Besluit van 18 mei 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en daarmee samenhangende bepalingen uit de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 12 mei 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3314130;

Gelet op artikel 5.3 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen 1, onderdelen C, D en F, 4.1 tot en met 4.71, 4.73 tot en met 4.89, 4.91 tot en met 4.107, 4.109 tot en met 4.113, en 5.2 van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135) treden in werking met ingang van 1 juli 2021.

Onze Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 mei 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de tweede juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb. 2021, 135) (hierna: de Wet) bevat drie onderwerpen: (1) een nieuwe coördinatieregeling in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten behoeve van het nieuwe omgevingsrecht, (2) de aanpassingswetgeving die noodzakelijk is bij invoering van de nieuwe titel 4.5 van de Awb inzake nadeelcompensatie en (3) een algemene bepaling betreffende de handhaving van de plicht tot het verlenen van medewerking aan een toezichthouder in artikel 5:20, derde lid, Awb.

Dit besluit regelt de inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2021 van het derde onderwerp. Dit betreft het genoemd artikel 5:20, derde lid, Awb en de bepalingen die daarmee samenhangen. In hoofdstuk 4 van de Wet worden bepalingen uit een groot aantal bijzondere wetten geschrapt die een met artikel 5:20, derde lid, Awb vergelijkbare regeling bevatten. Verder worden in dat hoofdstuk bepalingen in bijzondere wetten waarin artikel 5:20 Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard, aangepast aan de wijziging van artikel 5:20 Awb. Van de inwerkingtreding van de bepalingen in hoofdstuk 4 worden drie artikelen uitgezonderd. Het betreft de artikelen 4.72, 4.90 en 4.108. Artikel 4.72 betreft een wijziging van de Plantenziektenwet, maar deze wijziging is achterhaald omdat de Plantenziektenwet met de inwerkingtreding van de Plantengezondheidswet (Stb 2020, 65) per 1 maart 20201 ingetrokken. Artikel 4.90 betreft de Tijdelijke wet ambulancezorg. Die wet is inmiddels vervallen. Artikel 4.108 betreft artikel 11 van de Wet toetreding zorgaanbieders. Dit artikel heeft gedurende de parlementaire behandeling van de Wet toetreding zorgaanbieders een ander nummer gekregen, zodat de inwerkingtreding van artikel 4.108 zou leiden tot een foutieve wijziging van de Wet toetreding zorgaanbieders.

De overige bepalingen van de Wet hangen samen met de Omgevingswet en zullen op een later tijdstip in werking treden.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven