Aan de orde is de (voortzetting van de) behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het basisonderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 ten behoeve van een betere toerusting van het basisonderwijs met capaciteiten en faciliteiten van (delen van) het speciaal onderwijs (Weer samen naar school) (23486);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet van ..., Stb. ..., tot wijziging van onder meer de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het basisonderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 ten behoeve van een betere toerusting van het basisonderwijs met capaciteiten en faciliteiten van (delen van) het speciaal onderwijs (Weer samen naar school en Weer samen naar school met uitgestelde regionale verwijzingscommissies) (24028).

(Zie vergadering van 29 november 1994.)

De beraadslaging wordt hervat (respectievelijk geopend).

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Voorzitter! Wij zijn matig tevreden met de novelle. Wij hadden gevraagd om een jaar en wij hebben een halfjaar gekregen. Niettemin, is een deel van de doelstelling die wij nastreefden bereikt, namelijk dat de regionale verwijzingscommissies meer tijd krijgen om zich in te werken in de moeilijke materie. Er is nu ook wat meer tijd om deze commissies te vormen. Dat is voor ons voldoende reden om straks de wet te steunen.

De heer Van Boven (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ten aanzien van het wetsvoorstel Weer samen naar school en de aanvulling daarop die thans voor ons liggen, kan ik kort zijn. Namens de leden van de fractie van de VVD in deze Kamer heb ik reeds in eerste termijn duidelijk gemaakt dat wij niet erg gecharmeerd zijn van de instelling van de onzes inziens tot meer bureaucratie leidende regionale verwijzingscommissies.

Maar deze als politiek feit accepterende, hebben wij samen met andere fracties bepleit deze commissies dan ook een langere inwerkperiode te geven, opdat de belangen van de betrokken leerlingen, hun ouders en de betrokken scholen beter kunnen worden veilig gesteld. Dat past ook bij de verstandige uitspraak van de bewindslieden die ik tot mijn vreugde in de memorie van toelichting op de begroting voor 1995 heb aangetroffen. Die verwoordt hetgeen ik de afgelopen 15 jaar herhaaldelijk in dit huis heb bepleit. Ik citeer: "Onderwijsvernieuwingen kosten veel tijd en verlopen niet volgens een vastgestelde blauwdruk. Scholen zullen de ruimte en de tijd moeten krijgen om hieraan gestalte te geven."

Dat zijn – eindelijk – wijze woorden. Dat de staatssecretaris dienovereenkomstig heeft gehandeld en de moed heeft gehad de Tweede Kamer een daartoe strekkende novelle voor te leggen, verheugt ons. Zij moet dat ook niet zien als een politieke nederlaag, maar als een voorbeeld van het feit dat wetgeving een zaak is van regering en Staten-Generaal samen. Dat betekent dus bèide Kamers, al ligt het primaat bij de Kamer aan de overzijde van het Binnenhof.

In dit verband, voorzitter, moet mij nog een opmerking van het hart. Het is de laatste jaren steeds meer de gewoonte geworden dat de bewindslieden met het onderwijsveld afspraken maken – convenanten, overeenkomsten of hoe zij die ook mogen noemen – over kwesties die nog in de Staten-Generaal aanhangig zijn of alsnog aanhangig gemaakt moeten worden. Dat leidt tot frustraties, hetzij bij de Kamers die zich buitenspel gezet voelen, hetzij bij het onderwijsveld als de Staten-Generaal deze afspraken niet accepteren en de bewindslieden daarin zonder protest berusten. Dat bederft de verhoudingen tussen bewindslieden en het onderwijsveld, terwijl deze bewindslieden juist herhaaldelijk benadrukken dat zij die verhoudingen willen verbeteren c.q. herstellen.

Het uitstel dat deze Kamer ten aanzien van de inwerkingtreding van de RVC's bepleit heeft, wordt thans gehonoreerd in de novelle. Dat kan naar wij hopen bijdragen tot het herstel van vertrouwen in het WSNS-beleid bijdragen. Dat was dan ook onze bedoeling. De fractie van de VVD zal dus aan beide voorstellen haar stem geven.

De heer Veling (GPV):

Voorzitter! Mede namens de fracties van de SGP en de RPF een korte bijdrage aan de discussie over de novelle. Zoals bij de behandeling van de startwet duidelijk geworden is, zijn onze fracties ongelukkig met de gekozen wettelijke aanpak van het WSNS-proces. Meer ruimte voor de samenwerkende scholen, zeker de eerstkomende jaren voorafgaand aan de afgesproken evaluatie, zou naar onze overtuiging meer recht doen aan de ontwikkelingen die in het veld gaande zijn en een terughoudender opstelling van de wetgever zou ook beter aansluiten bij ons stelsel van vrijheid van onderwijs.

Hoewel wij de voorliggende novelle positief waarderen, zal deze ons niet brengen tot steun aan de startwet. De novelle is echter welkom omdat deze wat meer ruimte creëert om de regionale verwijzingscommissies goed in te richten en op hun taak voor te bereiden. Wij hopen en verwachten dat de staatssecretaris in open overleg met het veld tot een goede invulling zal komen.

Misschien is het ook mogelijk deze tijd te benutten om nog eens na te gaan, of er een praktische oplossing kan worden gevonden voor de verwijzing van leerlingen binnen onderwijsrichtingen die noodzakelijkerwijs vanwege hun schaal bovenregionaal functioneren. Ik heb daarvoor op 29 november jongstleden een suggestie gedaan. Doordat ik helaas het antwoord van de staatssecretaris niet kon afwachten, had ik niet de mogelijkheid toen daarop terug te komen. Daarom nu nog even een enkele opmerking. Binnen een richtinggebonden bovenregionale constellatie van reguliere basisscholen rondom één school voor speciaal onderwijs zouden verwijzingen moeten lopen via verschillende regionale verwijzingscommissies namelijk de RVC's van de regio's van de betreffende basisscholen. Steeds zal aan die verwijzingscommissies moeten worden uitgelegd hoe die constellatie in elkaar zit. Zou het, gelet op het belang dat die RVC's hun veld goed kennen geen aanbeveling verdienen in dergelijke omstandigheden de RVC van de regio waar de school voor speciaal onderwijs is gevestigd aan te wijzen als de dienstdoende RVC. Daarop heb ik graag een reactie van de staatssecretaris.

De heer Redemeijer (PvdA):

Voorzitter! Hoewel de gang van zaken bij dit wetsvoorstel op zichzelf zou rechtvaardigen daarover in wat meer algemene zin te spreken, zal ik die verleiding weerstaan. Dat doen wij wel bij de behandeling van de onderwijsbegroting 1995.

Namens mijn fractie spreek ik onze waardering uit voor het feit dat de novelle er gekomen is. Ik prijs de staatssecretaris in dit geval voor haar wijsheid om met deze novelle te komen, als gevolg waarvan de RVC's enige maanden later kunnen worden ingevoerd. U moet dit prijzen echter enigszins nuanceren of relativeren, voorzitter, nadat ik de woorden van de staatssecretaris gelezen had uitgesproken bij de behandeling van de novelle in de Tweede Kamer. Toen merkte zij namelijk op, dat zij graag bereid geweest was de data te verschuiven. Dat hadden wij tijdens het debat hier níet begrepen. De wijsheid en het feit tellen; de novelle ligt er en daar zijn wij blij mee.

Er resteren nog enkele vragen. Schuiven de maatregelen die samenhangen met de start van de RVC's nu ook vijf maanden op? Ik denk daarbij aan de groeiregeling die afgebouwd zou worden c.q. minder soepel zal zijn dan zij was om de RVC's te financieren. Ik neem aan dat ook in dit geval die regeling nog vijf maanden langer zal bestaan. Hetzelfde geldt – de novelle voorziet daarin – voor het laten doorgaan van de toelatingsonderzoeken tot de datum van inwerkingtreding van de RVC's. Geldt dat ook voor de herhalingsonderzoeken, die hangen daarmee immers nauw samen?

Voorzitter! Ik zou de staatssecretaris willen vragen de tijd die nu wat ruimer geworden is, ook te benutten voor een vergroting van het draagvlak voor de RVC's. Wij kunnen als fractie geen argumenten vinden waarom een RVC op zichzelf niet kan, doch wij staan tegelijkertijd open voor suggesties die mogelijk in deze periode nog worden aangedragen voor de modaliteiten rondom de RVC's. Wij stemmen in met het wetsvoorstel en de novelle.

Mevrouw Van Wijngaarden (GroenLinks):

Voorzitter! Ervan uitgaande dat er met de door deze Kamer gevraagde novelle in het veld beter gewerkt kan worden met de nieuwe RVC's, danken wij de staatssecretaris voor de snelle realisatie hiervan. Wij geven onze steun aan beide voorstellen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de leden voor hun inbreng en met name voor de steun die is uitgesproken voor zowel de startwet als de novelle.

Het was de heer Redemeijer opgevallen dat ik in de Tweede Kamer gezegd zou hebben dat ik graag bereid was om de datum te verschuiven. Ik heb hier de vorige keer gezegd dat ik beraad moest hebben in het kabinet, maar ik heb ook heel goed naar u geluisterd. Dat heeft u gemerkt, want ik heb een novelle ingediend. Dat heb ik ook verdedigd tegenover het kabinet, omdat ik het van groot belang vind dat de startwet door velen wordt gesteund. Ik ben daarom blij dat de meeste fracties hier hun steun hebben uitgesproken voor de startwet en de novelle, waarvoor mijn hartelijke dank.

Ik vind het jammer dat de heer Veling geen steun kan verlenen aan de startwet Weer samen naar school. Ik begrijp dat, maar ik vind het op zichzelf jammer. Ik wil wel antwoorden op de vragen die hij heeft gesteld.

Eigenlijk zegt hij dat scholen soms in verschillende regio's samenwerking zoeken met een school voor speciaal onderwijs. Dat betekent dat die scholen met vele RVC's te maken krijgen. Dat is nogal ingewikkeld, want het betekent dat die scholen uit een samenwerkingsverband voortdurend met andere RVC's in de slag moeten. Dat zou wel eens kunnen leiden tot onevenwichtig of op zijn minst complex beleid. Hij vraagt of het niet zo geregeld kan worden dat een RVC als het ware als aangrijpingspunt voor beleid functioneert. De scholen in een SBD-regio gelegen hebben weliswaar ook te maken met de RVC uit de regio, maar dat kan niet anders; zo staat het ook in het wetsvoorstel. Kan dat niet praktisch worden opgelost via een aangrijpingspunt van de "hoofd-RVC" en kan er vervolgens niet voor worden gezorgd dat de regionale RVC kan functioneren voor de scholen die in de regio liggen? Ik vind dit een uitwerkingspunt. Ik heb begrip voor de vraag. Ik denk dat wij het praktisch moeten oplossen. Ik stel mij voor dat wij deze vraag zullen voorleggen in het overleg dat zal worden gevoerd met de schoolbegeleidingsdiensten en de WPRO. Wij zullen proberen dit zo praktisch mogelijk op te lossen. Vervolgens zullen wij u laten weten wat de uitkomst daarvan is, zodat u kunt zien of dat naar tevredenheid is geregeld. Mevrouw Grol heeft de vorige keer gevraagd of scholen nu samenwerkingsverbanden kunnen zoeken wanneer zij het vreselijk met elkaar eens zijn. Dat betreft natuurlijk ook deze scholen. Het antwoord daarop was "ja". Dat betekent dat je zo praktisch mogelijk moet willen functioneren. Ik zal het uitwerken en u hoort nog hoe dat is afgelopen.

Mevrouw Grol heeft gezegd dat zij eigenlijk matig tevreden is. Zij had een jaar gevraagd en zij heeft een halfjaar gekregen. Ik heb heel goed gekeken naar de voorbereidingstijd die nodig is voor een RVC om ervoor te zorgen dat men de onderwijsregio goed leert kennen en dat men op zijn taak berekend is op het moment dat de RVC gaat draaien. Ik heb ook begrepen dat, hoewel ik een draaiboek had, u allen vond dat het allemaal toch erg krap bemeten was. Mijn indruk is dat het halfjaar dat nu in de novelle is neergeslagen ruim voldoende is. Als per 1 mei aanstaande duidelijk is wie in een RVC gaan zitten, heeft men van 1 mei tot 1 januari de tijd om zich op de nieuwe taak voor te bereiden. Dat kan buitengewoon verantwoord gebeuren. Gelet op de verwijzingsprocedures in het speciaal onderwijs, kun je zeggen dat door deze novelle materieel sprake is van een jaar extra tijd om de nieuwe situatie te laten ingaan. Daarom heb ik gedaan wat ik heb gedaan.

De heer Van Boven heeft in de begroting 1995 kunnen lezen dat de regering zich goed realiseert dat onderwijsvernieuwing een proces is van lange adem. Dat staat er inderdaad een paar keer in. Het is een slogan die ik buitengewoon belangrijk vind en bij elke spreekbeurt wel een keer noem. Wij moeten ons goed realiseren dat voorbereiding en wetgeving weliswaar tijd kosten, maar dat implementatie van wetgeving nog veel meer tijd kost. Daarom moet je jezelf beperkingen opleggen, ook als regering. Dat wil ik mijzelf ook steeds heel goed voorhouden. Met andere woorden: niet steeds met nieuwe plannen komen, de tijd nemen voor implementatie en er begrip voor hebben dat de vernieuwing niet is afgerond wanneer een wet eenmaal in het Staatsblad staat. Dan beginnen wij eigenlijk pas. Scholen moeten hun beleid veranderen en dat vraagt tijd. Daarvoor moet je heel veel jaren uittrekken. Dat zien wij bijvoorbeeld bij het basisonderwijs, waar het nu speelt. Wij spreken nog steeds over de invoering van basisonderwijs, terwijl wij eigenlijk al vanaf 1986 bezig zijn. Dat is er echt een bewijs van hoe dat gaat. Vandaar dat je je dat goed moet realiseren en dat je het heel goed moet opschrijven.

De heer Van Boven zegt dat ik de novelle niet moet zien als een politieke nederlaag. Dat doe ik ook niet. Ik vind het echt iets waarmee je pragmatisch moet omgaan. Ik zag wel dat sommige kranten er zoiets van wilden maken, maar ik heb mij er absoluut niet door aangesproken gevoeld. Ik vind het van groot belang dat wij nu weten dat de startwet er komt. Daardoor weten wij waar wij aan toe zijn met het proces van het starten met Weer samen naar school. Vervolgens kunnen wij praten over de AMvB en alles wat daarna nog aan de orde moet zijn.

De heer Van Boven zegt dat, als je nog een heel wetgevend traject door moet, het eigenlijk nogal ingewikkeld is om van te voren afspraken te maken met het onderwijsveld. Het kan wel eens anders aflopen, wat de verhoudingen bederft. Wij hebben hier een thema aan de orde dat speelt bij de discussie rond de startwet. Ik zeg er wel bij dat er nog een andere kant is aan de medaille. Als je bijvoorbeeld taken overdraagt van de rijksoverheid naar de scholen of van de rijksoverheid naar de gemeenten en je bent van plan om er wetgeving op te initiëren, dan is het natuurlijk van groot belang om te weten of degenen over wie je het hebt dat wel willen. Zo spreek ik op dit moment met de VNG over de vraag: vindt u het een goede gedachte om bepaalde taken over te hevelen naar de gemeenten? Ik vind het van groot belang dat je dan met elkaar afspreekt binnen welke kaders je vervolgens wetgeving gaat uitschrijven.

Wel vind ik dat de regering eraan gehouden is om altijd een formule op te nemen in de wet: gehoord de beraadslaging in het parlement. Je verdedigt je standpunt, een convenant of een afspraak die je hebt gemaakt. Men moet zich echter altijd heel goed realiseren dat het parlement het laatste woord heeft in dezen en dat er dus nog iets kan veranderen. Ik vind dat in een parlementaire democratie een normale volwassen relatie. Ik ben nu met een aantal van die onderhandelingen bezig. Ik zeg dan ook steeds: dit is mijn positie, ik verdedig dit, maar het kan natuurlijk altijd anders gaan. Ik vind dat je in zijn algemeenheid niet kunt zeggen dat afspraken vooraf niet goed zijn. Wel moeten ze onder de condities van de parlementaire besluitvorming vallen. Daar moet men van te voren rekening mee willen houden.

De heer Redemeijer heeft gevraagd hoe het zit met de groeiregeling. De wijziging van de groeiregeling is bedoeld om de RVC's te financieren. Voor het jaar 1995 is die financiering voluit aan de orde. Dat betekent niet dat wij een ander beleid gaan voeren dan eerder is uitgeschreven, omdat dat geld nodig is om de RVC's te financieren. Het feit dat 1 april 1 mei is geworden en dat 1 augustus 1 januari is geworden, doet daar niets aan af. Men moet zich oriënteren en degenen die in zo'n RVC gaan zitten hebben een budget nodig om te beginnen met de activiteiten. Volgens mij ligt het voor de hand dat het beleid op dat onderdeel niet wordt gewijzigd.

Wat de commissies van onderzoek betreft, is het ook niet de bedoeling om het herhalingsonderzoek uit te stellen tot 1 januari 1996. De rol van de commissies van onderzoek zoals neergeschreven in het wetsvoorstel blijft precies dezelfde. Dat er nu sprake is van een novelle betekent niet dat het beleid op dit onderdeel wordt gewijzigd.

Voorzitter! Ik ben blij dat wij deze novelle nog voor kerst behandelen, want daarmee bewijzen wij de scholen een grote dienst.

De beraadslaging wordt gesloten.

Beide wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de SGP, het GPV en de RPF wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met wetsvoorstel 23486 te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt van 13.05 uur tot 14.00 uur geschorst.

Naar boven