bij de totstandkoming en openbaarmaking van het inspectierapport. Als je deze procedure volgt, kun je al in een vroegtijdig stadium aan eventuele bezwaren tegemoetkomen. De inspectie moet het bestuur van de instelling horen voordat zij tot vaststelling van het rapport overgaat. Als er verschil van mening blijft tussen de inspectie en de instelling, wordt de zienswijze van het bestuur altijd vermeld bij de openbaarmaking van het inspectierapport. Bovendien biedt de klachtenprocedure de mogelijkheid om de inhoud van het rapport ter discussie te stellen. Het gaat dus niet om veroordelend toezicht, maar om stimulerend toezicht, waarbij een zorgvuldige procedure dient te worden gevolgd.

Mevrouw Schoondergang vraagt of het niet slecht is als het uitbrengen van het inspectierapport bijvoorbeeld een halfjaar zou duren. Nadat de inspectie van een instelling is afgerond, wordt een voorlopig rapport op hoofdlijnen ter beschikking gesteld aan een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag en een vertegenwoordiger van het personeel. Daarna schrijven de desbetreffende inspecteurs binnen ongeveer zes weken en dus niet na zes maanden, het conceptrapport. Het conceptrapport wordt opgesteld, gecontroleerd en naar de scholen of instellingen voor commentaar gezonden. Het is mogelijk dat dit door onvoorziene omstandigheden meer tijd kost, maar de termijn is zes weken. Het is onjuist dat het rapport pas na een halfjaar wordt opgestuurd. Voor de school is een termijn van drie dagen zeker niet reëel, want dat is veel te kort. Mocht daarvan sprake zijn, dan wil ik dat vernemen om vervolgens maatregelen te kunnen nemen. Als zich zoiets heeft voorgedaan of voordoet, dan kan daarover bij uitstek een klacht worden ingediend bij een onafhankelijke klachtencommissie, zoals in het wetsvoorstel ook is geregeld.

De heer Groen heeft gevraagd welke mogelijkheden de school heeft om zich te beschermen tegen een inspectieoordeel. Ik heb al gezegd dat de schoolbesturen altijd in de gelegenheid worden gesteld om hun eigen zienswijze naar voren te brengen. Als men het daarover niet eens wordt, kan de zienswijze bij het inspectierapport worden opgenomen. Daarnaast kunnen scholen een klacht indienen. Als er sprake is van onzorgvuldig handelen door de inspectie en er zou daardoor schade zijn ontstaan bij de school, dan kan een schoolbestuur er ook voor kiezen om een actie uit onrechtmatige daad in te stellen. Indien de rechter oordeelt dat er sprake is van een onrechtmatige daad en er ook overigens is voldaan aan de vereisten van artikel 162 van Boek 6 van het BW, kan hij overeenkomstig bepalen dat de schade vergoed moet worden. Ingeval de minister naar aanleiding van het oordeel van de inspectie een beslissing neemt inzake de bekostiging, staat daar de weg van bezwaar en beroep tegen open. Conform artikel 29 zal bij de evaluatie van de WOT worden bekeken of de rechtsbescherming hiermee afdoende is geregeld. Uiteindelijk zal dat in de praktijk moeten blijken.

Op welke wijze kan gestimuleerd worden dat de onderwijsinstellingen op het punt van zelfevaluatie hun eigen verantwoordelijkheid volop kunnen waarmaken? Onderwijsinstellingen kunnen een zelfevaluatie uitvoeren met betrokkenen van de samenwerkende instellingen in de vorm van visitatie-audits, het inkopen van externe ondersteuning, bijvoorbeeld bij SLOA-instellingen, het benutten van good practises van andere instellingen en gebruikmaking van elders of gezamenlijk ontwikkelde instrumenten voor zelfevaluatie. Voorbeelden heeft de heer Werner al genoemd. Aan de ondersteuning en de stimulering hiervan heb ik veel gedaan. Ik heb die processen allemaal ondersteund om ervoor te zorgen dat zij ook daadwerkelijk tot stand komen. Daarbij kan de inspectie in het kader van het stimulerend toezicht wel een stimulerende, maar geen ondersteunende rol spelen.

De heer Werner heeft de suggestie gedaan om scholen die hun eigen kwaliteitszorg op orde hebben vrijstelling van regelgeving te bieden. Dat vind ik in dit proces een interessante gedachte. Naar mijn mening moeten de 28 regelingen zoals aangegeven in de brief van november 2001 aan de Tweede Kamer uiteindelijk voor het gehele onderwijs gelden. Ik kan mij voorstellen dat in het kader van het project Initiatiefrijke scholen, waaraan de heer Witteveen heeft gerefereerd, vrijstelling van regelgeving nadrukkelijk als mogelijkheid wordt geboden, maar onder de huidige rechtsregeling is dat nogal lastig. De experimentenwet vraagt eerder om meer regels dan dat zij een oplossing biedt. Verruiming van de mogelijkheid tot vrijstelling acht ik dan ook wenselijk. Ik zal nagaan of dit in het kader van het project Initiatiefrijke scholen tot de mogelijkheden kan behoren. Bij de beslissing welke scholen voor zo'n vrijstelling in aanmerking komen, zou de kwaliteit en de professionaliteit van de school een belangrijke rol kunnen c.q. moeten spelen om te kunnen zien wat de ervaringen met een systeem van eigen kwaliteitszorg, de Wet op het onderwijstoezicht en het schrappen van veel regels uiteindelijk in de praktijk betekent.

Tegelijkertijd moet echter voorkomen worden dat je in de experimentenval stapt in die zin dat er naast de start van een experiment niets anders meer mag gebeuren. Na een evaluatie van drie jaar wordt vervolgens geconstateerd dat er problemen zijn en vervolgens wordt het experiment gestopt. De discussie over de lumpsumfinanciering is gebaseerd op zo'n ontwikkeling. De scholen die de lumpsum versneld willen, kunnen die versneld krijgen, maar de scholen die een normaal tempo willen aanhouden, moeten daar ook de gelegenheid voor krijgen. Dat geldt ook voor deze wet- en regelgeving. Op dat punt kun je dus een proces van twee snelheden laten bestaan.

Mij is gevraagd of ik mogelijkheden zie om in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie toe te werken naar een systeem van certificering en accreditatie zoals in het hoger onderwijs. De Wet op het onderwijstoezicht voorziet voor deze sectoren in een onafhankelijke beoordeling door de inspectie naar het beginsel van proportionaliteit. Dat betekent dat de inspectie rekening zal houden met de vormen van kwaliteitszorg die door de instelling zelf op tafel worden gelegd. Elke instelling is binnen de wettelijke kaders vrij in de keuze van de inrichting van het kwaliteitszorgstelsel, net zoals zij vrij is in de inrichting van het onderwijs. Instellingen kunnen daarbij kiezen voor een certificerend systeem met een externe certificering: ISO, FEQM, INK. Een aantal systemen kan daarbij van toepassing zijn. De inspectie kan aangeven dat het systeem dat wordt toegepast in de school, door haar wordt gezien als een belangrijk systeem van kwaliteitszorg. Ook brancheorganisaties van instellingen kunnen gebruik maken van breed erkende kwaliteitscertificaten en kwalificaties.

In de sectoren van het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is dus geen sprake van een centraal voorgeschreven eenvormig accreditatiesysteem. Instellingen kunnen op vrijwillige basis wel gebruik maken van een bestaande of een eigen vorm van certificering. Dat systeem is dus anders dan het systeem in het hoger onderwijs. Daarbij is namelijk een internationale vergelijking aan de orde. Daardoor moet ik kiezen voor een kwaliteitsnormsysteem dat vergeleken kan worden met systemen op internationaal niveau. Dat is bij deze systematieken niet het geval. Daarom moet je de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van inrichting daarbij maximaal honoreren.

In de BVE-sector is op de lange termijn wel een systeem van accreditatie mogelijk. Het is bekend dat ik in Europees verband het initiatief heb genomen om een soort Bologna-verklaring te verkrijgen voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Uiteindelijk kan dat dan in 2004 in Nederland worden afgesloten, als Nederland voorzitter is. Als je dat namelijk doet, krijgt het middelbaar beroepsonderwijs een soortgelijk systeem als het hoger onderwijs. De vergelijking van diploma's en certificering met het buitenland is dan noodzakelijk. Als vergelijken wenselijk wordt, maak je wel een aantal systemen waarbij dat mogelijk wordt.

De heer Werner vroeg waarom dit niet mogelijk is voor het primair en het voortgezet onderwijs. Volgens mij hebben wij daarbij met een iets andere situatie te maken, zeker ten opzichte van het hoger onderwijs. Bij het primair en voortgezet onderwijs is immers sprake van leerplichtperiode. Dan hebben wij het ook niet over het certificeren van opleidingen, maar over het certificeren van instellingen. Als een opleiding niet wordt gecertificeerd, kan de desbetreffende instelling van het hoger onderwijs gewoon blijven bestaan. Als dat in het PO en VO niet gebeurt, zou je die instelling direct stopzetten, met alle gevolgen van dien voor de leerplicht. In de wet hebben wij, vertaald naar de Gemeentewet, een artikel-12-achtige situatie opgenomen, waarbij een ondersteuning via brancheorganisaties of eigen organisaties voor de scholen die minder goed uit de inspectierapporten komen, mogelijk wordt. Dat is dus een heel ander systeem dan in het hoger onderwijs.

De heer Witteveen vroeg naar de zelfevaluatie voor kleine scholen. Via Q-primair en Q5, respectievelijk voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, zijn specifieke projecten opgezet voor de bevordering van zelfevaluatie. Daarbij zijn ook kleine scholen betrokken. Ik ben het met de heer Witteveen eens dat methodieken die aansluiten bij de mogelijkheden van kleine scholen, absoluut noodzakelijk zijn. Ik zal daarom bezien of er in die projecten specifiek aandacht moet zijn voor dat punt. Er zijn immers niet alleen grote scholen. Er zijn ook de nodige kleine scholen. Dat geldt niet alleen voor de uitvoering van het beleid, maar ook voor de organisatie.

De heer Groen vroeg mij hoe het toezicht op basis van kwaliteitsaspecten zich verhoudt met de vrijheid van onderwijs. De kern van zijn betoog was dat wij moeten oppassen met grensdiscussies. Ik ben blij dat ook hij heeft aangegeven dat in dit wetsontwerp de positie van de overheid ten opzichte van artikel 23 en het toezichtskader inzake deugdelijkheid en kwaliteit scherp en helder is neergezet. Het toezicht is er niet alleen ten behoeve van de minister, maar juist ten behoeve van de betrokkenen, zoals ouders en leerlingen. Dat is de maatschappelijke functie van toezicht. Dat vereist dat de inspectie inzicht biedt in de kwaliteit van het onderwijs in brede zin. Ik heb het ook weleens de toegevoegde waarde van het onderwijs genoemd. Welk aspect van kwaliteit daarbij van belang wordt, wordt door de wetgever bepaald, doordat in de wet uiteindelijk een toetsingskader wordt vastgelegd. Hoe het onderzoek naar de kwaliteitsaspecten in de praktijk eruit zal zien, zal conform de in het wetsvoorstel neergelegde procedures van overleg vooraf worden besproken door vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen.

Er zijn enkele belangrijke waarborgen voor de vrijheid van onderwijs. De inspectie is verplicht bij de uitoefening van het toezicht de vrijheid van onderwijs in acht te nemen. Dat zal de komende tijd op sommige terreinen ongetwijfeld leiden tot jurisprudentie. Dat is bij alle wetgeving zo. Een van de bronnen van het recht is de jurisprudentie. Dat laat onverlet dat je moet proberen dat goed te doen in de ontwikkeling van de formele wetgeving.

Het schoolbestuur wordt altijd in de gelegenheid gesteld, de eigen zienswijze naar voren te brengen en kan die zo nodig in het inspectierapport laten opnemen. De inspectie moet als naar haar oordeel sprake is van het niet naleven van deugdelijkheidseisen dit nadrukkelijk in haar rapport vermelden. Als blijkt dat een school voor primair voortgezet onderwijs de deugdelijkheidseisen niet naleeft, kan uiteindelijk een bekostigingsactie plaatsvinden. Bij de discussie over kwaliteit is er geen bekostigingssanctie. Als er voortdurend een probleem is met de kwaliteit, is er zeer waarschijnlijk ook een probleem met de deugdelijkheid. Bij een discussie over de kwaliteit, wordt de wettelijke lijn gevolgd van belangenorganisaties, besturenorganisatie en brancheorganisaties. Je kunt het vergelijken met ondersteuning overeenkomstig artikel 12 van die onderwijsinstellingen om zo snel mogelijk weer op een goed kwaliteitsniveau te komen. Daarnaast is een onafhankelijke klachtenadviescommissie ingesteld.

Proportioneel toezicht houdt in dat hoe beter de instelling het voor elkaar heeft, hoe kleiner de rol van de inspectie is. In de Tweede Kamer is gezegd dat als alles voor elkaar is, de inspectie helemaal niet meer hoeft te komen. Dat ging mij veel te ver, omdat ik dan niet meer mijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs kan waarmaken. Bij proportioneel toezicht zal directe observatie door de inspectie een zeer belangrijke rol spelen. De inspectie moet zich ervan vergewissen dat de gegevens die de school aanlevert, juist zijn en op juiste wijze tot stand zijn gekomen. Hierbij hoort onder meer het bezoeken van lessen, gesprekken met ouders en met leerlingen. Het gaat niet alleen om dat "vinklijstje".

Bij het beoordelen van de gegevens over de kwaliteit die de instelling zelf levert, is directe observatie een belangrijk beoordelingscriterium. Lesbezoek door directieleden of externen, enquêtes onder leerlingen en collegiale visitatie behoren allemaal tot de mogelijkheden. Proportioneel toezicht houdt in dat als de instelling adequate informatie over de kwaliteit levert de inspectie met minder directe observatie toe kan. De ontwikkeling van dat proces zal de komende jaren gestalte moeten krijgen. Daarom zal de inspectie in haar werkwijze veranderingen aanbrengen.

De brief aan de Tweede Kamer over de 28 regelingen zal naar mijn mening nu zo snel mogelijk moeten worden geconcretiseerd. Je moet daarbij wel enkele ankers hebben voor de kwaliteitsborging. De kwaliteit van het product moet getoetst blijven worden. Ouders moeten geïnformeerd kunnen worden over de kwaliteit van het onderwijs van hun kinderen en deelnemers over de kwaliteit van het onderwijs dat zij volgen. Als je dat doet, moeten die 28 regelingen zo snel mogelijk bekeken en geanalyseerd worden. De heer Werner vroeg of dit kan door goede scholen te belonen. Ik zie meer in fasering. Die goede scholen moeten voorop lopen, waarna de andere volgen. De regelingen moeten wel over het volle veld worden ingevoerd.

Je kunt beginnen met die scholen die het beste toezien op de kwaliteitszorg en professionaliteit via een systeem van initiatiefrijke scholen. Wij willen hetzelfde doen bij de lumpsumfinanciering. Uiteindelijk zullen alle scholen in het primair onderwijs overgaan op een systeem van lumpsumfinanciering. De ene school zal dat in een sneller tempo kunnen dan andere. Allemaal beginnen zij bij stap 1 en vervolgens met stap 2, 3 en 4. Sommige kunnen meteen met stap 3 beginnen, omdat zij veel en veel verder zijn. Dat geldt ook in dit geval.

De vragen van mevrouw Schoondergang over het vinklijstje meen ik voldoende te hebben beantwoord. De heer Schuyer sprak over de klachtenadviescommissie. Deze commissie is belast met de behandeling en advisering over klachten over gedragingen van de inspectie. Het is inderdaad een onafhankelijke commissie die klachten over gedragingen van de inspectie bij de uitoefening van het toezicht behandelt. De klachten zullen worden behandeld volgens een zwaardere procedure van de Algemene wet bestuursrecht. De reden voor een zwaardere procedure is dat de scholen aldus de mogelijkheid wordt gegeven om op te treden, vooral als zij menen dat de vrijheid van onderwijs in het geding is. De taak van de commissie is echter niet beperkt tot aangelegenheden die alleen de onderwijsvrijheid betreffen. Het kan gaan om alle gedragingen van de inspectie. Als waarborg is in artikel 18, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, geregeld dat, omdat de vrijheid van onderwijs in het geding is, de commissie deskundig moet zijn op onderwijsterreinen, in het bijzonder op het gebied van de vrijheid van onderwijs.

De heer Schuyer vroeg, net als de heer De Jager en anderen, naar de financiële consequenties die samenhangen met deze Wet op het onderwijstoezicht. Voor de uitbreiding van het toezicht met het jaarlijks bezoek en een driejaarlijks kwaliteitsonderzoek op kwalitatief goede scholen in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en de BVE-sector, ontvangt de inspectie vanaf het jaar 2003 structureel 5,4 mln euro extra. Dat heb ik gevonden op de eigen begroting van OCW.

Of de scholen uiteindelijk frequenter een kwaliteitsonderzoek nodig hebben, zal blijken uit de professionaliteit en de eigen, interne kwaliteitszorg. Wij hebben een frequenter kwaliteitsonderzoek in de begroting opgenomen in de afgelopen jaren. Dat gaat nu dus verder door. Ik kan ook melden dat in 2000 de inspectie een reorganisatietraject heeft ingezet. Dat wordt in augustus 2002 afgerond, zodat de nieuwe organisatie in het jaar 2003 gereed staat. Kenmerken van die nieuwe organisatie: grote flexibiliteit, onder andere door de vorming van multisectorale toetsings- en kenniseenheden van de inspecties en medewerkers. De inspectie zal ongeveer 65 fte's aan extra medewerkers aantrekken, waarvan 45 fte's inspecteurs. Verder zal er een jaarwerkplan komen. Op basis daarvan kan een verdere prioritering plaatsvinden en kan ook het parlement daarover een oordeel geven.

Mevrouw Schoondergang heeft een vraag gesteld over teambreed werken en discussies op pabo's en andere instellingen. Ik kan de Kamer melden dat teambreed werken, bijvoorbeeld bij de universitaire leraaropleidingen, expliciet is vermeld in het bekwaamheidsprofiel van de eerstegraadsleraren. Dat staat in het raamplan voor universitaire leraaropleidingen van 1996. In het raamplan staat dat in de opleiding aandacht wordt besteed aan de vakoverstijgende instellingen. Een van de punten bij het toetsingskader van de inspectie is ook in hoeverre collegiaal kan worden gewerkt in een school. Dat is niet: de deur dichttrekken en keizer in eigen klas spelen. Er moet gekeken worden naar de onderlinge samenwerking en afstemming. Ik zal ten aanzien van de pabo's en hbo-lerarenopleidingen specifiek kijken of dit voldoende in het curriculum is opgenomen.

Ik ben blij met de steun van mevrouw Schoondergang bij de stelling dat onderwijsassistenten gemakkelijker moeten kunnen doorstromen naar de pabo's. Verbetering van doorstroming mbo-hbo is een belangrijk onderwerp van dit kabinet geweest als het gaat over de doorlopende leerwegen. De kern van die discussie, die in feite ook op dit terrein speelt, is de volgende. In het beroepsonderwijs hebben de staatssecretaris en ik zeer veel geïnvesteerd, niet alleen qua financiën, maar ook qua organisatie en veranderingen daarin. De route vmbo-mbo-hbo is een koninklijke route naast het algemeen vormend onderwijs/beroepsonderwijs. Het wordt mij veel te gemakkelijk afgedaan als restonderwijs. Dat gebeurde gisteren ook weer, zo heb ik begrepen, in een uitzending van NOVA. Zonder het beroepsonderwijs bestaat onze samenleving helemaal niet. Dat betekent dat al degenen die dat zeggen, naar mijn mening bezig zijn om het onderwijs af te breken in plaats van er een positieve bijdrage aan te leveren.

De vraag is of wij in staat zijn om vmbo, mbo en hbo, nu goed voor een termijn van drie maal vier is twaalf jaar, door verwante leerwegen, goede afstemming en betere doorstroming – het weghalen van de scheermessen tussen vmbo, mbo en hbo – terug te brengen naar tien jaar. De overgang moet veel soepeler kunnen verlopen. Bij vmbo-mbo moet het niet gaan om acht jaar, maar om minder, bijvoorbeeld door betere aansluiting en betere afstemming. Dat is de kern van het betoog en de kern van de opstelling die de staatssecretaris en ikzelf in de afgelopen jaren ten aanzien van het beroepsonderwijs naar buiten hebben gebracht. Het is daarbij van groot belang dat je maatwerk moet kunnen leveren. Daarbij past de opmerking van mevrouw Schoondergang dat de doorstroom van mbo naar pabo's verder moet worden verbeterd. Wij zijn daarmee bezig. Het wordt neergezet. In de afgelopen periode is een en ander echter vaak gebruikt als een soort bezuiniging. In mijn ogen moet bij deze doorstroomeffectiviteit de opbrengst aan de instelling gelaten worden. Door een systeem van kwaliteitszorg via deze wet en de accreditatie is men in staat om het eindpunt te meten. Bij de vraag naar de weg hoe men daar komt en de vraag hoe lang men erover doet, moet men ruimte laten aan de instellingen. Dan is men ook in staat om instellingen de gelegenheid te geven om, bijvoorbeeld, een hbo-opleiding of een mbo-opleiding in drie jaar te voltooien en toch aan de kwaliteitseis te voldoen. Het verankeren van deze wet in de Nederlandse onderwijswetgeving biedt mogelijkheden om te komen tot daadwerkelijke deregulering en maatwerk.

Mevrouw Schoondergang had het over de relatie tussen de inspectie en de individuele leerling. Ik ben het met haar eens dat het door haar aangegeven voorbeeld moeilijk te verteren is. Het verzoek tot ontheffing van de leeftijdsgrens werd niet in behandeling genomen door de inspecteur omdat de aanvraag te laat was ingediend. Dat is een bureaucratie waar ik pukkeltjes van krijg. Dat betekent dat er een klacht bij de onafhankelijke klachtencommissie zou moeten worden ingediend. Dan moeten wij zoeken naar een goede weg en daar speelt de klachtencommissie een belangrijke rol in. Ik weet dat de inspectie dat soort dingen niet meer wil laten plaatsvinden, maar er kunnen ook weleens dingen fout gaan.

De heer De Jager heeft volstrekt terecht de kwaliteit van leerkrachten en docenten genoemd. Dat is het centrum van een goed onderwijsbeleid. Ik heb net al aangegeven hoe wij dat de komende jaren verder inhoud willen geven. Wij denken aan een contract tussen minister en onderwijsinstelling en tussen ouders en onderwijsinstelling, waarin staat welk budget, gewogen of niet gewogen, de onderwijsinstelling krijgt en welke prestaties daarvoor geleverd moeten worden. Zo kan worden afgesproken dat een bepaalde achterstand met een extra budget binnen zoveel jaar wordt ingelopen. Dan kun je een school daar ook op afrekenen. De school weet dan ook dat een extra bonus tot de mogelijkheden behoort. De Arbeiderspartij in Israël heeft bonussen uitgekeerd voor scholen die er sneller in slaagden om Russische joden Hebreeuws te leren. Dat systeem heb ik al eerder genoemd, in dit huis en aan de overkant. Aan dat systeem willen wij de komende jaren verder werken, maar dat kunnen wij pas doen als er een hiatentoets aan het begin is en als er een Wet onderwijstoezicht is waarmee het eindproduct kan worden gemeten.

Het beoordelen van docenten is geen taak van de inspectie. Wel kan de inspectie zeggen of de kwaliteit van het geleverde product van de school voldoende is. Als de inspectie constateert dat de kwaliteit onvoldoende is en dat er meer pedagogisch-didactische of vakinhoudelijke kwaliteit moet worden binnengehaald, dan moet de schoolleiding daar wat aan gaan doen. Die discussie kunnen inspectie en school gaan voeren en dat kan openbaar gemaakt worden via een publicatie op het internet.

Het Nederlandse onderwijs staat er relatief goed voor. Ik las vanmorgen een artikel met een kop over bijna de volle breedte van de Volkskrant. In dat artikel staat dat het conservatieve onderwijs in Duitsland zo goed scoort, met name in Beieren. Daar stond bij dat de kwaliteit van het Duitse onderwijs minder is dan het Nederlandse onderwijs. Dat zeg ik niet, maar dat wordt aangetoond in internationaal onderzoek. Het lerarentekort vormt echter een voortdurende bedreiging voor de kwaliteit van het onderwijs. Wij hebben daar niet voor niets zo geweldig op ingezet in de afgelopen periode.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Ik wil niets afdoen aan het enthousiasme van de minister over de kwaliteit van het onderwijs in Nederland, maar in dat artikel in de Volkskrant stond dat Nederland niet meedeed aan dat internationale vergelijkende onderzoek. De relatie tussen Duitsland en Nederland is wat dit onderzoek betreft dus niet correct.

Minister Hermans:

Ik heb het over een vergelijking in Europees verband, waaruit blijkt dat het Nederlandse onderwijs heel goed scoort. Gemiddeld worden er in Nederland meer lesuren gegeven dan in Duitsland. Ook in Beieren worden meer lesuren gegeven dan in de rest van Duitsland. De vraag is in hoeverre het onderwijs daar nog gefragmenteerd is en of het speciaal onderwijs daar geïntegreerd is. Dat zijn vragen die ik niet zo één, twee, drie kan beantwoorden, maar het is van groot belang dat het Nederlandse onderwijs internationaal gezien goed scoort. Dat is een prestatie van formaat van het Nederlandse onderwijs.

De heer Schuyer (D66):

De Nederlandse leraren geven het meeste les van alle leraren in Europa. In relatie tot de vraag hoe wij dat vak aantrekkelijker kunnen maken, zou dat wel een aandachtspunt zijn.

Minister Hermans:

Nu wijken wij af van de kern van dit wetsvoorstel, maar ik wil dat uitstapje graag maken. Het lerarentekort is niet alleen door extra mensen in het onderwijs op te lossen, maar ook door de organisatie van het onderwijs aan te passen en door de middelen te verbeteren. Dan moeten wij gebouwen, ICT en leervoorzieningen in algemene zin verbeteren. Dit zijn de instrumenten om de positie van de leraar te verbeteren en het lerarentekort weg te werken. De komende tijd zal daar ongetwijfeld nog veel aan worden gedaan. Tijdens de onderhandelingen over een nieuw regeerakkoord is hierover fors gesproken.

Er komt een evaluatie van de Wet onderwijstoezicht. In de wet staat dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal verslag zal worden gedaan van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De evaluatie is derhalve gericht op de vraag in hoeverre het toezicht de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen voor de kwaliteit heeft gestimuleerd.

De heer Werner heeft nog een vraag gesteld over de decentralisatie van huisvestingsgelden. Overwogen wordt de huisvestingsgelden in de sfeer van het voortgezet onderwijs naar de scholen te decentraliseren. De vraag is natuurlijk wel wat het nieuwe kabinet op dit punt precies gaat doen. Een van de onderhandelende partijen heeft dit punt in ieder geval naar voren gebracht. Er is onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van doordecentralisatie en overheveling van middelen voor onderhoud van de gebouwen. Dat heeft brede steun. Het overhevelen van middelen voor nieuwbouw van scholen heeft een aantal nadelen. Het decentralisatiemodel, waartoe midden jaren negentig is besloten door de Kamer, levert in ieder geval directe betrokkenheid op van de gemeentelijke overheden. Waarom zouden die overheden in hun vrij besteedbare budgetten niet dezelfde prioriteiten stellen als het kabinet heeft gedaan: onderwijs, zorg en veiligheid? Zo heeft de gemeente Nijmegen het in het kader van haar vestigingsbeleid ten aanzien van bedrijven en de scholing van haar inwoners noodzakelijk geacht om een goed onderwijsklimaat te hebben. Daarom heeft de gemeente extra budgetten uit haar vrij besteedbare middelen ingezet. Dat laat natuurlijk onverlet de wenselijkheid om de komende jaren de onderwijshuisvestingsbudgetten te verhogen.

