Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels op het gebied van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie) (22160).

(Zie vergadering van 10 december 1996.)

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik wil er in de eerste plaats mijn waardering voor uitspreken dat de Eerste Kamer de bereidheid heeft opgebracht om dit wetsvoorstel nog in 1996 te behandelen. De timing rondom dit wetsvoorstel is namelijk in verschillende opzichten van belang, maar daar kom ik later nog op terug.

Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar de bijdragen en er springen, los van een aantal andere punten, met name twee zaken uit. Er was ten eerste brede kritiek op de rommelige indruk die dit wetsvoorstel maakt en ten tweede werd gevraagd of het verstandig is om dit wetsvoorstel door te zetten. Men vroeg zich af of het niet beter zou zijn om een tijdje te wachten tot er duidelijkheid bestaat over de exercitie rondom het rapport Markt en overheid van de hier in dit huis niet geheel onbekende prof. Cohen.

Laat ik over het eerste punt kort zijn. De pretenties die ik heb rondom dit wetsvoorstel zijn redelijk in overeenstemming met de kwalificatie die deze Kamer daaraan heeft gegeven. Dit is geen prachtig bouwwerk. Toen de architect de opdracht kreeg, had het de pretentie van een mooie villa op een toplocatie en je zou kunnen zeggen dat het nu een op zichzelf nuttige, maar minder fraaie schuur is op een andere locatie. Maar ook dat kan nog heel nuttig zijn en dat is het ook.

Dit wetsvoorstel heeft een bijzondere geschiedenis doorlopen. Er is terecht gezegd dat een aantal vraagstukken, die er in eerste instantie in geregeld zouden worden, in de loop van de tijd al lang zijn opgelost. Vervolgens is er onder het hoofd van het wetsvoorstel een aantal andere prangende vraagstukken opgelost, maar dat laat onverlet dat het nuttig is. De kwalificatie "plak- en broddelwerk" die een van de geachte afgevaardigden gebruikte, vind ik weer een beetje doorgeslagen. Maar goed, als je verwacht dat er een mooie luxueuze villa wordt gebouwd, dan kan ik mij voorstellen dat je zoiets zegt als er uiteindelijk een schuur staat. Ik heb wat dat betreft dus geen pretenties. Laten wij daarom kijken naar de functionaliteit. Wat lost dit wetsvoorstel op? Dat is eigenlijk mijn inzet in deze discussie, niet meer en niet minder.

Dan kom ik op het vraagstuk of het niet verstandiger is om dit wetsvoorstel aan te houden. Ik heb inhoudelijke overwegingen om het zo snel mogelijk af te ronden. Dat slaat op het regelen van het MAP en het heeft te maken met een aantal lastige mededingingskwesties die in deze sector spelen. Ik kom daarop terug. Ik constateer overigens dat er naast kritiek op de mededinging ook waardering bestaat voor de andere aspecten die in dit wetsvoorstel worden geregeld. Ik wijs met name op MAP. De heren Van Dijk, Zijlstra, Hessing en Van den Berg zijn hier zeer uitgesproken over. Weliswaar heeft de heer Loudon een aantal kritische kanttekeningen gemaakt, maar ik zal straks proberen aan te geven dat zijn kritiek wordt gerepareerd door dit wetsvoorstel.

Verder zijn de MAP-bepalingen op zichzelf van grote betekenis in het proces waarin wij nu zitten bij Economische Zaken bij het maken van een nieuwe MAP-afspraak met EnergieNed. Die afspraak zal begin 1997 moeten worden gemaakt.

Voorzitter! Is het niet verstandiger om te wachten op de totale uitkomsten van het proces-Cohen, als ik dat zo mag zeggen? Ik ben op zichzelf voor zo'n vraag gevoelig. Ik loop daar niet voor weg. Ik heb zeer veel affiniteit met wat in dat rapport staat. Er is sprake van een goede analyse. Ik vind de hele benadering goed. Ik constateer ook dat de filosofie van het rapport-Cohen op een groot aantal punten spoort met de filosofie van dit wetsvoorstel. Je kunt moeilijk beweren dat in het licht van de filosofie van het rapport Markt en overheid het aannemen van het onderhavige wetsvoorstel een regret-stap is. Mijn stelling is dat het een no regret-stap is. Het is een stap in de goede richting. Het is niet volmaakt en het is misschien niet af. Ik maak in dit verband de volgende vergelijking. Je hebt een lekkend dak en je vraagt je af of je het dak nog twee jaar laat lekken of dat je het gaat repareren. Dat is op zichzelf niet fraai en misschien blijven er hier en daar wat kleine gaatjes zitten. Het is toch wat beter toeven in het bouwwerk.

De heer Zijlstra (PvdA):

Een belangrijke lek in dat dak is de gebrekkige vormgeving van de scheiding van risicodragend vermogen. Een energiemaatschappij heeft tussen de 14 en 20 mln. verloren laten gaan ten koste van de kW-gebruiker door deel te nemen aan Sport7. Zo'n lek is in dit wetsvoorstel zelfs voor energiegelieerde activiteiten niet gedekt. Als de minister er een nieuw dak op wil zetten dan heeft hij een belangrijk lek over het hoofd gezien. Het is maar een gedeeltelijk nieuw dak.

Minister Wijers:

De heer Zijlstra begrijpt mijn beeldspraak niet. Mijn pretentie is niet dat er een nieuw dak wordt gemaakt. Ik pretendeer dat de grootste gaten worden gedicht. Ik merk, dat deze beeldspraak zich nog tegen mij gaat keren. Wij zullen straks kijken hoe groot dat gat is. Ik kom daarover nog te spreken want de heer Zijlstra heeft mij met overtuiging en kracht van argumenten geteisterd.

Voorzitter! Als ik probeer een eerste beoordeling te geven van hoe het ligt bij de geachte afgevaardigden dan heb ik de indruk, dat de heren Hessing, Loudon en Van den Berg zeggen: repareer het dak maar even, terwijl ik de heren Zijlstra en Van Dijk nog echt moet overtuigen. Ik zal proberen de heren ervan te overtuigen dat het beter is de gaten thans te dichten.

Voorzitter! De marktsector pleit al jaren voor een regeling van de nevenactiviteiten van energiebedrijven. Waar komt het water echt door het dak? Dat is het geval op het gebied van de energiegerelateerde markten. Ik denk aan de installatiebranche, de allerbelangrijkste, en allerlei adviesdiensten. Nu is mij de vraag gesteld: waarom geen verbod op alle nevenactiviteiten en waarom kan niet worden volstaan met artikel 12, lid 1? Beperk de core business tot datgene waar je een monopolietaak hebt.

Voorzitter! Dat heb ik niet gedaan en dat heeft te maken met de wijze waarop de zaken zich in de afgelopen decennia in Nederland hebben ontwikkeld. Laten wij wel zijn; er wordt thans zeer kritisch gedacht over nevenactiviteiten van deze nutsbedrijven maar ik stel vast dat in het niet eens zo verre verleden ook door de politiek zeer stimulerend is opgetreden ten aanzien van die nevenactiviteiten. Als voorbeeld noem ik de bekabeling van ons land. Daarvan zeggen wij nu dat het net zo goed een commerciële activiteit zou kunnen zijn. Daar ben ik ook gevoelig voor. Vanochtend vroeg had ik een bijeenkomst over de elektronische snelwegen waarbij bleek dat de kabel in toenemende mate naast een nutsfunctie ook een commerciële functie krijgt. Overigens gebeurt dat weer niet voor 100%, hetgeen een interessant verschijnsel is. Men moet zich in elk geval afvragen of Nederland de voorsprong zou hebben die het nu heeft op het terrein van de bekabeling – 95% van de gezinnen is aangesloten op de kabel – wanneer niet indertijd met volle steun van de politiek de nutsbedrijven dergelijke activiteiten hadden ontwikkeld. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn opgetreden op bepaalde besparingstechnologiegebieden.

Deze situatie wordt ook aangestipt in het rapport-Cohen. Er kunnen zich situaties voordoen waardoor er door nutsbedrijven als het ware een markt wordt gemaakt die later in toenemende mate commerciële dimensies krijgt. Daardoor kan een nutsfunctie evolueren tot een puur commerciële activiteit, zoals in de telecommunicatiesector het geval is. Echter, wat de ontstaansgeschiedenis betreft moeten wij blij zijn dat de genoemde bedrijven die rol hebben gespeeld.

Ook omdat er bijzonder weinig klachten zijn geuit over de niet-energiegerelateerde activiteiten van nutsbedrijven vond ik het, mede gelet op wat ik zojuist stelde, wat ruw om van nu af aan te verbieden dat dergelijke activiteiten zouden worden ontwikkeld. Ik heb mij in dit wetsvoorstel dan ook gericht op die nevenactiviteiten waar zich op basis van het piepmechanisme de grootste vraagstukken voordoen. Misschien is dit analytisch-wetenschappelijk weinig fraai, maar het is wel praktisch. Daar doen zich de grote problemen voor en ten aanzien daarvan komt vanuit de marktsector – men denke aan Uneto – zware druk om deze wet snel in te voeren. Door verschillende geachte afgevaardigden is verwezen naar de brieven van Uneto en de onderzoeken van KPMG. Daarin worden vreselijke getallen genoemd, voor wat ze waard zijn. Daar treed ik nu niet in, maar ze geven wel aan dat het om een verschijnsel van betekenis gaat en dat er echt op korte termijn een oplossing moet komen. Als men daarmee wacht tot na 2000 zal er een betekenend werkgelegenheidsverlies optreden in de installatiebranche. Dat is een acuut probleem dat moet worden opgelost waarbij moet worden bedacht dat de marktsector en de energiedistributiebedrijven er klaar voor staan om hiermee aan de slag te gaan.

Voorts acht ik de benadering van de Wet energiedistributie in hoofdzaak in lijn met het tussenrapport van de commissie-Cohen. Ik bespeur bij een aantal woordvoerders de neiging om de verschillen te benadrukken. Die zijn er; dat zal ik niet ontkennen. Echter, het gaat hier een beetje om de vraag of het glas voor een kwart leeg is of voor driekwart vol. Ik vond dat sommige geachte afgevaardigden wel érg bezig waren om het kwart dat leeg was te benadrukken. Daarom wil ik nu even de aandacht vragen voor het driekwart dat vol is.

In de eerste plaats wordt zowel in de tussenrapportage als in het wetsvoorstel het onderscheid gehanteerd tussen hoofd- en nevenactiviteiten. In de tweede plaats wordt ook in het tussenrapport de noodzaak erkend van een nieuw instrumentarium. Voor de nevenactiviteiten van energiedistributiebedrijven was dat ook nodig. In beide stukken gaat men uit van een scheiding tussen hoofd- en nevenactiviteiten in een aparte rechtspersoon. Aparte rechtspersonen zijn in beide benaderingen vennootschapsbelastingplichtig. Beide benaderingen geven regels voor de verhouding tussen moeder en dochter. Daar zijn overigens wel twee verschillen. In het voorstel van wet energiedistributie zijn geen extra regels opgenomen voor de niet-energieactiviteiten. Ook zijn niet alle regels uit het tussenrapport van toepassing op de energiegebonden dochters. Dat geef ik toe.

Voor de niet-energiegerelateerde activiteiten wordt in het wetsontwerp volstaan met een verplichte scheiding, Vpb-plichtigheid en de toepassing van het reguliere mededingingsrecht. De punten 2. tot en met 8. uit het lijstje van de geachte afgevaardigde de heer Van Dijk komen daarin dus niet voor. Niet-energiegerelateerde activiteiten hebben niet een concurrentieel voordeel ten opzichte van andere partijen uit de markt in het algemeen, vanuit de markt of vanuit de technologie geredeneerd. Het zijn in het algemeen wezenlijk andere activiteiten. Die zijn niet zozeer marktstrategisch, maar ik erken dat, zoals de heer Van Dijk en naar ik meen de heer Zijlstra hebben gezegd, in principe dochters van energiedistributiebedrijven in niet-energiegerelateerde activiteiten in potentie een voordeel zouden kunnen hebben, omdat er door de moeder monopoliewinsten zouden kunnen worden gemaakt in de core business. Die zouden een zeker financieringsvoordeel c.q. een andere risicoperceptie kunnen geven dan het geval is in normale concerns die in dezelfde tak van sport concurreren. Dat is mogelijk.

Het is met name dwingend omdat het risico van de wijze van omgaan met monopoliewinsten uiteindelijk niet zozeer wordt gedragen door het bedrijf zelf, al gebeurt dat in eerste instantie wel, maar kan worden afgewenteld op de captive costumer, de klant die geen alternatief heeft. Ik erken dat risico. Ik zeg er tegelijkertijd bij, dat het tot nu toe vooral een theoretisch risico is geweest. Tot nu toe zijn er weinig klachten over het hele verschijnsel geweest, maar ik moet vaststellen, dat de maatschappelijke waardering van dit verschijnsel aan het veranderen is.

Ik merkte dat dit voorjaar in de Tweede Kamer al, toen daar zeer kritisch werd gesproken over diversificatieneigingen van de energiedistributiebedrijven, overigens minder scherp dan in dit huis, maar het is weer een half jaar later. Meestal zit er dan wat achter. Natuurlijk worden dat soort maatschappelijke waarderingen gevoed door ontwikkelingen als Sport7. Nu vind ik altijd, maar zeker in dit huis, dat je ontzettend moet uitkijken dat de waan van de dag – Sport7 is in meerdere opzichten de waan van de dag geweest – ons drijft tot een waardering van diversificatieverschijnselen. Je moet de uitzondering niet de regel laten bepalen.

Weten wij eigenlijk voldoende of dit de uitzondering op de regel is? Hebben wij eigenlijk een goed inzicht in de portfolio in brede zin van de energiedistributiebedrijven en het risicoprofiel daarvan? Ik heb daarover in de Tweede Kamer al gesproken. Daar werd in een aantal bijdragen naar verwezen. Ik heb gezegd dat ik als ik mij er wat minder comfortabel bij ging voelen niet uitsloot, dat ik op een gegeven moment eens een onderzoek start om dat in kaart te brengen, om eens een beeld te krijgen of er voor de sector in zijn totaliteit eigenlijk sprake is van een trend om in toenemende mate te investeren in non-core activiteiten met een hoog risicoprofiel. Ik heb toen als een mogelijkheid geopperd dat ik dat eens nader wilde bestuderen.

In dit huis hoort het om te zien naar de reflectie van wat in de samenleving leeft. Niet zozeer gedreven door Sport7, maar wel gevoed door dat soort ontwikkelingen vind ik het geleidelijk aan mijn verantwoordelijkheid om zo'n onderzoek te starten. Ik heb dat niet eerder toegezegd, maar ik zeg de Kamer toe, dat ik het zal starten. Maar ik maak er wel een kanttekening bij.

Het gaat om het in beeld brengen van het risicoprofiel van de sector in zijn totaliteit. Ik voel er helemaal niets voor om als minister van Economische Zaken diep betrokken te raken bij individuele beslissingen in de portfolio van individuele energiedistributiebedrijven. Daarmee zou ik feitelijk de grote fout maken, dat de minister van Economische Zaken mede verantwoordelijkheid neemt voor investeringsbeslissingen van individuele energiedistributiebedrijven. Daar is het bestuur van de onderneming voor en daar wens ik niet in te treden. Mijn verantwoordelijkheid begint als er op basis van een trend, van een patroon in het gedrag van energiedistributiebedrijven iets optreedt waarvan de consequenties riskant zouden kunnen zijn voor de captive customer en dat daardoor om een beleidsmatige aanpak vraagt. Ik zeg de Kamer toe dat ik op zo kort mogelijke termijn zo'n onderzoek zal starten, maar overigens zonder er meteen consequenties aan te verbinden, want misschien valt het allemaal wel heel erg mee. En zodra dat onderzoek is afgesloten, zal ik zowel de Tweede als de Eerste Kamer van het resultaat op de hoogte stellen, inclusief de beleidsconclusies.

Overigens voeren wij deze discussie op een interessant tijdstip, want gelet op de Energienota en de Stroomlijnennotitie moeten wij ervan uitgaan dat er over tien jaar geen captive customers meer zullen zijn. Maar tien jaar is een lange periode en er kunnen grote fouten gemaakt worden, dus het lijkt mij van belang, niet op basis van gevoelens, van mogelijke zorgen over dit verschijnsel met de Kamer te spreken, maar op basis van feiten.

Voorzitter! Er worden in het wetsvoorstel ten aanzien van energiegerelateerde activiteiten een aantal regels gesteld voor de relatie tussen moeder en dochter. De benadering in het tussenrapport-Cohen gaat op drie punten verder, te weten op de punten 3, 4 en 5. Dit heeft te maken met een tijdelijk minderheidsaandeel van de moeder in de dochter, maximaal 30%. Daarover wordt geen uitspraak gedaan in het wetsvoorstel. Verder gaat het om een verbod op het inzetten van personeel van de moeder bij de dochter en om een plicht tot fysieke scheiding in de huisvesting. Dit laat overigens onverlet dat er op alle andere punten absolute overeenstemming is tussen het rapport-Cohen en het wetsvoorstel.

In het tussenrapport van de commissie-Cohen staat ook een opmerking over de praktische toepassingsmogelijkheden van die drie punten. Daarbij wordt nadrukkelijk een relatie gelegd tussen twee mogelijke trajecten. Het ene traject, dat ook in de pilot zal worden gevolgd, is continuering van de monopoliesituatie, het andere is een proces van liberalisering, waarbij het gaat om de vraag of je dan misschien op een andere manier tegen dit soort regels aan zou kunnen kijken. Wat dit betreft zal ik de resultaten van de pilotstudie volgen en zal ik ook nagaan, welke conclusies er in het rapport aan zullen worden verbonden. Ik hoop dat de Kamer het met mij eens is dat je in een proces van snelle liberalisering anders zou kunnen aankijken tegen de noodzaak om dit soort regels in detail uit te voeren dan wanneer de bestaande situatie zou voortduren.

Wat betekent dit nu allemaal voor het wetsvoorstel? De heer Van Dijk heeft mij hierover ter afsluiting van zijn bijdrage een aantal heel concrete vragen gesteld. Als ik daarop antwoord, kom ik meteen tegemoet aan een aantal vragen van de heren Zijlstra en Loudon.

De eerste vraag was, wanneer de werkgroep gereed zal zijn. De werkgroep is nu bezig met de pilotstudies, onder andere naar het vraagstuk van de energiedistributie. Men verwacht deze studies eind januari gereed te hebben en in februari het eindrapport te kunnen uitbrengen. Over de vraag wanneer er dan een kabinetsstandpunt zal zijn, beslis ik niet alleen. Het is een lastige materie en ik sluit niet uit dat ze nog wat discussie tussen de meest betrokken ministers zal geven. Maar ik zal mij er zeer sterk voor maken dat er in het eerste kwartaal van het volgende jaar een kabinetsstandpunt komt over het rapport-Cohen. Ik ga er daarbij van uit dat het rapport op tijd gereed is. De geachte afgevaardigde de heer Van Dijk mag ik hier absoluut niet op aanspreken, maar hij zou de heer Cohen misschien in de wandelgangen kunnen stimuleren om zijn werk op tijd af te maken. Dat helpt mij weer.

De vraag is ook gesteld wat het materieel betekent. Welnu, mocht het kabinetsstandpunt over het eindrapport geen onderscheid maken tussen core en niet-core business, dan zal ik, zo zeg ik nu toe, de Wet energiedistributie kritisch bezien. Mocht het ook betrekking hebben op de punten drie, vier en vijf, die ik zojuist heb aangegeven, dan geldt hetzelfde.

Het kabinetsstandpunt kan vertaald worden in generieke of sectorwetgeving. In het laatste geval kom ik snel met voorstellen voor een eventuele aanpassing van de Wet energiedistributie, overigens in de context van de voorstellen voor een nieuwe Elektriciteitswet. Ik ben bereid de andere door de heer Van Dijk gesignaleerde onvolkomenheden bij die wijziging te betrekken.

Wordt er een generieke regelgeving voorgesteld, waarbij ik er maar even van uitga dat het primair mijn verantwoordelijkheid is, dan zeg ik toe dat ik er met de grootst mogelijke spoed voor zorg dat de beleidsvoorstellen van de commissie-Cohen en het kabinetsstandpunt terzake vertaald worden in algemene wetgeving op dat gebied. De consequenties voor de energiedistributie zal ik daarbij ook betrekken.

Ik beoog de nieuwe Elektriciteitswet vóór de zomer van volgend jaar in te dienen. Zoals gezegd, kunnen wijzigingen die uit het kabinetsstandpunt over het rapport-Cohen voortvloeien, daarbij betrokken worden, als er sprake is van sectorele wetgeving. Nogmaals, als het gaat om generieke wetgeving, die overigens mijn voorkeur heeft, zorg ik ervoor dat die er met de grootst mogelijke spoed komt. Dat geldt ook voor de consequenties voor de dan geldende Elektriciteitswet.

Ik hoop de Kamer er dan ook van overtuigd te hebben dat het nu invoeren van het onderhavige wetsvoorstel een no regret stap is; het geeft duidelijk houvast aan de marktpartijen. Als het wetsvoorstel nu wordt aangehouden, zal dat absoluut een regret stap zijn. Immers, in afwachting van het goede zal het betere niet gebeuren. Het goede kost toch echt nog een tijdje, ook al doe ik mijn uiterste best bij generieke wetgeving, als daarvan sprake is. Het traject van wetgeving is bekend: Raad van State, Tweede Kamer en Eerste Kamer. Ik herhaal mijn harde toezegging dat, mocht er een aanpassing van de Wet energiedistributie als gevolg van het kabinetsstandpunt nodig zijn, die er zo snel mogelijk komt. Daar mag men mij aan houden.

Voor alle duidelijkheid noem ik nog enkele uitgangspunten inzake het MAP (milieuactieplan). Het is van belang om een en ander in dit wetsontwerp te regelen, omdat er maatschappelijk en politiek terecht de nodige kritiek is geleverd op de bestaande situatie bij de regeling van de milieuactieplannen. Welnu, de regeling loopt langs de volgende lijnen. Er komt een wettelijke taak voor de energiedistributiebedrijven om besparing en duurzaam te promoten. De uitvoering van die taak verloopt via de MAP's. Over de inhoud en de doelstellingen zal een convenant worden gemaakt tussen de sector en de minister. De financiering van de programma's verloopt via een bijdrage uit de energietarieven. Er komen uniforme regels voor verantwoording en rapportage.

Vooral de heer Loudon heeft hierover een aantal vragen gesteld. Ik hecht eraan te zeggen dat niet vergeten moet worden dat er met het MAP heel veel goede dingen zijn gedaan. Het glas water is namelijk echt meer dan vol. Ook de heer Van den Berg heeft hierover vragen gesteld. Zo is de MAP-bijdrage de belangrijkste financieringsbron voor de MAP-activiteiten. Uit de cijfers van EnergieNed over het lopende MAP van 1994-1996 blijkt dat de MAP-opbrengst in 1995 ongeveer 275 mln. is. Daarvan is 150 mln. besteed aan subsidies op hoogrendementsketels, energiebesparing en subsidieregelingen met de onverklaarbare afkortingen Stimev en Stimek, die bij de echte deskundigen veel enthousiasme zullen oproepen. Nu, dat heeft in ieder geval met elkaar 150 mln. met zich gebracht.

Verder zijn er allerlei operationele uitgaven. Ik noem: stimulering van duurzame energie, met zo'n 55 mln. Voorts personeel – denk aan de voorlichtingsactiviteiten en aan de E-teams – waar zo'n 50 mln. in is gegaan.

De CO2-effecten van deze activiteit in 1995 omvatten een reductie met 1,65 miljoen ton CO2. Daarmee wordt in 1995 een bijdrage geleverd van zo'n 10% van de CO2-doelstelling van de energiebedrijven vóór 2000. Cumulatief zou je kunnen zeggen dat de bijdrage van de energiebedrijven aan hun doelstelling zo'n 42% is via het MAP. Dat is 15% van de nationale doelstelling om de CO2 te reduceren en dat is dus echt van betekenis; het is substantieel.

Nu erken ik met de heer Loudon dat de rapportage over de middelen en de bestedingen achtergebleven is. Ik heb inmiddels met EnergieNed afspraken gemaakt, met de regels van de nog in te gane wet – dat ik hoop althans – als uitgangspunt.

In het kader van de nieuwe wet wordt een set van afspraken over het MAP voor 2000 gemaakt; daarbij komt er expliciete aandacht voor de monitoring, een uniforme rapportage en een verantwoording van de MAP-bestedingen. EnergieNed heeft mij toegezegd haar leden richtlijnen te geven en zij zal daar ook via accountantsverslagen over rapporteren. De suggestie om de Algemene Rekenkamer hierbij in te schakelen lijkt mij minder passend, want de MAP-gelden zijn geen belastingen. Achter deze opmerking zit verder niets, zoals een van de afgevaardigden misschien suggereerde.

Ex post vinden er allerlei rapportages plaats, voorzitter, en daarnaast komt er vooraf, ex ante, een jaarlijks bestedingsplan. Met andere woorden: het wordt helderder, het wordt transparanter en het wordt uniformer.

Wat betreft de reserves, waarover de heer Loudon sprak, merk ik het volgende op. Deze bedroegen ultimo 1995 215 mln.; circa 100 mln. is vastgelegd om te voorzien in langlopende verplichtingen, bijvoorbeeld voortvloeiend uit windenergie. Ook bevatten die reserves de bedrijfsreserves, die veel energiedistributiebedrijven bij aanvang van het MAP in hun eigen fonds hebben gestort als aandelenkapitaal. Overigens ben ik het met de heer Loudon eens dat de rente die voortvloeit uit de reserves, in die MAP-fondsen hoort te blijven en niet naar andere aanwendingen hoort te gaan.

De verwachting is dat de MAP-reserves in 1996 met zo'n 35 mln. zullen verminderen, ook omdat in ieder geval de PNEM haar MAP-bijdrage heeft opgeschort. Het is in die zin in het kader van dit wetsontwerp aan energiedistributiebedrijven zelf om te beslissen in welke mate zij, ook gegeven de reservepositie, dit zullen toepassen.

Ik verwacht zeker niet dat het voor 1997 nodig zal zijn om het maximum van de MAP-bijdrage op 2,5% te zetten. Ik verwacht daarover een voorstel voor 1997 van EnergieNed in de loop van februari, overigens zonder dat dit ook maar enige afbreuk mag doen aan het realiseren van de besparingsdoelstellingen die wij met elkaar hebben afgesproken. Wat dat betreft heb ik liever dat, als er concrete projecten zijn, men dat daarvoor gebruikt dan dat men het teruggeeft. Maar als er geen bestedingsmogelijkheid voor is, moeten wij natuurlijk ontzettend uitkijken dat er vanuit een soort bestedingsdwang te veel geld wordt opgehaald bij de burger. Dat moet niet het geval zijn. Daarover worden in de loop van februari met EnergieNed afspraken gemaakt.

Door de heren Hessing en Loudon zijn vragen gesteld over de besteding van de MAP-gelden, met name voor wat betreft het midden- en kleinbedrijf. EnergieNed komt met een faciliteit om MKB-projecten op het gebied van energiebesparing voor te financieren. Daarbij wordt een uniform rentevoordeel van 3% gegeven – dat is natuurlijk niet niks – met uniforme toegangscriteria en uniforme administratieve regelingen. Ik heb het tot nu toe aan de distributiebedrijven zelf overgelaten hoe en waar zij dit willen promoten bij de klanten. Men praat nu met MKB Nederland over een verdere uitwerking en invulling. Doel is de energiebesparing meer aandacht te geven bij het MKB en de energiebesparingsinvesteringen te promoten. Ik hoor over die gesprekken positieve berichten. Regelmatig dring ik erbij de partijen op aan, er snel uit te komen. In ieder geval is de situatie beter dan een paar maanden geleden toen er echt sprake was van gebrekkige communicatie. Het proces loopt nu goed. Ik vind ook dat men er snel moet uitkomen. Nogmaals, daarover bereiken mij positieve berichten. Ik heb geleerd dat je een broedende kip niet moet storen. Ik ga ervan uit, dat er een mooi ei uitkomt en vóór Pasen.

De heer Loudon (VVD):

Ik heb er in mijn inbreng op gewezen, dat het MKB zelf met een plan is gekomen om een soort MKB-groenfonds op te richten en dat onder meer te voeden uit niet bestede MAP-gelden. Wat vindt de minister daarvan?

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik ga ervan uit, dat de gedachten van MKB Nederland ook een rol spelen in de discussies met EnergieNed en dat men kijkt naar de pro's en contra's van de verschillende plannen. Misschien staat u mij toe dat ik het uiteindelijk product van de discussie die nu plaatsvindt, afwacht, voordat ik mij aan deze of gene oplossing committeer. Ik ga ervan uit, dat EnergieNed, vanuit de filosofie van klantgerichte organisatie, goed luistert naar haar klanten. In dit geval is MKB Nederland een goede representant van de klanten in het MKB, die nu eenmaal vanwege hun schaal zichzelf minder goed laten horen. Ik zeg u toe, dat ik er goed op zal toezien dat het proces ook in die zin verloopt.

Voorzitter! De heer Loudon heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie-Remkes. Daarbij is toegezegd dat wij erop zullen toezien dat de MAP-middelen uitsluitend zullen worden besteed aan besparing en duurzaam en dat de MAP-activiteiten integraal moeten worden afgewogen met andere activiteiten van de SEP en de Gasunie. Ik heb dit meegenomen bij de voorbereiding van het MAP-2000. Begin volgend jaar zal ik daarover met EnergieNed een nieuwe set afspraken tekenen. Die worden uitgevoerd in de context van dat proces.

Ik zou nu willen ingaan op een aantal meer specifieke vragen. De heer Van Dijk en de heer Zijlstra stelden, dat de Wet op de energiedistributie regulering door provincie en gemeente verbiedt. Zij vroegen zich af, of er daardoor de facto niet sprake is van een vrije markt voor energie en of er nu verschillende regels komen voor elektriciteit en gas.

Voor elektriciteit worden de leveringsplicht en de leveringsgebieden geregeld in de nieuwe Elektriciteitswet. Wat gas betreft, is er een nieuw raamcontract tussen de Gasunie en de energiebedrijven in voorbereiding. Daarin wordt het probleem van het wegvallen van de concessiemogelijkheid van de provincie en de gemeente voorlopig ondervangen. In de brief over stroomlijnen heb ik reeds aangegeven, dat bij een toekomstige regeling voor gas, voor vergunningen van leveranciers aan gebonden klanten zal worden uitgegaan van de huidige gebiedsindeling. Dat is ook een signaal naar de betrokken bedrijven. Ik weet dat die signalen in deze sector in het algemeen helder doorkomen, omdat er veel met elkaar wordt gepraat.

De heer Van Dijk deed de suggestie om een soort jaarverslag van verbruikersraden te maken en dat op te sturen aan alle afnemers. Ik denk dat het op zichzelf een goede suggestie is om ervoor te zorgen dat de verbruikersraad niet een soort anoniem medium wordt, waarvan je alleen maar iets merkt als die gekozen moet worden. Het is goed wanneer er bij de energierekening informatie over die verbruikersraad wordt gestuurd. Nu is een verbruikersraad natuurlijk vrij om zelf uit te maken, of hij een jaarverslag wil maken. Er kunnen daarover afspraken gemaakt worden met de onderneming in het reglement. Ik kan mij voorstellen, dat het niet gaat om het toesturen van een jaarverslag, zoals ondernemingen dat maken, naar alle afnemers. Dat wordt waarschijnlijk een erg kostbare zaak. Maar enigerlei vorm van communicatie over wat er het afgelopen jaar gedaan is en over de agenda voor het komende jaar, lijkt mij van grote betekenis. Ik denk dat wij daarover met EnergieNed verder in gesprek zullen gaan. In die zin neem ik de suggestie van de heer Van Dijk graag over.

Hij vroeg ook hoeveel verbruikersraden er zijn. De laatste jaren hebben nagenoeg alle 30 energiedistributiebedrijven een verbruikersraad opgezet. Er is nog wel een regeling nodig om uniformiteit te verkrijgen. Dat versterkt ook de positie van die verbruikersraden. Daar faciliteert dit wetsvoorstel ook weer in.

De heer Van Dijk vroeg voorts hoe het zit met de bevoordeling van dochters die niet in de wet zijn genoemd. De hoofdregel blijft dat de moeder de dochter die energiegebonden activiteiten verricht, niet mag bevoordelen. In concrete gevallen is het de rechter die dat beoordeelt. In het wetsvoorstel is een aantal saillante voorbeelden van bevoordeling genoemd. Het voordeel daarvan is dat de rechter dan niet meer behoeft aan te tonen dat dit inderdaad voorbeelden van onterechte bevoordeling zijn. Het blijft in algemene zin echter aan de rechter om dit oordeel uit te spreken. Het is immers ondoenlijk om alle denkbare gevallen in een wetsvoorstel te noemen. Als ik alleen al op alle creatieve suggesties uit de eerste termijn in dit huis wijs, dan kan men zich voorstellen wat de consequenties zouden zijn voor het wetsvoorstel als wij daarop ook iedere rechtstreeks betrokkene zouden loslaten.

De heer Zijlstra vroeg of de verbruikersraad het belang van de verbruikers kan behartigen als de commissarissen het erbij zouden laten zitten. Ik vertaal het maar even wat huiselijk. Laat er geen misverstand over bestaan: een verbruikersraad kan geen slecht functionerende raad van commissarissen vervangen als alternatief. Dat zou ook heel slecht zijn, omdat je daarmee de eindverantwoordelijkheid voor het bestuur van de onderneming dubieus zou maken. Er kan geen misverstand over bestaan dat die verantwoordelijkheid in formele zin ligt bij de raad van commissarissen. Een slecht functionerende raad van commissarissen kan, althans formeel, niet worden gecorrigeerd door de verbruikersraad. De verbruikersraad heeft natuurlijk wel een adviserende rol over het beleid van zo'n bedrijf dat vanuit de verbruikers wordt geformuleerd. Een distributiebedrijf moet de verbruikersraad ook informeren over de effecten van zijn adviezen. De publieke opinie zal zo'n verbruikersraad ook voeden. Ik denk derhalve dat een verbruikersraad ertoe bijdraagt dat rondom energiedistributiebedrijven een situatie ontstaat van meer "checks and balances", ook om het signaal van de eindverbruiker, met name de "captive customer" te laten doorklinken in het bestuur van de onderneming. Dat is buitengewoon positief. Dat betekent echter niet dat de verbruikersraad in de plaats kan komen van een raad van commissarissen die onjuiste beslissingen neemt. Dat ben ik met de heer Zijlstra eens.

De heer Zijlstra (PvdA):

Wij zijn het inderdaad eens. Ik wees erop dat de commissarissen wellicht in veel gevallen te weinig het belang van de "captive consumer" behartigen en te veel gericht zijn op het adviseren en nemen van beslissingen in het belang van de onderneming in engere zin. Wij hebben het geval Kerkrade. De aandeelhouder Kerkrade vraagt of hij niet kan worden ontheven van de verplichting om aandelen te behouden. Kerkrade wil aandelen verkopen en die zouden ook naar private ondernemingen kunnen gaan. Daardoor zou het openbaar nutskarakter verdwijnen. Je zou het gebrek van raden van commissarissen die te veel de engere doelstelling behartigen, ernstig kunnen vergroten. Wat vindt de minister van de wens van zo'n gemeente om de aandelen te kunnen vervreemden?

Minister Wijers:

Ik ga ervan uit dat commissarissen inderdaad in het belang van de onderneming in haar totaliteit handelen. Met de veranderingen die in de energiewereld optreden, ga ik ervan uit dat de noodzaak toeneemt om naar alle klanten te luisteren. Je ziet dat in heel veel sectoren. Naarmate er meer concurrentie komt, zal de noodzaak toenemen om klantgericht te denken en zeker ook rekening te houden met de "captive customer". Dat zal ook bij de beoordeling van de raad van commissarissen van beslissingen het geval zijn. Ik ga daarvan uit en vind dat ook essentieel.

Terecht heeft de heer Zijlstra gevraagd naar de suggesties van Kerkrade. Ik heb ten aanzien van de stroomlijning de volgende benadering in een brief neergelegd. Het eigendom van energiebedrijven is primair een zaak van de eigenaren, maar privatisering is wat mij betreft pas aan de orde als er sprake is van voldoende liberalisering van de markt. Het slechtste wat er kan gebeuren, is dat wordt overgegaan van publieke monopolies naar particuliere monopolies. Privatisering van commerciële activiteiten, zoals veel nevenactiviteiten, ligt veel meer voor de hand dan monopolieactiviteiten. Ik heb de eigenaren van de energiebedrijven gevraagd, deze benadering te onderschrijven. Ik heb gezegd dat ik mij, zo nodig, via de mij beschikbare formele middelen zal inzetten om die visie te effectueren. In de nieuwe Elektriciteitswet zal worden opgenomen dat in de toekomst wijziging van de eigendom instemming behoeft van de minister van Economische Zaken. Ik vind namelijk dat de huidige situatie grote risico's met zich brengt. Ik zou het buitengewoon ongewenst vinden dat er in dit land een op zichzelf door mij gesteunde ontwikkeling van liberalisering, meer efficiency, meer klantgericht handelen in deze sector, verziekt zou worden door het creëren van private monopolies. Ik zal mij ervoor inzetten om dat tegen iedere prijs te voorkomen.

Voorzitter! De heer Zijlstra suggereerde een soort onoverzichtelijk geheel van wetgevingstrajecten. Hij noemde de Elektriciteitswet, de Energiewet, de Wet economische mededinging, het belastingplan enz. Hij heeft gevraagd of dat geen overlappingen tot gevolg kan hebben. Voorzitter! Ik denk dat de wijziging van de Wet energiedistributie goed kan worden ingepast in de nieuwe Elektriciteitswet. De Energiewet is een verbreding van de latere energiewetgeving. De Elektriciteitswet heeft nu prioriteit. Ik kan nog geen duidelijkheid geven over het hoe en wat. Mijn prioriteit ligt bij elektriciteit en vervolgens bij gas. Het tempo wordt mede bepaald door hetgeen op basis van Europese richtlijnen wordt gerealiseerd. De Wet economische mededinging zal de wet Energiedistributie als zodanig niet beïnvloeden. Het belastingplan bevat een precisering, een invulling van de VPB-plicht zoals is opgenomen in de Wet energiedistributie. Ik zie daarin een redelijk consistent patroon.

De heer Zijlstra heeft nog gevraagd of er concurrentieregels in het kader van overheid en markt in de nieuwe mededingingswet worden opgenomen. Ik vind het iets te vroeg om daarover te spreken. Een en ander hangt enigszins af van het eindrapport van de werkgroep Markt en overheid en het regeringsstandpunt daarover. Als er algemene regels moeten komen, moeten wij bezien of deze al dan niet geplaatst kunnen worden in de context van de mededingingswet. Het is een op zichzelf belangrijke technische vraag, maar ik wil de behandeling van de Wet economische mededinging in haar huidige vorm daarop niet laten wachten. Zij is belangrijk genoeg om door te gaan. In het voorjaar kunnen wij beslissen op welke wijze, ook wetstechnisch gezien, wordt omgegaan met de consequenties van het traject inzake overheid en markt.

Voorzitter! De heer Zijlstra heeft gevraagd waarom bij waarneming en rapportage door EnergieNed ook niet het afleggen van verantwoording ten aanzien van kruissubsidies wordt gevraagd. Voorzitter! In de rapportage die EnergieNed zal verzorgen, zal ook per bedrijf een overzicht van activiteiten worden opgesteld. Daarbij zal worden aangegeven of deze in een aparte rechtspersoon zijn ondergebracht. In artikel 12, lid 6, is voorzien in de verplichting van een accountantsverklaring inzake het niet bevoordelen, financieel gezien, van de aparte rechtspersoon door het energiedistributiebedrijf. Die verklaring zal aan mij worden toegestuurd, dus ik heb wel degelijk inzicht in de vraag of er kruissubsidies zullen plaatsvinden.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! Het is enigszins onoverzichtelijk, maar mijn indruk uit artikel 12, leden 3 en 6, is dat zo'n verklaring van een accountant niet nodig is, als het gaat om een niet-energiegelieerde dochter.

Minister Wijers:

Ik kijk nu even in wanhoop omhoog. Dat klopt. Dit heeft betrekking op energiegerelateerde activiteiten en niet op de niet-energiegerelateerde activiteiten. Dat is de consequentie van het voorstel. Ik zeg toe wat ik net aan de heer Van Dijk heb toegezegd. Mocht de consequentie van het traject dat wij doorlopen, ook op dit specifieke gebied van markt en overheid zijn dat wij vinden dat dit soort regels alsnog moeten worden gesteld, ook voor de niet-energiegerelateerde activiteiten, dan zal ik dat meenemen in het traject dat ik net heb geschetst.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! Ik heb gemerkt dat men zich in de Tweede Kamer niet bewust was van het feit dat artikel 12, lid 6, niet sloeg op niet-energiegelieerde activiteiten. De minister moet het nu vragen. In de Tweede Kamer had men dat kennelijk niet door. Ik begrijp nu dat de minister in het antwoord dat hij zojuist gaf, voor de niet-energiegelieerde activiteiten niet naar dit wetsvoorstel over energiedistributie kan verwijzen.

Minister Wijers:

Zoals ik heb betoogd in het eerste deel van mijn verhaal, hebben wij ons om redenen die ik net heb aangegeven, geconcentreerd op de energiegerelateerde activiteiten. Ik heb uitgelegd waarom wij niet hebben gekeken naar de niet-energiegerelateerde activiteiten. Ik heb dat proberen te motiveren. De consequentie in de wetstekst is dat deze regels daar niet voor worden gesteld. Als wij moeten erkennen dat er geleidelijk aan vanuit de samenleving kritischer wordt gekeken naar het meer brede diversificatiepatroon van de distributiebedrijven, en als op basis van het traject-Cohen en het onderzoek dat ik net heb toegezegd, zou blijken dat het echt nodig is om dat te verbreden, heb ik toegezegd dat wij dat zullen doen. Dan geldt waarschijnlijk dat je het onderscheid tussen related en non-related activiteiten in principe laat vervallen. Ik wil de resultaten van het rapport-Cohen daarover afwachten. Ik sprak in mijn antwoord over een energiegebonden dochter.

Als mijn geheugen mij niet in de steek laat, wat ik niet helemaal kan garanderen, is er in de Tweede Kamer inderdaad niet zo kritisch over de niet-energiegerelateerde activiteiten gesproken als in dit huis. Dat kan een illustratie zijn van de grotere oplettendheid van de Eerste Kamer. Het kan ook voortvloeien uit wat andere percepties in de samenleving. Waarschijnlijk is het een combinatie van deze twee dingen.

De heer Hessing vroeg of de tekst over het verstrekken van gegevens voor doelmatig energiegebruik niet te veel ruimte laat voor onbedoelde effecten. Hier heeft de minister moeten buigen voor een vanuit goede motieven aangebracht amendement van de Tweede Kamer. Het oorspronkelijke wetsvoorstel was zoals hij het eigenlijk wenselijk vond, namelijk dat het verboden was om gegevens te verstrekken. Toen is gezegd dat dit heel jammer was, als je bijvoorbeeld energiebesparingsplannen in een bepaalde regio van de grond wilt krijgen. Dan moet je die gegevens ter beschikking stellen. Daar is dit uit voortgekomen. Het heeft een zeker risico. Het is wat minder scherp. Het heeft ook het voordeel dat je op die manier buiten de energiedistributiebedrijven om energiebesparende activiteiten van de grond kan krijgen. De Kamer heeft in haar wijsheid besloten dat dit beter was. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik er ook geen vertrouwenskwestie aan heb verbonden. Wij zijn waar wij zijn. Het heeft in ieder geval ook positieve aspecten.

De heer Hessing vroeg wanneer deze wet in werking zou kunnen treden. De wet treedt in werking per 1 februari 1997, als de Eerste Kamer meewerkt. Het thema van de mededinging zal in ieder geval medio 1997 in werking treden. Waarom die vertraging? Omdat de energiedistributiebedrijven formeel in staat moeten worden gesteld om die separatie van activiteiten aan te brengen, en alles wat daarbij hoort. Ik zal proberen om dat wat eerder te laten ingaan, als het even kan. Het is niet opeens een verrassing als dit ingaat. Ik ga ervan uit dat men al wat voorwerk heeft gedaan. Wat mij betreft: hoe eerder hoe liever.

De heer Hessing heeft nog een vraag gesteld over oneerlijke concurrentie bij het zuiveringsbeheer van waterschappen. Hij vroeg of daarvoor ook niet een dergelijk instrument wenselijk is. De waterdistributie is op zichzelf een monopolietaak. Het leidt niet tot concurrentieverstoring wanneer energiebedrijven dat doen. Het kan anders zijn bij nevenactiviteiten, zoals milieuadvisering en waterzuivering. Dat valt wel onder de regels van de Wet energiedistributie. Daarvoor is een aparte rechtspersoon nodig. Voor de waterbedrijven zal het beleidskader van Cohen ook van toepassing zijn. Dat is een punt van aandacht in de nieuwe Drinkwaterwet waar het ministerie van VROM mee bezig is.

De heer Van den Berg heeft mij gevraagd wat de situatie was van verbruikersraden in andere landen. Er zijn in veel andere landen van de Europese Unie verbruikersraden, klantenpanels en hoe zij ook heten. Soms zijn zij verplicht, soms niet. Een regeling zoals wij in de wet hebben vastgelegd, is in Europa geen unicum.

De heer Hessing heeft gevraagd naar de stand van zaken bij het overleg over de geschillenregeling. De situatie is sinds het overleg met de Tweede Kamer niet gewijzigd, hoewel de heer Hessing dat wel veronderstelde. De partijen zijn nog steeds in principe bereid, een geschillenregeling op te stellen. Overleg daarover door hen wordt eigenlijk aangehouden, gegeven dit overleg in de Eerste Kamer. Wanneer de wet tot stand gekomen is, zal ik opnieuw aandringen op nader overleg tussen EnergieNed en VNI/Uneto, omdat dan helderheid bestaat. Ik zal dat met de nodige overtuiging doen.

Voorzitter! Ter afsluiting wil ik nog het volgende opmerken. Hier staat niet een minister die bloost van trots over de schoonheid van dit wetsontwerp. Hier staat slechts een minister die een beroep op de Eerste Kamer doet om een wat minder fraai schuurtje dat toch enige bescherming kan bieden tegen concurrentievervalsing toe te staan en een wetsontwerp dat enkele vraagstukken rond de MAP en de verbruikersraden regelt, toch in te voeren. Per saldo is dat een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Uitstel is een verslechtering.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb nog een vraag gesteld aan de minister waarop hij niet is ingegaan. Het betreft het begrip normaal handelsverkeer. Naar mijn mening laat dat begrip nog vrij veel ruimte omdat het heel moeilijk te omschrijven is. Zal dit niet tot ongewenste situaties leiden wanneer men moet beoordelen of dochters al dan niet bevoordeeld zijn?

Minister Wijers:

Voorzitter! Het is een heel breed begrip. Dat weet ik. Tegelijkertijd is er heel veel jurisprudentie over dit begrip. Je staat dan voor een keuze. Ik zei dat zo-even al. Ik had de naam van de heer Loudon toen even moeten noemen. Je kunt dan proberen, in detail al die praktijken te noemen waarbij er sprake is van onterechte bevoordeling. Ik heb een drietal thema's aangeduid in het wetsontwerp. In algemene zin heb ik gezegd dat bevoordeling niet wenselijk is. Die keuze is gemaakt. Wij hebben niet geprobeerd dat begrip uitputtend te beschrijven, omdat dat buitengewoon moeilijk is, gegeven de creativiteit die mensen op dit gebied nu eenmaal realiseren. Het is dan aan de rechter en de jurisprudentie die op zo'n gebied ontstaat, daaraan nadere invulling te geven. Ik heb er vertrouwen in, ook vanwege het gebrek aan een alternatief, zo gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen, dat het op die manier zal werken.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De commissie voor Economische Zaken zal bijeenkomen om na te gaan of verdere behandeling van dit wetsvoorstel vandaag dan wel op een nader tijdstip dient plaats te vinden. Voor de aanvang van de lunchpauze zal ik over de uitkomst van dat beraad de Kamer informeren.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.43 uur geschorst.

Naar boven