Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2020, 76 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2020, 76 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om op gebundelde wijze diverse vooral wetstechnische en redactionele wijzigingen aan te brengen in met name de wetten die onder de verantwoordelijkheid vallen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de zinsnede over de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek «5a.9, 5a.11, 5a.12b, 5.13d, 5a.13e, tweede en zesde lid, 5a.13f, 5a.13g,» vervangen door «5.8, eerste lid, 5.9, eerste en tweede lid, 5.16, eerste en derde lid, 5.17, 5.18, 5.19, eerste, tweede en derde lid, 5.20, eerste lid, 5.26, eerste lid, 5.27, eerste en tweede lid, 5.29, eerste lid,».
De Experimentenwet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van «Onze Minister» komt te luiden:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.
2. De begripsomschrijving van «het bevoegd gezag» wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a vervalt.
b. De onderdelen b, c en d worden verletterd tot a, b en c.
c. In onderdeel c (nieuw) wordt de slotpunt vervangen door een puntkomma.
B
In de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7c wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
De Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt de komma aan het slot vervangen door «; en».
b. In onderdeel b wordt «, en» vervangen door een punt.
c. Onderdeel c vervalt.
B
Artikel 12 vervalt.
De Leerplichtwet 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1, 1a en 1d wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
B
In artikel 10 wordt in het opschrift «Afschrijving» vervangen door «Uitschrijving» en in de aanhef wordt «afgevoerd» vervangen door «uitgeschreven:».
C
In artikel 17 wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
D
In artikel 18 wordt in het opschrift «afschrijvingen» vervangen door «uitschrijvingen» en wordt in het eerste lid «afschrijving» vervangen door «uitschrijving».
E
In het opschrift van artikel 18a wordt «afschrijving» vervangen door «uitschrijving».
F
In de artikelen 21a en 25 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
G
In artikel 27 wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister» en vervalt «dan wel, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,»
H
In artikel 29, eerste lid, wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
De Leerplichtwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 19 wordt in het opschrift «Afschrijving» vervangen door «Uitschrijving» en in de aanhef wordt «afgevoerd» vervangen door «uitgeschreven:».
B
In artikel 31 wordt in het opschrift «afschrijvingen» vervangen door «uitschrijvingen» en wordt in het eerste lid «afschrijving» vervangen door «uitschrijving».
C
In artikel 39 wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
De Les- en cursusgeldwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.
B
Artikel 5b vervalt.
C
In de artikelen 7 en 8 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.170b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het overlegorgaan, bedoeld in artikel 2.146, onderdeel l, dient jaarlijks vóór 15 september een begroting in bij Onze Minister.
2. Het overlegorgaan dient jaarlijks vóór 1 mei een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar in bij Onze Minister.
1. Onze Minister stelt uit de rijksmediabijdrage en de inkomsten van de Ster aan het overlegorgaan, bedoeld in artikel 2.146, onderdeel l, een bijdrage in de kosten ter beschikking.
2. Onze Minister kan aan een besluit tot het ter beschikking stellen van bijdragen voorschriften verbinden.
3. Als het overlegorgaan niet voldoet aan artikel 2.170c of indien hij de aan een besluit tot het ter beschikking stellen van bijdragen verbonden voorschriften niet naleeft, kan Onze Minister:
a. de beschikking waarbij de desbetreffende instelling is aangewezen, intrekken; of
b. het besluit tot het ter beschikking stellen van bijdragen intrekken of wijzigen.
B
In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, wordt voor «2.180 tot en met 2.187,» ingevoegd «2.170c, 2.170d,».
In artikel 64, eerste lid, onder i, van de Participatiewet vervalt «en, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».
De artikelen I, onderdeel O, VI, en IX, onderdelen A, onder r en y, en B, van de Wet accreditatie op maat vervallen.
De Wet beheersing huisvestingsvoorzieningen k.o.-l.o. wordt ingetrokken.
Artikel 1 van de Wet College voor toetsen en examens wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «Cito» wordt «artikel 12 van de Wet subsidiëring landelijke ondersteunende activiteiten» vervangen door «artikel 3 van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013».
2. In de begripsomschrijving van «Onze Minister» vervalt «en wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken».
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1.1, onder a, vervalt «en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».
B
Artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 6°, komt te luiden:
6°. een op grond van artikel 4.2.1a gelijkgesteld buitenlands getuigschrift of diploma, of.
C
Na artikel 4.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister kan aan een persoon die in het bezit is van een buiten de Europese Economische Ruimte en Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond voor het docentschap, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel b, of voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, de bevoegdheid tot het geven van beroepsonderwijs onderscheidenlijk het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
D
In artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel c, wordt «Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, of» vervangen door «Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, dan wel de bevoegdheidsverlening als bedoeld in artikel 4.2.1a, of»
E
Na artikel 4.2.3a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een instelling is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.
2. Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een instelling, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:
a. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een instelling verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of
b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare instellingen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.
Artikel 1.3.6, eerste lid, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, vindt voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.
F
Artikel 7.1.4, vijfde lid, vervalt.
G
In artikel 7.4.7, vierde en zevende lid, wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
H
In artikel 8a.4.1, tweede lid, wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken,» vervangen door «Onze Minister».
I
In artikel 9.1.7, tweede lid, wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
J
Na artikel 12.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De vakinstelling die op grond van artikel 12.3.5, zoals dat luidde op 30 juni 2004, de rijksbijdrage ten aanzien van huisvesting voortgezet onderwijs ontving en nadien is blijven ontvangen, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede voor de toepassing van artikel 76v.1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangemerkt als scholengemeenschap in de zin van artikel 2.6.
De Wet eenmalige verlenging werkingsduur oalt-plannen wordt ingetrokken.
In artikel 45, eerste lid, onder i, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen vervalt «en, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».
In artikel 45, eerste lid, onder i, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers vervalt «en, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».
In artikel 1, onder a, van de Wet medezeggenschap op scholen vervalt «en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken».
De Wet op de architectentitel wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling van «Onze Minister» te luiden:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.
B
In artikel 3, zesde lid, vervalt «van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap».
C
In artikel 3a, eerste, tweede en vierde lid, wordt «derde lid» telkens vervangen door «tweede lid».
D
In artikel 4, derde lid, vervalt «respectievelijk interieurarchitecten», en «, respectievelijk van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap».
E
Artikel 7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «architecten en stedenbouwkundigen,» wordt vervangen door «architecten, stedenbouwkundigen en interieurarchitecten, en».
2. De zinsnede «en door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op interieurarchitecten» vervalt.
F
In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, vervalt telkens «van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap».
G
In artikel 16 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
H
In artikel 17, derde lid, wordt «is verstreken» vervangen door «verstreken».
I
In artikel 28, tweede lid, wordt «de artikelen 18 tot en met 21» vervangen door «de artikelen 18 tot en met 20».
De artikelen XII tot en met XIX van de Wet op de beroepen in het onderwijs vervallen.
In artikel 3 van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen vervalt de tweede zin.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister» en wordt «buiten Nederland» vervangen door «buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland».
2. In het vierde lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
C
In de artikelen 13, 14c, 14d, 14f, 14g, 15, 16, 18b, 30 en 32a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
D
Na artikel 32b worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Totdat de bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard, bedoeld in artikel 32a, tweede lid, in werking treden, blijven ten aanzien van de benoeming of tewerkstelling als directeur of adjunct-directeur de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, zoals luidend op 31 juli 2006, van toepassing.
1. Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.
2. Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien dat noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:
a. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of
b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.
Artikel 21, derde lid, vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.
E
In de artikelen 36, 41, 42, 42a, 47b, 48a, 66a, 66b, 66c, 66d, 69, 71, 71c, 75, 76, 76a, 76b, 78, 80, 83, 84, 86, 111, 113 en 116a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
F
Na artikel 118 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Overgangswet ISOVSO zoals die luidde op 31 juli 1998 blijft van toepassing op aanspraken die op die datum op grond van artikel E 16, E 17 of E 18 van die wet bestaan, met dien verstande dat in artikel E 18 van die wet onder «een school voor speciaal onderwijs» tevens wordt begrepen: een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
G
In de artikelen 119, 120, 129 en 132 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
H
Artikel 134a vervalt.
I
In de artikelen 145a, 146, 146a, 147, 148, 149, 157, 158, 159, 162b en 162c wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
J
In artikel 162e wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Op 31 juli 2006 nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf 1 augustus 2006 als te zijn afgegeven op grond van het eerste lid, indien deze verklaringen vanaf dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.
K
Artikel 162h wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Instellingen voor hoger onderwijs die op 31 juli 2006 op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd waren tot het verrichten van een geschiktheidsonderzoek worden aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in het eerste lid.
L
Artikel 162j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een melding, gedaan voor 1 augustus 2006 onder overlegging van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 juli 2006, geldt als te zijn gedaan op grond van het eerste lid.
M
In de artikelen 162k, 162m, 163, 164a, 164b en 164c wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
N
Voor de slotpunt van artikel 166, tweede lid, wordt toegevoegd «, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet is vervallen».
O
In de artikelen 169, 169a, 170a, 170b, 172, 174, 175, 177 en 178e wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
De Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, tweede zin, komt te luiden:
Nadat de raad van toezicht over de begroting is gehoord, stelt de raad van bestuur de begroting vast.
2. Het derde lid komt luiden:
3. De raad van bestuur zendt de begroting voor 1 november ter goedkeuring aan Onze Minister.
B
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, tweede zin, komt te luiden:
Nadat de raad van toezicht over de jaarrekening is gehoord, stelt de raad van bestuur de jaarrekening vast.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De raad van bestuur zendt de jaarrekening ter goedkeuring aan Onze Minister.
In artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet op de Onderwijsraad vervalt «en Onze Minister van Economische Zaken».
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
2. Onderdeel w komt te luiden:
burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, of het onderwijsnummer, bedoeld in artikel 7.31e, derde lid;
B
In de artikelen 1.5, 1.7a, 1.8, 1.12 en 1.14 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
C
In het opschrift van artikel 1.17a wordt «1.17a.» vervangen door «artikel 1.17a.»
D
In de artikelen 1.19a en 2.2a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
E
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, voor onderwijs en onderzoek op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken,».
2. In het tweede lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
F
In de artikelen 2.4 en 2.5 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
G
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt «dan wel per Ad-programma».
2. In het vijfde en zevende lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
H
In de artikelen 2.6a, 2.7 en 2.8 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
I
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
2. In lid 1a wordt de zinsnede «Indien na de goedkeuring van Onze minister, bedoeld in artikel 7.8a, derde lid, de uitvoering van een Ad-programma gedeeltelijk wordt uitgevoerd» vervangen door «Indien na goedkeuring van Onze Minister, bedoeld in artikel 7.8a, tweede lid, een associate degree-opleiding gedeeltelijk wordt uitgevoerd».
3. In het derde, vijfde en zesde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
J
In de artikelen 2.10, 2.13, 2.16, 2.18, 2.19, 2.20, 3.1, 3.2, 3.3 en 4.2 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
K
In artikel 5.3, eerste lid, onder d, wordt «één maal» vervangen door «éénmaal».
L
In de artikelen 6.2, 6.5, 6.6, 6.7, 6.7a, 6.7b, 6.7c, 6.7d en 6.9 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
M
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister» en wordt «de naleving van de artikelen 1.3, vijfde lid, en 1.12, tweede en derde lid» vervangen door «de naleving van de artikelen 1.3, vijfde lid, 1.12, tweede lid, of 1.12, derde lid».
2. In het vierde en vijfde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
N
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel w, wordt «artikel 7.10a» vervangen door «artikel 7.10a, eerste en tweede lid».
2. In het vierde en zesde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
O
In artikel 6.14 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
P
Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
2. In het vierde lid wordt de zinsnede «de inschrijving voor de bacheloropleiding dan wel inschrijving voor de masteropleiding niet meer openstaat» vervangen door «de inschrijving voor een opleiding niet meer openstaat».
Q
In artikel 7.1, tweede lid, wordt «7.3a, tweede lid, onder b» vervangen door «7.3a, tweede lid, onder c».
R
In artikel 7.3d, eerste lid, wordt «5a.9, 5a.11» vervangen door «5.6, 5.11».
S
In artikel 7.4a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
T
In artikel 7.8a, derde lid, wordt «vijfde lid» vervangen door «vierde lid».
U
In artikel 7.8b, eerste lid, wordt na «voltijdse of duale» ingevoegd «associate degree-opleiding of».
V
In de artikelen 7.17, 7.17a, 7.30b, 7.31a en 7.31e wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
W
Artikel 7.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «7.30a, derde lid,».
2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
X
In artikel 7.36 vervalt de tweede zin.
Y
Artikel 7.39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de eerste zin te luiden:
Bij de inschrijving legt de student of extraneus tevens zijn persoonsgebonden nummer over door middel van een van overheidswege verstrekt document, waarop tevens de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum en het geslacht van de betrokkene zijn vermeld.
2. In het eerste lid vervalt de derde zin.
3. In het tweede, derde en vijfde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
Z
In de artikelen 7.42 en 7.45, het opschrift van hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 2b, het opschrift en het eerste lid van artikel 7.51k, en de artikelen 7.53, 7.64, 7.65 en 7.68 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
AA
In artikel 7a.5 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Tot het voeren van een in het eerste lid genoemde titel is eveneens gerechtigd degene aan wie op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs vanaf 1 september 2002 het getuigschrift van een met goed gevolg afgesloten bekwaamheidsonderzoek is uitgereikt.
BB
In de artikelen 9.6, 9.7, 9.9, 9.39, 9.50a en 9.51 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
CC
Artikel 10.3c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f wordt geletterd e.
2. In de laatste zin wordt «onder e» vervangen door «onder d».
DD
In de artikelen 10.8, 10.37, 10.38, 11.4, 11.5, 11.7, 12.4, 12.10, 12.13, 12.18, 12.20, 13.1, 13.2, 13.3, 13.10, 15.1, 16.14 en 16.17 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
EE
In de artikelen 18.29, tweede lid, en 18.30, tweede lid, wordt «artikel 1.18, eerste lid» telkens vervangen door «artikel 1.18».
FF
In het opschrift en de tekst van artikel 18.32a en in de artikelen 18.63 en 18.75 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
GG
In hoofdstuk 18 vervalt titel 12.
HH
In artikel 19.1 wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
II
De bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en het daarbij behorende opschrift komen als volgt te luiden:
In deze bijlage zijn in de onderdelen a tot en met i opgenomen de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, en zijn in onderdeel j opgenomen de academische ziekenhuizen, bedoeld in artikel 1.13, eerste lid. De namen van de privaatrechtelijke rechtspersonen in deze bijlage worden weergegeven, zoals zij luiden op 1 januari 2019.
a. De openbare universiteiten te:
– Leiden;
– Groningen;
– Amsterdam;
– Utrecht;
– Delft;
– Wageningen;
– Eindhoven;
– Enschede;
– Rotterdam;
– Maastricht.
b. De bijzondere universiteit te:
– Amsterdam, uitgaande van de Vereniging voor christelijk hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en patiëntenzorg;
– Nijmegen, uitgaande van de Stichting Katholieke Universiteit;
– Tilburg, uitgaande van de Stichting Katholieke Universiteit Brabant.
c. (vacant)
d. (vacant)
e. (vacant)
f. (vacant)
g. De bijzondere hogescholen:
– Aeres Hogeschool, uitgaande van de Stichting Aeres Groep;
– Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, uitgaande van de Stichting Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten;
– ArtEZ hogeschool voor de kunsten, uitgaande van de Stichting ArtEZ;
– Avans Hogeschool, uitgaande van de Stichting Avans;
– Breda University of Applied Sciences, uitgaande van de Stichting Breda University of Applied Sciences;
– Christelijke Hogeschool Ede, uitgaande van de Stichting voor Christelijk Hoger Beroepsonderwijs op Gereformeerde grondslag;
– Christelijke Hogeschool Windesheim, uitgaande van de Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim;
– Codarts, Hogeschool voor de Kunsten, uitgaande van de Stichting Codarts, Hogeschool voor de Kunsten;
– De Haagse Hogeschool, uitgaande van de Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden;
– Design Academy, uitgaande van de Stichting The Design Academy;
– Fontys Hogescholen, uitgaande van de Stichting Fontys;
– Hanzehogeschool Groningen, uitgaande van de Stichting Hanzehogeschool Groningen;
– HAS Hogeschool, uitgaande van de Stichting HAS Opleidingen te ’s-Hertogenbosch;
– Hogeschool van Amsterdam, uitgaande van de Stichting Hogeschool van Amsterdam;
– Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, uitgaande van de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen;
– Hogeschool «De Driestar», uitgaande van de Stichting voor Christelijk Hoger Onderwijs op Reformatorische grondslag «De Driestar»;
– Hogeschool der Kunsten Den Haag, uitgaande van de Stichting Hogeschool der Kunsten Den Haag;
– Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs Nederland;
– Hogeschool IPABO Amsterdam/Alkmaar, uitgaande van de Stichting voor de Protestants Christelijke en de Rooms-Katholieke lerarenopleiding voor het Basisonderwijs in Noord-Holland;
– Hogeschool Leiden, uitgaande van Stichting Hogeschool Leiden;
– Hogeschool Rotterdam, uitgaande van de Stichting Hogeschool Rotterdam;
– Hogeschool Utrecht, uitgaande van de Stichting Hogeschool Utrecht;
– Hogeschool Viaa, uitgaande van Stichting Hogeschool Viaa;
– Hogeschool voor Beeldende Kunst en Vormgeving, uitgaande van de Stichting Gerrit Rietveld Academie;
– Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, uitgaande van de Stichting Hogeschool voor de Kunsten Utrecht;
– Hotelschool The Hague, uitgaande van de Stichting Hotelschool Den Haag;
– HZ University of Applied Sciences, uitgaande van de Stichting HZ University of Applied Sciences;
– Iselinge Hogeschool, uitgaande van de Stichting Iselinge Hogeschool;
– Katholieke PABO, uitgaande van de Stichting Katholieke Opleiding tot Leraren in het Basisonderwijs;
– Marnix Academie, uitgaande van de Stichting Protestants Christelijke Hoger Beroepsonderwijs Utrecht;
– NHL Stenden Hogeschool, uitgaande van Stichting NHL Stenden Hogeschool;
– Pedagogische Hogeschool de Kempel, uitgaande van de Stichting De Kempel;
– Saxion Hogeschool, uitgaande van de Stichting Saxion;
– Thomas More Hogeschool, uitgaande van de Stichting Thomas More Hogeschool;
– Van Hall Larenstein, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein;
– Zuyd Hogeschool, uitgaande van de Stichting Zuyd Hogeschool.
h. de Open Universiteit te Heerlen.
i. de levensbeschouwelijke universiteiten:
– Protestantse Theologische Universiteit, te Amsterdam, uitgaande van de Protestantse Kerk in Nederland;
– Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, te Apeldoorn, uitgaande van het kerkgenootschap Christelijke Gereformeerde Kerken;
– Universiteit voor Humanistiek, te Utrecht, uitgaande van de Stichting Universiteit voor Humanistiek.
– Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland, te Kampen, uitgaande van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt).
j.
1. De rechtspersoonlijkheid bezittende academische ziekenhuizen bij de openbare universiteiten te:
– Leiden;
– Groningen;
– Amsterdam;
– Utrecht;
– Rotterdam;
– Maastricht.
2. De academische ziekenhuizen bij de bijzondere universiteiten te:
– Amsterdam;
– Nijmegen.
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onder a, vervalt «en, voorzover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, Onze Minister van Economische Zaken».
B
In artikel 23, tweede lid, vervalt «na overleg met Onze Minister van Economische Zaken».
C
In artikel 24, tweede lid, vervalt «na overleg met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie».
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
B
In artikel 3, derde lid, wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister» en wordt «buiten Nederland» vervangen door «buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland».
C
In de artikelen 5, 8, 9, 9b, 30 en 32a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
D
Na artikel 32b worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Totdat de bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard, bedoeld in artikel 32a, tweede lid, in werking treden, blijven ten aanzien van de benoeming of tewerkstelling als directeur of adjunct-directeur de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, zoals luidend op 31 juli 2006, van toepassing.
1. Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.
2. Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:
a. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of
b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.
Artikel 12, derde lid,vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.
E
In de artikelen 36 en 40b wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
F
In artikel 45 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister zendt elke twee jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van het bepaalde in het tweede en het derde lid, alsmede van het bepaalde in artikel 11, onderdeel p, van de Wet medezeggenschap op scholen.
G
In de artikelen 45a, 64a, 64b, 64c, 64d en 68 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
H
Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De op 31 juli 1998 uit de openbare kassen bekostigde scholen, uitgaande van de Stichting Muziekinstituut van de Kathedraal St. Bavo te Haarlem, onderscheidenlijk van de Stichting Nederlands Instituut voor Katholieke Kerkmuziek te Utrecht, ten behoeve waarvan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lager-onderwijswet 1920 vergunning is verleend dat deze scholen minder dan 6 achtereenvolgende leerjaren omvatten, worden bekostigd als basisscholen, waarbij:
a. op deze scholen de bepalingen van deze wet waar mogelijk van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat het onderwijs is bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks acht jaar; en
b. voor deze scholen voor de toepassing van artikel 153, eerste lid, als opheffingsnorm het getal 45 geldt.
I
In de artikelen 70, 74, 77, 79, 80, 83, 84, 84a, 85 en 85a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
J
Na artikel 85a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs die op 31 juli 2014 door Onze Minister werden bekostigd, worden aangemerkt als afdelingen, bedoeld in artikel 85a.
2. Artikel 40, vijfde lid, is niet van toepassing ten aanzien van de leerlingen die op 31 juli 2014 onderwijs volgden op een afdeling als bedoeld in het eerste lid.
K
In de artikelen 87, 88, 89, 113, 116 en 118b wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
L
Na artikel 121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
M
In de artikelen 123, 125a, 135 en 138 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
N
Artikel 140a vervalt.
O
In de artikelen 155 en 156 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
P
Artikel 157a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met vierde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing voor openbare scholen die als gevolg van een besluit van Onze Minister op grond van artikel II van de Wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen (Stb. 2010, 755) in stand zijn gehouden of voor bijzondere scholen waarvan als gevolg van een besluit van Onze Minister op grond van artikel II van de hiervoor genoemde wet de bekostiging is voortgezet.
Q
In de artikelen 158, 160, 161, 163b, 163c, 164, 164a, 164b, 167a, 171, 172 en 173 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
R
In artikel 176b wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Op 31 juli 2006 nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf 1 augustus 2006 als te zijn afgegeven op grond van het eerste lid, indien deze verklaringen vanaf dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.
S
Artikel 176e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met derde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Instellingen voor hoger onderwijs die op 31 juli 2006 op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd waren tot het verrichten van een geschiktheidsonderzoek worden aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in het eerste lid.
T
Artikel 176g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze minister» vervangen door «Onze Minister».
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een melding, gedaan voor 1 augustus 2006 onder overlegging van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 juli 2006, geldt als te zijn gedaan op grond van het eerste lid.
U
In de artikelen 176h, 176j, 177, 178a, 178b en 178c wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
V
Voor de slotpunt van artikel 180, tweede lid, wordt ingevoegd «, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet is vervallen».
W
In de artikelen 183, 183a, 184a, 184b, 187, 188, 188a, 188b, 189, 190, 193 en 194d wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «Onze Minister» vervalt «en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken».
2. Aan het slot van de begripsomschrijving van «voortgezet onderwijs» wordt een puntkomma toegevoegd.
B
In artikel 6g, vijfde lid, wordt na «11c, eerste lid» ingevoegd «, 11f».
C
Artikel 18, vijfde lid, vervalt.
D
In artikel 21 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
E
In artikel 25 wordt na «artikelen» ingevoegd «6d,» en wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
F
In de artikelen 29, 29a, 31, 32d en 33 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
G
Artikel 33a komt te luiden:
Onze Minister kan in aanvulling op artikel 33, eerste lid, aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk, de bevoegdheid verlenen tot het geven van voortgezet onderwijs. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
H
Na artikel 37a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.
2. Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:
a. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of
b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.
Artikel 24, derde lid, vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.
I
In de artikelen 39c, 46, 47, 53b, 54, 56, 57, 58, 59, 85a en 89 wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
J
Artikel 96g1 vervalt.
K
In de artikelen 96m, 96o, 97, 103b, 104, 104a, 108 en 118a wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
L
In artikel 118k wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Op 31 juli 2006 nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf 1 augustus 2006 als te zijn afgegeven op grond van het eerste lid, indien deze verklaringen vanaf dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.
M
In artikel 118n wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Instellingen voor hoger onderwijs die op 31 juli 2006 op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd waren tot het verrichten van een geschiktheidsonderzoek worden aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in het eerste lid.
N
In artikel 118p worden na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Een melding, gedaan voor 1 augustus 2006 onder overlegging van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 juli 2006, geldt als te zijn gedaan op grond van het eerste lid.
O
In Titel IVE komt het opschrift van «Afdeling III. Overgangsrecht voorstel van wet tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. xxxx, xx)» te luiden: Afdeling IV. Overgangsrecht Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327).
P
In artikel 118dd, tweede lid, wordt «wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool)» vervangen door «Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327)».
Q
Aan het slot van titel IVE wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
Artikel 76v.1 is van overeenkomstige toepassing op de school of scholengemeenschap die samen met een vakinstelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs als scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3 WEB is aangemerkt.
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, derde lid, wordt «buiten Nederland» vervangen door «buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland».
B
Artikel 16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste onderdeel l vervalt «en».
2. De tweede onderdelen k en l worden verletterd tot m en n.
C
In artikel 167d wordt «16, eerste lid, onderdeel k» vervangen door «16, eerste lid, onderdeel m».
Artikel 18, derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers komt te luiden:
3. De diplomagegevens kunnen met het persoonsgebonden nummer worden verstrekt aan Onze Minister voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van overige wettelijke taken door Onze Minister, waaronder wordt verstaan de uitvoering van taken met betrekking tot:
a. de verstrekking van studiefinanciering, vouchers en langstudeerderskrediet bij of krachtens de Wet studiefinanciering 2000;
b. de verstrekking van studiefinanciering BES en opstarttoelages bij of krachtens de Wet studiefinanciering BES; en
c. het beheer van het lerarenregister, bedoeld in de WPO, WEC, WVO en WEB.
In artikel 54, derde lid, onder k, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen vervalt «en, voorzover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken».
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden in de alfabetische rangschikking vier begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
achterstallige schuld als bedoeld in artikel 6.8,
termijn als bedoeld in artikel 4.9,
termijn als bedoeld in artikel 5.5,
bedrag als bedoeld in artikel 6.9, of als het een debiteur betreft op wie hoofdstuk 10a van toepassing is: bedrag als bedoeld in artikel 10a.6,.
2. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «associate degree-opleiding» de zinsnede «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door «waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend».
3. In het eerste lid komt de begripsomschrijving behorende bij het begrip «belastbaar minimumloon» te luiden: belastbaar minimumloon als bedoeld in artikel 6.1a,.
B
In artikel 1.5, tweede lid, wordt na «studiefinanciering» ingevoegd «voor een opleiding buiten Nederland».
C
Artikel 2.3, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. studiefinanciering met ingang van:
1°. de eerste dag van de maand volgend op het kwartaal waarin hij de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt; of
2°. de eerste dag van het kwartaal indien hij op die dag de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
D
In artikel 2.5, tweede lid, vervalt «, stages».
E
In artikel 2.7a vervalt «die na 31 juli 2005 voor het eerst studiefinanciering ontving voor het volgen van beroepsonderwijs,».
F
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «aan bekostigde instellingen»
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «bekostigde universiteit of hogeschool» wordt vervangen door «universiteit of hogeschool».
b. Aan het slot wordt toegevoegd «of aan een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW».
G
Artikel 2.9 vervalt.
H
In artikel 2.12, onderdeel b, vervalt «, onderdeel a,».
I
In artikel 2.15a vervalt «die na 31 juli 2005 voor het volgen van beroepsonderwijs voor het eerst studiefinanciering ontving en».
J
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor studerenden aan een opleiding binnen Nederland die een deel van deze opleiding buiten Nederland volgen is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «tweede, derde en vierde lid».
K
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «termijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
2. In het zevende lid wordt «een de reisvoorziening» vervangen door «een reisvoorziening».
L
Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «voor het einde» vervangen door «vóór het einde».
2. In het derde lid vervalt «gelegen».
3. In het vierde lid wordt «die is gelegen vóór» vervangen door «voorafgaand aan».
4. In het vijfde lid wordt na «aangeeft» ingevoegd «, met dien verstande dat de onderbreking of beëindiging niet plaatsvindt voor een periode voorafgaand aan de datum van de indiening van de aanvraag».
M
In artikel 3.27, eerste lid, onder b, wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
N
In artikel 3.29, eerste lid, wordt «3 maanden voor» vervangen door «8 weken vóór».
O
In artikel 4.6 vervalt «, en die na 31 juli 2005 voor het volgen van beroepsonderwijs voor het eerst studiefinanciering ontvingen».
P
In artikel 4.8, tweede lid, wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
Q
In artikel 4.10 wordt «per 1 januari» vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
R
In artikel 4.11 vervalt «op zijn aanvraag» en wordt «per 1 januari» vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
S
Artikel 4.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van de diplomatermijn» vervangen door «van de diplomatermijn beroepsonderwijs».
2. In het tweede lid wordt «per 1 januari» vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
T
In artikel 4.23 wordt «Voorzover» vervangen door «Voor zover».
U
In artikel 5.3, tweede lid, wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
V
In artikel 5.9, eerste en tweede lid, wordt «per 1 januari» telkens vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
W
In artikel 5.10 wordt «op 1 januari» vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
X
In artikel 5.11 wordt «per 1 januari» vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
Y
Na artikel 6.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het belastbaar minimumloon in de zin van deze wet is een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag, afgeleid van het totaal van het minimumloon en de minimumvakantiebijslag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Z
In artikel 6.4, eerste lid, vervalt «als bedoeld in artikel 6.8».
AA
Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt «of».
b. In onderdeel b vervalt «levenlanglerenkrediet geniet of» en wordt de punt aan het slot vervangen door «; of».
c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. op de wijze bepaald krachtens artikel 6.19b zolang de debiteur opnieuw studerende is en levenlanglerenkrediet geniet.
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef, wordt «een diplomatermijn heeft gegolden op grond van artikel 4.9 onderscheidenlijk artikel 5.5» vervangen door «een diplomatermijn beroepsonderwijs of diplomatermijn hoger onderwijs heeft gegolden».
b. In onderdeel a vervalt «of».
c. In onderdeel b vervalt «levenlanglerenkrediet of» en wordt de punt aan het slot vervangen door «; of».
d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. op de wijze bepaald krachtens artikel 6.19b zolang de debiteur opnieuw studerende is en levenlanglerenkrediet geniet.
BB
In artikel 6.8, derde lid, wordt «bij de vaststelling van de maandelijkse termijn, bedoeld in artikel 6.9 en 6.15» vervangen door «bij de vaststelling van de termijnbetaling en de gewijzigde termijnbetaling, bedoeld in artikel 6.15».
CC
Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het tweede en derde lid wordt «termijnen» telkens vervangen door «termijnbetalingen».
3. In het derde lid vervalt de tweede zin.
4. In het vierde lid wordt «terugbetalingstermijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
DD
Na artikel 6.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De debiteur is bevoegd om bovenop de termijnbetalingen, kosteloos extra aflossingen te doen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen over de aflossing, genoemd in het eerste lid, regels worden gesteld met betrekking tot onder meer:
a. de wijze waarop extra aflossingen kunnen worden gedaan;
b. de voorwaarden waaronder, in afwijking van artikel 6.9, tweede lid, tot herberekening van de termijnbetalingen kan worden besloten; en
c. de goede uitvoering van extra aflossingen.
EE
In artikel 6.10, vierde lid, wordt «vastgestelde termijn, berekend op grond van artikel 6.9,» vervangen door «termijnbetaling».
FF
Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «betaling van de eigen termijn op grond van artikel 6.9» wordt vervangen door «eigen termijnbetaling».
b. De zinsnede «de voor hem op grond van artikel 6.9 vastgestelde termijn» wordt vervangen door «diens termijnbetaling».
2. In het derde lid wordt «terugbetalingstermijn, danwel» vervangen door «termijnbetaling, dan wel».
GG
Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «maandelijkse termijn» vervangen door «termijnbetaling».
2. De zinsnede «termijn, bedoeld in artikel 6.9, tweede lid» wordt vervangen door «termijnbetaling».
3. De zinsnede «zijn termijn» wordt vervangen door «zijn termijnbetaling».
4. De zinsnede «gewijzigde termijn» wordt vervangen door «gewijzigde termijnbetaling».
HH
Artikel 6.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «6.5, tweede lid,» vervangen door «6.5, tweede, derde en vierde lid».
2. Het derde lid vervalt.
II
Na artikel 6.19 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De terugbetaling van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet wordt geschorst gedurende de eerste vier maanden van de terugbetalingsperiode.
Voor een debiteur voor wie de terugbetalingsperiode is begonnen van een lening beroepsonderwijs, lening hoger onderwijs of een lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet, en aan wie levenlanglerenkrediet of studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, wordt toegekend of die studerende wordt zonder studiefinanciering te ontvangen, kan op bij ministeriële regeling te bepalen wijze schorsing plaatsvinden van:
a. de terugbetalingsperiode van de lening beroepsonderwijs of lening hoger onderwijs; en
b. de terugbetalingsperiode van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet.
JJ
Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Minister» vervangen door «Onze Minister».
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt «termijn» vervangen door «termijnbetaling».
b. Aan het slot van onderdeel k vervalt «of».
c. Aan het slot van het eerste onderdeel l wordt de punt vervangen door «, of».
d. Het tweede onderdeel l wordt verletterd tot onderdeel m.
3. In het tweede en derde lid wordt «termijn» telkens vervangen door «termijnbetaling».
KK
In artikel 9.2, derde lid, wordt «terugbetalingstermijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
LL
In artikel 9.5, eerste lid, vervalt «, 2.9».
MM
Artikel 10a.6 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het tweede en derde lid wordt «termijnen» telkens vervangen door «termijnbetalingen».
3. In het derde lid vervalt de tweede zin.
4. In het vijfde lid wordt «terugbetalingstermijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
NN
In artikel 10a.7, eerste en vierde lid, wordt «termijn» telkens vervangen door «termijnbetaling».
OO
Artikel 10a.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «termijn» vervangen door «termijnbetaling».
2. In het tweede lid wordt «termijn, bedoeld in artikel 10a.6, tweede lid,» vervangen door «termijnbetaling».
PP
In artikel 10a.12 wordt «termijn» vervangen door «termijnbetaling».
In artikel 10a.13, tweede lid, wordt «termijn» vervangen door «termijnbetaling».
RR
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Aanpassing» vervangen door «Wijziging».
2. In het eerste lid wordt «past Onze Minister» vervangen door «wijzigt Onze Minister» en wordt «aan op een» vervangen door «op een».
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kunnen bij ministeriële regeling de bedragen, genoemd in de artikelen 6.9, derde lid, en 10a.6, derde lid, gelet op de loonontwikkeling worden gewijzigd.
SS
Artikel 12.1aa vervalt.
TT
Artikel 12.1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «de artikelen 2.8 en 2.9» vervangen door «artikel 2.8».
2. In het eerste en tweede lid wordt «de artikelen 2.8 en 2.9» vervangend door «artikel 2.8».
3. In het vierde lid wordt «artikel 2.9» vervangen door «artikel 2.8».
UU
In artikel 12.1ca wordt «zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs» vervangen door «zoals dat luidde op 31 juli 2015».
VV
In artikel 12.10, eerste tot en met vierde lid, wordt «zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AZ, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs» telkens vervangen door «zoals dat luidde op 31 augustus 2015».
WW
In artikel 12.14, eerste lid, wordt «vóór 1 september van het jaar waarin de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking treedt» vervangen door «vóór 1 september 2015» en wordt «zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AX, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs» vervangen door «zoals die luidden op 31 augustus 2015».
XX
Artikel 12.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs» wordt vervangen door «zoals dat luidde op 31 december 2015».
2. De zinsnede «zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BA, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs» wordt vervangen door «zoals die artikelen luidden op 31 juli 2015,».
YY
Aan hoofdstuk 12 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Op de deelnemer die voor 1 augustus 2005 voor het volgen van beroepsonderwijs studiefinanciering ontving, blijven de artikelen 2.7a, 2.15a, 4.6 en 12.1aa van toepassing zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel XXX, onderdeel E, van de Wet tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 2020)(Stb. 2020, 76) in werking is getreden.
ZZ
Hoofdstuk 13 vervalt.
De Wet studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden in de alfabetische rangschikking twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
achterstallige schuld als bedoeld in artikel 4.8,
bedrag als bedoeld in artikel 4.9,.
2. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «associate degree-opleiding» de zinsnede «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door «waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet is verleend».
3. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «bacheloropleiding» de zinsnede «, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door «waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet is verleend».
4. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «masteropleiding» de zinsnede «, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door «waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet is verleend».
B
In artikel 1.5 wordt vóór de slotpunt van het eerste lid een zinsnede toegevoegd, luidende: , met uitzondering van de deelnemer die op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de WSF 2000 uitsluitend in aanmerking komt voor een reisvoorziening.
C
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «die gelegen is voor» telkens vervangen door «voorafgaand aan» en wordt «doch» vervangen door «maar».
2. In het vierde lid wordt na «aangeeft» ingevoegd «, met dien verstande dat de onderbreking of beëindiging niet plaatsvindt voor een periode voorafgaand aan de datum van de indiening van de aanvraag».
D
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, zevende lid, en 3.5, tweede lid, wordt «per 1 januari» telkens vervangen door «uiterlijk per 1 januari».
E
In artikel 4.8, derde lid, wordt «maandelijkse termijn, bedoeld in artikel 4.9» vervangen door «termijnbetaling».
F
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «betaling terugbetalingstermijnen» vervangen door «aflossing termijnbetalingen».
2. In het tweede en derde lid wordt «termijnen» telkens vervangen door «termijnbetalingen».
3. In het derde lid vervalt de laatste zin.
4. In het vierde lid wordt «terugbetalingstermijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
G
Na artikel 4.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De debiteur is bevoegd om bovenop de termijnbetalingen kosteloos extra aflossingen te doen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen over de aflossing, genoemd in het eerste lid, regels worden gesteld met betrekking tot onder meer:
a. de wijze waarop extra aflossingen kunnen worden gedaan;
b. de goede uitvoering van versnelde aflossingen.
H
Artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «termijnen» vervangen door «termijnbetalingen».
2. In het eerste lid wordt «termijn» vervangen door «termijnbetaling».
I
In artikel 4.11, vierde lid, wordt «termijn, berekend op grond van artikel 4.9,» vervangen door «termijnbetaling».
J
In het opschrift van artikel 4.12 wordt «Tenietgaan schuld» vervangen door «Garantiebepalingen».
K
In artikel 5.1 wordt «termijn» telkens vervangen door «termijnbetaling».
L
Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Aanpassing» vervangen door «Wijziging».
2. In het eerste lid vervalt de derde zin.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kan bij ministeriële regeling het bedrag, genoemd in artikel 4.9, derde lid, gelet op de loonontwikkeling worden gewijzigd.
De Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt in de begripsomschrijving van «Onze Minister» «, en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken».
B
Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.
C
In artikel 4 wordt «onderdelen a tot en met e» vervangen door «onderdelen a tot en met d».
D
Artikel 7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «onderdelen a tot en met e» vervangen door «onderdelen a tot en met d».
2. In onderdeel b wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».
E
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onderdelen a tot en met e» vervangen door «onderdelen a tot en met d».
2. In het tweede lid wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking worden acht begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
achterstallige schuld als bedoeld in de WSF 2000, berekend op grond van artikel 6.3,
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen,
termijnbetaling als bedoeld in de WSF 2000, berekend op grond van artikel 6.3,
Wet educatie en beroepsonderwijs,
Wet op de expertisecentra,
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
Wet studiefinanciering 2000,
Wet op het voortgezet onderwijs,.
2. In de begripsomschrijving van «havo» vervalt «van de».
3. In de begripsomschrijving van «onderbouw» vervalt in de onderdelen a en b «van de».
4. In de begripsomschrijving van «partner» wordt «van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen» vervangen door «AWIR».
5. In de begripsomschrijving van «reguliere studiefinanciering» wordt «van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «WSF 2000».
6. De begripsbepaling van «school» komt te luiden:
school of instelling in de zin van de Experimentenwet onderwijs, Wet op de erkende onderwijsinstellingen, WEC, WHW of WVO,.
7. In de begripsomschrijving van «toetsingsinkomen» wordt «van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen» vervangen door «AWIR».
8. In de begripsomschrijving van «vavo» wordt «van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door «WEB».
9. In de begripsomschrijving van «vwo» vervalt «van de».
B
In artikel 1.8 komt de aanhef te luiden: Op deze wet zijn de volgende artikelen van de AWIR van toepassing:
C
In de artikelen 2.9, onderdelen b en d, en 2.10 vervalt «van de».
D
Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onderdeel aa, van de WHW» vervangen door «onderdeel aa, WHW».
2. In het eerste lid wordt «onderdeel q, van de WHW» vervangen door «onderdeel q, WHW».
3. In het tweede lid vervalt «van de».
E
In artikel 2.12 wordt «van de WEC» vervangen door «WEC», wordt «van de WVO» vervangen door «WVO» en wordt «van de WEB» vervangen door «WEB».
F
In artikel 2.13, onderdeel a, vervalt «van de».
G
Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede zin.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
H
Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «WSF 2000».
2. In het vierde lid wordt «van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «WSF 2000» en wordt «in de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «in de WSF 2000».
I
In artikel 2.22 wordt «van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «WSF 2000».
J
In artikel 2.23, eerste lid, wordt «van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen» vervangen door «AWIR».
K
In artikel 4.14, eerste lid, wordt «van de WEB» vervangen door «WEB».
L
In artikel 5.7 wordt «hoofdstukken 4 of 10» vervangen door «hoofdstuk 4».
M
In artikel 6.3 wordt «van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door «WSF 2000».
N
Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Minister» vervangen door «Onze Minister».
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «, 5.10 en 10.9, tweede tot en met vierde en zesde tot en met achtste lid,» vervangen door «of 5.10».
O
In artikel 7.3, tweede lid, wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».
P
Artikel 9.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de paragrafen 2.3 en 2.4 uitgaat» vervangen door «De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school uitgaat die onderwijs aanbiedt als bedoeld in de paragrafen 2.3 en 2.4».
2. In het tweede lid wordt «De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen a tot en met d, en 2.10 uitgaat» vervangen door «De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school uitgaat die onderwijs aanbiedt als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen a tot en met d, en 2.10».
Q
Hoofdstuk 10 vervalt.
R
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Aanpassing» vervangen door «Wijziging».
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «past Onze Minister» wordt vervangen door «wijzigt Onze Minister».
b. De zinsnede «, 5.10, 10.5, tweede lid, en 10.7, derde lid» wordt vervangen door «en 5.10».
c. De zinsnede «aan op een» wordt vervangen door «op een».
d. De tweede zin vervalt.
S
In artikel 12.3a wordt «van de WHW» telkens vervangen door «WHW».
T
De artikelen 12.5 en 12.10 vervallen.
U
Het tweede artikel 12.12 wordt genummerd 12.12a.
V
Artikel 12.15 vervalt.
De Wet van 23 december 1992, houdende Spoedwet vermindering vergoeding voor materiële instandhouding en andere voorzieningen in het primair onderwijs (Stb. 1992, 696) wordt ingetrokken.
De Wet van 5 maart 1998, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het onderwijs in allochtone levende talen en enkele technische aanpassingen (Stb. 1998, 148) wordt ingetrokken.
De Wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 228) wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen I tot en met IV vervallen.
B
Van artikel V vervallen het eerste, tweede en achtste lid.
C
Van artikel VI vervallen het eerste en tweede lid.
D
De artikelen VII tot en met LII vervallen.
E
Artikel LIII, tweede lid, vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
F
De artikelen LIV tot en met LV-6 vervallen.
De Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder meer de invoering van het schoolplan, de schoolgids en het klachtrecht (Stb. 1998, 398) wordt ingetrokken.
De Wet van 10 december 1998 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek inzake de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen (ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen) (Stb. 1998, 733) wordt ingetrokken.
De Wet van 2 december 1999 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (Stb. 1999, 527) wordt ingetrokken.
De Wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs ter bestendiging en actualisering van de regels over de leraren-in-opleiding (leraren-in-opleiding) (Stb. 2001, 352) wordt ingetrokken.
De Wet van 17 januari 2002, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het vervoer van leerlingen (Stb. 2002, 59) wordt ingetrokken.
De artikelen IV tot en met VI, IX tot en met XIII en XV, van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 2002, 631) vervallen.
De Wet van 8 mei 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met afschaffing van de bestedingsverplichting ten aanzien van de formatie ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen van 4 tot en met 7 jaar (Stb. 2003, 215) wordt ingetrokken.
De Wet van 17 december 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met een verruiming van de bestedingsvrijheid voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs (Stb. 2004, 16) wordt ingetrokken.
De Wet van 24 mei 2004 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, onder meer in verband met de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 2004, 253) wordt ingetrokken.
De Wet van 10 juni 2004 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de decentralisatie van arbeidsvoorwaarden (Stb. 2004, 271) wordt ingetrokken.
De Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 2005, 423) wordt ingetrokken.
De Wet van 1 juni 2006, houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen (Stb. 2006, 297) wordt ingetrokken.
De Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329) wordt ingetrokken.
De Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2006, 340) wordt ingetrokken.
De Wet van 20 november 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met buitenschoolse opvang (Stb. 2006, 590) wordt ingetrokken.
De Wet van 27 september 2007 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wegnemen van enkele knelpunten bij leerlinggebonden financiering en het opheffen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (Stb. 2007, 445) wordt ingetrokken.
De Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht (Stb. 2010, 80) wordt ingetrokken.
De Wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen (Stb. 2010, 755) wordt ingetrokken.
De Wet van 26 mei 2011 tot wijziging van enige onderwijswetten inzake samenwerkingsscholen (Stb. 2011, 287) wordt ingetrokken.
De Wet van 19 april 2012 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (Stb. 2012, 216) wordt ingetrokken.
De Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2012, 545) wordt ingetrokken.
In artikel XIVB van de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Stb. 2016, 179) vervalt «, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken,».
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt in de begripsomschrijving van «Onze Minister» «en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».
B
Artikel 51, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste onderdeel i vervalt «en».
2. De onderdelen ea tot en met het tweede onderdeel i worden verletterd tot f tot en met l.
C
Artikel 81 komt te luiden:
Onze Minister kan in aanvulling op artikel 80, eerste lid, aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk de bevoegdheid verlenen tot het geven van voortgezet onderwijs in de openbare lichamen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
D
In artikel 218b wordt «51, eerste lid, onderdeel h» vervangen door «51, eerste lid, onderdeel k».
A
Indien de artikelen 35, onderdeel H, 37, onderdeel D, 38, onderdelen C en G, en 39, onderdeel F, van de Wet register onderwijsdeelnemers eerder in werking treden of zijn getreden dan de artikelen IV, onderdeel F, XX, onderdeel E, XXV, onderdeel U, en XXVI, onderdeel I, van deze wet:
a. wordt in artikel IV, onderdeel F, van deze wet «de artikelen 21a en 25» vervangen door «artikel 25»;
b. vervalt in artikel XX, onderdeel E, van deze wet «, 47b»;
c. wordt in artikel XX, onderdeel M, van deze wet «, 164a, 164b en 164c» vervangen door «en 164a»; en
d. wordt in artikel XXV, onderdeel U, van deze wet «, 178a, 178b en 178c»vervangen door «en 178a».
B
Indien artikel 45, onderdeel B, van de Wet register onderwijsdeelnemers later in werking treedt dan artikel VI, onderdeel B, van deze wet, vervalt artikel 45, onderdeel B, van die wet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 oktober 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (35 050) tot wet is of wordt verheven en de artikelen I, onderdelen D en F, en II, onderdeel Q, van die wet eerder in werking treden of zijn getreden dan de artikelen XXV, onderdeel I, en XXVI, onderdeel K, van deze wet:
a. vervalt in artikel XXVI, onderdeel I, van deze wet «, 74, 77, 79, 80, 83» en «, 84a»; en
b. vervalt in artikel XXVI, onderdeel K, van deze wet «, 108».
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 juli 2019 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten) (35 252) tot wet is of wordt verheven en:
a. artikel I, onderdeel H, onder 3, van die wet later in werking treedt dan artikel XII, onderdeel F, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel H, onder 3, van die wet.
b. artikel VII van die wet eerder in werking treedt dan artikel XXX van deze wet, wordt:
1°. in het in artikel XXX, onderdeel J, van deze wet voorgestelde artikel 3.7, derde lid (nieuw), «studerende» vervangen door «student»;
2°. in het in artikel XXX, onderdeel AA, van deze wet voorgestelde derde lid, onderdeel c, en vierde lid, onderdeel c, «studerende» telkens vervangen door «student»;
3°. in het in artikel XXX, onderdeel II, van deze wet voorgestelde artikel 6.19b «studerende» vervangen door «student»; en
4°. in het opschrift en het lichaam van het in artikel XXX, onderdeel YY, van deze wet voorgestelde artikel 12.29 «deelnemer» vervangen door «mbo-student».
c. artikel VII van die wet later in werking treedt dan artikel XXX, van deze wet:
1°. worden in artikel VII van die wet in de alfabetische rangschikking de volgende onderdelen ingevoegd, luidende:
A1
In artikel 3.7, derde lid, wordt «studerenden» vervangen door «studenten».
D2
In artikel 6.5, derde lid, onderdeel c, en vierde lid, onderdeel c, wordt «studerende» telkens vervangen door «student».
D3
In artikel 6.19b wordt «studerende» vervangen door «student».
D4
In het opschrift en het lichaam van artikel 12.29 wordt «deelnemer» vervangen door «mbo-student».
2°. vervalt regel 109 van de in artikel XIX van die wet opgenomen tabel;
3°. wordt regel 63 van de in artikel XLII van die wet opgenomen tabel vervangen door de volgende regel:
63. |
Wet studiefinanciering 2000 |
7.1 |
1 |
m |
4°. wordt regel 4 van de in artikel XLIII van die wet opgenomen tabel vervangen door de volgende regel:
4. |
Wet studiefinanciering 2000 |
3.7 |
4 |
5°. vervalt regel 8 van de in artikel XXXVIII van die wet opgenomen tabel;
d. artikel VIII van die wet eerder in werking treedt dan artikel XXXI, onderdeel B, van deze wet, wordt in artikel XXXI, onderdeel B, van deze wet «deelnemer» vervangen door «mbo-student».
e. artikel VIII van die wet later in werking treedt dan artikel XXXI, onderdeel B, van deze wet, wordt artikel VIII van die wet als volgt gewijzigd:
1°. De aanhef komt te luiden:
De Wet studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:
2°. Na de aanhef (nieuw) wordt ingevoegd:
A
3°. De aanhef van onderdeel A (nieuw) komt te luiden:
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
4°. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
In artikel 1.5 wordt «deelnemer» vervangen door «mbo-student».
f. artikel IX van die wet later in werking treedt dan artikel XXXIII van deze wet, vervalt regel 97 van de in artikel XXXVIII van die wet opgenomen tabel;
g. artikel IX van die wet later in werking treedt dan artikel XXXIII, onderdeel Q, van deze wet, vervallen de regels 108 tot en met 120 van de in artikel XXXVIII van die wet opgenomen tabel en regel 28 van de in artikel XXXIX van die wet opgenomen tabel;
h. artikel IX, onderdeel D, van die wet later in werking treedt dan artikel XXXIII, onderdeel U, van deze wet, wordt in artikel IX, onderdeel D, van die wet «artikel 12.12*» vervangen door «artikel 12.12a».
Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid) (35 282) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel BB, van die wet eerder in werking treedt dan artikel XXIII, onderdeel Z, van deze wet, vervalt in artikel XXIII, onderdeel Z, van deze wet «7.53,».
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XII, onderdeel J, en XXVI, onderdeel Q, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken zij terug tot 1 juli 2004.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 12 februari 2020
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Uitgegeven de vierde maart 2020
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2020-76.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.