De heer Werner (CDA):

In Nijmegen is dat inderdaad vrij goed geregeld. In andere gemeenten echter – onder andere de gemeente waar ik woon – spelen heel vaak andere belangen een rol. Ik denk aan bouwprojecten en andere ontwikkelingen die soms belangrijker zijn dan de huisvesting van scholen. Het optimisme dat gemeenten in hun totale belangenafweging altijd goed zullen zorgen voor de scholenhuisvesting is niet altijd gerechtvaardigd.

Minister Hermans:

Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Werner als groot aanhanger van de decentralisatie er op die grond voor wil pleiten om de gelden over te hevelen naar de scholen as such. Ik kan mij wel voorstellen dat extra budgetten voor de huisvesting naar de scholen gaan in plaats van naar de gemeenten. Op die manier breng je meer evenwicht in de verhouding tussen scholen en gemeente. Maar elke school die iets wil, heeft te maken met bestemmingsplannen en dergelijke. Er is dus altijd samenwerking met de gemeente nodig.

De heer Werner (CDA):

Ik was heel blij te horen dat de huisvesting van scholen opnieuw op de agenda komt.

Minister Hermans:

Dat is inderdaad gebeurd en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit ook een paar deuren verder onderwerp van discussie is geweest. In het basisonderwijs is de discussie over de vraag of lumpsumfinanciering tot de mogelijkheden moet gaan behoren ook volop gaande.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter. U weet dat het is begonnen met de nota Variëteit en waarborg. Het was een prachtige dubbelslag in de verschuiving van de paradigma's in het onderwijs. Jarenlang is een paradigma geweest "gelijke kansen". Andere jaren wisselde zich dat af met "omgaan met verschillen" en vervolgens kwam dat samen in een kwaliteitsbeleid en in de wijze waarop wij nu de inspectie positioneren. Natuurlijk, binnen de kwaliteitszorg is een goed functionerende en helder gepositioneerde inspectie van zeer groot belang. Er zijn nogal wat maatschappelijke verlangens ten aanzien van het onderwijs en er is dus nogal wat aan de orde als je de rol van de inspectie gaat bespreken. Ik heb in eerdere debatten gezegd dat ik nog steeds uitga van een driehoek waarin de kwaliteit gestalte krijgt. Allereerst wordt binnen de school getest en getoetst. De tweede punt van de driehoek wordt gevormd door intercollegiaal overleg, intervisie, visitatie en welke vormen van overleg er nog zullen en kunnen ontstaan. Heel veel scholen zien elkaar nu nog als concurrenten, maar hierin komt langzaam verandering. Kwaliteitszorg komt nu samen met de collega's over de schoolmuren heen tot stand. Het sluitstuk wordt gevormd door de inspectie. Deze wet is voor deze driehoek ook van zeer groot belang.

Mevrouw Schoondergang heeft gezegd dat de strekking en kans van de wet variëteit en waarborg zijn. Die tweeslag spreekt mij zeer aan. Alle woorden die de heer Hermans hieraan heeft besteed, zijn mij uit het hart gegrepen. Wij moeten die tweeslag altijd volhouden op een terrein dat een van de belangrijkste terreinen van de overheid is. Ook als een school een eigen kwaliteitszorg ontwikkelt, zal de inspectie in die driehoek altijd direct door heldere en openbare rapportages moeten meewerken aan het eigentijds maken van het onderwijs.

Er zijn veel vragen gesteld over de positie van de inspectie in het godsdienstonderwijs. Die vragen zijn natuurlijk zeer gekleurd door het feit dat recent een BVD-rapport is uitgebracht daarover en vorige week weer een NOVA-uitzending is gewijd aan dit onderwerp. Ik zal eerst in algemene zin antwoorden op de vragen en daarna ingaan op het islamitisch onderwijs en de wijze waarop wij hiermee omgaan in verband met hetgeen in het BVD-rapport openbaar is gemaakt.

Er is geen sprake van algemeen preventief toezicht van de inspectie op het godsdienstonderwijs. De inspectie kan echter een vermoeden hebben van strafbare feiten. Zij is verplicht die altijd te melden bij het openbaar ministerie. Dit is een aantal keren gebeurd. Een van de meldingen die de publiciteit hebben gehaald, had betrekking op een film die werd vertoond aan de leerlingen van een school waarin werd ingegaan op de wijze waarop zij kunnen nadenken over jihad.

Het openbaar ministerie stelt vast of er sprake is van strafbare feiten. De inspectie gaat daar dus niet over. De inspectie kijkt of de onderwijswetgeving wordt overtreden. Bij godsdienstlessen wordt dan bijvoorbeeld nagegaan of er Nederlands wordt gesproken. Volgens de onderwijswetgeving wordt er in de Nederlandse onderwijsinstituten Nederlands gesproken, ook tijdens de godsdienstles. Op een aantal scholen gebeurt dit niet en dan kan de inspecteur zeggen: wilt u uw godsdienstlessen in het Nederlands geven. Als de school dit niet doet, kan op grond van de onderwijswetgeving een bekostigingssanctie volgen.

Ik heb zelf een rotsvast vertrouwen in visitatiecommissies voor het godsdienstonderwijs. Ik zie dit ook in de onderhandelingen die ik voer met de ISBO, de besturenorganisatie van het islamitisch onderwijs. Ik zie dit liever geregeld via visitatiecommissies dan via een wettelijke regeling. Als men de kritiek serieus neemt, zou ik dit liever in initiatieven van zelfregulering zien geregeld dan andere wegen te bewandelen.

Het is duidelijk geregeld: godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kunnen onderdeel uitmaken van de onderwijsactiviteit, in het basisonderwijs voor ten hoogste 120 uur voor zover het meetelt in de opbouw van de activiteiten van een onderwijsinstituut. Dit onderwijs kan worden gegeven door aan de school verbonden leerkrachten, maar op nogal wat scholen wordt het gegeven door niet aan de school verbonden leerkrachten. Die leerkrachten kunnen uit een kerkelijke instelling afkomstig zijn of van een plaatselijke afdeling van het Humanistisch verbond en dergelijke.

Mede met het oog op artikel 23 zal de inspectie uiterst terughoudend zijn en alleen bij hoge uitzondering een bezoek brengen tijdens een godsdienstles. In de publiciteit over het BVD-rapport over het islamitisch onderwijs werden er in de kranten wilde scenario's afgedrukt, alsof de BVD aanwezig zou zijn bij een godsdienstles of dat de inspectie altijd bij de godsdienstles aanwezig zou zijn. Beide varianten vind ik zeer onwenselijk. De BVD hoort niet in een onderwijsinstelling thuis; er moet wel sprake zijn van heel zware verdenkingen wil dit ooit het geval zijn. Ook de Inspectie zal uiterst terughoudend zijn met het bezoeken van godsdienstonderwijs. Ik ben absoluut een tegenstander van inhoudelijk toezicht op de kwaliteit van het aanbod. De onderwijsinspectie gaat niet over de wijze waarop wij Adam en Eva moeten begrijpen. Bij de Inspectie leeft ook niet de wens om dat als kader voor de eigen rapportage te gebruiken. Een van de leden heeft gevraagd om het zo helder onder woorden te brengen en dat doe ik bij dezen: de Inspectie onthoudt zich daarvan.

De heer Werner heeft een zeer precieze vraag gesteld. Het is namelijk mogelijk dat de Inspectie in actie moet komen als er een vermoeden is van ondermijnende activiteiten dus dat zaken zich niet verhouden tot hetgeen wij beschouwen als goede zaken in het onderwijs. Een recent voorbeeld daarvan betreft de zorg over extremistische opvattingen van sommige leerkrachten al dan niet verbonden aan Islamitische basisscholen. In het rapport daarover, dat openbaar is, staan zorgen verwoord over kinderen die op sommige scholen te maken hebben met een restrictief klimaat. Extremisme is daarbij in die zin aan de orde dat kinderen stelselmatig leren denken in "wij" en "zij". Die vorm van onderwijs stellen wij natuurlijk niet op prijs. Mevrouw Schoondergang heeft het nodige gezegd over hetgeen wij op scholen willen zien, namelijk intercultureel en multicultureel; inclusief denken in plaats van exclusief denken bij het voorbereiden van jongeren op het burgerschap in onze samenleving.

Ook over mijn uitlatingen zijn veel publicaties verschenen. Het enige wat ik heb gezegd is dat ik het haat als onderwijs aanzet tot haat. Het gaat daarbij niet alleen om het Islamitisch onderwijs. Al het onderwijs dat aanzet tot haat is mij een gruwel omdat het uitermate slecht is als kinderen, die verplicht zijn om zich in een onderwijsinstelling op te houden uit hoofde van de leerplicht, worden blootgesteld aan het oefenen in haten. Men kan zich in dit verband ook geheel andere zaken voorstellen. Bij het openbaar onderwijs kunnen ouders verzoeken om een bepaald type godsdienstles. Als die ouders geen genoegdoening krijgen, kan de Inspecteur daarbij betrokken worden. Ook dat type vragen speelt zich rond deze kwesties af. Als het bestuur van een openbare school geen gehoor geeft aan de behoefte van een groep ouders zal de Inspectie met het betrokken bestuur in gesprek gaan. De Inspectie spreekt zich daarbij niet uit over de inhoud van de godsdienstlessen maar wel over het aanbod dat er dient te zijn, gegeven het feit dat rechten kunnen worden ontleend aan onze wetgeving.

In het BVD-rapport zijn conclusies ten aanzien van een aantal scholen getrokken. De BVD is niet in de scholen geweest maar heeft netwerken rond de scholen onderzocht. Het rapport is heel precies. Met de signalen moet alert worden omgesprongen, ook door de onderwijsinspectie. Dit betekent niet dat de Inspectie zich moet uiten over de inhoud van de godsdienstlessen. Naar aanleiding van het BVD-rapport hebben wij onze zorgen gedeeld met de besturenorganisatie van het Islamitisch onderwijs, de ISBO. Deze heeft in het eerste gesprek reeds aangegeven, onze zorgen te delen. Dat was de mooiste manier om met deze zorgen om te gaan. De ISBO is een zeer snel groeiende organisatie en de aandacht is dan ook met name gericht geweest op die snelle groei zonder de problemen te benoemen. Dat is de klem waarin die besturenorganisatie terecht is gekomen. Alle capaciteit is gezet op het openen van nieuwe scholen terwijl de zorgen onder tafel bleven. Dat proces is door de organisatie zelf benoemd. De ISBO heeft een vergadering uitgeschreven en vervolgens heeft het bestuur zijn mandaat ter beschikking gesteld. Momenteel wordt met een groep "wijze mensen" gezocht naar een nieuw bestuur dat zich zeer nadrukkelijk wil bezighouden met de genoemde zorgen. Er gaan 1,6 mln kinderen naar de basisschool en dus zullen er altijd problemen zijn, maar als ik kijk naar de WOT is dit toch de mooiste weg. Soms hebben scholen jarenlang problemen. In de systematiek van de wet krijgen ze lang de tijd om ze te laten stabiliseren voordat ze echt een probleem worden genoemd. Maar als er problemen er zijn, is het mooiste dat kan gebeuren, dat besturenorganisatie er een zeer actieve rol in neemt. Dat is hier gebeurd. Dan kan de inspectie de rol vervullen die ze moet vervullen: een uiterst terughoudende ten aanzien van godsdienstonderwijs. De ISBO erkent zelf dat er een probleem is en dat men niet het juiste materiaal heeft. Er moet dus meer en ander materiaal worden gemaakt. Er is een agenda gemaakt voor een eigen bestuur waarin al die vraagstukken zijn geprogrammeerd. Tegelijkertijd is de inspectie aan de slag gegaan met een plan van aanpak onder de noemer sociale cohesie. Daarin is er een centrale rol voor de besturenorganisatie, die zeer veranderingsgezind is. Men wil bezien op welke wijze de zwakke plekken die zijn gebleken in het BVD-rapport, kunnen worden aangepakt. Het gaat dan om Nederlandstalig lesmateriaal– dat heeft men niet – en om de wijze waarop het didactisch handelen van godsdienstleerkrachten kan worden verbeterd. Dit zijn zaken die de besturenorganisatie zich voor moet nemen en in gang moet zetten. U kunt zich voorstellen dat de inspectie daar een rol in kan vervullen. Zij kan een en ander versnellen. Ook is gekozen voor de uitwerking van de gedachte van een visitatiecommissie, onder hoede van het nieuwe ISBO-bestuur. Dat zal het godsdienstonderwijs op alle islamitische scholen doorlichten. U kunt zich voorstellen dat alles wat er in het onderwijs is aan intermediair kader, zoals de SLOA, gaat meewerken aan de verbetering van het lesmateriaal. Dat is ook hard nodig. Ik denk dat wij vertrouwen kunnen hebben in de wijze waarop de ISBO dit aanpakt, maar dit is niet het laatste nieuws. Verleden week was er weer nieuw nieuws. Zoals het met onderwijs is: alle maatschappelijke vraagstukken komen daar binnen. Er is nog nooit een dag geweest dat dit niet gebeurde. U zult de komende tijd, juist in het licht van dit wetsvoorstel, dit soort vraagstukken houden. Het gaat erom de juiste uitspraken te krijgen van degenen die daar het snelst verandering in kunnen aanbrengen.

Dit najaar komt er weer een inspectierapport over het sociale cohesieproject dat is gestart naar aanleiding van het BVD-rapport. De inspectie zal altijd alert op signalen en incidenten moeten ingaan. Mevrouw Schoondergang vroeg of er voor het verschijnen van het BVD-rapport al geen aanleidingen waren om iets te doen. Dat is ook gebeurd. Op momenten dat er aanleidingen waren is er óf via het OM gereageerd, óf heeft de inspectie zelf gereageerd. Zo'n systematisch onderzoek als dit van de BVD, was er natuurlijk eerder nog niet. Bij vermoedens van strafbare feite gaat het altijd om het OM. Dan gaat de inspectie nooit zelf winkelen. Dat is altijd een kwestie van het OM.

Gevraagd is hoe de resultaten van scholen actief openbaar worden gemaakt. U kent allemaal de kaart in het voortgezet onderwijs. Er komt ook een kaart in het primair onderwijs. Dat gaat "schoolkaarten" heten. Op deze kaarten komt zowel digitaal als op papier kerninformatie te staan over de kwaliteit te staan over de kwaliteit van het onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs komt dat er vanaf het najaar 2002, voor het primair onderwijs komt het er vanaf het voorjaar 2003. U kunt zich voorstellen dat dit type handzame informatie zal leiden tot een van de effecten van deze wet: transparantie en duidelijkheid voor alle gebruikers in het onderwijs. Dit is een complex vraagstuk, maar het is van zeer groot belang om er een begin mee te maken, ook in het primair onderwijs.

Gevraagd is naar de ontwikkelingsmogelijkheden van dyslectische leerlingen en naar de wijze waarop de inspectie daarop toezicht kan houden. In de afgelopen periode is daar het nodige aan gebeurd. Op dit moment is zelfs rekenen talig gestructureerd. Dat was een grote wens van mensen die zich bezighouden met meisjes in het onderwijs. Immers, zeven op de tien meisjes scoren een onvoldoende bij wiskunde. Daarop is een project ontwikkeld om de wiskunde taliger te maken, zodat de meisjes weer beter zouden kunnen scoren. Dus het talenstructureren van een vak heeft een bedoeling. De vraag in zo'n geval is: kunnen wij het vak op zo'n manier aanbieden dat de meiden bijvoorbeeld rekenen net zo leuk gaan vinden als de jongens? Rekenen is namelijk het terrein waarop de jongens nog steeds uitblinken. Bij alle talige vraagstukken zijn daarentegen de meisjes veel beter dan de jongens.

Bij dyslexie is de belangrijkste vraag hoe daarmee het beste kan worden omgegaan. Dyslexie moet op tijd worden herkend. Door leraren op de basisscholen moet ontdekt worden dat een kind dyslectisch is, anders verlies je tijd. Dat komt heel vaak voor. Des te eerder je ontdekt dat een kind dyslectisch is des te beter dat is. Na de diagnose kun je namelijk aan de behandeling beginnen.

Er is een commissie bijeengeweest en thans heeft de inspectie het voornemen om dyslexie op te nemen in het jaarwerkplan en om na te gaan op welke wijze de scholen omgaan met leerlingen met dyslexie. In 2003 zal daarom het totale beeld duidelijk zijn. Er ligt nu al materiaal op de scholen, zodat zij weten hoe zij moeten handelen. Zij kunnen weten hoe zij dyslexie kunnen herkennen, hoe ze de diagnose moeten stellen en hoe ze verder met dit vraagstuk moeten omgaan. Verder is er een verkenning van OCW en VWS, want u begrijpt dat bij dit soort vraagstukken altijd de vraag is: wie gaat betalen? VWS heeft het onderzoek naar de stand van zaken dyslexie bij het college van zorgverzekeringen uitgezet. Bij dat ministerie geldt namelijk de vraag: is dit iets voor de zorgverzekeraars of voor het onderwijs? Duur is de oplossing in ieder geval. De vraag is dus op welke wijze de twee ministeries samen op grond van de onderzoeken die zijn verricht en aan de hand van het overzicht dat de inspectie zal opstellen, het beste programma kunnen maken. Er is thans een protocol leesprobleem en dyslexie. Er is een commissie van deskundigen ingesteld en door VWS wordt een onderzoek gedaan. Door OCW is al een onderzoek verricht. Het talenstructuren is iets wat dyslectische kinderen aangaat, maar ook heel direct allochtone kinderen betreft. Zij rekenen weer beter als het vak niet talengestructureerd is. Er zijn dus verschillende invalshoeken. De school moet omgaan met verschillen en dit is er een van. Dit onderwerp was eigenlijk niet aan de orde, maar de Kamer heeft het genoemd in verband met het inspectietoezicht. Zoals ik zei, zal in 2003 het totale beeld beschikbaar zijn. Verder gaat de inspectie na hoe scholen omgaan met al het beschikbare materiaal en of zij het protocol hanteren. Er vindt overleg plaats tussen OCW en VWS. Uiteindelijk moet duidelijk worden wie moet gaan betalen. Gaat de rekening naar de zorgsector of naar het onderwijs? Er zijn te veel kinderen die in staat worden gesteld om mooie programma's te volgen, omdat de ouders koopkracht hebben. Zij kopen buiten het schoolprogramma om in. Op een dergelijke manier mag echter nooit onderscheid in het onderwijs worden gemaakt.

Let de inspectie ook op de omgeving van de school en op de wijze waarop wordt samengewerkt? Dit aspect is door de inspectie opgenomen in het toezichtskader. Dat is van zeer groot belang. Twee derde van de gemeenten is bezig met een vorm van brede scholen. Soms lijken die op de zogenaamde brintascholen, een benaming die aan de overkant is gebruikt. Soms zijn die scholen eigenlijk alleen maar ingesteld op de opvang in verband het eten voor aanvang van de school en in de pauzes en de mogelijke opvang na schooltijd. Nu wordt dit aspect opgenomen in het toezichtskader. De inspectie zal letten op samenwerkingsrelaties van scholen met voorschoolse instellingen, andere onderwijsinstellingen, de gemeente en de jeugdhulpverlening zonder een kwaliteitsoordelen over de sectoren te geven. Dat zal vast niet de bedoeling van deze Kamer zijn. Het laatste wat we moeten doen is alle problemen bij het onderwijs leggen. Als wij dat doen, komt het onderwijs niet meer toe aan zijn kernfunctie. Ik kan me echter voorstellen dat de vraag werd gesteld. De samenwerkingsrelaties zijn dus belangrijk.

Er is gesproken over de geheimhoudingsplicht van de vertrouwensinspecteurs. Een van de moeilijkste wetten die ik in deze periode heb moeten verdedigen was de wet waarmee ik collega's in het onderwijs verplichtte om te klikken. Ik ben echter blij dat deze wet erdoor is. Als je dus weet dat een collega niet van een kind af kan blijven, mag je daarover niet zwijgen. Je bent verplicht dat aan te geven. Dit staat in de wet en het niet nakomen van de wet op dit punt valt onder het strafrecht. De collega's moeten een veenbrand voorkomen. Iemand die niet van kinderen af kan blijven zou van de ene naar de andere school kunnen gaan, maar op die manier laat men de veenbrand voortduren.

Onderdeel van de regeling betrof ook de rol van de vertrouwensinspecteur. Ik heb de vertrouwensinspecteur meer ruimte gegeven om in de eerste lijn de belangen van de slachtoffers die niet direct toe zijn aan het indienen van een aanklacht, te kunnen behartigen. Ik ben het met de heer Schuyer eens dat, als er een aanleiding zou zijn om te denken dat ook dit opnieuw tot veenbranden leidt – vanwege die zorg is het onder het strafrecht gebracht – wij deze niet-aangifteplicht zouden moeten heroverwegen. Op dit moment heb ik er geen aanwijzingen voor. Als u ze wel heeft, hoor ik ze graag. Ik zou heel graag deze verdeling houden: niemand mag meer zwijgen, behalve de vertrouwensinspecteur. Dat is nu geregeld in het Wetboek van Strafrecht.

Over het toezicht op OALT komen wij in de komende periode zeker nog te spreken, ook omdat er volgende week of de week daarop nog een wetje in de Kamer wordt behandeld over een tijdelijk kader in verband met het gegeven dat er kamerbreed veranderingen worden gewenst, waarmee ik het trouwens van harte eens ben. Het toezicht wordt door de onderwijsinspectie zelf uitgevoerd. Er is een apart toezichtskader in een voorlopige versie dat met deskundigen is ontwikkeld en besproken. Er wordt gewerkt aan een thematisch rapport over de kwaliteit van OALT dat in 2003 wordt uitgebracht. Inmiddels is er ook een heel helder rapport van het SCP.

Ik kom bij de rol van de vertrouwensinspecteur op het gebied van de veiligheid op scholen. Het is een belangrijk vraagstuk. Allen die NOVA gisteren hebben gezien, kunnen zich voorstellen dat het steeds hoger op de agenda komt. De inspectie houdt wel degelijk toezicht op het ontwikkelen van preventief beleid inzake pesten en andere veiligheidsaspecten in de school. Zij toetst dat beleid aan de hand van het kwaliteitsaspect schoolklimaat en voorziet bij een positieve beoordeling de school van een veiligheidskeurmerk. Eerder was de vraag aan de orde: hoe kun je belonen dat men er veel aan doet? Dat klimaat moet wel degelijk op veel scholen worden aangepakt. In concrete gevallen kan men met dergelijke klachten ook terecht bij de vertrouwensinspecteur. Dan krijgt men op gepaste wijze advies en hulp.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ik ben heel tevreden over de wijze waarop de minister en de staatssecretaris bijna gepassioneerd en heel geïnspireerd hun lijnen hebben uiteengezet naar de toekomst. Zij zien deze wet als een keerpunt – ik sprak van een beginpunt – om echt stimulerend toezicht te ontwikkelen dat inspireert tot een betere kwaliteit van ons onderwijs.

Ik vond dat de minister iets te enthousiast was over de huidige kwaliteit van het onderwijs. Het kan hem toch niet zijn ontgaan dat de kwaliteit van het onderwijs de afgelopen tien jaar wel degelijk achteruit is gegaan. Wij hebben toch een opeenstapeling van onderwijskundige vernieuwingen gehad die niet in alle opzichten positief hebben uitgewerkt. De scholen staan er hier en daar vervuild bij en er is criminaliteit op de scholen. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat ook de kiezers tot uiting hebben gebracht dat zij niet tevreden zijn over de huidige kwaliteit van het onderwijs. Ik vind daarom dan ook dat het beleidsprogramma voor de volgende kabinetsperiode de kwaliteit van het onderwijs en het herstel ervan in de eerste plaats in zijn vaandel zal moeten hebben. Als ik de minister en de staatssecretaris zo hoor, heb ik de volle overtuiging dat met deze wet de lijn voor de volgende kabinetsperiode is uitgezet. De wet is een keerpunt en een beginpunt genoemd.

Ik ben heel blij dat de minister de suggestie heeft overgenomen, zij het enigszins gemodificeerd, om scholen die aan alle kwaliteitsvoorwaarden voldoen versneld te kunnen laten delen in het plan om 28 regelingen af te schaffen. Dit is een heel goede stimulans voor het onderwijs, omdat men ziet dat er niet alleen meer regels komen, maar dat ook een heleboel andere regels kunnen vervallen als je je eigen huiswerk goed doet. Het is heel belangrijk om dat zichtbaar te maken. Ik vind het leuk dat de minister mijn suggestie serieus heeft genomen en erover wil nadenken of het niet verder kan worden geoperationaliseerd.

Ik heb twijfels over de extra 110 fte bij de inspectie. Het zal toch vooral gaan om de kwaliteit en de kennis van de inspecteurs en niet zozeer om de kwantiteit. Het zal wel nodig zijn, maar als er iets moet worden verbeterd heb ik van nature altijd al enige aarzeling om er nog meer mensen bij te zetten. Ik zie te veel in de samenleving dat het niet gaat om het aantal mensen, maar om de kwaliteit van de mensen en de manier waarop zij hun werk doen. Een wet op het onderwijstoezicht maken is natuurlijk heel mooi, maar daarmee heb je nog geen beter onderwijs. Het kan wel de condities en de kaders daarvoor creëren, maar uiteindelijk zal het ervan afhangen hoe de inspectie de komende jaren haar taak invult, opvat en uitvoert. Dan zal blijken of zij inderdaad dat stimulerende toezicht kan uitoefenen. Daar hangt uiteindelijk alles van af. Vandaar dat ik vraag of de inspanning niet alleen is gericht op de kwantiteit, maar ook op de kwaliteit van de inspectie. Zij zal bij de scholen moeten bewijzen dat zij een toegevoegde waarde heeft en daadwerkelijk de kennis heeft waardoor scholen zich gestimuleerd voelen in hun eigen proces van kwaliteitsverbetering.

De uiteenzetting van de staatssecretaris over de wijze waarop met het godsdienstonderwijs zal worden omgesprongen, was op zichzelf juist. Zij heeft veel vertrouwen in de visitatiecommissies en het stimuleren van de religies zelf om zichzelf te visiteren en zuiverheid in hun godsdienstonderwijs te houden. Dat is natuurlijk prima. Mijn zorg is echter dat ik een zekere trend waarneem dat het extremisme in allerlei vormen helaas toeneemt. Dan doel ik zeker niet alleen op islamitische, maar ook op fascistische en andere groeperingen. Als zich dat ook in het onderwijs gaat nestelen in allerlei verschillende vormen, dan moeten wij daarop voorbereid zijn om die trend te keren. Daar was mijn vraag door ingegeven: zijn het openbaar ministerie en andere instellingen voldoende toegerust om adequaat op deze maatschappelijke trend te kunnen reageren en de daaruit voortkomende problemen te bestrijden?

Tot slot wil ik, evenals andere sprekers al in eerste termijn hebben gedaan, de bewindslieden complimenteren voor het feit dat zij het wetsvoorstel met algemene stemmen door de Tweede Kamer hebben weten te loodsen. De Tweede Kamer zelf heeft daar in een goed dualistisch proces het hare aan bijgedragen. Er ligt nu een wetsvoorstel waarmee wij goed uit de voeten kunnen. Met vertrouwen wachten wij de evaluatie af waaruit zal blijken of de inspectie inderdaad heeft waargemaakt wat nu in gang wordt gezet.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden zeer voor de uitgebreide beantwoording. Ik ga die snel doorlopen aan de hand van mijn eigen bijdrage.

Ik ben zeer tevreden met het antwoord over de plaats van de school in de samenleving.

De staatssecretaris heeft mij verzekerd dat er veel gebeurd is met betrekking tot dyslexie en dat er ook nog veel gebeurt. Ik vroeg wat er gebeurt met scholen die daar niets aan doen. Wat kan de inspectie of het ministerie doen om die scholen te stimuleren meer aandacht aan hun dyslectische leerlingen te besteden? De staatssecretaris zei dat de inspectie daar in 2003 in ieder geval een rol in speelt. Ik vond het grappig en frappant om te horen dat het wiskundeonderwijs juist vanwege de meiden, die daar minder goed in zouden zijn, "taliger" is verwoord. Aan ieder voordeel zit een nadeel, want dit pakt wel slecht uit voor dyslectische leerlingen. Als er maatwerk geleverd wordt, kan daar ook een mouw aan gepast worden.

De minister is, wat het lerarentekort betreft, niet ingegaan op de wijze van financiering. Hij is wel ingegaan op de aansluiting van het mbo, vwo en pabo. Ik riep hem op om vooral daaraan aandacht te besteden, vooral ook omdat er dan kans is dat er meer allochtonen geïnspireerd worden om te kiezen voor het leraarschap. Dat zou echt een heel belangrijke aanzet zijn om meer allochtone leraren te krijgen. Wat betreft de standaard onderwijs, heeft de minister mij verzekerd dat hij daar aandacht voor heeft, in ieder geval niet meer alleen het vinkenlijstje. Als de inspectie bovendien stimulerend toezicht gaat uitvoeren, is iedereen er gelukkig mee.

Over de inhoud van het onderwijs is zowel door alle fracties als door de bewindslieden uitgebreid gesproken. Ik heb opgetekend dat er geen algemeen preventief toezicht op het godsdienstonderwijs is. Dat het OM verantwoordelijk is voor de strafbare feiten, is zonneklaar, zoals ik in mijn bijdrage ook al had opgemerkt. Wij hadden het echter over het gebied dat de heer Schuyer het grijze gebied had genoemd. Ik heb dat "uitspraken in het onderwijs die antiwesterse tendensen vertonen" genoemd. Ik heb geprobeerd om er een zorgvuldige formulering voor te vinden.

Ik had mij voorgenomen om een vraag te stellen over de opmerking in de memorie van antwoord dat er toezicht op zou worden gehouden dat godsdienstonderwijs in het Nederlands gegeven wordt. Een deskundige heeft mij afgeraden om dat in deze behandeling aan de orde te stellen, omdat het zo'n complex onderwerp is, dat ik er waarschijnlijk een nietszeggend antwoord op zou krijgen. De staatssecretaris is er nu echter zelf over begonnen. Zij zei dat er goed op gelet wordt dat er Nederlands wordt gesproken in het onderwijs. Ik vraag mij daarbij evenwel af of het vaak voorkomt dat het godsdienstonderwijs niet in het Nederlands gegeven wordt. Als het echt niet gebeurt, wat zijn dan de instrumenten om af te dwingen dat dit wel gebeurt?

Ik ben het ermee eens dat de inspectie uiterst terughoudend moet zijn. De staatssecretaris zei dat leerlingen in extremistisch onderwijs wordt geleerd te denken in wij en zij. Dit is juist het grijze gebied waar de heer Schuyer en ik het over hebben. Daarin ligt wél een taak voor de onderwijsinspectie, want het is geen zaak van strafbare feiten. Het is zo moeilijk te benoemen. Ik vind dat het leren denken in wij en zij niet thuishoort op scholen in Nederland. Ik vind het fijn om te horen dat er nu goed contact is met de besturen en dat er een commissie van wijze mensen is – ik vraag mij af of het alleen wijze mannen zijn of dat er ook vrouwen bij betrokken zijn – die bekijkt hoe daarmee wordt omgegaan. Ik heb begrepen dat de inspectie er een rol bij speelt. Ik hoop dat wij de goede kant opgaan met dit onderwijs.

Ik ben min of meer tevreden met het antwoord op de moeilijke vraag die ik gesteld heb, want in onze onderwijswetten is natuurlijk een bepaling opgenomen over de plicht op het intercultureel onderwijs en over het onderwijs over geestelijke stromingen. Ik ga ervan uit dat dit min of meer gedekt is met de antwoorden van de bewindslieden.

De minister heeft gezegd dat het meer in de lijn ligt dat het zes weken dan zes maanden duurt voor de inspectierapporten bij de instellingen zijn. Het zou anders een kwestie voor de klachtencommissie zijn, maar een klachtencommissie is natuurlijk wel een heel zwaar instrument. Uit de mond van de minister heb ik ook opgetekend dat hij het graag hoort als er inderdaad aanwijzingen zijn dat er slecht mee omgegaan wordt en dat het toch zes maanden is in plaats van zes weken. Ik ben bereid om hem daarover zwart op wit informatie te geven als hij daar prijs op stelt. Ik heb de informatie zelfs bij mij.

In dat verband verwijs ik naar de manier waarop omgegaan wordt met een aanvraag voor ontheffing van een leerling. De minister zegt dat de inspectie niet graag wil dat het zo gebeurt, maar het gebeurt wel. Wat moet je daar dan mee? Het is wel belangrijk voor een leerling.

De minister heeft toegezegd dat hij met de inspectie zal opnemen of in het curriculum van de pabo ruimte gemaakt kan worden voor teambreed werken. Ik neem die toezegging in dank aan. Voor het overige zijn wij bijzonder voor dit wetsvoorstel.

De heer De Jager (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Dat betreft niet alleen de inhoud, maar ook de wijze waarop, die buitengewoon positief is.

Kritische rapporten mogen niet in de lade verdwijnen. De inspectie moet de voorgestelde verbeteringen volgen en daarover rapporteren, zodat nagegaan kan worden wat ermee wordt gedaan. De algemene klacht in dit land is dat rapporten te snel in de lade verdwijnen.

De minister is uitvoerig ingegaan op de formatieplaatsen. Het gaat om ongeveer 45 inspecteurs extra. Daarmee wordt voor een deel toch een aanslag gedaan op de tekorten in het onderwijs zelf. Een oplossing is eventueel dat in plaats van eenmaal per jaar, eenmaal per anderhalf jaar de school wordt bezocht.

Wij zien de voorgestelde veranderingen in het onderwijstoezicht met vertrouwen tegemoet.

De heer Groen (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van dank van collegae aan het adres van de bewindslieden voor hun meer dan uitgebreide en bevlogen beantwoording. Ik spreek ook mijn erkentelijkheid uit voor de speciaal aan mijn adres gerichte felicitaties.

Ik sta nog kort stil bij enkele voor ons springende punten. Het antwoord over het systeem van rechtsbescherming voor scholen die van de inspectie niet zo'n gunstig rapport krijgen, vond ik enigszins teleurstellend. In de Tweede Kamer, waar men al geprobeerd heeft om daar wat meer uit te halen, was dat ook al het geval. Dat is dus niet mogelijk gebleken. Rest niet veel anders dan de evaluatie over vijf jaar krachtens artikel 29 af te wachten, wanneer nagegaan kan worden hoe een en ander zich in de praktijk ontwikkelt. Ik herhaal wat er destijds is gezegd aan de overzijde van het Binnenhof. Als een rapport openbaar is gemaakt, is de schade aangericht. Een civiele actie onrechtmatige overheidsdaad haalt misschien financieel wat uit, maar de schade is dan al aangericht. Dat was ook het pijnpunt in de discussie destijds en dat is niet geheel weggenomen. Ik ons positieve eindoordeel, dat al impliciet naar voren kwam in mijn toespraak, nog expliciteren.

Ik dank met name de staatssecretaris voor haar duidelijke antwoord op de vraag inzake de rolverdeling bij het toezicht op het godsdienstonderwijs tussen het OM en de inspectie. Zij heeft duidelijk aangegeven dat er anders dan uit onderwijskundig oogpunt, geen inhoudelijk oordeel door de inspectie zal worden gegeven. Dat hoort ook niet. Als er enige argwaan is, dan moet het OM de strafbaarheid maar vaststellen. Dat lijkt mij een goede rolverdeling. Gegeven het antwoord van de staatssecretaris heb ik wel vertrouwen in de gang van zaken. De voorgestelde zelfregulering lijkt mij de beste wijze. Ik volg de staatssecretaris graag in haar streven, deze weer op het spoor te krijgen.

Ons eindoordeel vat ik als volgt samen. Negatief gesteld, kan ik constateren dat het systeem van zelfevaluatie zich lijkt te verdragen, althans niet in strijd lijkt met de vrijheid van richting en inrichting. Ik vind dat echter een wat magere constatering. Ik wil mijn betoog positiever beëindigen. Het systeem van zelfevaluatie stelt de onderwijsinstellingen namelijk ook in staat kwaliteit in eigen huis te leveren en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen. Daar hebben de ouders en leerlingen, de klanten, recht op in deze maatschappij. En dat hoort ook zo. Dat is er op een volwassen manier mee omgaan.

Dat leidt tot het oordeel dat dit systeem ons vertrouwen heeft. Wij steunen dit wetsvoorstel dan ook graag.

Minister Hermans:

Voorzitter. Ik dank de leden voor de steun die zij voor dit wetsvoorstel hebben uitgesproken. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat hiermee een belangrijke stap wordt gezet in de richting van een onderwijsbeleid dat meer zal inspelen op kwaliteitsverbetering en minder op naleving van regels as such. Ik heb al gezegd dat ik de aanpak, waarover de heer Werner sprak, ook wil doorvoeren in het kader van het project initiatiefrijke scholen. Daarmee zal ik vooruitlopend op de discussies over de 28 regelingen in de Tweede en Eerste Kamer – aanpassen, wijzigen of afschaffen – aan de slag te gaan.

Ik was iets enthousiast over de huidige kwaliteit van het onderwijs. Het is maar goed dat de minister van Onderwijs daarover wat enthousiast is in plaats van daar heel negatief over te zijn. Hier en daar zie je gebouwen die beter kunnen zijn. Hier en daar zie je ook tekorten, met name in de grote steden, maar dé kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is niet slecht. Dat is mijn bezwaar tegen alle discussies over de kwaliteit van het onderwijs. Dat is absoluut niet waar. Gelukkig zei de heer Werner het in de juiste bewoordingen. Door de berichten in de media waarin alleen maar naar de negatieve kant wordt gekeken, krijg je soms de indruk dat het in dit land kommer en kwel is. Daarop inspelen is erg eenvoudig, maar dat is niet conform de realiteit.

Aan het PISA-onderzoek dat in De Volkskrant stond, heeft niet alleen Duitsland meegedaan, maar ook Nederland. Nederland is alleen niet opgenomen in alle tabellen. Daardoor is een vergelijking op sommige punten heel lastig. Het is echter een feit dat het Nederlandse onderwijs in alle opzichten goed afsteekt bij de rest van Europa. Dat let onverlet dat je nooit tevreden achterover mag leunen. Daar krijgen wij ook de kans niet voor. Zoals het inspectierapport al aangaf, zal de druk op de kwaliteit van het onderwijs – en dan denk ik met name aan het tekort aan leraren – de komende jaren fors toenemen.

De heer Werner maakte verder een opmerking over de kwaliteitszorg en de inspectie. Ik praat niet over 110 fte's, maar over 65 fte's. Daarvan zijn er 45 inspecteur. De heer De Jager heeft gelijk: die zullen waarschijnlijk uit het onderwijsveld komen. Ook hij heeft hiernaar gevraagd. Ik zeg het nog even heel specifiek. Het reorganisatieproject dat wij in gang hebben gezet, is in augustus 2002 afgerond. Dit project kent nadrukkelijk een nieuwe organisatie waarbij multisectorale toezichts- en kenniseenheden van inspecteurs en medewerkers worden gevormd. Dat wil zeggen dat de kwaliteitsslag dus ook intern, in de organisatie van de inspectie, zal plaatsvinden. Hij sprak van een zekere opening, waarvoor wellicht steun is te halen in de Eerste Kamer, namelijk de frequentie van het onderwijstoezicht. Door de amendering in de Tweede Kamer is dit namelijk een keer per jaar geworden. Als je het toezicht minder frequent laat plaatsvinden, is de druk op de organisatie wat minder groot. Ik stel voor om de lijn die wij nu hebben uitgestippeld, in gang te zetten en bij de evaluatie te bezien of deze voor de komende jaren werkelijk uitvoerbaar is. Zeker in het begin zullen de ouders ervoor moeten zorgen dat het systeem een positie krijgt en dat de kwaliteitskaarten, waarover de staatssecretaris sprak, up to date zijn, zodat je weet dat je te maken hebt met een onlangs daarover gerapporteerde kwaliteitsbeoordeling door de inspectie.

Mevrouw Schoondergang sprak nog over het tekort aan allochtone leraren en de mogelijkheid om door te stromen van het mbo naar de pabo. Daarover ben ik het zeer met haar eens. Dat is trouwens ook aantoonbaar. Je kunt zien dat de groei van het hbo niet wordt veroorzaakt door havisten, maar door degenen die doorstromen uit het mbo. Daarin komt dus langzamerhand verbetering. Ik meen overigens dat zij het met mij eens is dat ook mbo-gekwalificeerden hard nodig zijn in onze samenleving.

De zes weken. Dat is de normale lijn, de lijn die ik met de inspecteur-generaal heb afgesproken. Die weg zullen wij bewandelen. In uitzonderingsgevallen kan deze termijn wat langer zijn, maar daarover moet de school dan gerapporteerd worden. Als het echt helemaal fout gaat, kan men ook nog naar de klachtencommissie. Het is geen automatisme om het langs die weg te doen, maar om het binnen zes weken op tafel te hebben liggen.

Iets anders is de discussie over de ontheffing voor de leerling. Ik zou zeggen: laat dat nou aan de scholen zelf over. Het gaat om de kwaliteit van het onderwijs, je rekent af op de prestaties van de school. Het is aan de school om na te gaan in hoeverre ontheffingen al dan niet mogelijk zijn. Het eindresultaat is wederom de verantwoordelijkheid van de school waarover kwaliteitstoetsing zal plaatshebben. Er zullen steeds meer mogelijkheden komen voor maatvoering dan nu het geval is.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Dat zou natuurlijk heel mooi zijn, vooral in dit specifieke geval, maar daarin is de school afhankelijk van de inspectie.

Minister Hermans:

Zolang de vigerende wetgeving nog bestaat, mag u van een dienaar van de Kroon niet verwachten dat hij de wetgeving aan de kant zal zetten. Als u mij vraagt of de wetgeving veranderd zou moeten worden, dan heb ik u net mijn mening daarover gegeven. Er komt meer ruimte voor de scholen om daarop in te spelen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Natuurlijk zullen wij instellingen en de inspectie niet oproepen, af te wijken van wetgeving. Dat is onzin. Het gaat erom of je de wetgeving zo moet interpreteren dat er op een bureaucratische manier mee wordt omgegaan. Daarom ging het mij. Ik vind het onverteerbaar dat er zo bureaucratisch wordt omgesprongen met belangen van een individuele leerling. Ik zal u de informatie geven.

Minister Hermans:

Ik kan over individuele leerlingen geen uitspraak doen. Het enige wat ik kan zeggen, is dat in zo'n situatie je op basis van het onderhavige wetsvoorstel je de school daarvoor in de toekomst zelf de verantwoordelijkheid kunt laten nemen.

Voorzitter. De heer De Jager heeft gezegd dat kritische rapporten openbaar gemaakt moeten worden. Een van de essentiële punten is voor ons, ook in de discussie met de Tweede Kamer, geweest het volledig openbaar maken van de rapporten, ook op internet. Daarvan willen wij absoluut niet afwijken. Het is voor ons een bodemvoorwaarde voor dit wetsvoorstel. Kritische rapporten moeten openbaar gemaakt worden, omdat dit de beste stimulans is om te komen tot verdere verbetering.

Over de formatie heb ik net al het een en ander gezegd. Het spijt mij dat ik de heer Groen vandaag na zijn maidenspeech niet tevreden heb kunnen stellen met meer rechtsbescherming dan in het wetsvoorstel is aangegeven. Wij hebben daarover een discussie gevoerd in de Tweede Kamer. De rechtsbescherming in het wetsvoorstel is naar mijn mening goed. Mocht de evaluatie aanleiding geven tot aanpassing, dan zijn wij als wetgever/medewetgever altijd daartoe in staat.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik mag in de laatste ronde heel bijzondere vragen beantwoorden, namelijk of het openbaar ministerie adequaat is toegerust om extremistische tendensen te keren. Hartelijk dank voor het vertrouwen dat ik ook deze vraag mag beantwoorden, maar hij is bestemd voor collega Korthals. Ik hoop van harte dat het openbaar ministerie daarvoor toegerust is. Ik ben gelukkig met het feit dat men tevreden is over de taakverdeling. Strafrechtelijk vervolging is niet de taak van de onderwijsinspectie, maar van het openbaar ministerie.

Uit de BVD-rapportage blijkt inderdaad dat godsdienstonderwijs op een aantal scholen in het Arabisch wordt gegeven. Daarop toezicht houden, wordt heel ingewikkeld, zelfs in de zeer bijzondere rol die de onderwijsinspectie daarin heeft in verband met artikel 23. Wij hebben daarom met het nu functionerende tussentijdse bestuur van ISBO dat het mandaat heeft gekregen om de veranderingen in te zetten, afgesproken om Nederlandstalig lesmateriaal te ontwikkelen. Dan wordt het minder ingewikkeld om na te gaan wat er wordt gezegd. De SLO zal daarbij ondersteunen.

De standpunten van de heren De Jager en Werner komen dicht bij elkaar. Rapporten die kritisch zijn, mogen niet in de la verdwijnen. De heer Werner zei iets over onze iets te enthousiaste houding over de kwaliteit van het onderwijs. Het past niet om daarop in de tweede ronde te antwoorden. Het is mij eigen, te focussen op problemen. Uit een onderwijsverslag van de onderwijsinspectie dat wij aanstaande donderdag aan de overkant zullen bespreken, blijkt dat er 200.000 kinderen op een school zitten die niet goed functioneert. Voor hen is dit wetsvoorstel heel belangrijk. Dit wetsvoorstel zal deze scholen een rugnummer geven, een verbeteringstraject en een besturenorganisatie. Ik ben het helemaal met de heer De Jager eens dat de allerscherpste rapporten op tafel moeten komen. Je moet dan niet veronderstellen dat het onderwijs voor 1,6 mln kinderen slecht is. Dat is echt niet waar. Daarmee doen wij de onderwijsgevenden tekort die dag in dag uit kwaliteit leveren met hun leerlingen. Dat is uw bedoeling niet. Wij moeten die zaken echter in balans houden. Alle dagen is er iets met het onderwijs. Dat kan niet anders, gezien de enorme omvang van het veld. Het is echter jammer voor de mensen die onderwijs geven. Zij zeggen tegen mij het gevoel te hebben dat als je de onderwijsstukken uit de krant knipt, je er doorheen kan kijken en dat als je ze naast elkaar legt, het vrijwel altijd negatieve zaken betreft. Dag in, dag uit, wordt echter in het onderwijs de sociale cohesie vormgegeven. Zo heet ook het project van de inspectie met het islamitisch onderwijs. Volgend jaar kan men daarvan het verslag zien.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven