Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (24571);

Wijziging van de Wet tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuid-Oost-Brabant en 's-Hertogenbosch (24783).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Uiteraard zullen we met belangstelling gaan luisteren naar hetgeen de staatssecretaris bij de plenaire behandeling van dit uitermate belangrijke wetsvoorstel zal zeggen. Ik noem het wetsvoorstel "uitermate belangrijk"; indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, is mogelijk de toon gezet voor herindeling in andere provincies, zoals Drenthe, Overijssel, en ga maar door. Geloven de woordvoerders van de PvdA-fractie en de VVD-fractie nu echt dat de hier neergelegde visie die resulteert in een reductie van zeg 630 naar zeg 360 gemiddeld grotere gemeenten goed is voor de burgers, voor de democratie of voor de overheidsfinanciën? De CDA-fractie had moeite met de verdediging door de regering, omdat in haar ogen de argumenten vaag en soms uiterst willekeurig zijn. In onze visie moeten herindelingsvoorstellen getoetst worden aan duidelijke criteria; waren die gehanteerd, dan zou in bepaalde gevallen de fractie wellicht de regering hebben kunnen volgen, maar in veel andere voorstellen niet.

Een knelpunt kan zijn dat een gemeente geen grond meer heeft om te voorzien in de woningbouw voor de eigen burgers of in de uitbreiding of vestiging van bedrijven. Voorbeelden in het wetsvoorstel zijn Breda, Tilburg, en Waalwijk. De CDA-fractie heeft altijd het standpunt verdedigd, net als de regering, dat in zo'n geval een oplossing moet worden gezocht; veelal is een grenscorrectie daarvoor voldoende. Dat was ook ons standpunt bij de behandeling van het wetsvoorstel om Rosmalen bij Den Bosch te voegen. En dat is ook nu onze conclusie: met grenscorrecties zou in zeer belangrijke mate het ruimtelijke knelpunt van de drie genoemde gemeenten weggenomen kunnen worden. Misschien zou zelfs de samenvoeging van een enkele gemeente met die gemeenten met ruimtenood ook onze instemming kunnen krijgen, zoals de samenvoeging van Berkel-Enschot met Tilburg. Maar het wetsvoorstel gaat veel te ver, omdat andere, minder harde argumenten worden gehanteerd voor andere samenvoegingen.

Een ander belangrijk knelpunt kan gelegen zijn in de financiën, en dan vooral in de verdeling van de algemene uitkering. Maar alle partijen zijn het erover eens, dat daarin voorzien wordt of kan worden door de herziening van het Gemeentefonds.

De regering gebruikt bij dit wetsvoorstel het argument dat een gemeente nu en in de toekomst het lokale takenpakket volwaardig moet kunnen uitvoeren. Met zo'n criterium is de CDA-fractie het uiteraard in principe eens. Een ander argument, veelal genoemd in de context van "de landelijke gemeenten", is dat het herindelingsbeleid erop gericht is, de bestuurskracht van het lokale gebied te verhogen. Maar indien de regering zo verstrekkende besluiten wil laten nemen door de Staten-Generaal om vele zelfstandige gemeenten op te heffen, tegen de wil van de gemeente in, dan zou de regering toch moeten komen met harde argumenten om aan te tonen dat in de betrokken gemeente de bestuurskracht niet voldoende is? Maar dat wordt niet gedaan. Integendeel, soms wordt toegegeven dat een gemeente krachtig is, maar dan wordt wel een ander argument gevonden; de argumentatie is lenig, ze is van elastiek. Waarom moet Maarheeze samengaan met Budel? Waarom moet Halsteren worden opgeheven en bij Bergen op Zoom worden gevoegd? Waarom moeten Fijnaart, Klundert en Zevenbergen worden samengevoegd?

Mijnheer de voorzitter! Ik zei het al: een drastische reductie van het aantal gemeenten. Is zoiets in het buitenland al eens vertoond? Ook in andere landen wordt toch nagedacht over de inrichting van het openbaar bestuur en over decentralisatie van taken. Wordt zoiets gedaan in de staten van de Verenigde Staten of de kantons van Zwitserland? Ik noem die landen niet voor niets; daar zou opheffing van steden en onafhankelijke dorpen amper mogelijk zijn en het zou tot een storm van protest van de betrokken gemeenten leiden. Maar ook in Nederland regent het protesten van de gemeenten die hun onafhankelijkheid verliezen. Blijkt daar niet uit dat het democratisch gehalte van de politiek van een land aangetast dreigt te worden door de aanvaarding van dit wetsvoorstel, vooral als de argumenten zo zwak zijn?

Mijnheer de voorzitter! In deze wilde ik, dat ik kon spreken en schrijven als Jefferson, één van de "founding fathers" van de Amerikaanse staat, die de lokale autonomie verdedigde tegen het centralisme van een federale overheid. Laten we als voorbeeld Bakel nemen. In een brief van het burgercomité van Bakel wordt erop gewezen dat er een tegenstelling is tussen de besluitvorming over de provincie Rotterdam enerzijds, waarbij aan een referendum een zware betekenis werd toegekend, en over Bakel anderzijds, ondanks een goed NIPO-bevolkingsonderzoek en een NIPO-opinieonderzoek, waaruit blijkt dat de bevolking een zelfstandig Bakel en Milheeze en Rips wenst.

Sterker nog: de willekeur van de argumentatie van de regering wordt door hen haarfijn aangegeven. Immers, de staatssecretaris stelt bij de verdediging van de nieuwe gemeente Zevenbergen en Made dat die in niet onbetekenende mate is ontstaan door een sterke beweging vanuit het gebied zelf. Maar een krachtige beweging vanuit Bakel om zelfstandig te blijven, legt geen gewicht in de schaal: Bakel wordt gevoegd bij Gemert en waarom? Bakel, een krachtige, goed bestuurde gemeente, zonder noemenswaardige problemen, moet samengaan met Gemert waar het geen binding mee heeft. Ook de staatssecretaris heeft aangegeven dat Bakel op zich goed functioneerde. Haar enige argument is de kwaliteit van het ambtelijk apparaat van een kleinere gemeente. Welnu, laat zij maar zeggen wat Bakel niet goed doet, in de zaken waar sprake is van medebewind. Want inzake de andere taken doet haar mening niet terzake, of wel?

Daar komt bij dat de staatssecretaris stelt dat Gemert beter bereikbaar zal worden voor de inwoners van Bakel door een buurtbus. Het burgercomité stelt terecht dat de buurtbus slechts een beperkte doelgroep zal dienen, zodat men aangewezen blijft op busvervoer, waarbij men nog steeds volgens dat buurtcomité drie uur uit en thuis kwijt is voor het vervoer. Ik hoorde bij een werkbezoek dat men vanuit Bakel sneller met een auto in Brussel is dan met de bus in Gemert. Kan de staatssecretaris dit beamen?

De CDA-fractie wil naast die aantasting van de democratie enkele andere argumenten op een rij zetten, die aangeven waarom deze fractie tegen het wetsvoorstel is en waarom ook de VVD, de PvdA en D66 tegen dit wetsvoorstel zouden moeten zijn. Zonder verdere explicitering meent de CDA-fractie zich gesteund door wetenschappelijk onderzoek, waarnaar in de schriftelijke inbreng is verwezen en waarop de staatssecretaris aanvankelijk in de memorie van antwoord amper inging.

In de eerste plaats is het resultaat de schaalvergroting per nieuwe betrokken gemeente. De CDA-fractie meent stellig dat door de schaalvergroting de betrokkenheid van de burgers bij de politieke besluitvorming in de eigen gemeente zal dalen. Door de schaalvergroting en het opgaan in een andere, grotere of nieuw te vormen gemeente, zal de afstand tussen kiezers en gekozenen groter worden. Kortom, het democratisch gehalte van de politiek zal afnemen, ook hierdoor.

In de tweede plaats zal de schaalvergroting niet leiden tot een hogere efficiëntie: "big is not beautiful". Veeleer zal de schaalvergroting leiden tot hogere lasten voor de burger. Die lastenstijging kan het resultaat zijn van drie oorzaken.

Een eerste is het optreden van "diseconomies of scale" en van de extra kosten verbonden aan reorganisatie. Het onderzoek van Herweyer c.s. lijkt dit te bevestigen.

De tweede oorzaak kan zijn dat de grotere gemeenten overgaan tot de investering in zaken die de kleinere gemeente zich niet kon veroorloven, zoals een gemeentelijk zwembad.

Een derde oorzaak kan zijn dat door het groter worden van de afstand tussen kiezers en gekozenen de bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten drastisch afneemt, hetgeen opgevangen moet worden door de aanstelling van professionals. De brandweer is daar een goed voorbeeld van. De directie Brandweer van het ministerie van Binnenlandse Zaken is bevreesd dat de zeer belangrijke inbreng van vrijwilligers zal afnemen door de vergrijzing. En wat te denken van de invloed van de aanvaarding van dit wetsvoorstel en eventuele soortgelijke volgende voorstellen?

Ook bij andere diensten dan de brandweer dreigt dit teloorgaan van vrijwilligerswerk. Dat werd nog eens nadrukkelijk naar voren gebracht door de burgemeester van Ambt Delden bij een werkbezoek van de CDA-fractie aan Twente. In zijn ogen is de drastische schaalvergroting de doodsteek voor het vrijwilligerswerk dat veel plattelandsgemeenten kennen, niet alleen in Overijssel, maar ook in Brabant! Dit werd nadrukkelijk bevestigd tijdens een werkbezoek aan een plaats als Udenhout en tijdens een gesprek met het burgercomité van Bakel. Overigens is een antwoord van de regering in de memorie van antwoord over een door ons gestelde vraag over vrijwilligerswerk niet geheel bevredigend. Er wordt gewag gemaakt van een studie van Schmaug en van de Inspectie voor het brandweerwezen. Ik citeer: "De onderzoekers brengen deze en vergelijkbare bevindingen echter niet in verband met de grootte van gemeenten." Maar, voorzitter, het is toch volstrekt evident dat er een invers verband is tussen de gemeentegrootte, gemeten naar het aantal inwoners, enerzijds en het percentage vrijwilligers in de brandweerformatie anderzijds?

Wij hadden gevraagd om onderzoeksresultaten. De regering heeft niet veel uit eigen beweging laten zien, eigenlijk alleen datgene wat steun biedt aan het gekozen beleid. Gevraagd was naar de invloed van herindeling/samenvoeging op de belastingdruk. De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord: "... ik zie geen reden waarom er een effect zou zijn op de gemiddelde belastingdruk." Welnu, kennelijk kent de staatssecretaris de studie van A.G.H.J. de Jong niet. Hij komt op basis van empirisch onderzoek in Limburg tot de conclusie dat na herindeling de nieuwe gemeente de hogere belastingtarieven volgt van de veelal grotere fusiepartner, zodat de inwoners van de kleinere, opgeheven gemeenten, die lagere tarieven kenden, hogere belastingen gaan betalen en de inwoners van de grotere gemeenten geen lagere. Om het maar eenvoudig te zeggen: fusie leidt tot verhoging van belastingtarieven. Ik geef het de staatssecretaris, gegeven haar opmerking in de memorie van antwoord, na: het is een beleidsmatige keuze van de nieuwe gemeente. Dat spreekt voor zich. Maar toch, het kabinet dat zegt te streven naar verlichting van de lasten voor de burgers, zou daar ook wel eens aandacht aan hebben mogen schenken, want de gemeentelijke lasten zullen stijgen door dit voorgestelde beleid!

Een derde, ander bezwaar tegen het voorstel is, dat de provincie Noord-Brabant voorstellen heeft gedaan binnen het kader van de Wet ARHI en dat de staatssecretaris die voorstellen heeft doorkruist op basis van inzichten neergelegd in het nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindeling van 1995. In het voorlopig verslag is door ons gesteld dat de voorstellen van de regering op gespannen voet staan met de Wet ARHI. Wij hebben kennisgenomen van het antwoord van de regering op dat bezwaar. Formeel heeft de regering wellicht gelijk, maar materieel niet. Ook de vele gemeenten in Brabant betrokken bij het wetsvoorstel, voelen en zeggen dat de procedure materieel strijdig is met de Wet ARHI. Dat bleek ook nog weer eens tijdens een werkbezoek.

Ik wil overigens een stap verdergaan en de rol van het provinciebestuur in het geding brengen. Waar het provinciebestuur voorstellen doet, acht de regering zich bijna van de taak ontheven om de voorstellen van een argumentatie te voorzien; hooguit worden de afwijkingen beargumenteerd. Maar mag men de provinciale voorstellen wel los zien van het kabinetsbeleid? Of is de provincie in het formuleren van voorstellen niet stevig beïnvloed door het kabinetsbeleid? Is er geen sprake van anticipatie, zowel door de provincie als door de gemeenten?

De staatssecretaris schrijft in de nadere memorie van antwoord: "Zowel de VNG als het IPO konden zich vinden in de hoofdlijnen van dit beleidskader." Normaliter pleegt men na het lezen van zoiets de koekoek te bedanken. Immers, toen in de Tweede Kamer in de discussie over de herinrichting van het openbaar bestuur de variant werd besproken van 25 regio's, werd dat door sommigen gezien als een doodsteek voor de provincies en misschien ook wel voor het gemeentelijk bestuur. De VNG kwam daarna met een nota waarin werd voorgesteld om de gemeenten te vergroten naar 30.000, later 18.000, inwoners om de gemeenten te versterken en de gemeenschappelijke regelingen zoveel mogelijk overbodig te maken. Het IPO kon zich in deze benadering vinden, omdat de provincies als zelfstandige bestuurslaag dan volop overeind zouden kunnen blijven. Vervolgens kwam Binnenlandse Zaken met het nieuwe beleidskader en was er een monsterverbond ontstaan tussen Binnenlandse Zaken, IPO en VNG. In dat nieuwe streven naar grotere gemeenten, met draagvlak en stuurkracht, worden gemeenten opgejut. Vele gemeenten zien de bui al hangen en beginnen zelf over samenvoeging te praten, vaak ook om samenvoeging met een andere buur, veelal de grote buur, te voorkomen. Wie ziet dat niet in de eigen omgeving, bijvoorbeeld van Hengelo? Daarom wilde Udenhout bijvoorbeeld samen gaan met Haaren, en Alphen met Chaam. Als de regering in de memorie van antwoord schrijft dat een motivering voor de samenvoeging van gemeenten naar de nieuwe gemeente Zevenbergen, juist vanuit het gebied zelf naar voren kwam, wat is dat argument dan waard? Opgejut!

Een laatste bezwaar betreft de consequenties voor het basisonderwijs. In dit plenaire debat wil ik niet ingaan op de details van de Wet op het basisonderwijs. Maar het moet toch duidelijk zijn, dat aanvaarding van het wetsvoorstel zal leiden tot reductie van het aantal basisscholen, of niet? Wat vindt de staatssecretaris van PvdA-huize daarvan en wat is de mening van de fractie van de PvdA hierover? Betekent sluiting van een school niet vaak een versnelling van de achteruitgang van de kwaliteit van de kleinere kernen? Vormen scholen, ongeacht de identiteit, niet vaak een sociaal bindmiddel in de lokale gemeenschap? Is dat de vooral door de PvdA bepleite sociale vernieuwing?

Voorzitter! Met al het voorgaande heb ik wel duidelijk gemaakt waarom de fractie van het CDA faliekant tegen de hoofdmoot van het wetsvoorstel is. Hierna mag ik nog een paar punten op de i zetten. Om te beginnen wil ik nog eens stilstaan bij de argumentatie. Daarbij vraag ik de aandacht van de collegae van met name D66, welke partij immers graag een beroep doet op redelijkheid, dus ook op redelijkheid van argumentatie in het politieke proces?

Udenhout moet volgens het wetsvoorstel bij Tilburg worden gevoegd vanwege "toekomstige verwevenheid" en een deel van Nieuw-Ginneken bij Breda vanwege de versterking van "de kwaliteit van een stedelijke omgeving door de aanwezigheid van groen". De argumenten, afwisselend gehanteerd, zijn net zo dodelijk als de tennisserve van Krajicek. Immers, de centrumgemeenten groeien door en dus zullen in de toekomst nog meer gemeenten verweven raken met de centrumgemeenten. Op hun beurt zullen de centrumgemeenten verweven raken met de drieënhalve grote gemeenten die Nederland kent. En als een gemeente in de toekomst op veilige afstand ligt en niet door bebouwing verweven is geraakt, dan kan de staatssecretaris samenvoeging altijd nog beredeneren door te stellen, dat die grote stedelijke gebieden wel een parkachtig stadsdeel kunnen gebruiken. Met die twee argumenten in combinatie kan de staatssecretaris voorstellen om alle gemeenten in Nederland samen te voegen tot de éne gemeente Nederland. Er is al een landelijke kern in de gemeente IJsselham die de naam Nederland draagt: dat moet dan maar het stadhuis hebben van heel Nederland. Vermoedelijk – om de grap maar uit te spinnen – zal die kern dan ook wel Hofstad worden in de toekomst, maar dat besluit is gelukkig niet aan het kabinet.

Een nieuw criterium is draagvlak. Eén aspect daarvan is dan ruimtelijke samenhang. In het voorlopig verslag hadden we de staatssecretaris uitgedaagd door op te merken dat ruimtelijke samenhang zo willekeurig is. Vanuit ruimtelijke samenhang zou men het hele Gooi bij Amsterdam moeten voegen, en de hele provincie Groningen bij de gemeente Groningen, zeker als we daar de eerdere twee criteria aan toevoegen van toekomstige verwevenheid en aanwezigheid van stedelijk groen. Waarom zou men Amstelveen niet onmiddellijk opheffen of de hele Zaanstreek en samenvoegen met Amsterdam? En idem dito met Haarlem?

De staatssecretaris gaat in de memorie van antwoord in op onze argumenten en erkent dat er altijd ruimtelijke samenhang is tussen stad en platteland. Wat dan volgt is volstrekt nevelig.

Ook was de staatssecretaris uitgedaagd om dat begrip draagvlak nader te preciseren. Ze stelt dan: "Ik som de meest relevante factoren op: ... grootte, ... in samenhang met kwetsbaarheid ... Daarnaast zijn nog van belang de ligging, de relatie met de buurgemeenten ... en de vraag, of er sprake is van ruimtenood ... Dan kunnen nog argumenten van verwevenheid een rol spelen, een wenselijke regiefunctie en de integraliteit van bestuur."

Wat is nu het enige harde argument, wat ook een buitenstaander kan volgen? Het argument van de ruimtenood en eventueel de verwevenheid in de zin van aan elkaar vergroeid zijn. Maar kwetsbaarheid? Er worden vele sterke gemeenten opgeofferd, die niet kwetsbaar lijken.

Bij de behandeling van het beleidskader stelt het kabinet terecht, dat de gemeenten in stedelijke gebieden met andere problemen worden geconfronteerd dan gemeenten in landelijke gebieden. Dat is juist, maar hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Ze zegt in de nadere memorie van antwoord: "Bij het bepalen van de wenselijke schaal van gemeenten dient met deze verschillen rekening te worden gehouden." Ja, natuurlijk maar hoe? Want wat is nu eigenlijk de meest wenselijke schaal? Als de betrokken burgers kiezen voor een kleine zelfstandige gemeente en indien onderzoek laat zien dat klein niet nadelig is voor lasten, democratisch gehalte of wat dan ook, laat die gemeente dan met rust. En indien taken worden overgeheveld, moet de kleine gemeente zelf maar bezien hoe ze die zal vervullen, eventueel met een deeltijdfunctionaris samen met een kleine buurgemeente of door uitbesteden aan een grotere buurgemeenten.

De conclusie van de fractie van het CDA is, dat de criteria die nu worden geformuleerd en de argumenten die daarbij worden gehanteerd, leiden tot willekeur. Zij lijken vooral ingegeven door het streven naar schaalvergroting, want dat is het resultaat en wat daarvan de gevolgen zijn is door ons aangegeven.

Voorzitter! Als men het pakket kaarten bekijkt waarop de nieuwe gemeentegrenzen worden aangegeven en dat deel uitmaakt van de wet, zien wij soms kleine onbegrijpelijke uitstulpingen, bubbeltjes tussen rood, groen of zwart. Dat is ook het burgercomité-Bakel en Milheeze opgevallen. Het overhandigde ons een kaart, een uittreksel van het kadaster, met daarop de grens met Gemert. Er lijken drie stukken grond niet te zijn ingedeeld; die zijn dus niemandsland geworden. Voorzitter! Ik wil u vragen of deze kaart deel kan uitmaken van de beraadslagingen. Als het juist is dat er alleen al bij Gemert drie stukken grond niet zijn ingedeeld en dat er dus drie fouten zijn gemaakt, is de kans dan niet groot dat er veel meer fouten zijn gemaakt bij al die andere grenzen die nieuw getrokken zijn? Kortom, wat is de zorgvuldigheid die hierbij gehanteerd is?

De voorzitter:

Ik stel voor, indien dit technisch mogelijk is, te voldoen aan het verzoek van de heer Boorsma tot het doen opnemen van een noot in de Handelingen over het door het burgercomité-Bakel en Milheeze overhandigde uittreksel van het kadaster met daarop de grens met Gemert.

Daartoe wordt besloten.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Wat de CDA-fractie betreft, zijn er te weinig argumenten om een mooie gemeente als Udenhout op te heffen en bij Tilburg te voegen. Tilburg kan via samenvoeging met Berkel-Enschot en wellicht grenscorrecties voldoende groeien. Tilburg heeft de eventuele ruimte bij Udenhout de komende 25 jaar ook niet nodig. Er is ook geen sprake van verwevenheid. Dat is wel het geval tussen bijvoorbeeld Tilburg en Goirle, dat wel zelfstandig blijft. Ook de toekomstige verwevenheid is de komende 25 jaar zeer twijfelachtig. Verder is er een groot verschil in cultuur. Tilburg en Goirle hebben beide een stedelijke cultuur, maar Udenhout, dat wel wordt opgeofferd, is dorps. Zoals een wethouder die hier op de tribune zit, mij zei: het is een plaats met dorpse mensen.

Een extra nare complicatie is dat de kern Biezenmortel van Udenhout wordt afgesplitst en bij Haaren wordt gevoegd. Dit heeft twee bezwaren. Ten eerste heeft de CDA-fractie er grote moeite mee, dat een gemeente in stukken wordt gescheurd. Ik dacht dat de staatssecretaris ook als uitgangspunt hanteerde dat dit, althans in principe, niet zou gebeuren. Ten tweede is Haaren, waar Biezenmortel in moet opgaan, net zelf heringedeeld, zodat daar dan voor de derde keer in drie jaar gemeenteraadsverkiezingen zouden moeten worden gehouden.

Er zijn te weinig argumenten om Nieuw-Ginneken, een plattelandsgemeente, voor een deel bij Breda in te lijven en voor een ander gedeelte bij de nieuwe gemeenten Alphen-Chaam. Nieuw-Ginneken zou heel wel zelfstandig kunnen blijven. Naar onze overtuiging is het sterk genoeg. Het voorstel is om twee redenen slecht. Ten eerste wordt ook deze gemeente in stukken gescheurd, hetgeen ten koste zal gaan van vele sociale verbanden en de doelmatigheid van de inrichting van voorzieningen. Ten tweede worden ook hier weer twee landelijke kernen bij het steedse Breda gevoegd.

Ook Prinsenbeek kan beter blijven bestaan als zelfstandige gemeente. Het betreft een vitale gemeente met pakweg 10.000 inwoners. Het karakter is heel anders: Prinsenbeek is een typisch tuindersdorp, terwijl Breda een typisch stadse gemeente is. Wat zijn nu de argumenten om Prinsenbeek bij het steedse Breda te voegen? Gaat het om de ruimtenood van Breda? Daar lijkt het wel op, maar waar zou dan een woningbouwlocatie zijn op de grond van Prinsenbeek? De groene grond van Prinsenbeek is voor een belangrijk deel in gebruik in de vorm van tuinbouw en glastuinbouw, zo werd mij verzekerd bij een werkbezoek. Ik heb dit ook nog eens op een kaart staan. Als de staatssecretaris dit meent te moeten ontkennen, zal ik ook die kaart aan de Handelingen laten toevoegen. Nu weten wij van Vleuten en De Meern hoe duur het is om dergelijke tuinbouwgrond te kopen voor woningbouw. Breda kan dus veel beter in een andere richting uitbreiden, op landbouwgrond. Of is dat niet zo?

Voorts ligt tussen Prinsenbeek en Breda de natuurlijke barrière van de A16. Dus wat verwevenheid? Is het juist dat die natuurlijke barrière alleen maar vergroot wordt? Ik heb kaarten bij mij, waaruit blijkt dat de nieuwe HSL-verbinding de natuurlijke barrière die er door de A16 al is, zal vergroten en letterlijk zal verhogen. Is het niet zo dat minister Jorritsma daar pas is geweest om te spreken over de HSL die daar een verhoogd tracé zal volgen? Zij zei daarbij dat er vanuit Breda shuttleverbindingen zullen komen met Rotterdam en Antwerpen, die dan ook verhoogd moeten zijn en precies de zogenaamde Neus van Prinsenbeek zullen afsluiten. Kent de staatssecretaris die plannen van het kabinet? Beaamt zij dat Prinsenbeek door deze infrastructurele werken letterlijk zeer fors van Breda zal worden afgescheiden? Wat natuurlijke verwevenheid?

Een verhaal apart is het landjepikspel rond Nieuw-Ginneken, Alphen en Riel en Chaam. Nieuw-Ginneken heb ik al aan de orde gesteld. Riel wordt van Alphen afgescheurd en moet naar Goirle. Dan blijft een kleiner Alphen over, dat dan moet samengaan met Chaam. Welke problemen worden daardoor eigenlijk opgelost? In dat geval zouden wij namelijk de baten kennen; wij zien nu alleen maar potentiële verliezen. Het CDA-standpunt is duidelijk: laat Nieuw-Ginneken bestaan en laat Riel bij Alphen, samen met Chaam – Chaam is inderdaad wellicht te klein om te blijven bestaan – en ook naast Goirle als bloeiende Brabantse gemeente, waar enkele Haagse politici een slechte kijk op lijken te hebben. Wat voor baat heeft Goirle immers bij Riel? De burgemeester van Goirle heeft opgemerkt – zie het Brabants Dagblad – Riel niet nodig te hebben. Goirle kan Riel ook moeilijk gebruiken voor uitbreiding, want de twee plaatsen worden gescheiden door het prachtige natuurgebied de Rechte Heide. Wil de staatssecretaris nog eens beredeneren waarom Riel weg moet bij Alphen? Is haar enige argument afstand? Inderdaad, Riel ligt dichter bij Goirle dan bij Alphen. Maar 150 jaar geleden, toen Riel bij Alphen werd gevoegd, was de afstand geen probleem. En nu dan wel?

Er is in de Tweede Kamer afgesproken dat er een proefperiode komt voor Alphen-Chaam en voor Baarle-Nassau. Maar een periode van 3 of 5 jaar is wel erg kort om gemeenten echt te integreren. En is het ook niet bestuurlijk uiterst onredelijk om die gemeenten in het ongewisse te laten over de toekomst? Dat zou verlammend kunnen werken. Voorts is er ook de ongelijkheid van behandeling. Waarom wel een proefperiode voor Alphen-Chaam en niet voor andere gemeenten waar veel meer fout kan gaan? Neem Breda: als het wetsvoorstel wordt aangenomen, moet Breda fuseren met kernen van Nieuw-Ginneken en met Prinsenbeek, een enorme klus die wellicht ook niet binnen drie jaar zonder problemen geklaard zal zijn. Waarom daar geen proefperiode? Waarom daar geen evaluatie?

Wat Baarle-Nassau betreft, de CDA-fractie noemt met sympathie de wens van Alphen en Chaam om samen met Baarle-Nassau een groene gemeente te vormen, de ABC-gemeente. Maar ondanks onze sympathie daarvoor erkennen wij ook de bijzondere positie van Baarle vanwege de samenwerking met Baarle-Hertog, die uniek is in de wereld. Indien we dat willen stimuleren, is er toch reden om Baarle financieel in het Gemeentefonds tegemoet te komen? Baarle heeft 6000 inwoners, maar heeft de allure van een veel grotere grensplaats, met de daaruit voortvloeiende kosten. Wil de staatssecretaris Baarle tegemoetkomen via een opwaardering in het Gemeentefonds, zoals we al in de schriftelijke voorbereiding hebben gevraagd?

Een laatste punt, weliswaar een detail, maar staatsrechtelijk niet onbelangrijk waar het gaat om de verhouding tussen de Staat en de gemeenten. Aanvaarding van de wet betekent het samengaan van Raamsdonk en Geertruidenberg. De aangenomen motie van Van der Vlies op stuk nr. 54 stelt dat de nieuwe gemeente de historische naam Geertruidenberg moet dragen. De gemeenteraad van Raamsdonk heeft daarover een brief geschreven en stelt terecht dat dit de bevoegdheid van de gemeenteraad betreft en niet die van de nationale wetgever. Wat vindt de regering hiervan?

Mijnheer de voorzitter! Wat kunnen wij samenvattend verwachten van de vele voorgestelde gemeentelijke fusies? Hogere belastingtarieven, hogere kosten, lagere efficiency, grotere afstand tussen kiezers en gekozenen, minder betrokkenheid bij het politieke proces, een daling van het democratische gehalte en een daling van het vrijwilligerswerk. Dat is nogal wat. En juist daarom zou men alleen in uiterste noodzaak moeten overgaan tot opheffing van zelfstandige gemeenten en fusies, en niet op basis van vage argumenten zoals gebruikt door de regering.

Het CDA kiest tegen de kale, slecht beargumenteerde schaalvergroting. Het kiest voor de menselijke maat van vitale gemeenten, of die nu 60.000 of 6000, 120.000 of 12.000 inwoners hebben. Ik wacht met belangstelling niet alleen op de reactie van de staatssecretaris, maar ook op de inbreng van de collegae-woordvoerders in deze plenaire behandeling.

De heer Wiegel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Eind juli, de tijd der komkommers, verscheen in Binnenlands Bestuur op de voorpagina een bericht onder de kop "Ergernis Van de Vondervoort: provincies traineren herindeling centrumgemeenten". Met name Noord-Holland en Limburg, waar de staten hebben gekozen voor een beperkte uitbreiding van het grondgebied der grote steden, worden door de staatssecretaris op de korrel genomen. Dat vinden wij jammer. De staatssecretaris zal dat ook begrijpen, omdat zij wel weet dat er licht zit tussen haar en onze visie.

Wat politiek interessanter is – onze Kamer is er immers één waar terughoudendheid leidraad is – dat onze geestverwanten aan de overzijde bij het debat over de Brabantse voorstellen die wij vandaag bespreken, het volgende hebben gezegd. Wat hen betreft zullen de grootscheepse plannen om Haarlem uit te bouwen tot een gemeente Zuid-Kennemerland en zeer grootschalige plannen rond Heerlen, Hilversum, Leeuwarden en Leiden – ik noem er slechts enkele uit de reeks van Remkes – het Staatsblad niet halen. Dat zijn allemaal centrumgemeenten waarover de staatssecretaris blijkens haar recente brief nog geen definitieve conclusie heeft getrokken. Dank voor deze heel inzichtelijke brief. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit schot voor de boeg van onze vriend Remkes?

Nu beseffen wij vandaag heel goed dat ten eerste de staatssecretaris een eigen verantwoordelijkheid heeft. Ten tweede is onze groep er slechts één. Ten derde heeft de liberale fractie aan de overzijde, met haar coalitiepartners, een compromis over de Brabantse voorstellen gemaakt. Overigens zouden wij er geen problemen mee hebben, als ook ten minste de grootste oppositiepartij bij het ontwerpen van amendementen op wetsvoorstellen als dit zou worden betrokken. Integendeel. Dat zou het draagvlak van het gemeentelijk herindelingsbeleid verbreden. De visie van het CDA op de organisatie van het binnenlands bestuur ligt vaak niet ver van de onze.

De staatssecretaris denkt grootschaliger dan wij. Een tweetal Limburgse bestuurskundigen, de heer Jansen en prof. Korsten, schrijven in het tijdschrift NG van juni van dit jaar dat de grote stad de idylle van de volgende eeuw lijkt te worden. Een daadkrachtig grootstedelijk bestuur lijkt de panacee voor veel van onze bestuurlijke problemen.

Andere bestuurskundigen – de CDA-fractie in deze Kamer citeert er in haar inbreng voor het verslag een paar – stellen in het verlengde daarvan dat vergroting van de gemeentelijke schaal kan leiden tot een daling van de betrokkenheid van de burgers bij de gemeentelijke besluitvorming.

Een onderzoek naar de gevolgen van de gemeentelijke herindeling in de provincie Groningen wijst in dezelfde richting. Zoals prof. Korsten het verwoordde: de risico's van bestuurlijke schaalvergroting worden onderschat; de identiteit van de lokale gemeenschap verdwijnt; bureaucratisering en verkokering dreigen; de kloof tussen kiezer en gekozene wordt groter, en zo meer. Oud-wethouder Etty van Amsterdam zei het zo: hoe groter de schaal, hoe groter de kans op overzicht, maar hoe kleiner de kans op daadwerkelijk inzicht.

Ik voeg daar nog enkele opmerkingen aan toe. Ten eerste zal door een rigoureuze gemeentelijke herindeling het aantal raadsleden, wethouders en burgemeesters drastisch dalen. Dat is een stukje verarming.

Ten tweede zal het aantal parttimewethouders aanzienlijk worden teruggebracht. Ik verwijs naar de geest der tijd. Deze zegt dat het ook voor Tweede-Kamerleden nuttig is, mede elders in de samenleving werkzaam te zijn. Mijn ervaring als commissaris van de koningin in de mooiste provincie van Nederland is dat echt niet kan worden gezegd, dat parttimewethouders minder aan de kwaliteit van het binnenlands bestuur bijdragen dan fulltimewethouders.

Ten derde leidt een grotere gemeentelijke schaal weliswaar tot hogere ambtelijke schalen, maar hoe vaak worden bij herindeling de ambtelijke posten niet toebedeeld aan diegenen die in de opgeheven gemeenten reeds werkzaam waren? De gemeentelijke slagkracht wordt niet zoveel groter als wordt voorgesteld.

Ten vierde een bestuurskundig argument op grond van de theorie van de sterke randgemeenten rond de steden. Deze theorie van oud-minister Toxopeus was en is nog niet zo gek. Ik heb het al eens eerder gezegd: dan was de Bijlmermeer, waar nu de hoge flats worden vervangen door laagbouw, een tweede Amstelveen geworden. Het is een fraaie onderbouwing van de stelling van oud-wethouder Etty.

Als ik de belangrijkste argumenten voor herindeling rond de centrumstad, zoals de regering die hanteert, nog eens langsloop, dan is het argument van de ruimtenood van de centrumgemeente voor ons het meest steekhoudend. Het is overigens ook niet absoluut. Soms, als randgemeenten daar goed op inspelen en de provincie haar bemiddelende of sturende rol goed oppakt, is ook dit argument voor herindeling niet allesbeslissend. Andere argumenten zijn dat nog minder. Ik noem versterking van het financiële draagvlak. De heer Boorsma heeft daarop geduid. Dat argument heeft zijn kracht verloren als de Financiële-verhoudingswet is aangepast.

Het minst grijpbare argument voor gemeentelijke herindeling is versterking van hét draagvlak. Onze geestverwanten aan de overzijde noemden dat vaag en oningevuld. Zij hebben dan ook, en ik juich dat toe, afstand genomen van de interpretatie die door het kabinet aan het nieuwe beleidskader wordt gegeven, namelijk dat bij de keuze tussen samenvoeging van een randgemeente met de grote stad of met een landelijke gemeente altijd prioriteit zou moeten worden gegeven aan de centrale stad.

Mijn conclusie, en dat is tegelijkertijd de overstap naar het tweede deel van mijn betoog waarin ik zal ingaan op inhoud van het wetsontwerp dat thans voor ons ligt, is dat de lijn van onze groep een keuze is voor een minder vergaand gemeentelijk herindelingsbeleid dan de staatssecretaris nastreeft. Of, om het lid van de Tweede Kamer van D66 de heer Hoekema te citeren: het C20-beleid is na het debat over Brabant in de Tweede Kamer in een ander daglicht komen te staan. Het moet toch allemaal wat minder grootschalig dan bedacht. Ik ben het eens met die conclusie van onze paarse partner. Ik zou daarop graag het commentaar van de regering vernemen.

Ik kom nu toe aan de Brabantse voorstellen. Het zijn vergaande voorstellen. Wat ons betreft, zou een minder vergaand voorstel onze voorkeur hebben gehad: een minder forse uitbreiding van de centrumgemeente, waarbij de balans meer gaat in de richting van vorming van sterkere, landelijke gemeenten. Vanuit die kijk zou ik op een vijftal onderdelen van het wetsontwerp nog willen ingaan en daarbij een paar kanttekeningen en vragen willen noteren.

Mijn eerste kanttekening. In de vele bestuurlijke overleggen die de afgelopen jaren gevoerd zijn, is de conclusie getrokken dat er geen noodzaak was, Prinsenbeek aan de centrale stad Breda toe te voegen. Het college van GS en de staten van Brabant – mijn fractie realiseert zich zeer wel dat in het college van GS en in de staten uitgebreid over het voorstel zoals het thans voor ons ligt, is beraadslaagd – kozen op dit punt overigens heel consistent een lijn. Als ik nu zie naar de Wet ARHI, dan is aan de standpuntbepaling van de Brabantse autoriteiten niet echt recht gedaan. Op welke gronden is dan toch gekozen voor opheffing van Prinsenbeek?

Mijn tweede kanttekening is dat hetzelfde geldt voor Ulvenhout. Onze geestverwanten aan de overzijde stonden op het standpunt dat Ulvenhout, Galder en Strijbeek beter hadden kunnen worden samengevoegd met een te vormen plattelandsgemeente ten zuiden en ten zuidwesten van Breda. In het wheelen en dealen tussen de regeringsfracties aan de overzijde is dit op zichzelf goede idee gesneuveld. Wij vinden dat jammer, want de toegevoegde waarde van dit gebied aan een landelijke groene gemeente is naar onze mening van een groter gewicht dan die voor Breda.

Mijn derde kanttekening is de volgende. Terecht, mijnheer de voorzitter, heeft de Tweede Kamer beslist dat Goirle niet aan Tilburg moest worden toegevoegd. Het is jammer dat dit met Udenhout wel is gebeurd. Ook in dit geval zou het in de lijn van onze opvatting – minder de nadruk op de uitbreiding van de centrale steden en meer aandacht voor het vormen van landelijke gemeenten – hebben gelegen als bijvoorbeeld was gekozen voor samenvoeging van Udenhout en Loon op Zand. Ook het zelfstandig blijven van Udenhout had, wat ons betreft, gekund. Waarom is dat niet gebeurd? De staatssecretaris schrijft dat Udenhout straks aan Tilburg vast zal groeien. Moeten Voorburg en Rijswijk dan ook aan Den Haag worden toegevoegd, Amstelveen aan Amsterdam en Haren aan Groningen? Is dat een diepe gedachte van de staatssecretaris?

Zoals iedereen in dit huis weet ik natuurlijk best dat wij slechts "ja" of "nee" kunnen zeggen, maar de staatssecretaris weet ook dat een aanpassing snel kan worden gemaakt en afgeprocedeerd, zonder dat men daar al te lang voor op de hei behoeft te gaan zitten. Als Udenhout eruit zou worden gehaald, zou het wetsvoorstel voor ons heel wat verteerbaarder zijn. Over die gedachte hoor ik graag niet alleen de mening van de regering, maar ook de mening van de andere woordvoerders in dit huis.

Ik kom toe aan mijn vierde kanttekening. De leden van de fractie van GroenLinks in deze Kamer hebben in de stukken gevraagd waarom Riel bij Goirle is gevoegd. Die samenvoeging is overigens conform het voorstel van de provincie, waar de toenmalige CDA-woordvoerder trouwens sprak van "een flinterdunne argumentatie". Ook naar ons idee had het betrekken van Riel bij de vorming van een sterke groene gemeente in dit deel van Brabant heel wel gekund, zeker ook – de heer Boorsma heeft het al gezegd – omdat een zelfstandig Goirle Riel niet nodig heeft en een splitsing van Alphen en Riel zo had kunnen worden voorkomen. De staatssecretaris heeft in het debat aan de overzijde eigenlijk als enig argument voor de toevoeging van Riel aan Goirle de geringe geografische afstand aangevoerd, maar zo lust ik er nog wel een paar. Ik vraag de staatssecretaris om dit onderdeel van het wetsvoorstel nader toe te lichten. Ik besef dat dat geen makkelijke vraag is, omdat de staatssecretaris zelf heeft gezegd dat zij de vorming van de gemeente Alphen-Chaam niet het meest geslaagde onderdeel van het voorstel vindt.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Sterker nog: ik had in eerste instantie voorgesteld om Riel bij Alphen te laten.

De heer Wiegel (VVD):

Ja, maar ik vraag de staatssecretaris waarom zij het, ondanks haar argumentatie aan de overzijde, toch heeft moeten afleggen. Ik wil die inhoudelijke argumenten nog eens horen. Ik geef de staatssecretaris graag een kans om die argumenten hier nog eens krachtig uiteen te zetten. Zij zal begrijpen dat dat uiteraard de bedoeling van mijn interventie is.

Een vijfde vraag aan de staatssecretaris heeft mijn fractie over de samenvoeging van Bakel en Milheeze met Gemert. In het gebied zelf wordt geconstateerd dat er geen enkele onderlinge oriëntatie bestaat: maatschappelijk niet, sociaal niet, cultureel niet, qua schoolbezoek niet enzovoort. Wij hebben ook hier een beetje het gevoel dat alleen op grond van vergroting van gemeentelijke schaal tot die conclusie is gekomen. Ook hier is mijn vraag welke inhoudelijke argumentatie er is voor deze samenvoeging. De staatssecretaris schrijft zelf dat Bakel goed functioneert. Ik voeg daaraan toe dat Bakel eigenlijk een voorbeeld is van het samenvallen van gemeenten en gemeenschap. Waarom dan toch die schaalvergroting? Ik stel de vraag die ik zojuist ook bij een ander onderdeel van dit voorstel heb gesteld: zouden wij de opvattingen van de staatssecretaris en van de andere leden van deze Kamer nog eens kunnen horen over het uit het wetsvoorstel halen van dit onderdeel? Ook dat punt is technisch zeer eenvoudig te realiseren.

Tot zover onze vragen en opmerkingen over de vijf onderdelen van het voorstel. Er zouden er best meer te formuleren zijn geweest, maar wij moeten hier het werk van de Tweede Kamer niet overdoen. Het zou ook te veel tijd in beslag nemen als wij uitgebreid zouden spreken over de onderdelen waar wij vóór zijn. Wij hebben onze kanttekeningen geplaatst vanuit onze hoofdlijn – dat zeg ik ook met het oog op komende wetsvoorstellen – dat de regering minder grootschalig bezig moet zijn en meer een balans moet aanbrengen in de verhouding tussen versterking van de centrumsteden en het vormen van sterke, deels landelijke randgemeenten. Ik hoop dat ook de regering die lijn verstaat.

Ik kom bij het derde en laatste deel van mijn betoog. Prof. Elzinga schrijft in Binnenlands Bestuur van een maand geleden dat de invulling van het onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris in gang gezette beleid ten aanzien van de positie van de centrumsteden gezorgd heeft voor een grote onrust onder de randgemeenten. De hooggeleerde voegt daar nog aan toe dat daardoor het samenwerkingsperspectief dat de laatste jaren de verhouding tussen de centrumsteden en de randgemeenten leek te gaan kenmerken definitief op de mestvaalt der historie is bijgeplaatst. Daar plaats ik een relativerende kanttekening bij. De professor weet ook wel dat in de discussie over de bestuurlijke reorganisatie van ons land weinig echt definitief is.

De staatssecretaris zal het toch onprettig vinden dat prof. Elzinga schrijft dat haar de twijfelachtige eer toekomt voor deze verslechtering van de bestuurlijke verhoudingen rond de stedelijke kernen. Ook daar een relativerende kanttekening. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het dan ook een gedeelde eer zou zijn, met sommige van de colleges van gedeputeerde staten. Een paar dagen geleden verscheen er een bericht in de kranten over een voorstel van het college van GS van Overijssel om Bathmen en Diepenveen aan Deventer toe te voegen. De reactie van de twee burgemeesters van Bathmen en Diepenveen was niet alleen zakelijk, maar ook heel emotioneel en heel hard. Men spreekt in termen van onbehoorlijk bestuur. Je ziet dus overal in het land dat soort bewegingen. Dat soort bewegingen kunnen er inderdaad toe leiden dat de bestuurlijke verhoudingen in dit land verkrampt raken.

Ik zou ten slotte vier korte stellingen willen poneren. Mijn fractie staat op het standpunt dat vast moet worden gehouden aan de rechtswaarborgen uit de Wet ARHI, zolang die wet niet is gewijzigd. Ik zeg dat vanochtend ook tegen de achtergrond van een ander verhaal van prof. Elzinga. In Binnenlands Bestuur van 30 augustus schrijft hij iets over de aanpak in de regio Eindhoven.

Een tweede kanttekening. Mijn fractie vindt ook dat de gemeenten en provincies zich niet door de bestuurlijke haast van de staatssecretaris moeten laten opjagen.

Een derde kanttekening is deze. Met samenvoegingen van gemeenten moet zorgvuldig worden omgegaan. Waar samenvoegingen hebben plaatsgehad, worden zij zelden ongedaan gemaakt. Laren en Blaricum vormen een van de weinige voorbeelden uit de geschiedenis. Het opheffen van zelfstandige gemeenten is praktisch onomkeerbaar. Wat weg is, is weg. Wij zien in het beleid van de regering ten aanzien van de hervorming van ons binnenlands bestuur alleen maar dit enkele spoor: forse opruiming van gemeenten, geen echte verandering in bevoegdheden tussen de drie bestuurslagen en een krakend tot stilstand komen van de trein van de provincies nieuwe stijl. In wezen dus geen echte samenhangende visie. Misschien is dat ook allemaal niet zo erg. Misschien zijn wij in ons land ook wel van mening dat Thorbeckes visie nog steeds rechtovereind staat. Dan is een rigoureus gemeentelijk herindelingsbeleid als enige te ontwaren verandering iets waar wij later spijt van kunnen krijgen.

Ik kom bij mijn laatste opmerkingen. Mijn fractie zal met grote belangstelling de discussie aan de overzijde volgen over de brief van 26 augustus die de staatssecretaris aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van het C20-beleid heeft geschreven. Ik dank de staatssecretaris voor de begeleidende brief die zij ons daarover vorige week heeft geschreven. Aan het slot daarvan schrijft zij: "Zo nodig kunnen wij hierover op 3 september nader van gedachten wisselen." Ons leek dat inderdaad nodig.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Noord-Brabant trilt op zijn eerbiedwaardige, 200 jaar oude, grondvesten. Sinds jaar en dag bestaande stedelijke, dorps- en plattelandsgemeenschappen dreigen door elkaar te worden gehusseld omdat er opnieuw heringedeeld moet worden, vindt deze regering.

Bleek bij de herindeling van Noord-Brabant die wij een jaar geleden hier bespraken vooral de annexatie van Rosmalen door de gemeente Den Bosch op groot verzet van de bevolking van Rosmalen te stuiten, nu, zo blijkt in ieder geval uit alle binnengekomen reacties, is er op z'n minst in negen gebieden sprake van onbegrip, woede en verzet over de van hogerhand opgelegde herindeling.

Nu zijn er natuurlijk wettelijke regels voor zo'n herindeling, de Wet ARHI. Het eerste probleem dat deze wet oproept, is hoe het voorstel van de provincie dat de provincie aan de minister voorlegt, beschouwd moet worden en welke ruimte de wetgever vervolgens heeft om daarvan af te wijken. Bestond aanvankelijk het idee dat de wetgever slechts marginaal mocht toetsen, sinds Rosmalen verdedigt deze regering het standpunt dat het voorstel van de provincie "een zwaarwegend advies" is, waarvan de wetgever vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid mag afwijken. Dat is vreemd omdat de staatssecretaris nog in de memorie van toelichting bij de herindeling Den Bosch/Rosmalen zei dat het voorstel van de provincie terughoudend getoetst moet worden.

De partijen in de Tweede Kamer hebben van de door de regering geboden ruimte ruimschoots gebruikgemaakt om te komen met allerlei wijzigingsvoorstellen. Het wetsvoorstel heeft het uiteindelijk in sterk gewijzigde vorm alleen kunnen halen, nadat de coalitie via achterkamertjesoverleg tot afspraken was gekomen over met name de positie van Goirle en de handhaving van Goirle als zelfstandige gemeente.

Daarmee ligt er nu een wetsvoorstel dat in elk geval in Nieuw-Ginneken, Udenhout, Bakel en Milheeze, Riel, de buurtschap Bruggerhuizen, Prinsenbeek, Loon op Zand, Raamsdonk en ten slotte de "groene gemeenten" voor de nodige onrust heeft gezorgd en nog steeds zorgt. Burgers van al deze gemeenten krijgen te maken met een herindeling waar zij niet om gevraagd hebben en waarover zij zich nooit eerder hebben kunnen uitspreken. Naar de mening van de SP-fractie staat dat op gespannen voet met de democratie.

Nu komt het kabinet binnenkort met een wijziging van de Wet ARHI. Het hier gesignaleerde probleem wordt dan echter niet opgelost, wordt, integendeel, nog veeleer versterkt omdat in de nieuwe wet juist duidelijker zou worden vastgelegd dat de eindverantwoordelijkheid bij herindeling bij de wetgever ligt. Wat wij nu zien in Noord-Brabant zal dan steeds terugkomen. Burgers zullen herindeling op die manier blijven ervaren als "landjepik", annexatie van de ene gemeente door de andere, of gewoon als door Den Haag opgelegde dwang.

De regering zoekt op dit moment een uitweg uit de impasse rond de vorming van stadsprovincies door te kiezen voor grootscheepse gemeentelijke herindelingen. De bedoeling is dat wij een sterk lokaal bestuur krijgen. Hier doet zich het tweede probleem voor. Werd tot voor kort bij herindeling vooral gekeken naar knelpunten, de regering hanteert nu een meer algemene benadering, te weten de beleidsregels zoals neergelegd in het Beleidskader van 15 september 1995. De regering noemt dat een accentverschuiving. De vraag is natuurlijk of de regering haar doel, te weten grootscheepse gemeentelijke herindeling, in het geval van Noord-Brabant zomaar kan doordrukken door opeens nieuwe regels te hanteren waaraan een herindeling getoetst moet worden. Moet de wet daar niet eerst voor gewijzigd worden? Moeten criteria voor herindeling niet in de wet worden opgenomen?

Maar goed, laten wij eens kijken naar die beleidsregels. Zij beogen een sterk lokaal bestuur en dat betekent, zo zegt de regering, dus schaalvergroting. Alsof het een automatisme is dat schaalvergroting leidt tot versterking van de bestuurskracht. Uit de verschillende onderzoeken die in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn genoemd, blijkt dat dit automatisme geenszins bestaat. Zo vallen onder anderen Tops in het PON Jaarboek 1996 twee dingen op.

1. Men besteedt vooral aandacht aan de positieve samenhang tussen de omvang van de gemeente en de beschikbare bestuurlijke middelen en men gaat er tegelijkertijd maar van uit dat kleine gemeenten gelijkstaan aan inferieure kwaliteit.

2. Uit empirisch onderzoek blijkt dit absoluut niet. "Steeds opnieuw blijkt", aldus Tops, "dat de invloed van de omvang van gemeenten op de kwaliteit van de taakuitoefening schromelijk wordt overschat."

Interessant is in dit verband gewoon eens te kijken naar de praktijk. Hoe passen de gemeenten bijvoorbeeld de nieuwe Algemene bijstandswet toe? Wat brengen zij terecht van de WVG? De SP-fractie stelt hier aan de hand van eigen onderzoeken vast dat kwaliteit inderdaad niets te maken heeft met de grootte van de gemeente. In het kader van het herindelingsdebat wordt de indruk gewekt dat de kleinere gemeenten het slecht doen, niet op hun taken in de toekomst berekend zijn. Maar is dat zo?

In dit verband wil ook ik het onderzoek van Herweijer noemen naar de effecten van de herindeling in Groningen. Geenszins blijkt daar dat de betrokkenheid van de burgers bij het bestuur is versterkt, dat het ontwikkelen van het beleid is verbeterd, of dat de financiële positie is versterkt. Zelfs de staatssecretaris erkent dat uit dat onderzoek blijkt dat na fusie de negatieve effecten zeker de eerste jaren groter zijn dan de positieve. De SP-fractie stelt daarom de vraag of herindeling wel het geschikte middel is om de beoogde versterking van de bestuurskracht te bereiken. Het valt op dat alleen de grote gemeenten voor herindeling zijn. Vanuit het ook door de CDA-fractie genoemde motto "big is beautiful" willen ze nog groter worden. Zo hoopte de burgemeester van Tilburg dat door herindeling Tilburg de vijfde grootste stad van ons land zou worden. Bovendien valt het op dat bestuurderen herindeling zo ongeveer beschouwen als een panacee voor alle problemen waar zij tegenaan lopen op het terrein van bedrijvenvestigingen, woningbouw, financiën en dergelijke. De burgers zien herindeling in veel gevallen niet zitten. Als burgers het voordeel van herindeling niet uitgelegd kan worden, moet je niet herindelen. Herindeling wordt op die manier zoiets als een geloof, vooral in de hoofden van de bestuurders, die "hun" gemeente zo ongeveer zien als het centrum zo niet van de wereld dan toch in elk geval van Nederland. Het draagvlak ontbreekt dan echter. Van dat sterke lokale bestuur komt op die manier niet veel terecht.

Hoe is de stand van zaken in de Eerste Kamer op dit moment? De PvdA-fractie zegt in de schriftelijke voorbereiding het eens te zijn met het wetsvoorstel, maar houdt vervolgens een staatsrechtelijk betoog waaruit je zou moeten afleiden dat zij eigenlijk vindt dat het niet kan zoals het nu met het wetsvoorstel is gegaan. De VVD-fractie, die buiten deze Kamer de op handen zijnde herindelingen in verband bracht met "de middeleeuwse methode van het aderlaten", wekt de indruk eigenlijk tegen grootscheepse herindelingen te zijn. De heer Wiegel heeft dit zojuist nog eens onomwonden bevestigd. Of geldt de positiebepaling van de VVD alleen voor de nog komende herindelingen van de, zoals de VVD-fractie dit in de schriftelijke voorbereiding noemde, "andere C20-gemeenten", en stemt zij toch in met de huidige voorstellen, vooral omdat Goirle gered is uit de handen van burgemeester Brokx? Maar wat is dan nog het verschil tussen de herindelingen nu en die welke nog moeten komen? Ik kan dat verschil niet duidelijk zien.

Kijken wij vervolgens nog een keer naar de beleidsregels dan vallen mijns inziens een paar dingen op:

1. Er is geen sprake van een samenhangend gebied tussen Prinsenbeek en Breda. Immers, fysiek worden beide gescheiden door de A16. Bovendien is er in het provinciale streekplan geen enkel voornemen te vinden om in Prinsenbeek uitbreiding te zoeken voor woningbouw of bedrijvenvestigingen ten behoeve van de regio.

2. In Udenhout is 91% van de bevolking tegen samenvoeging met Tilburg. Tilburg is typisch zo'n stad die alleen maar groter wil worden. En dus graag Udenhout erbij wil hebben. Maar Tilburg heeft Udenhout helemaal niet nodig, zeker niet voor woningbouw. Udenhout zelf is veel meer betrokken op Loon op Zand en wilde zo nodig wel met die gemeente samengaan.

3. Loon op Zand vindt dat als Udenhout naar Tilburg gaat op zijn minst een deel van het buitengebied waarin de Loonse en Drunense duinen zijn gelegen juist vanwege de samenhang met Loon op Zand bij laatstgenoemde gemeente moet komen.

4. Bakel en Milheeze wil zelfstandig blijven. Een NIPO-onderzoek wijst uit dat 94% van de bevolking voor zelfstandigheid is. Deze gemeente dreigt nu samengevoegd te worden met Gemert, waar men helemaal niets mee heeft.

5. Riel; heen en weer geschoven tussen de groene gemeenten Tilburg en Goirle. Hoewel het nu deel uitmaakt van Alphen, zou Riel bij Goirle moeten worden gevoegd, dat allesbehalve een centrumgemeente is, maar waarvan desondanks de bestuurskracht versterkt zou moeten worden. Dat snapt niemand.

6. De blunder met Bruggerhuizen. Hoewel er reeds vanuit het verre verleden voornamelijk banden met Valkenswaard bestaan, moet deze gemeente nu bij Leende worden gevoegd.

Voorzitter! In al deze gevallen is er voor de plannen geen aanknopingspunt in de beleidsregels te vinden. En verder zie ik dat de bevolking van de betrokken gebieden tegen de voorgenomen herindeling is. Mijns inziens is dat de beste garantie dat er van al die mooie voornemens niet veel terecht zal komen. Sterker nog, het bestuur van de nieuwe gemeente zal niet of nauwelijks op krediet kunnen rekenen bij de tot voor kort zelfstandige, maar nu geannexeerde gebieden.

De fractie van de SP is van mening dat de gemeenten Prinsenbeek, Bakel en Milheeze zelfstandig moeten blijven, dat Riel bij Alphen moet blijven en dat Udenhout niet bij Tilburg moet worden gevoegd. Verder moet de blunder met Bruggerhuizen gerepareerd worden en als Udenhout toch aan Tilburg moet worden toegevoegd, dan zal in ieder geval het buitengebied naar Loon op Zand moeten gaan. Op die manier zouden de ergste fouten hersteld kunnen worden.

Herindeling vraag maatwerk, zo zegt de staatssecretaris. Is zij van mening dat dit hierbij geleverd is? Onze fractie verneemt graag het standpunt van de staatssecretaris hierover en over de door mij genoemde knelpunten. Is het niet zinvol om deze knelpunten met een novelle weg te nemen?

Voorzitter! Zoals het er nu uitziet, kan het wetsvoorstel niet op steun van de SP-fractie rekenen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb tot nu toe geen spreker gehoord die het wetsvoorstel verdedigde; ook ik zal het niet doen. Gemeentelijke herindeling maakt altijd veel emoties los. De reacties op deze voorstellen geven een grote variatie te zien: van het inschakelen van het NIPO tot het houden van massale demonstraties. Het begon al met carnaval, vroeg in het jaar. Afgelopen zaterdag was er een manifestatie met de bloemrijke titel "Karavaan van liefde voor het dorp" en het eindigde vanmorgen met het aanbieden van een petitie.

Het is ook een groot deel van Noord-Brabant dat met dit wetsvoorstel bestuurlijk op de schop wordt genomen. In één geval is de schop onbedoeld verkeerd terechtgekomen, namelijk midden in de Loonse en Drunense Duinen. Dat foutje wordt rechtgetrokken met wetsvoorstel 24783, dat wij nu ook behandelen. Maar volgens GroenLinks is de schop al te driftig gehanteerd en is ze op meer plaatsen verkeerd terechtgekomen.

Onze visie op gemeentelijke herindeling kan heel compact worden verwoord door de "nee, tenzij"-benadering. Wat ons betreft is groot niet per se beter dan klein. Volgens een onderzoek van Wim Derksen werken kleine gemeenten niet beter dan grote, maar ook niet slechter en wel vaak sneller. Over heel klein praten wij niet meer, dat is verleden tijd. Mijn fractie kan instemmen met gemeentelijke herindeling in die gevallen waarin er keiharde en concrete argumenten voor op tafel komen.

Het meest valide argument is waarschijnlijk de bouwbehoefte van een stad, gekoppeld aan een gebrek aan ruimte van die stad. Maar dan moet er wel sprake zijn van een aaneengesloten stedelijk gebied en het moet onomstotelijk vaststaan dat die ruimtenood alleen met gemeentelijke herindeling kan worden gelenigd. Grenscorrectie, toch minder ingrijpend dan samenvoeging, is ook een mogelijkheid, en die moet eerst worden overwogen. Bouwen in ecologisch kwetsbare gebieden is uitgesloten. Andere problemen tussen centrumgemeenten en randgemeenten kunnen voor een groot deel worden opgelost met de nieuwe Financiële-verhoudingswet, waarbij centrumgemeenten bij de toedeling van financiële middelen zwaarder wegen dan nu het geval is, als de Eerste Kamer tenminste met die wetswijziging instemt.

Gemeentelijke herindeling blijkt in de praktijk synoniem met schaalvergroting. Mijn fractie huldigt de opvatting dat er in voorkomende gevallen ook sprake moet kunnen zijn van schaalverkleining. En als gemeenten zelf voorstellen doen tot samenvoeging of grenscorrecties – de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het meestal onder druk is van een dreigende gemeentelijke herindeling – dan moet de wetgever die voorstellen volgen, tenzij er keiharde en concrete argumenten tegen pleiten. Tot zover, kort samengevat, de GroenLinkse visie op gemeentelijke herindeling.

De financiële gevolgen van gemeentelijke herindelingen zijn ook niet bepaald gunstig te noemen – nog een reden om gemeentelijke herindeling heel behoedzaam toe te passen. Er zijn heel wat onderzoeksrapporten daarover en een daarvan is het rapport over de effecten van gemeentelijke herindeling in de provincie Groningen, door Berghuis, Herweijer en Pol. Collega Wiegel heeft daar schriftelijke vragen over gesteld. In zijn betoog heb ik veel argumenten gehoord tégen gemeentelijke herindeling in het algemeen en weinig vóór. Ik heb veel bedenkingen gehoord tegen de voorgenomen schaalvergroting. Ook over dit wetsvoorstel heb ik weinig positiefs gehoord. Ik ben benieuwd naar het uiteindelijke stemgedrag van de VVD-fractie, want dat kon ik niet opmaken uit zijn verhaal.

Voorzitter! Wat de CDA-fractie betreft, was het heel duidelijk en ook wat de SP betreft.

Voorzitter! Er heerst in politiek Nederland grote bezorgdheid over de kloof tussen de politiek en de burger. De burger zou geen interesse meer tonen in de politiek en discussies zijn gaande hoe die kloof weer gedicht zou kunnen worden. Zinnige en onzinnige voorstellen zijn de revue gepasseerd om de burger te betrekken bij het politieke handwerk.

Het is aardig om te lezen hoe afgelopen zaterdag in een ingezonden stuk op de Forumpagina van de Volkskrant de Leidse hoogleraar politieke theorie en rechtsfilosofie Herman van Gunsteren betoogde, dat een afnemende betrokkenheid van de burger niet door onderzoek wordt bevestigd, integendeel zelfs. De kloof tussen politiek en burger heeft altijd bestaan en is inherent aan het politieke handwerk. Regeren betekent oplossingen zoeken voor conflicterende belangen en dat betekent in ons democratische stelsel compromissen sluiten. Volgens hem is die kloof meer een probleem van de politiek dan van de burger. Het dichten van de kloof zal volgens hem ook nooit lukken. Dat moeten wij ook niet willen. Wel moet de politiek er zinnig mee leren omgaan.

Hoe zit het nu met de betrokkenheid van burgers bij gemeentelijke herindeling? En hoe wordt daar door de politiek mee omgegaan? Nooit zitten publieke tribunes van provinciale staten voller dan bij gemeentelijke herindelingen. Ook leden van de Eerste Kamer zijn bij deze gemeentelijke herindeling ruim bemeten met brieven en telefoontjes. Uit alle reacties spreekt een zekere verbittering: "Den Haag" gaat z'n eigen gang en trekt zich niets aan van de burger.

Voorzitter! GroenLinks heeft goed geluisterd. Bij het bepalen van ons eindoordeel weegt betrokkenheid van inwoners heel zwaar voor mijn fractie, maar dat is natuurlijk niet het enige wat meeweegt. Uiteindelijk geven concrete, keiharde argumenten de doorslag. GroenLinks zal in het kader van de hierboven neergezette visie op gemeentelijke herindeling de argumenten beoordelen die hebben geleid tot het voorliggende voorstel.

Het voorstel zoals dat aan de Tweede Kamer was voorgelegd, week belangrijk af van het advies van provinciale staten van Noord-Brabant. Mijn fractie wil graag weten of dat een voorschot was op de wijziging van de Wet ARHI, waarin de bevoegdheden van de diverse overheden scherper worden afgebakend en waarbij de verantwoordelijkheid en bevoegdheden van de wetgever worden versterkt.

Het argument van de staatssecretaris bij deze gemeentelijke herindeling is dat gemeenten in staat moeten zijn om op een goede en verantwoorde manier de komende 25 jaar het lokaal bestuur te dienen. Op dat uitgangspunt is niets af te dingen; wel op de manier waarop het is uitgewerkt.

Uit de Handelingen van de Tweede Kamer proef ik de betrokkenheid van de staatssecretaris bij dit onderwerp. Maar ik proef ook een grotere betrokkenheid bij de problemen van de stad dan bij die van het landelijke gebied. De staatssecretaris heeft meer oog voor de ontwikkelingsmogelijkheden van steden dan voor de behoeften van landelijke gemeenten, die waarden als rust, groen en ruimte moeten bewaken. Het kwartje rolt te vaak naar de kant van het stedelijk gebied. De staatssecretaris zal die uitdrukking herkennen.

In mijn betoog zal ik de argumenten wegen die worden aangevoerd om tot de voorgestelde gemeentelijke herindeling te komen. Belangrijk daarbij is het evenwicht tussen stad en land. Stad en platteland kunnen niet zonder elkaar; ze hebben elkaar nodig. Het lijkt erop dat de tijd voorbij is dat het platteland werd beschouwd als een potentieel stedelijk in te richten gebied. Het landelijk gebied wordt nu, hoop ik, gewaardeerd vanwege eigen specifieke kenmerken. Maar het is wel uitermate belangrijk dat de krachtsverhouding tussen stad en platteland in evenwicht is en in dit wetsvoorstel is dat evenwicht zoek.

Voorzitter! Ik zal drie gebieden bespreken waar GroenLinks op iets anders uitkomt dan het voorliggende voorstel. De Eerste Kamer dient zich terughoudend op te stellen en daarom beperk ik mij tot de grootste pijnpunten. Ik begin met Breda.

De argumenten om Prinsenbeek, een zeer vitale en samenhangende dorpsgemeenschap, bij Breda te voegen, spreken mijn fractie niet aan. De stelling dat een hechte dorpsgemeenschap niet verdwijnt door samenvoeging met een grote gemeente is theoretisch juist, maar ik ben bang dat dit in de praktijk niet opgaat. Veel activiteiten die door vrijwilligers worden ontplooid, worden gesubsidieerd door het huidige gemeentebestuur en het gevaar is groot dat grote gemeenten daar geen geld voor vrijmaken. Een gemeentelijke herindeling is wel degelijk zeer ingrijpend in het sociale leven. Ik vind het sneu voor Iwan van Gils die nu nog in Breda woont maar die volgens zijn brief later graag in Prinsenbeek zou wonen. Helaas zal de zelfstandigheid van Prinsenbeek volgende week waarschijnlijk verdwijnen. Ik hoop echter niet dat de charme van Prinsenbeek ook verdwijnt.

Voorzitter! Wij zijn nog minder overtuigd wat Nieuw-Ginneken betreft. In bijlage 1 van het wetsvoorstel wordt Nieuw-Ginneken vermeld als op te heffen gemeente die met Prinsenbeek en Teteringen opgaat in de nieuwe gemeente Breda. Deze vermelding is onjuist, in ieder geval onvolledig, want het is het noordelijke deel van de gemeente Nieuw-Ginneken, met de kernen Ulvenhout en Bavel, dat aan Breda wordt toegevoegd. Het zuidelijke deel met de kernen Galder en Strijbeek, dat 1700 inwoners en 2500 ha omvat, gaat volgens het wetsvoorstel naar Alphen-Chaam. De argumentatie voor het noordelijk deel luidt: Ulvenhout vanwege de verwevenheid met Breda en Bavel ten behoeve van de Bredase woningbouw. Laten wij even vasthouden aan de reden waarom Breda en omgeving wordt heringedeeld. Dat was om een oplossing te bieden voor de noden van Breda. Laten wij nu het voorstel onder de loep nemen.

De kern Bavel heeft voor Breda geen toegevoegde waarde. In het gebied ten westen van Bavel – Eppelaar-Zuidoost – zou Breda inderdaad woningen kunnen bouwen, maar dat gebied kan ook via een grenscorrectie aan Breda worden toegevoegd.

Het gebied ten oosten van Bavel biedt geen mogelijkheden voor woningbouw want daar ligt een vuilstort en het gebied ligt ook nog eens in de aanvliegroute van het vliegveld Gilze-Rijen: niet bepaald een gunstige bouwlocatie.

Aan de kern Ulvenhout heeft Breda ook niets als uitbreidingsmogelijkheid, want ook daar kan niet worden gebouwd. Wat levert het Breda dus op aan uitbreidingsmogelijkheden? Alleen het gebied ten westen van Bavel en dat kan via een eenvoudige grenscorrectie worden gerealiseerd. Het is dus volstrekt onnodig om Nieuw-Ginneken op te splitsen. Als verwevenheid met een buurgemeente een argument voor samenvoeging is, kan de staatssecretaris in ieder geval in het westen van Nederland haar hart nog ophalen! Andere sprekers hebben daar ook al op gewezen. Tot zover Breda. Mijn fractie is evenmin overtuigd door de argumentatie ten aanzien van het gebied tussen Breda en Tilburg. GroenLinks vindt het belangrijk dat daar een sterke landelijke gemeente ontstaat die een waardige tegenspeler is van de steden; een groene buffer tussen Breda en Tilburg.

De suggestie van ons in het voorlopig verslag om Nieuw-Ginneken – behalve Eppelaar-Zuidoost, dat kan naar Breda – samen te voegen met Alphen en Riel en Chaam, is niet nadelig voor Breda, maar wel geheel in overeenstemming met de wensen in het gebied. Het antwoord van de staatssecretaris in de memorie van antwoord, dat een dergelijke keuze erg scheef zou uitvallen ten gunste van de plattelandsgemeente en geen recht doet aan de versterking van het stedelijk gebied van Breda, illustreert ons bezwaar tegen de inhoudelijke stellingname van de staatssecretaris. Zij hecht meer belang aan steden dan aan landelijke gemeenten. Bovendien wordt de suggestie gewekt, dat bij de vorming van een grote groene gemeente Breda met lege handen achterblijft. Niets is minder waar, want in het voorstel worden Teteringen en Prinsenbeek al aan Breda toegevoegd. Daarbij zou dan nog het gebied ten westen van Bavel komen.

De staatssecretaris is zelf ook niet gelukkig met het compromis dat voor dit gebied uit de bus is gekomen. Ons voorstel om Nieuw-Ginneken – zonder het gebied ten westen van Bavel – samen te voegen met Alphen en Riel en Chaam biedt verschillende voordelen. Met de vorming van een grote groene gemeente wordt recht gedaan aan de ecologische waarde van het gebied. De provincie is af van het extra toezicht op dat gebied – en Baarle-Nassau is ook weer gelukkig – en hoeft niet nog eens te evalueren. Bovendien leeft het gebied niet nog eens een paar jaar in onzekerheid. Breda is zelfs beter af; geen sores van delen erbij waaraan zij niets heeft, wel een stuk grond voor woningbouw.

Voorzitter! In ons voorstel wordt Riel opgenomen in de nieuwe groene gemeente en niet aan Goirle toegevoegd. In de huidige situatie is woningbouw rondom Riel niet mogelijk. Riel is een landelijk dorp; dat moet niet worden verstedelijkt. Bovendien ligt Riel midden in het Leydal dat een hoge ecologische waarde bezit. Dus redenen genoeg om Riel niet aan Goirle toe te voegen.

Dan is ook meteen het probleem opgelost dat in het huidige wetsvoorstel zit opgesloten. Het wetsvoorstel is namelijk onzorgvuldig. Daarin wordt Riel (2700 inwoners) aan Goirle toegevoegd. Maar Goirle hoort niet tot de nieuw te vormen gemeenten, dus daar worden in het kader van de gemeentelijke herindeling geen verkiezingen gehouden.

Hoe zit het dan met democratische rechten van die 2700 mensen? Zijn die tot de volgende reguliere gemeenteraadsverkiezing niet in de gemeenteraad van Goirle vertegenwoordigd? Hoe gaat de staatssecretaris dit probleem oplossen als onze suggestie voor de nieuw te vormen gemeente niet wordt opgevolgd en Riel toch bij Goirle wordt gevoegd? Hoe wordt in dat geval artikel 10 over het overgaan van ambtenaren, toegepast? De tekst van artikel 10 geeft geen uitsluitsel voor deze situatie. Die laatste vraag geldt ook weer voor de ambtenaren van dat deel van Nieuw-Ginneken dat naar Alphen-Chaam zou gaan en niet naar Breda. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dat allemaal zal oplossen.

Mijn fractie is het geheel oneens met de voorstellen voor Tilburg. In de memorie van antwoord stelt de staatssecretaris dat bij Tilburg een veelvoud van factoren aan de orde is. Er wordt echter alleen gesproken over woningbouwuitbreiding voor Tilburg en wel in noordoostelijke richting. Door de samenvoeging met Berkel-Enschot kan Tilburg 25 jaar vooruit. Toevoegen van een groot gedeelte van de gemeente Udenhout is volstrekt overbodig. Het is maar zeer de vraag, of over 25 jaar de uitbreiding van Tilburg met de kern Udenhout verweven raakt. De opmerking in de memorie van antwoord over verwevenheid tussen Udenhout en Tilburg snijdt dan ook geen hout. Udenhout ligt wél dicht bij de stad, maar is toch een echte plattelandsgemeente. Er is geen sprake van een situatie van woonkernen die naar ligging en vorm als een eenheid kunnen worden beschouwd maar in verschillende gemeenten liggen. De staatssecretaris komt nu toch niet aandragen met raakvlakken tussen Berkel-Enschot en Udenhout? Bovendien wordt in het voorstel ook een groot gedeelte van het natuurgebied bij Tilburg gevoegd. Dat is echt onzinnig en voor onze fractie ook onverteerbaar. Het grootste deel van Udenhout zou dus aan Tilburg worden toegevoegd; alleen de kern Biezenmortel gaat met een klein stuk landelijk gebied naar Haaren, dat net een verkiezing vanwege gemeentelijke herindeling achter de rug heeft. En dat allemaal, omdat Tilburg over 25 jaar misschien naar Udenhout is toegegroeid. Ook volgens het standpunt van de staatssecretaris zelf is het dan vroeg genoeg om de situatie opnieuw te bekijken.

Een ander kritiekpunt op het woningbouwlocatiebehoefteverhaal is dat in een veel te lage woningdichtheid wordt gebouwd. Is de kans niet groot dat ook Tilburg voor rijke randstedelingen gaat bouwen? Is dat wat de staatssecretaris wil?

Mijn fractie stelt voor, het provinciale voorstel te volgen en de gehele gemeente Udenhout samen te voegen met de gemeente Loon op Zand tot een sterke groene agrarische en recreatieve gemeente. Dat is een samenhangend gebied. Dan komt ook een groot deel van de Loonse en Drunense duinen in één hand. Als dat politiek volstrekt onhaalbaar is, stelt mijn fractie voor om de suggestie van de gemeente Udenhout te volgen en Udenhout op dit moment uit het wetsvoorstel te halen. Er zijn meer witte vlekken op de kaart in dit gebied.

Voorzitter! Tot slot neem ik een voorschot op een discussie die nog in beide Kamers moet komen. Het betreft een staartje van een vorige gemeentelijke herindeling in Noord-Brabant, namelijk in het noordoosten. Ik doel op de samenvoeging van Uden, Veghel en Boekel. En dan heb ik het over Huize Padua. De staatssecretaris heeft dat onderwerp in de Tweede Kamer ook al aangeroerd. Mijn fractie geeft de staatssecretaris het dringende advies om Huize Padua – de buurtschap en de psychiatrische inrichting – bij de gemeente Gemert in te delen en niet bij de nieuwe gemeente Uden Veghel. De inwoners van Huize Padua willen zelf bij Gemert ingedeeld worden, omdat zij zich verwant voelen met de kern Handel in de gemeente Gemert. Zij zijn bij de samenvoeging van Uden, Veghel en Boekel tot één gemeente meer gericht op Gemert dan op de nieuwe gemeente Uden Veghel. Het gemeentehuis van Uden is ook wel erg ver weg. De situatie ter plekke bekijkend, is dat de meest logische oplossing.

Voorzitter! Ik ben uiteraard benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris, maar ik ben nog meer benieuwd naar de reactie van de andere partijen op de voorstellen die ik namens mijn fractie heb gedaan. De Eerste Kamer heeft een rijke traditie in het zeer kritisch beoordelen van gemeentelijkeherin delingsplannen en heeft daar in het verleden ook meermalen de consequenties uit getrokken. Voor de Eerste Kamer is er meer mogelijk dan de keuze tussen aannemen en verwerpen. Ook de novelle is een volstrekt legitiem staatsrechtelijk instrument.

De heer Staal (D66):

Voorzitter! Waarin een klein land groot kan zijn! Ik doel daarmee niet op het herindelen van gemeenten als zodanig, maar op de lobby eromheen. Er zijn weinig wetsvoorstellen waar je als lid van dit huis zoveel over benaderd wordt. Op zichzelf is dat niet te verwerpen; het gaat in dit geval tenslotte om de mooiste provincie van Nederland. De heer Wiegel zeg ik hierbij: ik heb het aantal kiezers geteld; er wonen er meer in Noord-Brabant! Hoe begrijpelijk de redenen voor die benadering ook zijn, het geeft wel te denken uit het oogpunt van de verhouding tussen het bestuur en de bestuurden en meer nog uit het oogpunt van de verhouding tussen kiezer en gekozene. Met name de verwachtingen die er leven over de uitkomst van dit debat geven te denken. Het proces van gemeentelijk herindelen in dit land en de kennelijk onvermijdelijke bijstelling van adviezen en voorstellen wekken de verwachting dat de Eerste Kamer het oordeel "eind goed, al goed" zal geven.

Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel heb ook ik vele betrokkenen te woord gestaan. Het moet mij van het hart dat ik daarbij de meeste energie heb moeten steken in het uitleggen waarom het onwaarschijnlijk is dat dit huis het wetsontwerp zal verwerpen of wijzigen.

Wij moeten ons als politiek, dus als parlement en regering, daarom eens goed achter de oren krabben. Er klopt iets niet. Immers, er is een politiek weinig omstreden beleid om te komen tot een geleidelijk terugbrengen van het aantal gemeenten, zoals Thorbecke die bedacht in de tijd van de trekschuit. Van 800 gemeenten terug in de richting van de helft zie ik niet als een bezwaar, in tegenstelling tot de heer Boorsma, want – en daar ligt het argument – niet de grootte sec maar de gemeentelijke autonomie maakt dat noodzakelijk. Die teruggang betekent niet per definitie dat dat ook leidt tot zeer grote centrumgemeenten.

Voor de uitvoering van dat beleid leggen wij ons oor te luisteren bij betrokken gemeenten en winnen advies in. Niet wat je noemt: één nacht ijs! Herindeling is onontkoombaar, maar op het belang van de vierkante kilometer, heel begrijpelijk niet altijd gewenst. Als de adviezen dan ook op tafel liggen, moet er geslikt worden. Dat zij zo.

Wat mij echter verontrust is dat daarna, in de tijd tussen advies en behandeling door de Tweede Kamer, de uiteindelijke littekens ontstaan. Littekens door wijzigingen en schuivende argumenten. Straks zal ook één van de littekens zijn dat men veel te hoge verwachtingen van de Eerste Kamer heeft, die niet gehonoreerd zullen worden.

Het viel mij bijvoorbeeld op dat ik in al die contacten het staatsrechtelijke karakter van de novelle moest benadrukken. Met andere woorden, voorzitter, we zijn als politiek niet goed bezig in het totale traject van gemeentelijke herindelingen. Vele politici maken vele boten los.

Een strakkere uitvoering van het herindelingsbeleid is zeer gewenst. In mijn optiek zou, na de vaststelling van het beleid, het zwaartepunt van de invulling bij de provincie moeten liggen, met als sluitstuk uiteraard de staatssecretaris. Natuurlijk kan de wetgever niet ontbreken, maar terugkijkend op een aantal van deze wetsontwerpen, vraag ik mij in gemoede af of de Tweede Kamer op dit terrein niet gevoeliger is voor de lobby dan voor de argumenten en de adviezen. Het gevolg is dat soms pijnlijke duidelijkheid in het belang van het algemene herindelingsbeleid wordt uitgesteld tot in dit huis, waar de mogelijkheden voor deelproblemen zo goed als niet aanwezig zijn. De pijn zit hem in de onzekerheid die na de aanvankelijke duidelijkheid wordt gecreëerd. Men krijgt het gevoel dat er over hoofden heen gedeald wordt.

Mijnheer de voorzitter! Zoals ik al zei, besteedde ik in de gesprekken met betrokkenen veel aandacht aan het algemene beleid en de positie van de Eerste Kamer bij de uiteindelijke besluitvorming. Van alle betrokkenen met bezwaren op delen van het plan, heb ik ook begrepen dat men inziet dat het gehele plan afstemmen een nog grotere schade veroorzaakt. Maar met die gedachte kunnen we ons in deze Kamer niet troosten. Het draagvlak voor dit soort trajecten moet beter worden.

Nadrukkelijk werd ook door betrokkenen gevraagd om een novelle als signaal.

Voorzitter! Dat kan niet in onze optiek. Mijn fractie ziet de novelle niet als een recht van dit huis maar als een mogelijkheid. Niet als een recht om het politieke primaat van de overkant te omzeilen, maar als een mogelijkheid om fouten te herstellen. Lastig, als je dan veelal het laatste stukje hoop moet wegnemen. Lastig ook als je in de argumentatie geconfronteerd wordt met verwachtingen die kennelijk ook gestimuleerd worden doordat er in een eerder stadium door politici zo weinig duidelijkheid verschaft wordt, keuzes niet gemaakt durven worden of beslissingen alsnog gewijzigd worden, als gevolg van uitruil in de politieke deal.

In dat opzicht kan de staatssecretaris, naar ik aanneem, een woordje meespreken. Natuurlijk, ook bij andere wetsontwerpen kijken kiezers naar de Eerste Kamer. Maar bij andere wetsontwerpen gaat dat zo vaak om terechte eigenbelangen of groepsbelangen in persoonlijk opzicht, of om principiële afwegingen in onze samenleving. Terecht werkt de voorfase dan als een trechter.

Bij de gemeentelijke herindeling gaat het echter om noodzakelijke aanpassingen veroorzaakt door tijdsontwikkelingen, omdat we willen vasthouden aan de autonomie van de gemeenten. We beogen voor die besluiten het accent te leggen bij de voorbereiding en dat nu lukt ons en met name de Tweede Kamer niet. Het moet gezegd: het recht van amendement is kennelijk niet altijd een zegen. Het verhoogt in elk geval voor dit soort wetgeving zeker niet het algemene draagvlak bij kiezers.

Voorzitter! Het mag duidelijk zijn dat de bijdrage van D66 zich vooral richt op het voorafgaande, namelijk op een bezinning op de vraag of wij er voor wat betreft toekomstige plannen niet in kunnen slagen littekens te voorkomen die men, meer dan door het besluit als zodanig, oploopt door het proces. Wij vragen de staatssecretaris nadrukkelijk hierop haar reactie en visie te geven.

Aansluitend vragen wij de staatssecretaris in hoeverre de door ons vermeende problemen verhol pen gaan worden door de wijziging van de Wet ARHI die zij zich heeft voorgenomen. Leidt die wijziging bijvoorbeeld tot vermindering van het aantal beslismomenten? En wijzigt de feitelijke positie van de regering en die van de Tweede Kamer zich? Het gaat erom dat wij ervoor moeten zorgen dat bij betrokkenen aan het eind van de rit nog voldoende draagvlak voor het algemene besluit bestaat, ook al is men het daar van meet af aan op onderdelen niet mee eens. Dat draagvlak is nu soms ver te zoeken doordat de verkeerde verwachtingen worden gewekt. Wij hopen dat de voorgenomen wijziging van de Wet ARHI hiermee verband houdt.

Voorts richten wij ons op een aantal algemene aspecten van het herindelingsbeleid en enige specifieke keuzes die in dit plan zijn gemaakt. Gemeentelijk herindelen leidt onontkoombaar tot het opkomen voor het lokale belang. Dat is niemand te verwijten. Maar, zoals ik al trachtte duidelijk te maken, zit de pijn in het uitstel van en de onzekerheid over de executie. Er valt je als lid van dit huis wel van alles op in de informatie en contacten over dit traject. Er zijn opvallend actieve gemeenten en opvallend stille gemeenten. Aan lobby en andere middelen wordt soms veel energie besteed. Het opvallendst in dat opzicht vond ik het door Bakel, Milheeze en Rips ingestelde omvangrijke marktonderzoek, een ware volksraadpleging. De uitkomst daarvan – en daar moeten wij ons allen van bewust zijn – is overigens zeer vaak voorspelbaar. Het geeft aan hoe een gemeente met gerechtvaardigde identiteitsgevoelens verstrikt raakt in een besluitvormingstraject. Graag vernemen wij van de staatssecretaris hoe zij de reacties ervaart van bijvoorbeeld het burgercomité van Bakel, Milheeze en Rips. Wat is er fout gegaan nu men zich daar zo onbegrepen voelt?

Natuurlijk, lokale belangen gaan nu een keer niet altijd hand in hand met algemene belangen. Maar de reacties die er nu liggen, hebben alles te maken met het vertrouwen van burgers in het bestuur. Een zware tol, dunkt mij. Voorts is er een hiërarchie in belangen. In dat opzicht hebben wij er kennis van genomen dat in het beleid van de staatssecretaris de versterking van centrumgemeenten enigszins boven het belang van het landelijk gebied uitgaat. In dit opzicht is het goed dat het C20-beleid door de VVD betrokken werd in de behandeling. Mijn fractie zou graag nog eens van de staatssecretaris horen waar wij dat C20-beleid nou precies moeten plaatsen. Is dat een tussenstap naar herindeling? Of is het een manier om het daar nou juist niet over te hebben? Ik herhaal dat het terugbrengen van het aantal gemeenten niet per se hoeft te leiden tot een te omvangrijke centrumgemeente. Dat zijn twee verschillende zaken. In dat licht zie ik de reactie van de heer Hoekema, waar de heer Wiegel aan refereerde. Wij vernemen graag van de staatssecretaris hoe zij hier tegenover staat.

Voorzitter! Schaalgrootte in de tijd van de trekschuit vraagt iets anders dan in de tijd van de electronic highway. De druk van complexiteit van de overheidstaak en de financiering daarvan stellen nu andere eisen, willen wij volhouden dat de huishouding aan de gemeente wordt gelaten, zoals de Grondwet de gemeentelijke autonomie formuleert. Die blijvende keuze heeft in onze visie sterke samenhang met de rest van de bestuurlijke organisatie. Vasthouden aan het drielagenmodel is vol te houden als wij bereid zijn de schaalgrootte van gemeenten aan te passen, en, naar ik verwacht, als wij straks ook bereid zijn provinciale taken aan te passen. Van rigoureus beleid behoeft dan geen sprake te zijn.

Vanuit die visie kijkt D66 naar gemeentelijke herindeling: geleidelijk aan herindelen in het belang van centrumgemeenten, hand in hand met het versterken van landelijke gemeenten, beide naar een grotere schaal en gericht op groei. Naar onze mening hoort daar ook een uiteindelijke beperking bij, zeker als het daarbij om centrumgemeenten gaat.

Over het wetsvoorstel als geheel meent de fractie van D66, dat er geen zwaarwegende deelbelangen zijn die het doorgaan van deze wet als algemeen belang in de weg moeten staan. Dat is een onontkoombare afweging. Dat neemt niet weg dat er schoonheidsfouten aan kleven. Zoals ik al suggereerde, zijn deze onvolkomenheden ontstaan door fouten in het proces. Dat lijkt aanvaardbaar voor het doorgaan van het totale plan, maar het lijkt onverteerbaar voor lokale situaties.

Aan de lobby en de politieke deal kleven veel bezwaren bij het onderwerp gemeentelijke herindeling. Je kunt dan geen helderheid meer betrachten in argumenten. Daarom krijgen wij de argumenten terug als een boemerang.

Waarom is Ulvenhout wel genoeg verweven met Breda en Goirle niet met Tilburg? Om nog maar eens oude wonden open te halen: waarom was Rosmalen wel nodig voor integraal bestuur in Den Bosch en Vught niet? Ik kan dat niet uitleggen. Als een lobby het wint van het argument, is Riel dan het slachtoffer in het geval van Tilburg? Moet Riel dan de pleister op de wonde worden? Waarom komt Goirle, dat zo verweven is met Tilburg, niet bij Tilburg, en Udenhout met zijn dorpskarakter wel?

Voorzitter! Als delen van het matje onder het voorstel worden uitgetrokken, vallen ook de argumenten als duigen ineen. Dan vinden de kiezers dat de argumenten die eens krachtig vóór pleitten, ineens geheel afwezig lijken. Wij horen graag van de staatssecretaris waarom zij is gezwicht voor de wens van de Tweede Kamer over Goirle en de gevolgen voor Riel. Ik kan mij niet voorstellen dat de Tweede Kamer daar een kabinet voor over had.

Wat laat dat heel van de basisargumentatie over integraal bestuur? Wij vernemen graag uitleg over de vraag waarom Tilburg Udenhout nodig zou hebben voor schaalvergroting. Is dat niet een brug te ver voor Tilburg? Wij vernemen graag wat de toegevoegde waarde is van toevoeging van Riel aan Goirle, boven de toegevoegde waarde van indeling bij de groene gemeente van Chaam en andere.

Opvallend is overigens dat veel individuele burgers aandacht vragen voor dit wetsontwerp. Zij zijn soms zeer betrokken bij de zelfstandigheid van de gemeente dan wel bij de bescherming van het gebied. Ook dan wordt soms geen argument vergeten. Ik werd in het bijzonder getroffen door een briefschrijver, woonachtig in Breda, die pleitte tegen annexatie van Prinsenbeek. En waarom? Het leek hem zo aardig om daar later te gaan wonen. Ik bedoel maar: niet alleen de staatssecretaris kijkt vijfentwintig jaar vooruit.

De heer Hendriks:

Voorzitter! In het voorlopig verslag van deze Kamer over dit wetsvoorstel heb ik geponeerd dat de paarse coalitie er kennelijk veel aan gelegen is, deze herindelingsplannen door te zetten, maar dat zij overduidelijk niet zijn gebaseerd op een doordacht beleid. Beleidsoverwegingen zijn vervangen door de trendy drijfveer van schaalvergroting, zo heb ik gesteld. Schaalvergroting lijkt te worden beschouwd als de Haarlemmerolie, het wondermiddel voor het oplossen van de problemen rond de centrumgemeenten. Ik stelde ook dat schaalvergroting nooit een doel op zich mag zijn, maar hoogstens een middel, bijvoorbeeld voor knelpunten tussen gemeenten die niet in goed onderling overleg kunnen worden opgelost, of ter verbetering van het openbaar bestuur.

Mijn betoog viel helemaal fout, blijkens de memorie van antwoord. Ik deed in het geheel geen recht aan de uitvoerige wijze waarop de herindelingsvoorstellen waren beargumenteerd en onderbouwd. Geprikkeld meende de staatssecretaris mij nog te moeten wijzen op de provinciale voorstellen, de onderbouwing daarvan en de uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer.

In alle bescheidenheid meen ik nu toch te moeten opmerken dat al het geschrijf en gepraat door de diverse fora nog niet betekent dat daardoor ook beleid is gemaakt. Naar mijn mening is het bij een aantal van de voorgestelde deelplannen zonneklaar dat de regering een zeer selectief gebruik heeft gemaakt van de aangedragen argumenten en alle verdere commentaren.

Ik zal aan de hand van enkele voorbeelden aantonen op welke punten de regering haar wensen tot de ouders van haar gedachten heeft gemaakt. Zo heeft de samenvoeging van Prinsenbeek met Breda geen enkele meerwaarde voor Prinsenbeek. Anderen hebben dat ook al opgemerkt. Deze gemeenten worden gescheiden door de A16 en wellicht over enige tijd ook nog door de HSL. Er is bovendien geen enkele geografische verwevenheid. De provincie heeft voorgesteld, Prinsenbeek als zelfstandige gemeente te handhaven. De Prinsenbekers hebben zich vanzelfsprekend massaal tegen dit heilloze annexatieplan gekeerd. Tevergeefs echter. Ook de stem van de bevolking werd door de paarse partijen niet meegeteld in de besluitvorming. Twee amendementen terzake werden in de Tweede Kamer weggestemd door paars. Hoezo: beleid? Hoezo: argumenten?

Op precies dezelfde manier kwam Udenhout tóch bij Tilburg terecht en niet bij Loon op Zand. Ook hiervoor geldt: "na uitvoerige beargumentering en onderbouwing". In Brabant zeggen ze dan: zo lust ik er nog wel een! Misschien wil de regering dan nu toch nog eens echt de noodzaak onderbouwen en beargumenteren van deze twee herindelingsplannen. Misschien is mij toch nog iets ontgaan.

Voorzitter! Uit mijn betoog zou kunnen worden opgemaakt dat mijn partij, Senioren 2000 en ik tegen herindeling zijn. Dat is absoluut niet zo, mits er zinvolle redenen voor zijn. Deze zouden volgens ons vooral moeten steunen op het totstandbrengen van een beter evenwicht tussen stad en platteland. Wij kiezen eerder voor het opschalen van de landelijke gemeenten en het samenvoegen van de suburbane gemeenten met landelijke gemeenten om op die manier zelfstandige gemeenten sterk te kunnen besturen op een wijze waardoor ook de instemming van de bevolking kan worden verworven. Zo vinden wij dat in Zuid-Brabant echt de boot gemist is. Een unieke kans op het vormen van een grote, groene gemeente ten zuiden van Breda is verprutst door het huidige vlees-noch-vis-compromis.

Vervolgens wil ik nog wijzen op een tegenstrijdigheid in de besluitvorming door onze collega's aan de overzijde. Dit betreft enerzijds de volstrekt onbegrijpelijke samenvoeging van de gemeente Bakel en Milheeze met de gemeente Gemert. Onbegrijpelijk omdat elke economische en sociaal-culturele relatie tussen beide gemeenten ontbreekt. Er bestaat niet eens een busverbinding tussen Bakel en Gemert. Toch gaat deze samenvoeging gewoon door. Anderzijds is er het geheel vergelijkbare plan tot samenvoeging van Woudrichem en Wijk en Aalburg. De argumenten zijn voor beide plannen gelijk, maar de samenvoeging van Woudrichem wordt doorgestreept en die van Bakel niet. Ik acht dit verschil in besluitvorming op zijn minst verbijsterend.

Kortom, er is in deze plannen beslist geen sprake van een doordacht, consistent en consequent herindelingsbeleid. Het voorstel lijkt op een haakwerkje dat met een ongelooflijke willekeur in elkaar is geknutseld. Argumenten die voor de ene gemeente gelden, worden voor de andere weggeredeneerd. De schijn wordt een beetje gewekt dat de argumenten minder worden beoordeeld op hun inhoudelijke waarde dan op de persoon die de argumenten heeft aangedragen. Het is niet voor niets dat wij hebben kunnen constateren dat met name de bestuurders en burgemeesters van de grotere Brabantse steden in de periode vóór de behandeling van dit wetsvoorstel vrijwel dagelijks in Den Haag te vinden waren. Had dat soms met beleidsvorming te maken?

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat dit wetsvoorstel naar onze smaak niet acceptabel is. Wij zullen dan ook tegenstemmen.

De heer Wöltgens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Wij staan op dit moment eigenlijk aan het eind van een heel langdurig proces. Al in de jaren tachtig heeft in de provincie Noord-Brabant een belangrijk deel van de discussie plaatsgevonden over de gemeentelijke herindeling die wij vandaag bespreken. Dat proces nadert nu in de Eerste Kamer zijn afronding. Als een proces zo lang, meer dan tien jaar, heeft geduurd – er is het rapport-Schampers geweest, de provinciale staten hebben zich erover gebogen, er zijn provinciale voorstellen geweest waar de staatssecretaris en vervolgens de Tweede Kamer zich over hebben gebogen – zou je in het algemeen denken dat de voorbereiding zodanig is geweest dat de Eerste Kamer misschien zou kunnen volstaan met een heel korte stemverklaring. Dat is, gelet op de bijdragen van vandaag, duidelijk niet het geval. Dat werpt een merkwaardig licht op de vraag of wij, als Eerste-Kamerleden, onze taak wel goed zien. De heer Wiegel zei terloops dat hij het werk van de Tweede Kamer niet wilde overdoen, maar hij kwam daar wel dicht bij in de buurt. Spelen wij niet een foute rol of zitten er in het proces elementen die misschien begrijpelijk maken waarom wij vandaag heel precies, tot en met Huize Padua, bepalen waar het bestuur gevestigd zou moeten zijn van al die plekken en plaatsen die nu bij deze herindeling in Brabant betrokken zijn?

Als je het proces bekijkt en probeert te analyseren, gebiedt de eerlijkheid om te constateren dat je niet in alle gevallen kunt zeggen dat de lange voorbereidingstijd tegelijkertijd een garantie voor zorgvuldigheid is. Integendeel: in een aantal gevallen is het heel erg moeilijk om de lange voorbereidingstijd in overeenstemming te brengen met het begrip zorgvuldigheid. Ik noem een aantal voorbeelden. Er zijn gemeenten die in elk stadium van de besluitvorming bij een andere gemeente werden ingedeeld. Als je drie of vier keer ergens anders terechtkomt, geeft dat je niet het gevoel dat het iets is wat als een paal boven water staat en wat hoe dan ook heel duidelijk is voor iedereen die een beetje objectief naar de zaak kijkt. Dat geeft natuurlijk toch het gevoel dat er iets willekeurigs achter zit.

Een tweede element in het proces, dat daarmee te maken heeft, is dat er ook gemeenten zijn die zich gedurende het hele proces niet hebben hoeven roeren omdat zij het eigenlijk helemaal eens waren met de voorstellen die zowel door de provincie en Schampers als door de staatssecretaris werden gedaan, maar die op het allerlaatste moment – dan bedoel ik echt vijf minuten voor de stemming in de Tweede Kamer – tot de ontdekking kwamen dat zij plotseling opgesplitst waren of ergens anders bij ingedeeld waren, zonder dat daarover in het voorafgaande debat uitvoerig was gesproken. Ik heb het al bij collega's gehoord en ook ik zal de plaatsen dus maar noemen. Alphen en Riel werden plotseling gesplitst en Udenhout werd een beetje als ruilmiddel gebruikt tegenover Goirle. Straks kom ik nog op Bakel en Milheeze en dan heb ik volgens mij de meeste gehad. Alphen en Riel waren eigenlijk heel tevreden met het voorstel dat de staatssecretaris in stand had gehouden, maar in de Tweede Kamer is Riel plotseling bij het zelfstandig gebleven Goirle gevoegd, waardoor een eeuwenlange samenhang werd doorbroken. Dat geeft ook een raar gevoel, als je tien jaar lang rustig hebt kunnen zeggen het met de voorstellen eens te zijn, maar op het laatste moment op een totaal andere bestuurlijke plaats terechtkomt.

Wat ook merkwaardig is, en wat dus ook de gedachte doorbreekt dat wij hier met objectieve dingen bezig zijn, is dat er soms een soort van minimumcriterium lijkt te bestaan over hoe groot een gemeente in elk geval moet zijn om haar autonome taken te kunnen vervullen. Nu heb ik dan toch de kans om Bakel, Milheeze en Rips te noemen. Die worden gevoegd bij het buitengewoon anders geaarde Gemert. Hier bestond min of meer al honderden jaren over en weer een grote weerstand tegen. Dat heb ik mij laten vertellen. Die worden nu samengevoegd omdat er wordt gezegd dat er een minimumbasis moet zijn. Omgekeerd wordt er elders, bij de uiteindelijke besluitvorming over het wetsvoorstel, een gemeente gecreëerd die helemaal niet voldoet aan diezelfde minimummaatstaven van nauwelijks negen en een half duizend inwoners. Dat is dan weer het gevolg van het feit dat Alphen en Riel uit elkaar worden gehaald en dat daar een gemeente wordt gecreëerd die eigenlijk helemaal niet aan de minimummaatstaven voldoet. Ook dat gebeurt op het allerlaatste moment.

Het volgende is ook op het allerlaatste moment gebeurd. Dat kan echter iedereen gebeuren. De beste kan dit overkomen. Dat is dat er een amendement wordt ingediend dat totaal niet het door de indiener beoogde gevolg heeft of dat een amendement gebaseerd is op een verkeerde kaart en dus een blunder betekent. Gelukkig wordt dat nu hersteld.

Dat roept echter op zichzelf de volgende vraag op. Daarbij wil ik mij heel graag aansluiten bij de woorden van de heer Staal. Kan dit proces immers niet anders? Doordat het proces dit soort van verloop heeft, is het ook duidelijk dat veel mensen en veel groepen die niet hun zin hebben gekregen, respectievelijk door dit soort acties en amendementen plotseling op een totaal andere plaats terecht zijn gekomen dan oorspronkelijk gedacht, zich wenden tot de Eerste Kamer. Die zou zich, als het even zou kunnen, het liefst beperken tot een soort van marginale toets van hetgeen in het langdurige proces heeft plaatsgevonden.

Dit is overigens iets dat men minder moet verwijten aan alle betrokkenen die hier, na een intensieve inspraak, zijn gekomen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat de regering zich dit verwijt ook een beetje moet aantrekken. Het is heel vreemd dat de regering nogal pocht met het recht van de regering, de Tweede Kamer en dus ook van de Eerste Kamer, om af te wijken van hetgeen op een lager niveau, op provinciaal niveau, na vele jaren van voorbereidingstijd tot stand is gekomen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik betwijfel of de regering er verstandig aan doet om zo te hechten aan het recht om als staatssecretaris of als Tweede Kamer, en dus ook als Eerste Kamer, zo uitdrukkelijk en in zo'n korte termijn te kunnen afwijken van een proces dat in de provincie vaak jaren heeft geduurd en waarbij men vaak tot heel moeizame en in elk geval beargumenteerde en zorgvuldig opgebouwde afwegingen is gekomen. Ik wil deze overweging aan de staatssecretaris meegeven.

Ik dacht dat een aantal collega's al heeft gevraagd om, waar een nieuw ontwerp van de Wet ARHI naar de Raad van State is gestuurd, niet hetgeen te doen wat, naar ik vrees, in dat ontwerp heel nadrukkelijk naar voren komt. Ik doel dan op het nog sterker maken van de positie van de regering en het parlement, op het laatste moment in de herindelingsdiscussie. Ik zou, ook vanuit het oogpunt van geloofwaardigheid van het proces, de staatssecretaris en de regering in overweging willen geven om eens te kijken of het gewijzigde wetsvoorstel aangaande ARHI veel meer zekerheid kan verschaffen aan de betrokkenen als de staatssecretaris zichzelf, en daarmee ook de Tweede en Eerste Kamer, de plicht oplegt om, als door de provincies aan een aantal criteria van zorgvuldigheid is voldaan, de voorstellen van de provincies alleen marginaal te toetsen. Ik denk dat dit het gevoel van willekeur bij veel van de betrokkenen drastisch zou kunnen verminderen. Het kan het gevoel zeer versterken dat er objectief gehandeld wordt, door mensen die dichtbij de betrokken gemeenten staan. Ik zeg daarom ook tegen de staatssecretaris of zij eens wil kijken of zij die weg kan bewandelen waarin wij ons beperken tot die marginale toets omdat ik bang ben dat de staatssecretaris zichzelf het leven moeilijk maakt als het omgekeerde gebeurt en het primaat van Den Haag in dit proces weer versterkt wordt. Zij dwingt dan de Eerste Kamer als het ware om al die zaken zo te behandelen zoals wij dat vandaag dreigen te doen, door over alle betrokken onderwerpen die in het wetsvoorstel zijn besproken te gaan spreken omdat de staatssecretaris ons dat primaat nu eenmaal toeschuift.

Een belangrijk element dat in elk geval in bestuurlijke kring het gevoel heeft gevestigd dat de spelregels tijdens het spel worden veranderd, is het beleidskader dat vorig jaar verschenen is en waarbij gezegd is dat wijziging van het beleidskader ook invloed heeft op het wetsvoorstel of op de voorstellen zoals die door de provincie gedaan zijn en dat die dan moeten worden aangepast. Nu heeft de regering in haar antwoord gezegd dat het beleidskader niet moet worden gezien als een wijziging van de wijze waarop zij tegen de herindeling aankijkt, maar als een explicitering van vroeger nog niet zo expliciet gemaakte uitgangspunten bij die herindeling. Er is op zichzelf altijd iets voor te zeggen om iets wat impliciet is expliciet te maken, maar het vreemde is dat die explicitering de regering de mogelijkheid gaf om daadwerkelijk nog een aantal wijzigingen in de voorstellen van de provincie tot stand te brengen.

Daarmee heeft zij ook weer een element ingebracht dat in elk geval tegenstanders van deze herindeling de kans geeft om te zeggen dat de spelregels tijdens het spel zijn veranderd. Daarin worden zij dan ook nog gesterkt door de opvattingen van hoogleraren die hier uitvoerig geciteerd zijn. Deze hoogleraren hebben gezegd dat je, als je de Wet ARHI niet of anders wilt toepassen, eerst moet zorgen dat de wet ook daadwerkelijk is gewijzigd en dat die door de Tweede en Eerste Kamer is aanvaard. Dan mag je pas uitgaan van de gewijzigde spelregels. Op zichzelf lijkt mij dat in staatsrechtelijk opzicht een juiste manier van handelen. Ik ben dan ook geïnteresseerd in het antwoord van de staatssecretaris op de vraag hoezeer zij zich toch gemachtigd voelde om het zonder deze gang van wijziging van de wet te doen en het proces, hier ook in Brabant, op basis van gewijzigde uitgangspunten te benaderen.

Als je de geschiedenis van de meeste grote politieke stromingen beziet, dan denk ik dat zal blijken dat de PvdA het meest consistent voor grootschaligheid is geweest. Misschien doe ik de PvdA hiermee onrecht aan, maar als langjarig lid heb ik toch het gevoel dat ik daar veel van heb meegemaakt en ik meen dat wij in het verleden in het algemeen tot degenen behoorden die dachten dat een zekere mate van grootschaligheid goed was. Wij meenden dat het betrekken van de rand bij het centrum en van de arme centra bij de rijke rand, zoals Wassenaar en Den Haag, zou leiden tot een zekere mate van draagvlakverbreding, zodat niet alle lasten van bijvoorbeeld schouwburgen zouden drukken op de bewoners van het centrum en dat degenen die aan de rand zitten daaraan hun bijdrage kunnen leveren. Ik moet eerlijk zeggen dat dit op zichzelf buitengewoon valide argumenten waren om te bezien in hoeverre de lasten van grote gemeenten eerlijk verdeeld kunnen worden.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is of deze in onze kring – nu spreek ik haar ook aan als PvdA-staatssecretaris – opgeld doende gedachte nog geldig is op het moment dat de nieuwe Financiële-verhoudingswet in werking zal treden. Als die wet daadwerkelijk bereikt wat wordt beoogd, wat ik voor een klein gebied van Nederland betwijfel, dan is het argument van deze eerlijke lastenverdeling van tafel. Maar daar zal ik door de staatssecretaris nog wel een keer over worden aangesproken. Er is dan echt geen argument meer om die grootschaligheid door te zetten. Ik zie dat de staatssecretaris het hoofd schudt, maar dan ben ik buitengewoon nieuwsgierig wat haar antwoord zal zijn. Of wij moeten dan de nieuwe wet verwerpen en deze aannemen of omgekeerd, maar er dreigt in elk geval iets mis te gaan.

Het argument dat ook hier terecht door collega's naar voren is gebracht, omdat het in de discussie in de Tweede Kamer een rol heeft gespeeld, is het argument van het draagvlak. Ik vind het een wat moeilijk werkbaar argument. De woordvoerders die de kans hebben gehad om met grote delen van de betrokken bevolking te spreken, hebben niet het idee gekregen dat het draagvlak onder de bevolking de meest kenmerkende eigenschap is van het wetsvoorstel dat wij nu behandelen. Ik betwijfel dan ook of dit argument een doorslaggevende rol kan spelen. Naar de mening van mijn fractie blijven er twee elementen over die gemeentelijke herindeling nog altijd rechtvaardigen. Het eerste betreft ruimtenood: mensen willen graag in een grote gemeente wonen, maar er is geen plaats meer in die gemeente, zodat er iets bij moet komen. Het tweede is het bezien of de schaal van de gemeente groot genoeg is om, zeker als er sprake is van verdergaande decentralisatie, nog op een kwalitatief verantwoorde wijze de autonome taken te vervullen die de gemeentelijke overheid nu eenmaal heeft. Dit vindt mijn fractie op dit moment, gelet op de nieuwe ontwikkelingen, nog redelijke uitgangspunten.

Een argument dat in de brief van september 1995 van de staatssecretaris over de wijziging van het bestuurlijke stelsel wordt gehanteerd, is een terugkeer naar het drielagenstelsel van Thorbecke. Er is eigenlijk een soort grijze zone ontstaan tussen de gemeenten en de burgers. Doordat de gemeenten moeten samenwerken, is een soort vierde bestuurslaag ontstaan die niet rechtstreeks is gekozen, wordt vaak aangevoerd. Enfin, wij kennen alle kritiek. Op zichzelf is het heel mooi om terug te keren naar de oorsprong en te zeggen: waarom zouden wij dit idee van Thorbecke niet in ere herstellen? Alleen, als wij kijken naar het resultaat van deze zeg maar Thorbeckiaanse operatie in Brabant, constateren wij dat de meeste intergemeentelijke of bovengemeentelijke samenwerkingsvormen in stand blijven. Deze operatie heeft dus niet, althans niet in opmerkelijke mate geleid tot het opruimen van het woekerhout, om het zo maar te noemen, dat in bestuurlijke zin tussen gemeenten en burgers tot stand is gekomen. De meeste van die samenwerkingsvormen blijven bestaan en in sommige gevallen zullen ongetwijfeld geheel nieuwe moeten ontstaan om te corrigeren wat als gevolg van dit wetsvoorstel totstandkomt. Ik vraag de staatssecretaris na te gaan in hoeverre bij dit wetsvoorstel en ook komende wetsvoorstellen het idee van Thorbecke dichterbij komt en of het niet veel eerlijker is om te erkennen dat dit soort bestuurslagen niet door willekeur of antidemocratische gezindheid tot stand zijn gekomen, maar doordat gemeenten nu eenmaal grenzen aan andere gemeenten en het verstandig is om op bepaalde gebieden – denk maar aan brandweer, politie en dergelijke – samen te werken. Misschien moeten wij daar niet meer zo negatief over doen.

De kern van hetgeen de PvdA-fractie in het algemeen over het hele proces van gemeentelijke herindeling zou willen zeggen, komt op het volgende neer. In het verleden is de PvdA een partij geweest die zich vaak heeft uitgesproken voor het ontstaan van grote gemeenten. Dat was echter nooit een doel op zichzelf. Het streven naar grootschaligheid kan ook nooit een doel op zichzelf zijn, maar dient te passen in andere doelstellingen die men wenst te bereiken, zoals een eerlijker verdeling van lasten. Als er andere wegen zijn om die doelstellingen te bereiken – ik denk maar aan de nieuwe Financiële-verhoudingswet – moet men naar de mening van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer heel erg voorzichtig zijn om, vaak tegen de wil van de bevolking in, in die zin paternalistisch op te treden dat vanuit Den Haag bepaald wordt wat goed is voor de bevolking. Er is over te discussiëren in het kader van sociale vernieuwing en politieke vernieuwing, dus ik zou niemand in de fractie het gras voor de voeten willen wegmaaien, maar als er wordt gesproken over het opnemen van plebiscitaire elementen in onze democratie, dan is de bewijslast heel zwaar voor iemand die tegen de zin van een lagere overheid zoals een provincie veranderingen aanbrengt in de bestuurlijke plaats van gemeenten, van mensen die zich daarbij betrokken voelen en die zeggen dat hun betrokkenheid vermindert naarmate zij in grotere organisatorische gehelen terechtkomen. Die bewijslast zal in ieder geval in de Eerste Kamer heel zwaar wegen, ook bij de PvdA-fractie.

Voorzitter! Dit betekent dat de stappen die in dit wetsvoorstel gezet zijn, voor onze fractie niet als maatstaf kunnen gelden voor de wijze waarop wij soortgelijke wetsvoorstellen zullen beoordelen.

De heer Batenburg (AOV):

Mijnheer de voorzitter! Mijn betoog gaat over herindeling in het algemeen, maar ik verwijs hierbij naar de memorie van antwoord van het herindelingsvoorstel voor Schouwen-Duiveland en Walcheren van 10 juni 1996. In de laatste alinea hiervan voert de staatssecretaris argumenten aan om aan te tonen dat invoering van de voorgestelde herindeling volkomen legitiem zou zijn en dat mitsdien een gedegen onderzoek onder de betrokken besturen en bevolkingen niet nodig zou zijn.

In verband hiermee zou ik haar het volgende onder de aandacht willen brengen, maar vooraf leg ik er de nadruk op dat mijn desideratum van een plaatselijke volksraadpleging niet alleen voor Schouwen-Duiveland en Walcheren bedoeld is, maar ook voor alle andere voorgenomen herindelingen in Nederland.

De in de wet Algemene regels voor herindeling vastgelegde procedure ten spijt kan het kenbaar maken van het oordeel van de gemeenteraden van de betrokken gemeenten over een herindelingsplan aan gedeputeerde staten, aangehaald door de staatssecretaris, alsmede het dubieuze standpunt dat zij inneemt, namelijk dat een gemeenteraad bevoegd zou zijn om namens de bevolking van een gemeente een beslissing te nemen ten gunste van een herindelingsplan, ook al zouden er hoorzittingen en dergelijke hebben plaatsgevonden die meestal door weinigen worden bezocht, het mijns inziens niet rechtvaardigen dat de overheid de burgers zonder meer een herindelingsplan zou opleggen.

1. Ik neem aan dat de burgers hun gemeenteraad hebben gekozen om namens hen zaken te behandelen die de eigen gemeente betreffen, en niet die van anderen. Een herindelingsplan waarbij ook andere, omliggende gemeenten in het geding zijn, grijpt te diep in in de zelfstandigheid en de identiteit van de betrokken gemeenten en hun burgers, zodat een plaatselijk referendum zal moeten plaatsvinden.

2. De burgers wensen hun plaatsgebonden zelfstandigheid en identiteit te behouden. Zij zijn trots op hun stad, dorp of gemeente.

3. Cultuurhistorisch gegroeide waarden mogen niet op een dood spoor worden gezet of verloren gaan.

4. De burgers zijn gehecht aan hun eigen, vaak rustieke gemeentehuis en de vaak oude vertrouwde beambten.

5. De overheid heeft tot taak haar bemoeienis met het volk zo dicht mogelijk bij de burgers te brengen.

Voorzitter! Dit zijn onder andere een aantal argumenten waarmede de burgers aantonen zelf over hun toekomst te willen beslissen, hetgeen ook duidelijk blijkt uit de ontstellende hoeveelheid protestbrieven die het AOV ontvangt van gemeentebesturen, organisaties, instellingen en particulieren, die je toch zomaar niet kunt negeren.

Wat bezielt de overheid in vredesnaam om alles overhoop te willen halen wat historisch gegroeid is? Is een betere bestuurbaarheid het doel, waarmede je tegelijkertijd kunt bezuinigen?

Voorzitter! Als dat het geval is, dan denk ik dat de geachte bewindsvrouwe iets over het hoofd ziet. De staatssecretaris zal het toch met mij eens zijn dat het besturen van grotere groepen van bevolkingscentra weer decentralisatie van bestuursorganen nodig zal maken. We zijn dan weer terug bij "af". In de grote steden blijkt al onder de burgers een grote behoefte te bestaan voor burgerzaken in de wijken terecht te kunnen. Tussen haakjes: de huisvesting daarvan zou mooi gecombineerd kunnen worden met andere hulpverleningsorganisaties en dergelijke.

Voorzitter! Het AOV is geïnteresseerd in regionale samenwerkingsverbanden en ik besluit met te zeggen, dat het AOV geen heil ziet in de herindelingsmanie en vindt dat de bevolking het recht moet hebben zo'n herindeling te kunnen afblazen.

De heer Bierman:

Voorzitter! De groeperingen waarvoor ik in de Eerste Kamer zit, de Regionalen en de Groenen, zijn van mening dat herindeling van onderop behoort te komen en bovenin eindigt, maar dan als hamerstuk. Het feit dat wij daar lang bij stil moeten staan, geeft al aan dat wij hier niet te maken hebben met een stuk dat de kwaliteit heeft dat je het door kunt laten gaan. In mijn ogen is er onderweg wat misgegaan in het proces dat misschien best wel zorgvuldig is begonnen.

Ik wil hier niet stilstaan bij de aaneenschakeling van bedrijfsongevallen die je kunt constateren, waarbij eigenlijk geen enkele maat dan de mateloosheid aan de orde is en geen enkele schaal dan de schaalloosheid. Dat alles leidt ertoe dat het draagvlak voor eventuele volgende beslissingen er niet op vooruitgaat. Als dit een indicatie moet zijn voor wat ons nog te wachten staat, dan vind ik het komende jaar de omstandigheden waarin wij als Eerste Kamer moeten opereren, niet de meeste leuke, want dan blijven wij hier aan de gang met dit soort bestuurlijk gerommel.

Ik ben buitengewoon blij met het kritische standpunt van het CDA en ik begrijp dat ook de VVD tegen zal zijn. Daarom kan ik het ook wat kort houden. Ik begrijp heel goed waarom de VVD helemaal tegen zal zijn, want het is in strijd met het regeerakkoord wat er hier gebeurt. Daar staat, inzake het binnenlands bestuur, dat er niet wordt gestreefd naar een onbuigzaam systeem: waar een andere omvang van lokaal en regionaal bestuur wenselijk is, wordt daarvoor de mogelijkheid geboden; indien de bestaande eenheden tegen nieuwe omstandigheden opgewassen blijken, kunnen ze worden gehandhaafd. Het is dus een kwestie van even nagaan of men tegen de omstandigheden is opgewassen en dan kunnen wij overgaan tot de orde van de dag.

Ik heb hierbij twee vragen aan de staatssecretaris: vindt zij nu ook niet dat wat hier gebeurt, strijdig is met het regeerakkoord en vindt zij ook niet dat wat er uiteindelijk uitgekomen is aan het einde van het proces – waarbij ik begrijp dat zij met stoffer en blik geprobeerd heeft te redden wat er te redden viel en niet op elke kaart heeft kunnen kijken – strijdig is met de huidige ARHI-wet?

Ik wil nu toch naar de omstandigheden waartegen wij opgewassen moeten zijn. Er zijn maar een paar grootschaligheidsbepleiters in deze Kamer, vooral bij PvdA en D66. Zij zeggen: groter is mooier, veel is lekker, grootschalig is goed. Ik heb het al kort gehad over het minder democratisch gehalte, neerslaand in de weerzin bij de bevolking ten aanzien van ongrijpbare politieke processen waar dan ook, om het even of ze nu al verongelukt zijn bij de provinciale staten of daarna in het traject naar de Tweede Kamer of vijf minuten voordat de Tweede Kamer de beslissing nam of als er, met deze ravage, in het kabinet nog eens naar gekeken is. In ieder geval is het duidelijk dat hier als gevolg van een weerzin tegen de politiek in ieder geval het vertrouwen in de politiek wordt geschaad. Ik vind dit het grootste verlies dat op dit moment aan deze hele operatie kleeft.

Ik kom vervolgens bij de bestuurskracht. Ik noem dat bestuurszwakte, want in de eerste jaren gaat het, zoals ook al uit onderzoek is gebleken, allemaal trager, wordt het duurder, moet men aan elkaar wennen, neemt het aantal baronnen toe, evenals het aantal stammenoorlogjes en moet er nog een enorme culturele "meltingpot" op gang komen. Kortom, men is uitsluitend met zichzelf bezig. Geeft zo'n centrumgemeente nu de garantie dat het allemaal oké zal gaan? Ik denk niet dat er sprake is van aanloopproblemen als ik kijk naar de gang van zaken in Emmen of Zaanstad.

Wat blijft er over? Als ik kijk naar hoe het op dit moment gaat met de schaalvergroting en ik hoor dat de heer Wöltgens zegt dat wij voorbereid moeten zijn op de nieuwe ontwikkelingen en dat wij daarvoor het ambtelijk en bestuurlijk apparaat moeten ombouwen, dan zou ik hem willen vragen of hij niet een beetje te vroeg is. Gelukkig is er door Binnenlandse Zaken nog een onderzoek ter beschikking gesteld – oorspronkelijk kwam dat van Economische Zaken – in het kader van de toets op concurrentievermogen. Daaruit blijkt dat met een bediening van 59,5 inwoners per bestuursambtenaar Nederland qua overheidsproductiviteit het beste scoort onder vergelijkbare landen. Als ik daarbij het feit betrek dat er een groot aantal kleinere gemeenten is, dan zijn het de bestuurders en ambtenaren van die kleinere gemeenten die voor dit succes hebben gezorgd. Waar zijn wij dan in hemelsnaam nog mee bezig? Nederlandse gemeenten zijn al opgewassen tegen de nieuwe omstandigheden die in het regeerakkoord staan. Wij moeten daar dus niet aan gaan morrelen, want als wij dat doen, dompelen wij ze weer onder in processen waarbij bestuurders en ambtenaren met zichzelf bezig moeten zijn in plaats van met de problemen en dan stellen wij onszelf op achterstand.

Wat overblijft is het ruimteprobleem, de ruimte die nodig is om de concurrentieverhoudingen in Europa in ons voordeel te kunnen hanteren. Het gaat om het realiseren van locaties voor wonen en voor bedrijven. Dat zou allemaal nodig zijn als wij mee willen gaan in de vaart der volkeren. Welnu, door de nieuwe omstandigheden verschuiven de vestigingsfactoren voor hoogwaardige bedrijven. Men kijkt veel meer naar kenmerken als politieke stabiliteit, die wij hier bijna om zeep brengen, de meertaligheid van de bevolking, goede onderwijs- en culturele voorzieningen, een leefbaar woonmilieu. Dat is natuurlijk geen wonder want de vliegstrips, de woonakkers en de kantoorkolossen heeft men in elk land al en als een land ze niet heeft, zet het ze gauw neer. Het gaat dus om concurreren op kwaliteit. Dat doe je niet door de kunstmatige vergroting van steden, zoals wij weten door de gang van zaken in Silicon Valley waar de grote wonderen op het gebied van de telematica in de garagebox in de tuin van de kleine kern totstandkwamen. Ook dat is dus geen garantie dat wij mee kunnen blijven gaan in de vaart der volkeren.

Kortom, voorzitter, laten wij de herindeling gewoon vergeten. Scholing van de ambtenaren en de bestuurders lijkt mij van veel meer belang, aangezien de grensoverschrijdende problematiek iedere keer zal optreden. Schaalvergroting eindigt niet, maar zal gegarandeerd binnen vijfentwintig jaar leiden tot het opnieuw overwegen van samenvoegingen. Wij zouden gezichtsverlies voor iedereen kunnen voorkomen als wij het nu meteen, in een keer, goed doen. Wij wijzen dit wetsvoorstel weliswaar af, maar wij doen toch een reparatiemanoeuvre. Dat is mogelijk als wij nu beslissen om niet naar C20-gemeenten te streven maar naar twaalf supergemeenten ter grootte van onze provincies. Daaronder laten wij de ruim 600 deelgemeenten vallen en die ordenen wij naar onze huidige grenzen. U kunt dan zeggen dat wij die al hebben. Dat was ook mijn bedoeling. Maar dan hebben wij eindelijk rust in de tent en wij hebben sterke verenigde provinciën. Als ik mij niet vergis, heeft dat concept ons al eens een Gouden Eeuw opgeleverd.

De heer Holdijk (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Als hekkensluiter van de sprekers in eerste termijn mag ik het woord voeren namens de fracties van SGP, GPV en RPF.

Dat wij vandaag een voor honderdduizenden burgers ingrijpend wetsvoorstel behandelen, staat buiten kijf. Niet iedereen zal persoonlijk even diep geraakt worden door dit voorstel, maar voor velen is dat wel het geval, of ze ons dat nu op een bepaalde wijze laten merken of niet.

Immers, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen van de betrokken 91 gemeenten er slechts 21 zelfstandig blijven. De 70 overige gemeenten worden samengevoegd tot 27 nieuwe gemeenten. Het totale aantal gemeenten in Noord-Brabant zal dan per 1 januari 1997 afgenomen zijn van 114 naar 71 gemeenten.

De eindverantwoordelijkheid voor een gemeentelijke herindeling berust ingevolge de Grondwet bij de wetgever, hetgeen betekent dat deze vandaag bij deze Kamer ligt. Zoals overigens wel vaker voorkomt, zal de eindafweging voor die leden en die fracties van deze Kamer die niet zonder meer positief ten opzichte van dit wetsvoorstel staan, een lastige zijn. De positieve elementen zou men graag behouden, de minder positieve en de uitgesproken negatieve zou men liever zien verdwijnen.

Voorzitter! Gelet op de uitvoerige discussie die op onderdelen in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden enerzijds en de totaalafweging waarvoor deze Kamer staat anderzijds, is het weinig vruchtbaar te achten om op alle kwestieuze aspecten afzonderlijk diep in te gaan. Kortom, wij kiezen voor een andere benadering dan de Tweede Kamer. Onze fracties hebben dan ook voor een behandeling gekozen waarbij de meer algemene aspecten van gemeentelijke herindeling aan de orde worden gesteld en waarbij kritiek op onderdelen van het wetsvoorstel slechts voorbeeldsgewijs genoemd zal worden.

Onze meer algemene beschouwing over de regeringsvoornemens tot gemeentelijke herindeling, zou ik willen beginnen met het in herinnering roepen van een aantal feitelijk ontwikkelingen. Door gemeentelijke herindeling is het aantal gemeenten in ons land in de loop van nog geen anderhalve eeuw gehalveerd. Toen Thorbecke in 1851 zijn Gemeentewet invoerde, telde ons land 1209 gemeenten. In 1925 waren dat er nog 1082; vijftig jaar later (1975) was dat aantal gedaald naar 842 en thans zijn het er nog zo'n 600! De helft van het aantal waarmee wij begonnen. Het aantal gemeenten met minder dan 5000 inwoners daalde tussen 1980 en 1995 van 246 naar 59, bijna tot een vijfde, en het aantal gemeenten met een inwonertal tussen 5000 en 10.000 ging van 225 naar 167. Van de overgebleven gemeenten moeten vele vrezen voor hun toekomst, want het proces van herindeling gaat maar door. De vraag is thans: áls we doorgaan op deze weg, op welke wijze en hoe lang gaan we dan door?

Het zogenaamde knelpuntenbeleid, zoals dat in 1986 was vastgesteld en dat tot herindeling op maat moest leiden, is door deze regering niet onbelangrijk bijgesteld door het Beleidskader 1995. De knelpuntencriteria blijven volgens de staatssecretaris wel een rol spelen (nota naar aanleiding van het verslag, pagina 1), maar vormen niet meer de enige criteria waaraan herindelingsvoorstellen worden getoetst. Er zijn in het Beleidskader 1995 duidelijk nieuwe accenten gelegd. Ik noem als zodanig onder andere de 25-jaarstermijn als de termijn waarvoor een herindeling toereikend dient te zijn; de afstemming op een zwaarder gemeentelijk takenpakket dan thans het geval is én de versterking van de centrumgemeenten, eventueel ten koste van de versterking van de aangrenzende plattelandsgemeenten. Voor de regering is thans, zo kunnen we vaststellen, een meer algemene benadering dan in 1986 aan de orde, die resulteert in een accentverschuiving in de richting van verdere schaalvergroting. Die algemene benadering, waarover ook de heer Boorsma enkele opmerkingen heeft gemaakt, leidt ertoe dat de argumentatie en de criteria steeds elastischer en moeilijker grijpbaar worden. Van deze nieuwe benadering was de herindeling van de regio Den Bosch in onze optiek een voorproefje.

Uit de bespreking van het beleidskader als zodanig op 20 november 1995 in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer is de staatssecretaris al duidelijk geworden dat onze geestverwante fracties aan de overzijde niet bepaald onverdeeld positief tegenover de regeringsvisie stonden. Ook al zijn onze fracties relatief klein, ook in dit huis, dat betekent nog niet dat wij zweren bij de slogan "klein is fijn". Wij hanteren echter evenmin het uitgangspunt "groot is beter"! En ondertussen geldt voor ons evenmin dat het bestaande het best denkbare zou zijn. Wie het bestaande wil bewaren, moet dikwijls vernieuwen. Ook zijn wij er niet blind voor dat zelden een oplossing van de problemen die hier liggen, denkbaar en voorhanden is waarbij voordelen niet met zekere nadelen gepaard gaan. Het is echter wél zaak dat wij de mogelijke nadelen niet uit het oog verliezen. Wat is immers de winst, als herindeling tot gevolg heeft dat een herkenbare identiteit verloren gaat? Wat is de winst van betere dienstverlening, gesteld dat die bereikt wordt, als tegelijkertijd de afstand en de vervreemding tussen burger en bestuur wordt vergroot?

Voorzitter! Belangrijker nog dan wat wij hier in Den Haag vinden, is in onze optiek het oordeel van de betrokken gemeenten en vervolgens van de betrokken provincies. Er bestaat weliswaar een zekere communis opinio aangaande de minimumvoorwaarden voor het zelfstandig als gemeente kunnen functioneren, maar over het optimum verschillen de meningen zeer. Wat is wenselijk en wat is optimaal? Mag daarbij datgene wat inwoners van hun gemeente verwachten, niet een rol spelen? Er mag toch variatie zijn? En is die niet mede afhankelijk van wat inwoners van hun gemeentebestuur verwachten? Is het niet opmerkelijk dat uit onderzoekingen – ik noem die van Derksen en van Denters c.s. – blijkt dat de inwoners van kleine gemeenten tevreden zijn over de kwaliteit van de dienstverlening? Wat het aspect betrokkenheid van burgers bij hun bestuur betreft, deelt de staatssecretaris in de memorie van antwoord aan deze Kamer mee dat een onderzoek gaande is naar de gevolgen van de beoogde herindeling van de gemeenten op Schouwen-Duiveland voor de politieke participatie aldaar. Wie zou daartegen zijn? Maar ik mag misschien wel de vraag stellen of Schouwen-Duiveland een representatief en normatief beeld zal opleveren van dit aspect. Mij is namelijk niet van belangrijke commotie bij de bevolking over deze herindeling gebleken. Men zou bijvoorbeeld ook eens kunnen overwegen om onderzoek te doen in Rosmalen en omstreken.

Nog steeds sprekend over de vraag waar en dus bij wie het zwaartepunt moet liggen bij het ontwikkelen van initiatieven en het beoordelen van die initiatieven tot gemeentelijke herindeling, valt wat het onderhavige voorstel betreft op z'n minst een spanning te constateren tussen het kader waarin de voorstellen door de provincie Noord-Brabant waren voorbereid, en het Beleidskader 1995. Wij mogen van de staatssecretaris niet zeggen dat tijdens het spel de regels veranderd zijn. Er is volgens haar – ik meen dat de heer Wöltgens dit ook aanhaalde – sprake van "een nadere explicitering van het eerdere beleid". Hoe men zich echter ook wenst uit te drukken, de staatssecretaris zal toch niet willen bestrijden dat datgene wat nuancering of explicitering van beleid heet, in concreto belangrijke verschillen kan veroorzaken en daardoor bestaande verwachtingen op grond van de provinciale voorstellen kan frustreren en zodoende tot groot ongenoegen kan leiden.

Voorzitter! Ik heb dan nog niet eens gesproken over de specifieke rol van de Tweede Kamer, die gebruikmakend van haar staatsrechtelijke bevoegdheden, de regeringsvoorstellen aanmerkelijk kan bijstellen, ten goede of ten kwade. Verschillende gemeenten in het herindelingsgebied die nu aan snee zijn, kunnen erover meepraten. Ik laat hier alleen maar even de naam van de gemeente Alphen en Riel vallen. De vraag is of dit een gelukkige procedure is en of met name aan de provincie niet een steviger rol zou moeten worden toebedeeld. Ik meen dat de heer Staal en misschien ook anderen zich enigszins in deze richting hebben uitgelaten. De staatssecretaris blijkt daar in de memorie van antwoord aan deze Kamer een pertinent tegenstander van. Door de provincie opgestelde ontwerpregelingen zijn niet meer dan een zwaarwegend advies volgens haar, en van een beperking van de rol van de wetgever tot een marginale toetsing van de provinciale voorstellen wil zij niets weten.

Voorzitter! Ik heb hier deerlijk gemist de eerder door de staatssecretaris gedane uitlatingen, naar ik meen in het kader van de bespreking van de voorstellen betreffende de regio Den Bosch. Daar werd ons voortdurend voorgehouden dat wij als volksvertegenwoordiging de nodige terughoudendheid hadden te betrachten. Ik hoor dat in deze memorie van antwoord niet meer weerklinken.

Voorzitter! Wij zijn er gezien deze stand van zaken dan ook allerminst gerust op dat de huidige voorstellen tot wijziging van de procedure voor gemeentelijke herindeling, die bij de Raad van State liggen naar wij hebben begrepen, niet een verdere terugdringing van de rol van de provincies te zien zullen geven.

Voorzitter! Samenvattend wijzen onze fracties het instrument van grootschalige herindeling ter vernieuwing van de bestuurlijke organisatie af. We erkennen zowel dat gemeenten té klein kunnen worden als dat grote gemeenten tegen hun fysieke grenzen aan kunnen lopen. Vóórdat herindeling wordt overwogen, zou eerst de mogelijkheid van samenwerking en van grenscorrecties moeten worden bezien. Het poneren van een hiërarchie tussen centrumgemeenten en plattelandsgemeenten lijkt ons als zodanig geen goed uitgangspunt. Een van de conclusies die uit de discussie in de Tweede Kamer is getrokken, luidde dat de versterking van plattelandsgemeenten, waar dit een duidelijke meerwaarde kon hebben, een gelijkwaardig alternatief zou zijn naast de versterking van de centrumgemeenten. Met andere woorden, het Beleidskader 1995 zou op dit punt zijn genuanceerd. Ik geloof dat ook de heer Wiegel argumenten meende te hebben om deze conclusie te trekken. Deelt de staatssecretaris deze conclusie?

Voorzitter! Er zou nog aanzienlijk meer te zeggen zijn over het herindelingsbeleid in algemene zin. Ik laat dat achterwege, echter niet zonder ten minste één positieve ontwikkeling te hebben gesignaleerd. Ik doel dan op het al door vele anderen genoemde argument van de financiële draagkracht dat, wanneer het voorstel voor de nieuwe Financiële-verhoudingswet ook door deze Kamer wordt aanvaard, belangrijk aan betekenis zou inboeten als noodzaak voor herindeling. Het aspect van de financiële voordelen van herindeling laat ik nu maar rusten, sinds uit de evaluatie van de Groningse herindeling in 1990 is gebleken dat de financiële positie van de gemeenten bepaald niet is verbeterd maar veeleer verslechterd, althans in de aanvangsjaren.

Terugkerend naar Noord-Brabant en het voorliggende voorstel wil ik slechts een drietal punten noemen waar onze fracties de grootst mogelijke moeite mee hebben vanuit onze optiek op gemeentelijke herindeling. Ik wil hier geen misverstand over laten bestaan.

In de eerste plaats noem ik Prinsenbeek. Zoals men weet, wordt deze gemeente met 10.000 inwoners in haar geheel opgeheven ten gerieve van Breda om na 2005 voor een klein gedeelte wellicht aan de ruimtebehoefte van Breda te voldoen. Alsof deze overweging niet in dezelfde mate zou gelden voor Oosterhout en Etten-Leur, die ook in het centraal stedelijk gebied rondom Breda liggen, maar die niet aan Breda worden toegevoegd.

In de tweede plaats – het zijn niet meer dan voorbeelden – noem ik de opheffing van de gemeente Bakel en Milheeze en de vorming van de nieuwe gemeente Gemert-Bakel. Het moet gezegd worden dat de staatssecretaris in dezen de provinciale voorstellen volgde. Ook zij erkent evenwel dat de gemeente Bakel goed functioneert en dat zich geen knelpunten voordoen. Maar met het oog op een toekomstig takenpakket en de gewenste grotere bestuurskracht – daar zijn de in mijn ogen toch ongrijpbare criteria weer – wordt de gemeente samengevoegd met Gemert, waarmee geen enkele affiniteit lijkt te bestaan en waarbij het de vraag is wat deze gemeente anders verbindt met Bakel dan een buurtbus.

Ten slotte meld ik de al genoemde gemeente Alphen en Riel. Voorgesteld wordt, voornamelijk als gevolg van ingrijpen van de Tweede Kamer, de gemeente te splitsen en Alphen in te delen bij de nieuwe gemeente Alphen-Chaam en Riel onder te brengen bij Goirle. De logica van deze oplossing ontgaat onze fracties ten enenmale. Ik ga er maar niet te diep op in. De staatssecretaris erkent zelf op pagina 11 van de memorie van antwoord aan deze Kamer dat de vorming van de gemeente Alphen-Chaam "niet het meest geslaagde onderdeel van het voorstel is". Laten wij het maar bij dit understatement houden. Splitsing van gemeenten is naar de mening van onze fracties uitsluitend aan de orde wanneer twee zelfstandige, levensvatbare gemeenten gevormd kunnen worden. Voorzover mij bekend, is dat in de geschiedenis slechts een keer voorgekomen, toen in 1971 de Veluwse gemeente Ermelo werd opgedeeld in Ermelo en Nunspeet, die beide tot de dag van vandaag een zelfstandig bestaan leiden.

Voorzitter! Met het noemen van deze drie hoofdpunten hoop ik de kritiek vanuit andere gemeenten of gemeenschappen geuit, geen onrecht te doen. Het zal uitermate moeilijk zijn voor de staatssecretaris om onze kritiek overtuigend te weerleggen, maar wij zullen desalniettemin met belangstelling naar haar reactie luisteren.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Na de lunchpauze antwoordt de staatssecretaris op de opmerkingen van de Kamer.

Ik schors de vergadering nu enkele minuten. Daarna gaan wij door met de totale behandeling van de gemeentelijke herindeling van Schouwen-Duiveland en Walcheren. Als wij die hebben afgerond, naar ik aanneem tegen half twee, volgt de lunchpauze.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven