Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de werktuigenvrijstelling (Wet wijziging werktuigenvrijstelling) (25736).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Dijk (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Met de behandeling in deze Kamer van dit wetsvoorstel komt er een einde – misschien moet ik spreken over een voorlopig einde – aan een vele jaren durende discussie tussen regering en beide Kamers over het bereik van de zogenaamde werktuigenvrijstelling in de onroerendezaakbelasting (OZB). De discussie – beter is het, te spreken over het verschil van mening – tussen beide Kamers vond haar oorsprong in een ingrijpend amendement op een door de regering ingediend wetsvoorstel dat in oorsprong niet zoveel in het bereik van deze vrijstelling beoogde te veranderen. Het amendement deed dit wél, maar stuitte niet op overwegende bezwaren van de regering.

Het was de Eerste Kamer vanaf het begin duidelijk dat het geamendeerde wetsvoorstel een vérstrekkende beperking van de werktuigenvrijstelling inhield, met belangrijke financiële gevolgen voor het bedrijfsleven. Er was sprake van een verzwaring van de lastendruk die tevens een verschuiving inhield. Pogingen onzerzijds om bij de indieners van het amendement en bij de regering enig inzicht te verkrijgen in de omvang van de financiële gevolgen van het amendement, leidden tot de ontnuchterende conclusie dat die gevolgen niet bij benadering konden worden vastgesteld. Wij konden geen andere gevolgtrekking maken dan dat wij hier te doen hadden met slechte wetgeving: een aanvankelijk door de regering niet beoogde lastenverzwaring en -verschuiving waarvan de omvang onbekend was. Hier paste slechts een afwijzend stemgedrag.

Om de impasse te doorbreken, besloot de regering om de artikelen waarin het amendement was verwerkt, buiten werking te stellen in afwachting van definitieve wetgeving. De ervaringen die de regering op weg naar zulke definitieve wetgeving heeft opgedaan, sterken ons in de overtuiging dat deze Kamer niet lichtzinnig maar op goede gronden afwijzend heeft gereageerd op het geamendeerde wetsvoorstel.

De regering heeft aanvankelijk nieuwe wetgeving voorbereid waarin de doelstellingen van het amendement zouden worden verwezenlijkt, dat wil zeggen: een aanzienlijke beperking van de werktuigenvrijstelling en een lastenverschuiving van burgers naar bedrijfsleven.

Van deze weg is de regering teruggekeerd. Waarom? Niet alleen waren de effecten wederom niet goed te kwantificeren, zo lezen wij in de memorie van toelichting, maar aan de hele uitvoerbaarheid van de nieuwe regels moest worden getwijfeld. Vooral de waardering van leidingen, kabels en buizen werd niet goed uitvoerbaar geacht. Juist deze categorie zou het grootste effect op de verzwaring van de lastendruk hebben gehad.

Wij zijn blij dat de regering op die weg niet is voortgegaan, maar een andere weg is ingeslagen. Nu ligt een wetsvoorstel voor ons waarmee uitdrukkelijk wordt beoogd, geen verhoging van de lastendruk noch een lastenverschuiving te bewerkstelligen. Wel wordt de tekst van de werktuigenvrijstelling terminologisch aangepast aan het Burgerlijk Wetboek. Blijkens de toelichting acht de regering de nieuwe terminologie vrijwel synoniem met de oude, zodat geen substantiële gevolgen voor de lastendruk en de lastenverdeling behoeven te worden gevreesd. Helemaal zeker is de regering op dit punt niet, en wij evenmin. Wij sluiten niet uit, dat deze wet toch weer onbedoelde gevolgen zou kunnen hebben, maar gezien de betrekkelijk kleine onzekerheidsmarge zijn wij geneigd de regering hier het voordeel van de twijfel te geven en haar overigens te mogen houden aan de expliciete bedoelingen van de wet, ook in die gevallen waarin de praktijk achteraf zou blijken af te wijken van die bedoelingen.

Wij hebben kennis genomen van beide moties van de Tweede Kamer, waarin de regering wordt verzocht de financiële gevolgen van de werktuigenvrijstelling en van deze wet nauwkeurig te volgen. Wij van onze kant zullen de uitvoering en resultaten van die moties volgen. Het laatste woord over de werktuigenvrijstelling is waarschijnlijk nog niet gesproken.

Minister Peper:

Voorzitter! Ik dank de heer Van Dijk voor zijn woorden van waardering voor de weg die de regering met het wetsontwerp is ingeslagen. Mag ik hem zeggen dat, kennisnemend van de geschiedenis van dit wetsvoorstel, duidelijk is dat hij zeer gelijk heeft dat de Eerste Kamer destijds terecht 'nee' heeft gezegd tegen het amendement van de toenmalige Tweede-Kamerleden Schoots en mevrouw Bijleveld? Volgens dat amendement mocht de werktuigenvrijstelling niet meer bedragen dan 25% van de bepaalde waarde van het onroerend goed, zoals het toen nog heette, nu de onroerende zaak. Die wetsgeschiedenis lezend, valt in ieder geval de willekeur op. Je kunt je onroerende zaken voorstellen waarbij de helft of zelfs meer onder de definiëring van een werktuig valt. Dat zou evidente onrechtvaardigheden met zich brengen.

Uit de wetsgeschiedenis kan men overigens lezen dat er toen heel wat studie en overleg met betrokken organisaties is geweest. Inmiddels is het Burgerlijk Wetboek gewijzigd. Het is allemaal uitvoerig beschreven in de memorie van toelichting op het wetsontwerp. Ik geef de heer Van Dijk zeer toe dat, deze wetsgeschiedenis lezend, de Kamer de regering heeft aangespoord om tot een preciezere omschrijving te komen. Dat bleek mij ook toen ik mij uit anderen hoofde met deze zaak bezighield. Die preciezere omschrijving is nu in het wetsvoorstel te vinden.

De precisering die hier wordt geprobeerd te geven van het begrip 'werktuig' heeft een grote mate van eenvoud en doorzicht. Dat blijkt ook als ik mij een voorstelling probeer te maken van een onroerend zaak waar zich ook werktuigen ophouden. Met de kanttekeningen die aan de overzijde zijn gemaakt, lijken wij voldoende houvast te hebben om de uitgangspunten van de regering, te weten geen lastenverzwaring en ook geen lastenverschuiving, een heel goede kans te geven en meer dan dat. Ik geef toe dat de taxatie daarvan buitengewoon goed moet worden gevolgd, gelet op de wetsgeschiedenis en de praktijk. Het bleek dat niet erg bekend was wat in de praktijk des levens onder die werktuigenvrijstelling viel. Er is bij taxaties gezegd: dat zijn werktuigen, dat nemen wij niet mee. Om die begrijpelijke reden is er ook geen boekhouding van gehouden. Ik meen dat het nu veel preciezer kan gebeuren. De moties van de overzijde hebben de regering gedrukt op de noodzaak om dat goed te volgen. Wij hebben in overleg met de Waarderingskamer voorzien in een snelle adviesaanvrage over de uitvoering van die moties. Wij verwachten dat die adviesaanvrage nog dit jaar naar de Waarderingskamer kan worden gestuurd, opdat een en ander heel precies kan worden gevolgd. Om redenen van uitvoeringstechnische aard is het wetsvoorstel in de herfst van dit jaar ingediend, opdat wij voldoende tijd hebben om een en ander in werking te zetten.

Voorzitter! Ik neem met waardering kennis van de waarderende woorden van de geachte afgevaardigde de heer Van Dijk voor dit wetsvoorstel. De geschiedenis leert dat wij deze uitvoeringspraktijk zeer goed moeten volgen. De regering zegt u dat gaarne toe.

De voorzitter:

Mij blijkt dat er geen behoefte bestaat aan een tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven