Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen:

Gerechtsdeurwaarderswet (22775);

Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet ter nadere regeling van de gevolgen van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders die in strijd zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat (23081).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng en vooral ook voor de goede wensen die zij mij hebben toebedacht. Wijsheid, sterkte en geluk heb ik genoteerd. Dat is waarlijk niet niks. Als mij dat deze periode inderdaad zou overkomen, zou ik daar buitengewoon dankbaar voor zijn.

Het doet mij genoegen, vandaag met deze Kamer te spreken over beide wetsvoorstellen. Ze kennen een lange voorgeschiedenis, zoals ook door de woordvoerders is gememoreerd. Met mijn recent aantreden ben ik de vierde staatssecretaris die hierbij op de een of andere manier betrokken is, maar wat betekent dit in het licht van de nog veel langere staat van dienst zoals anderen op dit terrein hebben gehad, waaronder de heer Heijne Makkreel.

Bladerend in het dossier, voorzitter, zag ik dat de indiening door staatssecretaris Kosto in 1992 nog vooraf werd gegaan door een ontwerp van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders, opgesteld in 1973. Vervolgens was er in 1982 een voorontwerp van de regering, gevolgd door een tweetal belangrijke moties van de Kamerleden Nijpels en Tripels-van Dam. De heer Holdijk is nog verder in de geschiedenis teruggegaan, ik meen tot 1813. In elk geval is ook door de Eerste Kamer regelmatig aangedrongen op voortvarendheid ten aanzien van dit dossier, kennelijk maar met beperkt effect. Deze wetsgeschiedenis maakt mij, als recent aangetreden staatssecretaris, bescheiden. Wetgeving is een kwestie van lange adem en het is een voorrecht wanneer je daaraan een klein steentje kunt bijdragen.

Op de geschiedenis terugkijkend, stel ik vast dat de MDW-operatie, in gang gezet door het vorige kabinet, het ontwerp in een stroomversnelling heeft gebracht. Het MDW-onderzoek, verricht onder leiding van de huidige burgemeester van Rotterdam de heer Opstelten, heeft geleid tot het herziene wetsvoorstel zoals wij het vandaag behandelen. Aan die behandeling is natuurlijk een uitvoerige en constructieve schriftelijke voorbereiding en een gedachtewisseling tussen Tweede Kamer en staatssecretaris Cohen voorafgegaan. Op aandrang van de Tweede Kamer is ter bescherming van de positie van de schuldenaar, die geen partij is bij de prijsonderhandelingen, nog een verbetering aangebracht. Aan de schuldenaar mag slechts de kostprijs worden doorberekend. De schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer heeft eraan bijgedragen dat het wetsvoorstel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en de beoogde toepassing nog verder zijn verduidelijkt.

Voorzitter! Ik denk dat een evenwichtige regeling tot stand is gekomen. Enerzijds gaat het om de bevordering van een goede marktwerking en meer concurrentie als gevolg van vrije vestiging en vrijere tarieven, anderzijds om versterking van de beroepsnormering en van het financieel toezicht en om de instelling van het tuchtrecht. Voorts mag de vorming van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie niet onvermeld blijven. Enkele van deze hoofdpunten zal ik behandelen, waarna ik zal ingaan op vragen en opmerkingen die vandaag naar voren zijn gebracht.

Het voorstel om te komen tot vrijere tariefsvorming is een belangrijke vernieuwing in het wetsvoorstel. Het bestaande systeem van vaste tarieven wordt grotendeels verlaten. Slechts ter bescherming van de debiteur zullen voor de kosten van ambtshandelingen die verhaald mogen worden, vaste, op kostprijs gebaseerde tarieven blijven gelden. In de relatie opdrachtgever-gerechtsdeurwaarder worden tarieven vrijgelaten. Om de kostprijs van ambtshandelingen te bepalen, is door staatssecretaris Cohen de commissie-Van der Winkel ingesteld. Die heeft de feitelijke tijdsbesteding die gemoeid is met ambtshandelingen, in kaart gebracht. Daarnaast heeft zij onderzoek verricht naar het uurtarief op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder zich een redelijk inkomen kan verwerven. De formule: tijdsbesteding van een doelmatig werkend deurwaarderkantoor vermenigvuldigd met het uurtarief, zal de te verhalen kostprijs van een ambtshandeling moeten opleveren. De commissie is nu bezig met de afronding van haar advies dat, naar ik heb begrepen, eerdaags zal worden aangeboden.

Mevrouw Timmerman-Buck maakte naar aanleiding van de vrijere tarieven de voor de hand liggende vergelijking met het notariaat. In het notariaat zijn nog geen grote veranderingen opgetreden. Wel worden nu eerste bewegingen zichtbaar. Een ontwikkeling vraagt nu eenmaal tijd. In het notariaat werden vrije tarieven ingevoerd op het moment dat de vraag naar notarisdiensten het aanbod overtrof. Dat heeft een, voor de klant, negatieve uitwerking op de prijs. De notaris kon bijna vragen wat hij wilde. Voor prijsconcurrentie is het echter beter als er sprake is van een zekere overcapaciteit. Immers, als het aanbod groter wordt, zal de prijs zakken. Evenals bij de notarissen zullen wij ook bij de deurwaarders de ontwikkelingen buitengewoon nauwgezet blijven volgen. Nogmaals wijs ik erop dat de debiteur wordt beschermd door middel van de kostprijsgerelateerde tarieven. Ik verwacht dat de opdrachtgevers – vaak zullen het grotere opdrachtgevers zijn – in staat zullen zijn om een redelijk tarief te bedingen. Zoals gezegd, de ontwikkelingen op dit vlak moeten heel nauwgezet worden gevolgd.

Dan nog enkele opmerkingen over de versterking van het financieel toezicht. Voor het handhaven van een goede kwaliteit dienstverlening is het essentieel dat adequaat toezicht op de deurwaarderkantoren wordt gehouden. Het toezicht op de administratie en op de bescherming van cliëntengelden is opgedragen aan een aparte toezichthouder, te weten het in Utrecht gevestigde Bureau financieel toezicht. Algemeen werd gevraagd of er sprake is van een – te grote – overlap tussen de werkzaamheden van dit bureau en die van de Stichting garantiefonds gerechtsdeurwaarders. De Kamer is door de heer Nijpels, voorzitter van de stichting, op de hoogte gesteld van de overeenstemming die inmiddels over dit onderwerp is bereikt. De stichting vreest niettemin dat er toch nog sprake is van overlap van werkzaamheden. De bereikte overeenstemming voorziet in de afstemming via jaarlijks overleg van de werkprogramma's van het bureau en de stichting. Ook zijn afspraken gemaakt over dossier-"reviews". Daarmee is volgens mij voldoende gewaarborgd dat onnodig werk wordt voorkomen, zonder dat het financieel toezicht daarmee in gevaar komt. De afspraken voorzien ook in een evaluatie van de werkwijze. Als na verloop van tijd in de praktijk blijkt dat een efficiëntere werkwijze mogelijk is, kunnen afspraken daarop worden afgestemd. In het algemeen is het wellicht goed om ons te realiseren dat het wellicht beter als er sprake is van een kleine overlap, dan van hiaten.

Ik kom dan te spreken over de versterking van de beroepsnormering. Allereerst gaat het dan om gedrags- en beroepsregels. Deze zullen door de beroepsorganisaties zelf moeten worden ontwikkeld en zullen bij verordening moeten worden vastgesteld. De eindverantwoordelijkheid voor deze regels ligt altijd bij Justitie. Verordeningen moeten, voordat ze in werking kunnen treden, door Justitie worden goedgekeurd. Dat kan ook moeilijk anders, omdat de gerechtsdeurwaarder een essentiële functie in ons rechtsbestel vervult. Overigens worden de gedrags- en beroepsregels ingevolge artikel 94 de eerste keer door mijzelf vastgesteld bij ministeriële regeling.

Mevrouw Timmerman-Buck vroeg of een structurele beoordeling van verordeningen wel mogelijk is. Zij uitte twijfels bij de beschrijving van de gang van zaken bij de voorafgaande toetsing aan verordeningen. Daarbij zijn inderdaad ook de informele beïnvloedingsmogelijkheden beschreven. Die zijn gebaseerd op de ervaringen met de advocatuur en, meer recent, het notariaat. De kracht daarvan wil ik niet licht onderschatten. Uiteraard komt daarbij dat de publiekrechtelijke beroepsorganisatie zich zeer bewust zal zijn van haar positie en verantwoordelijkheid in de nieuwe constellatie. Ik heb daar in elk geval het volste vertrouwen in. Ik wijs er daarnaast op dat de belangrijke verordeningen, namelijk de administratieverordening en de gedrags- en beroepsregels, voor de eerste maal door mijzelf, dat wil zeggen door Justitie zullen worden vastgesteld. Daarmee wordt een stevig fundament voor de toekomst gelegd. Hier komt bij dat ook wijzigingen alleen met toestemming van de staatssecretaris tot stand kunnen komen. Met andere woorden, Justitie zet hier toch eigenlijk gewoon de toon en zij houdt er bovendien greep op.

Voorzitter! Ook het tuchtrecht is een belangrijk element van de beroepsnormering. Er is gevraagd of het niet wenselijk is dat publicatie van uitspraken in tuchtzaken wordt bevorderd. Zoals in het algemeen voor rechtspraak geldt, is het ook voor tuchtzaken zo dat de openbaarheid van de uitspraak van groot belang moet worden geacht voor de verdere ontwikkeling van het beroep. Ik ga er zonder meer van uit dat ook de Koninklijke Beroepsgroep van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) dit belang inziet. Wel zullen bij publicatie de regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene in acht moeten worden genomen, die bij publicatie natuurlijk ook gewoon gelden voor de rechtspraak. Voor de wijze van publicatie staan ons tegenwoordig heel veel middelen ter beschikking. In overleg met de KBvG bezie ik graag of publicatie via bijvoorbeeld internet tot de mogelijkheden behoort.

Ik kom bij het belangrijke en principiële punt van de vorming van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Het doet mij buitengewoon veel genoegen om hier te horen dat, hoewel de fracties van de SGP en de RPF/GPV niet warm lopen voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie, zij zich daarmee in dit geval uiteindelijk toch kunnen verzoenen. De twee redenen die de heer Holdijk daarvoor aandroeg, onderschrijf ik ten volle. Ik benadruk ze nogmaals. De eerste reden is de beperkte verordeningsbevoegdheid: dus geen marktgevoelige onderwerpen. De tweede is het feit dat alle beroepsgenoten eronder vallen, waarbij met name de gedrags- en beroepsregels van belang zijn.

Ik kom te spreken over de gedrags- en beroepsregels. Mevrouw Timmerman-Buck heeft gevraagd naar de verhouding tussen de wettelijke goedkeuringscriteria van verordeningen en de vier toetsingspunten die in de memorie van antwoord zijn genoemd. Artikel 82, lid 1, noemt strijd met het recht of het algemeen belang als grond om goedkeuring te onthouden. In de memorie van antwoord is deze eerste toetsingsgrond nader ontleed in drie afzonderlijke punten. Schrijft de wet regeling bij verordening voor? Is de verordening wel het lichtst mogelijke middel om het doel te bereiken, dus beperken de voorgestelde regels niet onnodig de marktwerking? Dat zijn de eerste twee punten. Het derde punt is de strijd met andere rechtsregels. De onduidelijkheid die hierover bestaat, zit waarschijnlijk daarin dat de twee eerstgenoemde punten ook al afzonderlijk in de wet voorkomen, namelijk in artikel 80, de leden 1 en 2. Voor de praktijk, dat wil zeggen voor de praktische hantering van de criteria, zie ik eigenlijk geen problemen. Je zou het derde criterium, dat in de memorie van antwoord is genoemd, namelijk strijd met andere rechtsregels, kunnen zien als een specimen van strijd met het recht, zoals in de wet is genoemd.

Mevrouw Le Poole heeft een vraag gesteld over de stelling in de memorie van antwoord dat de rechter voorrang moet geven aan zaken waarin een termijn voor de uitspraak is gesteld, boven zaken waarin dat niet het geval is. Zij vraagt of in de memorie van antwoord bedoeld is, dat te zeggen. Dat is echter niet het geval. Voorrang voor de een betekent noodzakelijkerwijze achterstand voor de ander. In het algemeen is dat niet wenselijk. De volgorde waarop de rechter ingekomen zaken behandelt en afdoet, is typisch overgelaten aan het oordeel van de rechter. Daaraan zou toch niet zomaar moeten worden getornd. Dat in een beperkt aantal gevallen omwille van bijzondere eisen die aan de desbetreffende rechtsgang worden gesteld, een termijn voor de uitspraak is gesteld, doet hieraan ten principale niet af.

Mevrouw Timmerman-Buck heeft gevraagd waarom de kandidaat-gerechtsdeurwaarder geen geldboete kan worden opgelegd. Zoals mijn ambtsvoorganger, de heer Cohen, de Kamer al in de memorie van antwoord heeft bericht, is de reden daarvoor niet meer precies te achterhalen. Iedereen die ambtshandelingen verricht, is zonder uitzondering ertoe gehouden, hierbij behoorlijk te handelen. Dit staat buiten kijf. Hij of zij kan hierop tuchtrechtelijk worden aangesproken. Toch vind ik onderscheid in bestraffing tussen een gerechtsdeurwaarder en een kandidaat te verdedigen. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder is niet door de Kroon benoemd tot gerechtsdeurwaarder; hij werkt soms als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder onder verantwoordelijkheid van de echte gerechtsdeurwaarder. Gegeven deze gezagsverhouding zal de kandidaat vaak de aanwijzingen van zijn werkgever moeten opvolgen. Natuurlijk heeft hij hierbij een eigen verantwoordelijkheid en zijn de toepasselijke behoorlijkheidsnormen hetzelfde, maar vanuit die gezagsverhouding is een verschil in bestraffing verdedigbaar.

Dit is temeer het geval nu de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet per se iemand hoeft te zijn die al enige tijd bij een gerechtsdeurwaarder in dienst is. Het kan immers ook om iemand gaan die nog maar pas in dienst is, of om een stagiair die net zijn opleiding heeft afgerond en die in de ambtspraktijk onder toezicht en begeleiding van de deurwaarder ervaring moet opdoen. De beginneling en de stagiair zullen in de regel erop vertrouwen dat de instructies van de gerechtsdeurwaarder voldoen aan de eisen van behoorlijkheid en betamelijkheid.

Overigens blijft de gerechtsdeurwaarder te allen tijde verantwoordelijk voor de kandidaat en diens gedrag, en kan hij daarop worden aangesproken. Als hem iets te verwijten valt, kan hem wel een boete of een zwaardere maatregel worden opgelegd. De gerechtsdeurwaarder kan uiteindelijk zelfs uit zijn ambt worden gezet als hij de boete niet betaalt. De kandidaat bekleedt een ambt en kan niet door de sanctie worden getroffen.

Wel kan de enkele berisping al leiden tot beëindiging van het kandidaat-gerechtsdeurwaarderschap als het ambt of de vervulling ervan is geschaad. Dit is een behoorlijke stok achter de deur. Ook kan een enkele berisping gevolgen hebben bij een eventueel verzoek tot benoeming in het ambt. Een berisping stelt dus bepaald niet weinig voor en moet als een buitengewoon ernstig te nemen waarschuwing worden gezien.

Mevrouw Le Poole heeft gevraagd waarom kandidaat-gerechtsdeurwaarders een berisping wordt opgelegd onder toezegging van een boete. Zij vroeg wat de zin ervan is dat je een boete wel kunt aankondigen, maar niet zelf kunt opleggen. Ik kan mij slechts voorstellen dat deze bepaling betrekking heeft op gevallen waarin de kandidaat is benoemd tot gerechtsdeurwaarder. De betrokkene krijgt dan als kandidaat een berisping met vooraangekondigde boete opgelegd, terwijl de boete wordt geëffectueerd zodra hij gerechtsdeurwaarder geworden is. Ik ben het er met mevrouw Le Poole over eens dat herbezinning op dit punt gepast is. Het is immers lichtelijk inconsistent. Wij zullen bezien of deze sanctie praktisch nut heeft.

Mevrouw Timmerman-Buck, mevrouw Le Poole en de heer Holvast hebben gevraagd naar de reparatie van de wet. Verschillende sprekers hebben op onvolkomenheden gewezen en ook in de schriftelijke behandeling is een aantal onvolkomenheden naar voren gekomen. Ik heb genoteerd dat er een punt is rondom het geregistreerde partnerschap. Verder is er het onderscheid tussen nietigheid en vernietigbaarheid van ambtshandelingen. In de memorie van antwoord zijn beide punten al erkend. Hierbij komt de jegens een kandidaat-gerechtsdeurwaarder te treffen sancties, dus de boete die je alleen op termijn kunt opleggen, en de bevoegdheid van de Nationale ombudsman. Het kon niet uitblijven: zelfs na een wetgevingstraject van bijna negen jaar zijn de eerste gebreken al ontdekt voordat de wet in werking treedt. Deze wet is daar bepaald niet uniek in; veegwetjes zijn tegenwoordig meer regel dan uitzondering.

Ik constateer dat de genoemde onderwerpen van verschillend gewicht zijn en daarom een verschillende aanpak vergen. De rol van de Nationale ombudsman zou ik heel zorgvuldig willen bekijken. Ook het onderscheid tussen nietigheid en vernietigbaarheid moet heel goed bezien worden. Dit betreft echt wat meer dan alleen een technische omissie. Daar moet dus op gestudeerd worden. De twee andere punten zullen in ieder geval snel gerepareerd worden. Die kunnen we wellicht bij een ander wetgevingstraject betrekken. Voorzover ik kan overzien, bestaat hierover politiek geen verschil van opvatting. Ik zeg de Kamer graag toe, dat als wij een wet als deze hebben, wij zullen proberen die up to date te houden.

Voorzitter! Mevrouw Le Poole vroeg of het overleg tussen de Registratiekamer en de KBvG over de informatiehuishouding is afgerond. Het overleg met de beroepsgroep en de Registratiekamer over de informatiehuishouding is nog niet afgerond. De opzet is, dat het gebruik van informatie in de administratie van de deurwaarder wordt vastgelegd, zodat periodiek en achteraf de rechtmatigheid van het gebruik kan worden vastgesteld. Deze wijze van vastleggen alsmede het toezicht zal in de administratieverordening aan de orde komen.

De heer Holdijk heeft nog een belangrijk punt aangesneden: langs welke weg wordt zicht gehouden op de toegankelijkheid? Marktwerking bij juridische beroepsbeoefening brengt met zich, dat de overheid meer op afstand wordt geplaatst en geen directe bemoeienis met de praktijkvoering meer heeft, terwijl tegelijk diezelfde overheid er zich steeds van zal moeten vergewissen, dat er zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende aanbod beschikbaar is. Het gaat immers om beroepen die in ons rechtsbestel een kernfunctie vervullen. Aan het beleid ter bevordering van marktwerking is dan ook de consequentie verbonden, dat op dit punt naar nieuwe beleidsinstrumenten moet worden gezocht. Met het oog daarop heeft het Schoordijkinstituut van de Katholieke Universiteit Brabant vorig jaar geadviseerd te komen tot een permanente monitoring van de drie vrije juridische beroepen: de advocatuur, het notariaat en de gerechtsdeurwaarders. De monitoring is vooral gericht op kwaliteit, toegankelijkheid, ook in de zin van tariefsstelling, en continuïteit. Het advies komt er in het kort op neer, dat monitoring goed past bij de huidige verhoudingen tussen de overheid en de beroepsorganisaties en dat zij het best kan worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met die organisaties.

Mijn conclusie naar aanleiding van het advies is, dat bij de beroepsorganisaties belangstelling is voor een vorm van systematische informatievoorziening over wat ik voorlopig maar noem: de staat van de rechtspraktijk. Ik wil de komende maanden dan ook samen met de beroepsorganisaties onderzoeken hoe aan de informatievoorziening verder gestalte kan worden gegeven. Mijn gedachte gaan daarbij uit naar een informatievoorziening in de vorm van periodieke trendrapportages over aspecten als kwaliteit, toegankelijkheid en prijsstelling.

Dan heeft mevrouw Le Poole gevraagd of er in relevante gevallen afstemming zal zijn tussen regelingen die zowel voor belastingdeurwaarders als voor gerechtsdeurwaarders van belang zijn. Ik zeg die afstemming graag toe. In de memorie van antwoord is daarvan een voorbeeld gegeven. Het ging daarbij om het binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Justitie en Financiën hebben die activiteit toen goed met elkaar kunnen afstemmen. Langs die lijn wil ik heel graag doorgaan.

De heer Holdijk heeft een vraag gesteld over de verhouding van de landelijke bevoegdheid versus de ministerieplicht, die tot op heden arrondissementaal is. Met de introductie van een landelijke bevoegdheid krijgt de deurwaarder de mogelijkheid ook buiten zijn arrondissement te treden. Of van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt, moeten wij natuurlijk afwachten. Dat zal waarschijnlijk per regio verschillen. Ik verwacht geen grote aardverschuiving. De mogelijkheid is eigenlijk met name interessant voor opdrachtgevers als de dichtstbijzijnde deurwaarder in een ander arrondissement is gevestigd.

De heer Holdijk heeft ook gevraagd naar de stand van zaken van het werk van de commissie-Van der Winkel. Het voorbereidend onderzoek is inmiddels afgerond en de kostprijs van de ambtshandelingen is bepaald. Aan de concept-AMvB die deel zal uitmaken van het rapport van de commissie, wordt thans de laatste hand gelegd. Ik meen dat het eerder juni dan april zal zijn voordat de AMvB in werking kan treden.

Voorzitter! Het ziet ernaar uit, dat inwerkingtreding van de wet per 1 april aanstaande niet haalbaar is. Voordat de wet in werking kan treden, dient nog een aantal lagere regelingen tot stand te worden gebracht. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer twee maanden geleden met de memorie van antwoord een overzicht gegeven. Een aantal regelingen is thans in concept gereed en zij zijn voor advies naar de KVG gezonden. Deze regelingen zijn: de algemene maatregel van bestuur over het ondernemingsplan, de administratieverordening, de ministeriële regeling over de rente op derdegelden, de algemene maatregel van bestuur over de toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder en de algemene maatregel van bestuur over de opleiding en de stage van de gerechtsdeurwaarders. Al met al is dat heel wat. Ook hier geldt: 1 juni is realistischer dan 1 april.

Voorzitter! Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn beantwoording.

Mevrouw Timmerman-Buck (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie en ook voor de toezeggingen die zij vanmiddag op een aantal punten heeft gedaan. Ik ga nog op twee kwesties in.

De eerste betreft de vrijere tariefvorming bij de relatie tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarders. De staatssecretaris zei dat de ontwikkelingen op dit punt nauwkeurig zullen worden gevolgd. Ik twijfel uiteraard op geen enkele manier aan de intenties van de staatssecretaris, maar is het niet wijs het resultaat van het volgen van de ontwikkelingen bij de gerechtsdeurwaarders, de advocatuur en de notarissen over bijvoorbeeld twee jaar, maar ik geef die termijn graag voor een betere, in een samenhangend geheel te bezien en dat, voorzien van een kabinetsreactie, ook deze Kamer te doen toekomen?

Dan kom ik op de geldboete. Die kan volgens het aan de orde zijnde wetsvoorstel niet worden opgelegd aan kandidaat-gerechtsdeurwaarders. De staatssecretaris zegt terecht dat de gevolgen van een enkele berisping behoorlijk ernstig kunnen zijn. Ik vertaal het even in mijn eigen woorden, maar de staatssecretaris knikt. Zou juist dat geen reden kunnen zijn de geldboete, die voor betrokkene een lichter karakter kan hebben, toch in de wet neer te leggen als een mogelijke maatregel ten aanzien van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder? Er komt nog iets bij. De staatssecretaris zei dat kandidaat-gerechtsdeurwaarders in de regel werken op basis van een gezagsverhouding met een gerechtsdeurwaarder. Dat klopt, maar de staatssecretaris gaat daarbij kennelijk uit van de veronderstelling dat een geldboete op de een of andere wijze móét worden opgelegd. Het gaat mij er niet om dat een geldboete móét worden opgelegd. Ik wil slechts de mogelijkheid daartoe, met alle varianten die verder denkbaar zijn, in de wet opgenomen zien. Vergelijk je deze situatie met die van een advocaat-stagiair in het licht van het klachtrecht, dan zie je dat er in dat geval rekening wordt gehouden met de stagestatus, waaraan ook is gerefereerd in het geval van de gerechtsdeurwaarders, en de verantwoordelijke patroon. Wat dat betreft zie ik niet zoveel verschil met de advocaten. Daar komt tot slot nog bij dat de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk ook niet anders wordt behandeld dan de notaris zelf, behalve bij echte beginnelingen. Dat is echter weer een specificatie van de situatie, waarvoor ik ook alle ruimte wil laten.

Het moge overigens duidelijk zijn dat wij het met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel van harte eens zijn.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord en de kleine toezeggingen die zij heeft gedaan. Daarmee is zij tegemoetgekomen aan onze concrete wensen. De staatssecretaris heeft gezegd dat de invoering van de wet niet per 1 april plaatsvindt. Ik ga ervan uit dat de invoering niet plaatsvindt, voordat alle regelingen gereed zijn en voordat het noodzakelijke overleg is afgerond. Dat spreekt haast vanzelf. Bij welk wetsvoorstel neemt de staatssecretaris de reparaties mee die zij heeft toegezegd? Er wordt nog een reparatiewet in verband hiermee aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer, maar dat is een andere. Wellicht kan de staatssecretaris daar nog wat over zeggen.

De heer Holdijk (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar systematische en vrij volledige beantwoording van de vragen en opmerkingen van onze fracties. Zij verkeert in een luxe positie, waar zij zelf geconstateerd heeft dat zij als vierde staatssecretaris bij dit onderwerp betrokken is en in minder dan een maand al tot afronding kan komen van dit wetsvoorstel. Daar zullen de drie vorige staatssecretarissen met jaloersheid naar kijken, naar ik vermoed.

Naar ik heb begrepen, zal het advies van de commissie-Van der Winkel eerstdaags worden aangeboden. Blijkbaar was de inschatting van medio januari toch wat te optimistisch, maar ik ga ervan uit dat de jongste rapportage realistisch zal blijken te zijn.

Met betrekking tot het financiële toezicht en de afstemming tussen BFO en SGG heb ik om een toezegging gevraagd. Als ik de staatssecretaris goed heb beluisterd, is zij ook voornemens te werk te gaan in de lijn zoals ik die aangaf, namelijk dat eerst ervaringen zullen worden opgedaan en dat wanneer die aanleiding geven tot een bijstelling van de werkwijze, in casu mogelijke vermindering van het toezicht op de SGG-deurwaarders, de bereidheid tot die bijstelling bestaat.

Wat betreft de landelijke bevoegdheid zullen wij moeten zien wat de betekenis ervan zal zijn. Ik kan mij er inderdaad wel iets bij voorstellen wanneer een kantoor aan de grens van een arrondissement is gevestigd en dus ook voor het naast gelegen arrondissement betekenis kan hebben, maar die landelijke betekenis zie ik nog niet zo onmiddellijk.

Het deed mij deugd dat de staatssecretaris gedachten heeft ontwikkeld ten aanzien van de toekomstige situatie. Het stemt mij nog verheugder dat het oriëntatiepunt kennelijk niet meer het NYFER-rapport uit 1990 is, juist omdat ik daarin een onbalans aantrof tussen wat enerzijds uit economisch beleid wenselijk is en wat anderzijds met het oog op ons rechtssysteem vereist en gewenst is. Ik mag hopen dat het advies van de KUB, dat mij overigens onbekend was, en dat kennelijk op monitoring van de beroepsorganisaties is gericht, evenwichtiger zal zijn.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden die reeds op voorhand hun steun aan het onderhavige wetsvoorstel hebben betuigd.

Mevrouw Timmerman-Buck heeft terecht gezegd dat de ontwikkelingen met betrekking tot de vrije tariefsvorming nauwlettend zullen worden gevolgd. Zij heeft voorgesteld om over ongeveer twee jaar een rapportage over de tariefstellingen binnen de drie belangrijkste juridische beroepsgroepen op te stellen en die naar de Kamer te zenden. Dat is mijns inziens een goed voorstel. Wel lijkt het mij dienstig die naar beide Kamers te zenden. Ik weet niet of twee jaar de goede termijn is. Ik kan mij voorstellen dat er iets meer tijd nodig is om de ontwikkelingen te kunnen beoordelen. Het is inderdaad goed dat beide Kamers kunnen nagaan of het beleid de juiste kant opgaat.

Mevrouw Timmerman achtte het, gelet op de ernstige consequenties van een berisping, nodig dat een geldboete als minder zware sanctie wordt ingevoerd. Ik heb al gezegd dat dit punt nader bezien zal worden. In het kader van reparatiewetgeving zullen beide opties nader beargumenteerd aan de Kamer voorgelegd worden. De suggestie om na te gaan hoe een en ander bij de notarissen is geregeld, is een belangrijke aanvulling.

In reactie op de opmerkingen van mevrouw Le Poole wijs ik erop dat de wetgeving niet voor 1 juni aanstaande van kracht zal worden. De wet zal zeker niet ingevoerd worden voordat de AMvB's zijn geslagen.

Ik kan nog niet zeggen in het kader van welk wetsvoorstel de kleinere technische reparaties aangebracht kunnen worden. Wij zoeken naarstig naar een wetsvoorstel dat zekere overeenkomsten met deze materie heeft en dat over niet al te lange tijd behandeld kan worden.

De heer Holdijk heeft gelijk dat ik mijn zegeningen moet tellen: zo'n geringe inspanning en dan al een wetsvoorstel aangenomen krijgen! Het is voorwaar niet niks.

De heer Holdijk is teruggekomen op het financieel toezicht. Ik heb inderdaad gezegd dat aanpassingen mogelijk zijn nadat er ervaring met de wet is opgedaan.

De heer Holdijk ziet niet het belang van het landelijk opereren van deurwaarders. De tijd zal moeten leren wie er gelijk heeft. Misschien blijft het beperkt tot de bescheiden invulling waarbij men alleen net over de grens van een arrondissement de dichtstbijzijnde deurwaarder zoekt, maar er zijn ook andere ontwikkelingen mogelijk. Ik verwacht overigens ook geen grote verschuivingen.

De heer Holdijk constateerde een onbalans in het NYFER-rapport. Het onderzoek van de KUB kan een en ander inderdaad corrigeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 16.55 uur tot 17.05 uur geschorst.

Naar boven