Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2023, 113 | Klein Koninklijk Besluit |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2023, 113 | Klein Koninklijk Besluit |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 3 april 2023, nr. 2023-0000168518;
Gelet op:
– artikel 5.3 van de Invoeringswet Omgevingswet,
– artikel 5.1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet,
– artikel 4.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet,
– artikel 4.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet,
– artikel 4.2 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet,
– artikel V van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen,
– artikel X van de Spoedwet aanpak stikstof,
– artikel 13.2 van de Wet elektronische publicaties,
– artikel XIV, eerste lid, van de Verzamelwet IenW 2019,
– artikel X van de Verzamelwet LNV 2021,
– artikel 5.3 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135),
– artikel IV van de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 140),
– artikel XV van de Verzamelwet IenW 2020,
– artikel IX van de Wet van 1 juni 2022 tot wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (Stb. 2022, 254),
– artikel V van de Wet van 6 juli 2022 tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en enige overige wijzigingen (Stb. 2022, 304),
– artikel 3.1 van de Wet uitvoering markttoezichtverordening,
– artikel 18.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving,
– artikel 8.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving,
– artikel 11.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving,
– artikel 15.1 van het Omgevingsbesluit,
– artikel XI van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet,
– artikel XVII van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet,
– artikel 9.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet,
– artikel XIV van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet,
– artikel 3.1 van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet,
– artikel IV van het Besluit van 13 december 2019, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501),
– artikel V, tweede lid, van het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2020, 84),
– artikel IV, tweede lid, van het Besluit van 27 mei 2020, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (kustfundament, grote rivieren, radarstations en hoogspanningsverbindingen) (Stb. 2020, 204),
– artikel III, tweede lid, van het Besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen (Stb. 2020, 189),
– artikel 11, derde lid, van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen,
– artikel V van het Besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2020, 348),
– artikel VII van het Besluit van 4 november 2020 tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels (2020, 454),
– artikel III van het Besluit van 2 maart 2021, houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen (Stb. 2021, 147),
– artikel IV van het Besluit van 5 maart 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties en omzetting van de regels over toiletlozingen van pleziervaartuigen en de monitoring van luchtkwaliteit (Stb. 2021, 200),
– artikel IX van het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (Stb. 2021, 190),
– artikel 11.2 van het Besluit elektronische publicaties,
– artikel VI van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 287),
– artikel IV van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312), het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67) (Stb. 2021, 299),
– artikel IV van het Besluit van 14 juli 2021, houdende wijziging van het Besluit natuurbescherming en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met een handelsverbod voor Aziatische duizendknopen en wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de additionele aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten (Stb. 2021, 381),
– artikel III, derde lid, van het Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie (Stb. 2021, 658),
– artikel III van het Besluit van 26 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met het opnemen van een plicht tot het verstrekken van gegevens en bescheiden over energiebesparende maatregelen en tot wijziging van het Besluit energie-audit (Stb. 2022, 110),
– artikel II van het Besluit van 31 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de uitvoering van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 109),
– artikel VI van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen,
– artikel XIV van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022,
– artikel V, tweede lid, van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) (Stb. 2022, 181),
– artikel VI van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Besluit havenontvangstvoorzieningen en enkele andere besluiten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151) en in verband met een wetstechnische verbetering (Implementatiebesluit tweede richtlijn havenontvangstvoorzieningen) (Stb. 2022, 199),
– artikel XV van het Verzamelbesluit Justitie en Veiligheid 2021,
– artikel II van het Besluit van 20 juni 2022 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met verbetering van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen (Stb. 2022, 291),
– artikel V, eerste lid, van het Besluit van 22 augustus 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies en enige andere besluiten in verband met technische correcties (Stb. 2022, 320),
– artikel III van het Besluit van 13 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten (Stb. 2022, 359),
– artikel VI, eerste lid, van het Besluit van 13 september 2022, houdende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving alsmede enkele andere besluiten in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht en enkele technische wijzigingen (Stb. 2022, 360),
– artikel II van het Besluit van 14 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald (Stb. 2022, 361),
– artikel VII van het Besluit van 8 november 2022 tot wijziging van het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de omzetting van de EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 (herschikking) (Stb. 2022, 450), en
– artikel V, tweede lid, van het Besluit van 5 december 2022 tot wijziging van het Waterbesluit en het Omgevingsbesluit in verband met de overdracht van areaal, het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met actualisatie van de indicatoren voor de goede ecologische waterkwaliteit alsmede het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2022, 486).
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onmiddellijk na het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking is getreden, zijnde 1 januari 2024, treden met ingang van diezelfde datum in de hieronder aangegeven volgorde in werking:
1. de Invoeringswet Omgevingswet, met uitzondering van:
a. artikel 2.7, onderdeel D;
b. artikel 2.8, onderdeel B;
c. artikel 2.9, onderdeel B;
d. artikel 2.24;
e. artikel 2.44, onderdelen A tot en met D, E tot en met R, U, V, Z tot en met AD en AF;
f. artikel 2.44a, onderdeel H;
g. artikel 2.55, onderdeel Q;
h. artikel 4.89; en
i. artikel 4.91;
2. artikel 2.0 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet;
3. de Aanvullingswet geluid Omgevingswet;
4. artikel 2.0a van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet;
5. de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;
6. artikel 2.0b van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet;
7. de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, met uitzondering van:
a. artikel 1.1, onderdeel J, onder 2;
b. artikel 2.7, eerste lid; en
c. artikel 3.16, voor zover het betreft artikel 16.78a, tweede lid;
8. artikel I, onderdeel B, van de Verzamelwet IenW 2020;
9. de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, met uitzondering van:
a. artikel 2.10, onderdeel A, voor zover het betreft de zinsnede met betrekking tot de Wet agrarisch grondverkeer;
b. artikel 2.11;
c. artikel 3.1; en
d. artikel 4.3;
10. de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, met uitzondering van:
a. artikel I, onderdelen A0 en B; en
b. artikel III, onderdeel B;
11. artikel IX van de Spoedwet aanpak stikstof, met uitzondering van onderdeel H, onder 2;
12. de artikelen 4.4, 4.8 en 4.22 van de Wet elektronische publicaties;
13. de artikelen IVa en IX, onderdelen F, onder 2, Fa en Ga, van de Verzamelwet IenW 2019;
14. de artikelen II, V, VII, onderdeel B en IX van de Verzamelwet LNV 2021;
15. artikel 1, onderdelen A, B en E, hoofdstuk 2 en artikel 5.1 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135);
16. de artikelen II en III van de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 140);
17. de artikelen aI, I, onderdeel A en II van de Verzamelwet IenW 2020;
18. artikel IIA van de Wet van 1 juni 2022 tot wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (Stb. 2022, 254);
19. de artikelen I, onderdeel A, onder 4, voor zover het betreft het zesde lid, en onderdeel O, voor zover het betreft de zinsnede «, bedoeld in artikel 18.21 van de Omgevingswet» in onderdeel n, en II van de Wet van 6 juli 2022 tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en enige overige wijzigingen (Stb. 2022, 304);
20. artikel 2.14, onderdelen J, N en O, van de Wet uitvoering markttoezichtverordening;
21. het Besluit activiteiten leefomgeving;
22. het Besluit bouwwerken leefomgeving, met uitzondering van artikel 5.9, tweede lid;
23. het Besluit kwaliteit leefomgeving;
24. het Omgevingsbesluit;
25. artikel V van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet;
26. artikel VI, onderdeel C, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
27. artikel III van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet;
28. artikel V, onderdelen A tot en met D, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
29. artikel IV van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) (Stb. 2022, 181);
30. het Invoeringsbesluit Omgevingswet, met uitzondering van:
a. artikel 3.1, onderdeel CY, onder 2;
b. artikel 4.1, onderdelen AV en DN, voor zover het betreft artikel 14.1, derde lid; en
c. artikel 8.3.1;
31. het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, met uitzondering van artikel I, onderdeel AQ, voor zover het betreft artikel 11.46;
32. artikel VI, onderdelen A, B en D, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
33. het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet;
34. het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, met uitzondering van de volgende onderdelen van artikel II:
a. onderdeel H, voor zover het betreft artikel 8.74e; en
b. onderdeel M, voor zover het betreft de artikelen 11.70 tot en met 11.72;
35. het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet, met uitzondering van:
a. artikel 1.1, onderdelen C en J;
b. artikel 2.1, onder a en onder c tot en met e; en
c. artikel 2.2, eerste lid;
36. artikel III van het Besluit van 13 december 2019, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501);
37. artikel IV van het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2020, 84), met uitzondering van:
a. onderdeel J, voor zover het betreft artikel 6.37a; en
b. onderdeel K, voor zover het betreft artikel 6.43;
38. de artikelen II, met uitzondering van de onderdelen E, F en H, en III van het Besluit van 27 mei 2020, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (kustfundament, grote rivieren, radarstations en hoogspanningsverbindingen) (Stb. 2020, 204);
39. artikel II van het Besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen (Stb. 2020, 189);
40. de artikelen 9 en 10 van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen;
41. artikel XII van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
42. de artikelen II tot en met IV van het Besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2020, 348);
43. de artikelen II, onderdeel B, III, onderdeel B, en V van het Besluit van 4 november 2020 tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie van gebouwen en de inijking van energielabels (Stb. 2020, 454);
44. artikel I, met uitzondering van de onderdelen L, AB en AAB, van het Besluit van 2 maart 2021, houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen (Stb. 2021, 147);
45. het Besluit van 5 maart 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties en omzetting van de regels over toiletlozingen van pleziervaartuigen en de monitoring van luchtkwaliteit (Stb. 2021, 200);
46. het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (Stb. 2021, 190);
47. de artikelen 9.12 en 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties;
48. de artikelen II tot en met V van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 287);
49. de artikelen I en III van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312), het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67) (Stb. 2021, 299);
50. artikel II van het Besluit van 14 juli 2021, houdende wijziging van het Besluit natuurbescherming en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met een handelsverbod voor Aziatische duizendknopen en wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de additionele aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten (Stb. 2021, 381);
51. artikel II van het Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie (Stb. 2021, 658);
52. het Besluit van 26 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met het opnemen van een plicht tot het verstrekken van gegevens en bescheiden over energiebesparende maatregelen en tot wijziging van het Besluit energie-audit (Stb. 2022, 110);
53. het Besluit van 31 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de uitvoering van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 109);
54. artikel II, onderdeel AL, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
55. het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen, met uitzondering van:
a. artikel I; en
b. artikel II, onderdeel J;
56. de artikelen I tot en met IV, V, onderdelen E tot en met H, VI, onderdeel E, VII tot en met IX, XI, onderdeel J, en XIII van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022;
57. de artikelen II en III van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) (Stb. 2022, 181);
58. artikel III van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Besluit havenontvangstvoorzieningen en enkele andere besluiten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151) en in verband met een wetstechnische verbetering (Implementatiebesluit tweede richtlijn havenontvangstvoorzieningen) (Stb. 2022, 199);
59. artikel XIII van het Verzamelbesluit Justitie en Veiligheid 2021;
60. het Besluit van 20 juni 2022 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met verbetering van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen (Stb. 2022, 291);
61. de artikelen I en III van het Besluit van 22 augustus 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies en enige andere besluiten in verband met technische correcties (Stb. 2022, 320);
62. het Besluit van 13 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten (Stb. 2022, 359);
63. de artikelen I, II, met uitzondering van de onderdelen C en D, en V van het Besluit van 13 september 2022, houdende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving alsmede enkele andere besluiten in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht en enkele technische wijzigingen (Stb. 2022, 360);
64. het Besluit van 14 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald (Stb. 2022, 361);
65. de artikelen II en III van het Besluit van 8 november 2022 tot wijziging van het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de omzetting van de EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 (herschikking) (Stb. 2022, 450); en
66. de artikelen II, III en IV van het Besluit van 5 december 2022 tot wijziging van het Waterbesluit en het Omgevingsbesluit in verband met de overdracht van areaal, het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de indicatoren voor de goede ecologische waterkwaliteit alsmede het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2022, 486).
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 5 april 2023
Willem-Alexander
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Uitgegeven de zevende april 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit koninklijk besluit regelt dat de wetten en algemene maatregelen van bestuur die verband houden met de Omgevingswet, net als de Omgevingswet zelf, op 1 januari 2024 in werking treden en dat bij de inwerkingtreding de juiste volgorde wordt gehanteerd. Het gaat hierbij onder meer om de Invoeringswet Omgevingswet, de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, het Invoeringsbesluit Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. Verder regelt dit koninklijk besluit de inwerkingtreding van in andere wetten opgenomen wijzigingen van het stelsel van de Omgevingswet en daarmee verband houdende wijzigingen. Dit geldt ook voor wijzigingen die worden aangebracht in de algemene maatregelen van bestuur die onderdeel uitmaken van of verband houden met het stelsel. Het in de juiste volgorde plaatsen van al deze wijzigingen is nodig om tot een wetstechnisch correct eindresultaat te komen.
