39ste vergadering

Dinsdag 3 september 1996

10.00 uur

Voorzitter: Tjeenk Willink

Tegenwoordig zijn 72 leden, te weten:

Baarda, Batenburg, De Beer, Van den Berg, Bierman, De Boer, Boorsma, Braks, Van den Broek-Laman Trip, Cohen, Van Dijk, Eversdijk, Gelderblom-Lankhout, Van Gennip, Ginjaar, Glastra van Loon, Glasz, Van Graafeiland, Grewel, Grol-Overling, De Haze Winkelman, Heijmans, Heijne Makkreel, Hendriks, Hessing, Van Heukelum, Hirsch Ballin, Hofstede, Holdijk, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Ketting, Korthals Altes, J. van Leeuwen, L.M. van Leeuwen, Linthorst, Lodewijks, Loudon, Luijten, Luimstra-Albeda, Lycklama à Nijeholt, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Pit, Pitstra, Le Poole, Postma, Rensema, Rongen, Roscam Abbing-Bos, Schoondergang-Horikx, Schuurman, Schuyer, Staal, Steenkamp, Stevens, Stoffelen, Talsma, Tjeenk Willink, Tuinstra, Varekamp, Ter Veld, Veling, Verbeek, Vrisekoop, Werner, Wiegel, De Wit, Wöltgens, Van de Zandschulp, Zijlstra en Zwerver,

en mevrouw Van de Vondervoort, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Hilarides, wegens ziekte;

Dees, wegens verblijf buitenslands.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Ik deel voorts aan de Kamer mede, dat door mij zijn benoemd tot leden van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief van het benoemde lid der Kamer de heer Stoffelen de heren Boorsma, voorzitter, Holdijk en Rensema.

Ik deel aan de Kamer mede, dat de reeds ingekomen missives van de voorzitter van het Centraal Stembureau en de geloofsbrief van de heer Stoffelen inmiddels in handen zijn gesteld van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief.

Het is mij gebleken, dat de commissie haar taak reeds heeft verricht.

Ik geef derhalve het woord aan de heer Boorsma, voorzitter van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrief van de heer Stoffelen, tot het uitbrengen van het rapport.

De heer Boorsma:

Mijnheer de voorzitter! De commissie welke de geloofsbrieven van het benoemde lid van de Kamer de heer P.R. Stoffelen heeft onderzocht, heeft de eer te rapporteren dat de geloofsbrief en de daarbij ingevolge de Kieswet overgelegde bescheiden in orde zijn bevonden. Het rapport van de commissie is nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. De commissie adviseert de Kamer om de heer Stoffelen als lid van de Kamer toe te laten, nadat hij de bij de Grondwet en het Statuut voor het Koninkrijk voorgeschreven eden zal hebben afgelegd.

De voorzitter:

Ik dank de heer Boorsma voor het uitbrengen van het rapport en de commissie voor het verrichten van haar taak. Ik neem aan dat de formule moet zijn dat de heer Stoffelen al tot de Kamer is toegelaten, maar dat hij nog geïnstalleerd moet worden. Ik zal dat voor de zoveelste keer aan de computer doorgeven. Ik stel aan de Kamer voor het advies van de commissie te volgen en het rapport in de Handelingen te doen opnemen.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.) 1

De voorzitter:

Ik verzoek de griffier, de heer Stoffelen binnen te leiden.

Nadat de heer Stoffelen door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de Grondwet en het Statuut voorgeschreven eden af.

De voorzitter:

Geacht medelid! Het politieke lot in een democratie – ik heb het wel eens eerder gezegd – is per definitie onzeker. U heeft dat aan den lijve ervaren, hoewel... Het 23-jarig lidmaatschap, onafgebroken, van de Tweede Kamer en nu, een jaar na de verkiezingen, het lidmaatschap van de Eerste Kamer, die onzekerheid belangrijk relativeren. U zal zich hier met uw langjarige parlementaire ervaring, ik ben er zeker van, spoedig thuis voelen. Ik wens u van harte geluk met uw benoeming en verzoek u in ons midden plaats te nemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ingekomen is een bericht van overlijden van het oud-lid van de Kamer mevrouw Irene Vorrink. VoorzitterNamens de Kamer heb ik de familie een brief gezonden die ik u verzoek staande aan te horen:

Namens de Eerste Kamer der Staten-Generaal, vandaag voor het eerst na het zomerreces weer bijeen, betuig ik U mijn deelneming met het overlijden van Irene Vorrink, van september 1969 tot mei 1973 lid van de Kamer.

Zij, in 1969 51 jaar oud, vertegenwoordigde in de landelijke politiek de veranderingen van de jaren '60, ook zoals zij zelf eens heeft gezegd uit schaamte voor wat haar leeftijdgenoten deden en zeiden. "Als iemand krenten staat uit te delen, ga je haar niet arresteren."

Een politica die moeilijk kon en eigenlijk ook niet wilde wennen aan de Haagse zeden en gewoonten; daaraan weinig vreugde beleefde.

Zij was niet, en steeds minder, iemand van het grote gelijk. Wel iemand met principes, recht door zee, met het hart op de goede plaats. Dat verklaarde haar boosheid, haar emoties ook, over hetgeen zij als onrechtvaardig zag. Velen, waaronder Joop den Uyl, waren daartegen niet opgewassen.

Haar achtergrond – dochter van en moeder van – en haar optreden hebben het publieke zicht op haar werk als Minister en wethouder vaak gekleurd. Er zijn waarschijnlijk weinig mensen die zich zozeer bewust zijn geworden van wat er allemaal niet kon en zich toch niet bij het bestaande wenste neer te leggen.

Velen zullen zich Irene Vorrink herinneren als een bijzondere, maar vooral ook heel aardige vrouw.

Moge die goede herinneringen van zovelen U juist in deze dagen tot troost zijn.

Ik verzoek u een ogenblik stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enige ogenblikken stilte in acht.)

De voorzitter:

De overige ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Aangezien voor verschillende verdragen die ter stilzwijgende goedkeuring zijn voorgelegd en voor algemene maatregelen van bestuur die zijn voorgehangen en gedrukt onder de nummers 17741, nr. 13, 23908 (R1519) nr. 19, 24765, 24766 (R1574), 24767 (R1575) en 24780 de termijn is verstreken, stel ik vast, dat voor wat deze Kamer betreft aan uitdrukkelijke goedkeuring van deze verdragen respectievelijk AMvB's geen behoefte bestaat.

Op verzoek van de fractie van de PvdA heb ik de volgende leden in de commissies aangewezen:

  • - de heer Stoffelen tot lid van de commissie Algemene Zaken en Huis der Koningin in de bestaande vacature;

  • - de heer Jurgens tot lid van de commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat in de bestaande vacature;

  • - de heer Stoffelen tot plv. lid in de commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat als plaatsvervanger van mevrouw Grewel;

  • - de heer Stoffelen tot lid van de commissie Buitenlandse Zaken in plaats van de heer Jurgens;

  • - de heer Stoffelen tot plv. lid van de commissie Financiën in de bestaande vacature;

  • - de heer Stoffelen tot plv. lid van de commissie Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de bestaande vacature.

Ten slotte deel ik mede, dat ik tot voorzitter van de commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat mevrouw Grewel heb benoemd.

Naar boven