14 Intensieve kindzorg

Aan de orde is het VAO Intensieve kindzorg (AO d.d. 15/12). 

De voorzitter:

We gaan de avond doorbrengen met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die ik van harte welkom heet. 

Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik sta hier uiteraard als vervanger van mijn collega Vera Bergkamp, die helaas ergens anders moest zijn. Aan mij de eer om twee moties van haar hand in te dienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat zorg tussen ziekenhuis en thuissituatie met betrekking tot de intensieve kindzorg nog te vaak niet vloeiend in elkaar overloopt, terwijl dit wel zou moeten gebeuren; 

overwegende dat via transmuraal werken de verpleegkundigen vanuit het ziekenhuis ook kunnen bijspringen in de wijk; 

overwegende dat in het kader van "de warme overdracht" hier in de wijkverpleging voor ouderen al mee wordt geëxperimenteerd; 

verzoekt de regering, op korte termijn ook experimenten op te laten starten voor transmuraal werken met betrekking tot intensieve kindzorg en de Kamer hierover medio 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 160 (34104). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het voorkomt dat een kind met een intensieve zorgvraag wordt ontslagen uit het ziekenhuis maar dat toegang tot verpleegkundige zorg thuis onder de zorgverzekeringswet (IKZ) lastig of niet mogelijk is; 

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe vaak dit voorkomt en wat de reden is en mogelijke knelpunten te beslechten en de Kamer hierover uiterlijk april 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 161 (34104). 

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de intensieve kindzorg was een groot punt van zorg dat als een kind komt te overlijden de nazorg niet mag worden gedeclareerd. Dat is natuurlijk voor zowel de ouders als de verpleegkundigen heel frustrerend en buitengewoon verdrietig. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij dat ook vindt en dat het onbestaanbaar is dat de financiële vergoeding voor nazorg niet goed zou zijn geregeld. Hij zou eventueel desnoods zelf met een tussenoplossing komen. Ik vraag de staatssecretaris hoe het daarmee staat. Is het zo dat verpleegkundigen op dit moment niet meer kunnen worden geconfronteerd met de problematiek rond de adequate betaling van de nazorg? 

In het debat met de staatssecretaris heb ik ook aandacht gevraagd voor de minutenregistratie-eisen. Het moeten aanbrengen van een neussonde in twintig minuten is geen zorg op maat. Wij moeten eigenlijk van die onzinnige minutenregistratie-eisen af. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat kinderverpleegkundigen registratie-eisen opgelegd krijgen en moeten werken op basis van minuten; 

van mening dat het wantrouwen richting professionals afgelopen moet zijn en dat vertrouwd moet worden op de kundigheid en expertise van professionals bij het bieden van goede zorg; 

verzoekt de regering, samen met de beroepsgroep de minutenregistratie in de intensieve kindzorg af te schaffen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 162 (34104). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de intensieve kindzorg zijn vele onderwerpen voorbijgekomen. Over één onderwerp dien ik een motie in, te weten de bureaucratie en het wat mij betreft verkeerde gebruik van beschikbare tijd van verpleegkundigen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat kinderen met een intensieve zorgvraag van de zorgverzekeraar elk jaar opnieuw geïndiceerd moeten worden; 

constaterende dat er een tekort aan gespecialiseerde kinderverpleegkundigen is; 

overwegende dat het aantal beschikbare gespecialiseerde kinderverpleegkundigen beter ingezet kan worden voor zorgverlening in plaats van indicatiestellingen; 

overwegende dat indiceren alleen zinvol is als medisch of zorginhoudelijk de situatie van het kind wijzigt; 

verzoekt de regering, gezien het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, in overleg te gaan met zorgverzekeraars en afspraken te maken over wanneer zorgintensieve kinderen wel en wanneer zij niet geïndiceerd hoeven te worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 163 (34104). 

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gehad. Vorig jaar november kwam naar buiten dat er juist bij deze groep mogelijk sprake was van onterechte meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis. Er waren zorgen vanuit de belangenvereniging. Inmiddels begrijp ik dat er gesprekken hebben plaatsgevonden. Omdat wij waarschijnlijk niet meer in de gelegenheid zijn om daarover in de huidige constellatie te spreken, kan de staatssecretaris misschien nu aangeven hoe deze gesprekken verlopen zijn en wat het verdere traject zal zijn. 

Daarnaast heb ik tijdens het algemeen overleg aangegeven dat er zorgen zijn over de begeleiding door de vaste begeleiders in de laatste, terminale fase van deze kinderen in het ziekenhuis. Daarover dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het momenteel moeilijk en soms niet mogelijk is voor kinderen met een intensieve zorgvraag in de terminale fase van hun leven zorg en ondersteuning te krijgen van hun vaste hulpverleners; 

van mening dat juist in deze fase van het leven van een kind continuïteit van zorg voor kinderen en hun ouders van essentieel belang is; 

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze de zorg door vaste zorgverleners aan kinderen met een intensieve zorgvraag (zowel praktisch als financieel) die in de terminale fase in een ziekenhuis belanden, geborgd kan worden, en de Kamer hierover voor de zomer van 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Volp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 164 (34104). 

Ik stel voor dat wij heel even wachten tot de staatssecretaris alle moties heeft. Dat helpt bij de beantwoording. 

Is de staatssecretaris zover? Hij knikt voorzichtig ja. Dan geef ik hem graag het woord. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Misschien kan ik om te beginnen nog even ingaan op twee specifieke vragen die zijn gesteld. De heer Van Gerven vroeg hoe het zit met de vergoeding voor de nazorg. De nazorg is inderdaad erg belangrijk, dat vind ik ook. Dat hebben wij ook met elkaar in het debat gewisseld. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft nazorg meegenomen in de overheadcomponent van het tarief voor de wijkverpleging. Daarnaast maakt de vraag of het tarief toereikend is deel uit van het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit op dit moment doet naar de palliatieve zorg. Mijn voorstel aan de heer Van Gerven zou zijn dat ik dit punt meeneem in de brief over de palliatieve zorg die nog voor de zomer komt. Zo weet de Kamer wat de laatste stand van zaken is. 

Mevrouw Volp stelde een specifieke vraag over het signaal dat bij Veilig Thuis onterechte meldingen worden gedaan. Ik heb al aangegeven dat ik dat signaal heel serieus neem. De Belangenvereniging Intensieve Kindzorg heeft daarover inderdaad contact met mij gezocht. Zoals mevrouw Volp al zei, heeft er overleg plaatsgevonden met het netwerk Veilig Thuis en de belangenvereniging. Dat overleg loopt nog. Er wordt aan de hand van geanonimiseerde casuïstiek bekeken wat er precies aan de hand is. Welke verbeterpunten komen er naar voren? Uit het overleg is met name ook naar voren gekomen dat de ouders ontredderd kunnen achterblijven wanneer na onderzoek kindermishandeling niet is bevestigd. Wij willen bekijken of het mogelijk is om deze ouders een vorm van nazorg te bieden. Als uit analyse blijkt dat er valse meldingen zijn gedaan, dan wil ik met de inspecties overleggen over de vraag welke rol zij hierbij kunnen vervullen. Ik stel voor om ook dit punt in de voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties mee te nemen en daarin de Kamer verder te informeren over de stand van zaken. 

Dan kom ik op de moties. In de motie op stuk nr. 160 worden we verzocht om experimenten op te laten starten voor transmuraal werken. Ik wijs de heer Van Meenen erop dat er al een aantal experiment loopt in het kader van de medische kindzorg. Dat betekent dat ik deze motie beschouw als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 161 worden we gevraagd om te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat een kind met een intensieve zorgvraag wordt ontslagen uit het ziekenhuis maar de toegang niet goed loopt, en wat de reden daarvan is. Het lijkt mij goed om te bekijken of we kunnen zien wat de oorzaken daarvan zijn. Ik neem aan dat er specifieke signalen zijn die aanleiding zijn voor deze motie. We zijn overigens nu aan het kijken, ook naar aanleiding van een verzoek van mevrouw Bergkamp in het debat, naar de afbakeningsproblematiek, om het maar even zo te noemen. De vraag is of het klopt dat het beter zou lopen met de intensieve kindzorg als we een andere indeling zouden kiezen. We hebben met de ouders en de ouderorganisaties afgesproken om in 2017 heel goed te bekijken of een nieuwe indeling tot betere resultaten leidt. Ik kan me voorstellen dat ik dit daarbij meeneem. Ik heb de Kamer sowieso al beloofd om daar een brief over te sturen, dus ik kan me voorstellen dat de heer Van Meenen overweegt om deze motie aan te houden totdat we de toegezegde brief aan de Kamer hebben gestuurd. 

De motie op stuk nr. 162 gaat over de minutenregistratie. De overheid legt geen minutenregistratie op. Als die plaatsvindt, hebben partijen dat zelf afgesproken. Ik ben zelf juist voor een eenvoudig systeem met één tarief. Ik wil de heer Van Gerven wel toezeggen dat ik partijen hierop zal aanspreken daar waar dat voorkomt. We kunnen niet iets opheffen wat we niet opleggen. Als daarmee wordt gewerkt, is dat iets van partijen. Ik ontraad de motie, maar zeg de heer Van Gerven toe dat ik partijen erop zal aanspreken daar waar het voorkomt. 

De heer Van Gerven (SP):

Mag ik de staatssecretaris zo verstaan dat hij zegt dat het in elk geval niet hoeft van het kabinet, die minutenregistratie, en dat hij in overleg gaat met de beroepsgroep om er daar wat dat voorkomt mee te stoppen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zal ze daarop aanspreken. Het is een beslissing die ze zelf nemen, in onderling overleg. Het hoeft van ons niet. Daar waar het voorkomt, zullen we partijen erop aanspreken om daar zo mogelijk een einde aan te maken, want het is niet nodig. 

De heer Van Gerven (SP):

Goed. Dan houd ik de motie aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Gerven stel ik voor, zijn motie (34104, nr. 162) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Van Rijn:

De motie op stuk nr. 163 vraagt om daar waar het niet nodig is niet te indiceren, ook gelet op het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen. We werken met elkaar aan een richtlijn voor de intensieve kindzorg. Dat gebeurt voor en door de beroepsgroep. Ik wil hun dit punt daarbij meegeven. Soms is het heel hard nodig om een indicatie te doen, omdat de situatie is veranderd. Daar waar je echter op je klompen kunt aanvoelen — misschien zeg ik het zo te populair — dat die niet veranderd is, zou je niet hoeven indiceren. Ik zeg mevrouw Keijzer toe dat ik het met de beroepsgroep zal bespreken in het kader van de richtlijnontwikkeling en beschouw de motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 164 worden we gevraagd om te onderzoeken op welke wijze de zorg door vaste zorgverleners voor IKZ-kinderen in de terminale fase geborgd kan worden en de Kamer hierover te informeren. Het is inderdaad belangrijk dat er zo veel mogelijk vaste gezichten zijn. We moeten natuurlijk even bekijken wat het betekent voor de ziekenhuizen. Dat kunnen we hier niet met elkaar beslissen. De vraag is echter om het te onderzoeken en te bekijken of dat kan. Ik heb tegen deze motie geen bezwaar en laat het oordeel erover aan de Kamer. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat we volgende week stemmen over de moties. 

Naar boven