Het vaststellen van de volgorde van inwerkingtreding van deze wetten en algemene maatregelen van bestuur is erg belangrijk omdat het meer dan eens voorkomt dat verschillende wetten of algemene maatregelen van bestuur hetzelfde artikel wijzigen. Zo wordt artikel 2.28 van de Omgevingswet bijvoorbeeld niet alleen gewijzigd door de Invoeringswet Omgevingswet, maar ook door de Aanvullingswetten geluid, bodem en natuur. Door deze wijzigingen in de juiste volgorde in werking te laten treden, worden de verschillende onderdelen van een doorlopende nummering of lettering voorzien.
In dit koninklijk besluit worden ook enkele specifieke onderdelen van de stelselherziening van het omgevingsrecht uitgezonderd van inwerkingtreding op 1 januari 2024. Dit gebeurt bijvoorbeeld vanwege de relatie met andere wet- en regelgeving. Een voorbeeld hiervan is artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dit artikel zal pas in werking treden op het moment dat de overgangsfase van het omgevingsplan is geëindigd. In een afzonderlijk koninklijk besluit zal worden bepaald wanneer de overgangsfase van het omgevingsplan eindigt. Dat koninklijk besluit zal vervolgens ook voorzien in de inwerkingtreding van artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dergelijke gevallen vormen een uitzondering. Vrijwel alle onderdelen van de stelselherziening zullen gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treden.
De vaststelling van de precieze volgorde van inwerkingtreding is minder van belang voor het in de stelselregelgeving opgenomen overgangsrecht. Voor zover er wijzigingen in het overgangsrecht worden aangebracht moeten deze wijzigingen natuurlijk wel goed op elkaar aansluiten, maar wat de toepassing betreft van het overgangsrecht voor de regelgeving die op 1 januari 2024 in werking treedt, geldt dat de inwerkingtredingsdatum van het stelsel moet worden beschouwd als één ondeelbaar moment. Dit vanwege de onderlinge samenhang en de opbouw in verschillende sporen van het stelsel van de Omgevingswet. Dit leidt ertoe dat in het kader van het overgangsrecht «oud recht» moet worden uitgelegd als het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor 1 januari 2024.1 Het ondeelbaar zijn van het moment van inwerkingtreding is bijvoorbeeld van belang bij de toepassing van het overgangsrecht in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, waar met de term «het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet» niet alleen wordt gedoeld op de wetten die worden ingetrokken via deze aanvullingswet, maar ook op de wetten die zijn ingetrokken via de Invoeringswet Omgevingswet, waaronder de Interimwet stad-en-milieubenadering.
Voor de uitvoeringspraktijk zijn op de website www.iplo.nl geconsolideerde versies van de regelgeving van het stelsel beschikbaar gesteld. De versies laten zien hoe onder meer de Omgevingswet en de vier algemene maatregelen van bestuur op grond van de Omgevingswet eruit komen te zien, met inbegrip van de invoerings- en aanvullingsregelgeving en de andere wijzigingen die in dit koninklijk besluit zijn opgenomen. Deze versies zijn van belang voor iedereen die zich op de nieuwe regelgeving voorbereidt of daarmee aan de slag gaat. Op de website is ook een geconsolideerde versie opgenomen van de Omgevingsregeling.
Zoals hiervoor aangegeven, voorziet dit koninklijk besluit alleen in de inwerkingtreding van de wetten en algemene maatregelen van bestuur die verband houden met de Omgevingswet en dus niet in de inwerkingtreding van de Omgevingswet zelf. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is geregeld in het koninklijk besluit dat conform artikel 23.10, tweede lid, is voorgehangen en waarmee de beide Kamers der Staten-Generaal op respectievelijk 9 februari en 14 maart hebben ingestemd. Het Besluit van 20 maart 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet (Stb. 2023, 89).
In dit koninklijk besluit is vastgesteld in welke volgorde de onderdelen van wetten en algemene maatregelen van bestuur die verband houden met het stelsel van de Omgevingswet in werking treden.
Het eerste onderdeel regelt de inwerkingtreding van vrijwel de gehele Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172). Deze wet heeft in de eerste plaats tot doel de Omgevingswet aan te vullen op zaken die bij het opstellen van de Omgevingswet nog niet ingevuld konden worden en om wijzigingen aan te brengen die bij nader inzien nodig zijn om tot een beter stelsel te komen. Daarnaast heeft de Invoeringswet Omgevingswet tot doel een evenwichtige overgang te bewerkstelligen van de nu geldende wetgeving naar het nieuwe stelsel van de Omgevingswet, door bestaande wetgeving te wijzigen of in te trekken en te voorzien in regels voor de overgangsfase die ingaat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.2
Artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 39a van de Gaswet en artikel 38 van de Warmtewet duiden aan welke infrastructuur moet worden aangemerkt als een «openbaar werk van algemeen nut» en zijn daarmee onmisbaar voor het toepassingsbereik van de gedoogplichten opgenomen in artikel 10.14 van de Omgevingswet. Gelet daarop kunnen het eerste lid van artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998, artikel 39a van de Gaswet en artikel 38 van de Warmtewet nog niet komen te vervallen op het moment dat het stelsel in werking treedt. Om daarin te voorzien worden de artikelen 2.7, onderdeel D, 2.9, onderdeel B, en 2.24 van de Invoeringswet Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding op 1 januari 2024. Overigens bereidt de regering voorstellen voor die de huidige energiewetgeving moeten vervangen: de Energiewet en de Wet collectieve warmtevoorziening. Voorzien is dat die wetsvoorstellen eenduidige begrippen bevatten voor de publieke energie-infrastructuur, zodat de route via een apart artikel dat bepaalde infrastructuur aanduidt als «openbaar werk van algemeen nut» in de nabije toekomst niet langer nodig zal zijn.
In onderdeel b is artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding op 1 januari 2024. Het artikelonderdeel dat artikel 3.16 van de Erfgoedwet wijzigt kan namelijk pas in werking treden op het moment dat alle gemeenten een omgevingsplan moeten hebben dat voldoet aan alle eisen die gesteld zijn in de Omgevingswet en de overgangsfase die aan gemeenten wordt aangeboden is geëindigd. In een afzonderlijk koninklijk besluit zal worden bepaald wanneer de overgangsfase van het omgevingsplan eindigt. Dat koninklijk besluit zal ook voorzien in de inwerkingtreding van artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet.
In onderdeel e worden een aantal onderdelen van artikel 2.44 van de Invoeringswet Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding. Dit is noodzakelijk omdat in deze onderdelen tot wijziging van de Wet luchtvaart er vanuit wordt gegaan dat de instructieregels over ruimtelijke beperkingen binnen beperkingengebieden rond luchthavens al geland zijn in het nieuwe stelsel, terwijl dit nog niet het geval is. Het wijzigingsbesluit dat de instructieregels zal invoegen in het Besluit kwaliteit leefomgeving is namelijk nog niet gereed op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Dit komt door de relatie tussen de instructieregels en de ontwikkelingen omtrent de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in verband met de invoering van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol en de wijziging en vaststelling van verschillende luchthavenbesluiten voor burgerluchthavens van nationale betekenis en militaire luchthavens. Om te voorkomen dat de gebruikers van de regelgeving, vanwege het niet in werking treden van onderdelen van artikel 2.44, worden geconfronteerd met bepalingen in de Wet luchtvaart die wat betreft terminologie en verwijzingen naar wetten en instrumenten niet aansluiten op het nieuwe stelsel, is in artikel 2.44a van de Invoeringswet Omgevingswet voorzien in een separate, technische aanpassing van de Wet luchtvaart op de Omgevingswet. Dat artikel treedt, op onderdeel H na, wel in werking op 1 januari 2024. In onderdeel f is artikel 2.44a, onderdeel H, van de Invoeringswet Omgevingswet van inwerkingtreding uitgezonderd omdat artikel 8.12 van de Wet luchtvaart is omgezet in hoofdstuk 10 van het Besluit activiteiten leefomgeving.3
Gebleken is dat een aantal wetswijzigingen met betrekking tot artikel 92 van de Woningwet wetstechnisch niet goed op elkaar waren afgestemd. Om ervoor te zorgen dat het artikel toch komt te luiden zoals beoogd in de diverse wetten wordt het artikel opnieuw vastgesteld via artikel IIA van de Wet van 1 juni 2022 tot wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (Stb. 2022, 254). In dit onderdeel wordt artikel 2.55, onderdeel Q, van de Invoeringswet Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding om te voorkomen dat via dit onderdeel of de onderdelen uit de andere wetten die daarmee samenhangen wijzigingen worden aangebracht in artikel 92 van de Woningwet die niet goed op elkaar zijn afgestemd.
Doordat artikel 2.44, onderdeel D, van de Invoeringswet Omgevingswet in onderdeel e van inwerkingtreding is uitgezonderd komt artikel 8.5 van de Wet luchtvaart als onderdeel van afdeling 8.2 van die wet op 1 januari 2024 niet te vervallen. Het is daardoor vooralsnog niet nodig dat artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat een luchthavengebied en een beperkingengebied dat is vastgesteld op grond van artikel 8.5 van de Wet luchtvaart geldt als een gebied als bedoeld in artikel 8.15 van die wet. Vandaar dat in dit onderdeel artikel 4.89 van de Invoeringswet Omgevingswet is uitgezonderd van inwerkingtreding.
Het niet in werking laten treden van artikel 4.91 van de Invoeringswet Omgevingswet hangt samen met onderdeel e. Aangezien daarin de onderdelen D, Q, R en AF van artikel 2.44 van de Invoeringswet Omgevingswet van inwerkingtreding zijn uitgezonderd, worden de artikelen 8.9, 8.47, 8.49 en 10.17 van de Wet luchtvaart op het moment dat het stelsel in werking treedt uitsluitend technisch gewijzigd in overeenstemming met artikel 2.44a van de Invoeringswet Omgevingswet. De bepaling die is opgenomen in artikel 4.91 van de Invoeringswet Omgevingswet is daardoor vooralsnog niet nodig.
Via artikel 2.0 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 112) worden enkele redactionele wijzigingen aangebracht in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 83). Zo wordt er bijvoorbeeld voor gezorgd dat artikel 2.4, onderdeel E, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet goed aansluit op artikel 21.6 van de Wet milieubeheer zoals gewijzigd door artikel 2.45, onderdeel DP, van de Invoeringswet Omgevingswet. Dit onderdeel voorziet erin dat de wijzigingen die zijn opgenomen in artikel 2.0 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet worden doorgevoerd in de Aanvullingswet geluid Omgevingswet voordat die laatste wet in werking treedt. Dit is noodzakelijk omdat artikel 2.0 niet is vormgegeven als een samenloopbepaling. Hierdoor worden de wijzigingen die in dat artikel zijn opgenomen niet van rechtswege doorgevoerd op het moment dat bijvoorbeeld de Aanvullingswet geluid Omgevingswet eerder in werking treedt dan de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Bovendien heeft artikel 2.0, onderdeel A, betrekking op een artikelonderdeel dat een wijziging aanbrengt in de Wet milieubeheer en daardoor na de inwerkingtreding geen zelfstandige betekenis meer heeft, anders dan bijvoorbeeld overgangsrecht.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 83). Deze wet voorziet erin dat de onderwerpen die geregeld zijn in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder een plaats krijgen in het stelsel van de Omgevingswet. De regelgeving voor geluid wordt daarbij in overeenstemming gebracht met de opbouw en de doelen van de Omgevingswet, terwijl ook een aantal geluidinhoudelijke doelstellingen wordt gediend.4
Via artikel 2.0a van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 112) wordt een redactionele wijzing aangebracht in artikel 2.6 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet (Stb. 2020, 87). Dat artikel wijzigt de Wet op de economische delicten in verband met het intrekken van de Wet bodembescherming. Dit onderdeel regelt dat de redactionele wijziging wordt aangebracht voordat de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking treedt. Dit is nodig omdat artikel 2.0a van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet niet is vormgegeven als een samenloopbepaling. Hierdoor wordt de in artikel 2.0a opgenomen wijziging niet van rechtswege doorgevoerd op het moment dat bijvoorbeeld de Aanvullingswet bodem Omgevingswet eerder in werking treedt dan de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Bovendien heeft de bepaling die door artikel 2.0a wordt gewijzigd na de inwerkingtreding geen zelfstandige betekenis meer omdat die bepaling een wijziging aanbrengt in de Wet op de economische delicten.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet (Stb. 2020, 87). Deze wet zorgt ervoor dat de nieuwe bodemregelgeving past binnen de nieuwe systematiek en de paradigmawisseling waar het stelsel van de Omgevingswet vanuit gaat: van bescherming van de fysieke leefomgeving door een werende benadering van activiteiten, naar een beleidscyclus waar de continue zorg voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal staat en er ruimte is voor ontwikkeling.
De nieuwe regels komen in de plaats van de huidige regels over het beheer van bodemkwaliteit, zoals de Wet bodembescherming.5
Onderdeel 6 regelt de inwerkingtreding van artikel 2.0b van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 112). Via artikel 2.0b van die wet worden een aantal technische wijzigingen aangebracht in de artikelen 1.1 en 3.13 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (Stb. 2020, 310). Deze wijzigingen zijn erop gericht de artikelen 1.1 en 3.13 goed te laten aansluiten op de tekst van de Omgevingswet zoals gewijzigd door onder meer de Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172) en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 83).6 Artikel 1.1 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet bevat wijzigingen die rechtstreeks worden aangebracht in de Omgevingswet. Artikel 3.13 betreft een zogenoemde samenloopbepaling. Dit houdt in dat als voldaan wordt aan de voorwaarde of voorwaarden die in het artikel zijn gesteld, oftewel als vaststaat dat bepaalde onderdelen van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet eerder in werking zijn getreden of zullen treden dan de genoemde onderdelen van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, nadere wijzigingen zullen worden aangebracht in de artikelen 1.1, 2.1, 2.3, 3.5 en 3.9 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Doordat in onderdeel 3 van dit koninklijk besluit de inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is geregeld en in onderdeel 7 van dit besluit de onderdelen die relevant zijn voor artikel 3.13 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet niet van inwerkingtreding zijn uitgezonderd, worden de in artikel 3.13 opgenomen wijzigingen ook daadwerkelijk van rechtswege doorgevoerd. Dit onderdeel voorziet erin dat nog voordat de artikelen 1.1 en 3.13 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking treden daarin de wijzigingen worden aangebracht die zijn opgenomen in artikel 2.0b van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Dit is nodig omdat artikel 2.0b niet is geformuleerd als een samenloopbepaling en dus in tegenstelling tot artikel 3.13 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet niet van rechtswege in werking treedt.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (Stb. 2020, 310). Deze wet regelt kortgezegd de integratie van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet. In de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden is de natuurwetgeving sterk gemoderniseerd en vereenvoudigd en zijn de Europese en internationale verplichtingen centraal gesteld. Onder de Omgevingswet wordt de inhoud van de Wet natuurbescherming gecontinueerd. De in de Wet natuurbescherming opgenomen doelstellingen, te weten het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behoud en herstel van de biologische diversiteit, het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur voor maatschappelijke functies en het verzekeren van een samenhangend beleid voor het behoud en beheer van waardevolle landschappen, vanwege zowel hun bijdrage aan de biologische diversiteit en hun cultuurhistorische betekenis, als hun vervulling van maatschappelijke functies, blijven dan ook onder de Omgevingswet gelden. De systematiek en het karakter van de Omgevingswet zijn hierbij wel leidend.7
In dit onderdeel wordt artikel 1.1, onderdeel J, onder 2, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding. Het gevolg hiervan is dat aan artikel 3.9 van de Omgevingswet geen vierde lid wordt toegevoegd waarin aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de opdracht wordt gegeven een programma aanpak stikstof vast te stellen.8 In plaats daarvan voegt de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 140) aan artikel 3.9 van de Omgevingswet een vierde lid toe, waarin aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de opdracht wordt gegeven om een programma vast te stellen voor stikstofreductie en natuurverbetering.
Artikel 2.7, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet regelt dat ontheffingen als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn en die betrekking hebben op flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet, gelden als omgevingsvergunningen voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet. De betrokken ontheffingen van de Wet natuurbescherming hebben betrekking op regels over handel en bezit die onder meer voortvloeien uit Europese regelgeving op het vlak van CITES, zeehondenproducten en invasieve uitheemse soorten. Die regels betreffen echter handelingen die niet zijn gebracht onder de reikwijdte van de omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet. Zij hebben het karakter van algemeen verbindende voorschriften. Afwijking van algemeen verbindende voorschriften wordt onder de Omgevingswet toegestaan bij maatwerkvoorschrift. In artikel IV, zevende lid, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Stb. 2021, 22) is dan ook geregeld dat de op grond van artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming verleende ontheffingen die op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijk zijn, gelden als maatwerkvoorschrift. Tegen die achtergrond wordt artikel 2.7, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding zodat de bepaling geen toepassing krijgt.
In artikel 3.16 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is bepaald dat als artikel III, onderdeel A, van de Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit (Stb. 2017, 242) in werking treedt of is getreden artikel 16.78a in de Omgevingswet wordt ingevoegd. Op 1 oktober 2019 is de betreffende wet weliswaar in werking getreden, waarmee dus is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 3.16 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, maar in het koninklijk besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit is tegelijkertijd ook een van de leden van het artikel dat via artikel III, onderdeel A, in de Wet natuurbescherming wordt ingevoegd van inwerkingtreding uitgezonderd (Stb. 2019, 307). Het gaat hierbij om het vierde lid van artikel 3.28a. Het betreffende lid treedt, aldus de nota van toelichting bij het koninklijk besluit, niet in werking omdat de Algemene verordening gegevensbescherming sinds 1 mei 2018 van toepassing is op de taken van de korpschef onder de Wet natuurbescherming. De Wet politiegegevens is niet meer op deze taak van toepassing. De in artikel 3.28a, vierde lid, gemaakte uitzondering op de werking van die wet is daarom niet meer nodig. Aangezien artikel 16.78a, tweede lid, van de Omgevingswet dezelfde strekking heeft als artikel 3.28a, vierde lid, moet ook dit artikellid van inwerkingtreding worden uitgezonderd.
Via artikel I, onderdeel B, van de Verzamelwet IenW 2020 (Stb. 2021, 286) wordt de verwijzing in artikel 4a.4, onder 2, van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 112) gecorrigeerd. De wijziging die in artikel 4a.4, onder 2, van de Aanvullingswet grondeigendom is opgenomen moet namelijk worden aangebracht in artikel 2.4a, onder 3, onder a, van die wet en niet in artikel 2.4a, onder 2, onder a. Het laatstgenoemde artikelonderdeel bestaat niet. Omdat artikel I, onderdeel B, van de Verzamelwet IenW 2020 niet in de vorm van een samenloopbepaling is gegoten wordt in dit onderdeel vastgesteld dat de inwerkingtreding van dat artikelonderdeel plaatsvindt voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen of artikelonderdelen van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 112) die nog niet via de voorgaande onderdelen in werking zijn getreden. De Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet regelt de integratie van een aantal instrumenten van grondbeleid in het stelsel van de Omgevingswet, te weten voorkeursrecht, onteigening, landinrichting en kavelruil in het landelijk gebied. Daarnaast wordt via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet de privaatrechtelijke faciliteit van kavelruil ook mogelijk gemaakt in het stedelijk gebied en de regeling voor grondexploitatie aangepast tot een regeling voor kostenverhaal die ook kan worden toegepast bij organische gebiedsontwikkeling.9
In artikel 2.10, onderdeel A, van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is bepaald dat in artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten de zinsneden met betrekking tot de Wet agrarisch grondverkeer en de Wet inrichting landelijk gebied komen te vervallen. Aangezien in onderdeel 9, onder c, van dit koninklijk besluit wordt voorkomen dat de Wet agrarisch grondverkeer wordt ingetrokken, moet de zinsnede die betrekking heeft op deze wet in artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten blijven staan. Dit onderdeel voorziet hierin.
Via artikel I, onderdeel HH, van de Herstelwet financiële markten 2020 (Stb. 2020, 380) is aan artikel 6:2 van de Wet op het financieel toezicht een nieuw achtste lid toegevoegd. Per abuis is het oude achtste lid hierbij niet vernummerd tot negende lid. Door dit alles is het onduidelijk welk achtste lid via artikel 2.11 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet wordt ingetrokken. Dit wordt rechtgezet via de Wijzigingswet financiële markten 2022 (Stb. 2022, 197). Via artikel I, onderdeel PPa, van die wet wordt artikel 6:2, achtste lid, van de Wet op het financieel toezicht, luidende: «De onteigeningswet is niet van toepassing op onteigeningen krachtens het eerste lid.» direct ingetrokken. Intrekking van het betreffende lid via de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is daardoor niet meer nodig. Vandaar dat de bepaling uit de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet die daarin voorziet in dit onderdeel van inwerkingtreding is uitgezonderd.
In dit onderdeel wordt voorkomen dat door inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet de Wet agrarisch grondverkeer wordt ingetrokken. De Wet agrarisch grondverkeer voorziet namelijk in de regeling van Bureau Beheer Landbouwgronden, dat de functie van een grondbank vervult. De Tweede Kamer heeft op 17 december 2020 een motie over het Bureau Beheer Landbouwgronden aanvaard in het kader van de stikstofaanpak.10 In die motie wordt de regering verzocht een «pilot grondfonds stikstofaanpak» te starten waarbij vanuit het Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van 100 miljoen EUR wordt ingezet om gronden die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen te verwerken en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen. In het regeerakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» is bovendien aangekondigd dat met een grondbank de instap voor jonge boeren en het vinden van ontwikkelruimte worden vergemakkelijkt, en dat deze grondbank vrijkomende grond uitgeeft voor het extensiveren, omvormen en verplaatsen van bedrijven van boeren die graag door willen en voor natuur.11 Tegen die achtergrond zal het Bureau Beheer Landbouwgronden vooralsnog een functie behouden evenals de Wet agrarisch grondverkeer. Die wet vervult feitelijk gezien geen andere functie dan het bieden van een grondslag voor het Bureau Beheer Landbouwgronden. Het kabinet zal nader bezien of op dit punt nadere wettelijke voorzieningen nodig zijn.
Artikel 4.3 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet bevat overgangsrecht voor (gemeentelijke) voorkeursrechten die op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet staan ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister als bedoeld in artikel 1 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen. Bedoeld is hier de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb).
Vanaf 1 januari 2021 is het gemeentelijk beperkingenregister echter niet meer van belang voor de toepassing van de Wkpb. Dit is het gevolg van de inwerkingtreding met ingang van 1 april 2020 van de Wet van 5 februari 2020 tot wijziging van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken teneinde die beperkingen beter kenbaar te maken (Stb. 2020, 60). Sindsdien onderscheidt de Wkpb niet meer een afzonderlijk gemeentelijk beperkingenregister naast de openbare registers bij het Kadaster. Alle beperkingenbesluiten, ongeacht van welk bestuursorgaan, moeten vanaf dat moment worden aangeboden aan het Kadaster ter inschrijving in de openbare registers.
Voor beperkingenbesluiten die dateren van vóór genoemde wet van 5 februari 2020 heeft artikel IV van die wet voorzien in overgangsrecht met een vergelijkbare strekking als waarin ook artikel 4.3 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet voorziet. Het overgangsrecht in artikel IV van genoemde wet van 5 februari 2020 is met ingang van 1 januari 2021 uitgewerkt en het artikel is op die datum vervallen. Dit betekent dat sindsdien van in het gemeentelijk beperkingenregister ingeschreven gemeentelijke voorkeursrechten geen sprake meer kan zijn. Overgangsrecht in de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is daarom niet meer nodig en artikel 4.3 van die wet kan daarom vervallen. Het voornemen is daarin in de eerstkomende wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Omgevingswet en daarmee verband houdende wetten te voorzien.
Om in de tussentijd verwarring bij de praktijk te voorkomen over de betekenis die aan artikel 4.3 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet desondanks nog zou toekomen, is het wenselijk om dat artikel vooruitlopend op het vervallen daarvan buiten de inwerkingtreding van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet te houden. Dit onderdeel voorziet hierin.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382). Deze wet en het bijbehorende Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 145) strekken tot verbetering van de bouwkwaliteit door het versterken van de privaatrechtelijke positie van de particuliere en de zakelijke bouwconsument en het introduceren van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor bouwwerken.12 Hoewel artikel I van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen al grotendeels op 22 april 2022 in werking is getreden via het Besluit van 13 april 2022, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele artikelen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 150) wordt dit artikel in dit onderdeel niet van inwerkingtreding op 1 januari 2024 uitgezonderd. Reden hiervoor is dat in artikel I zoals in werking getreden op 22 april 2022 nog niet de wijzigingen waren verwerkt die zijn opgenomen in artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262). Artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties heeft namelijk onder meer tot doel om de wijzigingen met betrekking tot de Woningwet die zijn opgenomen in artikel I van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen af te stemmen op het stelsel van de Omgevingswet. Deze afstemming dient natuurlijk pas plaats te vinden op het moment dat de Omgevingswet en de bijbehorende wet- en regelgeving in werking treedt. Doordat dit koninklijk besluit voorziet in de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (via dit onderdeel) en de inwerkingtreding van artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties (via onderdeel 12) worden de wijzigingen die in artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties zijn opgenomen nu wel van rechtswege doorgevoerd in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Zodoende worden de wijzigingen die via artikel I van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen worden aangebracht in de Woningwet afgestemd op het stelsel van de Omgevingswet. Kleine kanttekening hierbij is dat de onderdelen A0 en B van artikel I van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zoals gewijzigd door artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties niet in werking zullen treden op 1 januari 2024. De wijziging die in artikel I, onderdeel A0, is opgenomen is namelijk al aangebracht via artikel 2.55, onderdeel C, onder 1, van het Invoeringswet Omgevingswet en de wijziging uit artikel I, onderdeel B, zal vanwege de samenloop met een aantal andere wetswijzigingen worden doorgevoerd via artikel IIA van de Wet van 1 juni 2022 tot wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (Stb. 2022, 254). Ook artikel III, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen zal vooralsnog niet in werking treden. De bepaling die via dat onderdeel wordt ingevoegd in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 757a) kan namelijk pas in werking treden op het moment dat voorzien is in overgangsrecht. De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen voorziet daar zelf niet in.
In onderdeel 11 is de inwerkingtreding geregeld van artikel IX van de Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019, 517). Dit artikel zorgt ervoor dat de wijzigingen die via artikel I van de Spoedwet aanpak stikstof zijn aangebracht in de Wet natuurbescherming ook een plek krijgen in het stelsel van de Omgevingswet zodra de Wet natuurbescherming door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in de Omgevingswet is geïntegreerd. Het onderdeel van artikel IX van de Spoedwet aanpak stikstof dat ervoor zorgt dat aan hoofdstuk 22 van de Omgevingswet een paragraaf 22.3 wordt toegevoegd treedt niet in werking. De overgangsrechtelijke bepaling die in die paragraaf is opgenomen (artikel 22.20) zorgt ervoor dat de regels over het stikstofregistratiesysteem die zijn opgenomen in de Regeling natuurbescherming (in paragraaf 2.1.2), na de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Aan die bepaling is geen behoefte meer, nu er in de wijzigingsregeling van 8 december 2021,13 voor is gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid, geboden door artikel 23.6b, eerste lid, van de Omgevingswet zoals ingevoegd via artikel IX, onderdeel H, onder 3 van de Spoedwet aanpak stikstof, om het stikstofregistratiesysteem tijdelijk te regelen bij ministeriële regeling, in hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling. Op grond van het tweede lid van artikel 23.6b moet dat tijdelijke hoofdstuk binnen uiterlijk anderhalf jaar na de inwerkingtreding worden vervangen door een regeling bij algemene maatregel van bestuur, dus in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Tot die tijd komt hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling in de plaats van de regels die via artikel II, onderdelen H en M, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Stb. 2021, 22) opgenomen zouden worden in de artikelen 8.74e en 11.70 tot en met 11.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving over het stikstofregistratiesysteem (het «register stikstofdepositieruimte»). De onderdelen H en M van artikel II van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet treden daarom voor zover deze betrekking hebben op het invoegen van de artikelen 8.74e en 11.70 tot en met 11.72 niet in werking. Zie onderdeel 34 van dit koninklijk besluit.
Onderdeel 12 regelt de inwerkingtreding van de artikelen 4.4, 4.8 en 4.22 van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262). De Wet elektronische publicaties heeft tot doel de toegankelijkheid van (voorgenomen) overheidsbesluiten te vergroten.
Daartoe worden via de artikelen 4.4 en 4.8 ook wijzigingen aangebracht in de Invoeringswet Omgevingswet en de Omgevingswet zelf. Artikel 4.22 van de Wet elektronische publicaties is erop gericht enkele technische aanpassingen in andere wetgeving aan te brengen. Deze aanpassingen hebben tot doel de samenloop tussen de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) en de Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172) in goede banen te leiden door de wijzigingen die door beide wetten worden aangebracht in de Woningwet op elkaar af te stemmen.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen IVa en IX, onderdelen F, onder 2, Fa en Ga, van de Verzamelwet IenW 2019 (Stb. 2020, 445). Artikel IVa van deze wet brengt kleine wijzigingen en technische verbeteringen aan in een aantal artikelen uit hoofdstuk 2 en artikel 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet. Via de onderdelen F, onder 2, Fa en Ga, van de Verzamelwet IenW 2019 wordt in de artikelen 11.56, derde lid, 11.57, eerste lid, en 11.59, eerste lid, van de Wet milieubeheer de zinsnede «bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds» vervangen door «bij volledige benutting van geluidproductieplafonds zoals deze golden onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet». Met deze wijziging wordt verzekerd dat bij de sanering van geluidgevoelige objecten langs rijksinfrastructuur wordt gerekend met de volledige benutting van de geluidproductieplafonds zoals die golden voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.2 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Artikel 3.2, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet bepaalt namelijk kort gezegd dat bestaande geluidproductieplafonds door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden herberekend.14
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van zowel artikel II van de Verzamelwet LNV 2021 (Stb. 2021, 27) dat rechtstreeks wijzigingen aanbrengt in de Omgevingswet, als de artikelen V, VII, onderdeel B, en IX van de Verzamelwet LNV 2021 die op een andere manier verband houden met de Omgevingswet. Zo voorziet artikel V van de Verzamelwet LNV 2021 er na inwerkingtreding in dat in artikel 17.9 van de Wet milieubeheer wordt verwezen naar artikel 18.2 van de Omgevingswet. Via artikel VII, onderdeel B, wordt er eveneens voor gezorgd dat in artikel 1a, onderdelen 2° en 3°, van de Wet op de economische delicten in de onderdelen die betrekking hebben op de Omgevingswet naar de juiste artikelen uit de Omgevingswet wordt verwezen. Tot slot regelt artikel IX dat in de artikelen 7a en 35 van de Wet wapens en munitie niet langer gebruik wordt gemaakt van het begrip «jachtakte» maar dat in plaats daarvan wordt gesproken over «een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op grond van de Omgevingswet» of een vergelijkbare constructie met dezelfde strekking.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135) die niet op 1 juli 2021 in werking zijn getreden (Stb. 2021, 254). Het gaat hierbij om precies te zijn om de artikelen 1, onderdelen A, B en E, en 5.1 en hoofdstuk 2 van die wet. Via artikel 1, onderdelen A, B en E, wordt de in de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook aangeduid als: Awb) vastgestelde coördinatieregeling vernieuwd. Het coördinerend bestuursorgaan krijgt meer regie over de fasering en het tempo van de besluitvorming en de rechtsbescherming tegen gecoördineerde besluiten wordt verder gestroomlijnd. In hoofdstuk 2 wordt er in de eerste plaats voor gezorgd dat de Omgevingswet wordt afgestemd op de nieuwe coördinatieregeling. Daarnaast wordt in de Omgevingswet artikel 18.4a ingevoegd. Dit artikel maakt het mogelijk om een herstelsanctie (een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom) ook te laten gelden voor rechtsopvolgers van degene aan wie de last wordt opgelegd. De artikelen 2.2 tot en met 2.4 voorzien er vervolgens in dat ook in artikel 83a van de Kernenergiewet, artikel 28 van de Wet bescherming Antarctica en artikel 18.1a van de Wet milieubeheer wordt verwezen naar het nieuwe artikel 18.4a van de Omgevingswet. Tot slot bevat artikel 5.1 van de wet het benodigde overgangsrecht in verband met de coördinatieregeling.15 De artikelen 1, onderdeel Ea, 3.1, 3.3 en 3.4 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht, die evenmin op 1 juli 2021 in werking zijn getreden, treden via een separaat koninklijk besluit in werking. Dat koninklijk besluit zal ook voorzien in het invoegen van titel 4.5 in de Awb door de inwerkingtreding te regelen van artikel I, onderdeel A, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50).
Onderdeel 16 regelt de inwerkingtreding van de artikelen II en III van de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 140). Artikel II regelt dat de structurele aanpak voor de stikstofproblematiek die door artikel I is opgenomen in de Wet natuurbescherming ook wordt verankerd in de Omgevingswet. De structurele aanpak heeft als hoofddoel het realiseren van een gunstige of – waar dat nog niet mogelijk is – een verbeterde landelijke staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitattypen. Het gaat meer in het bijzonder om het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor natuurgebieden van Europees belang: de Natura 2000-gebieden die extra worden beschermd door de Vogelrichtlijn16 en de Habitatrichtlijn.17 Artikel III stelt buiten twijfel dat als een programma is vastgesteld op grond van artikel 1.12b of 1.13a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, dat programma zijn gelding behoudt op het moment dat het stelsel van de Wet natuurbescherming opgaat in de Omgevingswet. Een programma stikstofreductie en natuurverbetering dat is vastgesteld op grond van artikel 1.12b van de Wet natuurbescherming geldt vanaf dat moment als programma als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de Omgevingswet. Een programma voor het legaliseren van voorheen vergunningvrije projecten met geringe stikstofdepositie dat is vastgesteld op grond van artikel 1.13a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geldt als programma als bedoeld in artikel 22.21, tweede lid, van de Omgevingswet.18
Onderdeel 17 voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen aI, I, onderdeel A, en II van de Verzamelwet IenW 2020 (Stb. 2021, 286). Via artikel aI van de Verzamelwet IenW 2020 wordt het overgangsrecht dat is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet op een aantal punten verbeterd ter bevordering van een soepele overgang van de geluidsregels van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder naar de Omgevingswet. Middels artikel I, onderdeel A, van de Verzamelwet IenW 2020 wordt aan de overgangsrechtelijke bepaling uit artikel 4.4 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet een derde lid toegevoegd. Dit derde lid voorziet erin dat in een geval als bedoeld in artikel 4.64, eerste lid, of 4.65, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een onteigeningsprocedure volgens het oude recht kan worden doorlopen ook wanneer het verzoek om een onteigeningsbesluit niet voor inwerkingtreding van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is ingediend. Tot slot worden via artikel II van de Verzamelwet IenW 2020 een aantal wijzigingen aangebracht in het overgangsrecht dat is opgenomen in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet. Zo brengt onderdeel A van artikel II een technische verbetering aan in artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Artikel II, onderdeel B, voorziet in het invoegen van artikel 4.81a in de Invoeringswet Omgevingswet. In artikel 4.81a is bepaald dat regels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht over de kwaliteit van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving en regels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht over de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van alle andere taken dan de taken die behoren tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten hun juridische gelding behouden doordat ze gelijk worden gesteld met de regels, bedoeld in de artikelen 18.20, derde lid, en 18.23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Via artikel II, onderdeel C, van de Verzamelwet IenW 2020 wordt in artikel 4.106, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, dat voorziet in overgangsrecht in verband met de intrekking van de Wet ruimtelijke ordening, de verwijzing naar de artikelen 2.22 en 2.33 van de Omgevingswet vervangen door een verwijzing naar de artikelen 2.24 en 2.34 van die wet.19
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van artikel IIA van de Wet van 1 juni 2022 tot wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (Stb. 2022, 254). Zoals aangegeven in de toelichting bij de onderdelen 1, onder g, en 10 van dit koninklijk besluit zorgt het betreffende artikel ervoor dat een aantal wetswijzigingen met betrekking tot artikel 92 van de Woningwet wetstechnisch goed op elkaar worden afgestemd. Het gaat hierbij onder meer om de wijziging beoogd in artikel I, onderdeel B, van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2019, 382) zoals gewijzigd door artikel 4.22, onderdeel A, onder 3, van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262). Zie voor een nadere toelichting de nota van wijziging van 16 juni 2021.20
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de artikelen I, onderdeel A, onder 4, voor zover het betreft het zesde lid, en onderdeel O, voor zover het betreft de zinsnede «, bedoeld in artikel 18.21 van de Omgevingswet» in onderdeel n, en II van de Wet van 6 juli 2022 tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en enige overige wijzigingen (Stb. 2022, 304). Het zesde lid dat via artikel I, onderdeel A, onder 4, van de bovengenoemde wet wordt toegevoegd aan artikel 1 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) en artikel 4.19b dat via artikel II, onderdeel A, wordt ingevoegd in de Omgevingswet brengen het wijzigen van een omgevingsplan op aanvraag onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Verder voorziet artikel II, onderdeel B, van de wet in het aanbrengen van een aantal wijzigingen in artikel 5.31, eerste lid, van de Omgevingswet waaronder het overhevelen van de regel dat omgevingsvergunningen voor alle milieubelastende activiteiten onder de Wet Bibob vallen van artikel 8.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving naar de Omgevingswet. Tot slot is het van belang om te vermelden dat ook de zinsnede «, bedoeld in artikel 18.21 van de Omgevingswet» zoals geformuleerd in artikel I, onderdeel O, via dit koninklijk besluit in werking treedt, zodat in artikel 28, tweede lid, onder n, van de Wet Bibob naar de Omgevingswet wordt verwezen op het moment dat die wet in werking treedt. Zie voor een nadere toelichting de memorie van toelichting bij de wet van 6 juli 2022.21
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet is de Wet uitvoering markttoezichtverordening (Stb. 2023, 66) grotendeels in werking getreden. Dit onderdeel zorgt voor de inwerkingtreding van artikel 2.14, onderdelen J, N en O, van die wet. Onderdeel J voorziet erin dat in artikel 18.1a van de Wet milieubeheer, zoals gewijzigd via artikel 2.45, onderdeel CT, van de Invoeringswet Omgevingswet, voor toezicht en handhaving van de EG-verordening EU-milieukeur artikelen uit de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Via de onderdelen N en O worden de artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer zoals ingevoegd via artikel 2.14, onderdeel L, van de Wet uitvoering markttoezichtverordening afgestemd op het stelsel van de Omgevingswet.
Onderdeel 21 regelt de inwerkingtreding van het Besluit activiteiten leefomgeving (Stb. 2018, 293). Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden in de rol van initiatiefnemer zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten verrichten in de fysieke leefomgeving. Daarnaast bepaalt dat besluit voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. De regels in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn er onder meer op gericht het milieu, de goede werking van waterstaatswerken, wegen en spoorwegen en het cultureel erfgoed te beschermen.
Onderdeel 22 zorgt voor de inwerkingtreding van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Stb. 2018, 291), met uitzondering van artikel 5.9, tweede lid, van dat besluit. Het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden in de rol van initiatiefnemer zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten verrichten in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden. Artikel 5.9, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving is uitgezonderd van inwerkingtreding, zodat vooralsnog alleen de delen die daadwerkelijk worden verbouwd en niet ook de bestaande constructieonderdelen moeten worden getoetst uitgaande van de in NEN 8700 bedoelde grotere krachten die in de situatie na de verbouwing kunnen optreden. Dit sluit aan op de huidige bouwpraktijk en de eerdere regelgeving in het Bouwbesluit 2012. Door de NEN-normcommissie is aangegeven dat de aanscherping van de eis in artikel 5.9, tweede lid, niet nodig is en leidt tot een belemmering voor de verbouw van bouwwerken. Bij een toekomstige wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving zal worden geregeld dat artikel 5.9, tweede lid, komt te vervallen.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Stb. 2018, 292). In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk vastgesteld met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingswaarden, instructieregels over het uitvoeren van taken en het gebruiken van instrumenten, beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen en regels voor monitoring.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Omgevingsbesluit (Stb. 2018, 290). Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de Omgevingswet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt het besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming en een aantal andere algemene onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage.
Dit onderdeel regelt dat nog voordat het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400) in werking treedt, daarin de wijzigingen worden aangebracht die zijn opgenomen in artikel V van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 557). Via dat artikel wordt in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (hoofdstukken bruidsschat omgevingsplan) afdeling 22.4 ingevoegd. Deze afdeling bevat regels voor het aanleggen of wijzigen van wegen en spoorwegen zonder geluidsproductieplafonds. Naast het invoegen van afdeling 22.4 worden via artikel V een aantal redactionele wijzigingen aangebracht in zowel de bruidsschatregels voor het omgevingsplan als de bruidsschatregels voor de waterschapsverordening. Het invoegen van de nieuwe afdeling en het aanbrengen van de redactionele wijzigingen moet plaatsvinden voor de inwerkingtreding van het Invoeringsbesluit Omgevingswet omdat de bruidsschatregels bij de inwerkingtreding van het besluit van rechtswege worden ingevoegd in het omgevingsplan en de waterschapsverordening.
Via artikel VI, onderdeel C, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) worden twee technische wijzigingen aangebracht in artikel III, onderdeel A, onder 1, van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2021, 98). Belangrijk is dat artikel VI, onderdeel C, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 niet is vormgegeven als samenloopbepaling. Hierdoor worden de wijzigingen die in het artikelonderdeel zijn opgenomen niet van rechtswege doorgevoerd in artikel III, onderdeel A, onder 1, van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet voordat dat artikelonderdeel uit het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet in werking treedt. Om ervoor te zorgen dat de wijzigingen toch op het juiste moment worden doorgevoerd is in dit onderdeel van het koninklijk besluit geregeld dat artikel VI, onderdeel C, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 in werking treedt voordat het te wijzigen artikel III, onderdeel A, onder 1, van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet in werking treedt. Artikel III, onderdeel A, onder 1, van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet voorziet in het wijzigen van de bruidsschatregels voor het omgevingsplan zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400).
Onderdeel 27 voorziet erin dat nog voordat het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400) in werking treedt daarin de wijzigingen worden aangebracht die zijn opgenomen in artikel III van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2021, 98). Het gaat hierbij om wijzigingen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (hoofdstukken bruidsschat omgevingsplan). Zo worden in afdeling 22.2 bruidsschatregels opgenomen voor het bouwen op verontreinigde grond en in afdeling 22.3 de bruidsschatregels voor bodembeheer (paragraaf 22.3.7). Daarnaast wordt in het omgevingsplan voor gemeenten, gelegen in het gebied De Kempen, een paragraaf opgenomen met een maatwerkregime voor bodemsanering in dat gebied (paragraaf 22.3.7.4). Deze wijzigingen moeten worden aangebracht voordat het Invoeringsbesluit Omgevingswet in werking treedt omdat de bruidsschatregels bij inwerkingtreding van dat besluit van rechtswege worden ingevoegd in het omgevingsplan.
De onderdelen A tot en met D van artikel V van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) bevatten wijzigingen met betrekking tot de artikelen 7.1 en 7.3 van en de bijlagen I en II behorend bij de artikelen 7.2 en 7.25 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400). Het gaat hierbij met andere woorden om wijzigingen in de bruidsschatregels en de bijbehorende toelichtingen zoals gewijzigd door artikel V van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 557) en artikel III van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2021, 98). In dit onderdeel is geregeld dat nog voordat de bruidsschatregels en de bijbehorende toelichtingen door inwerkingtreding van het Invoeringsbesluit Omgevingswet van rechtswege worden ingevoegd in het tijdelijke deel van het omgevingsplan en de waterschapsverordening, daarin de wijzigingen worden aangebracht die zijn opgenomen in artikel V, onderdelen A tot en met D, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van artikel IV van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) (Stb. 2022, 181). Via dit artikel wordt de bruidsschat zodanig aangepast, dat de regels over geluid, slagschaduw en lichtschittering niet meer van toepassing zijn op windparken. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 over beroepen tegen besluiten over Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding 2020.22 Net als artikel V, onderdelen A en B, van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, artikel III van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en artikel V, onderdelen A en B, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 treedt ook dit artikel in werking voordat de bruidsschatregels opgenomen in artikel 7.1 en de toelichting opgenomen in bijlage I behorende bij artikel 7.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet door inwerkingtreding van dat besluit van rechtswege worden ingevoegd in het omgevingsplan.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400). Samen met de Invoeringswet Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingswet maakt het Invoeringsbesluit Omgevingswet onderdeel uit van het invoeringsspoor dat zorgt voor een zorgvuldige en soepele overgang naar het nieuwe stelsel. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is daartoe in de eerste plaats overgangsrecht opgenomen. Het gaat hierbij om overgangsrecht met betrekking tot onder meer meldingen, kennisgevingen, gelijkwaardige maatregelen en maatwerkvoorschriften. Daarnaast bevat het Invoeringsbesluit Omgevingswet ook een bijzondere categorie overgangsrecht, namelijk de bruidsschat. De bruidsschat is een set regels over onderwerpen die onder de Omgevingswet overgaan van het Rijk naar de decentrale overheden en waarbij het afhangt van de lokale situatie welke regel passend is of waarbij het gaat over aspecten van activiteiten die beter lokaal kunnen worden geregeld.23
Naast het regelen van overgangsrecht wordt er in het Invoeringsbesluit Omgevingswet voor gezorgd dat de algemene maatregelen van bestuur die zijn opgegaan in het stelsel van de Omgevingswet worden ingetrokken. De algemene maatregelen van bestuur die niet opgaan in het stelsel maar die wel daarop moeten aansluiten worden zoveel mogelijk via het Invoeringsbesluit Omgevingswet aangepast. Hierbij kan worden gedacht aan het wijzigen van een bepaalde algemene maatregel van bestuur om te voorkomen dat deze verwijst naar instrumenten die niet meer bestaan.
Tot slot bevat het Invoeringsbesluit Omgevingswet ook wijzigingen en aanvullingen die moeten worden opgenomen in de vier algemene maatregelen van bestuur die behoren tot het stelsel van de Omgevingswet: het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Deze wijzigingen en aanvullingen komen bijvoorbeeld voort uit de implementatie van Europese richtlijnen die nog niet was afgerond op het moment dat de vier algemene maatregelen van bestuur in procedure gingen, de wijzigingen die worden aangebracht in de Invoeringswet Omgevingswet en nadere uitwerking behoeven op amvb-niveau en de parlementaire behandeling van de vier algemene maatregelen van bestuur. Daarnaast gaat het ook om verbeteringen en correcties van enkele onvolkomenheden.
Via dit onderdeel wordt artikel 3.1, onderdeel CY, onder 2, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding. De daarin beoogde wijziging wordt via artikel I, onderdeel P, onder 2, van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 557) op de juiste wijze doorgevoerd in artikel 5.65, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
In de eerste plaats wordt via onderdeel b artikel 4.1, onderdeel AV, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding. Dit onderdeel voegt een afdeling toe aan het Omgevingsbesluit, afdeling 10.0. In deze afdeling zit artikel 10.0 dat publicatie van het ontwerp van een ministeriële regeling in de Staatscourant voorschrijft, indien er sprake is van publieksparticipatie als bedoeld in artikel 23.4, eerste lid, van de Omgevingswet. Publieksparticipatie als bedoeld in artikel 23.4 vindt conform het regeringsbeleid plaats via www.internetconsultatie.nl. Die publicatie vervangt de tot nu toe gebruikelijke publicatie in de Staatscourant. Het (in alle gevallen) verplicht voorschrijven van de publicatie van een ontwerp van een ministeriële regeling is niet langer nodig. Bezien wordt nog of deze afdeling in de toekomst wordt aangepast of kan komen te vervallen.
In artikel 14.1, derde lid, van het Omgevingsbesluit zoals gewijzigd door artikel 4.1, onderdeel DN, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet worden bedrijven ertoe verplicht om digitaal aanvragen in te dienen en meldingen te doen. Deze verplichting komt – voor zover het de aanvraag om een omgevingsvergunning betreft – overeen met artikel 4.1, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 6.20, tweede lid, van het Waterbesluit die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het stelsel ook nog niet in werking zijn getreden. Met de aanvaarding in de Tweede Kamer van het amendement Leijten (Kamerstukken II 2021/22, 35 261, nr. 16) geldt bovendien in beginsel het in de Awb vastgelegde uitgangspunt dat ook ondernemers en rechtspersonen moeten kunnen kiezen tussen de elektronische weg en de papieren weg. Nu het derde lid van artikel 14.1 Omgevingsbesluit niet aan deze norm voldoet en een onderbouwing voor een afwijking van deze norm ontbreekt, zal deze bepaling via een wijzigingsbesluit worden geschrapt.
Onderdeel c voorkomt tot slot de inwerkingtreding van artikel 8.3.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. De overgangsbepaling die in artikel 8.3.1 is opgenomen heeft tot doel te waarborgen dat de landelijke beoordelingsronde gericht op de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkeringen die gestart is in 2017 in 2022 wordt afgerond onder het oude recht. Tijdens het opstellen van deze bepaling was namelijk voorzien dat de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht zou plaatsvinden nog voor het verstrijken van de voor de beoordelingsronde vastgestelde einddatum 1 januari 2023. Aangezien de inwerkingtreding van het stelsel nu later plaatsvindt dan die vastgestelde einddatum is de overgangsbepaling overbodig. Om te voorkomen dat de bepaling en zodoende het uitstel van de inwerkingtreding van artikel 10.9a van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 10.28a van het Omgevingsbesluit onbedoeld doorloopt tot 1 januari 2025 is artikel 8.3.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in dit onderdeel uitdrukkelijk uitgezonderd van inwerkingtreding.
Dit onderdeel regelt in de eerste plaats de inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Stb. 2020, 557). Dit besluit vult het stelsel van de Omgevingswet aan met regels over geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Daarnaast bepaalt dit onderdeel dat artikel 11.46 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals ingevoegd via artikel I, onderdeel AQ, van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, van inwerkingtreding wordt uitgezonderd. Artikel 11.46 van het Besluit kwaliteit leefomgeving regelt het verzamelen van de gegevens waarmee de basisgeluidemissie wordt bepaald. Het jaar waarop het artikel in werking treedt geldt daarbij als basisjaar voor gemeente- en waterschapswegen met een verkeersintensiteit van meer dan 4.500 motorvoertuigen per etmaal en lokale spoorwegen. Als dit artikel niet wordt uitgezonderd is dat het jaar 2024. Op grond van nieuwe bestuurlijke afspraken zal dit basisjaar echter gewijzigd worden. Artikel 11.46 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zal daarom op een later moment, na deze wijziging van het artikel, in werking treden.
Dit onderdeel regelt dat de wijzigingen die zijn opgenomen in artikel VI, onderdelen A, B en D, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) worden doorgevoerd in de artikelen II en VII van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2020, 98) voordat deze artikelen wijzigingen aanbrengen in respectievelijk het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit. Dit is noodzakelijk omdat het artikel uit het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 niet is vormgegeven als een samenloopbepaling en omdat de artikelen uit het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet na het doorvoeren van de wijzigingen in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit geen zelfstandige betekenis meer hebben.
Onderdeel 33 regelt de inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2021, 98). Met het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet wordt het thema bodem en ondergrond toegevoegd aan de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet. Het doel hierbij is om een balans aan te brengen tussen de bescherming van de gezondheid van de mens, het behoud van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant en dier en het geven van ruimte aan maatschappelijke activiteiten op of in de bodem. Met het oog op dit doel worden via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet algemene regels toegevoegd aan het Besluit activiteiten leefomgeving voor een aantal milieubelastende activiteiten en instructieregels opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving voor het bouwen op verontreinigde grond, het toepassen van grond- en baggerspecie en grondwatersanering.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Stb. 2021, 22). Net als de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zorgt het Aanvullingsbesluit natuur voor de opname van specifieke regels voor de bescherming van natuurwaarden in het stelsel van de Omgevingswet. Deze regels waren voorheen opgenomen in de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming. Daarnaast worden met het Aanvullingsbesluit natuur ook regels van de Regeling natuurbescherming overgebracht naar het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Dit gebeurt voor zover die regels niet zijn aan te merken als uitvoeringstechnische, administratieve of meet- en rekenvoorschriften. De artikelen 8.74e, 11.70, 11.71 en 11.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals ingevoegd door artikel II, onderdelen H en M, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet treden niet in werking. Deze artikelen bevatten regels over het «register stikstofdepositieruimte». Hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling komt tijdelijk in de plaats van die regels. Zie in dit verband de toelichting bij onderdeel 11 van dit koninklijk besluit.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet (Stb. 2020, 532). Het Aanvullingsbesluit grondeigendom regelt een aantal onderdelen van het onderwerp grondeigendom in relatie tot de Omgevingswet. Het betreft in het bijzonder inhoudelijke en procedurele bepalingen voor de voorkeursrecht- en onteigeningsbeschikking, bepalingen voor de landinrichting en aanpassingen in de regeling voor het verhalen van kosten van aangewezen werken, werkzaamheden en maatregelen. Deze nieuwe bepalingen zijn toegevoegd aan het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Daarnaast is het Aanvullingsbesluit grondeigendom ook benut om redactionele en wetstechnische wijzigingen aan te brengen die niet gekoppeld zijn aan het onderwerp grondeigendom.
Artikel 1.1, onderdelen C en J, van het Aanvullingsbesluit grondeigendom worden uitgezonderd van inwerkingtreding. De daarin opgenomen wijzigingen met betrekking tot het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn opgenomen in artikel II, onderdelen D en J, van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2021, 98) dat eerder in werking treedt.
Via dit onderdeel wordt voorkomen dat de besluiten die worden genoemd in artikel 2.1, onder a en c tot en met e, van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet worden ingetrokken. Het gaat hierbij om precies te zijn om het Besluit grondbankstelsel, het Besluit van 13 juli 1982, houdende aanwijzing van medebetrokken ministers Wet agrarisch grondverkeer (Stb. 1982, 483), het Besluit van 16 oktober 1981, houdende nadere voorschriften met betrekking tot de omschrijving en aanduiding van het gebied als bedoeld in artikel 3 van de Wet agrarisch grondverkeer (Stb. 1981, 659) en het Besluit van 30 oktober 1981, houdende voorschriften betreffende de samenstelling en werkwijze van de commissie beheer landbouwgronden (Stb. 1981, 677). Deze besluiten moeten vooralsnog blijven voortbestaan omdat de wet waarop zij gebaseerd zijn, te weten de Wet agrarisch grondverkeer, ook nog niet wordt ingetrokken. Zie voor een nadere uitleg de toelichting bij onderdeel 9, onder c.
In dit onderdeel wordt artikel 2.2, eerste lid, van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet uitgezonderd van inwerkingtreding. Artikel 2.2, eerste lid, van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet voorziet erin dat hoofdstuk III van de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken komt te vervallen. Hoewel de categorie Wet natuurbescherming via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet uit hoofdstuk III van de bijlage wordt geschrapt, kan hoofdstuk III toch nog niet helemaal komen te vervallen. De resterende categorie Wet agrarisch grondverkeer is namelijk nog relevant omdat onderdeel 9, onder c, van dit koninklijk besluit voorkomt dat de Wet agrarisch grondverkeer wordt ingetrokken. Zie voor een nadere uitleg de toelichting bij onderdeel 9, onder c.
In onderdeel 36 is de inwerkingtreding geregeld van artikel III van het Besluit van 13 december 2019, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en enkele andere besluiten inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw (Stb. 2019, 501). Via artikel III van dat besluit worden de wijzigingen die via artikel I zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en waarmee verdere invulling wordt gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen,24 toegespitst op en aangebracht in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het Besluit bouwwerken leefomgeving is de opvolger van onder andere het Bouwbesluit 2012.
Onderdeel 37 regelt de inwerkingtreding van artikel IV van het Besluit van 4 maart 2020, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 en enkele andere besluiten inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2020, 84). Via artikel IV van dat besluit worden de wijzigingen die via artikel I zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 ook verwerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Het Besluit bouwwerken leefomgeving is de opvolger van onder andere het Bouwbesluit 2012. Met deze wijzigingen wordt invulling gegeven aan de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 2018/844/EU van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PbEU 2018, L 156/75). Deze richtlijn bevat onder andere bepalingen over systeemeisen voor technische bouwsystemen, zelfregulerende apparatuur voor het regelen van de temperatuur per kamer of per zone, laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen, keuringen van verwarmings- en airconditioningssystemen en gebouwautomatisering en gebouwcontrolesystemen. Het doel van deze bepalingen is om het (fossiele) energieverbruik in gebouwen te reduceren.
De artikelen 6.37a en 6.43, zoals geformuleerd in artikel IV, onderdelen J en K, zijn uitgezonderd van inwerkingtreding omdat het daarin opgenomen overgangsrecht is uitgewerkt op 11 maart 2022.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de artikelen II en III van het Besluit van 27 mei 2020, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (kustfundament, grote rivieren, radarstations en hoogspanningsverbindingen) (Stb. 2020, 204). Deze artikelen voorzien erin dat de wijzigingen die via artikel I van dat wijzigingsbesluit zijn aangebracht in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden gecontinueerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit wanneer het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bij inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet wordt ingetrokken. De wijzigingen maken het kort gezegd mogelijk om onder voorwaarden recreatieve bebouwing te realiseren in het kustfundament en zorgen voor aansluiting bij de Beleidsregels grote rivieren, inpassing van civiele radarstations conform de systematiek voor militaire radarstations en aanwijzing van enkele hoogspanningsverbindingen.
De onderdelen E, F en H van artikel II worden uitgezonderd van inwerkingtreding omdat deze wijzigingen al op de juiste wijze zijn doorgevoerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving via artikel 3.1, onderdelen FG, FI en LG, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. De inwerkingtreding van deze onderdelen van artikel 3.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet is geregeld in onderdeel 30 van dit koninklijk besluit.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van artikel II van het Besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen (Stb. 2020, 189). Via artikel II van dat besluit worden de wijzigingen die zijn aangebracht in het Bouwbesluit 2012 ook verwerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving. De wijzigingen hebben verschillende aanleidingen, waaronder aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Daarnaast voorziet artikel II in een aantal wetstechnische of tekstuele wijzigingen.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de artikelen 9 en 10 van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen (Stb. 2020, 197). Via artikel 9 van dat besluit wordt in bijlage II bij het Besluit activiteiten leefomgeving het begrip «gft-afval» vervangen door het begrip «bioafval». Dit gebeurt ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Artikel 10 zorgt ervoor dat artikel 2 van het Besluit gescheiden inzameling afvalstoffen wordt afgestemd op het stelsel van de Omgevingswet door te regelen dat de verplichting tot het opstellen van een afvalstoffenverordening niet geldt in de situatie dat de regels die deze minimaal zou moeten bevatten zijn opgenomen in een omgevingsplan.
Artikel XII van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) bevat technische wijzigingen met betrekking tot de artikelen III en IV van het Besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2020, 348). Dit onderdeel voorziet erin dat de wijzigingen die in artikel XII van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 zijn opgenomen, worden doorgevoerd voordat de artikelen III en IV via onderdeel 42 van dit koninklijk besluit in werking treden en wijzigingen aanbrengen in respectievelijk het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de artikelen II tot en met IV van het Besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2020, 348). Deze artikelen voorzien erin dat de wijzingen die via artikel I van dat besluit zijn aangebracht in het Bouwbesluit 2012 worden omgezet naar het Besluit bouwwerken leefomgeving (artikel II), het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel III) en het Omgevingsbesluit (artikel IV). Na de volledige inwerkingtreding van het zogenoemde CO-stelsel zullen de werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen, aanvoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgassen alleen uitgevoerd mogen worden door daarvoor gecertificeerde bedrijven. Dit met het doel het aantal koolmonoxideongevallen te reduceren door de kwaliteit van de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te verbeteren. Om de mogelijkheid open te houden het tijdstip van volledige inwerkingtreding van het CO-stelsel nog aan te passen, is bepaald dat het vereiste van certificatie (artikel 6.45, tweede lid, Besluit bouwwerken leefomgeving) toepassing vindt vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Zie voor een toelichting hierop de nota van toelichting bij het Besluit van 13 september 2022, houdende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving alsmede enkele andere besluiten in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht en enkele technische wijzigingen (Stb. 2022, 360).
In onderdeel 43 is bepaald dat de artikelen II, onderdeel B, III, onderdeel B, en V van het Besluit van 4 november 2020 tot wijziging van diverse besluiten in verband met de aanpassing van de methodiek voor het bepalen van de energieprestatie voor gebouwen en de inijking van energielabels (Stb. 2020, 454) op 1 januari 2024 in werking treden. Via artikel V van dat besluit worden de wijzigingen die via artikel IV in het Bouwbesluit 2012 zijn aangebracht ook verwerkt in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Deze wijzigingen hangen samen met de aanpassing van de technische eisen aan de label C-verplichting voor kantoren in verband met de nieuwe bepalingsmethode en indicator. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om via artikel V nog een aantal technische wijzigingen aan te brengen. Via de artikelen II, onderdeel B, en III, onderdeel B, worden het Besluit huurprijzen woonruimte en het Besluit vermindering verhuurderheffing 2014 afgestemd op het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van artikel I van het Besluit van 2 maart 2021, houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen (Stb. 2021, 147). De wijzigingen die via dat artikel worden aangebracht in het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn gericht op het stellen van regels over de veiligheidscoördinator directe omgeving van een bouw- en sloopterrein, het verbeteren van de brand- en vluchtveiligheid voor ouderen en minder zelfredzamen in woningen en woongebouwen en het aanscherpen van de eis van de minimale hoogte van een afscheiding op bruggen waar fietsen overheen gaan, de milieuprestatie-eis voor gebouwen en de toegankelijkheidseisen van toegangen en trappen. Waar het gaat om de toegankelijkheidseisen van toegangen en trappen gaat het naast aanscherping ook om uitbreiding. Verder wordt bestaand recht uit het Activiteitenbesluit milieubeheer omgezet naar het Besluit bouwwerken leefomgeving en wordt duidelijk gemaakt tot wie de zorgplicht die is opgenomen in artikel 2.6 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zich richt. Tot slot worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd.
Belangrijk is dat artikel I van het Besluit van 2 maart 2021, houdende aanpassing van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen niet helemaal in werking zal treden. De onderdelen L, AB en AAB zijn uitgezonderd van inwerkingtreding. De overgangsrechtelijke bepaling die via onderdeel L zou worden ingevoegd is namelijk al uitgewerkt op het moment dat het Besluit bouwwerken leefomgeving via dit koninklijk besluit in werking treedt. Het treffen van een regeling is niet nodig omdat tot het moment van inwerkingtreding de bepaling die is opgenomen in artikel 6.21, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 geldt. Met het uitzonderen van onderdeel AB blijft artikel 4.139, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving ongemoeid en daarmee dus gelijk aan de eerdere regelgeving uit het Bouwbesluit 2012 waarbij NEN 1087 de bepalingsmethode is van de verdunningsfactor van een afvoervoorziening voor rookgas. Met de betreffende NEN-normcommissie wordt bezien of in de toekomst alsnog aanpassing van artikel 4.139, eerste lid, nodig is. Onderdeel AAB is van inwerkingtreding uitgezonderd omdat de daarin opgenomen wijzigingsopdracht niet helemaal aansluit op de tekst van artikel 7.8 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zoals gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2018, 291) en gewijzigd door artikel 2.1, onderdeel DS, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) voorziet erin dat de met artikel I, onderdeel AAB, beoogde wijzigingen alsnog op de juiste manier worden doorgevoerd in artikel 7.8 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van het Besluit van 5 maart 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 tot vaststelling van BBT-conclusies voor grote stookinstallaties en omzetting van de regels over toiletlozingen van pleziervaartuigen en de monitoring van luchtkwaliteit (Stb. 2021, 200). Via dit besluit wordt het Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 van de Commissie van 31 juli 2017 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor grote stookinstallaties (PbEU 2017, L 212) in het Besluit activiteiten leefomgeving geïmplementeerd. Daarnaast worden vanwege de omzetting van de regels over lozingen van toiletwater vanaf pleziervaartuigen zowel het Besluit activiteiten leefomgeving als het Besluit kwaliteit leefomgeving aangepast. Ten slotte worden in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit een aantal wijzigingen aangebracht die betrekking hebben op de wijze waarop de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) gemonitord worden.
Onderdeel 46 voorziet in de inwerkingtreding van het Besluit van 11 maart 2021 tot technische aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot burgerluchthavens, militaire luchthavens en buitenlandse luchtvaartterreinen in verband met de invoering van de Omgevingswet (Stb. 2021, 190). In het verlengde van artikel 2.44a van de Invoeringswet Omgevingswet (Stb. 2020, 172) voorziet dat besluit in technische aanpassing van de algemene maatregelen van bestuur op grond van de Wet luchtvaart. Zodoende wordt voorkomen dat gebruikers van deze regelgeving worden geconfronteerd met uiteenlopende wettelijke begrippen op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Het betreft aanpassing van de terminologie en verwijzingen naar wetten en instrumenten die niet aansluiten op het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen in de regels aangebracht.
Dit onderdeel regelt in de eerste plaats de inwerkingtreding van artikel 9.12 van het Besluit elektronische publicaties (Stb. 2021, 175). Via dit artikel worden wijzigingen aangebracht in het Omgevingsbesluit ter uitwerking van de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262). Deze wet heeft tot doel de toegankelijkheid van (voorgenomen) overheidsbesluiten te vergroten. Het merendeel van de wijzigingen die in het Omgevingsbesluit worden aangebracht, is erop gericht de mededeling of kennisgeving te laten plaatsvinden op de wijze die is voorgeschreven in artikel 12 van de Bekendmakingswet zoals gewijzigd door de Wet elektronische publicaties. De onderdelen F en G van artikel 9.12 van het Besluit elektronische publicaties hebben een andere achtergrond. Via onderdeel F komt de opsomming van besluiten en andere rechtsfiguren die was opgenomen in artikel 14.4, eerste lid, van het Omgevingsbesluit te vervallen. Dit sluit aan bij artikel 20.26 van de Omgevingswet, zoals gewijzigd door artikel 4.8, onderdeel S, van de Wet elektronische publicaties, waarin is bepaald dat niet in een algemene maatregel van bestuur maar in de ministeriële regeling de omgevingsdocumenten worden aangewezen waarvan de inhoud via de landelijke voorziening moet worden ontsloten. De wijziging die via onderdeel G in bijlage VIII bij het Omgevingsbesluit wordt aangebracht komt voort uit de omstandigheid dat het Digitaal Stelsel Omgevingswet (afgekort: DSO) voor wat betreft informatie over de status van een regeling of van onderdelen daarvan, mede wordt gevoed met gegevens die bestuursorganen reeds in het kader van officiële publicaties en consolidatie leveren aan de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (afgekort: LVBB). Het gegeven dat een besluit in werking is getreden, is een statusgegeven dat door de LVBB aan het DSO wordt doorgeleverd en hoeft daarom niet meer in bijlage VIII bij het Omgevingsbesluit te worden genoemd.
Verder regelt dit onderdeel de inwerkingtreding van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties. Dit artikel bevat een tijdelijke regeling voor besluiten op grond van de Omgevingswet. De regeling maakt het mogelijk dat een bestuursorgaan dat nog niet beschikt over software voor de elektronische vormgeving en inrichting van een besluit op grond van de Omgevingswet en voor de aanlevering van het besluit voor publicatie overeenkomstig de daarvoor ontwikkelde nieuwe standaarden, nog enige tijd gebruik kan maken van de software die onder de Wet ruimtelijke ordening wordt gebruikt voor vormgeving overeenkomstig de zogenoemde IMRO-standaarden.25 Deze regeling kan zo nodig worden aangepast voor wat betreft de duur ervan.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen II tot en met V van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur (stikstofreductie en natuurverbetering) (Stb. 2021, 287). De wijzigingen die via de artikelen II tot en met V worden aangebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit houden verband met de structurele aanpak stikstof. Zoals aangegeven in de toelichting bij onderdeel 16, heeft de structurele aanpak als hoofddoel het realiseren van een gunstige – of waar dat nog niet mogelijk is – verbeterde landelijke staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitattypen. In het kader van de structurele aanpak worden via dit besluit onder meer nadere regels gesteld over de inhoud van het programma stikstofreductie en natuurverbetering en het aanvullende legalisatieprogramma, over de monitoring van de tussendoelen, de omgevingswaarden en de programma’s en over de verslaglegging en rapportage over de resultaten van de monitoring.
In dit onderdeel is de inwerkingtreding geregeld van de artikelen I en III van het Besluit van 14 juni 2021 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de implementatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312), het Besluit geluid milieubeheer en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67) (Stb. 2021, 299).
Artikel I van dat besluit wijzigt het Besluit activiteiten leefomgeving ter implementatie van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312). Het Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 heeft tot doel om emissies van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties naar lucht en water te verminderen ter bescherming van het milieu. De algemene regels in het Besluit activiteiten leefomgeving worden met dit Uitvoeringsbesluit in lijn gebracht. Zo zijn de emissiegrenswaarden voor een aantal stoffen naar beneden bijgesteld en dus strenger geworden, nieuwe algemene regels van toepassing verklaard ter beperking van ongereinigde emissies naar de buitenlucht bij storingen en de algemene regels voor de monitoring gewijzigd.
Artikel III van het besluit wijzigt daarnaast het Besluit kwaliteit leefomgeving ter implementatie van Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft (PbEU 2020, L 67). Door de wijziging die is aangebracht via Richtlijn (EU) 2020/367 worden in bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG, die de bepalingsmethode voor gezondheidseffecten bevat, naast hinder en slaapverstoring ook ischemische hartziekten benoemd. Artikel III van het besluit voorziet erin dat ook in het Besluit kwaliteit leefomgeving de gezondheidseffecten van bijlage III bij de richtlijn worden genoemd.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van artikel II van het Besluit van 14 juli 2021 houdende wijziging van het Besluit natuurbescherming en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met een handelsverbod voor Aziatische duizendknopen en wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de additionele aanwijzing van door de provincies te bestrijden invasieve uitheemse soorten (Stb. 2021, 381). Via artikel II van dat besluit wordt het verbod om de invasieve uitheemse soorten van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), waaronder de dwergvariëteit van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica var.compacta), de Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis) en de bastaardduizendknoop (Fallopia x bohemica) te verhandelen of in het bezit te hebben opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het betreft een beleidsneutrale voortzetting van hetgeen via artikel I van dat besluit in het Besluit natuurbescherming is opgenomen.
Artikel III van het besluit treedt ondanks dat het wijzigingen bevat die betrekking hebben op het Besluit kwaliteit leefomgeving niet via dit koninklijk besluit in werking. Dit komt doordat de in artikel III beoogde wijzigingen al zijn doorgevoerd in bijlage VC zoals ingevoegd via artikel II, onderdeel O, van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Stb. 2021, 22). Zou artikel III van het besluit wel in werking treden dan bestaat de kans dat bepaalde invasieve exoten onbedoeld tweemaal in bijlage VC worden genoemd.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van artikel II van het Besluit van 22 december 2021 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie (Stb. 2021, 658). Via artikel II van dat besluit wordt de verplichting voor lidstaten om een minimumwaarde hernieuwbare energie voor te schrijven bij ingrijpende renovatie geïmplementeerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Deze verplichting vloeit voort uit de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PbEU 2018, L 382)).
In dit onderdeel is de inwerkingtreding geregeld van het Besluit van 26 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met het opnemen van een plicht tot het verstrekken van gegevens en bescheiden over energiebesparende maatregelen en tot wijziging van het Besluit energie-audit (Stb. 2022, 110). Via artikel I van dat besluit worden de bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer met betrekking tot de informatieplicht in verband met energiebesparing technisch omgezet naar het Besluit activiteiten leefomgeving. Daarnaast worden enkele wijzigingen doorgevoerd in het Besluit energie-audit in verband met de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Besluit van 31 januari 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de uitvoering van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (Stb. 2022, 109). Dat besluit voorziet erin dat de in het Besluit gebruik meststoffen geïmplementeerde maatregelen uit het zesde actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn worden omgezet naar het Besluit activiteiten leefomgeving. De implementatie van de maatregelen in het Besluit gebruik meststoffen heeft plaatsgevonden via artikel I van het Besluit van 29 december 2020 tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen ter uitvoering van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet teneinde een grondslag op te nemen voor het uitsluitend verstrekken van gegevens via elektronische weg (Stb. 2021, 2).26
Bij het opstellen van de wijzigingsopdrachten, opgenomen in artikel III, onderdelen H en K, van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 145), is ervan uitgegaan dat dat besluit later zou worden vastgesteld en dus ook later in werking zou treden dan het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172). De wijziging opgenomen in artikel III, onderdeel K, van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen die voorziet in het vervallen van artikel 7.11, eerste lid, onder h, van het Besluit bouwwerken leefomgeving heeft namelijk alleen de juiste uitwerking als via artikel II, onderdeel AL, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 onderdeel f van artikel 7.11, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving is komen te vervallen, de daaropvolgende onderdelen zijn verletterd tot de onderdelen f tot en met h en de gegevens en bescheiden die verstrekt moeten worden als de hoeveelheid sloopafval naar redelijke schatting meer dan 10 m3 bedraagt zijn samengevoegd in artikel 7.11, eerste lid, onder h (nieuw). Vervolgens kan de verplichting tot het verstrekken van deze gegevens en bescheiden zoals geregeld in artikel III, onderdeel H, van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen worden losgekoppeld van de bouw- of sloopmelding of de vergunningaanvraag en worden vastgelegd als een afzonderlijke verplichting in artikel 7.5c van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Doordat niet het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 maar het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen eerder is vastgesteld, is het noodzakelijk dat er middels dit onderdeel in wordt voorzien dat artikel II, onderdeel AL, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 toch eerder in werking treedt zodat artikel 7.11 van het Besluit bouwwerken leefomgeving komt te luiden zoals de wetgever heeft beoogd.
Dit onderdeel voorziet in de inwerkingtreding van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 145). Dit besluit vormt een uitwerking van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Die wet heeft tot doel de bouwkwaliteit te verbeteren door de positie van de particuliere en zakelijke bouwconsument te versterken en een nieuw stelsel van kwaliteitsborging voor bouwwerken te introduceren. Belangrijk is dat het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen niet helemaal via dit koninklijk besluit in werking zal treden. Artikel I, dat wijzigingen aanbrengt in het Bouwbesluit 2012, is al in werking getreden via het Besluit van 13 april 2022, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele artikelen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2022, 150) en hoeft daarom niet nogmaals via dit koninklijk besluit in werking te treden. Daarnaast is artikel II, onderdeel J, van inwerkingtreding uitgezonderd. De reden hiervoor is dat de betreffende wijzigingsopdracht niet helemaal goed is afgestemd op de wijzigingsopdracht uit artikel II, onderdeel AK, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172). Via artikel II, onderdeel M, van het Besluit van 13 september 2022, houdende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving alsmede enkele andere besluiten in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht en enkele technische wijzigingen (Stb. 2022, 360) wordt erin voorzien dat de in artikel II, onderdeel J, beoogde wijziging alsnog op de juiste wijze wordt aangebracht.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van de artikelen en artikelonderdelen van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 (Stb. 2022, 172) die niet middels een ander onderdeel van dit koninklijk besluit of op grond van artikel XIV, tweede lid, van het Verzamelbesluit Omgevingswet 2022 in werking zijn getreden. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de artikelen die technische wijzigingen aanbrengen in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit zoals gewijzigd door de algemene maatregelen van bestuur die voorafgaand aan dit onderdeel in werking zijn getreden (de artikelen I tot en met IV). Daarnaast treden ook de artikelen in werking die technische wijzigingen aanbrengen in het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en het Besluit basisregistratie ondergrond (de artikelen VII tot en met IX). Verder voorziet dit onderdeel in de inwerkingtreding van de artikelonderdelen die wijzigingen aanbrengen in het overgangsrecht dat is opgenomen in het Invoeringsbesluit Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (de artikelen V, onderdelen E tot en met H, en VI, onderdeel E). Aangezien het overgangsrecht dat is opgenomen in het Invoeringsbesluit Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet na de inwerkingtreding niet opgaat in een andere algemene maatregel van bestuur is het niet noodzakelijk om de wijzigingen ten aanzien van dit overgangsrecht aan te brengen voordat het overgangsrecht in werking treedt. Vervolgens treedt via dit onderdeel ook het artikelonderdeel in werking dat voorziet in het invoegen van nieuw overgangsrecht in het Besluit bodemkwaliteit (artikel XI, onderdeel J). Het nieuwe overgangsrecht voorziet er kort gezegd in dat bodemfunctieklassenkaarten die zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders gelden als kaarten die zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Tot slot treedt het artikel in werking dat voorziet in de intrekking van twee algemene maatregelen van bestuur die niet meer van toepassing zijn (artikel XIII).
In dit onderdeel is de inwerkingtreding geregeld van de artikelen II en III van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteiten milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) (Stb. 2022, 181). Via deze artikelen worden wijzigingen aangebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 over beroepen tegen besluiten over Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding 2020.27 Zie voor nadere uitleg de nota van toelichting bij het besluit.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van artikel III van het Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Besluit havenontvangstvoorzieningen en enkele andere besluiten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151) en in verband met een wetstechnische verbetering (Implementatiebesluit tweede richtlijn havenontvangstvoorzieningen) (Stb. 2022, 199). Via dat artikel worden wijzigingen aangebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving ter implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van de Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151). De wijzigingen die in het Besluit activiteiten leefomgeving worden aangebracht zijn in lijn met de wijzigingen die via artikel II van het besluit zijn aangebracht in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zie voor een nadere toelichting de nota van toelichting bij het besluit.
Onderdeel 59 voorziet in de inwerkingtreding van artikel XIII van het Verzamelbesluit Justitie en Veiligheid 2021 (Stb. 2021, 578), Via artikel XIII worden twee technische wijzigingen aangebracht in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze wijzigingen vloeien voort uit de Wet van 6 juli 2022 tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en enige overige wijzigingen (Stb. 2022, 304). Aangezien die bovenliggende wet op het moment dat het Verzamelbesluit Justitie en Veiligheid 2021 werd gepubliceerd nog in voorbereiding was, is gewacht met de opname van artikel XIII in dit koninklijk besluit tot het moment van vaststelling en publicatie van die wet.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Besluit van 20 juni 2022 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met verbetering van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen (Stb. 2022, 291). Ondanks dat via dat besluit geen wijzigingen worden aangebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving of het Omgevingsbesluit is het toch van belang om het via dit koninklijk besluit in werking te laten treden. Het bovengenoemde besluit voorziet erin dat de definities van professioneel vuurwerk en van consumentenvuurwerk die door de invoering van het stelsel van de Omgevingswet komen te vervallen worden teruggedraaid in het Vuurwerkbesluit. De wijzigingen gericht op het terugbrengen van de definities zullen alleen de beoogde uitwerking hebben wanneer deze worden doorgevoerd nadat het Vuurwerkbesluit via het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400) is gewijzigd. Daarnaast moet worden voorkomen dat er juist gedurende de jaarwisseling gaten vallen in het Vuurwerkbesluit en de handhaving ervan. Door de inwerkingtreding van het besluit van 20 juni 2022 zo nauw mogelijk te laten aansluiten op de invoering van het stelsel van de Omgevingswet middels opname in dit koninklijk besluit worden dergelijke problemen voorkomen.
In dit onderdeel wordt voorzien in de inwerkingtreding van de artikelen I en III van het Besluit van 22 augustus 2022 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies en enige andere besluiten in verband met technische correcties (Stb. 2022, 320). Via dit besluit worden wijzigingen aangebracht in het Besluit activiteiten leefomgeving (artikel I). Deze wijzigingen zijn in de eerste plaats gericht op het actualiseren en het op niveau brengen van de beste beschikbare technieken van regels op het gebied van industriële emissies naar de lucht. Daarnaast wordt door de wijzigingen een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de afspraken die gemaakt zijn door het Rijk, de provincies en de gemeenten in het Schone Lucht Akkoord inzake het reduceren van industriële emissies. Verder wordt middels dit besluit voorzien in een grondslag voor de opname van de berekening van de kosteneffectiviteit van investeringsmaatregelen om te voldoen aan de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen in de Omgevingsregeling en worden een aantal nieuwe zeer zorgwekkende stoffen toegevoegd aan de bijlagen bij het Besluit activiteit leefomgeving. Tot slot bevat het besluit een aantal technische reparaties met betrekking tot zowel het Besluit activiteiten leefomgeving (artikel I) als het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel III).
Het Besluit van 13 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit in verband met het verplicht stellen van financiële zekerheid voor bepaalde gevallen van activiteiten (Stb. 2022, 359) strekt tot wijziging van het Omgevingsbesluit en het Besluit kwaliteit leefomgeving op het terrein van financiële zekerheidsstelling. Het doel van het besluit is tweeledig. Allereerst regelt het een aanscherping van het instrument financiële zekerheid voor majeure risicobedrijven. Voor die bedrijven wordt de op grond van het Omgevingsbesluit bestaande bevoegdheid voor het bevoegd gezag om bij vergunning financiële zekerheid op te leggen vervangen door een verplichting. In verband hiermee wordt in het Besluit kwaliteit leefomgeving een artikel met een overgangsrechtelijk karakter opgenomen. Dat artikel voorziet erin dat de verplichting ook kan worden geëffectueerd ten aanzien van majeure risicobedrijven die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikken over een onherroepelijke omgevingsvergunning of voor dat tijdstip een aanvraag om een omgevingsvergunning hebben ingediend waarop op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is beslist. In de tweede plaats regelt het besluit een verbreding van de mogelijkheid tot toepassing van het instrument financiële zekerheid naar bepaalde activiteiten die betrekking hebben op afvalverwerking. Onderdeel 62 van dit koninklijke besluit voorziet erin dat het besluit tegelijkertijd met het stelsel van de Omgevingswet in werking treedt.
Onderdeel 63 voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen I, II, met uitzondering van de onderdelen C en D, en V van het Besluit van 13 september 2022, houdende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving alsmede enkele andere besluiten in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht en enkele technische wijzigingen (Stb. 2022, 360). Via artikel II, onderdelen E tot en met L, worden wijzigingen aangebracht in het Besluit bouwwerken leefomgeving ten aanzien van de brandveiligheidseisen met betrekking tot parkeergarages. De brandveiligheidseisen worden aangepast zodat zij beter afgestemd zijn op de kwaliteiten van moderne auto’s, waaronder het veelvuldig kunststofgebruik en het gebruik van alternatieve energievoorzieningen. De wijzigingen opgenomen in de artikelen I, II, onderdelen A, B, M en N, en V zijn erop gericht om onvolkomenheden in het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsbesluit te herstellen. De laatstgenoemde wijzigingen en de wijzigingen opgenomen in artikel II, onderdelen E tot en met L, treden tegelijkertijd met het stelsel van de Omgevingswet in werking middels dit koninklijk besluit. De wijzigingen opgenomen in artikel II, onderdelen C en D, die voorzien in het aanpassen van de normen voor daglicht in gebouwen aan de nieuwe Europese norm NEN-EN 17037 zullen op een later moment via een ander koninklijk besluit in werking treden.
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het Besluit van 14 september 2022 tot wijziging van het Omgevingsbesluit vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald (Stb. 2022, 361). Het besluit dient ter uitwerking van de delegatiegrondslagen die via het amendement Ronnes c.s. in artikel 13.23, eerste en vierde lid, onder b, van de Omgevingswet zijn opgenomen. Via het besluit worden in het Omgevingsbesluit de categorieën van ontwikkelingen aangewezen waarvoor de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen kan worden ingezet en de verplichting opgenomen om een regeling voor de eindafrekening in het omgevingsplan op te nemen.
Onderdeel 65 voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen II en III van het Besluit van 8 november 2022 tot wijziging van het Drinkwaterbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de omzetting van de EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 (herschikking) (Stb. 2022, 450). Via artikel II van het besluit wordt, net als het Waterbesluit en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 voorafgaand aan de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet, ook het Besluit kwaliteit leefomgeving aangevuld en gewijzigd ter implementatie van de Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking). Artikel III van het besluit bevat een technische wijziging. Middels dat artikel wordt de verwijzing die in artikel 6.37a, derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is opgenomen afgestemd op het Drinkwaterbesluit zoals gewijzigd via artikel I van het besluit.
Het laatste onderdeel van dit koninklijk besluit voorziet in de inwerkingtreding van de artikelen II, III en IV van het Besluit van 5 december 2022 tot wijziging van het Waterbesluit en het Omgevingsbesluit in verband met de overdracht van areaal, het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met actualisatie van de indicatoren voor goede ecologische waterkwaliteit alsmede het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet (Stb. 2022, 486). Artikel II van het besluit voorziet erin dat in bijlage IIIa van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt aangepast naar de meest recente toxicologische inzichten. Via artikel III van het besluit wordt bijlage II bij het Omgevingsbesluit gewijzigd. In de eerste plaats om die bijlage in overeenstemming te brengen met de afspraken vastgelegd in de bestuurlijke overeenkomst tussen Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, het waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant in verband met de overdracht van areaal. In de tweede plaats om enkele administratieve correcties in de bijlage door te voeren. Tot slot wordt via artikel IV van het besluit een omissie in het overgangsrecht opgenomen in artikel XVI van het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet hersteld.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Omgevingswet: Kamerstukken II 2017/18, 34 948, nr. 3.
Zie voor nadere informatie de toelichting bij artikel 1.1, onderdeel ARO, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, 400).
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet geluid Omgevingswet: Kamerstukken II 2018/19, 35 054, nr. 3.
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet bodem Omgevingswet: Kamerstukken II 2017/18, 34 864, nr. 3.
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet: Kamerstukken II 2017/18, 34 985, nr. 3.
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet: Kamerstukken II 2018/19, 35 133, nr. 3.
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 december 2021, nr. WJZ/21288684, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem) (Stcrt. 2022, 713).
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting: Kamerstukken II 2018/19, 35 256, nr. 3.
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206).
Zie voor nadere informatie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering): Kamerstukken II 2020/21, 35 600, nr. 3, en de toelichting bij het amendement over het legalisatieprogramma: Kamerstukken II 2020/21, 35 600, nr. 19.
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU 2010, L 153/3).
Zie voor nadere informatie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 11.1 van het Besluit elektronische publicaties in Stb. 2021, 175, p. 26–27, en Stb. 2021, 176.
Dit besluit is in werking getreden via het koninklijk besluit dat gepubliceerd is in Stb. 2021, 84.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-113.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.