Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 30, item 13 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 30, item 13 |
Aan de orde is de behandeling van:
De voorzitter:
Ik heet de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Ik neem aan dat jullie je laarzen hebben thuisgelaten, behalve de heer Graus, zag ik. Ik begrijp dat dit debat emotioneel heel veel voor jullie betekent, maar het is wel de bedoeling dat jullie op geen enkele manier laten blijken dat jullie het ergens mee eens zijn of niet mee eens zijn. Ik hoop dus dat wij dit debat ordentelijk kunnen voeren.
Ik zie de heer Grashoff al bij de interruptiemicrofoon staan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil het volgende punt van orde maken. Wij staan hier aan het begin van een buitengewoon belangrijk debat. Het is halfacht 's avonds. Wij willen dat debat de ruimte geven; het moet goed en zorgvuldig gevoerd worden. Een klein rekensommetje geeft aan dat alleen al de eerste termijn van de Kamer tot ongeveer twaalf uur vannacht gaat duren. Dat betekent, als wij het hele debat willen afronden, dat het pak 'm beet een uur of drie vannacht wordt. Misschien kunnen wij onszelf dat aandoen, maar ik denk dat het niet kies is, noch voor de kwaliteit van het debat, noch voor de mensen die het debat willen volgen en die wij op deze manier dwingen tot buitensporig nachtwerk. Ik wil dus voorstellen om alleen de eerste termijn van de Kamer te doen en volgende week de rest van het debat in te plannen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Heel veel mensen willen duidelijkheid. Vandaag zitten er op de publieke tribune een heleboel mensen die naar dit debat komen kijken. Die derogatie moeten wij behouden, dus dit debat moeten wij vanavond afronden.
Mevrouw Lodders (VVD):
Geen steun voor uitstel; vanavond het debat. Het houdt ons scherp om kort, maar vooral bondig te zijn. Nogmaals: geen uitstel.
De heer Geurts (CDA):
Ook van mijn kant geen steun voor uitstel. Ik denk dat de melkveehouders gewoon duidelijkheid verdienen en daarom moeten wij het debat vandaag voeren. Ik denk dat een aantal van degenen die het debat volgen, daarna gewoon de melkput ingaan.
De heer Leenders (PvdA):
Geen steun, en ik teken voor drie uur vannacht.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Er is lang uitgekeken naar dit debat. Het moet vanavond en desnoods vannacht worden gevoerd. Ik vind duidelijkheid belangrijk en ik steun het voorstel voor uitstel niet.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het is mij wel helder. Je kunt er verschillend tegen aankijken. Het argument was ook dat de mensen op de publieke tribune het debat anders niet kunnen volgen. Zij moeten dan natuurlijk ook wel blijven zitten.
(Hilariteit, ook op de publieke tribune)
De heer Graus (PVV):
In eerste instantie had ik best de neiging om het voorstel te steunen, vanwege het feit dat het een sympathiek voorstel is, voor eenieder hier in de Kamer en ook voor de mensen op de publieke tribune. Maar ik heb heel veel boeren gesproken en die mensen zijn gewend om het met heel weinig nachtrust te doen. Het is altijd: hard werken en weinig uren slapen. Daarom kies ik ervoor om nu door te gaan.
De voorzitter:
U hebt uw pyjama meegenomen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Iedereen die doet alsof er vanavond duidelijkheid gaat komen, houdt de boeren nu meteen al, nog voordat het debat is begonnen, alweer voor de gek. Ik zou zeggen: zorgvuldigheid gaat, zeker nu, voor alles. Ik zou daarom willen voorstellen: vanavond de eerste termijn. Ik wil serieus een reactie van de staatssecretaris op alles wat wij in te brengen hebben, ook in het belang van de boeren. Dus het zou onze voorkeur hebben om volgende week zorgvuldig verder te gaan met de rest van het debat.
De heer Van Gerven (SP):
Een meerderheid van de Kamer, en ik denk ook van het publiek, wil dat het debat vanavond plaatsvindt. Ik ga mij daar zeker niet tegen verzetten, maar ik hecht er wel aan dat het debat zorgvuldig gevoerd wordt, dat wil zeggen dat wij ook de tijd krijgen. Het moet niet zo zijn dat wij vanwege het feit dat het dan laat wordt, niet gewoon een ordentelijk en goed debat kunnen voeren. Dat wil ik wel benadrukt hebben. En dan gaan wij gewoon vrolijk en fluks aan de slag, zou ik zeggen.
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, u hebt geen meerderheid voor uw ordevoorstel.
De staatssecretaris, die ik trouwens van harte welkom heet, heeft mij gevraagd om even kort een procedurele opmerking te mogen maken, voorafgaand aan het debat. Het woord is aan de staatssecretaris.
Van Dam:
Voorzitter. Dank u wel. Dat heeft ermee te maken dat u tijdens dit debat een brief van mij zult ontvangen. Ik vond het wel netjes om u daar vooraf over te informeren.
Veel melkveehouders zitten in onzekerheid over hun toekomst, maar er zijn in Nederland helaas ook veel pluimveehouders die op dit moment onzekere tijden doormaken. In november is in verschillende Europese landen bij wilde watervogels en pluimveebedrijven het hoogpathogene vogelgriepvirus van het type H5N8 aangetroffen. Ook Nederland is niet gespaard gebleven. Ik heb u eerder melding gemaakt van wilde besmette vogels bij een hobbyhouder in Den Oever en een dierenpark in Rotterdam. Afgelopen zaterdag heb ik u per brief geïnformeerd over het feit dat helaas ook hoogpathogene vogelgriep is vastgesteld bij een eendenbedrijf in Biddinghuizen, in de Flevopolder. Behalve alle locaties van de besmette bedrijven is ook een bedrijf in het 1 kilometergebied van Biddinghuizen geruimd.
Vandaag moet ik u helaas melden dat er wederom hoogpathogene vogelgriep is vastgesteld en wel op twee eendenbedrijven in ditzelfde gebied. Beide bedrijven liggen in het 3 kilometergebied rondom de uitbraak die afgelopen zaterdag is vastgesteld. Ook nu stellen we dus conform de Europese regels opnieuw de 3 en 10 kilometerzones in. Zij overlappen grotendeels de gebieden die zaterdag zijn ingesteld. Laat ik zeggen dat zowel de pluimveesector als ikzelf deze ontwikkelingen zeer zorgelijk vind. De risico's van verdere verspreiding zijn onverminderd hoog.
Vanavond zal ik een aantal nieuwe maatregelen opleggen om verspreiding door en introductie bij eenden- en kalkoenbedrijven te voorkomen. Ten eerste gaat het om maatregelen ter beperking van de risico's van stro-opslag op het erf van eendenbedrijven en van het transport van dit stro naar de stal, ten tweede om de maatregel op grond waarvan het vervoer van eenden of kalkoenen naar het slachthuis slechts is toegestaan na een klinische inspectie en ten derde om de maatregel dat transporten van of naar bedrijven met eenden en kalkoenen alleen rechtstreeks mogen plaatsvinden en op voorwaarde dat het hygiëneprotocol wordt nageleefd. Deze maatregelen zijn allemaal bedoeld om verdere verspreiding van het virus zo goed mogelijk te voorkomen. Daarbij zijn ook waakzaamheid van de pluimveesector en een goede uitvoering van de opgelegde maatregelen van groot belang. De NVWA houdt daarop toezicht. U krijgt dus in de loop van deze avond daarover een brief. Het leek mij wel zo netjes om u daar even mondeling mededeling van te doen. Het gaat immers om dezelfde woordvoerders die hier in de zaal zitten.
De voorzitter:
Dank u wel. Het is een vervelende mededeling. Dank u wel dat u dit met ons deelt.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Dat was een trieste mededeling. Ik dank de staatssecretaris dat hij ons daarover informeert. Ik denk dat ik namens alle collega's spreek als ik zeg dat we van harte medeleven met de mensen die het betreft en die het werk moeten doen en dat we van harte hopen dat het hierbij mag blijven.
De publieke tribune zit vol. Dat is niemand ontgaan. Dat is geen best teken. Deze boeren zouden nu óf bij hun gezin moeten zijn, óf bezig moeten zijn met hun bedrijf. Maar ze zitten hier natuurlijk niet voor niets. En: ze zijn van harte welkom. Het geeft wel aan dat de onvrede groot is. Hoe kan het dat wij een sector hebben om trots op te zijn, terwijl de kosten telkens door overheidsbeleid stijgen, er steeds meer regels komen, prijzen onder druk staan, de marge alleen maar afneemt en er nu een wetsvoorstel voorligt dat alleen maar leidt tot hoge kosten en grote kortingen, terwijl het echte probleem, waarom het zou moeten gaan, dus de waterkwaliteit, niet opgelost wordt?
Ik begin met het pakket voor 2017. Brussel wil dat we in 2017 onder het fosfaatplafond komen en de staatssecretaris heeft het zover laten komen. Daarover zeg ik straks meer. We kunnen de derogatie niet verliezen. Dat is niet in het belang van de sector. Ook namens de SGP zeg ik dus: we kunnen weinig anders dan dit plan in grote lijnen te steunen. Bij het melkminderingsplan zet ik nog wel drie grote vraagtekens. Ik hoor daar graag de staatssecretaris over. Een: zuivelbedrijven zijn het niet eens. Leidt dat niet tot problemen bij de uitvoering? Twee: het is zeer onzeker of het juridisch houdbaar is. Gaat de staatssecretaris eventuele claims voor zijn rekening nemen? Ik ben bang voor onaangename verrassingen. Drie: er is geen regeling voor knelgevallen. Waarom niet? Waarom heeft de staatssecretaris er niet voor gekozen om het rechtenstelsel in 2017 gewoon in te voeren en het dan voor één jaar niet verhandelbaar te maken? Volgens mij zou het dan wel kunnen volgens de Brusselse regels, met een brede knelgevallenregeling. Daar kom ik op terug. Dan is de melkminderingsmaatregel helemaal niet nodig. Wil de staatssecretaris in ieder geval voor de stemmingen analysen naar de Kamer sturen met voor- en nadelen, kansen en risico's van zowel deze optie als het melkminderingsspoor? We moeten hoe dan ook werk maken van de voorgestelde stoppersregeling en het voerspoor. Ziet de staatssecretaris er nog wat in om dat ook met de varkenssector te bespreken?
Dan kom ik op het belangrijkste van deze avond, de fosfaatrechten, de wet die voorligt. De SGP is tegen deze wet, als die niet gewijzigd wordt. Daarom eerst drie punten om duidelijk te maken hoe wij onze afweging maken. Punt één is dat het ons allen zou moeten gaan om de waterkwaliteit, en fosfaatrechten verbeteren daar helemaal niets aan. In grote delen van Nederland zijn er geen problemen met de waterkwaliteit als gevolg van bemesting. Ik zou zeggen: neem maatregelen op die percelen waar er daadwerkelijk een probleem is. Stem de derogatie daarop af. Ga met zo'n pakket naar Brussel, en wel heel snel. Anders kun je, wat je hier ook vanavond aanneemt of dinsdag bij de stemmingen, de derogatie vergeten en heb je geen enkele spelruimte meer.
Het tweede scharnierpunt is het rechtdoen aan de diversiteit in de melkveehouderij. Ik vind — en volgens mij vinden velen dat met mij; ik hoop dat althans — dat we moeten voorkomen dat we bedrijven tegen elkaar uit gaan spelen en dat bepaalde bedrijven in een hoek gezet worden. Iedere melkveehouder wil het beste van zijn bedrijf maken; ieder in zijn eigen context. De een kan makkelijk aan grond komen, de ander niet. De een is intensief, de ander extensief en een volgende biologisch. De een investeert in een innovatieve duurzame stal, de ander investeert in meer grond, maar allemaal hebben ze volstrekt legaal tot 2 juli 2015 gedaan wat ze gedaan hebben. Ik vind dat je ze daarvoor niet kan en mag straffen. Ik noem specifiek de kwestie van de grondgebondenheid. Die is veel in het nieuws. Goed of fout bestaat wat mij betreft niet. Zo zijn er veel bedrijven die grond gebruiken van bedrijven in de omgeving. Dat vind ik ook grondgebonden. Het gaat toch om de regionale kringloop? Het kan niet zo zijn dat bedrijven die hun ruwvoer uit de omgeving halen, nu ineens de dupe zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris daarnaar?
Het derde scharnierpunt is de inzet van het kabinet. Ik vind dat deze staatssecretaris het afgelopen jaar zelf de Europese hoofdsteden af had moeten reizen om de belangen van onze melkveehouderij te verdedigen. Dat is volstrekt onvoldoende gebeurd. Heeft deze staatssecretaris de Europese Commissie al laten zien dat afschaffing van de derogatie slecht is voor het milieu en voor het klimaat? Daar wint niemand mee. Wat heeft de staatssecretaris sinds zijn aantreden gedaan? Wie heeft hij hierover gesproken? Waarom is hij niet met een totaalpakket de boer op gegaan in Europa? En vooruitkijkend: gaan alle betrokken bewindslieden, inclusief premier Rutte, zich de komende maanden wel proactief inzetten voor behoud van de derogatie en voor de verdediging van de belangen van onze melkveehouders?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb me bijna vijf minuten ingehouden; ik ergerde me al in de eerste vijf seconden. De staatssecretaris heeft toch niets anders gedaan dan de wet uit te voeren waar de SGP voor heeft gestemd? De staatssecretaris heeft de Kamer toch uitgelegd — en de SGP weet dat ook — wat de regels zijn voor de derogatie? De Partij voor de Dieren pleit de staatssecretaris niet vrij hoor, want hij had moeten zeggen "dit is onuitvoerbaar en we komen in grote problemen", maar de SGP was daar toch gewoon voor? U hebt mest aan uw handen, mijnheer Dijkgraaf, grote hoeveelheden mest.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is het verschil tussen mevrouw Ouwehand en mij, ik kom in de mestschuren en ik loop in mijn laarzen door die mest heen. Als het nodig is, dan heb ik inderdaad ook mest in mijn handen, terwijl mevrouw Ouwehand hier met schone handen staat, mag zij denken.
Wat we destijds hebben afgesproken, hebben we afgesproken. Dat hebben we nooit ontkend. Wij hebben echter alleen gezegd: sinds we die afspraken in 2003 maakten, is er wel veel gebeurd. Ik kom daar zo nog wel op terug. Er was alle aanleiding voor om na 2 juli 2015 met Brussel te spreken over bijvoorbeeld de volgende vragen. Wat doen we? Hoe tellen we? Hoe gaan we om met die export van fosfaat naar fosfaatarme landen? Zullen we nou eens het echte probleem aanpakken? Dat echte probleem is niet fosfaat, mevrouw Ouwehand. Het echte probleem is waterkwaliteit. Wat mij betreft was er al vóór 2 juli 2015 alle aanleiding om hierover te spreken.
Als mevrouw Ouwehand op een kaartje van Nederland zou intekenen waar er problemen zijn met de waterkwaliteit, en ze zou daarna de aantallen koeien erop zetten, dan zou zij zien dat die twee zaken voor geen meter matchen. Wij zijn hier een wet aan het introduceren die €500.000 per gemiddeld bedrijf kost terwijl we er geen enkel milieuprobleem mee oplossen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dit is een mooie afleidingsmanoeuvre. Maar de waarschuwingen dat het niet verstandig was om het melkquotum los te laten …
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ah, ja.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
… zonder daaraan een productiebeperking te koppelen, zijn al heel lang gegeven. De SGP heeft moties daarover afgewezen. De SGP heeft wel vragen gesteld. De SGP vroeg: is dat wel verstandig? Maar die partij heeft nooit gezegd: die productiebeperking moeten we tijdig regelen. Het is vandaag 1 december 2016. Op 1 december 2010 zei de Partij voor de Dieren dat al, in een motie. De SGP was ertegen. De SGP heeft willens en wetens deze sector in een onmogelijke positie geplaatst. De SGP heeft willens en wetens het risico genomen dat zou gebeuren wat er is gebeurd. Het is prima om de staatssecretaris ter verantwoording te roepen. Het is onze rol om dat te doen. Maar de SGP is hiervoor net zo verantwoordelijk als de staatssecretaris.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw Ouwehand heeft het over geschiedvervalsing. Ik zie me nog zitten, samen met de heer Geurts, in een zaaltje op de begane grond van dit gebouw. Daar stelden we staatssecretaris Dijksma heel kritische vragen. Is het wel goed om dat melkquotum af te schaffen? Leidt dat niet tot grote problemen en tot ongewenste groei? Wij hebben de staatssecretaris aangezet tot het opstellen van een plan B, dat je achter de hand zou moeten hebben voor als het mis zou lopen. Dit kabinet zei: dat is niet nodig. Dit kabinet zei dat, niet de SGP.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Wat vindt de SGP van de voorliggende Fosfaatwet? Het zal niemand verbazen dat we de wet zoals die nu voorligt helemaal niks vinden. Daarom hebben we amendementen ingediend. De SGP is constructief. We proberen dus ook voorstellen in te dienen over hoe het dan wél kan. Als die en ook een aantal amendementen van collega's het halen, en de generieke korting van tafel gaat, zullen wij de wet wel degelijk steunen. De SGP is niet principieel tegen deze wet.
Voorzitter, de tijd is doorgelopen tijdens de interruptie.
De voorzitter:
Nee hoor.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Oké.
In de eerste plaats wil de SGP meer fosfaatruimte, om meer knelgevallen tegemoet te kunnen komen, bijvoorbeeld bedrijven die op 2 juli 2015 lege stallen hadden en nu over de kop dreigen te gaan. De staatssecretaris doet hier bijna niets voor. Ook is meer fosfaatruimte nodig om een generieke korting te vermijden. Ook biologische en volledig grondgebonden bedrijven zonder mestoverschot, en bedrijven die in de afgelopen jaren helemaal niet zijn gegroeid, moeten wat ons betreft niet worden gekort. Maar dat moet niet gaan ten koste van reguliere bedrijven. Het is ook maar zeer de vraag of onteigening door korting juridisch wel door de beugel kan. De staatssecretaris heeft zelfs nog niet eens een onteigeningstoets uitgevoerd. Je kunt toch bedrijven niet korten als er geen problemen zijn? In dit voorstel gaat de korting door, zelf als we ruim beneden het fosfaatplafond zitten. Wat ons betreft moet de generieke korting van tafel.
Waar haalt de SGP die fosfaatruimte dan vandaan? Ik zie mogelijkheden om voor 10 miljoen kilo aan ruimte te creëren. Ik zal die mogelijkheden na de interruptie van de heer Graus schetsen.
De heer Graus (PVV):
Mijn partij is als enige partij al vanaf 2006 tegen verstikkende Europese wet- en regelgeving, dus ook tegen Natura 2000. Daar hebben alle partijen voor gestemd, behalve de PVV. Ik wil de volgende vraag stellen aan professor Dijkgraaf. We weten dat we in de toekomst met een schaarste aan fosfaten te maken krijgen. De Chinezen zullen ons geen fosfaten meer leveren, want die zeggen wel: eigen volk eerst. De Marokkaanse mijnen raken uitgeput. Fosfaat is nodig om zuurstof te winnen; een primaire levensbehoefte. We hebben dus fosfaten nodig. Waarom zouden we dus niet dat hele stelsel van fosfaatrechten de prullenbak in gooien?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Idealiter zou ik dat doen. Als je teruggaat naar waar het probleem vandaan komt, kom je uit bij de waterkwaliteit. Als je dat probleem oplost, heb je de fosfaatrechten eigenlijk helemaal niet nodig. Ik ben wel zo realistisch dat ik denk dat je, gegeven de voorgeschiedenis en het feit dat er onvoldoende onderhandeld is met Brussel, het politiek nodig zult hebben om Brussel zover te krijgen om die derogatie te verlenen. Dat is eerlijk gezegd meer praktische politiek.
De heer Graus (PVV):
Wij zijn leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daar zit een staatssecretaris. Wij moeten uit de slachtofferrol stappen. Wij moeten gewoon eens met de vuist op tafel gaan slaan. Wij moeten die boodschap aan de staatssecretaris meegeven. Dat vraag ik ook aan professor Dijkgraaf.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Daar ben ik het helemaal mee eens. Dat is te weinig gebeurd de afgelopen tijd. Er is te weinig met de vuist op tafel geslagen, er is te weinig onderhandeld.
Ik zei dat er ruimte is voor 10 miljoen kilo extra, waardoor je geen generieke korting nodig hebt en ruimte voor knelgevallen hebt. Dat zit in vier dingen. Eén: verhoog het melkveefosfaatplafond. De staatssecretaris gaat uit van sec het melkveefosfaatplafond van 84,9 miljoen kilo. Maar dat is niet nodig. Cijfers laten zien dat de categorie "overige sectoren" dit jaar ongeveer 3 miljoen kilo minder fosfaat produceert dan in 2002. Daarna wordt dat gat eerder groter dan kleiner. Als het plan van de staatssecretaris doorgaat, zouden we in 2018 3 miljoen kilo onder het fosfaatplafond zitten. Dat is niet nodig. Gaat de staatssecretaris deze fosfaatruimte inzetten voor de melkveehouderij?
Twee: varkensrechten. De SGP heeft eerder al aangeven dat het goed zou zijn om door een opkoop- of tenderregeling al dan niet tijdelijk 5% tot 10% van de varkensrechten om te zetten in fosfaatrechten. Je kunt zeggen dat de melkveehouderij haar eigen problemen maar moet oplossen, maar dat vind ik kortzichtig. Vergeet ook niet dat veel varkenshouders nu graag willen stoppen maar dat niet kunnen. Ik vraag de staatssecretaris om een keus te maken op dit punt.
Drie: saldering. De staatssecretaris moet ervoor zorgen dat hij vanaf 2018 ook van Brussel meer fosfaatruimte krijgt. Saldeer nou het plafond met de fosfaatkorrels die we exporteren naar fosfaatarme landen. Het gaat nu om ten minste 5 miljoen kilo. Landen in bijvoorbeeld Oost-Europa staan te springen om fosfaat. Ook op Europees niveau is veel aandacht voor de wereldwijde vraag. Ik heb een amendement ingediend om deze inzet kracht bij te zetten. Zorg er verder voor dat we tijdelijke fosfaatpieken door groei niet weer mee hoeven te nemen.
Vier: de SGP wil meer fosfaatruimte door gemengde bedrijven de ruimte te geven om varkensrechten of pluimveerechten in te leveren en meer melkvee te gaan houden. Ik heb ook hiervoor een amendement ingediend. Die extra ruimte moet bedrijfsgebonden blijven, net zoals bij de fosfaatbank. Kortom: zorg voor meer fosfaatruimte, laat de generieke korting achterwege en zorg voor een brede knelgevallenregeling. Dan kunnen we de mensen helpen die de stallen, die op 2 juli 2015 niet vol waren, hebben gebouwd. Het kan, maar wil de staatssecretaris het?
Het tweede belangrijke punt is de einddatum.
De heer Geurts (CDA):
Ik heb de heer Dijkgraaf heel veel zinnige dingen horen zeggen; eigenlijk alleen maar zinnige dingen. Ik ben het gewoon met hem eens. Ik zal proberen te duiden wat de heer Dijkgraaf nu voorstelt, ook aan de tribune. Ik vergelijk de situatie in de melkveehouderij met een brand. De heer Dijkgraaf wijst naar de showroom, waar een brandweerauto staat. Die brandweerauto heeft geen typegoedkeuring, geen kenteken, geen bemanning en geen water. Wanneer denkt de heer Dijkgraaf dat die auto komt blussen?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik had vier brandweerauto's. Eentje staat in de showroom en moet worden goedgekeurd door Brussel. Dat is de saldering. Van de andere drie zitten de sleutels in de binnenzak van de staatssecretaris.
De heer Geurts (CDA):
Op die sleutel kom ik terug, maar dat komt op een ander moment wel. Ik weet me nog te herinneren dat de CDA-fractie in april 2014 tegen de uitkomst van de derogatieonderhandeling was. Wij hadden in overweging dat de Europese Commissie de doelen bepaalt, maar dat de manier waarop een nationale bevoegdheid is. Wij hadden een verzoek om de onderhandelingen over de derogatieperiode 2014-2017 voort te zetten met de nieuwe Commissie. Verrassing: de SGP heeft tegengestemd. Hoe bent u nu aan het pleiten om de derogatieonderhandelingen open te breken, mijnheer Dijkgraaf? Dat doe u immers.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Mij gaat het om de nieuwe derogatie. Het is altijd interessant dat collega's historische beschouwingen hebben. Dat is allemaal prima, maar mij gaat het om de situatie van 2 juli 2015, toen bleek dat we voor deze sector een gigantisch probleem hadden. Dan ga je toch een pakket maken? Ik zal het de heer Geurts straks wel vragen, want het is niet goed om nu een tegenvraag te stellen. Als de drie sleutels in de binnenzak van de staatssecretaris zitten, gaat de heer Geurts toch voor de amendementen stemmen? Daar hebben we die onderhandelingen met Brussel niet voor nodig, dat beslissen we zelf, met de heer Graus, die ongetwijfeld voor is.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik kom op de einddatum. In de tweede plaats willen wij dat het fosfaatrechtenstelsel in 2023 in principe wordt afgeschaft. Geen oneindig stelsel. Analyses laten zien dat we helemaal geen structureel probleem hebben. Zie het PBL-rapport. Ook zonder fosfaatrechten zou de fosfaatproductie na 2020 weer onder het plafond komen. Het rechtenstelsel kan op z'n laatst in 2023 van tafel, als je een stevig totaalpakket op tafel legt met gebiedsgerichte maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit, met een goede analyse van de fosfaatproductie op de langere termijn, met groeibegrenzing via grondgebondenheid en een verwerkingsplicht. Groot voordeel van een einddatum is dat het stukken goedkoper wordt. De prijs wordt lager, want het is de netto contante waarde van al die jaren en het is nu maar een heel beperkte periode. Bovendien wordt het fiscaal aftrekbaar. Zie het amendement dat ik hierover heb ingediend.
Er is een aantal knelpunten. Verschillende bedrijven hebben in 2015 jongvee uitgeschaard en kunnen door de enkelvoudige peildatum van 2 juli fluiten naar deze rechten. Dat is gewoon niet eerlijk. Ik vind het juridische argument van de staatssecretaris zwak. Bij de toekenning van rechten moet het altijd ten principale gaan om toekenning op basis van een representatief beeld van fosfaatproductie. Daar is hier geen sprake van. Ik vraag de staatssecretaris om dit alsnog te regelen.
Een ander knelpunt is het volgende. De staatssecretaris wil bij de generieke korting rechten afpakken. Als hij de korting al door zou willen zetten, waarom laat hij ze dan niet gewoon in de vrieskist op het boerenerf? Dan kunnen ondernemers deze rechten weer benutten zodra dat mogelijk is. Dus niet definitief afschaffen. Waarom zou je dat doen? Het kan toch zijn dat je het volgende jaar onder het fosfaatplafond zit? Dan hoef je maar één jaar iets in te leveren en herleven ze weer. Opnieuw een amendement.
Het volgende knelpunt, of althans mogelijke knelpunt: de KringloopWijzer. Daarbij kunnen bedrijven laten zien dat ze in de praktijk minder fosfaat per koe produceren. Dat moeten we meetellen. Dat geeft de bedrijven de noodzakelijke lucht om goed door te kunnen gaan. Gaat deze staatssecretaris dat regelen?
Ik haast me naar de Wet grondgebonden groei. Die wet steunen we. Ik heb nog wel twee punten. In de eerste plaats wil ik dat melkveehouders die grond van een akkerbouwer in de omgeving gebruiken voor ruwvoerteelt en mestafzet, deze grond mogen meetellen voor hun grondgebondenheid. Hierover ligt een prachtig amendement van CDA en ChristenUnie dat wij zeker zullen steunen. In de tweede plaats heb ik de gelegenheid aangegrepen om een amendement in te dienen over de bestuurlijke boetes. We zien te vaak dat ondernemers die door onopzettelijke administratieve fouten bijvoorbeeld de derogatie kwijtraken, een enorme boete opgelegd krijgen. Dat zal alleen maar vaker gebeuren, nu ook grondgebondenheidseisen gelden. Het heeft te maken met het feit dat in de wet is vastgelegd dat per overtreden kilogram fosfaat of stikstof een vaststaand boetebedrag wordt opgelegd. Een ondernemer moet maar afwachten of de totale boete na het indienen van een bezwaar naar beneden bijgesteld wordt. Zo gaan we niet met ondernemers om. Zij hebben recht op eerlijke boetes. Het moet niet nodig zijn om dit via de rechter af te dwingen. De staatssecretaris weigert een aangenomen motie uit te voeren. Dat kan toch niet? Dus hebben we een amendement ingediend dat ongetwijfeld net als de motie de brede steun van deze Kamer krijgt.
Tot slot. Deze staatssecretaris zit op het verkeerde spoor. Zijn plannen gaan veel gezinsbedrijven onnodig de kop kosten. Schaf het rechtenstelsel per 2023 weer af. Maak werk van een totaalpakket waarin verbetering van de waterkwaliteit en de grondgebondenheid vooropstaat. Garandeer meer fosfaatruimte. Zorg voor een brede knelgevallenregeling. Houd de generieke korting buiten de deur. En natuurlijk: geen fosfaatrechten als de derogatie niet doorgaat.
Het is tijd voor de boer, hoog tijd. Eenieder die hier beweert dat je voor al deze punten stuk voor stuk de instemming van Brussel nodig hebt, kan beter nog eens even naar de werkelijkheid kijken. Heel veel van deze dingen kunnen we gewoon zelf beslissen en voor die andere dingen zal de staatssecretaris wat mij betreft inderdaad permanent in Brussel of in de andere hoofdsteden van Europa verkeren als dat nodig is. Daarvoor zal gelobbyd moeten worden, om echt toekomst te krijgen voor de melkveehouderij, want dat verdienen ze in die sector.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoorde de staatssecretaris zeggen …
De heer Dijkgraaf (SGP):
Hé, mevrouw Lodders is al met het nieuwe kabinet bezig.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat was een kleine verspreking. Ik hoorde de heer Dijkgraaf zeggen: geen derogatie betekent geen fosfaatrechten. Ik ga er dus van uit dat de partij van de heer Dijkgraaf, de SGP, mijn reeds ingediende amendement daarover zal steunen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het antwoord is ja.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel. Dat is belangrijk.
De heer Dijkgraaf noemde een aantal sympathieke oplossingen voor de vraag hoe we in de komende periode aan de slag moeten gaan. Wil de heer Dijkgraaf kost wat kost aan deze sympathieke oplossingen vasthouden en daarmee een mogelijke derogatie op het spel zetten? Als wij vanavond tot de conclusie komen of als blijkt dat de derogatie daarmee in gevaar komt — ik weet dat de heer Dijkgraaf daar anders over denkt, maar wij zijn geen van beiden in Brussel bij de gesprekken — blijft hij dan vasthouden aan deze oplossingen en aan de amendementen zoals hij die heeft ingediend?
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik hoorde mevrouw Lodders niets inhoudelijks noemen wat niet zou kunnen. Ik heb gezegd: schaf het rechtenstelsel per 2023 weer af. Dat kun je gewoon als Nederland beslissen. Dat is ook voorbij de periode van de nieuwe derogatie. Ik heb gezegd: maak werk van het totaalpakket. Daar gaan we zelf over. Ik heb gezegd: werk aan die waterkwaliteit. Daar zal Brussel alleen maar blij mee zijn. Ik heb gezegd: garandeer meer fosfaatruimte. Voor één stukje heb Brussel nodig, maar voor drie kwart kun je dat zelf doen. Dan kun je de knelgevallenregeling veel beter uitvoeren en dan kun die generieke korting buiten de deur houden. Ik verwacht dus alleen maar steun van mevrouw Lodders voor mijn amendementen. Ik zou niet weten wat ze ertegen kan hebben.
Mevrouw Lodders (VVD):
De heer Dijkgraaf weet heel goed dat een aantal voorstellen die hij gedaan heeft, niet leiden tot een dusdanige reductie in 2017 dat we dan ook onder het fosfaatplafond komen. De heer Dijkgraaf had het over een aantal maatregelen over 2023. Hij had het erover dat een deel van de fosfaatruimte beschikbaar is in de varkenshouderij. De varkenshouderij is echter helemaal niet betrokken bij deze wet en ik zou het ook helemaal geen goed idee vinden om de rechten daarin om te wisselen. Dat leidt niet tot de effecten die we nodig hebben om in 2017 onder dat fosfaatplafond te komen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Met alle respect, maar dan zat mevrouw Lodders tijdens de tweede minuut al niet op te letten, want ik heb gewoon gezegd dat ik het pakket voor 2017 steun. Daarin zit het verschil tussen mevrouw Lodders en ondergetekende niet. Dat steun ik. Op dat punt hebben we exact dezelfde aanpak. Het gaat mij erom dat die wet wat mij betreft zo snel mogelijk moet worden aangenomen. Daar doen we gewoon heel concrete voorstellen voor, die verbeteringen betreffen voor de hele melkveehouderij en die de derogatie niet ter discussie stellen. Ik kan niet begrijpen dat iemand daartegen is, behalve als het misschien hogere politiek is en de een de ander gevangen houdt. Maar als je de amendementen op inhoud zou beoordelen, dan zou je ze steunen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Normaal heeft mijn collega Graus voorspellende gaven. In dit geval had iedereen het door, behalve de VVD en het kabinet, dat je, wanneer je melkquota loslaat, aan de voorkant moet afspreken dat je niet groter of harder groeit dan de hoeveelheid grond die je ervoor hebt. Bij het loslaten van het melkquotum kwam de Wet verantwoorde groei melkveehouderij. Mijn fractie was medeondertekenaar van amendementen om het grondgebonden karakter van de landbouw te behouden en weidegang te verplichten. Dat had weinig succes, want de regering ontraadde de amendementen. Daarom is mijn eerste vraag hoe de staatssecretaris terugkijkt op de oordelen van toen. Zal hij vandaag wat ruimhartiger kijken naar toekomstgerichte duurzame initiatieven vanuit de Kamer? Zo niet, dan vrees ik dat we over een paar jaar een grote crisis in de melkveesector hebben. Die wil ik voorkomen. Onze landbouwers schreeuwen om zekerheid. Die gun ik hun van harte. Ik blijf benieuwd hoeveel laarzen de staatssecretaris ondertussen heeft ontvangen. Het signaal van de boeren, dat ook vandaag weer is afgegeven bij de overhandiging van de petitie en de laarzen, was luid en duidelijk.
Allereerst ga ik in op het proces. De ontstaansgeschiedenis van deze wet is erg rommelig. Knullig, zou ik bijna zeggen. Melkveehouders wisten lange tijd niet bij wie ze op het ministerie terechtkonden om hun knelgevallen te melden. Zo wilden zij zekerstellen dat hun situatie niet over het hoofd gezien werd. Waarom kon dit niet rechtstreeks? Waarom was het de Kamer die moest vragen bij wie de boeren terechtkonden? Waarom moest het via branchevertegenwoordigers? Dat is toch niet meer van deze tijd?
De overtreffende trap kwam kort geleden, toen de staatssecretaris opeens berichtte dat de Europese Commissie het niet eens is met het voorgenomen fosfaatrechtenstelsel. Eerst werd het plan heel laat naar de Kamer gestuurd en bleek er geen groen licht van Europa te zijn. Had de staatssecretaris überhaupt een strategie in Brussel? Vanaf wanneer heeft hij zich echt intensief met dit proces bemoeid? Een schoonheidsprijsje verdient het in ieder geval niet. Waarom zag de staatssecretaris dit oordeel niet aankomen? De conclusie van de Commissie klinkt immers niet geheel onlogisch. Het invoeren van fosfaatrechten om milieudoelen te halen geeft Nederlandse melkveehouders een concurrentievoordeel ten opzichte van andere Europeanen. Het kan toch niet zo zijn dat niemand op het ministerie deze uitleg van de Commissie voorzag? Wanneer is deze optie voor het eerst geopperd? Op welk niveau was dat? Waarom is er niets mee gebeurd? Waar had de sector nu gestaan als op 2 juli al begonnen was met het terugdringen van de fosfaatproductie? Was het pakket maatregelen dat nu komt dan overbodig geweest? Had het dan soepeler gekund? Hadden we met minder ingrijpen hetzelfde kunnen bereiken? Hoe zit het met de 23 miljoen euro crisisgeld? Dat geld lijkt nu geheel naar landbouw te gaan, maar was dat niet ook voor de varkenshouderij bedoeld? Waar komt het extra geld vandaan? Hoe draagt dit precies bij aan concurrerende en duurzame landbouw?
Ik kom te spreken over de inhoud van de wet. Er zullen pijnlijke keuzes gemaakt moeten worden. Wij hadden het ook anders gezien. Veel bedrijven zullen moeten krimpen of diep in de buidel moeten tasten om voldoende rechten te verwerven voor de huidige bedrijfsomvang. Voor mij staat daarbij één principe voorop: de veroorzaker betaalt. De overschrijding van het fosfaatplafond ligt vooral aan de niet geheel grondgebonden bedrijven. Zij groeiden te snel, terwijl ze de mest niet konden afzetten op hun eigen grond. Als wij een natuurlijk evenwicht willen bevorderen en kringlopen willen sluiten, moeten wij grondgebondenheid en weidegang stimuleren. Ook in dit voorstel moet dat tot uitdrukking komen. Daarom heb ik samen met mevrouw Dik-Faber een amendement ingediend om grondgebonden bedrijven van de generieke korting uit te sluiten.
Het ontzien van grondgebonden bedrijven is een hard vereiste voor mij. Eerder gaf de staatssecretaris aan dat niet te kunnen garanderen. Het generieke afromingspercentage mocht maximaal 8 worden van hem. Maar waarom? Bij overdracht van bedrijven wilde hij toch ook 10% afromen? Waarom zou bij overdracht dan wel een levensvatbaar bedrijf overblijven, maar bij initiële afronding niet?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mevrouw Koşer Kaya pleit voor het ontzien van de grondgebonden veehouderij en dat ben ik van harte met haar eens. Mijn inzet zal daar ook sterk op gericht zijn. Er liggen tal van amendementen voor om de wet op dat punt aan te passen. Laten we hopen dat we daar met elkaar een slag in kunnen maken. Tegelijkertijd ligt een wetsvoorstel voor dat ingaat per 1 januari 2018. In 2017 moeten we gaan voldoen aan het fosfaatplafond. Dat betekent dat dit zal gebeuren op basis van het sectorakkoord dat nu voorligt. Dat sectorakkoord ontziet grondgebonden bedrijven niet. Wat vindt mevrouw Koşer Kaya daarvan? Is zij het met mij eens dat wij dat vanavond hier recht moeten zetten en dat de staatssecretaris op pad moet om daarvoor te zorgen?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Een mooie vraag, want die had ik ook. Ik zal deze doorsluizen naar de staatssecretaris, omdat het belangrijk is te weten hoe het daar precies mee zit. Ik wil daar ook een goede afweging in kunnen maken, maar dat kan ik vooralsnog niet. Eén ding staat voor mij vast, namelijk dat we het samen zullen moeten doen als we willen slagen, ook in 2017. Het is vijf voor twaalf en ik wil die derogatie behouden. Anders zijn we helemaal de dupe en dat kan oplopen tot 1 miljard.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mevrouw Koşer Kaya en ik zijn het eens over het behoud van de derogatie. Tegelijkertijd heb ik vanmiddag de staatssecretaris bij de regeling van werkzaamheden gevraagd om heel snel een briefje te sturen, omdat er signalen waren dat het sectorakkoord zou worden aangepast. Wij hebben toen een keurig briefje gekregen, heel kort en heel makkelijk leesbaar. Daar staat in dat het om een gerucht gaat, dat het niet officieel is en dat we gewoon het bos in worden gestuurd. Er is dus op dit moment geen sprake van aanpassing van het sectorakkoord. Dat zegt de brief met zoveel woorden. Is mevrouw Koşer Kaya het met mij eens dat dit onaanvaardbaar is en dat we echt vanavond de staatssecretaris desnoods een heel duidelijke boodschap op dat punt moeten meegeven?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik ben vooral van mening dat wij dit debat open moeten houden. We zijn allemaal volwassen Kamerleden en dit zijn vragen die de heer Grashoff stelt. Ik heb de staatssecretaris ook vragen gesteld en daar krijgen we straks antwoord op. Vervolgens maken we allemaal onze mind op. Zo hoort dat en zo werkt het. Nogmaals, ik vind het belangrijk dat ook 2017 gezamenlijk wordt opgelost. Ik wil dat we die verantwoordelijkheid hier ook voelen. Nogmaals, als we dat niet doen, is het risico dat we lopen vele malen groter. Dat wil ik niet.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
D66 doet een aantal voorstellen die het wetsvoorstel een beetje afzwakken.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
"Verbeteren", zou ik zeggen!
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De slechtheid ervan afzwakken. Op zichzelf ben ik daar wel positief over, maar wat het is met D66, is dat zij zich toch makkelijk laat meesleuren door die liberale praatjes van de VVD. D66 heeft ook heel lang volgehouden dat het afschaffen van het melkquotum gewoon prima was. Mijn vraag is dan ook of zij definitief overstapt naar de verantwoorde kant. Er komen ook voorstellen om de biologische boeren te ontzien en om echt de grondgebondenheid af te dwingen. Zal D66 dat steunen of vindt zij deze reparatie wel goed genoeg?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Onder "grondgebonden" vallen ook de biologische boeren, want die werken doorgaans grondgebonden, dus ik zou hier geen tegenstelling willen creëren. Het loslaten van de melkquota was niet het probleem, maar wij hebben samen wel amendementen ingediend, waarin wij zeiden dat het prima was om het melkquotum los te laten, maar dat ervoor gezorgd moest worden dat er geen groei was als er geen land tegenover stond. Als je koeien aanschaft, moet je er land tegenover zetten, zodat je de mest daarop kunt uitrijden. Het probleem was dat de VVD de PvdA in de tang hield en die amendementen er niet doorheen kwamen. Wij verschillen soms van mening, omdat wij heel goed kijken naar wat mogelijk is en hoe we stappen vooruit kunnen zetten, terwijl u er vaak voor pleit om alles terug naar het oude te brengen. Daar ben ik niet van.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
D66 wil altijd twee heren dienen; aan de ene kant een liberaal profiel hebben en aan de andere kant groen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Gezond verstand is dat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
In dit geval gaat dat heel vaak mis. We hadden D66 graag aan onze zijde gerekend, toen we vanaf 2010 al zeiden dat er iets tegenover moest staan, als het melkquotum in 2015 zou vervallen. Ik wil nu graag dat D66 kiest voor dat duurzame profiel. De manier waarop grondgebondenheid is gedefinieerd in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in dit wetsvoorstel, is niet grondgebonden. Je mag uitbreiden als je ergens in Noord-Holland een megastal hebt staan en in Drenthe wat lelievelden hebt gekocht waar je je mest op uitrijdt. Grondgebonden moet ook echt grondgebonden zijn. Biologische boeren moeten worden ontzien. Gaat D66 mee in het repareren op die vlakken of vindt zij haar eigen voorstel wel goed genoeg?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb mijn inbreng nog niet eens afgerond of er worden al allerlei conclusies getrokken. Dat vind ik wel erg kort door de bocht. De staatssecretaris zal die vragen, die ongetwijfeld door u worden gesteld, beantwoorden. Het probleem was niet dat het melkquotum werd losgelaten, zoals u weet als u uw gezond verstand gebruikt, maar dat er aan de voorkant niet de afspraak werd gemaakt dat men niet zomaar kon groeien, maar dat dit grondgebonden moest zijn. Daarin hebben wij samen opgetrokken. Dat maakt D66 zo geweldig; dat wij blijven nadenken.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Ik heb erover nagedacht of er wellicht een sluipweg in het voorstel zit, als het gaat om overdracht. Een melkveehouder die toekomstige afroming en daarmee waardevermindering van zijn bedrijf wil voorkomen, doet er volgens mij goed aan om het snel om te zetten naar een rechtspersoon. Bij verkoop hoeft de rechtspersoon niet te veranderen, maar slechts het eigendom of het bestuur van die rechtspersoon. In de schriftelijke ronde had de staatssecretaris er geen zicht op in welke mate dit zich heeft voorgedaan. Is dat omdat het niet plaatsvindt of omdat het ministerie er geen zicht op heeft? Het is belangrijk om dit goed te volgen. De fosfaatbank, waarmee we duurzame doelen nastreven, is voor vulling afhankelijk van de afroming bij overdracht. Kan ik erop vertrouwen dat de staatssecretaris volgt of van deze sluipweg gebruik wordt gemaakt, dat hij de Kamer bij de eerste signalen hiervan informeert en zo nodig aanvullende maatregelen neemt?
Vandaag staat ook de Wet grondgebonden groei melkveehouderij op de agenda. Die titel is wellicht ietwat misleidend. Groei mag onder dat stelsel immers deels opgevangen worden met mestverwerking zonder dat er grond tegenover staat? In combinatie met het fosfaatrechtenstelsel vrees ik dat de boeren straks vooral koeien in plaats van grond kopen. Weidegang komt zo verder onder druk te staan. Daarom heb ik een amendement ingediend dat kortweg regelt dat tegenover de gekochte fosfaatrechten ook voldoende grond moet staan om de extra meststoffen daarop af te zetten. Met elke uitbreiding wordt de melkveehouder dus meer grondgebonden. Hierover heb ik een aantal vragen aan de staatssecretaris. Hoe kijkt hij tegen mijn amendement aan? Is de Wet grondgebonden groei melkveehouderij dan überhaupt nog wel nodig? Voor een melkveehouder is er nog een weg om zijn bedrijf te laten groeien: een beroep doen op de Fosfaatbank. De wet zegt daar overigens bijna niets over. Daarin staat alleen dat ontheffingen verleend kunnen worden ter bevordering van de grondgebondenheid, ter bevordering van duurzaamheid en dierenwelzijn of voor het stimuleren van jonge landbouwers in Nederland. De wet gaat vooral om snoei terwijl dit element draait om bloei. Daarom wil ik dat het parlement invloed kan uitoefenen op de uiteindelijke uitwerking ervan. Vandaar dat ik het amendement op — ik zeg het uit mijn hoofd — stuk nr. 47 heb ingediend.
Tot slot. Er rest mij weinig anders dan de staatssecretaris succes toe te wensen voor de komende tijd. Want dat zal hij nodig hebben. Ik zei zojuist al dat het vijf voor twaalf is. Als wij de derogatie willen behouden, dan moet er snel gehandeld worden. Om de Commissie ervan te overtuigen dat het maatregelenpakket genoeg is, moeten nu snel stappen worden gezet.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik hoor mevrouw Koşer Kaya een warm pleidooi houden voor grondgebondenheid in de melkveehouderij. Daarover zijn wij het van harte met elkaar eens. De staatssecretaris heeft ook gezegd en geschreven dat hij in Brussel wil gaan pleiten voor een hoger fosfaatplafond. Daar hebben wij uitvoerig over gesproken. Ik heb hierover samen met de Partij voor de Dieren een motie ingediend. Daarin werd de staatssecretaris gevraagd níet te gaan pleiten voor een hoger fosfaatplafond. Dat is immers strijdig met grondgebondenheid. Die motie is niet gesteund door D66. Kan mevrouw Koşer Kaya mij eens uitleggen hoe dat nou zit?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik begrijp de vraag heel erg goed. Je kunt een discussie voeren om de ins en out te weten om op basis daarvan vervolgens een discussie te houden en dan kiest GroenLinks altijd voor "iets mag niet". De wereld verandert niet, met name niet ten goede, als je niet bereid bent om een discussie over een onderwerp te voeren zodat je precies weet wat je aan het doen bent.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik begrijp van dit antwoord helemaal niets. Ik hoor allerlei omwegen, maar in dit antwoord wordt gewoon niet ingegaan op de vraag. Volgens mij is één plus één twee: een hoger fosfaatplafond loopt niet synchroon met meer grondgebondenheid. Dan is de grond namelijk de maat en niet het fosfaatplafond. Dat is al te hoog. Kan mevrouw Koşer Kaya mij uitleggen hoe het kan dat zij enerzijds pleit voor meer grondgebondenheid — daarover zijn wij het eens — maar anderzijds de consequentie daarvan, namelijk niet pleiten voor een hoger fosfaatplafond, blijkbaar niet voor haar rekening neemt? Volgens mij is dat gewoon niet consistent.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Een hoger fosfaatplafond zie ik ook niet zo snel zitten, maar ik wil wel de discussie aangaan.
De heer Van Gerven (SP):
Mevrouw Koşer Kaya had het over de bioboeren. Het wetsvoorstel dat er nu ligt, leidt ertoe dat een aantal bioboeren door de regels van de Meststoffenwet eigenlijk buiten de boot valt. Vindt D66 net als de SP dat dit niet zou moeten? Ik heb een amendement ingediend dat erop is gericht om de biologische boeren te ontzien en hun juist wat ruimte te geven. Dan heb je 0,2 miljoen extra fosfaatruimte. Gaat D66 dat amendement steunen?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat is een heel interessant amendement. Ik heb eerder ook gezegd dat ik daar open voor sta. Ik denk dat de staatssecretaris straks zal aangeven of dat amendement precies het resultaat heeft dat de heer Van Gerven daarmee beoogt. Vervolgens kunnen wij hierover weer met elkaar praten. Ik durf te stellen dat ik op zijn vraag dan een antwoord heb. Nogmaals, ik vind het een heel interessant amendement.
De heer Van Gerven (SP):
Goed. Wij gaan dat allemaal meemaken op een later moment.
Ik kom nog even terug op de motie die is ingediend door de SP, GroenLinks en D66 over het ontzien en vooruithelpen van biologische boeren. Die motie hoort uitgevoerd te worden. Daar zijn we allemaal voor. Die motie behelst onder andere dat de biologische boeren niet de dupe mogen worden van de Fosfaatwet. De definitie van "grondgebondenheid" sluit nu niet een-op-een aan bij de definitie van "biologische boer". 10% van de biologische boeren zou dan toch de dupe zijn. Vindt ook D66 dat dit opgelost en gerepareerd moet worden in het uiteindelijke wetsvoorstel?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Die motie is natuurlijk niet voor niets ingediend. Het is een belangrijke motie en die dient ook uitgevoerd te worden. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Ik geef nu het woord aan mevrouw Dik-Faber. Ik zie dat ook zij kaplaarzen bij zich heeft. Het zijn dezelfde als die van de heer Graus, alleen een maatje kleiner.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Zeker. Alleen een maatje kleiner.
De voorzitter:
Het woord is aan u.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Enkele weken geleden was ik in de IJsselhallen, waar de staatssecretaris in gesprek was met honderden melkveehouders. Het signaal was duidelijk: de melkveehouders voelen zich belazerd en in de steek gelaten, omdat behoud van de derogatie nog steeds niet zeker is. Daarmee staat de toekomst van veel gezinsbedrijven en van de gehele melkveehouderij in ons mooie land op het spel. Dat is zeer zorgelijk en dat mag niet gebeuren, in de eerste plaats gelet op het belang van vele gezinnen, maar ook gelet op het belang van de Nederlandse zuivelsector als geheel.
Afgelopen weken kreeg ik tientallen, zo niet honderden mails van melkveehouders uit het hele land. Ik heb ze allemaal gelezen en ik ga ze ook allemaal beantwoorden. Zo is daar Jeroen, een biologische melkveehouder. Hij schreef mij over de regelgeving. Hij ziet door de bomen het bos niet meer. Schrap het oerwoud aan regels dat er in de laatste jaren bij is gekomen, is zijn appel. Dan is er Oege. Hij heeft een melkveebedrijf dat in de afgelopen tijd gegroeid is en richt zich nu voor het eerst in zijn leven tot de Tweede Kamer. Hij schrijft dat hij dit voornamelijk doet vanuit een stukje emotie over de gehele situatie, vanuit een gevoel van onrechtvaardigheid en onmacht. En dan is er Harm, van 15 jaar. Hij wil later het bedrijf van zijn ouders overnemen, maar met de nieuwe wet vreest hij het ergste. Het mag niet zo zijn dat onze koeien er over een jaar niet meer zijn, schrijft hij in zijn mail.
Veel mails gingen over koeien die op de peildatum uitgeschaard waren, waardoor bedrijven veel fosfaatrechten moeten bijkopen. Veel mails gingen over stallen die door onvoorziene omstandigheden pas na de peildatum klaar waren en gevuld konden worden. Ook ontving ik veel mails van melkveehouders die werken met regionale contracten met akkerbouwers en die zich afvragen wat de nieuwe wetgeving voor hen betekent.
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Pijn, onzekerheid, angst en verdeeldheid verlammen de sector. De kern vandaag is: geef ons duidelijkheid; zorg voor een goede toekomst voor de melkveehouderij in ons land. Ik vraag de staatssecretaris of jongens als Harm nog een toekomst hebben.
De heer Graus (PVV):
Ook ik heb een mailtje van Harm gekregen. Ik ben dankbaar dat mevrouw Dik-Faber heeft gezegd wat er in dat mailtje stond, want nu hoef ik dat dadelijk niet meer te doen. Het gaat mij om het volgende. Gisteren zat ik tien jaar in de Kamer.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Gefeliciteerd.
De heer Graus (PVV):
Dank u wel. Een gebakje of bloemen kunt u me altijd nog geven. Tien jaar geleden heb ik hier min of meer voor gewaarschuwd. Tien jaar lang heb ik moties ingediend om het belang van de boeren boven dat van de EU te stellen. Ik heb altijd gezegd: het zijn onze eigen boeren; eigen boeren eerst. Zodra het belang van onze boeren in de knel komt, moeten wij tegen Brussel zeggen: dikke neus, bekijk het maar, wij gaan het gewoon niet doen. Nooit echter heeft de ChristenUnie een van de door mij ingediende moties gesteund. Dat begrijp ik dan niet. Nu zijn de boeren gestruikeld — eigenlijk heeft de Kamer de boeren laten struikelen — en nu hangt de ChristenUnie de barmhartige Samaritaan uit. Nu reikt de ChristenUnie de boeren de hand en zegt: kom maar, wij trekken jullie wel weer overeind. Het is echter de vraag of het laatste nog mogelijk is, want sommige boeren zijn er al mee opgehouden. Ik begrijp niet dat niet eerder is ingegrepen, ook niet door de ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik herinner mij dat deze week nog — volgens mij was het dinsdag — een vergelijkbare motie van de heer Graus in stemming kwam. Dat was een motie met een eenvoudige boodschap: de Kamer spreekt uit dat het belang van de Nederlandse boeren uitgaat boven het belang van Brussel. Met mijn hart zeg ik: dat is zo; daar ben ik het helemaal mee eens. De heer Graus heeft echter ook gezien dat de motie amper steun kreeg. Het is namelijk een symboolmotie. Als wij die motie zouden aannemen, zou er geen bal veranderen voor onze Nederlandse boeren. We zijn met handen en voeten gebonden aan Brussel. Daar kunnen we van alles van vinden en daar kunnen we ons in ons hart tegen verzetten, maar dat is gewoon zo. Dat is een feit. Het aannemen van die motie zou niets veranderen en zou echt symboolpolitiek zijn.
De heer Graus (PVV):
Dat is niet zo. Toen ik hier tien jaar geleden begon, hadden we totaal geen populariteit onder boeren, tuinders en vissers. Die is echter gigantisch gegroeid. We zijn ondernemerspartij nummer één. In veel boerenbladen die een enquête hebben gehouden — daarin worden we of nooit genoemd of gebasht — stonden we op de derde plaats, maar in heel veel stonden we op de eerste plaats. De boeren zijn het gewoon met ons eens. Alles kan. We klonen schapen. We vliegen rondjes rond de maan. We zijn ik-weet-niet-hoeveel lichtjaren verder aan het kijken. We doen van alles. Waarom kunnen we de boeren dan niet helpen? We helpen de Grieken, we helpen vluchtelingen, maar voor onze boeren kunnen we plots niets; dan is het plots symboolpolitiek. Ja, kom op, zeg!
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik denk dat de motie die de heer Graus heeft ingediend, symboolpolitiek is. Ik denk dat we hier vanavond allemaal staan … Laat ik voor mijzelf spreken: ik sta hier vanavond om het beste te doen voor de boeren in ons land. Dat zal de intentie zijn van ons allemaal, met alle politieke verschillen die er verder zullen zijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De heer Graus zegt allemaal dingen die boeren graag willen horen, maar de vraag is natuurlijk: wat doe je daadwerkelijk dat de boeren helpt? Die vraag stel ik ook aan mevrouw Dik-Faber. Zij heeft veel mailtjes van boeren gekregen, zegt zij. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Zegt de ChristenUnie daarin eerlijk en fair dat het kabinet precies doet wat zij het heeft gevraagd en dat zij het tot nu toe heeft gesteund?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb inderdaad ontzettend veel mails gekregen van boeren. Iedere situatie is weer anders. Ik zal die mails stuk voor stuk beantwoorden. De boeren krijgen allemaal een antwoord met betrekking tot hun situatie: wat we in de debatten hebben ingebracht en wat we uiteindelijk op basis van de stemmingen hebben kunnen veranderen in het wetsvoorstel. Ik wacht dus nog even met mijn antwoord en zal dan een terugkoppeling geven.
Inderdaad, de afgelopen jaren hebben we heel veel debatten gevoerd in de Tweede Kamer over de toekomst van de melkveehouderij. Ik zie het onvermogen van de Kamer, soms, om, verdeeld als zij is, het goede te kiezen. U mag echter van mij aannemen dat de ChristenUnie daarbij altijd, altijd, geen moment uitgezonderd, het belang van de Nederlandse boeren op het oog heeft gehad. Zo hebben wij altijd gestemd en zo hebben wij altijd onze voorstellen naar voren gebracht.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nou, altijd? We zijn gewaarschuwd voor de ongebreidelde groei van de melkveehouderij. Bij de behandeling van dat wetsvoorstel heeft de ChristenUnie wel voorstellen gedaan om dat wat te verzachten, maar toen die amendementen niet werden aangenomen, heeft zij toch voor het wetsvoorstel gestemd. Ik vind het dus echt een beetje goedkoop om de schuld nu bij de staatssecretaris neer te leggen en te vragen of hij wel genoeg doet voor de sector waar wij zo trots op zijn, terwijl de ChristenUnie al die voorstellen heeft gesteund. Dat leidt de aandacht ervan af dat de ChristenUnie zelf verantwoordelijk is voor het laten groeien van de melkveehouderij terwijl we ervoor zijn gewaarschuwd dat het hierop uit zou draaien. Daar is mevrouw Dik-Faber ook zelf verantwoordelijk voor.
De voorzitter:
Dat was geen vraag.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil er toch even op reageren. De ChristenUnie heeft altijd gezegd voorstander te zijn van afschaffing van het melkquotum als zij zeker zou weten dat de productiegroei beheerst kon worden. Daar hadden wij vraagtekens bij. Dat is ook meermalen in debatten gewisseld. Wij hebben hier vaak gesproken over dierrechten. Die zijn er niet gekomen. Het wordt een systeem van fosfaatrechten, op voorstel van de ChristenUnie, die hierover samen met andere partijen een motie heeft ingediend, die door de Kamer is aangenomen. Dat is allemaal gedaan met het belang van de boeren op het oog.
Uiteindelijk hebben we op enkele momenten ingestemd met wetgeving. Was die wetgeving volmaakt? Nee, dat was zij niet. Was die wetgeving precies zoals wij het wilden? Nee, dat was zij ook niet. Die wetgeving was echter wel nodig om de derogatie te behouden. Die momenten zijn er in de afgelopen jaren geweest: als bepaalde wetgeving het niet gehaald had, hadden we de derogatie verloren. Dat zou slecht zijn geweest voor onze boeren en voor het milieu. Daar heb ik het niet op aan willen laten komen. Dan neem ik mijn verantwoordelijkheid en de Partij voor de Dieren niet.
Waarom heeft de staatssecretaris het zo uit de hand laten lopen? Zit hij er wel voor de boeren? Ik som het rijtje teleurstellingen op. Het ministerie van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) werd ontmanteld. Niet de minister, maar een staatssecretaris van EZ moest het werk gaan doen. De productschappen zijn afgeschaft en we zien nu hoe moeilijk het is om sectorplannen te maken. In 2015 werd het melkquotum geschrapt. Je zag toen al van mijlenver aankomen dat de melkveestapel zou groeien en de derogatie in gevaar zou komen. De ChristenUnie was tegen de afschaffing, zonder instrumenten om de groei te beheersen. Er werd een fosfaatrechtenstelsel aangekondigd. Nu pas, bijna anderhalf jaar later, behandelen we dit wetsvoorstel. Terwijl het al vijf voor twaalf is, komt de staatssecretaris erachter dat de Europese Commissie het plan niet goedkeurt.
Ik sta nog steeds perplex. Hoe is het mogelijk dat de staatssecretaris zich hierdoor heeft laten overvallen? Waarom was de boodschap, dat de overdracht van rechten verkapte staatssteun is, een volslagen verrassing? Waarom is eerder geen staatssteuntoets gedaan? De staatssecretaris gaat keer op keer naar Brussel. Maar wat heeft hij in zijn tas? Waarom komt hij met een lege tas terug? De staatssecretaris heeft er een zootje van gemaakt. Hij heeft met vuur gespeeld en nu staat de boel in brand. Beseft hij hoeveel familiebedrijven hierdoor in grote problemen komen? Behoud van de derogatie stond blijkbaar bovenaan zijn prioriteitenlijst, maar dat pakt nu zeer schadelijk uit. Gaat hij in Brussel knokken voor de toekomst van deze gezinsbedrijven? Pakt hij nu de regie? Wat de ChristenUnie betreft mag hij niet met lege handen terugkomen. Alleen behoud van de derogatie telt, en niets minder.
Volgens Wageningen Economic Research zou het zuivelcomplex 20.700 banen en 940 miljoen euro aan netto toegevoegde waarde verliezen zonder derogatie. Behoud van de derogatie is belangrijk voor het voortbestaan van gezinsbedrijven, maar ook voor onze voedselvoorziening en ons mooie landschap, met graslanden en koeien in de wei, en voor het milieu. Mest heeft waarde. Fosfaat is een belangrijke grondstof. Het alternatief van kunstmest pakt veel slechter uit voor het milieu. Kortom, we mogen de derogatie niet verliezen.
Vandaag spreken we over twee wetsvoorstellen en een sectorplan voor komend jaar, die cruciaal zijn voor de melkveehouderij. Vandaag staat het behoud van de derogatie centraal. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat we de regels en afspraken toekomstgericht maken. Dat betekent ook dat we moeten snoeien in de stapeling van regels en wetten. De ChristenUnie kiest daarom de volgende vijf uitgangspunten in het debat vandaag.
Ten eerste. De toekomst van de melkveehouderij is grondgebonden. Ten tweede. De regionale kringlopen van voer en mest moeten centraal staan. Waardevolle organische stof moet in regionale kringlopen worden benut, onder meer in de akkerbouw. Ten derde. We moeten naar bedrijfsspecifieke verantwoording, onder meer door wettelijke borging van de KringloopWijzer. Ten vierde. Jonge boeren moeten niet worden afgestraft, maar juist worden geholpen bij de voortzetting van het boerenbedrijf. Zonder jonge boeren hebben we geen zuivelsector meer over in de toekomst. Ten vijfde. Individuele melkveehouders die door een uitzonderlijke situatie een knelgeval vormen, bijvoorbeeld omdat ze uitgeschaard vee hadden op de peildatum, mogen niet onevenredig hard worden getroffen.
Voordat ik inhoudelijk op de wetgeving inga, wil ik eerst op de recente ontwikkelingen ingaan. Allereerst op het debacle in Brussel: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wanneer heeft het ministerie voor het eerst het fosfaatrechtenstelsel voorgelegd? Waarom is er niet eerder een staatssteuntoets gevraagd? Waarom is er sinds de zomer van 2015 zo lang gewacht met de concrete uitwerking en met het contact met Brussel? Waarom is er eigenlijk sprake van staatssteun? Waarom zou bij invoering in 2018 geen sprake zijn van staatssteun en bij invoering in 2017 wel? Waarom is er eigenlijk sprake van staatssteun, aangezien bedrijven over het algemeen met hogere productiekosten te maken zullen hebben? De kostprijs per kilo melk zal stijgen door de invoering van fosfaatrechten. Ik ken weinig melkveehouders die zullen profiteren van dit wetsvoorstel.
De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om het wetsvoorstel op 1 januari 2018 van kracht te laten worden, na het afschieten van de plannen door Brussel. Zonder maatregelen in 2017 zal de generieke korting als een mokerslag in de melkveehouderij terechtkomen, voor zover dat niet al het geval is. Waarom zag de staatssecretaris eigenlijk geen mogelijkheden meer voor maatregelen in 2017? Het is goed dat de sector verantwoordelijk heeft genomen en met een sectorplan is gekomen. Het is goed dat er een regeling komt voor bedrijfsbeëindiging en dat er maatregelen worden genomen in het voerspoor.
Tegelijkertijd heb ik ook nog heel veel vragen. Allereerst: hoe hard is dit plan? Zijn de afspraken voldoende om met vertrouwen richting 1 januari 2018 te gaan? Gaat de staatssecretaris het plan algemeen verbindend verklaren? Als er een meerderheid in de Kamer is om grondgebonden bedrijven vanaf 1 januari 2018 te ontzien, waarom moeten zij in 2017 dan nog meedoen aan het reductieplan? Moeten grondgebonden boeren in 2017 gedwongen krimpen om vervolgens in 2018 weer ontwikkelruimte terug te krijgen? Dat lijkt mij zeer onwenselijk. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Wil hij dit samen met de sector oplossen? Zal de stoppersregeling niet vooral worden benut door kleinere grondgebonden bedrijven? Wordt de pijn wel eerlijk verdeeld? Hoe wordt gegarandeerd dat de pijn van de maatregelen niet te eenzijdig terechtkomt bij, bijvoorbeeld, jonge boeren?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik hoor van mevrouw Dik-Faber een wereld aan vragen. Heeft zij ook opvattingen? Die had zij eerder wel. Zij vond dat grondgebonden bedrijven ontzien moeten worden. Nu hoor ik vragen. Of moet ik die opvatten als retorische vragen? Dat antwoord zou ook helder kunnen zijn. Is mevrouw Dik-Faber het met me eens dat die grondgebonden bedrijven ontzien moeten worden, dat dit niet alleen geldt voor de wet die pas na 1 januari 2018 ingaat maar dat die bedrijven ook in 2017 al moeten worden ontzien?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
GroenLinks heeft het amendement gezien dat door mijn fractie is ingediend om grondgebonden bedrijven te ontzien. Dat geldt voor het wetsvoorstel dat op 1 januari 2018 ingaat. Voor 2017 hebben we een sectorplan. Dat plan heeft geen juridische status. Daar kunnen we als Kamer dus ook niet op sturen. De heer Grashoff kan mij vragen of ik het ergens mee eens ben. Ja, dat ben ik met hem eens. Maar heb ik vervolgens instrumenten om daarop te sturen? Die heb ik niet. Het enige wat ik kan doen, is de staatssecretaris vragen om met de sector afspraken te maken om het plan voor volgend jaar in overeenstemming te brengen met het wetsvoorstel zoals de Kamer dat zal vaststellen. Ik heb er vertrouwen in dat de sector die stap wil zetten op basis van wat ik zojuist in de media aan eerste berichten daarover heb gelezen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is toch wat vreemd. Dat was natuurlijk ook waar mijn bijzondere interesse vanmiddag naar uitging en waar ik die brief van de staatssecretaris over gevraagd heb. Die komt met een nietszeggend antwoord terug dat er nog niets veranderd is. Moet mevrouw Dik-Faber dan niet gewoon samen met mij de conclusie trekken dat we de staatssecretaris een heldere opdracht meegeven? Of hij regelt het bij wet in 2017. Dat kan natuurlijk prima. De vragen van mevrouw Dik-Faber over niet-verhandelbare rechten zijn glashelder. Of wij sturen de staatssecretaris terug naar de onderhandelingstafel. Hij heeft natuurlijk wel een positie. Er is, verdorie, 25 miljoen belastinggeld mee gemoeid. Het kan toch niet zijn dat wij er dan geen positie in zouden hebben om tot een goed akkoord te komen?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dit is een herhaling van zetten van vorige week. Vorige week heeft de heer Grashoff precies dezelfde vragen aan mij voorgelegd. Ik ga nu ook precies hetzelfde antwoord geven. De 23 miljoen is inderdaad een onderdeel van het akkoord, maar dat bedrag is georganiseerd voor de stoppersregeling. Die stoppersregeling staat verder niet ter discussie. Wij stellen de grondgebondenheid wel ter discussie. Daar zit geen rijksgeld in. Zoals ik al zei: het plan heeft geen enkele juridische status. Het enige wat wij kunnen doen, is het doen van een appel aan de staatssecretaris om met de sector in overleg te gaan en een appel aan de sector om hier verantwoordelijkheid in te nemen en zijn plan af te stemmen op de wet zoals wij die gaan vaststellen. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. Dat lijkt me het meest logisch. Anders krijgen de boeren in 2017 met een plan te maken dat niet goed in lijn is met de wet die in 2018 zal ingaan. Dat lijkt me ook onbehoorlijk.
Ik vervolg mijn betoog en kom te spreken over beide wetsvoorstellen. Op 1 januari 2018 zal de generieke korting in het fosfaatrechtenstelsel in werking treden. Eerder meldde de staatssecretaris dat de korting op 4% tot 8% zou uitkomen. Omdat de overdracht van rechten en dus de afroming in 2017 niet mogelijk is, zal de korting hoger uitvallen. Dat is pijnlijk. Heeft de staatssecretaris een indicatie? Kunnen wij ervan uitgaan dat het wetsvoorstel met fosfaatrechten en een generieke korting ook pas ingaat als er een onderhandelingsresultaat is over de derogatie in Brussel?
Ik heb een amendement ingediend om de Algemene Maatregel van Bestuur over de generieke korting voor te hangen aan de Kamer, zodat de Kamer er nog over kan spreken. Het is een cruciaal onderdeel van deze wet. Ik hoor graag een reactie op dat amendement.
Het verbaast mij dat grondgebonden bedrijven niet worden ontzien bij de generieke korting. De grondgebonden melkveehouders hebben part noch deel aan de ontstane situatie. Het zijn bedrijven die binnen de grenzen van de mestafzet op eigen grond zijn blijven werken, ook na de afschaffing van het melkquotum. Al jarenlang is duidelijk, ook voor de sector zelf, dat de toekomst van de melkveehouderij grondgebonden is. Het is voor de ChristenUnie onbestaanbaar dat deze toekomstgerichte bedrijven de dupe worden van een korting op hun fosfaatrechten. Ik heb daarom samen met mevrouw Koşer Kaya een amendement ingediend om grondgebonden bedrijven te ontzien. Dit is een cruciaal amendement voor mijn fractie. Ik hoop op de steun van de staatssecretaris en van de Kamer.
Vandaag ligt ook het wetsvoorstel Wet grondgebonden groei melkveehouderij voor. Wat de ChristenUnie betreft staat de wetgeving in het teken van het bevorderen van regionale kringlopen. Regionale voer-mestcontracten kunnen een mooie oplossing zijn, zowel voor de samenwerkende boeren als voor het milieu. Het is belangrijk dat mestafzet bij akkerbouwers in de nabije omgeving in mindering kan worden gebracht op het melkveefosfaatoverschot. De staatssecretaris ziet hier echter geen aanleiding toe, zo blijkt uit de schriftelijke vragenronde. Hij houdt vast aan de bepaling dat de ondernemer de beschikkingsmacht over de grond moet uitoefenen. Waarom laat hij de kans liggen om duurzame mestafzet in de regio te belonen?
De heer Geurts en ik hebben een amendement ingediend om de voer-mestcontracten wettelijk te borgen in de regio, met een afstandscriterium van 20 kilometer. Voor biologische bedrijven zou een uitzondering kunnen gelden, omdat zij alleen mest mogen afzetten bij andere biologische bedrijven. Ik wil daarop graag een reactie van de staatssecretaris.
De heer Graus (PVV):
Volgens mij zou de wereld er beter uitzien voor eenieder, ook hier op de publieke tribune, als er wat meer naar mij en professor Dijkgraaf geluisterd zou worden, want ik en professor Dijkgraaf hebben een motie ingediend, vorig jaar al, waarin stond: "verzoekt de regering, in samenspraak met de sector, regionale kringloop van mest en voer te bevorderen of mogelijk te maken voor de eventuele knelgevallen." Wie stemde daartegen? De ChristenUnie. Ik vind het onbegrijpelijk.
Ik kom terug op dat andere, want ik heb even mijn huiswerk gedaan. Een motie over de effecten van generieke korting op melkbedrijven: de ChristenUnie was tegen. Het laten prevaleren van de belangen van de agrarische ondernemers en rekening houden met hun primaire levenbehoeften en hun grote bijdrage aan het Nederlands bruto nationaal product: de ChristenUnie was tegen. Het terugdraaien van de verplichting tot kapitaalintensieve luchtwassers: de ChristenUnie was tegen.
De voorzitter:
Hoeveel moties hebt u?
De heer Graus (PVV):
Ik heb er meer dan 100, maar ik heb er maar een paar bij me. "Verzoekt de regering, af te zien van verdere implementatie van Natura 2000", u weet wel, die nekslag voor de boeren: de ChristenUnie was tegen. Ik kan er zo 100 pakken. Het is ongelooflijk, echt waar. Het aanmerken van ontlasting van landbouwhuisdieren als zeer waardevolle bouw-, grond- en energiestof, rijk aan fosfaten, al in 2014: de ChristenUnie was tegen. Het is leuk om hier laarzen op uw bankje te zetten, maar die boeren trappen er echt niet in, hoor, sorry!
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dat was een hele trits aan moties. Ik ga ze niet allemaal langs. Ik weet niet meer waarom ik tegen de motie over de kringloop heb gestemd. Het komt mij heel vreemd voor dat wij daartegen gestemd hebben, want zolang ik in de Kamer zit, inmiddels vier jaar, steun ik de inzet op het sluiten van regionale kringlopen. Dat is voor mij ook de reden waarom ik met betrekking tot de regionale kringlopen amendementen heb ingediend over de kringloopwijzer en mest-voercontracten.
Ik vervolg mijn betoog, dat lijkt mij verstandig. Wij gaan hier vast tijdens de schorsing over praten bij ons taartje vanwege het tienjarig jubileum.
Ik kom op de kringloopwijzer. Die is in de praktijk een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering van melkveehouders en biedt mogelijkheden om bedrijfsspecifiek te verantwoorden en kringlopen op een verantwoorde manier te sluiten. Op die manier kunnen bedrijven binnen het stelsel van fosfaatrechten minder fosfaat produceren en toch voldoende melk blijven produceren. De heer Geurts en ik hebben een amendement ingediend om de kringloopwijzer wettelijk te borgen, zodat deze gelijktijdig met de invoering van fosfaatrechten kan worden benut.
Dan kom ik op de peildatum. Met de vertraging die het wetsvoorstel heeft opgelopen en het uitstellen van de ingangsdatum komt de peildatum van juli 2015 steeds verder in het verleden te liggen. Daarmee gaat de meting van het aantal stuks vee op 2 juli 2015 enorme consequenties hebben voor de situatie na tweeënhalf jaar. Dit levert veel onrechtvaardige situaties op. De peildatum valt als een hakbijl in de sector neer. Ziet de staatssecretaris ook dat de peildatum van 2 juli 2015 voor sommige bedrijven zeer nadelig uitpakt, bijvoorbeeld omdat zij net op deze datum een mindere bezetting hadden? Bij het melkquotum werd bijvoorbeeld een jaargemiddelde aangehouden. Ik heb daarom een amendement ingediend, om ondernemers de keuze te laten om het gemiddelde over een halfjaar doorslaggevend te laten zijn als dit gunstiger uitpakt dan de huidige peildatum.
Dit wetsvoorstel leidt tot veel disproportionele situaties bij individuele bedrijven. We hebben veel schrijnende verhalen gehoord en gelezen via gesprekken, e-mails en ook de hoorzitting in de Kamer. Zo'n 20% van de melkveehouders had bijvoorbeeld op de peildatum melkvee of jongvee in het weideseizoen uitgeschaard naar grond van derden. Bij deze bedrijven komt de klap het hardst aan. De eigenaar van de dieren krijgt uiteindelijk niet de fosfaatrechten. Waarom kiest de staatssecretaris niet voor een eenmalige regeling waarbij onderling een herverdeling van rechten kan worden afgesproken? Dit zou ook een oplossing zijn voor terreinbeherende organisaties die willen blijven samenwerken met boeren die hun vee willen uitscharen. Graag een reactie daarop. Veel boeren die grondgebonden willen groeien en investeringen hebben gedaan in uitbreidingsplannen, bijvoorbeeld in het halfjaar voorafgaand aan de aankondiging van het fosfaatrechtenstelsel, zien hun investeringen in rook opgaan. Deze bedrijven krijgen een zware financiële klap.
De knelgevallenregeling in de wet is wat de ChristenUnie betreft nog te beperkt. Ik heb het amendement van de heer Geurts medeondertekend om meer ruimte te bieden in de knelgevallenregeling, in het bijzonder door een adviescommissie in te stellen die naar individuele casussen kijkt. De invoering van fosfaatrechten kan ertoe leiden dat allerlei personen profiteren behalve de gezinsbedrijven met toekomst. Ik noem tussenpersonen, juristen, stoppende boeren et cetera. Hoe wil de staatssecretaris dit voorkomen? Ik noem ook het verliezen van rechten. Is de verliezer verplicht om een minimumhoeveelheid fosfaat zelf te produceren? Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat bedrijven jarenlang wachten met het verkopen van fosfaatrechten, wachtend op een gunstige prijs?
Ik kom op de fosfaatbank. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat de fosfaatbank gericht wordt ingezet op de belangrijkste doelen: grondgebondenheid en daarmee weidegang, en jonge boeren. Ik heb samen met de heer Geurts een amendement ingediend om de doelen van duurzaamheid en dierenwelzijn te schrappen, niet omdat die onbelangrijk zijn, maar omdat het fosfaatrechtenstelsel niet bedoeld is om deze doelen na te streven.
Dan nog wat vragen over de eigendomstoets. Gaat de wet de proportionaliteitstoets doorstaan? Leidt de generieke korting niet tot ongewenste inmenging in het eigendomsrecht? Kunnen ondernemers later geen beroep doen op excessive burden? Kan de afroming bij overdracht ook nadat we onder het fosfaatproductieplafond zijn gekomen de eigendomstoets wel doorstaan? Dan hebben we immers de situatie dat de fosfaatbank alleen maar gebruikt wordt voor andere doelen dan het behoud van de derogatie. Mijn fractie heeft daar wel moeite mee.
De ChristenUnie vindt het fosfaatrechtenstelsel een pijnlijke maar noodzakelijke kortetermijnoplossing om de derogatie te behouden. Toch vraag ik de staatssecretaris of hij de verantwoording wil gaan wijzigen voor de toekomst. Wordt de Nitraatrichtlijn eigenlijk wel overschreden? Meten we wel goed? Waar komt de overschrijding vandaan? Is dat alleen van de landbouw of spelen ook andere factoren een rol? De verschillen per regio in Nederland zijn groot. Volgens het RIVM voldoen de nitraatconcentraties in de veengebieden en in de kleiregio al ruimschoots aan de doelstelling, omdat die gronden meer nitraat afbreken. Bij zandgronden zit de nitraatconcentratie al dicht bij de doelstelling. Over het algemeen daalt de nitraatconcentratie in Nederland. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris dit in Brussel ter sprake zal brengen. Bovendien vraag ik de staatssecretaris om een evaluatiemoment in te bouwen in 2017, tegelijk met de termijnen voor het actieprogramma rondom de nitraatrichtlijnen.
Ik rond af. De melkveehouderij is een sector om trots op te zijn. In de IJsselhallen zei de staatssecretaris tegenover honderden melkveehouders: ik ga knokken voor de melkveehouderij. Ik hoop dat hij die woorden vandaag herhaalt, en dat niet alleen. Ik hoop dat hij die woorden ook omzet in daden. Dank u wel.
De heer Van Gerven (SP):
De SP heeft een amendement ingediend met betrekking tot de fosfaatbank. Wij stellen voor om de rechten niet verhandelbaar te maken, maar te gunnen. Dat doen wij omdat zo'n recht per koe wel €5.000 kan bedragen als we het verhandelbaar maken. Als we dat invoeren en het hebben over de melkveehouderij, worden alle bedrijven in totaliteit zo'n 7 miljard of nog meer duurder. Dat bedrag moet op de een of andere manier worden terugverdiend. Wat is de visie van de ChristenUnie op dat probleem en wat vindt mevrouw Dik-Faber van het amendement van de SP?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil het amendement nog goed bestuderen. Ik heb deze zaak ook eerder in debatten aan de orde gesteld, omdat ik inderdaad zie dat wij geld investeren in papier. Wat je investeert in papieren fosfaatrechten, kun je niet investeren in grond of andere zaken. Er is mij dus ook veel aan gelegen dat de prijs van fosfaatrechten niet te hoog wordt opgestuwd en dat niet te veel geld naar tussenpersonen gaat. Die vraag heb ik vandaag gesteld. Om er echter helemaal geen prijs aan te hangen, vind ik ook weer een stap te ver gaan. Dan sluit je ook niet aan bij het ondernemerschap in de melkveehouderij in Nederland. Ik wil nog heel goed kijken naar dat amendement, maar ik zie hier wel een paar hobbels. Laten we samen kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat die prijs niet te hoog wordt, want ik snap het punt dat de heer Van Gerven hier aan de orde stelt.
De voorzitter:
De interrupties moeten kort zijn en de antwoorden ook.
De heer Van Gerven (SP):
We hebben wel een belangrijk debat en iedere afgevaardigde doet zijn interrupties op zijn eigen manier en in zijn eigen stijl.
De voorzitter:
Het staat in het Reglement van Orde. Het moet echt kort.
De heer Van Gerven (SP):
Zeker, voorzitter, maar ik meen ook een zekere kijk van u op mijn interrupties te bespeuren, laat ik het zo maar even formuleren.
Ik ga nog even door op het onderwerp. Mevrouw Dik-Faber heeft gelijk dat we niet moeten investeren in papier. Geld moet niet verdwijnen in papier, in windhandel. Anders gaan er allerlei mensen aan verdienen, en wie betaalt de rekening? Dat zijn de boeren zelf, die rechten moeten kopen. Uiteindelijk is het misschien de consument, die meer moet betalen voor zijn melk of wat dan ook. Dat moet terugverdiend worden. Zou het, gezien de problemen die er zijn, niet ook voor de langere termijn beter zijn dat de overheid een soort vergunningsstelsel invoert op basis van een aantal criteria? Dan vervallen we niet in ongewenste handel, die er alleen maar toe leidt dat de boeren die veel geld hebben, groeien, terwijl de boeren die weinig geld hebben, de dupe worden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik zie wel het punt dat je moet voorkomen dat die fosfaatrechten een enorm hoge prijs hebben. Alles wat je daaraan uitgeeft, kun je immers niet aan andere zaken uitgeven. Maar om dat nu helemaal via de overheid te laten lopen, met een fosfaatbank die door de overheid wordt beheerd ... Dan ben je als ondernemer afhankelijk van de overheid, of zij je de ruimte gunt om je bedrijf te ontwikkelen. Dat is toch echt een visie waarvan ik ver weg wil blijven. Misschien is het een visie die de SP wel voorstaat: een grote rol voor de overheid, en bedrijven afhankelijk maken van de overheid als het gaat om groeimogelijkheden. Dat is niet wat de ChristenUnie wil. Dan kom je toch op de verhandelbaarheid van rechten. Dan wordt er inderdaad een prijs aan verbonden. Laten we samen kijken hoe we prijsstijgingen zo veel mogelijk kunnen voorkomen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Terecht legt mevrouw Dik-Faber aan het eind de focus op de waterkwaliteit. Het gaat eigenlijk niet om het fosfaat, maar om de kwaliteit van het water. Als die fosfaatrechten nodig zijn om die derogatie binnen te halen, zou het dan niet verstandig zijn om te werken met tijdelijke rechten?
De voorzitter:
Kijk, het kan wel, een korte interruptie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Hij was zo kort dat ik de vraag niet helemaal goed begrijp.
De voorzitter:
Heel kort!
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik zal het uitleggen. Als je zegt dat het voor de langere termijn om de drinkwaterkwaliteit gaat, dan moet je op dat vlak maatregelen nemen. We weten dat fosfaatrechten de drinkwaterkwaliteit niet echt helpen, want waar waterproblemen zijn, zijn geen koeien. Als jij die fosfaatrechten tijdelijk nodig hebt om de derogatie binnen te halen, houd die fosfaatrechten dan tijdelijk en kies niet voor een oneindig systeem, waardoor ze peperduur worden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik vind inderdaad ook dat er een evaluatie in de wet moet komen. Ik ga me er nog in verdiepen of er ook een einde aan moet komen. Maar ik ben het eens met de heer Dijkgraaf dat we uiteindelijk naar een stelsel toe moeten dat stuurt op die waterkwaliteit.
Ik wil nu een stelsel van fosfaatrechten. Ik denk dat zo'n stelsel belangrijk is voor het behoud van de derogatie. Maar laten we in de tussentijd niet stilzitten en laten we bekijken hoe we de waterkwaliteit voor de toekomst kunnen borgen. Dat kan ook op een andere manier dan met een stelsel van fosfaatrechten. De heer Dijkgraaf legt mij nu de vraag voor of we dan niet al met een einddatum moeten komen. Dat wil ik bekijken. Ik weet dat nog niet. Maar ik vind dat we uiteindelijk wel realistisch moeten zijn. Ik zie het knelpunt dat de heer Dijkgraaf aan de orde stelt.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ja, want dit is wel van belang. Of die fosfaatrechten nou €5.000 of €2.000 gaan kosten, het maakt wel uit hoe lang de periode is. De grootte van de impact hangt af van de levensduur van die fosfaatrechten.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ja.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Er is inhoudelijk geen enkele reden om aan de gang te gaan met fosfaatrechten zonder einde. Als ik het goed begrijp, vindt mevrouw Dik-Faber dat ook. Nee, we moeten dit doen voor een bepaalde periode. Daarna gaan we ons lekker focussen op waar het echt om gaat, namelijk die waterkwaliteit.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik ga ernaar kijken. Ik heb gehoord wat de heer Dijkgraaf zei en ik beloof hem dat ik het ga bekijken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik hoor mevrouw Dik zeggen dat zij vindt dat die fosfaatrechten niet te duur mogen worden. Als je kiest voor verhandelbare rechten, impliceert dat volgens mij gewoon dat de prijs bepaald wordt door de markt. Als je dat niet wilt, moet je niet kiezen voor verhandelbare rechten. Als er gehandeld wordt, wordt de prijs bepaald op de markt. Dat is het kenmerk van handel. Is mevrouw Dik-Faber het dus met mij eens dat zij hier iets onmogelijks wil? Zij wil namelijk wel rechten die verhandelbaar zijn, maar zij wil tegelijkertijd de prijs in de hand houden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik zie het punt dat de heer Grashoff naar voren brengt. Ook de heer Van Gerven heeft dat naar voren gebracht. Ik hoor ook de heer Dijkgraaf zeggen: laten we er met elkaar voor zorgen dat de prijs van die fosfaatrechten niet te hoog oploopt. Dat is ook mijn ambitie. Ik steun echter niet het voorstel van de SP waarin de overheid hierbij een grote rol krijgt. Laten we met elkaar bekijken hoe we het fosfaatrechtenstelsel zo kunnen inrichten dat het niet te duur wordt en dat er niet te veel tussenpersonen bij betrokken raken. Ik heb eerder een beurssysteem voorgesteld. Dat voorstel heeft de Kamer tot mijn spijt niet geaccordeerd. Ik wil dit debat vanavond met de staatssecretaris en met andere partijen ingaan met het voornemen, daar een oplossing voor te bedenken. Maar ik weet niet zeker of de oplossing van de heer Grashoff ook de mijne is.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Experts hebben allang voorspeld dat die prijs zo'n beetje tot €5.000 of €6.000 per koe kan oplopen. Dat zal het ook heus wel worden. Dan zal ik de discussie met mevrouw Dik-Faber aangaan en haar herinneren aan haar woorden. Want dit gaan we niet stuiten.
Een andere oplossing zou kunnen zijn om wel degelijk voor niet-verhandelbare rechten te kiezen. De heer Van Gerven heeft daar een voorstel voor gedaan. Ik heb zelf een amendement ingediend om het daarmee ook mogelijk te maken om al in 2017 regelgeving te hebben. Dan weten we dus zeker dat we aan de regels rond het fosfaatplafond voldoen. De klem bij de Europese Commissie zit immers op die verhandelbaarheid. Als wij kiezen voor niet-verhandelbare rechten, kunnen we wél in 2017 een rechtenstelsel invoeren. Dat zou enorm veel meer zekerheid geven. Is mevrouw Dik-Faber geïnteresseerd in dat amendement? Hoe denkt zij daarover?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik denk dat het een illusie is om nu met wet- en regelgeving te komen die voor 2017 moet gaan gelden. Ik denk gewoon niet dat dat een reële optie kan zijn.
De heer Grashoff heeft het ook over niet-verhandelbare rechten. Een keuze daarvoor zou betekenen dat je met een fosfaatbank gaat werken en dat er een grote rol voor de overheid komt. Boeren worden dan voor wat betreft de bedrijfsontwikkeling te afhankelijk van de overheid. En dat wil ik niet. GroenLinks en de SP hebben wat dat betreft echt een andere visie op het stelsel van fosfaatrechten dan de ChristenUnie heeft.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. De toekomst van de melkveehouderij staat op het spel. Dat is een heel ernstige zaak. Niet voor niets zit de publieke tribune op dit moment helemaal vol. Er zitten mensen die zich zorgen maken. Zij maken zich terecht zorgen, want de overheid heeft het knap laten afweten. Zij heeft het niet alleen in de afgelopen anderhalf jaar knap laten afweten, maar ook in de jaren daarvoor. Zij heeft het knap laten afweten. Er zijn foute beslissingen genomen. Er is fout op fout gestapeld. Daarmee heeft de overheid een situatie gecreëerd waarin heel veel mensen in de problemen zijn gekomen. Nu zal die overheid dat moeten oplossen. Dat zullen we dus niet anders kunnen doen dan met de inzet van veel belastinggeld. Laat het duidelijk zijn: ook de fractie van GroenLinks vindt nu dat dat belastinggeld erin gestoken moet worden. We kunnen het namelijk niet maken — anders zal de rechter ons wel tot de orde roepen — om als gevolg van het noodzakelijke beleid nu mensen financieel totaal door het putje te laten gaan. Ja, we zullen dat geld erin gaan steken. Wat mij betreft tandenknarsend, maar we zullen dat doen, ook met steun van mijn fractie.
De toekomst van de melkveehouderij staat in nog veel meer opzichten op het spel. Het gaat niet alleen om dé melkveehouderij, maar ook om de vraag wélke melkveehouderij we willen. De staatssecretaris zei in de begrotingsbehandeling dat hij een stip op de horizon voor natuurinclusieve landbouw wil. Natuurinclusieve landbouw is grondgebonden landbouw. Dat is klip-en-klaar. Er is maar één richting: als je natuurinclusief wilt worden, moet je in elk geval de kringlopen sluiten. Als je de kringlopen wilt sluiten, is er dus een grens aan de veestapel. Die grens wordt bepaald door de grond, door de bodem, zowel qua voer als qua mest. Dan kom je een slag verder.
Wat we nu aan het doen zijn, leidt opnieuw niet in die richting. Waar de stip nooit in één keer bereikt kan worden — zelfs GroenLinks vindt niet dat dat kan — zul je kansen moeten benutten om ten minste in die richting te bewegen als er zich een wijziging voordoet of als je moet ingrijpen. Dat gebeurt niet. In het voorliggende wetsvoorstel wordt dat niet geregeld. Daarin wordt de bescherming van de grondgebonden sector en de biologische sector niet geregeld. In het voorliggende sectorakkoord wordt dat evenmin geregeld.
Een stukje historie: het melkquotum. Het is altijd heel flauw, maar ik kan niet anders zeggen dan "I told you so". Ik heb in 2011 bij herhaling gezegd dat de afschaffing van het melkquotum zou gaan leiden tot een enorm overschot aan melkproductie. Maar ik was een sombermans, het klopte allemaal niet en noem maar op. Het ging nog harder dan ik had gedacht. Op het moment dat het melkquotum formeel werd afgeschaft, 1 april 2015, was het overschot op het fosfaatplafond er al. Het duurde nog even voordat dat doordrong tot de overheid. Toenmalig staatssecretaris Sharon Dijksma stuurde vervolgens in juli een brief: stop, stop, stop, want we moeten maatregelen nemen! Maar iedereen wist dat er allang op geanticipeerd was met de bouw van nieuwe stallen en met jongvee en dat het er gewoon zat aan te komen.
Als de staatssecretaris hier net als in de begrotingsbehandeling zegt dat we het niet wisten en dat er rapporten lagen waarin stond dat het allemaal wel meeviel, dan is dat niet waar. Melkveehouders produceerden alleen al in het laatste quotumjaar, dus nog voor afschaffing, 4% meer melk dan was toegestaan. Ze accepteerden een boete van 132 miljoen. Die namen ze voor lief, want ze dachten: ach, het quotum gaat vervallen en dan komen de gouden bergen.
Ik vond het al een beetje gek dat de staatssecretaris vorige week zei: we hebben het echt niet zien aankomen en de rapporten waren allemaal gunstig. In 2010 stelde het Planbureau voor de Leefomgeving in Welke veestapel in Nederland? al dat er rekening moest worden gehouden met een toename van de melkproductie met 20% en van de mestproductie met 10%. Dat lijkt me glashelder. In 2011 gaf hetzelfde PBL aan dat er onvoldoende garanties waren dat de toename kon worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking. Er waren wel degelijk waarschuwingen. In 2014, zo horen wij van een van onze experts, Frits van der Schans van het CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu), werd het ministerie van I en M door hem gewaarschuwd, maar die informatie was daar niet welkom.
Ik vind dat de staatssecretaris nu een eerlijk antwoord moet geven op de kwestie van het aankomende probleem van de melkoverschotten en het overschrijden van het fosfaatplafond. Het kan niet zo zijn dat we hier om de hete brij heen draaien. We moeten de blik naar voren wenden, maar we moeten ook eerlijk kijken naar wat er gebeurd is.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik samen met collega Dijkgraaf een motie ingediend om in elk geval een evaluatieonderzoek te laten doen. Dat lijkt me logisch. Als het echt ernstig is, grijpen we naar het middel van de parlementaire enquête. Zover wil ik niet gaan. Maar een beetje degelijk onderzoek is toch wel het minste wat je dan kunt doen. Die motie werd weggestemd. Is dit de bekende politieke cynische logica, namelijk dat de middenpartijen VVD, CDA en Partij van de Arbeid een, om in zuiveltermen te spreken boterberg op hun hoofd hebben als het gaat om het vrijgeven van het melkquotum?
Mijn fractie is van mening dat het proces tot aan de overschrijding van het fosfaatplafond buitengewoon slordig is verlopen. Het was voor die overschrijding too little, too late. We hebben zelfs heel lang gedebatteerd over een wet grondgebonden groei melkveehouderij. Een krachteloze wet, een wet die niet deed wat hij moest doen, maar wel een wet die de sector veel regels oplegde. Geeft de staatssecretaris toe dat deze wet too little, too late was? Na het vaststellen van de overschrijding, dus na 2 juli 2015, kan het bestuurlijke proces — ik kan het niet anders zeggen — niet anders worden getypeerd dan als een aaneenschakeling van bestuurlijk geblunder en een politieke patstelling tussen twee coalitiepartijen die elkaar bijna anderhalf jaar lang bezighielden voordat ze eruit waren hoe ze een wetsvoorstel naar de Kamer moesten sturen. Anderhalf jaar! Terwijl de noodklok werd geluid in juli 2015. Vervolgens kwam men naar de Kamer met een onvoldragen wetsvoorstel. Het was zo onvoldragen dat binnen drie weken de essentie van het wetsvoorstel van tafel gehaald moest worden met een nota van wijziging, omdat de Europese Commissie oordeelde dat het een staatssteunkwestie was. Kwam dat als een donderslag bij heldere hemel? Natuurlijk niet. De staatssecretaris had natuurlijk kunnen weten dat ten minste het risico bestond dat dit als staatssteun zou kunnen worden aangemerkt. Dan treed je in een vroeg stadium in overleg en zorg je ervoor dat dit je niet overkomt.
Het is logisch dat de Europese Commissie dit beschouwt als staatssteun. Het is ook cynisch, want het is een ongewild cadeautje aan de sector. Het is alleen een cadeautje bij de start van de invoering van de stelsel. Du moment dat het is ingevoerd, is er sprake van een stukje dood geld en zodra boeren moeten uitbreiden of starten met een bedrijf, brengt het een enorme kostenpost met zich mee — dit wordt gewoon €5.000 of €6.000 per koe; mind you, mevrouw Dik-Faber, het gebeurt gewoon — zodat er geld geleend moet worden bij de bank waarover rente betaald moet worden. Dat drukt het inkomen van boeren verder naar beneden. Vervolgens zal het alleen voor degenen die stoppen wellicht helpen voor de oudedagsvoorziening. Van harte gegund, maar niet goed voor de sector. Er is dus wel degelijk een verband tussen het invoeren van weer een nieuwe loden last in deze sector en de rapporten die zeggen dat er geen bedrijfsopvolgers zijn. Natuurlijk bestaat die relatie, dat is zonneklaar.
Ik heb tot nu toe niets meer gehoord van de staatssecretaris. Hij is er nogal omheen gezeild, ook in het begrotingsdebat, namelijk dat het eigenlijk een beetje vergeten was om het tijdig bij de Europese Commissie aan te kaarten. Kan de staatssecretaris daar nog eens uitgebreid op ingaan? Hoe is dat proces verlopen? Waarom ligt het niet aan hem en aan zijn ambtelijke organisatie dat deze catastrofale fout aan het licht kwam, vijf voor twaalf? Als de staatssecretaris met zijn nota van wijziging zijn halve wetsvoorstel moet intrekken, is de volgende stap: ik stel het uit tot 2018, want ik mag geen fosfaatrechtenstelsel invoeren van de Europese Commissie. Dat is niet waar. De verhandelbaarheid mocht niet. Het zou dus prima mogelijk zijn geweest om het stelsel wel in te voeren per 2017. En als we 1 januari niet halen, maken we er 1 april van. Het fosfaatrechtenstelsel zorgt er in elk geval in 2017 voor, met zekerheid, dat we eind 2017 aan dat fosfaatplafond voldoen. Daar gaat het ons natuurlijk allemaal om. Daar willen we met elkaar echt aan werken. Daar is volgens mij iedereen het mee eens, of we nu voor- of tegenstander zijn. Laten we dit in elk geval doen. Nu is er echter voor gekozen om de polder weer te hulp te roepen en in een vrijwillig sectoraal akkoord voor 2017 de teruggang in de veestapel te regelen.
Als de afgelopen jaren iets duidelijk is geworden, is het dat sectorakkoorden weinig waarde hebben. Was het niet dezelfde agrarische sector onder aanvoering van ons aller LTO die al bij de afschaffing van het melkquotum zei: dat komt allemaal in orde; wij zorgen er binnen de sector voor dat het fosfaatplafond niet overschreden wordt en dat de productiegroei beperkt blijft? Daar is niets van terechtgekomen. Hoe komt dat? Dat is heel duidelijk: een sectororganisatie kan haar leden helemaal niet binden en een sectororganisatie wil haar leden ook helemaal niet binden. Dat leidt allemaal maar tot heel vervelende discussies En wat doen we nu? Op het moment dat het echt keihard nodig is, zeggen we: we doen het met een vrijwillig akkoord met de sector. Ik heb daar grote, grote zorgen over. Ik heb er grote zorgen over of het uiteindelijk echt gebeurt. Dat weten we niet. Het is een onzekere situatie.
Waarom kiest de staatssecretaris ervoor om opnieuw vertrouwen in de sector, overigens in een deel van de sector, te stellen met een akkoord waarvan je uit ervaring weet dat het buitengewoon tricky is? Of het nu ging om landbouwgif, imidacloprid, of weidegang of een fosfaatplafond — hoeveel afspraken hebben we wel niet gemaakt met de agrarische sector? — ze worden niet nagekomen. Dat ligt niet aan de individuele boeren die hun eigen beslissing met een eigen onderneming maken; het ligt wel aan een stelsel waarin lobbyclubs, belangenbehartigers, eigenlijk niet echt staan voor de belangen van hun achterban, een grote mond hebben, maar uiteindelijk niet leveren.
Op 18 november kregen we de brief waar dat akkoord in geregeld is. Het akkoord moet leiden tot een daling van 6,6 miljoen kilogram fosfaat. We zien dat de echt kansrijke boeren van de toekomst, biologische en grondgebonden boeren, in dat akkoord niet ontzien worden en dat zij massaal dit akkoord niet steunen. En terecht. Ze hebben part noch deel aan dit probleem, maar ze mogen er wel voor opdraaien. Ik kan mij voorstellen dat dat tot grote, grote woede leidt. Hoe is het mogelijk dat dit gebeurt in Nederland? De natuurinclusieve landbouw is een stip op de horizon van de staatssecretaris, maar op het moment dat het erop aankomt, is er geen uitzonderingspositie voor grondgebonden en biologische boeren. Voor de biologische sector geldt nog eens dat er een tekort aan productie is. Er is meer vraag naar biologische producten in Nederland dan er geleverd wordt. Maar nee, het is gelijke monniken, gelijke kappen. Maar het zijn geen gelijke monniken; het zijn heel ongelijke monniken, gelukkig maar.
Mijn fractie is er een sterk voorstander van dat we er al in 2017 met regelgeving voor zorgen dat we met zekerheid aan het fosfaatplafond gaan voldoen. Ik heb amendementen liggen om die regelgeving gewoon in te voeren, maar gelet op de bijdragen van de vorige sprekers kan ik me zo voorstellen dat het misschien niet eens een meerderheid zou halen. Dat is niet verstandig, maar het zou kunnen. Als er echter sprake is van een aanpak met een akkoord met de sector, dan zou je toch ten minste moeten willen dat dat akkoord daadwerkelijk zodanig in elkaar zit dat het in lijn met de door heel veel verschillende fracties in deze Kamer uitgesproken wens is om biologische en grondgebonden boeren te ontzien?
Ik doe iets wat niet gebruikelijk is, voorzitter. Ik dien nu in de eerste termijn een motie in. Dat doe ik, omdat ik zeker wil weten dat die een rol speelt en omdat ik ook zeker wil weten dat degenen die niet echt zin hebben om hier tot 3.00 uur vannacht te blijven zitten, in elk geval weten wat de inzet van de fractie van GroenLinks is. De motie luidt als volgt.
De voorzitter:
Nee, daar moet een meerderheid voor zijn. Het is wel gebruikelijk dat er eerst een debat plaatsvindt, want een motie begint altijd met "gehoord de beraadslaging". Na de beantwoording van de regering worden er moties ingediend. Maar als een meerderheid van de Kamer dat wil …
De heer Grashoff (GroenLinks):
Volgens mij is het gewoon mijn recht om een motie in te dienen. Ik zou niet weten waarom dat niet mag. Dan kunnen de fracties daar een oordeel over hebben.
De voorzitter:
Nee, het staat in het Reglement van Orde. Dat weet ik wel zeker, volgens mij, maar dat zoeken we even op. Ja, volgens mij! Ik geef het woord aan mevrouw Ouwehand en ondertussen wordt bekeken in welk artikel dat precies staat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Volgens mij had u gelijk. Ik was al naar voren gekomen om mijn steun te betuigen. Ik vind dat de heer Grashoff de gelegenheid moet krijgen om zijn motie nu in te dienen, want hij zal daar vast een goede reden voor hebben.
Mevrouw Lodders (VVD):
Volgens mij hebben we met elkaar afgesproken dat we hier een ordentelijk debat willen voeren, dus wat mij betreft worden moties gewoon in de tweede termijn ingediend.
De heer Geurts (CDA):
Het is mij nog niet helemaal duidelijk wat de inhoud van de motie is. Is het een motie van wantrouwen? Zo niet, dan indienen in tweede termijn.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik hecht ook aan een ordentelijk debat. De motie luidt "gehoord de beraadslaging". Laten we daar de tijd voor nemen. Dien haar in tweede termijn in.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik heb het diverse keren meegemaakt. Inderdaad is instemming van de Kamer nodig.
De voorzitter:
Instemming van een meerderheid. Het staat in het Reglement van Orde, dus ik heb gelijk.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het staat erin.
De voorzitter:
Ja.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Bij uitzondering heb ik het weleens toegestaan omdat er een heel goede reden voor was. Die goede reden hoor ik nog niet. Als de heer Grashoff echt een bijzondere reden heeft — zo is er in het verleden weleens een motie van wantrouwen ingediend in eerste termijn — dan kan het. Maar we doen het niet met gewoon een belangrijke motie. Die dienen we in tweede termijn in.
De heer Graus (PVV):
Professor Dijkgraaf, ik weet die reden. De heer Grashoff probeerde ook de tweede termijn al uit te stellen. Want mensen van GroenLinks, die reizen met de trein!
(Hilariteit)
De heer Graus (PVV):
Er rijdt dadelijk geen trein meer na twaalven. Tegen de tijd dat de heer Grashoff de motie kan indienen, rijden de treinen niet meer! Maar ik wil hem best een lift geven in een heel vervuilende BMW. Dus als hij dat wil?
De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, u kunt geen motie indienen. Ik verwijs u naar artikel 66, tweede lid van het Reglement van Orde.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb nog lang niet van alle fracties een oordeel hierover gehoord.
De voorzitter:
O. Wie is nog niet geweest? Even kijken. De heer Leenders.
De heer Leenders (PvdA):
Ik prefereer de tweede termijn voor moties.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het is gebruik dat we moties in tweede termijn indienen, tenzij er zo'n bijzondere uitzonderingssituatie dat je dit wel in eerste termijn zou willen doen. Het lijkt wel een modeverschijnsel. Ik zie dit elke keer in de Kamer tegenwoordig.
De voorzitter:
Wie heb ik nog niet gehoord? Mijnheer Van Gerven, een meerderheid wil niet dat de motie wordt ingediend, maar ik geef u toch het woord.
De heer Van Gerven (SP):
Dat u mij over het hoofd hebt gezien! Of toch niet?
De voorzitter:
Nee. Ik zou niet durven!
De heer Van Gerven (SP):
Oké. Ik stel voor om de motie gewoon in tweede termijn in te dienen, conform het Reglement van Orde. Er moet een bijzondere reden zijn om het in eerste termijn te doen, maar die heb ik nog niet gehoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Dit is buitengewoon teleurstellend, maar het is duidelijk. Ik leg mij natuurlijk neer bij wat de meerderheid van de Kamer wil, want zo werkt het spel hier. Maar ik vind het dus wel heel teleurstellend. Als de woordvoerders zeggen nog geen overtuigend argument te hebben gehoord, dan hebben zij misschien een aantal interrupties van mij bij een paar sprekers vergeten waarbij ik onduidelijke antwoorden kreeg en hebben zij misschien ook mijn verhaal nog niet helemaal tot zich door laten dringen. Dit is de essentie van waar dit debat over zou moeten gaan. Als je geen regels stelt voor 2017, dan zul je het via het akkoord op een goede, fatsoenlijke manier moeten regelen. Ik zal de motie niet voorlezen, maar in elk geval zal de regering daarin verzocht worden, opnieuw met alle relevante partijen in de agrarische sector in onderhandeling te treden teneinde dit akkoord zodanig aan te passen dat grondgebonden en biologische melkveehouders ontzien worden bij de noodzakelijke inkrimping van de melkveestapel in 2017. Dat is in elk geval het dictum van de motie, maar ik zal haar straks natuurlijk keurig via de regels indienen.
De voorzitter:
Dit was uw inbreng en geen motie.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractie is stellig van mening dat we biologische en grondgebonden boeren moeten stimuleren en niet moeten ontmoedigen. We duperen deze boeren van de toekomst al voordat het stelsel ingaat. Dat is voor mijn fractie onacceptabel. Daar komt bij dat aan het akkoord een hoog prijskaartje hangt, van 25 miljoen euro. Ik heb al eerder aangegeven dat we dit ook wat de fractie van GroenLinks betreft moeten doen. Het kan niet anders. We zullen op een fatsoenlijke manier met de mensen moeten omgaan. Maar is het niet logisch dat we daarbij een aantal eisen stellen en dat de staatssecretaris een onderhandelingspositie heeft in de richting van de sector door te zeggen: natuurlijk gaan we eruit komen met elkaar; ik ga daar natuurlijk belastinggeld in stoppen, maar ik heb ook een paar wensen die ik gewoon gehonoreerd wil zien? Wat is daar onlogisch aan? Ik denk dat de staatssecretaris een uitstekende positie heeft. Als wij als Kamer hem daar luid en duidelijk om vragen, dan kan ik mij niet voorstellen dat hij met niks thuiskomt.
Ik moet ook vaststellen dat niet alleen wordt ingezet op vermindering van het aantal koeien, maar dat ook wordt gekeken naar het voerspoor. Op zichzelf is het niet vreemd om ook naar het voer te kijken, maar ten dienste van wat? Is dat ten dienste van de mogelijkheid om toch het aantal koeien verder te laten groeien? Dat kan, maar dan ligt de volgende teleurstelling op de stoep. De Nederlandse landbouw draagt voor 13% bij aan de CO2-uitstoot. Dan hebben we ook nog het klimaatakkoord van Parijs. Als we de sector opnieuw totaal willen frustreren door maatregelen te nemen die leiden tot een uitbreiding van de veestapel, terwijl de komende jaren ook de CO2-reductie in de landbouw fors ter hand genomen zal moeten worden — daar ontkomen we op basis van de verdragsverplichtingen van Parijs niet aan — moeten we nu vooral inzetten op het verhogen van het fosfaatplafond en het voerspoor zodanig inzetten dat er meer dieren uit komen. Een kilo methaangas staat voor 25 kilo CO2. Het is niet voor niets dat de landbouw ook een belangrijke rol speelt in het klimaatdebat. Ik wil het niet op mijn geweten hebben als we hier volgend jaar of over twee jaar weer zitten met een volle publieke tribune, omdat we met elkaar moeten vaststellen dat het onontkoombaar is om de veestapel in te krimpen. Ik zou ook niet weten hoe ik het aan de belastingbetaler moet uitleggen dat er toch weer belastinggeld tegenaan gegooid zou moeten worden. Zo zal het dan namelijk gaan.
Wij horen voorbijkomen dat er een idee zou zijn om het sectorpakket algemeen verbindend te verklaren. Aan de andere kant wordt echter door diverse specialisten gezegd dat dit helemaal niet kan, dat dit juridisch helemaal niet houdbaar is. Zou de staatssecretaris ons omstandig kunnen uitleggen hoe hij het ziet met die algemeenverbindendverklaring? Wil hij dat nu echt doen? Hoe houdbaar is dat?
Ik heb al aangegeven dat mijn fractie een belangrijk voorstander van wetgeving is. In 2017 kan wetgeving worden ingevoerd als je niet uitgaat van verhandelbare rechten maar wel van rechten. Dan zit je natuurlijk in het dilemma dat de overheid dan een sturende rol heeft. Mevrouw Dik-Faber heeft daar in haar antwoord dingen over gezegd. Dat klopt, maar wat moet nu het zwaarst wegen? Wat moet nu voor de komende tijd het zwaarst wegen? Als er vrees is voor een te grote overheidsinvloed, kunnen we dat dan niet regelen? Kan daar niet een commissie van wijzen op worden gezet om vanuit een fosfaatbank dan weer rechten toe te delen? Kan daar niet in samenwerking met de sector een deal over gesloten worden om dat op een verantwoorde manier te doen, zodat die sector met steun van regelgeving daadwerkelijk kan bijdragen aan zijn eigen doorontwikkeling? Wat mij betreft, zou dat kunnen en zou ik daar een voorstander van zijn.
In de wet komt straks te staan dat als fosfaatrechten verhandeld worden 10% wordt afgeroomd en in een fosfaatbank terechtkomt. Kan de staatssecretaris mij nog eens uitleggen waarom gekozen is voor 10%? Waarom niet een hoger of een lager percentage? Is het voldoende om de uitbreiding van grondgebonden biologische boeren dan mogelijk te maken? Waarom hebben we eigenlijk nog steeds helemaal geen criteria ontvangen waarop die fosfaatrechten dan worden uitgegeven? Zal dat misschien ook weer het wantrouwen voeden in de sector als we hier eerst de regels vaststellen en later aan de essentie van die fosfaatbank toekomen? Ik vind dat niet heel vertrouwenwekkend. En waarom bij AMvB en niet bij wet? Het lijkt me logisch als je zo'n wezenlijke verandering doorvoert dat dit parlement daar tenminste een wet voor moet aannemen.
We hadden gevraagd om cijfers, en die cijfers wilden we hebben omdat we willen weten wat het aandeel is van het aantal grondgebonden bedrijven in Nederland en dus ook van het aantal koeien dat staat op die grondgebonden bedrijven. Dan kunnen we kijken wat de echte consequenties zijn als je die groep zou uitzonderen. Wat betekent dat dan? De staatssecretaris kon die cijfers eerst niet leveren. Toen werd het heel laat en kregen we ze vanmorgen. Uiteraard was de set cijfers zodanig dat we dit aandeel er niet uit konden halen. Dat leidt bij mij toch wel tot een diepe zucht. Wordt het parlement nu in de gelegenheid gesteld om op een goede manier zijn werk te doen of wordt het gewoon tegengewerkt? Deze cijfers zullen toch op het departement beschikbaar moeten zijn, zo vraag ik de staatssecretaris. Dat kan toch niet anders? Er worden toch ergens ook rekensommen gemaakt van de consequenties voor de verschillende deelsectoren? Ik kan het me niet voorstellen, maar wij hebben ze niet gehad.
Ik ben bang dat we uiteindelijk, aan het eind van dit traject, met een onzekere situatie voor de sector en voor ons allen de toekomst in 2017 ingaan. Het is onzeker of we de derogatie kunnen vasthouden. Het is ook onzeker of we boeren nog meer in problemen moeten brengen met draconische extra maatregelen, die we dan misschien toch moeten nemen. Het is ook onzeker of de toekomst van de melkveehouderij inderdaad in de duurzame richting gaat of helemaal niet in die richting. Dat is onzeker, maar ook mijn analyse is dat we met deze maatregelen de verkeerde kant op boeren.
Mijn fractie zal het wetsvoorstel en het sectorakkoord zo niet steunen. We willen graag een fosfaatrechtenstelsel invoeren, omdat we denken dat dit onontkoombaar is. We willen daar 25 miljoen belastinggeld aan besteden, niet graag, maar omdat het noodzakelijk is, maar niet onder deze condities en met dit wrakkige wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Ouwehand, namens de Partij voor de Dieren. Voor de mensen op de publieke tribune; mevrouw Ouwehand heeft 60 minuten spreektijd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Als iemand tussentijds behoefte heeft aan een plaspauze, dan hoor ik het wel.
You can fool all the people some of the time and some of the people all the time, but you can not fool all the people all the time. Abraham Lincoln wist dat al. Je kan veel mensen tijdelijk voor de gek houden, je kan sommige mensen altijd voor de gek houden, maar je kan niet alle mensen altijd voor de gek houden. Wie dacht u nou eigenlijk voor de gek te kunnen houden, vraag ik aan de VVD, de Partij van de Arbeid, de PVV, het CDA, de SGP en de ChristenUnie. Wie dacht u nou voor de gek te kunnen houden? De boeren? Als ik een boer was, zou ik dik beledigd zijn dat deze partijen zo'n lage dunk hebben van mijn kritische vermogens.
De heer Geurts (CDA):
Ik ben persoonlijk aangesproken, dus ik dacht: laat ik maar even naar de interruptiemicrofoon gaan. Ik heb een vraag aan mevrouw Ouwehand. Afgelopen weekend had zij partijcongres. Als ik goed geïnformeerd ben, lag daar een amendement met het voorstel om in het verkiezingsprogramma op te nemen dat 70% van de veehouderij uit Nederland zou moeten verdwijnen. Klopt dat?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Zeker. De Partij voor de Dieren staat voor een krimp van de Nederlandse veestapel. Dat is niets nieuws. Wij hebben gekeken naar verschillende randvoorwaarden die gewoon harde realiteit zijn, zoals klimaat, natuur, milieu, dierenwelzijn, voedselzekerheid en een reëel toekomstperspectief voor de boeren. Wat houd je dan over? Een veestapel van ongeveer 30% van de dieren die nu in Nederland in de bio-industrie staan.
De heer Geurts (CDA):
Ik meen me te herinneren dat op het congres werd aangegeven dat het ten minste 70% moest zijn en dat het zelfs meer mocht zijn, maar dat mevrouw Ouwehand zei: beste leden van de Partij voor de Dieren, doe dit niet, want dit komt heel erg over in de samenleving. De Partij voor de Dieren wil 100% van de veehouderij afschaffen, maar zij zet dat niet in haar verkiezingsprogramma, omdat dat te radicaal is om op papier te zetten. Dat is wel de inzet van de Partij voor de Dieren. Dan weet ik, maar dan weet ook de tribune en iedereen die meeluistert, wat de waarde is van de bijdrage van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Leuk geprobeerd. Ik zou dat misschien ook wel zo doen, als ik wat minder schaamte zou kennen, om de aandacht ervan af te leiden dat ik de boeren in grote problemen had gebracht. De Partij voor de Dieren staat voor een inkrimping van de veestapel met 70%. Er was een voorstel op het congres om de hele veehouderij af te schaffen, maar daarvan heeft ons congres gezegd dat we dat niet doen. Dit is de lijn van de Partij voor de Dieren. Die is niet nieuw. Dat de heer Geurts daar een dingetje van probeert te maken om zo stemmen te winnen bij de boeren, moet hij zelf weten. Ik denk dat boeren slimmer zijn dan dat.
De heer Graus (PVV):
Ik snap de opmerking van mevrouw Ouwehand tegenover mij niet. Ik ben al tien jaar en ook deze hele avond aan het uitleggen dat ik altijd totaal andere moties heb ingediend. Ik heb de afgelopen tien jaar een totaal andere lijn ingezet dan de partijen die mevrouw Ouwehand opnoemt. Ik snap daar dus niks van. Dat kan ik echt niet begrijpen. Ik ga het gewoon herhalen: ik ben de enige geweest die tegen Natura 2000 was en heeft gewaarschuwd voor de stroppen die onze boeren, tuinders en vissers van de Europese Unie krijgen. Ik ben de enige geweest! Hoe kan mevrouw Ouwehand nou zeggen dat ik de boeren iets raars heb voorgehouden of voor de gek heb gehouden? Dat is toch een schande?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als de heer Graus klaar is met praten, kan ik misschien antwoord geven. Wat de heer Graus doet, mag natuurlijk. Je mag tegen Natura 2000 zijn. De PVV heef niks met natuur en milieu. Snap ik. Het is echter een juridische realiteit dat Nederland zich daaraan heeft gecommitteerd. Je kunt tegenover de boeren dus wel doen alsof die regels niet bestaan, alsof je die kunt uitgummen, maar de realiteit is dat Nederland daaraan wordt gehouden. Als mensen naar het Europese Hof stappen, krijgen zij gelijk en dan moet de uit de kluiten gewassen veehouderij alsnog worden ingekrompen. Daar moeten of de belastingbetaler of de boeren zelf voor opdraaien. Ik snap wel dat de heer Graus het anders zou willen, maar hij vergeet de boeren te vertellen wat de harde realiteit is. Dan zijn het mooie praatjes: alleen maar zeggen wat de boeren willen horen en niks doen wat de boeren daadwerkelijk helpt. En daar heb ik het over.
De heer Graus (PVV):
Dat is niet waar. Ik heb net een hele riedel opgelezen waarmee ik de boeren zou helpen. De voorzitter greep nog in. Bovendien willen wij inderdaad uit de Europese Unie. Wij willen zonder de Europese Unie, maar wij zijn wel voor Europa. De producten van onze boeren zijn wereldwijd gewild. In China slaan de Chinezen elkaar de koppen in om onze melkproducten en melkpoeder te krijgen. Daar wordt zelfs de maffia voor ingeschakeld. Wij hebben een lijn. Als boeren die weten, kunnen zij kiezen op welke partij ze gaan stemmen. Stemmen zij op ons, dan weten zij wel dat de toekomst er beter uitziet. Dat is een lijn. Dat ik niet altijd mijn zin heb gekregen, daar heeft mevrouw Ouwehand een punt.
Tot slot. Er werd gezegd dat de PVV niets heeft met natuur, maar dat pik ik gewoon niet, want ik heb mij ontzettend ingezet voor natuur en voor dieren. Ik sta te boek als een van de dierenambassadeurs van Nederland. Ik heb mij juist heel erg ingezet voor natuur. Alleen, ik heb ook gezegd dat onze boeren onze natuur beheren; dat klopt.
De voorzitter:
Mijnheer Graus, u hebt uw punt gemaakt.
De heer Graus (PVV):
Daar mag mevrouw Ouwehand anders over denken, maar ik vind inderdaad dat je onze boeren ook een deel van onze natuur moet laten beheren. Dat klopt.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik heb er behoefte aan om mijn opluchting hier kenbaar te maken. Ik begrijp het zo dat, als de Partij voor de Dieren aan de macht komt, wij nog steeds ons gehaktballetje hebben en ons karbonaatje, ons biefstukje, ons glaasje melk en een plakje kaas. Dat blijft allemaal gewoon.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Wel een stukje minder, hè! Jaren geleden was het gebruikelijk om twee keer in de week vlees te eten. Dat was gezond voor iedereen. Dat zou nou mooi zijn voor de natuur, het milieu, de klimaatdoelen en het dierenwelzijn én voor een kleinschalige landbouw waarbij voldoende wordt betaald voor de producten die de boeren leveren en die regionaal worden geproduceerd. Dan kunnen boeren weer werken zoals zij dat eigenlijk het liefst zouden willen. Want je maakt mij niet wijs dat boeren gelukkig zijn met deze ratrace naar de bodem, de schaalvergroting en de intensivering. Ja, dat is waar de Partij voor de Dieren voor staat.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik ben het daar totaal niet mee eens, maar ik vind het wel een beetje een softe benadering. En daar ben dan wel weer blij mee, want dan houden wij in ieder geval nog iets over op ons bordje.
De voorzitter:
Gaat u verder, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Partij voor de Dieren vindt dat er ook een belangrijke grote persoonlijke verantwoordelijk is bij de keuze die je maakt voor je dagelijks voedsel. De heer Dijkgraaf weet heel goed dat wij ook vinden dat de overheid de taak heeft om de publieke waarde die ik zojuist benoemde — natuur, milieu, dierenwelzijn, voedselzekerheid …
De voorzitter:
Dat hebt u al een paar keer gezegd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik raak een beetje afgeleid doordat u vindt dat ik snel door moet praten. Ik wil graag antwoord geven op de vragen van de heer Dijkgraaf.
De voorzitter:
Wel graag kort.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De overheid heeft tot taak om die publieke waarden te borgen. Daar hoort bij dat wij allen onze vlees- en zuivelconsumptie fors matigen. Daar zal de overheid ook maatregelen voor moeten nemen. Daarbinnen houdt iedereen zijn eigen keuzevrijheid.
De voorzitter:
Gaat u verder. En niet meer uitlokken, want dan staan ze weer bij de interruptiemicrofoon.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, voorzitter, maar dat is nu eenmaal waar dit debat over gaat. Ik kan het niet helpen.
De voorzitter:
Niet in herhaling vervallen. Gaat u verder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wat deze partijen — ik zal ze niet weer noemen, want dan staan ze zo weer bij de interruptiemicrofoon — gedaan hebben, is het volgende. Zij hebben de staatssecretaris een vierkante puzzel gegeven, met daarbij de opdracht: maak hem eens rond. En als dat niet lukt — zoiets is natuurlijk niet mogelijk — gaan zij een beetje staan mopperen en zeuren, en zeggen zij dat de staatssecretaris niet goed genoeg zijn best doet. Ik kan het nog sterker zeggen: de staatssecretaris heeft een tafel van 1 meter bij 1 meter tot zijn beschikking en de Kamer zegt tegen hem: hier heb je een puzzel van 2 meter bij 2 meter, zorg even dat die past. Dat kan natuurlijk niet. Aan alle kanten vallen de stukken eraf: daar het dierenwelzijn, daar het milieu, daar de kleinschalige gezinsbedrijven, daar de natuur, daar de biologische boeren en daar de klimaatdoelen. Dat zijn harde grenzen. Dat zijn geen maatschappelijke wensen — de staatssecretaris vindt het leuk om het op die manier te downplayen, alsof het niet uitmaakt of wij er wel of niet aan voldoen — maar harde feiten. Zelfs als wij die randvoorwaarden zouden laten vallen, gesteld dat wij die collectief niet serieus zouden nemen, en de staatssecretaris een grotere tafel zou kunnen toveren om de puzzel op te leggen — hij kan dat niet, maar stel dat hij dat wel kon — dan nog zou de puzzel niet blijven liggen, want onder de tafel ligt de bom van de wereldmarkt waarop de Nederlandse boeren eenvoudigweg niet kunnen concurreren. Onze grond is te duur en onze arbeid is te duur. Wie houdt dus wie voor de gek?
Het probleem met de veehouderij is dat de meerderheid van deze Kamer niet het lef heeft om de harde grenzen serieus te nemen en tegen de boeren te zeggen: dit is hoe het is. Het enige wat de meerderheid doet, is de boeren naar de mond praten. Zij zeggen wat de boeren willen horen, maar intussen sturen zij de boeren naar de rand van de afgrond.
Het voorgaande doet mij denken aan hooligans. Ik weet weinig van voetbal, dat geef ik meteen toe. De hooligans, die zogenaamd de grootste supporters zijn, maar in werkelijkheid hun club en de maatschappij grote schade toebrengen, zijn een fenomeen dat zich ook voordoet in de politiek. Dat is altijd een beetje treurigjes: je hele huis volgepakt met Feyenoordposters — of posters van Ajax of een andere club — het clublied als ringtone, je vrouw laten slapen onder het dekbed met het clubembleem en iedere dag de deur uit gaan in je Feyenoordtrainingspak. Kortom, je bent de grootste fan, maar in werkelijkheid is je club je liever kwijt dan rijk. En iedereen ziet het, behalve die supporter zelf. Die denkt echt dat het clubliefde is.
Misschien denkt men dat de Partij voor de Dieren de staatssecretaris hier vrijpleit door te wijzen op de valse boerenliefde van VVD, PVV, CDA, SGP en ChristenUnie, die de melkveesector in een regelrechte identiteitscrisis hebben gestort, met de Partij van de Arbeid als een willoze meeloper. Dat echter doet de Partij voor de Dieren zeker niet. Er zijn hogere belangen te dienen dan die van pais en vree binnen de coalitie. Als de VVD het voor elkaar krijgt om de Partij van de Arbeid het zwijgen op te leggen en een CDA-agenda op het terrein van de landbouw door te drukken, dan is het altijd nog aan de bewindspersoon, de verantwoordelijke bestuurder, om te zeggen: dit is onverantwoord; dit is onuitvoerbaar en ik zal u uitleggen waarom; u kunt uw wil wel doordrukken, mevrouw Lodders van de VVD, maar ik ga die niet uitvoeren, want het zal de boeren in een diepe crisis storten en het zal de belastingbetaler heel veel geld gaan kosten; het is wanbeleid wat u vraagt.
Er wordt gesuggereerd dat de staatssecretaris te weinig zijn best doet in Brussel. Ik geloof daar geen snars van. Ik vind het een goedkope afleidingsmanoeuvre om de aandacht af te leiden van het feit dat je zelf om deze plannen gevraagd hebt, dat je zelf weinig beters hebt gedaan voor een verantwoorde en houdbare melkveehouderij.
De Partij voor de Dieren mist geen staatssecretaris die in Brussel zijn best doet. Dat doet hij heus wel. De Partij voor de Dieren mist een staatssecretaris die het lef heeft om de Kamer voor te houden: wat u wilt, wordt een drama. Een staatssecretaris die leiderschap toont, die alle belangen, randvoorwaarden en harde grenzen serieus neemt en die een beleid presenteert dat wél houdbaar is voor de toekomst.
Ik snap de klem waar de boeren in zitten en ik snap ook wat zij ons vragen via de petities die wij vanmiddag in de hal ontvingen. Zij vragen duidelijkheid, maar ergens wordt er ook gevraagd naar de mogelijkheid van groei. De Partij voor de Dieren is zo ongeveer de enige partij die eerlijk durft te zeggen dat dit niet samengaat. Ofwel wij gaan voor duidelijkheid: dit is de ruimte die er is voor de melkveehouderij en daar gaan wij met een goed overgangsplan naartoe werken, maar wij weten allemaal dat die ruimte niet zo groot is als nu wordt gesuggereerd. Ofwel wij gaan voor groei, maar in dat geval blijven wij tegen grenzen oplopen die wel degelijk keihard zijn. Dan zullen wij iedere keer komen met schijnoplossingen die steeds heel even een klein beetje pijn zullen wegnemen, maar die nooit de zekerheid zullen bieden waar de boeren op zouden mogen rekenen.
Voor het belang van grenzen stellen en de heilzame effecten daarvan kom ik ook alweer terecht bij voetbal: Louis van Gaal. Als je grenzen stelt, kan iedereen daarbinnen vrij bewegen, zei hij. Een van die grenzen is dierenwelzijn. Dat wordt steeds slechter, terwijl de samenleving steeds meer waarde toekent aan de manier waarop we met dieren omgaan. Dat krijg je niet weggemasseerd; die roep zal niet verstommen. Terwijl we hier het debat voeren, is bij het tv-programma Rambam te zien hoe stierkalfjes, het restproduct van de melkveehouderij, worden vermalen tot groene stroom. Dat druist in tegen ieder moreel gevoel van de burgers van Nederland. Als je als lid van het kabinet erkent dat de samenleving steeds meer waarde toekent aan het welzijn en de belangen van dieren, weet je dat je, als het beleid de veestapel nog verder laat groeien, als het beleid ervoor zorgt dat koeien nog vaker op stal komen te staan en nooit meer in de wei komen, als gezonde dieren worden afgeslacht als gevolg van het beleid, rechtstreeks ingaat tegen de gerechtvaardigde opvattingen van de burgers die je had moeten dienen.
De melkveehouderij verkeert nu vooral in een identiteitscrisis. Boer staat tegenover boer. Dat krijg je ervan als je doet alsof alles kan. Als de gierput overloopt, slacht men de koe. Niet één koe, maar 200.000 koeienoffers moeten Brussel gunstig stemmen om de derogatie ongemoeid te laten. Dat is een eufemisme voor mogen afwijken van alles wat is afgesproken. Lukt dat niet, dan is de stok achter de deur dat 480.000 gezonde koeien worden geofferd op het altaar van de economie, niet omdat er iets mis is met die koeien, maar omdat er van alles mis is met de melkveehouderij. Die laat zien dat zelfregulering niet werkt. Geldzucht is een ergere kwaal dan MKZ (mond-en-klauwzeer) en varkenspest, zo moeten we vaststellen. Het is triest, maar waar.
De zaken liggen precies andersom dan iedereen dacht, zei Geert Hekkert, hoofdredacteur van Boerderij. Zo is dat. In het langlopende debat over de veehouderij in Nederland is niets wat het lijkt of in elk geval is niets zoals de verantwoordelijken het proberen voor te stellen. Als je het positief formuleert, zou je de zoveelste crisis in de veehouderij het gevolg kunnen noemen van een buitengewoon hardnekkig gevalletje van wensdenken. Wensdenken dat Nederland de melkboer van de wereld kan zijn. Wensdenken dat milieu- en natuurregels zomaar kunnen worden uitgegumd, nadat we tegen de grenzen zijn opgelopen. Wensdenken dat de cowboys van de sector zichzelf wel zullen beteugelen en die megastal niet zullen bouwen omdat zij daarmee hun collega-boeren in de problemen zullen brengen. Wensdenken dat de maatschappelijke weerstand tegen de manier waarop koeien en kalfjes worden behandeld wel weer overwaait. Er is echter weinig reden tot positief formuleren. Wensdenken klinkt een beetje onschuldig. Wie jarenlang met keiharde gegevens over de mogelijkheden en vooral de onmogelijkheden voor de veehouderij in Nederland regeert, moet worden verweten dat hij willens en wetens problemen heeft veroorzaakt die allemaal vermeden hadden kunnen worden. Dat zijn grote problemen, groot en vermijdbaar; voor de dieren die massaal worden geslacht om de derogatie te redden; voor de biologische boeren en het gezinsbedrijf, die moeten bloeden voor de hebzucht van de grote jongens met hun megastallen; voor de natuur, voor het milieu en voor ons water, dat veel te zwaar vervuild wordt met mest; en voor de belastingbetaler die mag opdraaien voor het gokken op de zak van iemand anders.
Daarbij gaat het niet alleen om de miljoenen die er nu in gestoken worden, maar vooral om de uitkoopsommen die de Staat dreigt te moeten gaan betalen omdat een meerderheid vond dat er geen juridische borging hoefde te komen. Een volledig vrijblijvende afspraak dat de sector als geheel de boel niet uit de hand zou laten lopen, was genoeg. De situatie waarin we zijn beland is crying over spilled milk, in de meest letterlijke zin van het woord. De politiek heeft de situatie willens en wetens uit de hand laten lopen. Ik stel nogmaals de VVD, de PvdA, het CDA, de SGP, de ChristenUnie en de PVV verantwoordelijk voor het offeren van de levens van honderdduizenden kerngezonde dieren en voor het in gevaar brengen van agrarische gezinsbedrijven.
Het is verkiezingstijd. Behalve het beschamende, opzichtige gehengel naar de boerenstem, de strijd op rechts over wie zich weet te profileren als de grootste supporter van de boeren, krijgen we straks natuurlijk ook de vergelijking van de doorrekeningen van de verkiezingsprogramma's, de strijd om wie zich weet te profileren als de beste vriend van de belastingbetaler. De Partij voor de Dieren heeft nooit zo veel met die boekhoudersdebatjes. Waar het om gaat, is welke keuzes je maakt als je daadwerkelijk bent gekozen. Verantwoord begrotingsbeleid; onthoud dat als straks blijkt dat talloze boeren moeten worden uitgekocht met miljoenen aan belastinggeld omdat deze partijen het vertikten een verantwoord landbouwbeleid te voeren. Nee hoor, zei de staatssecretaris bij het ontraden van mijn amendement. Dat woordje "verantwoorde" in de titel van het wetsvoorstel Verantwoorde groei melkveehouderij moest heus blijven staan, want dat zou ervoor zorgen dat de groei binnen alle milieugrenzen zou blijven. Dat hadden LTO en NZO namelijk beloofd.
De voorzitter:
De heer Graus heeft een heel korte vraag.
De heer Graus (PVV):
Ik zal het kort houden, want ik zie de boeren de tribune al verlaten. Die mensen zijn immers van heinde en verre gekomen. Waar het mij om gaat, is dat de Partij voor de Dieren zich wederom schuldig maakt aan leugens over de PVV. Steeds meer mensen komen daarachter. Ik wil dat gewoon voor de Handelingen zeggen. Niets van wat mevrouw Ouwehand over de PVV heeft gezegd, kan zij staven: dat wij geen natuurvrienden zijn, dat wij dieren niet belangrijk zouden vinden. Dat is grote onzin. Sterker nog, de meeste moties over dieren die de Partij voor de Dieren ooit aangenomen heeft gekregen, zijn aangenomen dankzij de steun van de PVV. Buiten roepen dat er einde moet komen aan de bio-industrie, heeft niemand zo veel bereikt als de PVV, zowel voor de dieren als voor de boeren. Ik weet dus bij God niet waar mevrouw Ouwehand het over heeft. Ik wil dit echter gewoon in de Handelingen opgenomen hebben. Ik ga ook niet meer opstaan, maar de mensen zijn niet achterlijk. Een Kamerlid zou niet behoren te liegen. Ik vind dat echt een schande.
De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als de PVV ermee instemt dat de veehouderij groeit en groeit en groeit, geldt dat ieder dier dat daarin wordt geboren wordt, moet lijden en wordt afgeslacht; een vorm van dierenleed dat door de PVV is veroorzaakt. Je kunt mij niet wijsmaken dat het plan om 200.000 gezonde koeien naar de slacht te brengen, diervriendelijk is. Het plan is er, omdat de PVV vond dat de melkveehouderij moest groeien. Als je daar steun aan verleent, ben je verantwoordelijk voor de consequentie. De consequentie is dat er 200.000 gezonde dieren naar de slacht worden gebracht, met dank aan de PVV.
De heer Graus (PVV):
Anders gebeurt het in Roemenië.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Anders gebeurt het in Roemenië. Ja, krijgen we dat weer. U bent verantwoordelijk voor de beslissingen hier over de Nederlandse melkveestapel en u stemt ermee in dat die uit de kluiten groeit, dat daar dieren worden afgeslacht die gezond zijn en dat dieren niet op hun poten kunnen staan van ellende. Dank u wel, voor de dieren.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De Partij voor de Dieren schetst zichzelf als een redder in nood in de melkveehouderij. Enkele andere partijen, waaronder die van mij, worden weggezet als partijen die de melkveehouderij in de steek laten, of met nog ergere woorden. Diezelfde Partij voor de Dieren zette hier vorige week de boeren weg als dierenmishandelaars. Een collega, mevrouw Thieme, zei letterlijk dat de weg naar de hel is geplaveid met zichtstallen. Is mevrouw Ouwehand bereid om namens de Partij voor de Dieren die woorden terug te nemen? En toch maar de vraag: wie is hier nu gek?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Partij voor de Dieren heeft de boeren niet weggezet als dierenmishandelaars. De Partij voor de Dieren zegt dat het politieke landschap hier weigert om dierenwelzijn serieus te nemen en toestaat wat er, gewoon legaal, met dieren in de veehouderij gebeurt. Als je besluit je hond zonder verdoving te castreren, ben je strafbaar. Maar als je dat in de varkenshouderij met een biggetje doet, is het toegestaan. Dat komt doordat partijen als die van mevrouw Dik-Faber dit toestaan. Dat zeggen we. We benoemen dat als dierenmishandeling. Dat zal mevrouw Dik-Faber toch niet ontkennen? Het is dierenmishandeling om van weerloze dieren, zonder verdoving, lichaamsdelen af te snijden.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Vorige week hebben we hier in deze zaal een debat gehad met mevrouw Thieme. Waarschijnlijk was mevrouw Ouwehand daarbij. Mevrouw Thieme heeft letterlijk gezegd dat boeren dierenmishandelaars zijn en dat de weg naar de hel geplaveid is met zichtstallen. Ik vind dat uitermate kwalijke woorden. Ik zou heel graag willen dat die woorden worden teruggenomen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat hebben we niet gezegd. We benoemen dat er sprake is van structurele, georganiseerde, legale dierenmishandeling in de veehouderij. Dat valt op geen enkele manier te ontkennen. Wie dat wel probeert, staat gewoon te liegen. En dat wordt geaccommodeerd door gebrekkige wet- en regelgeving. Wij willen die regels aanscherpen. Wij willen een einde maken aan het mishandelen van dieren in de veehouderij. Maar boeren zijn daar niet aansprakelijk voor, want zij maken gewoon gebruik van de ruimte die de overheid hun biedt om op die manier met hun dieren om te gaan.
Ik vervolg mijn betoog. De groei van de veehouderij zou helemaal verantwoord zijn en binnen de milieugrenzen blijven, want dat hadden LTO en de Nederlandse Zuivelorganisatie beloofd. De groei van de melkveehouderij zou geen enkel probleem zijn, want dat had de sector beloofd. De derogatie kwam echt niet in gevaar. De staatssecretaris beloofde dat met de hand op haar hart en wuifde al onze vragen, amendementen en moties weg. Melk was immers de witte motor van de economie en zelfregulering was het toverwoord van de sector, die heus wel wist wat hij deed. En minder regels paste nu eenmaal prima in de samenwerking tussen de VVD en de PvdA. Nu moeten honderdduizenden dieren die eerst van hun kalfjes en van hun moedermelk beroofd werden, ook nog boeten met hun leven voor een probleem waaraan ze part noch deel hebben. Hoe schrijnend kunnen opvattingen over rentmeesterschap zijn? De melk wordt duur betaald, niet door de consument maar door de belastingbetaler. En dat maakt de situatie nog schrijnender.
Verantwoorde groei, grondgebonden; de belangenbehartigers van de melkveehouders hadden het beloofd. Net zoals zij beloofden dat 80% van de koeien in de wei zou staan. Maar daar staan we weer vlak voor het kerstreces met spoed een wijziging van de Meststoffenwet te behandelen. Voor het zoveelste jaar op rij moet er een noodplan voor melkveehouderij worden besproken. De groei was niet verantwoord en overschrijdt al onze milieugrenzen. Vorig jaar produceerde Nederland 76 miljard kilo mest. Dat is evenveel kilo als er in de hele Europese Unie aan papier en karton wordt gebruikt. En dat is 5 miljard kilo meer dan aan het begin van deze kabinetsperiode. Stront aan de knikker in de meest letterlijke zin van het woord!
Dit jaar is het mestoverschot alleen nog maar gegroeid. Deze enorme mesthoop bedreigt niet alleen de waterkwaliteit, de gezondheid van de bodem en de natuur in Nederland, maar duizenden boeren dreigen failliet te gaan. De PvdA-staatssecretarissen hadden binnen de afspraken in het regeerakkoord alle ruimte om te zorgen dat het mestoverschot verkleind zou worden. Maar ze deden het omgekeerde.
Het is gemakkelijk om de pijlen op het kabinet te richten. De staatssecretaris en zijn voorgangers hebben gefaald. Zij hadden alle kans om productiebeperkende maatregelen op te leggen, en zij hebben dat niet gedaan. Zelfs nu, wanneer het eigenlijk te laat is, biedt het kabinet geen oplossing, geen hoop en geen visie. Er is geen begin van een antwoord op hoe het zo ver heeft kunnen komen en hoe het nu verder moet. Ik deel de kritiek op de staatssecretaris. Daar zal ik later uitgebreider op terugkomen.
Het kabinet heeft niet zijn eentje voor de huidige chaos en problemen gezorgd. En het is ook niet alsof we niet geïnformeerd waren. De partijen die ik noemde, hebben boter op hun hoofd en hebben, misschien niet met opzet maar hoe dan ook, genegeerd waarvoor we gewaarschuwd zijn. Verkiezingsbeloftes over een duurzame veehouderij zijn een vlag op een strontschuit gebleken. Vanaf het rapport van de commissie-Wijffels uit 2001 weten we namelijk dat de dieraantallen omlaag moeten, maar partijen doen niets om dat ook te laten gebeuren. Ja nu, nu gaan de gezonde dieren naar de slacht. Maar dat is niet wat Wijffels bedoelde met die krimp van de veestapel.
Het huidige mestprobleem is niet zomaar ontstaan. Het was niet voor niets dat in 2002 de Europese Commissie tegen Nederland zei: oké, jullie mogen meer mest uitrijden op jullie landbouwgrond dan eigenlijk verantwoord is — dat is dus die derogatie — meer dan de boeren in andere landen mogen, maar daar verbinden we wel een belangrijke voorwaarde aan. De totale mestproductie mag niet hoger worden dan zij nu is. Een stelsel van dierrechten moest voorkomen dat de varkens- en kippenstapel verder zou groeien en voor koeien was er een Europees productieplafond: de melkquota. Maar in plaats van deze productiebeperking te omarmen, hebben de belangenbehartigers van de veehouderij zich daar altijd tegen verzet. Er moest steeds meer en meer en meer geproduceerd worden.
Nederland heeft daarom in Brussel altijd actief gepleit voor het opheffen van de melkquota. CDA, VVD en PVV vonden die productiebeperkingen, die niet alleen de desastreuze milieueffecten van de veestapel een beetje in toom moesten houden, maar bovendien de prijzen van melk en vlees hoog hielden, maar een doorn in het oog. Er is hard gelobbyd en met succes. Per 2015 werd het Europese melkquotum opgeheven. In de aanloop naar de opheffing daarvan, die door LTO, de zuiveljongens en hun politieke equivalenten als bevrijdingsdag werd geduid, begon de melkveestapel al vanaf 2012 fiks te groeien. Zozeer zelfs dat de aankondiging van het kabinet-Rutte I, met staatssecretaris Bleeker, dat de dierproductierechten op varkens en kippen wel konden worden opgeheven, toch niet kon doorgaan. Dat leek mij een belangrijke waarschuwing. Maar de groei van de melkveestapel werd niet aan banden gelegd. Koeien met gouden horens, beloofde LTO de melkveehouders. Elk Chinees schoolkind zou een halve liter melk per dag moeten drinken, aangemoedigd vanuit de Nederlandse voorbeeldprojecten in China. Het kon niet op, terwijl er vanuit de onafhankelijke wetenschap en de adviesorganen van de overheid, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving, al stevige waarschuwingen kwamen over de gevolgen van de ongebreidelde groei van de melkveestapel.
In 2010 zei het PBL al: er zal productiebegrenzing nodig blijven. In 2011 herhaalde Cap Gemini die waarschuwing. Maar het kabinet, aangemoedigd door het overgrote deel van de Kamer en opgehitst door LTO, was horende doof en ziende blind. Dat er elke week meer familiebedrijven omvielen en meer megastallen verrezen, dat het aantal koeien die de weide nog zien tijdens hun leven drastisch afnam, dat een voorman van ZLTO al jaren geleden toegaf dat zo'n 40% van de mest illegaal werd gedumpt, dat de natuur in Nederland wordt verstikt door een stikstafdeken, de waterkwaliteit al jaren niet meer verbetert en de doelen van de Kaderrichtlijn Water nooit gehaald zullen worden in dit meest veedichte land ter wereld; men koos ervoor, dat allemaal te negeren. Nederland moest meer zuivel produceren, het koste wat het kost.
Ook aan de productiebeperking van kippen- en varkensmest werd gemorreld, via de zogenaamde POR-regeling, die CDA en VVD erdoor hebben gedrukt. Daarom is er nu geen ruimte meer om iets te schuiven in de sectorale mestplafonds die zijn afgesproken. Zelfs al zouden varkenshouders inderdaad willen stoppen om de cowboys meer ruimte te geven, door het politieke gesjacher en het willen binnenhalen van electorale winst is er helemaal geen enkele ruimte meer. Nederland produceert gewoon veel en veel en veel te veel mest.
Wij zien wat dit gaat kosten: het leven van 200.000 koeien en als wij pech hebben 400.000. Het kost duizenden melkveehouders meer geld dan zij kunnen verdienen wanneer de derogatie verloren gaat. Terecht stonden de boeren zojuist in de hal met hun laarzenactie. Het kost vele biologische melkveehouders hun toekomst. Ook zij stonden terecht hier. Het kost belastingbetalers miljoenen euro's om de melkveehouders nog een klein beetje te compenseren voor de enorme fouten die zijn gemaakt.
In het debat over de verantwoorde groei van de melkveehouderij heb ik aandacht gevraagd voor de vraag waar de melk nu eigenlijk vandaan komt. Verontwaardiging alom: hoe durfde ik het over koetjes en kalfjes te hebben bij de behandeling van de melkveewet? Toch vind het van belang om iedereen er vandaag weer aan te herinneren waar de melkveehouderij op draait: het jaarlijks geboren laten worden van een kalf, dat direct bij zijn moeder wordt weggehaald en daarna, als het een stiertje is, voor de melkveehouder geen waarde meer heeft. Kalfjes die tegen zo laag mogelijke kosten op slachtgewicht moeten komen, nooit de wei zien en geen melk en aandacht van hun moeder krijgen, maar wel grote hoeveelheden antibiotica om niet al te ziek te worden in hun korte leven, dat zij in grote schuren slijten. De te lichte stierkalfjes die het economisch niet waard zijn om te worden opgefokt, worden verbrand en vervolgens als groene stroom gesleten aan burgers die duurzaam willen leven. Hoe wrang, voorzitter, hoe ontzettend wrang. De kalfjes, de reden waarom koeien melk maken, zijn de grote blinde vlek in de melkveehouderij. Dat het welzijn van koe en kalf geen onderdeel is van het debat over de melkveehouderij is wereldvreemd. Ik wil van de staatssecretaris horen hoe hij ervoor gaat zorgen dat deze morele blinde vlek wordt opgelost.
Dat er in de discussie over de melkveehouderij niet over de dieren wordt gesproken, is niet de enige merkwaardigheid in dit debat. Vandaag hebben we het over fosfaatrechten en grondgebonden melkveehouderij, twee omineuze begrippen die de moeite van het goed ernaar kijken waard zijn alvorens het voorliggende wetsvoorstel en alle problemen die dat met zich brengt te kunnen bespreken. Fosfaatrechten bespreken we als eerste. Dit wetsvoorstel roept rechten in het leven. Er bestaan wel varkensrechten en pluimveerechten in de Nederlandse wet, maar dat zijn helaas geen rechten voor varkens, kippen en kalkoenen. Het betekent dat veehouders een bepaalde hoeveelheid varkens en kippen mogen houden. Dit wetsvoorstel creëert fosfaatrechten, dus rechten voor boeren, al staan die er natuurlijk ook niet per se om te springen. Het zijn namelijk geen rechten om een goede prijs voor een product te krijgen, zodat ze niet met het hele gezin onder het bestaansminimum hoeven leven of rechten om beschermd te worden tegen oneerlijke concurrentie door handelsdeals zoals TTIP en CETA, nee, het is het recht om te vervuilen. Zo'n recht bestaat niet en dat is maar goed ook. Eenieder moet zorgdragen voor onze gezamenlijke leefomgeving en hulpbronnen. Niemand heeft het recht om dat na te laten en dus om te vervuilen. Een vervuilingsrecht bestaat niet en zou dus ook niet in een economisch systeem moeten bestaan en al helemaal niet vrij verhandelbaar mogen zijn, zoals het kabinet voorstelt.
Nu kom ik op grondgebondenheid en grondgebonden melkveebedrijven. Wat zijn dat precies? Wat de Partij voor de Dieren betreft zijn dat bedrijven met eigen grond rondom de stal, waar de dieren op kunnen weiden. Dat is dus geen megastal ergens in Noord-Holland of waar dan ook, die de mest uitrijdt op gepachte gronden in Drenthe waar lelies op worden geteeld, spookgronden. Dat heeft niets te maken met gesloten kringlopen en duurzame landbouw. Het dierenwelzijn is al helemaal ver te zoeken. Wat het kabinet "grondgebonden" noemt, is niet grondgebonden. In de voorbereiding van de invoer van fosfaatrechten zijn er grote politieke fouten gemaakt, fouten die er nu voor zorgen dat er ook volgend jaar geen enkele wettelijke beperking ligt op een nog verdere groei van de melkveestapel, fouten die ervoor zullen zorgen dat de derogatie van alle melkveehouders verloren gaat. Laat helder zijn dat de Partij voor de Dieren ziet dat de derogatie tot onacceptabele milieuvervuiling leidt. Wij zijn dus geen voorstander van derogatie. De wijze waarop we de derogatie nu gaan verliezen, draait boeren de nek om. Het is een kille sanering, waardoor alleen de megastallencowboys binnenkort nog overeind staan. Dat is niet de toekomst van de landbouw die wij voor ons zien of de toekomst die boeren verdienen.
Er moet een helder antwoord komen op de vraag hoe deze fouten hebben kunnen gebeuren. Er zijn er tien. Fout één: afschaffing van het melkquotum zonder dat daar een productiebegrenzend element voor in de plaats is gekomen, terwijl dus jarenlang gewaarschuwd is dat we daarmee de milieugrenzen zouden overschrijden. Ziet de staatssecretaris nu, achteraf, ook zelf in dat het een grote fout was om geen stok achter de deur te hebben en alleen maar te vertrouwen op de beloftes van de voormannen van LTO en NZO, terwijl de groeicijfers van de melkveestapel al sinds 2012 een beeld van exponentiële groei lieten zien? Erkent hij ook dat hij deze verantwoordelijkheid deelt met partijen als CDA, VVD en PVV, die elke productiebegrenzing van de veehouderij hebben gedwarsboomd?
Fout twee: hoe kon de staatssecretaris nou niet voorzien dat de uitgifte van fosfaatrechten niet aangemerkt zou worden als staatssteun? Ik begrijp daar echt niets van. Met zijn voorganger, staatssecretaris Dijksma, hebben we verschillende mogelijkheden besproken om tot productiebeperking te komen. Zij hield vol dat ze alle mogelijkheden uit den treure had onderzocht en dat alleen fosfaatrechten een haalbare optie zouden zijn. Ze wees ons voorstel voor het invoeren van graasdiereenheden, waarin op veel meer manieren rekening zou worden gehouden met maatschappelijke randvoorwaarden, keihard af. Het zou niet haalbaar zijn. Fosfaatrechten, dat was de weg. En dan blijkt dat de regering niet getoetst heeft op staatssteun? Hoe verklaart de staatssecretaris die gang van zaken?
In de memorie van toelichting op de nota van wijziging wijst hij er zelf op dat er bij de NOx-rechten sprake was van staatssteun. Dan had hij toch van tevoren kunnen weten dat ook deze fosfaatrechten gewoon illegale staatssteun zouden zijn? Hoe kan dat? Hij stond op de verhandelbaarheid van de fosfaatrechten, maar daardoor was de kans natuurlijk levensgroot dat de Europese Commissie niet akkoord zou gaan. Toch was er geen plan-B, geen enkel vangnet. Blijft de staatssecretaris ook nu volhouden dat het niet nodig was om een plan B te hebben? Hoofdredacteur Geert Hekker van de Boerderij schreef er een scherpe kolom over, met een rake analyse. De zaken liggen dus precies andersom dan iedereen dacht. Het verhaal was dat de fosfaatrechten nodig zouden zijn om binnen het plafond te blijven en nu blijkt dat Nederland pas rechten mag invoeren nadat het onder het plafond zit. Ik begrijp werkelijk niet waarom de staatssecretaris nog steeds blijft vasthouden aan de verhandelbaarheid van de fosfaatrechten. Daar is geen goed argument voor. Is hij te bang om de VVD nee te verkopen? Als de fosfaatrechten niet verhandelbaar worden, zouden ze namelijk al wel ingevoerd kunnen worden voor het komende jaar en dat maakt de kans op het behouden van de derogatie aanzienlijk groter. Graag uitleg. Zoals Bruil ook mooi zei: wie wordt er beter van dat ze verhandelbaar zijn? De makelaars, de banken, de juristen, de verpachters, maar niet de boeren, niet de koeien, niet het milieu en niet de belastingbetaler, die straks zal moeten opdraaien voor het uitkopen van de grote cowboys, als vanzelfsprekend de volgende keer weer blijkt dat de mestproductie nog verder terug zal moeten dan waar de overheid nu rekening mee houdt.
Fout drie: de peildata. De voorganger van de staatssecretaris stuurde in 2013 een brief die volgens haar zou gelden als peildatum voor de invoering van productiebegrenzing. De Raad van State en de Landsadvocaat maakten gehakt van die redenering, waardoor de grote groeiers die na die aankondiging gewoon meer megastallen hebben gebouwd, nu beloond worden en gewoon in hun recht staan, iets wat volgens haar totaal onmogelijk zou zijn. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Hoe kan het nou dat er kennelijk geen enkele juridische check is gedaan van de juridische houdbaarheid van die aankondiging van staatssecretaris Dijksma? Deze staatssecretaris wil ons doen geloven dat er met de wetsvoorstellen die we vandaag bespreken en met het plan dat de sector heeft gepresenteerd, een oplossing ligt die de veehouderij zal redden en de derogatie ook. De enige reden die hij heeft om dat vandaag vol te houden, is dat hij er in maart 2017 vanaf is.
In de voortgang van dit dossier worden er nog meer fouten bij gestapeld. De fouten over het voorliggende pakket. Fout vier: fosfaatrechten mogen volgens de Europese Commissie alleen ingevoerd worden als er een extra milieubelang bij gediend is, als er meer milieuwinst mee geboekt wordt dan er wettelijk moet van de Europese regels. Hier heeft de staatssecretaris nog steeds geen invulling aan gegeven. Dat betekent dus ook dat de voorliggende invulling van de fosfaatrechten de Europese toets niet zal doorstaan en dat betekent: geen productiebegrenzing, geen derogatie en een ramp voor dier, milieu en boer.
Fout vijf: de mededinging. De staatssecretaris meldt over het voorliggende pakket dat hij nog wel even met Brussel moet checken of het wel past binnen de mededingingsregels. Netwerk GRONDig trekt alvast een eigen conclusie daarover: nee, het past niet, want de staatssecretaris creëert een kartel en dat mag niet. Ik denk dat de kans heel groot is dat de Autoriteit Consument & Markt en de Europese Commissie ook tot die conclusie komen. Ook in andere lidstaten is het crisis in de veehouderij. Als bijvoorbeeld Frankrijk een soortgelijke regeling zou aankondigen als deze staatssecretaris deed, dan diende de staatssecretaris direct een klacht in bij de Europese Commissie vanwege ongeoorloofde bemoeienis met de vrije markt. Partijen in de Kamer zouden hem ongenadig achter de broek zitten, totdat hij in actie kwam en bij de Europese Commissie voor elkaar kreeg dat er zou worden ingegrepen tegen Frankrijk. Dat weet ik vrij zeker. Dus ook dit onderdeel van het door de staatssecretaris gepresenteerde oplossingspakket is niet houdbaar.
Fout zes: het voerspoor. Dat mysterieuze woordje is de oplossing voor alles, als we de staatssecretaris mogen geloven. Minder fosfaat in voer: de oplossing voor al uw mestproblemen. Klinkt goed natuurlijk, ware het niet dat dit fabeltje al een jaar of twintig wordt gepropageerd en in de tussentijd nog niets heeft opgeleverd. In 1997 heette het al: het voerspoor is voor een belangrijk deel uitgenut. Zo schreef Willem Bruil vorige week in Boerderij. De staatssecretaris weet dat, de sector weet dat en belangrijker nog: Brussel weet het ook. Het voerspoor maakt immers al jaren deel uit van de nitraatactieplannen, zonder resultaat. Als de staatssecretaris ook vandaag in dit debat weer wil blijven volhouden dat het voerspoor heus het panacee is, dan daag ik hem uit met concrete cijfers te komen, waarin hij de resultaten van de afgelopen jaren schetst en een onderbouwde prognose geeft van de winst die daarmee concreet, in 2017 al, te behalen is. Dat kan hij niet, dus ook deze grond valt weg.
Fout zeven: onze weides verdwijnen. De koeien verdwijnen achter de dichte deuren van megastallen. Grasland wordt omgeploegd. Daar ligt een volgend probleem. Daarover heb ik verder nog niemand horen spreken, maar het gaat wel degelijk roet in het eten gooien. Bij de laatste wijziging van het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid is namelijk één vergroeningseis aan de melkveehouderij gesteld als voorwaarde voor de miljarden aan inkomenssteun. Die ene eis is dat het areaal van blijvend grasland met niet meer dan 5% mag afnemen. Kan de staatssecretaris vertellen waar wij op dit moment staan? Het lijkt er namelijk op dat wij al op die kritieke grens zitten. Als er nóg meer weiland wordt weggeploegd, verliest de melkveehouderij haar aanspraak op inkomenssteun. En dat is al helemaal het einde van deze sector. Ik hoor graag een uitgebreide reactie. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat weides behouden en begraasd blijven? Zijn plannen tot nu toe bieden namelijk geen enkele stimulans in die richting.
Fout acht: de knelgevallenregeling. Advocaten vertellen ons dat de huidige knelgevallenregeling absoluut niet voldoet en dat de boeren die door het huidige wetsvoorstel in de knel komen, zeer grote kans maken om de procedures tegen de Staat te winnen, waardoor de Staat straks miljoenen aan schadevergoedingen moet betalen. Is dat nou verantwoord begrotingsbeleid? Is er überhaupt al een rekensommetje gemaakt over wat dat gaat kosten? Met het oog op een toekomstige parlementaire enquête — ik sluit zeker niet uit dat die er komt — zou ik er prijs op stellen als de staatssecretaris hier een eerlijk antwoord op geeft.
Fout negen: ondanks alle geschonden beloftes van de LTO en aanverwante belangenbehartigers van de megastallencowboys, blijft de staatssecretaris geloven in de belofte van sectororganisaties die helemaal niet staan voor alle boeren in de sector en die helemaal niemand kunnen houden aan welke afspraak dan ook. Graag krijg ik dan ook een reactie op de constatering van de redacteur van Boerderij. Die schrijft: "Van Dam bezweert nog dat hij in overleg met de sector is om de fosfaatproductie in 2017 te beperken. Maar het verleden heeft juist geleerd dat de sector dat zelf niet aankan. De jongste i&r-cijfers tonen weer een groei van de veestapel. En het gevaar is groot dat iedereen na dit demasqué gaat denken: na mij de zondvloed. De sturende werking van de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij is immers onduidelijk. De stallen gaan nu vol en de eerste veehouders denken erover na om koeien bij hun handelaar te bestellen." Koeien bijbestellen, en waarom zouden ze ook niet? Niemand is in zijn eentje verantwoordelijk voor de derogatie. Uit een peiling blijkt ook dat een kwart van alle melkveehouders zich echt niet geroepen voelt om de eigen groeiplannen opzij te zetten voor het behoud van de derogatie in het belang van het geheel van alle boeren. Er is geen enkele wettelijke regeling om deze individuele groeiplannen tegen te houden. Dus waar baseert de staatssecretaris zijn vertrouwen nog op, na het mislukken van elke eerdere afspraak met de sector?
Fout tien: er is geen draagvlak voor de plannen. Dat blijkt ook wel uit het alternatieve plan van de grondgebonden en biologische boeren, uit het opstappen van de bestuurder uit ZuivelNL en uit de door Milieudefensie en het Netwerk GRONDig uitgevoerde peiling. En laat draagvlak nou wel een belangrijke voorwaarde zijn voor het Nitraatcomité om in te stemmen. Dus ook hier voldoen de staatssecretaris en het door de zuivelindustrie gepresenteerde plan niet aan de voorwaarden.
Deze tien fouten zullen naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een einde van de derogatie. De woordvoerders van het CDA, de VVD, de SGP, de PVV en de ChristenUnie zullen vanavond de staatssecretaris oproepen om eindelijk in Brussel op te komen voor hun boeren. Dat is een farce. Dezelfde woordvoerders zijn er medeverantwoordelijk voor dat de kans op behoud van derogatie volgens deskundigen slechts zo'n 20% is.
En als zij eerlijk zijn, herinneren zij zich ook nog wel de discussies met staatssecretaris Dijksma over de vorige onderhandelingen over de derogatie. Toen produceerde Nederland nog nét onder het fosfaatplafond. Het probleem was toen dus een stukje kleiner dan nu. Maar ook toen heeft de staatssecretaris zich in Brussel de blaren op haar tong moeten praten — en we weten allemaal dat ze goed kan praten — om de derogatie te behouden. De kans dat het deze staatssecretaris onder veel en veel moeilijkere omstandigheden ook gaat lukken, is niet heel groot. Deskundigen zeggen: 20%. Ik noem dat een succesfactor van heel geringe betekenis.
De grootste fout van het door het kabinet en de zuivelindustrie voorgestelde pakket is dat het de enige melkveehouderijsector sloopt die nog een beetje, of zelfs heel erg zijn best doet om duurzaam te produceren: de grondgebonden extensieve en biologische boeren. De staatssecretaris zet in op een krimp van de melkveestapel. Volgens de Rabobank zal 10% van de melkveehouders ermee stoppen. Dat zou lucht moeten geven aan de rest van de sector. Maar kan de staatssecretaris bevestigen dat juist de kleinere, extensievere en grondgebonden familiebedrijven ermee zullen stoppen de komende jaren en dat de ruimte die daarmee vrijkomt, opgesoupeerd zal worden door de grotere jongens? Dat zijn de melkveehouders die de afgelopen jaren hun stallen vol hebben gezet met koeien die nooit een wei te zien krijgen. Vindt hij dat zelf nou wenselijk? Is de staatssecretaris bereid om toe te geven dat zijn beleid de extensieve veehouderij in ons land de nek omdraait en verdere industrialisering aanjaagt? Ik wil graag cijfers van de staatssecretaris. Wie stoppen er? Wie gaan er door? Wat doet dat met het gemiddeld aantal koeien, met grondgebondenheid en met weidegang?
Voor biologische boeren is het wetsvoorstel simpelweg ongelooflijk onrechtvaardig. Het is onverteerbaar dat jij moet inleveren om een derogatie te behouden die je zelf niet gebruikt. Hoe wrang is het dat de vraag naar biologische zuivel groeit en groter is dan het Nederlandse aanbod, maar dat de biologische melkveehouderij toch moet krimpen omdat het kabinet het de megastallencowboys heeft toegestaan om ongebreideld te groeien? Hoe wrang is het dat de enige sector die daadwerkelijk grondgebonden werkt, de kringlopen sluit, het dierenwelzijn hoog in het vaandel heeft en zonder landbouwgif en kunstmest werkt, nu de dupe wordt van het uitblijven van verstandig en toekomstgericht beleid?
"Ik heb altijd maar 170 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare mogen gebruiken, terwijl anderen altijd 250 kilo mochten aanwenden. Maar ik moet evengoed inbinden. Dat is natuurlijk vreemd. Net alsof ik de boete voor te hard rijden voor mijn buurman moet betalen. Daarbij komt dat ik alle mest van de melkveetak op het eigen land kwijt kan. Met dit overheidsbeleid wordt mijn eigendom me als het ware ontnomen." Dat zegt Rikus Renting uit het Drentse Erm. Wat zegt de staatssecretaris tegen deze boer? Ik kan het in elk geval niet uitleggen.
Is de staatssecretaris het met de Partij voor de Dieren eens dat de gangbare melkveehouders een voorbeeld moeten nemen aan hun biologische collega's? Waarom is hij dan niet bereid om de biologische melkveehouders te ontzien? Zij hebben immers niet bijgedragen aan het ontstaan van het mestoverschot. Belangrijker nog: omdat de biologische richtlijnen uitgaan van milieuvriendelijke productie, dumpen deze boeren ook niet stelselmatig te veel mest op hun land. Oftewel: zij maken geen gebruik van de derogatie. Waarom moeten zij dan wel opdraaien voor de veel te late pogingen van de staatssecretaris om de derogatie te behouden en voor het falende beleid dat daaraan vooraf is gegaan? Natuurlijk produceert ook deze sector mest, maar die mest wordt dus met mate gebruikt op het eigen land, om het veevoer voor de dieren te produceren of wordt gebruikt door biologische akkerbouwers. Biologische akkerbouwers voeren bovendien nog steeds deels gangbare mest aan omdat er niet genoeg biologische mest beschikbaar is. Het is dan toch van de zotte om de biologische melk- en mestproductie in te willen krimpen ten gunste van de cowboys?
Ook de geiten- en schapenindustrie in ons land produceert mest, maar volgens de staatssecretaris is dat zo weinig dat deze sector niet mee hoeft te doen aan pogingen om binnen het nationale mestplafond te komen. Waarom moet de biologische melkveehouderij dat dan wel? De Partij voor de Dieren pleit ervoor om de biologische melkveehouderij niet mee te tellen bij het behalen van het mestproductieplafond en om de uitzonderingspositie van de geiten- en schapenindustrie aan de biologische boeren te geven. Daarmee bereiken we niet alleen dat de biologische sector niet wordt geslachtofferd aan de bio-industrie, maar ook dat de geiten- en schapenindustrie niet langer blijft wegkomen met het opstallen van duizenden dieren in megastallen, met alle grote risico's voor de volksgezondheid van dien. Ik krijg hierop graag een reactie.
Het enige wat de staatssecretaris van plan is voor de biologische sector, is om deze, net als de andere grondgebonden bedrijven met latente plaatsingsruimte, geheel of gedeeltelijk te compenseren voor de generieke afroming. Dat is niet alleen heel vaag, het is ook verre van genoeg. De verplichte grondgebondenheid van biologische veebedrijven is volgens de Europese biologische verordeningen anders gedefinieerd dan in het onderhavige wetsvoorstel. De biologische wetgeving houdt in dat biologische mest altijd op gecertificeerde biologische grond aangewend moet worden, hetzij op de eigen grond van de melkveehouder, hetzij op de grond van een ander gecertificeerd biologisch bedrijf waarmee men dan verplicht een samenwerking moet aangaan die weer jaarlijks wordt gecontroleerd door Skal. Dat wil dus ook zeggen dat de grondgebondenheid zoals opgenomen in het wetsvoorstel biologische melkveehouders in de weg zit. Zij plaatsen immers ook mest op akkerbouwbedrijven die daar op hun beurt afhankelijk van zijn voor hun biologische groente, fruit en granen. Ziet de staatssecretaris zelf ook niet in dat het vreemd is dat de definitie van grondgebondenheid zoals nu is opgenomen in de wet, wel ruimte geeft aan megastalboeren die hun grond verpachten aan lelietelers, terwijl de koeien het jaar rond op stal staan, maar geen ruimte geeft aan het gesloten kringloopsysteem zoals geregeld in de biologische wetgeving? Blijft hij hierachter staan? Of is hij bereid om dat aan te passen, zodat de grondgebondenheidsregels de duurzame landbouw in ons land bevorderen en de intensivering van de landbouw een halt toeroepen?
Een aantal biologische melkveebedrijven is dus niet grondgebonden op basis van de definitie in het wetsvoorstel van het kabinet. Volgens cijfers van de staatssecretaris zelf gaat het om ongeveer 46 bedrijven in 2015. Dat zijn er niet zo veel. De Partij van de Dieren vindt dat we deze bedrijven te hulp moeten komen. Is de staatssecretaris bereid om alle biologische bedrijven te beschouwen als grondgebonden, inclusief de bedrijven die tot nu toe voldeden aan de voor hen verplichte grondgebondenheid in de vorm van samenwerking met een ander biologisch gecertificeerd bedrijf?
De biologische melkveehouders hebben samen met grondgebonden boeren en milieu- en dierenwelzijnsorganisaties een plan uitgewerkt om de kille sanering in de meest duurzame melkveehouderijsectoren te voorkomen. Zij stellen een maximumaantal koeien per hectare voor en koppelen de uit te geven fosfaatrechten aan het bezitten van genoeg grond om het diervoer te produceren en de dieren te weiden. Dat plan is erop gericht om binnen vijf jaar om te schakelen naar een volledig grondgebonden melkveehouderij. Concreet houdt het in dat na die overgangstermijn van vijf jaar boeren maximaal 2,3 grootvee-eenheden per hectare, inclusief jongvee, mogen houden. Om te voorkomen dat de productie per koe steeds verder wordt opgevoerd ten koste van het dierenwelzijn, stelt het ook een maximum van 16.750 kilogram melk per hectare. Het is niet meer dan eerlijk dat de grote groeiers, degenen die de problemen hebben veroorzaakt, opdraaien voor de gevolgen en dat grondgebonden boeren worden ontzien. Daar moet de staatssecretaris het toch mee eens zijn? Dus wordt er in het eerste jaar, 2017, een substantiële krimp met meer dan 2,3 koeien per hectare gerealiseerd. Dat kan wettelijk geregeld worden. De sector zal dat niet zelf realiseren.
Ik wil dit plan indienen als amendement, maar het is ingewikkeld, want er moeten verschillende wetten voor worden gewijzigd. Het is wel verstandig om het te doen. Ik zou het graag uitgewerkt willen voorleggen aan de Kamer, met een uitgebreide reactie van de staatssecretaris. Ik wil graag dat hij toezegt dat hij meewerkt aan de uitwerking hiervan om te kunnen beoordelen of de Kamer hiermee instemt of niet. Het voordeel van het plan zou zijn dat het mestoverschot in Nederland aanzienlijk afneemt en dat de derogatie kan worden behouden. Voor nu, zegt de Partij voor de Dieren er wel bij. Zoals eerder gezegd, is derogatie voor ons immers niet heilig. De biologische sector laat zien dat een gezonde veehouderij prima uit de voeten kan met 170 kilo fosfaat per hectare. Dat is een stuk beter voor milieu en natuur.
Plan B, zoals de organisaties het toepasselijk noemen — het is toevallig ook de titel van het verkiezingsprogramma van de Partij voor de Dieren, maar dat terzijde — helpt om de hele melkveehouderij werkelijk grondgebonden te maken. Dat is hard nodig. Het sluit ook goed aan bij het plan voor graasdiereenheden, een systeem dat oud-CDA-minister Braks al voorstelde in 1990. Het lijkt veel op dit plan. Het borgt niet alleen de grondgebondenheid en het sluiten van de nutriëntenkringlopen, maar het kan ook voorkomen dat de productie per dier onnatuurlijk wordt opgevoerd. Zo dragen graasdiereenheden niet alleen bij aan het beperken van het mestoverschot, maar ook aan een verbetering van het dierenwelzijn en de dierengezondheid. Kortom, het voorstel ontziet de boeren die momenteel al echt grondgebonden of zelfs biologisch werken en dwingt de megastallencowboys om hun bedrijfsvoering duurzaam en diervriendelijk te maken. Dit systeem zal een kleine, extensieve melkveehouderij in Nederland toekomstbestendig maken en borgt het welzijn van zowel boer, dier als milieu. Weg met de fosfaatrechten dus. Ook weg met het verhandelen ervan. Gewoon terug naar de basis, de bodem. Je mag koeien houden als je genoeg grond hebt om ze te voeden en te weiden. Wat de Partij voor de Dieren betreft komt er dus ook een weideplicht. Dit plan dat de duurzame melkveehouders hebben uitgewerkt, zou een stevige duw in die richting geven, omdat daarin wordt uitgegaan van voldoende grond voor elke koe.
Ik wil dat de staatssecretaris dit alternatieve plan serieus neemt en dat hij de Partij voor de Dieren de gelegenheid geeft om samen met zijn ministerie te kijken naar de mogelijkheid om het uit te werken. We hebben al een poging gedaan om het in één amendement te vatten, maar het blijkt te ingewikkeld te zijn. Is de staatssecretaris bereid om het plan van de biologische boeren, de dierenwelzijnsorganisaties en de milieuorganisaties een serieuze kans te geven? Het biedt de beste mogelijkheid om derogatie te behouden, zo zeg ik erbij.
Er is wat gemopper, begrijp ik.
De voorzitter:
Bent u klaar?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, ik wilde zojuist zeggen: dank u wel, voorzitter.
De heer Geurts (CDA):
Mevrouw Ouwehand spreekt over 170 kilogram fosfaat per hectare, maar het is 170 kilogram stikstof.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Excuus, ik heb zo lang gesproken dat ik mij misschien af en toe ergens versproken heb; dat zou zomaar kunnen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat is precies mijn punt. Mevrouw Ouwehand heeft ontzettend veel zendtijd genomen, gekregen. Dat is haar goed recht. Ik heb heel veel onzin en heel veel onwaarheden gehoord. Ik vind het ook niet gek dat een aantal mensen zijn gaan koffiedrinken. Ik heb niet geïnterrumpeerd. Ik ga dat nu ook niet doen. Mevrouw Ouwehand heeft op deze manier al voldoende zendtijd gekregen.
De voorzitter:
Ik ga even een paar minuten schorsen voordat we verdergaan met de volgende sprekers. Hebt u een vraag aan mevrouw Ouwehand, mijnheer Grashoff?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb een vraag aan u, voorzitter. Als we hier een serieus debat met elkaar voeren, dan kan het toch niet zo zijn dat iemand niet interrumpeert, maar aan het eind wel gaat roepen dat het allemaal onzin is wat is gezegd? Dat is toch niet de manier waarop we hier een debat voeren, voorzitter?
De voorzitter:
Er is vanaf het begin van dit debat over en weer van alles naar elkaar geroepen. Daar hebt u geen opmerkingen over gemaakt. Ook u hebt allerlei opmerkingen richting anderen gemaakt. In dit debat kan dat, zolang het natuurlijk op een respectvolle manier gebeurt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is juist het punt. Ik vind het niet meer respectvol als je eind het van een verhaal, hoezeer je het er ook meer oneens bent, roept: u hebt alleen maar onzin geroepen, maar ik ga u niet interrumperen. Dat is echt heel erg zwak.
De voorzitter:
Nee, men is vrij om dat te doen.
Dank u wel, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. De heer Grashoff heeft een punt hoor, maar ik dacht: die conclusie kan iedereen zelf wel trekken.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ouwehand. Ik houd iedereen aan deze opmerking. Ik schors de vergadering voor maximaal tien minuten.
De vergadering wordt van 22.25 uur tot 22.44 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de heer Geurts namens het CDA.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. De afgelopen weken mocht ik aanwezig zijn op bijeenkomsten met honderden melkveehouders. De avond in de IJsselhallen met zo'n duizend boeren zal mij nog lang bij blijven. Ik kreeg een brok in de keel toen een boerin staatssecretaris Van Dam persoonlijk aansprak. Zij vroeg hem of zij nog wel bestaansrecht had. Haar bedrijf lag in zijn handen en dat vond zij doodeng. Een terechte vraag en een noodkreet. Het is belangrijk dat wij ons als woordvoerders landbouw en als volksvertegenwoordigers ervan bewust zijn dat deze vraag en noodkreet leven bij vele boeren en hun gezinnen. En ja, boeren in Nederland hebben bestaansrecht. Zij zorgen voor ons voedsel. Ik sta voor, naast en achter de boeren en boerinnen. Als de kiezer mij dat na maart 2017 gunt, zal ik dat ook te vuur en te zwaard blijven verkondigen en voor hen knokken in deze Kamer.
Dan de noodkreet "mijn bedrijf ligt in uw handen en dat vind ik doodeng." Ik begrijp deze noodkreet. Staatssecretaris Van Dam is nu een jaar staatssecretaris en in dat jaar is een chaos ontstaan rondom de invoering van fosfaatrechten. Gaande het wetgevingsproces heb ik mij verbaasd en boos gemaakt over de manier waarop dit zo kon ontsporen. Gisteravond was ik in Boxtel. Ik kreeg daar aan het einde van de avond door een melkveehouder een sleutel in mijn handen gedrukt. Zijn verzoek was om deze sleutel aan de staatssecretaris te overhandigen. Als de staatssecretaris niet ging knokken voor zijn bedrijf had hij die sleutel niet meer nodig.
De grote onzekerheid en de ingrijpende gevolgen voor prachtige familiebedrijven gaan mij door merg en been. De onzekerheid is zo groot dat de banken de financiering hebben bevroren. De onzekerheid wordt vergroot door een opeenstapeling van regels, verplichte mestverwerking, grondgebonden groei en invoering van fosfaatrechten. De onzekerheid wordt gevoed door de handelswijze van het VVD/PvdA-kabinet, zoals bij de invoering van fosfaatrechten. In juli 2015 werd een peildatum voor fosfaatrechten vastgesteld, maar de wet die dat allemaal moest regelen, kwam pas ruim een jaar later naar de Kamer. Onder leiding van de staatssecretaris hebben VVD en PvdA de mogelijkheid gehad om ruim een jaar te kunnen steggelen over eventuele maatregelen. Het lijkt er sterk op dat tijd is weggegooid en dat de tijd die er was niet is benut. Als de wet er dan eenmaal is en wij in de Kamer bezig zijn met de behandeling, komt er een duivel uit de doos: er zijn bezwaren van Brussel tegen staatssteun, zo stelt de staatssecretaris opeens. Weer volop onzekerheid voor de sector. Daarom vraag ik vanavond aan de staatssecretaris op de man af hoe deze chaos is ontstaan.
De CDA-fractie en de andere partijen hebben schriftelijk en mondeling gevraagd om een relaas van de feiten. Waarom heeft de staatssecretaris daar geen duidelijk antwoord op gegeven? Eén simpele vraag aan de staatssecretaris: hoe vaak is hij zelf in Brussel geweest om te praten over het fosfaatrechtenstelsel en de derogatie?
Ik verzoek de staatssecretaris niet met het antwoord van de vorige week te komen, namelijk dat er veel gesprekken op ambtelijk niveau zijn en dat hij er zelf is als dat nodig is. Zo staat in het verslag te lezen. Verantwoordelijkheid afschuiven op ambtenaren kan en mag niet. 18.000 gezinnen zijn afhankelijk van uw inzet, staatssecretaris! De staatssecretaris had daar allang de deuren plat moeten lopen. Hij had daar zijn tent moeten optrekken. Hoe kan ik en hoe kunnen onze melkveehouders vertrouwen hebben in de goede afloop van behoud van de derogatie?
Van boeren verwacht de staatssecretaris dat zij het allemaal goed doen. Wat gaat de staatssecretaris zelf doen? Op twee avonden met melkveehouders hoorde ik hem vertellen dat Brussel een fout had gemaakt en dat de derogatie voor 2017 in gevaar was. Knap hoe hij de boeren richting Brussel stuurde met hun zorgen en boosheid. Van enige zelfreflectie van de staatssecretaris was geen sprake. Zijn de prioriteiten wel goed, zo vraag ik hem. Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat hem geen blaam treft? Wat gaat hij ondernemen om de derogatie te behouden? Waar kan ik in de Kamerstukken lezen dat de derogatie voor 2017 op het spel staat, zoals ik hem op die avonden heb horen zeggen? Waarom worden de voorwaarden die aan de 2014-2017 derogatie zijn verbonden, niet aangepast?
Dan over onze inzet. Het CDA is zich er zeer van bewust dat er wat moet gebeuren om aan de huidige derogatiebeschikking te voldoen en weer een volgende derogatie te krijgen. Nu ga ik vanavond niet onze schriftelijke inbreng nog eens dunnetjes overdoen, maar ik ga wel een aantal knelpunten langs. Wij zijn bereid onze verantwoordelijkheid te nemen, maar de CDA-fractie tekent niet zomaar bij het kruisje. Ik heb een aantal amendementen ingediend die voor het CDA erg belangrijk zijn om voor deze wet te kunnen stemmen. Ik noem de belangrijkste, die ik samen met collega Dik-Faber heb ingediend.
Bij de Wet grondgebonden groei melkveehouderij heb ik een amendement ingediend dat voeder-mestcontracten mogelijk maakt, zodat er rekening wordt gehouden met de facto grondgebruik van de melkveehouder in zijn nabije omgeving. Ik wil dat de melkveehouder in een straal van 20 km rond zijn bedrijf grond die hij gebruikt voor ruwvoer en waarop de mest wordt afgezet, kan meetellen voor de grondgebondenheid. Het CDA wil meer garanties dat de kringloopwijzer er komt. Vandaar dat wij daarover een amendement hebben ingediend. Het CDA wil een betere regeling voor knelgevallen, om het mogelijk te maken om bedrijven tegemoet te komen die ver voor 2 juli 2015 flinke investeringen hebben gedaan, als de adviescommissie dit rechtvaardig acht.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Even over die voer-mestcontracten. Het gebeurt nu ook dat boeren afspraken maken met de buren om de mest daar over het land te kunnen uitzetten. Dat is op zichzelf prima, maar het is mij nog niet duidelijk of dit amendement betekent dat je extra koeien kunt nemen als je zo'n overeenkomst sluit. Dan is dat eigenlijk niet echt grondgebonden. Hoe kijkt u daar tegenaan?
De heer Geurts (CDA):
Ik heb daarnet gehoord dat de voorzitter vraagt om kort te antwoorden. Dit amendement maakt het niet mogelijk dat er zomaar meer koeien gebruikt, aangeschaft of ingezet kunnen worden met het mest-voercontract. De melkveehouderij wordt, als de Wet fosfaatrechten wordt aangenomen, daardoor beperkt.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik wil nu wel getriggerd door het woordje "zomaar". Dat het niet zomaar kan, begrijp ik ook, maar het gaat erom dat je niet koeien kunt aankopen om meer melk te kunnen produceren zonder dat je daar zowel juridisch als economisch eigendom over hebt. Is dat zo?
De heer Geurts (CDA):
Dan moet ik een langer antwoord geven. Het woordje "zomaar" heb ik niet zo bedoeld als u het nu uitlegt. Het mest-voercontract en het amendement zorgen er niet voor dat daar koeien op gehouden kunnen worden. U veronderstelt nu dat er dan meer koeien gehouden kunnen worden. Het gaat erom dat wij bestaande situaties gebruiken om de grondgebondenheid voor melkveehouders beter te regelen. Er zit ook een beperking in: rond de 20 km. Ik heb ook vragen gezien van de D66-fractie over mesthuwelijken en zulk soort dingen. Dat is niet aan de orde, zeg ik tegen de D66-fractie.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Geurts (CDA):
Dank.
Voorzitter. Het generiek korten van pluimvee- en varkensrechten is wat ons betreft niet aan de orde.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb ook nog even een vraag over het voer-mestcontract. Ik neem aan dat daarmee niet de hele ruimte kan worden ingevuld, maar dat dit slechts een gedeelte van een oplossing kan zijn. Kan de heer Geurts aangeven aan welk percentage of welk gedeelte van die voer-mestcontracten hij denkt?
De heer Geurts (CDA):
De vraag wordt gesteld of de ruimte ingenomen kan worden. Het kortste antwoord is nee. Ik geef aan de SP-fractie mee dat dit amendement stuurt op het sluiten van kringlopen en op voer van eigen bodem. Het aandeel voer dat wij uit het buitenland halen, wordt op deze manier verkleind. Het heeft ook voordelen voor een duurzame samenwerking tussen grondeigenaren en een boer. Ik denk dat ook de SP dat aan moet spreken.
De heer Van Gerven (SP):
Ik vind dit toch vrij algemeen gesteld. Mag ik hieruit concluderen dat de essentie van een grondgebonden bedrijf — dat bedrijf heeft echt grond — door het voer-mestamendement niet mag worden aangetast? Blijft dat kernpunt overeind?
De heer Geurts (CDA):
Elke koe is grondgeboden, mijnheer Van Gerven. Op het moment dat u ziet dat zij met meer poten van de grond af is, moet u gelijk de dierenarts bellen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter, ik …
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Van Gerven hierop een reactie wil geven.
De heer Van Gerven (SP):
Ja. Misschien kan de heer Geurs een serieus antwoord geven. Het was een serieuze vraag.
De heer Geurts (CDA):
Ik heb geen tel geglimlacht bij het antwoord dat ik gaf. De heer Van Gerven deed dat wel toen ik het uitsprak. Ik meen het bloedserieus. Ik merk dat een aantal partijen op zoek zijn naar de uitspraak dat dit voor boeren een extra ontsnappingsroute is om meer koeien te kunnen gaan houden. Beste mensen, als de Fosfaatwet er is, is dat de beperkende factor. Dan kan men het nog honderd keer vragen, maar ik kan daar geen beter en korter antwoord op geven dan dat.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik ben benieuwd hoe dit voorstel van de heer Geurts zich verhoudt tot een bedrijf dat niet alleen binnen een straal van 20 km voer oogst en mest afzet, maar daadwerkelijk grondgebonden is. Dat kan nog wel allerlei gradiënten kennen, maar zoals ik het voorstel van de heer Geurts begrijp, kan het ook betekenen dat een aantal koeien in een potdichte stal worden gehouden en dat binnen de cirkel het voer wordt geproduceerd en de mest wordt afgezet. Is dat een wenselijk beeld? Behoort dit in het voorstel van de heer Geurts tot de mogelijkheden?
De heer Geurts (CDA):
Dat beeld is in de samenleving niet wenselijk en dat beogen wij ook niet met dit amendement. Belastingwetgeving is echter ook niet voor 100% dicht. Dat is geen enkele wetgeving. Als wij aan het eind van de avond of vannacht hierop terugkijken, zullen wij misschien best wel een paar voorbeelden kunnen bedenken. Ik weet het niet. Ik heb erover nagedacht, want ik had deze vragen verwacht, met name van de partij van de heer Grashoff en van een aantal andere partijen. Ik zie echter geen gat in de wetgeving.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is op zichzelf een goed en eerlijk antwoord van de heer Geurts, maar het uiteindelijk effect van een dergelijke maatregel baart mij toch wel een beetje zorgen. Is dat niet de zoveelste bijdrage in de richting die wij niet willen? Als ik het goed begrijp, zou de heer Geurts ook niet die kant op willen. Het is ook maatschappelijk onwenselijk. Is het dan niet verstandig om toch een soort waarborg in te bouwen in het voorstel dat de heer Geurts doet?
De heer Geurts (CDA):
De heer Dijkgraaf had het over sleutels van de brandweerauto die de staatssecretaris heeft. De heer Grashoff wil dubbele sloten, extra dubbele sloten en nog iets op een kluisdeur. Dat lijkt mij gewoon niet verstandig. Daarmee wordt bewerkstelligd dat de administratievelastendruk voor de melkveehouderij drastisch toeneemt en daar staan wij niet voor.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Geurts (CDA):
Wat ons betreft is het generiek korten op de pluimvee- en varkensrechten niet aan de orde. Deze sectoren dragen niet of nauwelijks bij aan de overschrijding van het plafond. Wij hebben dan ook een amendement ingediend om deze mogelijkheid te schrappen. Verder heb ik diverse amendementen ingediend die de praktijk beter tot zijn recht moet laten komen. Ik neem aan dat al deze CDA-voorstellen door de staatssecretaris als positief worden beoordeeld. Voorzitter, u gaat uiteraard over de orde, maar als ik die allemaal moet noemen, ben ik nog wel een poosje bezig.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb een vraag over het amendement op grond waarvan geen generieke korting mogelijk wordt gemaakt bij de pluimveesector en de varkenshouderij. Wil de heer Geurts eenzelfde scenario als het scenario dat wij nu zien bij de melkveehouderij? Ook in de pluimveesector en de varkenshouderijen zien wij overschrijdingen van de plafonds. In zijn beantwoording stelt de staatssecretaris dat hij die mogelijkheid — dat haakje, zoals de heer Geurts het noemt — echt noodzakelijk acht om bij nood te kunnen ingrijpen. Is regeren ook niet vooruitzien?
De heer Geurts (CDA):
Het CDA huldigt het standpunt dat elke sector de eigen problemen zou moeten oplossen. In deze wet wordt het via één pennenstreek van de staatssecretaris of het kabinet mogelijk gemaakt om, als één sector het niet haalt, het bij een andere sector te halen. Dat lijkt mij zeer onrechtvaardig tegen bijvoorbeeld de pluimveehouderijsector, die er alles aan doet en al aan gedaan heeft om mest te verwerken en te bewerken en eventueel af te zetten buiten de Nederlandse landbouw. Als één sector het niet doet, zeg ik tegen de heer Van Gerven, neemt hij het dan op zijn conto dat een andere sector daarvoor moet opdraaien?
Daarnaast vind ik dat deze wetgeving gericht is op de melkveehouderij. Die moeten wij niet verwarren met andere sectoren. Daar spelen heel andere problematieken. Ik vind dat daar heel anders tegenaan gekeken moet worden.
De heer Van Gerven (SP):
Regeren is vooruitzien. We hebben gezien dat ook bij de varkenshouderij het plafond overschreden is, dat er ook in de pluimveesector problemen zijn en dat er overschrijdingen kunnen plaatsvinden. Dan is het toch van de gekke, gelet op het drama dat wij nu zien bij de melkveehouderij, dat wij ons de instrumenten uit handen laten slaan om te kunnen ingrijpen als dat nodig is? Dat is toch niet vooruitzien en vooruitkijken?
De heer Geurts stelt dat elke sector het zelf moet oplossen, maar wij zien bij de melkveehouderij dat dit niet gebeurt. Daar zijn grote problemen, waarover wij nu debatteren. Waarom laat het CDA zich op dat punt toch belobbyen door de sector zelf, die kennelijk geen regulering wil, terwijl die toch nodig is voor noodgevallen? Waar de markt faalt, moet de overheid toch kunnen ingrijpen en reguleren?
De heer Geurts (CDA):
Ik breng de heer Van Gerven in herinnering dat de varkenshouderij en de pluimveehouderij begrensd zijn door productierechten. In de staatjes ziet men dat de schommeling relatief heel klein is. In één jaar is er een overschrijding als gevolg van wat fosfaatrijke voeders. In datzelfde jaar zien wij dat ook in de melkveehouderij. De heer Dijkgraaf had het nog niet genoemd, maar ook dit zou je uit het plafond kunnen trekken. Immers, als er één keer in een jaar een heel fosfaatrijke oogst is geweest, kun je daar niet meteen een hele sector op aanpakken. Dat is niet mijn bedoeling. Het is zeker niet onze inzet om het op deze manier te doen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik kan het heel kort houden. Ik had het wel genoemd, alleen heb ik het anders genoemd. Ik sprak over de incidentele pieken. Ik onderstreep graag het betoog van de heer Geurts en zijn vraag aan de staatssecretaris om daar vooral op te focussen. Ik begrijp dat de heer Geurts het met mij eens is dat je op incidentele pieken geen structureel beleid moet voeren.
De heer Geurts (CDA):
Ik zal deze vraag graag doorgeleiden naar de staatssecretaris. Mijn excuses aan de heer Dijkgraaf. Waarschijnlijk was ik op dat moment bezig, althans in mijn hoofd, om die brandweerauto te voorzien van slangen.
Het CDA ziet de peildatum van 2 juli 2015 als een knelpunt. De ChristenUnie-fractie heeft samen met ons een amendement ingediend waarin naast de referentiedatum een referentieperiode wordt geregeld. Daarmee is naar onze verwachting het probleem met uitgeschaard vee grotendeels opgelost.
Daarnaast dien ik met de fractie van de ChristenUnie een amendement in om te voorkomen dat de fosfaatbank wordt ingezet voor duurzaamheid. Het wetsvoorstel is gericht op regulering en dat geeft al heel veel pijn. Daar moeten niet nog meer eisen aan gesteld worden. Het effect van de nu voorliggende wet voor veehouders baart mij zorgen. Kan de staatssecretaris deze zorgen wegnemen? Ik vraag de staatssecretaris wie er binnen de veehouderij wel fosfaatrechten krijgt en wie niet.
Ook het ontbreken van een einddatum baart mij zorgen, want hierdoor lijken fiscale mogelijkheden de pas afgesneden. Via de voorzitter zeg ik tegen de heer Dijkgraaf dat hij nu even moet opletten. Collega Dijkgraaf was iets eerder met het indienen van een amendement hierover. Ik ben bereid dat te steunen. Ik hoor graag of de staatssecretaris hierin kan meegaan en fiscalisering wil toestaan, zoals ook bij andere productierechten van varkens en pluimvee het geval is. Het CDA is van mening dat het huidige voorstel voor het invoeren van fosfaatrechten onrechtvaardig uitwerkt voor diverse familiebedrijven. Grondgebonden of biologische bedrijven kunnen onevenredig worden getroffen. Ook bedrijven die de laatste jaren niet in aantallen koeien zijn gegroeid of zelfs zijn gekrompen, kunnen onevenredig worden getroffen. Ook zijn er voorbeelden van niet-grondgebonden bedrijven en andere varianten die onevenredig kunnen worden getroffen. Dat lijkt ons niet de bedoeling van het invoeren van fosfaatrechten. Ik vraag de staatssecretaris wat hij, buiten het omarmen van onze amendementen, verder nog voor al deze bedrijven kan en gaat doen.
Ik kom bij het pakket van het bedrijfsleven. Dat pakket is onder grote tijdsdruk tot stand gekomen toen het kabinet het liet afweten. Het bedrijfsleven moet nu, met de beperkte mogelijkheden die het heeft, ingrijpen in 2017. Is het gebruikelijk dat het bedrijfsleven zichzelf een dergelijke regulering, waar het zelf flinke economische pijn van zal hebben, oplegt? Mijn antwoord op die vraag is "nee". Het is ongekend hoe de Nederlandse sector hiermee zijn nek uitsteekt. Het maatregelenpakket heeft een aantal kanten waar we de staatssecretaris over willen bevragen. De uitvoering van het sectorplan is erop gericht dat we in 2017 al onder het fosfaatplafond zitten. Is afroming bij overdracht dan nog nodig? Hoe sluit de generieke afroming aan bij de reductie van het sectorplan en vice versa? Voorkomen moet worden dat bedrijven in 2017 verder terug moeten dan in 2018 op basis van het fosfaatrechtenstelsel. Daarnaast heeft het bedrijfsleven op zeer korte termijn een verklaring van geen bezwaar nodig van de Europese Commissie ten aanzien van het mededingingsrecht. Gaat de staatssecretaris hiervoor zelf naar Brussel? Vanuit de top van de Europese Commissie moet het bericht komen: dit moeten we doen voor Nederland. Dat had al eerder gemoeten, maar nu helemaal; anders gaat het sectorplan niet door en zonder derogatie zijn de fosfaatrechten nergens meer goed voor. Om bij de Europese Commissie de urgentie te laten doordringen, is de staatssecretaris nodig en misschien wel de minister-president. Begrijpt de staatssecretaris dat?
Ik kom op de inhoud van het plan. Het gaat om drie sporen. Over het belangrijkste spoor, de fosfaatreductie, geeft de staatssecretaris maar zeer weinig informatie. Hoe sluit het plan aan bij het stelsel van fosfaatrechten? Wordt in het plan van de sector rekening gehouden met knelgevallen, de regeling en het amendement dat ik daarover indien? Wordt in het plan van de sector rekening gehouden met het voornemen van de Kamer om grondgebonden bedrijven te ontzien? Gaat de vrijwillige fosfaatvermindering verder dan de referentie, of gaat zij tot de referentie, zoals nu in de brief staat?
Het fosfaatrechtenstelsel en het pakket van het bedrijfsleven vergen het uiterste van onze familiebedrijven in de melkveehouderij. Zij zetten zich hiervoor in om de derogatie te behouden. Zo kom ik bij de inzet voor het zesde actieprogramma. Ik kom dus weer terug bij waar ik mee begon: de inzet van de staatssecretaris en het kabinet in Brussel. De urgentie is enorm om de nodige verklaring van geen bezwaar voor algemeenverbindendverklaring van het sectorplan te krijgen. Ook zijn we nog ver verwijderd van een nieuwe derogatie en een werkbaar zesde actieprogramma. De inzet die hiervoor nodig is, is dus meer dan enorm. Komt die inzet er?
In de Kamerbrief van 3 maart 2016 neemt de staatssecretaris zich van alles voor voor de onderhandelingen over de nieuwe derogatie, zoals het laten vervallen van het fosfaatreductieplafond, het salderen van mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw komt en het mogen gebruiken van een mineralenconcentraat als kunstmestvervanger bovenop de norm voor dierlijke mest. Dat laatste leidt tot vermindering van het gebruik van kunstmest en tot verruiming van de mogelijkheden voor toepassing van dierlijke mest. Het past ook in de circulaire economie die het CDA voorstaat. Is dit nog steeds de inzet van de staatssecretaris? Waarom wordt mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw wordt afgezet, nu al niet gesaldeerd? Dit is overigens een herhaling van de vraag die de heer Dijkgraaf ook al stelde.
Binnenkort gaat de Nederlandse overheid haar eerste presentatie in het Nitraatcomité geven ten behoeve van het actieprogramma. De CDA-fractie wil voorafgaand hieraan weten wat daar zal worden verteld en welke rapporten aan de basis hiervan staan. Is dat mogelijk en is de staatssecretaris daartoe bereid?
Het CDA wil eigenlijk dat de staatssecretaris elke week de deuren van de betrokken commissarissen platloopt, totdat het is geregeld. Begrijpt de staatssecretaris dat? Wetende hoe het is gelopen met de invoering van de Wet fosfaatrechtenstelsel, wil ik meer zekerheid dan de woorden van de staatssecretaris. Het CDA wil dat er een tweewekelijkse stand van zaken naar de Kamer komt, waarin ook de uitgevoerde acties en vervolgstappen worden opgenomen.
Ik rond af. De staatssecretaris kwam op de eerder genoemde twee avonden eerst niet verder dan: ik ga mijn best voor jullie doen. Na enig aandringen vanuit de zaal zei hij: ik ga voor jullie knokken. Nu worden beloftes bij het VVD/PvdA-kabinet nogal gemakkelijk gedaan en nog gemakkelijker gebroken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook op de man af of hij nu echt gaat knokken voor onze mooie familiebedrijven in de landbouw. Het fosfaatrechtenstelsel geeft pijn, heel veel pijn bij sommige groepen familiebedrijven. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Wat voor perspectief biedt hij de volgende generatie? We vragen van de familiebedrijven een bijna niet-uitvoerbaar offer. Ik verwacht dat de staatssecretaris het Nitraatcomité en de andere lidstaten er gewoon van overtuigt dat Nederland derogatie verdient. We hebben de beste boeren van Nederland en wij hebben de beste boeren van de wereld. De familiebedrijven in de land- en tuinbouw en de visserij verdienen het om voor te knokken. Daar aarzel ik geen enkele tel over.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik hoor het CDA vragen of de staatssecretaris bereid is tot zelfreflectie. Ik heb echter geen enkele zelfreflectie bij het CDA gehoord. Ik hoor het CDA eigenlijk alleen maar zeggen: doe eens wat meer je best! Ik heb in mijn bijdrage een aantal redenen genoemd waardoor de kans op derogatie niet heel groot is. Het zijn gewoon vaste afspraken: er moet een extra milieubelang gediend zijn met de invoering van fosfaatrechten, het mag niet in strijd zijn met de mededingingsregels en er moet draagvlak zijn voor het plan dat wordt gepresenteerd. Dat weet de heer Geurts. De kans dat de derogatie behouden blijft, is minder dan 20%. Wat zet het CDA daartegenover, anders dan goedkoop roepen dat de staatssecretaris wat meer zijn best moet doen? Het CDA moet dan toch met inhoudelijke voorstellen komen die passen bij het behouden van de derogatie?
De heer Geurts (CDA):
Mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren spreekt mij aan alsof wij in een coalitie zitten, maar dat zitten we niet. Het zal haar misschien verbazen, maar we zitten daar niet in. Als volksvertegenwoordigers hebben wij te maken met een wet die vanuit het kabinet naar de Kamer toe komt. Mevrouw Ouwehand weet — zij heeft daar ook een paar keer bij gezeten en er is vanavond al paar keer eerder aan gerefereerd — dat wij met diverse andere partijen regelmatig hebben gevraagd waar de wet blijft, et cetera, et cetera. Nu de wet er ligt, liggen er ook amendementen van het CDA. Volgens mij is het CDA een van de topindieners van amendementen. Dat zijn wijzigingsvoorstellen, mevrouw Ouwehand. Dat is de koers die het CDA aangeeft. Zouden wij het graag heel anders willen? Ja. De heer Dijkgraaf heeft daar ook al enkele punten van genoemd, maar die zijn op dit moment niet haalbaar. Daar moeten we realistisch in zijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik spreek de heer Geurts helemaal niet aan omdat ik denk dat het CDA in de coalitie zit. Ik spreek hem aan op zijn verantwoordelijkheid om volgende week dinsdag wel of niet zijn hand in de lucht te steken en de aanpak van het kabinet te steunen. Als de volksvertegenwoordigers in de Kamer worden gewaarschuwd voor het feit dat heel grote gronden wegvallen onder de aanpak van het kabinet om die derogatie te behouden, kun je toch niet alleen maar zeggen: ja, maar het CDA wil die derogatie, dus het kabinet moet beter zijn best doen? Dan moet je zeggen: dit moet geregeld zijn, dat moet geregeld zijn, graslanden zijn een probleem voor de inkomenssteun van de boeren, het draagvlak is een probleem. We weten toch hoe het Nitraatcomité oordeelt? We voeren die debatten toch al jaren in deze Kamer? Het CDA weet toch dat de kans op derogatie slinkt en slinkt en slinkt, zelfs met amendementen die het zelf indient? Het CDA moet wel zelf verantwoordelijkheid nemen voor de uitkomst die er straks is. Je kunt het je niet zo gemakkelijk maken dat je alleen maar zegt: nou, we hadden de minister-president moeten sturen. De minister-president kan met slechte plannen geen derogatie afdwingen. Zo zit het nu eenmaal!
De heer Geurts (CDA):
Mevrouw Ouwehand komt met een voorstel om 70% van de veehouderij in Nederland weg te jagen. Met zulke plannen zouden misschien wel een paar van de door haar gewenste dingen geregeld kunnen worden. Maar ook met de voorstellen die hier liggen en met een tomeloze inzet van de staatssecretaris en het kabinet moet het geregeld kunnen worden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Toch is het een heel serieuze vraag. De heer Geurts is superkritisch. Ik ben er niet minder kritisch over, en dat geldt voor heel veel fracties hier. Maar de hamvraag is natuurlijk wel of de nu ingeslagen weg inderdaad redelijkerwijs succesvol zou kunnen zijn en op welke manier wij er met elkaar voor kunnen zorgen dat die succesvol is. Ik denk dat het goed is als de heer Geurts, zeker vanuit de verbondenheid die hij hier tentoonspreidt met de agrarische sector, daar een inschatting van geeft. Hij zou daar iets van moeten vinden. Ik ben het volstrekt met hem eens dat hij niet de regeringsverantwoordelijkheid in de schoenen geschoven moet krijgen, maar dat ontslaat ons niet van de plicht om hier met elkaar een inschatting van te maken.
De heer Geurts (CDA):
Ik vind dat allemaal van die "glazen bol"-vragen. Dat zijn als-danvragen. Er moet heel veel werk verzet worden. Het gaat om enorm veel werk. Er zal echt ook veel van het ambtenarenapparaat in Nederland gevraagd worden. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Als iedereen daar zijn nek voor uit wil steken, kunnen we een heel eind komen. Is er kans op slagen, is er kans op succes, om hoeveel procent gaat het daarbij? Ik heb geen glazen bol. Ik kan daar geen percentage aan verbinden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is op zich een eerlijk antwoord. Als ik de heer Geurts goed versta, dan is hij het met me eens dat er in elk geval helemaal geen zekerheid bestaat over het vasthouden aan die derogatie. Als we deze route kiezen, dan laten we alle mensen hier op de publieke tribune nog weer een vol jaar in onzekerheid. Dan kiezen we immers een route waar niet met zekerheid van te zeggen is dat die succesvol zal zijn. Wat vindt de heer Geurts daarvan?
De heer Geurts (CDA):
Het wordt gepresenteerd alsof datgene wat nu voorligt, totaal geen kans van slagen heeft. Mogelijk 20% werd er net door mevrouw Ouwehand aangegeven. Het zal allemaal wel zo zijn. Mijn ervaring vanuit het verleden maar ook van vandaag is dat als je aan meerdere deskundigen een vraag stelt, je ook meerdere antwoorden terugkrijgt. Het zal moeten blijken. Er moet sprake zijn van een grote inzet van alle betrokkenen. We weten wat ervan afhangt, we weten wat er gebeurt als de derogatie niet doorgaat. We hebben dat vanmorgen ook samen voor Radio 1 mogen schetsen. Als de derogatie niet doorgaat, krijg je een totaal andere wereld in Nederland. Dan gaan we dingen krijgen die de heer Grashoff in ieder geval niet wil. Ik roep hem ertoe op om via zijn kanalen in het Brusselse en via het Europees Parlement zijn invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat de derogatie voor Nederland behouden blijft. Ik mag geen vraag terugstellen, maar ik hoop dat de fractie van GroenLinks dat gaat doen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er is mij in dit geval, ondanks de orde, wel een vraag gesteld. Ik zou het heel plezierig vinden als ik daar nog even kort op mag reageren.
De voorzitter:
Dat is goed.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik vind het bijzonder wat de heer Geurts hier zegt. Ik heb in mijn bijdrage juist gezegd dat ik veel liever zou kiezen voor de zekere weg, waarbij we er met regelgeving in 2017 voor zorgen dat het werkt. Dat zou mij ook veel meer vertrouwen geven om ook tegen mijn collega's in het Europees Parlement te zeggen: jongens, steun dit en zorg ervoor dat de Europese Commissie dit gaat toestaan. Ik kan echter niet zo heel veel doen met zwakke plannen.
De heer Geurts (CDA):
Er is maar één zekerheid in het leven, en dat is dat wij allemaal gaan sterven.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Wij staan op een kruispunt van wegen. Staan wij toe dat de melkveehouderij zich ontwikkelt tot een intensieve houderij, waarbij de koeien permanent op stal staan? Of behoudt de melkveehouderij haar grondgebonden karakter, met de koe in de wei? Welke weg kiest dit kabinet, kiest deze staatssecretaris?
Als wij kijken naar wat de kabinetten-Rutte de melkveehouderij hebben gebracht, moeten wij constateren dat chaos troef is. Het loslaten van de melkquotering leidde ertoe dat de boeren als gekken gingen produceren, opgejut door de mantra dat meer beter is en meer rendement oplevert. Nog steeds begrijp ik niet dat de vertegenwoordigers van de boeren, zoals LTO, niet hebben gewaarschuwd en niet hebben ingegrepen. De boeren kennen een hoge organisatiegraad en LTO had veel kunnen voorkomen. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond voorzag het, maar moest het onderspit delven, even als de Dutch Dairymen Board. De banken, de Rabobank voorop, gedreven door hebzucht, faalden.
Veel boeren keken uit naar de afschaffing van de melkquotering en de liberalisering van de melkmarkt. Verschillende adviseurs spiegelden de boeren een lange periode van gunstige melkprijzen voor. Laten wij even noteren dat de problemen in de melkveehouderij anno nu niet alleen een onbeheersbaar mestoverschot behelzen, maar ook voor de melkveehouders rampzalig lage prijzen, beide te wijten aan overproductie. Toen de melkquotering op 1 april 2015 werd afgeschaft, bleken de bomen niet tot in de hemel te groeien. Wat bijvoorbeeld de Dutch Dairymen Board had voorspeld, gebeurde. In korte tijd steeg de melkproductie verder en de melkprijs zakte als een plumpudding in elkaar. Dat komt ook door de tegenvallende vraag uit China en de boycot van Rusland, maar het komt vooral doordat er veel meer melk wordt geproduceerd. Het is toch les één op de middelbare school bij economie? Als het aanbod groeit, daalt de prijs. Het is voorspeld, niet alleen door mij. Vooral Sieta van Keimpema heeft gewaarschuwd voor de afschaffing van de melkquotering, zoals Cassandra in de oudheid deed voor het paard van Troje. Er werd helaas alleen maar geluisterd naar de LTO-pleitbezorgers, die onder het motto "bigger is better" de melkboeren van de regen in de drup hielpen.
Het kabinet van VVD en PvdA faalde. Toen het besluit tot het loslaten van de melkquotering definitief viel, was het voor velen al duidelijk dat het fosfaatplafond doorbroken zou worden. Het kabinet had dit moeten weten. En nu? Nu zijn draconische maatregelen noodzakelijk. Nu is daardoor in korte tijd een grote hoeveelheid regelgeving uitgestort over de melkveehouders. De ene wet buitelde over de andere heen. Nu liggen er wetsvoorstellen voor die feitelijk weer neerkomen op quotering, nu via het terugdringen van het mestoverschot.
Wij moeten ingrijpen, en de vraag is hoe. Waar willen wij naartoe? De SP wil dat het eindresultaat een grondgebonden veehouderij is, met weidegang, en dat wij de schaalvergroting tegengaan. Het boerengezinsbedrijf moet de drager blijven van onze melkveehouderij en moet de drager blijven van het platteland. Wij moeten langjarige zekerheid voor de toekomst realiseren voor onze boeren.
Een ander belangrijk punt voor ons is dat de rekening voor de oplossing wordt neergelegd bij de veroorzakers van de problemen; de meest intensieve melkveehouderijen. De grondgebonden boeren en de biologische boeren die geen schuld dragen aan de overschrijding van het fosfaatplafond moeten worden ontzien. Als we naar de toekomst kijken, moeten we daar ook op sturen. Wat het kabinet tot nu toe heeft gedaan, heeft alleen maar geleid tot schaalvergroting en tot minder weidegang. Ik zie de staatssecretaris wellicht fronsen, maar het aantal koeien dat nog in de wei rondloopt, is in één jaar gedaald met 4%. Dan mag er wel met de sector gesproken worden over convenanten en over weidegang, maar de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens en convenanten.
Grondgebonden boeren en biologische boeren hebben de toekomst. Laten we er daarom voor zorgen dat deze boeren in de watten worden gelegd en dat de andere scherp bijgestuurd worden, niet andersom. Met voorliggende wetgeving dreigen de intensieve, brutale groeiers beloond te worden en moeten de boeren die het goed doen, de grondgebonden bedrijven, daarvoor de prijs betalen. Wat de SP betreft, is er een eenvoudige oplossing. We moeten naar een stelsel van niet-verhandelbare rechten, waarbij alle extensieve boeren worden vrijgesteld onder de 2,5 koe per hectare. Alleen voor koeien boven de 2,5 hectare zijn dan fosfaatrechten nodig. Dat scheelt enorm veel regels voor extensieve boeren.
We hebben gezien dat de Europese Commissie de plannen heeft afgekeurd vanwege de staatssteunkaders. Daar kan ik mij eerlijk gezegd ook wel iets bij voorstellen. Wat doet het kabinet namelijk? Met de maatregelen die het voorstelt, geeft het een geschatte waarde weg van 7 à 8 miljard euro. Dat gaat de sector in. Dat zijn die rechten. Je maakt het nieuwkomers daarmee dus moeilijk. Die moeten later namelijk gaan betalen. Wat is de reactie van de staatssecretaris op het feit dat een dergelijk bedrag wordt weggeschonken als recht? Als de overheid in de toekomst ooit verder wil reduceren of voorwaarden wil verbinden aan de fosfaatrechten, bijvoorbeeld via emissiereductie of met betrekking tot weidegang, is dat dan mogelijk of moet er dan ineens een enorme smak geld betaald worden om fosfaatrechten terug te kopen? Kunnen we daarover een juridische beschouwing krijgen? Welke barrières werpt de staatssecretaris op voor toekomstige regulering? We krijgen graag een brief over de vraag hoe dat juridisch zit voordat we over deze wet gaan stemmen. De problemen met de staatssteunkaders zijn namelijk heel gemakkelijk te omzeilen, namelijk door de rechten niet verhandelbaar te maken. Dan vormen zij geen waarde en zijn zij dus ook geen staatssteunkwestie. Waarom wil de staatssecretaris hier niet aan? Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij denkt dat de nieuwe versie van de wet wel door de Europese toets komt? Wat is er precies veranderd dat het nu wel acceptabel zou zijn?
Brengen de voorliggende plannen onze toekomstvisie dichterbij? De wet is daar misschien niet eens het allerbelangrijkste in, want de plannen voor 2017 zullen bepalen of de derogatie in stand blijft. Dat is heel simpel. Als de 10% stoppende boeren in 2017 vooral grondgebonden boeren of biologische boeren zijn, dan raken we verder van huis. Als de uitkomst is dat grondgebonden boeren in 2017 tien koeien moeten inleveren om ze er in 2018 weer bij te kunnen krijgen, schiet je daar niets mee op. Waarom wordt er in de plannen voor 2017 op geen enkele manier gestuurd op het gewenste toekomstbeeld van grondgebonden en koe-in-de-wei? Is de staatssecretaris bereid, alsnog te realiseren dat dit gaat gebeuren?
We hebben geconstateerd dat grondgebonden boeren, zoals het Netwerk GRONDig, biologische boeren en de Dutch Dairymen Board eigenlijk niet mochten meepraten. Ik heb het in ieder geval niet gezien. Waarom niet? Er is een Kamermotie waarin de staatssecretaris wordt verzocht, grondgebonden melkveehouders adequaat vertegenwoordigd te laten zijn in de Regiegroep fosfaat en melkveehouderij. Dan is het toch raar dat ze niet prominent mee mogen praten over het traject voor 2017, terwijl daar juist de belangrijkste beslissingen worden genomen? Hoe worden zij betrokken bij de verdere planvorming in 2017 om onder het fosfaatplafond te komen?
Welke garanties hebben wij eigenlijk dat de voorgestelde maatregelen resultaat hebben? Het verleden stemt niet erg hoopvol, want een aantal van die maatregelen is gebaseerd op aannames. Dat geldt bijvoorbeeld voor het voerspoor, waarvan Frits van der Schans van het onderzoeksbureau CLM nog zei dat het in het verleden geen enkel effect heeft gehad. Graag een reactie van de staatssecretaris op dat punt. Welke borging is er dat de doelen worden gehaald en hoe wordt tussentijds gemeten of die doelen worden gehaald? Hoe kunnen ze worden bijgestuurd?
De voorliggende plannen van LTO en de staatssecretaris zijn nog buitengewoon vaag en niet uitgewerkt. Hoe gaan wij ook in 2017 naar een grondgebonden melkveehouderij toe werken? Hoe gaat dat proces er verder uitzien? Hoe en wanneer wordt de Kamer daarbij betrokken? Hoe wil de staatssecretaris het instrument van het algemeen verbindend verklaren inzetten? Hoe denkt hij te legitimeren dat er niet met de biologische boeren is gesproken over 2017? Niet met the Dutch Dairymen Board, niet met Netwerk GRONDig. Is de staatssecretaris van plan deze groepen alsnog te betrekken bij de uitwerking van de plannen voor 2017? Er is ook een aangenomen Kamermotie die de regering vraagt, de grondgebonden melkveehouders adequaat vertegenwoordigd te laten zijn in de regiegroep fosfaat en melkveehouderij.
Er ligt een mooi plan van Netwerk GRONDig, De Natuurweide, Bionext, Milieudefensie, de Natuur- en Milieufederatie en een aantal zuivelorganisaties als alternatief voor het LTO-plan. Dat plan is erop gericht, binnen vijf jaar een volledig grondgebonden melkveehouderij te realiseren. Daarbij zou ook in 2017 al een substantiële krimp gerealiseerd kunnen worden. Dit komt heel dicht bij het voorstel dat de SP heeft gedaan met betrekking tot de 2,5 koeien per hectare. Daar staan we dus heel sympathiek tegenover. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris met een open mind ging kijken naar die plannen en dat hij zich afvraagt of dat een begaanbaar pad is en een mogelijk alternatief voor de plannen die er zijn van de zijde van de LTO.
Er zijn ook juristen die twijfelen of de plannen wel algemeen verbindend verklaard kunnen worden voor 2017. Dat botst met mededingingsregels en het zou kunnen wijzen op kartelvorming. Er zijn ook boeren die zeggen: wij gaan die algemeenverbindendverklaring aanvechten. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Het is namelijk, wat er ook komt, ontzettend belangrijk dat er iets van een algemeenverbindendverklaring komt. Er moet dwang achter zitten, anders gaan de doelen niet gerealiseerd worden.
Het wetsvoorstel dat er nu ligt, voldoet niet, omdat grondgebonden boeren en biologische boeren niet worden ontzien. Ondanks een aangenomen SP-motie van mijn collega Smaling, waarin de Kamer uitspreekt dat grondgebonden boeren moeten worden ontzien, worden zij in het voorliggende voorstel slechts gedeeltelijk ontzien. Dat betekent dat we netto verder af komen te staan van de toekomstvisie die ons voor ogen staat. Wij dwalen verder af van het pad. De brutale intensieve bedrijven, die zo snel mogelijk hun stallen hebben volgepropt, worden beloond en de extensieve houders moeten betalen voor hun groei. Stel een intensief bedrijf met 150 koeien heeft er 100 bij gezet na afschaffing van de melkquotering. Die had er op 2 juli 2015 250 en moet nu 10% inkrimpen, ongeveer. Dan heeft hij nog steeds 225 koeien, vergeleken bij de 150 die hij eerst had. Een extensieve boer met 80 koeien daarentegen, die precies genoeg land heeft om al zijn fosfaat erop kwijt te kunnen, wordt dus ook 10% gekort, tot 72 koeien. De groeistuipen van de afgelopen jaren gaan dus onder de streep de intensieve boeren bevoordelen. Graag een reactie van de staatssecretaris op die gedachtegang.
In het voorliggende wetsvoorstel worden grondgebonden boeren alleen ontzien in zover zij over genoeg latente ruimte beschikken. Het ontzien van korting is ten onrechte afhankelijk gemaakt van de hoeveelheid latente ruimte. We hebben een amendement ingediend waarin er voor wordt gezorgd dat de grondgebonden boeren sowieso worden ontzien als er wordt gekort. Is de staatssecretaris bereid om dat amendement over te nemen?
Maar met het overnemen van het amendement over grondgebonden boeren zijn nog niet alle problemen opgelost. Een ander probleem is dat grondgebonden veehouders hun bedrijf niet meer kunnen laten groeien omdat intensieve veehouderijen intensiever zijn geworden. Is de staatssecretaris het met de SP eens dat dit wringt en dat dit als onrechtvaardig zal worden ervaren bij de grondgebonden boeren?
Volgens een inschatting van de sector moeten 6.000 prima biologische koeien worden afgemaakt vanwege het voorliggend wetsvoorstel. Biologische boeren moeten dus zo'n 6.000 koeien afstoten, terwijl ze alle mest op een natuurvriendelijke en verantwoorde manier kunnen wegzetten. Zij maken geen gebruik van de derogatie. Toch worden ze in hun groeiruimte beperkt en moeten hun bedrijven zelfs inkrimpen. "Ik moet koeien naar de slacht brengen om de intensieve veehouderij intensief te laten zijn". Dat twitterde een boze biologische boer. "Je moet aan de lijn gaan doen omdat je buurman te dik is" twitterde een ander. Die onvrede heeft geleid tot een handtekeningenactie onder de naam "Red de biokoe". In korte tijd zijn 14.000 handtekeningen verzameld.
Ook als het amendement wordt aangenomen om grondgebonden boeren te ontzien, komen bioboeren nog steeds in de problemen. Het gaat om de volgende groepen. Grofweg 10% verkeerde in de overgangssituatie van regulier naar biologisch, dus van de ene soort houderij naar de andere soort, of naar een beter stallensysteem. Daardoor hadden deze boeren een veel lager aantal koeien op de referentiedatum. Van de biologische boeren is 10% niet-grondgebonden volgens de fosfaatdefinitie, maar wel volgens de biodefinitie. Deze boeren hebben dan voer-mestcontracten met akkerbouwers in de buurt. Een groot deel was bezig met uitbreidingsplannen omdat de vraag naar biologische zuivel groeit.
Dan heb ik het alleen nog maar gehad over de boeren die op dit moment boer zijn. Toekomstige bioboeren zullen ook tegen barrières op lopen. Melkveehouders die in de toekomst willen overschakelen naar biologisch, komen in de problemen. Dat geldt niet voor reguliere melkveehouders die willen overschakelen, maar wel voor bijvoorbeeld een varkenshouder, of voor iemand met een gemengd bedrijf die wil overschakelen. Huidige bioboeren die in de toekomst willen uitbreiden, moeten fosfaatrechten kopen, ook als ze latente ruimte hebben. Ik zeg nog even, ter herinnering: de biologische sector maakt geen gebruik van de derogatie en gebruikt slechts 40% van de fosfaatruimte die ze op basis van hun land hebben.
Ik noem een aantal voorbeelden van bioboeren die zijn getroffen. Voor bioboer Arjen Kool, 30 jaar oud, heeft dit grote gevolgen. In Hei- en Boeicop, op de grens van Zuid-Holland en Utrecht, runt hij samen met zijn ouders en zijn oom een biologisch melkveebedrijf. Afgelopen jaar bouwden ze een nieuwe, grotere stal die de dieren meer comfort biedt. Inmiddels staan op de houtkrullen in de nieuwe vrijloopstal 95 melkkoeien. De maatregelen betekenen voor Kool waarschijnlijk dat hij 16 koeien moet laten slachten, het aantal dat er sinds vorige zomer is bij gekomen. Dat scheelt hem €56.000 melkinkomsten per jaar. Of hij moet 16 maal €5.000, dus €80.000 betalen voor nieuwe fosfaatrechten. Maar er zijn voorlopig geen fosfaatrechten te koop. Het is bovendien de vraag of hij dat geld bij elkaar krijgt.
Ik noem een tweede voorbeeld. Max van Tilburg, een junior uit Breukelen, is een jonge, startende bioboer. Hij beheert met zijn bedrijf een cultuurhistorisch parklandschap dat is aangelegd in de zeventiende eeuw. Hij bouwt zelf zijn veestapel geleidelijk op. Hij had op 2 juli 2015 geen dieren. Hij begon op 14 juli 2015 met 26 koeien. Hij heeft er nu 65 en wil naar 80 dieren met jongvee. Hij heeft 61 hectare land tot zijn beschikking. Hij heeft dus minder dan 1,7 koe per hectare. Indien er geen regeling komt voor startende bioboeren, moet hij zijn 65 koeien allemaal laten slachten. En als er fosfaatrechten te koop zouden zijn, zou hij voor 80 koeien rechten moeten kopen. Dat zou hem 80 maal €5.000 is €400.000 kosten. Als hij dit enorme bedrag al zou kunnen lenen, geeft de bijbehorende rente een inkomensvermindering van bijna €20.000 per jaar. Nog even ter herinnering: het gemiddelde inkomen van een melkveehouder is circa €25.000 per jaar.
Voorbeeld drie. Jan-Rein de Jong uit Rotstergaast is een jonge bioboer. Hij is enthousiast met natuurbeheer bezig, waarbij vlinders zijn speciale aandacht krijgen. Hij heeft 100 hectare grond en was bezig om zijn veestapel geleidelijk te laten groeien uit jongvee. Doel was 100 koeien op 100 hectare. Op de peildatum van 2 juli 2015 waren er 60 melkkoeien opgegroeid. Jan-Rein moet dus 40 melkkoeien missen. Hij had al een heel grote investering in grond gedaan. De bank heeft hem nu de wacht aangezegd en wil eventuele extra fosfaatrechten — 40 keer €5.000 is €200.000 — niet financieren. Als er niets gebeurt, betekent dit het einde van zijn bedrijf.
Voorbeeld vier. Beerd Flier uit Oldebroek heeft een heel goede voer-mestuitruilrelatie met een akkerbouwer in de naburige polder. Op zijn bedrijf is de eerste KoeLand-demostal gerealiseerd. In 2012 heeft het bedrijf samen met partners voor dit ontwerp al een prijs gewonnen, die werd uitgereikt door, jawel, toenmalig minister Gerda Verburg. Het doel van KoeLand is een nieuw type veehouderij: lage emissies, hoog dierenwelzijn, laag antibioticagebruik, energieneutraal en ingepast in het landschap. Verdere uitwerking, doorontwikkeling en uiteindelijke vergunningverlening en financiering kostten meer tijd dan gehoopt. Uiteindelijk konden de eerste koeien eind juni 2015 in de nieuwe stal. De nieuwe stal was berekend op 114 koeien. Vanwege ruimtegebrek tijdens de bouw was het aantal koeien in de oude stal tijdelijk verminderd met 13. Op de peildatum waren er daarom maar 66. Hij houdt er nu ten minste 79, dus moeten er 13 naar de slacht.
Een extra complicatie blijkt nu zijn samenwerkingsrelatie met de biologische akkerbouwer. Hij was in 2015 niet grondgebonden volgens de fosfaatdefinitie, maar wel volgens de biologische wetgeving, waarin ook een schriftelijk vastgelegde samenwerking met een ander biobedrijf wordt erkend als grondgebondenheid. Zie het als een gemengd bedrijf. Als deze samenwerking niet meetelt voor zijn fosfaatrechten, moet hij nog eens tien koeien slachten. Hij kan de grond van de akkerbouwer alsnog pachten zodat die op zijn naam komt, maar dat helpt hem niet omdat 2015 het referentiejaar is. Er moeten dus minstens 23 koeien naar de slacht. Die prijswinnende innovatieve stal staat dan half leeg. Als er al fosfaatrechten zijn bij te kopen, kost dat voor 23 koeien €115.000. Als hij de innovatieve stal normaal wil gebruiken, moet hij voor nog eens 35 koeien rechten bijkopen voor €175.000. Totale kosten: €290.000. Is dat überhaupt nog mogelijk? De vier voorbeelden brengen mij tot deze vraag aan de staatssecretaris: wat kan hij doen voor deze mensen? Wil de staatssecretaris deze bioboeren helpen?
De intensivering van de melkveehouderij benadeelt ook de varkenshouderij, een sector die toch al langdurig kampt met een gebrek aan winstgevendheid. Boeren betalen om hun mest te mogen afzetten op grond. Nu de markt overspoeld wordt door koeienmest, moeten varkensboeren meer betalen om mest te mogen afzetten. Het gaat om duizenden en vaak tienduizenden euro's per bedrijf. De varkensboeren hebben nu al gezamenlijk een schuld van 2,4 miljard euro uitstaan bij de Rabobank. Kan de staatssecretaris exacter kwantificeren hoeveel meer de varkenshouders zijn gaan betalen voor de mestafzet door dit fiasco? Onderschrijft de staatssecretaris dat een eventuele omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten niet mag leiden tot een hogere uitstoot van broeikasgassen? We hebben een amendement ingediend om broeikasgassen toe te voegen aan de voorwaarden om varkensrechten te mogen omzetten in fosfaatrechten en om daar ook een voorhang aan toe te voegen. Ik vraag graag om steun van de staatssecretaris voor dit amendement. Ik neem aan dat het niet zijn bedoeling is dat de omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten leidt tot meer uitstoot van broeikasgassen. Ik hoor graag een toezegging op dit punt.
Ik nader een afronding. Het CDA heeft over de knelgevallenregeling een voorstel ingediend. Wij steunen dat. Ik heb een aantal knelgevallen geschetst, met name in de biosector. Er zijn veel knelgevallen en dat schuurt op een of andere manier. Even los van wat je vindt, in individuele bedrijven gebeuren veel dingen waarvan je zegt: eigenlijk is dat niet goed, eigenlijk kan dat niet. De staatssecretaris zegt: ik heb een knelgevallenregeling gemaakt die te beperkt is; ik moet die toepassen omdat het systeem anders onderuitgaat. Maar het voelt onrechtvaardig aan. Ik hoop dan ook dat we in de verdere uitwerking wegen weten te vinden om in een aantal gevallen wat te kunnen doen. Ik hoop ook dat de commissie van wijzen die er komt, dat gaat doen.
We moeten toe naar een consistent beleid. Dat is noodzakelijk. Niet de waan van de dag moet regeren, maar zekerheid voor de lange termijn. Dat hebben boeren nodig. Ze hebben zekerheid nodig, een langetermijnvisie waarvan ze op aan kunnen. Zekerheid schept rust en perspectief voor bedrijven.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik denk dat de heer Van Gerven en ik het van voor tot achter met elkaar eens zijn op dit punt. Volgens mij constateert hij samen met mij: veel beter niet-verhandelbare dan verhandelbare rechten. Is de heer Van Gerven het met mij eens dat we er verstandig aan doen om die ook in 2017 te laten ingaan, zodat we heel veel van die nare gevallen die de heer Van Gerven noemde, met een wettelijke regeling in 2017 kunnen redden en niet afhankelijk zijn van een sectorakkoord?
De heer Van Gerven (SP):
We moeten af van die verhandelbare rechten. Ik doe nogmaals een klemmend beroep op de staatssecretaris en ook op anderen: stap af van dat heilloze pad. In plaats van dat het de handel bevordert, remt het mensen om zich te ontwikkelen. Wie heeft er zo veel geld op de plank liggen? Ik heb al geschetst wat het betekent voor bedrijven die zich willen ontwikkelen. Laten we dat dus niet doen. Als we dat al voor 2017 kunnen realiseren, kan het inderdaad een nuttig en effectief instrument zijn om aan de ene kant de zaak goed te reguleren en aan de andere kant perspectief te bieden richting ontwikkeling van een melkveehouderij die én grondgebonden is én weidegang realiseert, maar die ook de boeren zekerheid en een fatsoenlijke boterham biedt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dank voor dit uitstekende antwoord; uit het hart gegrepen. Ondertussen zijn we bij het amendement op stuk nr. 67. Hier en daar wordt een amendement vervangen, maar het is een onoverzienbare stapel aan het worden. Ik weet zeker dat ik zelf een amendement heb ingediend dat regelt dat we al per 2017 niet-verhandelbare rechten invoeren. Volgens mij heb ik die invoeringsdatum in het amendement van de SP niet teruggezien, maar misschien kunnen we samen een verstandige zet doen.
De heer Van Gerven (SP):
Dat lijkt me prima. Inderdaad, de amendementenstroom is immens. We moeten bekijken of we elkaar hierin kunnen vinden.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Na de afschaffing van het melkquotum in 2015 is de melkveehouderij in omvang gegroeid. Een eigenschap die toekomt aan individuele ondernemers. De groei is zodanig dat de bijbehorende fosfaatproductie hoger is dan de regels die Brussel toestaat. Boeren maken zich grote zorgen over de toekomst van hun bedrijf. Ik begrijp die zorgen. Ik begrijp dat mensen wakker liggen van de vraag of zij nog een levensvatbaar bedrijf houden en of zij hun bedrijf in de toekomst nog kunnen overdragen aan hun zoon of dochter; dat is heftig.
Nederland mag van Brussel in het kader van de Nitraatrichtlijn niet meer dan 172,9 miljoen kilo fosfaat produceren. Dit fosfaatproductieplafond is ruim tien jaar geleden afgesproken om de milieubelasting te beperken. In de tijd van het melkquotum was dit over het algemeen geen probleem, maar na de afschaffing hiervan is de sector in omvang gegroeid en daarmee ook de fosfaatproductie. Het fosfaatproductieplafond houdt geen rekening met belangrijke ontwikkelingen in de sector. Zo wordt de pluimveemest voor het grootste gedeelte verbrand zodat de mest niet in het milieu terechtkomt. Een deel van mest wordt in de vorm van mestkorrels geëxporteerd. Sinds 2012 is de mestverwerkingsplicht van kracht en hebben boeren de verplichting om een aanzienlijk deel van de mest te verwerken. Daarnaast zijn er nog tal van innovatieve ontwikkelingen. Zo is de sector in staat om van mest groene kunstmest te maken, waardoor het gebruik van chemische kunstmest kan worden teruggedrongen. Dat is beter voor het milieu. Ook zijn we in staat om fosfaat uit mest te onttrekken. Fosfaat is een belangrijke grondstof, waarvoor Nederland nu afhankelijk is van de import uit landen zoals Marokko of Syrië. Deze ontwikkelingen illustreren dat Nederland geen mestprobleem heeft, maar een oplossing voor uitdagingen waar de sector voor staat. Dat Nederland geen mestprobleem heeft, wordt ook bevestigd door de gehaltes nitraat in het grondwater. Uit metingen van de derogatiebedrijven blijkt dat een groot deel van de waterkwaliteit op orde is. De groene kunstmest en het onttrekken van fosfaten uit restproducten zijn belangrijke stappen met het oog op onze milieudoelstellingen en de circulaire economie.
De Nitraatrichtlijn bepaalt ook de hoeveelheid dierlijke mest die boeren mogen uitrijden op het bouwland. Nederland heeft een ontheffing op deze regel en mag meer dierlijke mest uitrijden; dat is de zogeheten derogatie. Een voorwaarde voor derogatie is dat Nederland binnen het fosfaatproductieplafond produceert. Hier wringt de schoen. Nu de Nederlandse melkveehouderij meer fosfaat produceert dan Brussel ons toestaat, loopt Nederland het risico dat de derogatie wordt ingetrokken en, erger nog, dat er niet onderhandeld gaat worden over een nieuwe derogatie, die met ingang van 1 januari 2018 van kracht moet worden. Brussel houdt vast aan de afspraken die lang geleden gemaakt zijn. Die afspraken zijn star en bieden geen ruimte voor innovatie en voor de Nederlandse oplossingen die zojuist werden genoemd. We staan voor een moeilijke opgave. We willen ondernemers perspectief en ruimte voor bedrijfsontwikkeling bieden en boeren stimuleren om aan de slag te gaan met innovaties. Deze ruimte wordt ons echter niet geboden, want als de melkveehouderij in 2017 niet onder het fosfaatplafond produceert, is de kans groot dat de lopende derogatie wordt ingetrokken of, erger nog, dat de onderhandelingen over een nieuwe derogatie niet worden gestart.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Heeft mevrouw Lodders als zij nu terugkijkt, er spijt van dat zij na het loslaten van de melkquota, het voorstel van een deel van de Kamer om alleen grondgebonden groei mogelijk te maken en om grondgebondenheid dus als voorwaarde te stellen, niet heeft gesteund?
Mevrouw Lodders (VVD):
Nee, ik heb er wel spijt van dat we niet eerder zijn gestart met het ter discussie stellen van het fosfaatproductieplafond. Dat productieplafond past niet bij de innovatieve ontwikkelingen die op dit moment in de sector plaatsvinden. Ik denk daarbij in het bijzonder aan een aantal ontwikkelingen waarbij de mest niet in het milieu verdwijnt.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Mevrouw Lodders gaf in het begin van haar verhaal wel heel duidelijk aan dat dit te maken heeft met het loslaten van de melkquota. Nogmaals, D66 heeft het loslaten van de melkquota nooit als een probleem gezien — dat geldt ook voor de VVD — maar zij heeft wel steeds gezegd dat groei grondgebonden moet zijn. Mevrouw Lodders gaf net aan dat we in deze situatie zitten vanwege het feit dat er na het loslaten van de melkquota sprake was van grote groei, maar toch zegt ze hier dat ze er geen spijt van heeft dat ze dat niet heeft gekoppeld aan grondgebondenheid.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb dat naar mijn mening voldoende aangegeven. Die afspraken over het fosfaatproductieplafond zijn in 2002 in Brussel gemaakt. Het is een starre regel. Vanavond is al een aantal keren naar voren gebracht dat de in Nederland geproduceerde mest die niet in het milieu verdwijnt, moet worden gesaldeerd. Het liefst ziet de VVD echter het fosfaatproductieplafond verdwijnen, omdat dat juist de innovatie zou bevorderen. Dan kan mevrouw Koşer Kaya met allerlei andere ontwikkelingen komen, maar wij hebben de Wet grondgebonden groei van de melkveehouderij gesteund. Wij gaan dus naar een meer grondgebonden melkveehouderij, maar de VVD is er geen voorstander van om het helemaal dicht te regelen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vraag me af waar de VVD dan een keer de verantwoordelijkheid neemt, want alleen maar zeggen dat het stom is dat Brussel een fosfaatproductieplafond opstelt en dat het anders zou moeten, verzekert de derogatie nog niet. Het klinkt een beetje als het riedeltje van de CDA-minister Gerda Verburg, die in 2009 zei dat mest het nieuwe bruine goud was en dat aan het einde van die kabinetsperiode dat hoofdpijndossier zou zijn opgelost. Mestverwerking en de technieken hebben zich allemaal nog niet bewezen. Wat biedt de VVD de boeren nu eigenlijk? Die derogatie staat op het spel en de plannetjes die de VVD hier verwoordt, zijn alleen maar dat misschien het productieplafond een keertje afgeschaft kan worden. Dat gaat helemaal niet gebeuren!
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ben nog niet zo ver ben in mijn betoog om te zeggen dat ik alleen deze plannen presenteer. Integendeel. We staan voor een enorm lastige keuze vandaag. Al deze mensen die hier zitten en al die boeren die op dit moment thuis zijn, maken zich grote zorgen over de ontwikkeling en het perspectief van hun bedrijf. Daar moeten wij een heel lastige keuze in maken. Waar ik van baal, is dat we niet eerder het fosfaatproductieplafond ter discussie hebben gesteld. Ik ben heel erg blij dat we het nu meegeven aan deze staatssecretaris in de onderhandelingen. Dat is in de eerdere periode niet gelukt. Daar moeten we keihard voor knokken. Als je bijna 100% van de pluimveemest van de Nederlandse mestmarkt afhaalt, is het niet fair om dat in deze afspraken te betrekken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat die mest van de markt af wordt gehaald, is dus niet waar. Mestverwerking en mestvergisting zorgen er niet voor dat de hoeveelheid mest verdwijnt. Ik vraag me werkelijk twee dingen af. Als we de mestproductie aan de start van dit kabinet over Den Haag zouden uitrijden, kwam de mest tot ons middel. Tot hoe ver wil de VVD het laten groeien en is dit afgestemd met coalitiepartner PvdA? Is het echt een coalitievraag om te zeggen dat de begrenzing op de mestproductie in Nederland er wel af mag. Het maakt niet uit of we in het hele land tot ons middel in de mest staan. Is dat wat de VVD met steun van de PvdA hier vraagt?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik vraag het niet aan de staatssecretaris. Het is een van de brieven die ook naar mevrouw Ouwehand is gestuurd, waarin dit meegenomen wordt naar Brussel. Het gaat om het schrappen van het fosfaatplafond en second best om het salderen van die mest die niet in het Nederlandse milieu verdwijnt. Er gaat ook veel mest naar het buitenland in de vorm van mestkorrels. We zijn in staat om groene kunstmest te maken. Dat is volgens mij veel beter dan de chemische kunstmest die op dit moment geproduceerd wordt, met alle gevolgen voor het milieu van dien. Dat zou ook mevrouw Ouwehand moeten ondersteunen, maar ik kom daar nog op terug. Zo kan ik een aantal voorbeelden noemen. Mevrouw Ouwehand had het erover dat Brussel de regels opstelt. We hebben ze wel in samenspraak gemaakt, dus we moeten ook vooral naar onszelf kijken. Dat doen wij ook.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Tot slot, mevrouw Lodders zei …
De voorzitter:
Nee, nee, mevrouw Ouwehand, we hebben afgesproken interrupties in tweeën te doen. Als ik bij u een derde aanvullende vraag toelaat, moet ik dat bij iedereen toelaten. Het spijt me.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat deden we vanavond toch al, in drieën?
De voorzitter:
Nee, in tweeën. Allemaal.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Daar komt mevrouw Lodders goed mee weg!
De voorzitter:
U hebt ook nog een tweede termijn. Mijnheer Grashoff, dit is uw achtste interruptie!
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ja, ik probeer ze ook steeds kort te houden. Misschien valt dat op. Ik ken de VVD als een van de grootste pleitbezorgers van afschaffing van het melkquotum. GroenLinks en de VVD denken totaal verschillend over de vraag waar je heen wilt met de landbouw. Even los daarvan, is mevrouw Lodders het met mij eens dat de inzet had moeten zijn om eerst een aantal zaken te regelen voordat het melkquotum werd losgelaten, om niet al deze mensen in de problemen te helpen? Is het niet gewoon een platte lobby van de VVD geweest, zonder al die voorwaarden, waardoor die ellende voor een belangrijk deel is veroorzaakt?
Mevrouw Lodders (VVD):
Nee, wij hebben destijds gepleit voor de afschaffing van het melkquotum, maar wij waren niet als enige partij daarvoor. Het is heel fijn dat de VVD vanavond heel veel wordt toegedicht, maar ik sta er nog steeds voor. Productiebeperkingen zoals het melkquotum passen niet bij de ontwikkeling die wij graag zien. Er zijn nog andere voorbeelden dan die ik al heb genoemd. We hebben bijvoorbeeld een mestwet in dit land, waardoor we in 2017 een evenwicht op de mestmarkt gaan bereiken. We zijn in staat om allerlei innovatieve ontwikkelingen vorm te geven. Laten we dat stimuleren. Dat is beter voor het milieu en voor de sector.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is zonneklaar dat het niet alleen de VVD was, want die had geen meerderheid, maar laten we wel wezen: de VVD is de grootste pleitbezorger geweest voor het afschaffen van het melkquotum, ongeacht welk probleem dan ook. Samen met het CDA en de Partij van de Arbeid heeft zij het voor elkaar gekregen en is zij in belangrijke mate verantwoordelijk voor de ellende die wij over de agrarische sector hebben uitgestort. Er zou geen boer meer op de VVD moeten stemmen.
De voorzitter:
Dat was een conclusie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Op het moment dat een boer op GroenLinks zou stemmen, weet hij zeker waar het heen gaat met de landbouw en dan is het er nog veel erger mee gesteld.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Een mooie tekst van mevrouw Lodders over de saldering van de export van fosfaatkorrels naar fosfaatarme landen. Er ligt ook een amendement van mijn hand. Gaat mevrouw Lodders dat steunen?
Mevrouw Lodders (VVD):
Eerlijk gezegd heb ik nog niet alle amendementen gezien, ook al liggen ze er al even, zoals de heer Dijkgraaf zou zeggen, maar er zijn er inmiddels zo verschrikkelijk veel dat ik eerst het oordeel van de staatssecretaris daarover wil horen. Ik ga zeker naar het amendement van de heer Dijkgraaf kijken, maar het allerbelangrijkste vind ik dat we die boodschap meenemen naar Brussel. De staatssecretaris heeft namens het kabinet een brief geschreven, dat hij in Brussel zal pleiten voor het schrappen van het fosfaatplafond en als second best het salderen van die fosfaatproductie die buiten het milieu valt.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het is wel van belang hoe belangrijk mevrouw Lodders dit zelf vindt. Het advies van de staatssecretaris kan ik voorspellen; dat wordt ontraden. Dat zal hij met al mijn amendementen doen. Het is vooral de VVD-fractie die moet bepalen wat zij doet. Het is een heel simpele tekst, namelijk om minimaal vijf miljoen kilogram fosfaat niet mee te tellen voor het fosfaatplafond. Dat kunnen we gewoon zelf bepalen. Mevrouw Lodders heeft een helder amendement ingediend: geen derogatie, geen wet. Vindt zij dit amendement op stuk nr. 57 ook belangrijk genoeg?
Mevrouw Lodders (VVD):
Het is toch goed dat de heer Dijkgraaf de tekst erbij voorleest. Voor de tweede termijn zal ik het goed lezen. Dan kunnen wij er wellicht nog een interruptiedebatje over plegen. Het kan zijn dat wij die vijf miljoen kilogram niet meetellen en daardoor problemen krijgen in Brussel. Ook al kunnen wij dat zelf doen, dan hebben wij een veel groter probleem als we de derogatie niet behouden. Dat is voor mij wel een heel belangrijke voorwaarde.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Voor de VVD is het geen optie om de derogatie op het spel te zetten, want de gevolgen daarvan zouden desastreus zijn voor de melkveehouderij, maar ook voor de andere sectoren. Alles moet er dus op gericht zijn om de derogatie voor onze Nederlandse boeren te behouden. Onderdeel daarvan is deze wet, waarbij wij het stelsel van fosfaatrechten gaan invoeren.
De staatssecretaris heeft de oorspronkelijke wet op een belangrijk onderdeel moeten aanpassen, omdat deze niet zou passen binnen de Europese regels voor staatssteun. De wet gaat nu niet in op de beoogde datum 1 januari 2017, maar op 1 januari 2018. Dat betekent dat de voorliggende wet nog geen effect heeft op 2017. De sector is nu zelf aan zet om met maatregelen te komen om ook in 2017 onder dat fosfaatplafond te gaan produceren. De VVD vindt het lovenswaardig dat de sector met een pakket maatregelen is gekomen, waarbij er ook een breed commitment lijkt te zijn. Het is niet eenvoudig om deze maatregelen voor te leggen aan de leden of aan de producenten van de bedrijven die hiermee zijn gekomen. Het zal ook niet tot gejuich leiden, maar het is wel een belangrijk onderdeel om de derogatie veilig te stellen. Wat verwacht de staatssecretaris van het pakket aan maatregelen? Is dat voldoende voor Brussel om de gesprekken aan te gaan? Kan de staatssecretaris iets zeggen over het proces? Hoe weten wij wat de voortgang in de komende periode zal zijn? Wanneer wordt het exacte pakket duidelijk en wanneer kunnen de verschillende maatregelen van kracht worden? Ik wil de staatssecretaris graag vragen om de voortgang te monitoren. Is hij bereid om de Kamer daar een keer per kwartaal over te informeren?
Nu de wet een jaar later ingaat, hebben wij meer zicht op de uitkomst van de onderhandelingen over de derogatie. Misschien is dat een klein voordeel, als wij daar bij deze wet van mogen spreken. Voor de VVD-fractie is het echter niet acceptabel dat de Fosfaatwet van kracht wordt als de derogatie onverhoopt vervalt. Ik heb dan ook een amendement ingediend opdat deze wet niet van kracht wordt als er geen zicht is op de derogatie. Mijn fractie doet een klemmend beroep op deze staatssecretaris om de onderhandelingen over de derogatie voortvarend op te pakken. Daar zal overtuigingskracht voor nodig zijn. Hoe gaat de staatssecretaris de Kamer informeren over de voortgang in dezen en hoe gaat hij de Kamer betrekken bij de inzet en het proces?
Eerder heb ik gezegd dat het schrappen van het fosfaatplafond of het kunnen salderen van de fosfaatproductie die buiten het Nederlandse milieu terecht komt, een belangrijk onderdeel van de inzet voor de nieuwe derogatie is. Graag hoor ik van de staatssecretaris de bevestiging dat hij zich hiervoor ten volle zal inzetten.
Eerder heb ik mijn zorgen geuit over de knelgevallen. Ik hoop dat voor een aantal boeren meer duidelijk zal zijn na deze wetsbehandeling, maar er zullen ook boeren zijn die niet weten waar ze aan toe zijn omdat hun bedrijfssituatie ten tijde van de fosfaatreferentiedatum een andere was dan de huidige. Op 2 juli 2015 waren zij bijvoorbeeld een stal aan het bouwen, terwijl het aantal dieren nog niet op peil was. Ik denk ook aan de boeren die hun dieren in de zomer uitscharen naar natuurgebieden of andere gebieden en op de peildatum over minder vee beschikten. De knelgevallenregeling is klein gehouden. Ik begrijp dat, maar tegelijkertijd krijg ik wel buikpijn van die voorbeelden. Kan de staatssecretaris vertellen hoe voor deze mensen zo snel mogelijk duidelijk kan worden of zij voor een knelgevallenregeling in aanmerking komen en welke route zij moeten bewandelen? Op initiatief van de VVD heeft een extra juridische toets van de knelgevallenregeling plaatsgevonden. Acht de staatssecretaris de juridische borging voldoende gelet op de uitkomsten van deze toets?
Ik heb zelf een amendement ingediend, maar mijn collega's hebben ook een aantal voorstellen gedaan. Ik zal niet alle amendementen langslopen, want het zijn er echt heel veel. Bij een paar ervan wil ik toch even stilstaan.
Mijn fractie zal het wijzigingsvoorstel van de ChristenUnie en D66 steunen om de grondgebonden bedrijven conform de definitie van de AMvB grondgebonden groei te ontzien bij de generieke korting. Het voorstel over de voer-mestcontracten en de duurzame relatie melkveehouder/akkerbouwer is belangrijk voor de sector en stimuleert de regionale kringloop. Ook mijn fractie vindt dat van groot belang. Het desbetreffende amendement van de heer Geurts en mevrouw Dik-Faber zullen wij dus steunen.
Hetzelfde geldt voor het amendement om de kringloopwijzer vorm te geven. De kringloopwijzer is namelijk een goed middel. Mijn fractie zal dat amendement van harte steunen, maar dat is eigenlijk nog niet voldoende. Ik wil graag van de staatssecretaris horen hoe het tijdpad eruitziet waarop hij samen met de sector een gedragen instrument ontwikkelt dat voldoet aan de eisen die hieraan worden gesteld. Ik begrijp dat dit grotendeels de verantwoordelijkheid van de sector is. Dat vind ik ook, maar ik vind wel dat de staatssecretaris de partijen bij elkaar moet zetten en moet zorgen voor een werkend systeem. De sectorvertegenwoordigers volgen dit debat ook. Ik doe ook een nadrukkelijk beroep op hen.
Verbaasd was mijn fractie over het haakje in de wet om fosfaat te kunnen afromen bij de pluimvee- en de varkenshouderij. Ik heb hier tijdens de schriftelijke ronde al een punt van gemaakt. Wij spreken in de voorbereiding op deze wet continu over de melkveesector. De varkens- en pluimveesector zijn hier niet bij betrokken. Het is dan ook niet fair om dit haakje nu te creëren.
De VVD steunt het wijzigingsvoorstel van de heer Geurts, evenals het amendement over het fiscaal afschrijven van rechten. Mijn fractie wil op dit punt graag aansluiten bij de mogelijkheid die er ook bij die rechten is.
Wij moeten vandaag een moeilijke, maar ook belangrijke stap zetten, want als wij niets doen, is de kans op verlies van derogatie groot. De ontheffing om meer dierlijke mest te mogen toedienen, heeft grote gevolgen. Niet alleen zal de melkveehouderijsector nog verder moeten inkrimpen, een en ander heeft ook gevolgen voor de andere dierlijke sectoren en de akkerbouw. De bodemvruchtbaarheid staat nu al onder druk. Een verdere achteruitgang blijft niet zonder consequenties. De VVD wil dat niet voor haar rekening nemen.
Het voorgaande betekent echter niet dat wij na vandaag klaar zijn. Integendeel. Er liggen een aantal belangrijke vraagstukken waarmee wij aan de slag moeten, want de huidige regelgeving blokkeert innovatie. Dat is onwenselijk. Vorige week stond er een uitgebreid artikel in Boerderij over de fosfaatindustrie. Fosfaat is een belangrijke grondstof, maar de afnemende fosfaatvoorraden hebben mijnbouwbedrijven ertoe aangezet om op zoek te gaan naar nieuwe vindplaatsen. Er woedt op dit moment in sommige landen in het zuiden van Afrika een stevige discussie over het wel of niet toestaan van fosfaatwinning. Het Wereld Natuur Fonds in Zuid-Afrika pleit voor meer onderzoek naar technologie voor het herwinnen van fosfaat. Daar ben ik het van harte mee eens. Wij zijn in staat om fosfaat te herwinnen uit mest. De VVD is van mening dat Nederland hier vol op moet inzetten. Dat is goed voor het milieu en voor de circulaire economie, en het is dé manier om de boeren weer toekomstperspectief te bieden.
De staatssecretaris heeft in de begroting van zijn departement geld apart gezet voor innovatie. Is de staatssecretaris bereid om een deel van die middelen in te zetten voor verder onderzoek naar en ontwikkeling van herwinning van fosfaat? Mijn fractie zou het toejuichen als in de toekomst de herwinning van fosfaat op grotere schaal kan plaatsvinden. Daarmee kan Nederland minder afhankelijk worden van landen die op dit moment nog een fosfaatvoorraad hebben.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Er zitten zo langzamerhand wel een paar scheuren in mijn laars en er loopt modder in. Mevrouw Lodders zei snel duidelijkheid te willen over de knelgevallenregeling; zij hoort graag waar de mensen naartoe kunnen. In mijn betoog heb ik gezegd dat je, als je een aantal maatregelen neemt, extra ruimte kunt creëren om die knelgevallen tegemoet te komen. Waarom hoor ik dat soort teksten niet van mevrouw Lodders?
Het amendement over grondgebonden groei steunen wij. Wij steunen het idee, maar zou mevrouw Lodders dan niet moeten regelen dat dit niet ten koste gaat van bedrijven die tot 2 juli 2015 gedaan hebben wat van hen verwacht kon worden en die legaal bezig zijn? Voor hen gaat de korting omhoog.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik had deze vraag van de heer Dijkgraaf verwacht. Hij heeft enkele voorstellen gedaan die prachtig klinken en die de mensen misschien hoop en perspectief bieden, maar als wij door extra ruimte te creëren — die er niet is — de derogatie op het spel zetten, zijn wij terug bij af. Dat is het grote probleem dat ik heb met het betoog van de heer Dijkgraaf en de vragen die hij nu stelt. Als het een gelopen race was dat dit perspectief zou bieden, dan zou ik daar van harte over willen nadenken. Ik krijg echter signalen — niet alleen van de staatssecretaris; ik ben ook zelf op onderzoek uitgegaan en heb met veel mensen gesproken in Brussel — dat wij daar niet mee wegkomen in Brussel.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is echt een keuze van de VVD-fractie. Ik heb gezegd dat je 3 miljoen kilo gewoon kunt halen. De staatssecretaris kijkt namelijk alleen naar het melkveefosfaatplafond en niet breder, terwijl die 3 miljoen kilo gewoon aanwezig is. Je kunt 2 miljoen kilo halen als je bereid bent om geld uit te trekken — blijkbaar is de VVD daartoe niet bereid — om varkensrechten te kopen. Dat is al 5 miljoen kilo. Dus die ruimte is er wel. Het is geen kwestie van niet willen en ook geen kwestie van de derogatie op het spel zetten, want dat vindt Brussel prima.
Mevrouw Lodders (VVD):
Als Brussel dat prima vindt, zou ik dat graag zwart-op-wit krijgen van de heer Dijkgraaf. In de contacten die ik heb gehad, wordt dit niet bevestigd; integendeel. Dat is dus welles-nietes. Laten we de staatssecretaris vragen om hierop een reactie te geven.
Op het tweede voorstel van de heer Dijkgraaf, om fosfaatruimte weg te halen bij de varkenshouderij, ben ik principieel tegen. Dat vind ik niet fair. We hebben het vandaag over de melkveehouderij. Als de melkveehouderij en de varkenshouderij met elkaar tot overeenstemming komen om een aantal rechten met elkaar uit te wisselen, is dat bespreekbaar, maar we moeten niet eenzijdig de weg kiezen om dat af te romen van de varkenshouderij. Dat is zeer onverstandig en zeer onwenselijk. Ik vind dat we de varkenshouderij daar tekort mee doen.
De voorzitter:
Ik zie dat de boeren de publieke tribune verlaten. Moeten de koeien vroeg worden gemolken? O, u moet de bus halen. Goede reis terug.
Mevrouw Lodders (VVD):
Wel thuis en bedankt voor de belangstelling.
De afgelopen jaren is er veel wet- en regelgeving op het gebied van de productie, het gebruik en de verwerking van mest bij gekomen. Hierdoor lopen veel regels langs en door elkaar. Neem alleen al het uitrijden van de mest, ondergronds of bovengronds. Daarvoor is een ongelijk speelveld in Europa. Daarnaast bieden de regels onvoldoende ruimte voor innovatie. Deze wet- en regelgeving moet grondig op de schop. Zolang de derogatie niet is geregeld, is het echter weinig kansrijk om hiermee aan de slag te gaan. Sterker nog, als we de plannen nu meenemen naar Brussel, zal de kans van slagen erg klein zijn. Ik doe op dit moment dan ook geen concrete voorstellen, hoe graag ik dat ook zou willen. Zodra de derogatie is veiliggesteld, komen we hierover zeker te spreken. Veel van de ideeën die ik de afgelopen weken gehoord heb, zoals een bedrijfsspecifieke derogatie, zijn zeer interessant om uit te werken. Ik wil die dan ook zeker meenemen.
Naast de fosfaatrechten behandelen we ook de wet voor een verantwoorde groei van de melkveehouderij. De AMvB is overgenomen in de wet en dat kan op steun van de VVD rekenen.
Ik ga afronden. Boeren maken zich grote zorgen over de toekomst van hun bedrijf. Ik hoop dat er door het debat van vandaag iets meer duidelijkheid komt voor deze ondernemers, al is de onzekerheid waarin zij verkeren hiermee niet weggenomen; die kunnen we ook niet wegnemen. De komende maanden worden cruciaal voor de melkveehouderijsector. De staatssecretaris staat voor een buitengewoon belangrijke opdracht: breng het maatregelenpakket van de sector en deze wet richting Brussel; verdedig ze met een warm hart voor de sector en doe dat niet voor ons, de Kamerleden in deze zaal, maar voor al die boeren die in onzekerheid verkeren; doe dat in het belang van de melkveehouderij.
De heer Geurts (CDA):
Een aantal jaren geleden heb ik bij een begrotingsbehandeling aan mevrouw Lodders gevraagd of het geen tijd werd om haar excuses aan te bieden aan de boeren. Ik herhaal die vraag vanavond. Vier jaar lang is dit kabinet van VVD en PvdA met elkaar aan het steggelen geweest en de derogatie staat op het spel. Is het geen tijd dat de VVD via mevrouw Lodders haar excuses aanbiedt aan de boeren voor alle loze beloftes die in de verkiezingstijd rond 2012 zijn gedaan?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik vind dat de heer Geurts hier weer een vrij grote broek aantrekt. Het is iedere keer dezelfde riedel: pessimistisch, zonder perspectief voor de mensen en zonder plannen waaruit blijkt waar het CDA zelf naartoe wil. Laten we ervoor zorgen dat we de stap kunnen zetten naar het behoud van de derogatie. Ik wijs de heer Geurts op het feit dat nu voor het eerst in lange tijd — ook de bewindspersonen van het CDA hebben dat niet gedaan — in een brief is opgenomen dat we richting Brussel gaan om het fosfaatplafond te schrappen en de fosfaat die buiten het Nederlandse milieu valt, te salderen. Dat is in ieder geval de insteek. Zover zijn de bewindspersonen van het CDA niet gekomen.
De heer Geurts (CDA):
Dit vind ik wel een heel makkelijk antwoord. Er was toen nog helemaal geen sprake van of noodzaak toe, maar dat terzijde.
Mevrouw Lodders zei in de verkiezingscampagne dat de varkens- en pluimveerechten eraf gaan. Mevrouw Lodders zei vorig jaar in augustus dat staatssecretaris Dijksma haar tijd verdeed met fosfaatrechten. De VVD zei in augustus 2015 in de NOS-berichtgeving dat de VVD ruimte wil houden voor de groei van de melkveehouderij. Wat is er van al die beweringen nou overgebleven? Helemaal niets! Is het geen tijd om excuses aan te bieden aan de sector?
Mevrouw Lodders (VVD):
De heer Geurts vervalt in herhalingen. Als we het over geen noodzaak hebben: in de tijd van bijvoorbeeld mevrouw Verburg als minister van Landbouw, was die noodzaak er wel. We hadden dit natuurlijk al lang en breed moeten vereffenen, voordat we boven het plafond raakten. Dat hebben we met elkaar verzuimd te doen. Ik kijk daar mezelf en mijn eigen fractie op aan. We hadden dat eerder moeten oppakken.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De VVD heeft maanden tegengehouden dat dit plan op tijd naar de Kamer kwam. De VVD heeft het, na het loslaten van de melkquota, onmogelijk gemaakt de groei te verbinden aan grondgebondenheid. De VVD heeft deze staatssecretaris van PvdA-huize en de PvdA steeds in de tang gehad om in dit dossier een meter te schuiven, met alle gevolgen van dien voor de boeren. Ik vind het dan nogal simpel om hier te staan en de boeren heel veel sterkte te wensen. Ik zou willen dat mevrouw Lodders hier vandaag spijt betuigt voor het feit dat ze daar toch de plank flink mis heeft geslagen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat weet ik niet. Als ik kijk naar de behandeling van deze wet ter introductie van het fosfaatrechtenstelsel, hebben we een aantal heel pittige discussies gehad. We hebben een debat en verschillende schriftelijke rondes gehad. Ik zou haast willen zeggen: dat was niet voor niets. Het feit dat de staatssecretaris de wet op een fundamenteel onderdeel heeft moeten wijzigen, is uiteindelijk wel voortgekomen uit al die kritische vragen en de contacten in Brussel. Ik zou me geen raad weten op het moment dat we drie, vier maanden geleden, dus voordat dit punt duidelijk werd, een halfbakken wet hadden aangenomen. Ik zou me doodschamen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Over de managementkwaliteiten van de staatssecretaris komen we straks nog wel te spreken als hij daar antwoord op geeft. Hier gaat het echter om derogatie waarmee een miljard gemoeid kan zijn als we die verliezen. Dat wil ik niet en dat wilt u ook niet. Het is vijf voor twaalf. Dit debat hadden we maanden geleden kunnen houden. Dan hoort hier door de VVD-fractie toch te worden uitgesproken dat haar houding totaal misplaatst was en dat zij toch echt stappen had moeten zetten?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik bestrijd dat. Als we vijf maanden geleden deze wet hadden aangenomen, hadden we deze met de ingangsdatum 1 januari 2017 aangenomen. Dan was de discussie over staatssteun ja of nee niet beslecht en hadden we met een halfbakken wet gezeten. Dan waren we nog veel verder van huis geweest. Ik ben dus heel erg blij dat ik een kritische houding heb gehad, hoe vervelend ook. Ik denk dat het pakket zoals we dat vanavond met elkaar bespreken, meerwaarde heeft: de verantwoordelijkheid die de sector heeft genomen om in 2017 met een maatregelenpakket te komen en de wet. Laten we er nu voor zorgen dat de wet en het pakket zo snel mogelijk worden ingevoerd. De staatssecretaris kijkt me wat angstig aan, maar ik zou haast willen zeggen: enkele reis Brussel en ga het daar bepleiten!
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter.
De voorzitter:
Nee, nee, nee, nee, nee.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb mevrouw Lodders niet gehoord over het verhandelen van de fosfaatrechten. Dat bevreemdt mij eigenlijk van een partij die heel erg gericht is op handel en markt. Is het niet zo dat als die fosfaatrechten verhandelbaar worden — de voordelen daarvan heb ik geschetst — dit voor vele boeren betekent dat de tent gewoon op slot gaat? Zij zijn immers niet in staat om die €5.000 per koe op te hoesten. Zou het antwoord niet moeten zijn, ook van de VVD, in het belang van de boeren en ter voorkoming van windhandel, dat we die rechten niet verhandelbaar maken, omdat dit een van de grote oorzaken van problemen nu en in de toekomst is?
Mevrouw Lodders (VVD):
De VVD en de SP zitten, wat dat betreft, niet op één lijn. Als we de fosfaatrechten niet verhandelbaar maken, worden ondernemers afhankelijk van de overheid. Dat is wel het laatste wat ik zou willen op dit punt.
De heer Van Gerven (SP):
We moeten constateren dat ze nu afhankelijk zijn van de bank, van de hebzucht van de banken en weet ik wat allemaal. Ik heb de voorbeelden geschetst. Ik vraag het nogmaals concreet. We gaan even uit van een grondgebonden boer, een bioboer die ruimte heeft om 50 koeien te huisvesten, te melken, fatsoenlijk te verzorgen en de mest fatsoenlijk af te zetten. Die moet straks 2,5 ton ophoesten. Als we dat via de overheid, via een publieke fosfaatbank zouden regelen, waarbij we goed kijken naar de voorwaarden waaronder dat gebeurt, dan zou die 2,5 ton niet opgehoest hoeven te worden. Waar gaat dat geld nu naartoe? Wat schieten we daarmee op?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik vind dat de heer Van Gerven een vrij simplistisch beeld schetst. Hij doet alsof het met het niet verhandelbaar maken van de fosfaatrechten allemaal koek en ei zal worden. Integendeel. Een ondernemer wordt afhankelijk van de overheid. Dat is het laatste wat ik zou willen. De overheid gaat vervolgens sturen wie wel en wie niet. Een bedrijf waar geen fosfaatrechten op rust, is niets meer waard. Dus daar gaat de pensioenvoorziening voor een ondernemer die wil stoppen. Ik vind dat buitengewoon onverstandig. Dat is het verschil tussen de SP en de VVD. Daar zullen wij met elkaar niet uitkomen. Als wij vandaag over deze wet spreken, als wij volgende week stemmen en er komt duidelijkheid voor de sector, hoop ik dat ook de banken hun verantwoordelijkheid nemen en weer meer ruimte bieden aan de ondernemers. Dan weten ze waar ze aan toe zijn en komt er ook voor de ondernemers een perspectief. Ik vind de huidige situatie zorgelijk. Maar ik begrijp het ook: als er geen duidelijkheid is over waar het naartoe gaat, moet je daar wel terughoudend in zijn.
De heer Leenders (PvdA):
Voorzitter. Ik schrok net een klein beetje van een uitspraak van mijn collega Lodders. Zij zei dat de staatssecretaris een enkele reis naar Brussel moest nemen. Wat mij betreft, mag hij vaak naar Brussel, maar dan wel met een aantal retourtjes want we hebben hem hier ook nog heel hard nodig. Ik zie aan mevrouw Lodders dat zij dat niet zo heeft bedoeld. Oké.
De overschrijding van het fosfaatplafond is terug te voeren op de wijze waarop de landbouw in Nederland zich ontwikkelt. Die ontwikkeling is gericht op maximalisatie van productie die in een klein en dichtbevolkt land als Nederland onhoudbaar is. Daardoor worden natuur, milieu en soortenrijkdom bedreigd, maar dat geldt ook voor het bestaan van boeren in Nederland en de economische positie van de landbouw. Groeien, groeien en nog eens groeien, lijkt de norm.
De melkveehouderij waar we het vanavond over hebben, groeide substantieel nadat het melkquotum ophield te bestaan. De sector was even vergeten dat er ook nog een mestplafond was. Als ik het heb over de sector, heb ik het niet over de individuele boeren, maar vooral over de boerenorganisaties, zoals LTO, en de Rabobank die had kunnen waarschuwen voor dat mestplafond. De melkveehouderij en heel veel van die boeren zitten nu met een heel groot probleem.
Een toenemend aantal van hen maakt graag de overstap naar een vorm van landbouw die hand in hand gaat met natuur en milieu, maar zij worden belemmerd door een landbouwsysteem dat uit is op productieverhoging en schaalvergroting. De landbouwsector is voor ons land heel belangrijk. Boeren moeten weer perspectief krijgen. Niet meer de nadruk alleen op schaalvergroting of bulkproductie. Het moet anders, vinden inmiddels velen, en heel veel boeren voorop. Dat het ook anders kan, bewijzen dag in, dag uit boeren die het anders doen. Ik noem de weidevogelboeren, de natuurboeren en — vandaag al veel genoemd — de biologische boeren. Maar ik noem ook de boeren die voldoende grond onder hun bedrijf hebben om de mest kwijt te raken, boeren die niet hebben bijgedragen aan de overschrijding van het nationale fosfaatplafond. De grondgebonden boeren; ze zijn vanavond al regelmatig de revue gepasseerd. Die boeren zijn voor de Partij van de Arbeid belangrijk. Zij die niet hebben bijgedragen aan de overschrijding van het nationale fosfaatplafond moeten niet de prijs betalen voor de overschrijding ervan. De vervuiler betaalt. De grondgebonden boeren doen wat ons betreft dus niet mee met de generieke afroming van fosfaatrechten volgend jaar. Daarom zullen wij het amendement van de leden Koşer Kaya en Dik-Faber waarmee dit wordt geregeld, van harte steunen.
Het is voor ons ook belangrijk dat wij met de Fosfaatbank sturen op de gewenste ontwikkeling binnen de melkveehouderij. Die moet grondgebonden zijn en de koeien moeten de wei in. De Europese Commissie verwacht dit ook van ons.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Maakt u eerst uw zin af, mijnheer Leenders.
De heer Leenders (PvdA):
De melkveehouderij moet zich wat ons betreft verder duurzaam ontwikkelen in de richting van een natuurinclusieve onderneming, met draagvlak in de samenleving en met de mogelijkheid voor de boer om een fatsoenlijk inkomen te verdienen. Maar dat regelen wij niet met deze wet. Het zal duidelijk zijn dat, wat de Partij van de Arbeid betreft, deze wet zeker niet het eindpunt is waar het gaat om duurzame ontwikkeling. Nog vorige week hebben wij bij de behandeling van de begroting Landbouw en Natuur om een uitgewerkt plan gevraagd om de overgang van gangbaar naar natuurinclusief in te zetten.
Dan kom ik op het maatregelenpakket fosfaatreductie. Misschien is dat een natuurlijk moment voor een interruptie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Partij van de Arbeid zei zojuist dat degene die geen deel heeft gehad aan de overschrijding van het fosfaatplafond daar ook niet voor zou moeten boeten. Het amendement dat D66 en de ChristenUnie hebben ingediend, is een kleine reparatie van die grote misstand die wel degelijk in de wet en het plan zit, maar het lost het probleem voor de biologische boeren niet op. Als de Partij van de Arbeid meent — en dat hoop ik zeer — dat degenen die de problemen niet hebben veroorzaakt daar ook niet voor hoeven te boeten en dat de richting naar meer diervriendelijk en duurzaam belangrijk is, steunt de Partij van de Arbeid dan het alternatieve plan dat de biologische boeren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, milieuorganisaties en Netwerk GRONDig hebben ingediend?
De heer Leenders (PvdA):
Twee antwoorden. Biologische boeren worden voor 100% ontzien bij de afroming van de fosfaatrechten. Als de rechten worden uitgedeeld, staan de biologische boeren vooraan bij de Fosfaatbank, omdat zij aan de eisen zullen voldoen die wij in de toekomst gaan stellen. Ik ga in mijn bijdrage straks iets zeggen over het plan waarover u het had, dat van de week is ingediend door de grondgebonden biologische boeren.
De voorzitter:
Daar komt u dus op terug.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan stel ik mijn vervolgvraag als dat verhaal geweest is.
De heer Leenders (PvdA):
Ik kom op het maatregelenpakket voor de fosfaatreductie. Dat moet ervoor zorgen dat wij in 2017 onder het nationaal fosfaatplafond komen; de voorwaarde voor de inwerkingtreding van deze wet. Wij hebben daarover nog wel enkele vragen. Het voortouw voor de maatregelen ligt bij de sector en de ketenpartijen. Betekent dat, zo vraag ik de staatssecretaris, dat onverkort daar ook de verantwoordelijkheid ligt? Is duidelijk wie daarop kan worden aangesproken en wanneer? Hoe hard is dit pakket? Hoe wordt bereikt dat alle betrokken melkveehouders meedoen? Gaan bedrijven die part noch deel hebben aan het ontstaan van het probleem, de grondgebonden boeren over wie we het zojuist al hadden, meedoen om dit uit te voeren? De signalen wijzen daar vooralsnog niet op. Hoeveel zekerheid is er dat de afname van kilo's fosfaat ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd? Bij het opstellen van het pakket is ervoor gezorgd dat melkveehouders die niet zijn gegroeid na 2 juli 2015 zo veel mogelijk worden ontzien. Dat staat in de brief. Wat is "zo veel mogelijk"? Is geregeld dat de grondgebonden bedrijven, die niet hebben bijgedragen aan de overschrijding van het fosfaatplafond, ook in dit pakket worden ontzien? Dat is wat de Partij van de Arbeid wil in de wet en dus ook in het maatregelenpakket, maar wij gaan niet over dat maatregelenpakket. Op sommige onderdelen van het pakket zijn de mededingingsregels van toepassing. Het is niet duidelijk of de maatregelen binnen deze regels passen. Wat als blijkt dat ze er niet in passen? Gaat dan het hele plan op de schop? Is dat niet een heel groot risico?
Om in 2017 onder het fosfaatplafond te komen, is een strikte borging qua voortgang en uitvoering van de maatregelen nodig. Wie gaat dit doen? Hoe wordt daarover teruggekoppeld?
Deze wet zien wij hoe dan ook als een stap voor de duurzame landbouw. Grondgebonden boeren worden voor 100% ontzien. Zo belonen we de boeren die al duurzaam produceren. Nu door naar meer natuurinclusieve landbouw. Ik kom even terug op de vraag van mevrouw Ouwehand. Het plan-Vogelaars, zoals het geloof ik heet, van het Netwerk GRONDig en de biologische boeren kwam deze week binnen. Dat zou een bijdrage kunnen zijn. Ik had daarnet een gesprek met een aantal jonge en enthousiaste, maar ook zeer bezorgde boeren. Zij vroegen mij wat het zou betekenen als dit plan voorgelegd zou worden aan en serieus zou worden bekeken door de gevestigde partijen die het alternatieve of het oorspronkelijke plan hebben gemaakt. Zou het niet mooi zijn als werd nagegaan of de goede elementen uit beide plannen kunnen worden samengevoegd? Wij gaan daar alleen niet over. Mag ik aan de staatssecretaris vragen om serieus na te gaan of die partijen, die twee groepen die niet bij elkaar hebben gezeten bij het oorspronkelijke plan, alsnog bij elkaar kunnen komen om te bezien of zij een nog beter plan kunnen maken?
De voorzitter:
Dat was het punt waarnaar mevrouw Ouwehand vroeg.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben bijna sprakeloos. Wat een ongelooflijke kul! Wij staan hier nu te beslissen over de toekomst van de melkveehouderij, waar de biologische boeren het loodje gaan leggen. De Partij van de Arbeid heeft altijd mooie woorden gehad, ook zojuist nog! Degenen die niet aan deze problemen hebben bijgedragen — dat doen biologische boeren niet; zij maken geen gebruik van de derogatie — hoeven niet te lijden. Als we instemmen met deze wet en dit plan eronder en we de staatssecretaris vragen om een beetje te kijken of er nog wat gesprekjes mogelijk zijn, laten we de biologische boeren gewoon keihard vallen. Is de Partij van de Arbeid daar werkelijk toe bereid of is zij bereid om op haar schreden terug te keren? Wie is belangrijker, de biologische boer of de VVD?
De heer Leenders (PvdA):
Ik geloof dat ik hoorde dat mevrouw Ouwehand mijn verhaal kul noemde. Dat wil ik dan nu teruggeven, want ik vind haar verhaal kul. Ik heb heel duidelijk gezegd dat de biologische boeren binnen de wet worden ontzien.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik merk toch even op, zonder direct allerlei kwalificaties in de mond te nemen, dat het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, het ontzien van biologische boeren en grondgebonden boeren in ieder geval niet regelt. Daarmee zal de heer Leenders het eens zijn. Misschien doelt hij op sommige amendementen die er liggen. Gaat de PvdA die amendementen steunen? Ik heb daarover nog niets gehoord, maar vind dat wel interessant. Ik vind het plezierig als daarover alvast helderheid komt. Ik geloof dat er een keuze is uit zes varianten, maar wel in dezelfde richting. Misschien wil de heer Leenders in elk geval daarop helder antwoord geven.
Ik ben ook heel verbaasd dat de heer Leenders over het akkoord zegt: wij gaan daar niet over. Hij heeft dat twee keer gezegd. Dat kan hij toch niet menen? Dit is een akkoord waarbij de staatssecretaris met zijn ambtenaren en de sector om tafel zit om tot overeenstemming te komen. Je bent partij! En wij controleren hier de staatssecretaris. Als wij deze staatssecretaris een heldere opdracht meegeven, gaan wij daar toch over?
De heer Leenders (PvdA):
Over de eerste vraag ben ik volgens mij duidelijk geweest. Wij willen de boeren ontzien die niet hebben bijgedragen tot het probleem. Daarom gaan wij mee met het amendement van de leden Koşer Kaya en Dik-Faber. En er zijn meer amendementen. We gaan nog eens kijken of die daarop een aanvulling kunnen zijn. Ik ga ze dus serieus bekijken, maar ik wil ook de adviezen van de staatssecretaris wel even afwachten.
Verder wil ik nog wel voor een derde keer zeggen dat ik vind dat wij niet over het maatregelenpakket gaan en dat ik ook niet wil dat wij erover gaan indien wij geen juridische machtsmiddelen hebben. Wat wij wel kunnen doen, is de staatssecretaris vragen om zich ten uiterste in te spannen om de sector in een gezamenlijk overleg te laten komen tot een goed plan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Om het scherp te krijgen: de door mij nog niet ingediende motie vraagt precies daarom. Krijgt die steun van de heer Leenders?
De heer Leenders (PvdA):
Welke motie is dat dan?
De voorzitter:
Er is geen motie ingediend.
De heer Leenders (PvdA):
Er is nog geen motie?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Nee, maar ik heb in mijn betoog precies gezegd wat er in die motie komt te staan. De heer Leenders weet precies wat ik heb gezegd.
De heer Leenders (PvdA):
Ik ga in tweede termijn goed luisteren wat u daarmee beoogt. Dan geef ik u daarna antwoord op uw vraag.
De heer Geurts (CDA):
Via u zeg ik tegen de heer Leenders en tegen de collega's: laten wij stoppen met boeren tegen elkaar op te zetten. Mijn eigenlijke vraag is de volgende. Ik hoorde de heer Leenders net zeggen dat het pakket geen verantwoordelijkheid is van de staatssecretaris. Zegt hij nu werkelijk dat het pakket dat vanuit het bedrijfsleven komt, echt alleen van het bedrijfsleven is en voor het bedrijfsleven, en dat de staatssecretaris daar voor de rest niets mee hoeft te doen?
De heer Leenders (PvdA):
Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg alleen maar dat de staatssecretaris daar niet voor verantwoordelijk is en dat we daarvoor dus ook niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Ik heb daar ook een vraag over gesteld aan de staatssecretaris, omdat ik dat even bevestigd wilde hebben. Dit is wat ik nu denk dat het is: als je niet verantwoordelijk bent, kun je ook niet verantwoordelijk worden gesteld. Is dat een antwoord op uw vraag?
De heer Geurts (CDA):
Het is in ieder geval een antwoord op een vraag, maar mijn klomp breekt wel. Echt. Werkelijk. U zegt dat het een pakket is van het bedrijfsleven, dat de politiek daarvoor niet verantwoordelijk is. Mogelijk dat er nog een algemeenverbindendverklaring overheen moet komen, maar nogmaals, de politiek, in dit geval de staatssecretaris, is blijkbaar niet verantwoordelijk. Als je niet verantwoordelijk bent, hoe kun je dan in Brussel deze hele zaak gaan verdedigen? U legt echt een bom onder de derogatie! Ik weet niet waar de PvdA-fractie op dit tijdstip mee bezig is. Denk even na voordat je wat zegt.
De heer Leenders (PvdA):
De staatssecretaris gaat naar Brussel, met een wet die door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen is en met een maatregelenpakket dat het probleem van de derogatie oplost. Als dat een serieus plan is en wij hebben een goede wet aangenomen, dan is de kans zeer reëel dat wij gewoon derogatie krijgen in 2018 en verder.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb twee vragen om het scherp te krijgen. Het amendement Dik-Faber/Koşer Kaya over grondgebondenheid is geen garantie dat alle biologische boeren worden ontzien. Vindt de PvdA dat alle biologische boeren in de uiteindelijke wet moeten worden ontzien? En moet het maatregelenpakket 2017 in lijn zijn met de wet zoals wij die volgende week waarschijnlijk aannemen in de Tweede Kamer?
De heer Leenders (PvdA):
Bij mijn weten zijn biologische boeren altijd grondgebonden, dus vallen ze altijd onder mijn uitspraak dat grondgebonden boeren voor 100% moeten worden ontzien bij de generieke afroming. Dat in de eerste plaats. En de tweede vraag was?
De heer Van Gerven (SP):
Die ging over het maatregelenpakket van de sector voor 2017.
De heer Leenders (PvdA):
Het lijkt mij volstrekt logisch dat, als wij in de wet bepalen dat grondgebonden boeren 100% worden ontzien, het maatregelenpakket daar naadloos bij aansluit. Dat lijkt mij volstrekt logisch.
De voorzitter:
Gaat u verder. Nee, wacht u even, maar de heer Dijkgraaf moet dan wel een beetje doorlopen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ja, voorzitter. Meestal is zo'n tweede interruptie iets langer, vandaar. Is de heer Leenders ervan op de hoogte dat 10% van de biologische boeren niet grondgebonden is?
De heer Leenders (PvdA):
Nee, dan ben ik daar kennelijk niet goed genoeg van op de hoogte. Ik veronderstelde dat biologische boeren altijd grondgebonden zijn.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat zou je denken, maar het is niet zo.
De voorzitter:
Dank u wel voor deze informatie, mijnheer Dijkgraaf. Gaat u verder, mijnheer Leenders.
De heer Leenders (PvdA):
Dat was het, ik ben klaar.
De heer Van Gerven (SP):
Dan wil ik toch graag het tweede deel van mijn interruptie nog doen. Wij waren het zojuist eens. De heer Dijkgraaf maakt een terecht punt. 10% van de biologische boeren is volgens de fosfaatdefinitie niet grondgebonden. Denk daar nu eens over na, zeg ik tegen de PvdA-fractie. Wil de heer Leenders nog zijn eerdere uitspraak bevestigen dat boeren in de Fosfaatwet die er straks ligt, moeten worden ontzien, want ze hebben part noch deel aan de overschrijding van het fosfaatplafond?
De heer Leenders (PvdA):
Dat lijkt me een goede afspraak.
De voorzitter:
Tot slot krijgt de heer Graus van mij het woord. Ik kijk even of hij die laarzen nog aan heeft. Ja.
De heer Graus (PVV):
Ik weet nu voor het eerst in mijn leven wat zweetvoeten zijn, voorzitter. Echt waar, m'n benen zijn kletsnat, het broeit en het plakt allemaal. Ik vind het verschrikkelijk.
De voorzitter:
Ja, zo voelt u wat de boeren allemaal meemaken.
De heer Graus (PVV):
Ja, precies daarom. Maar ik krijg in ieder geval geen natte voeten als ik dadelijk naar huis ga.
Voorzitter. Ik zal het korter houden dan de rest. Er is al een heleboel gezegd. Ik zal diverse amendementen van mijn vrienden en collega's Geurts en professor Dijkgraaf medeondertekenen. Ik moet nog even bekijken welke precies ik mee zal ondertekenen. Ik ga dat dit weekend eens rustig allemaal doorlezen en daarna zal ik ook zeker moties meeondertekenen, als de heren mij dat toestaan. Maar dat hebben ze eigenlijk al toegezegd. Dat gebeurt allemaal hier in gangetjes, hier achterom. Dat noemen ze achterkamertjespolitiek. Dus eigenlijk is het allemaal al bekokstoofd, maar voor de bühne is het leuk om het effe zo te doen.
De voorzitter:
Iedereen is weer wakker, mijnheer Graus.
De heer Graus (PVV):
Ja, daarom. Ik zie weer allemaal lachende gezichtjes.
Ik heb inderdaad in de afgelopen tien jaar waarin ik Kamerlid was, heel veel moties ingediend, ook vaak met collega's. Ik wil er toch een paar noemen. Een ging er over de regionale kringloop van mest en voer. In die motie heb ik de regering verzocht, in samenspraak met de sector een regionale kringloop van mest en voer te bevorderen en/of mogelijk te maken voor eventuele knelgevallen. Daarover ging de discussie die ik had met mevrouw Dik-Faber. Ik snap het vaak niet. Het is echt al heel lang geleden dat ik deze motie samen met professor Dijkgraaf heb opgesteld en ingediend. Ik vind het zo jammer dat er in de afgelopen tien jaar vaak partijpolitiek is bedreven over de rug van de BV Nederland, over de ruggen van boeren, tuinders en vissers, maar ook vaak over de ruggen van dieren. Ik probeer altijd een beetje de kerk in het midden te houden.
Het valt mij ook op dat mij nog nooit een boer heeft aangesproken die vond dat ik me te veel voor dieren had ingezet ten koste van boeren. Het is ook omgekeerd. Ik merk dat heel veel boeren het alleen maar waarderen dat wij ons inzetten voor dierenwelzijn. Maar wat heb ik gedaan, in tegenstelling tot mevrouw Ouwehand? Ik zeg: oké, we leggen de boeren normen op op het vlak van dierenwelzijn, maar dan moeten ze ook een beter verdienmodel krijgen. Dus ik stel een motie op over een beter verdienmodel ten behoeve van onze boeren, tuinders en vissers, een verdienmodel dat ten laste van de retail gaat. Die motie is gelukkig aangenomen. Daar ben ik heel dankbaar voor. Kijk, zo ben ik altijd bezig om iets voor dieren te doen en om ook iets voor boeren, tuinders en vissers te doen. Dat is een heel ander verhaal. Daarvoor staan we hier. We kunnen niet met het een het ander uitsluiten. Ik ben mijn maidenspeech ooit zo begonnen. Daarin zei ik dat het allemaal met elkaar verweven is. Maar ik zie mevrouw Ouwehand bij de interruptiemicrofoon staan. Kom er maar in, mevrouw Ouwehand.
De voorzitter:
Ik hoef niets meer te doen, de heer Graus neemt het over.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, precies. Het gaat vanzelf.
Ik kan wel een reden verzinnen waarom boeren nooit tegen de heer Graus zeggen: goh, jij doet zo veel voor dierenwelzijn dat ik er last van heb. De reden is dat de heer Graus dat inderdaad niet doet. Hij komt wel op voor dieren, maar niet voor de dieren in de bio-industrie. Hij steunt geen voorstellen waarmee we ervoor willen zorgen dat er minder dieren in de bio-industrie komen te zitten. Hij steun geen voorstellen die er echt toe leiden dat de dieren in de bio-industrie het wat beter krijgen. Dus ja, ik snap wel dat boeren daar niks over zeggen, want de heer Graus doet dat niet.
De voorzitter:
Dit was geen vraag, mevrouw Ouwehand.
De heer Graus (PVV):
Nee, oké. Ik zal mevrouw Ouwehand nooit meer "dierenpoesje" noemen en ook nooit meer "kattenkoppie", maar ik noem haar voortaan "Pinocchio". Ik zal eerlijk vertellen dat ik zoveel heb gedaan. Ik heb trouwens wel één keer met veehouders problemen gehad, namelijk met de nertsenhouders. Wij zijn bij de PVV van mening dat kippen, koeien, runderen en varkens groeps- en kuddedieren zijn. Zij dienen een primair levensdoel en zijn geschikt voor de dierenhouderij. Een nerts is dat niet. Dat is een solitair levend waterroofdier. Op dat punt heb ik echt weleens problemen gehad met boeren.
Voorts ben ik inderdaad tegen die megastallen. Moties daarover hebben wij ook gesteund. Waarom hebben wij dat gedaan? Omdat wij voor de kleine gezins- en familiebedrijven zijn. De mensen van die bedrijven willen wij helpen. Wij willen niet dat dadelijk een of andere rijke Rus hier een megastal opzet en dat er daardoor twintig gezins- en familiebedrijven naar de knoppen gaan. Wij bekijken dat dus allemaal heel goed en verantwoordelijk.
Ik zal mevrouw Ouwehand er nooit van kunnen overtuigen, maar wat je ook van onze boeren denkt of vindt: zij vinden dierenwelzijn belangrijk. Dat weet ik van mijn eigen dierenpolitie en van de NVWA, mensen die continu bij de boeren hebben rondgehangen. Dat heb ik ook gedaan. Ik heb er echt wel voor gezorgd dat onze boeren strenger gecontroleerd worden. Daar hebben de boeren ook geen moeite mee, want een goede boer heeft niks te verbergen. Er zitten altijd rotte appels tussen. Er hebben ook rotte appels binnen de PVV gezeten. Die hebben we er allemaal uitgeschopt. Overal zitten rotte appels. Ook in mijn familie zitten rotte appels. Daar kan ik niks aan doen. Ik behoor gelukkig tot het goede gedeelte. Ik wil alleen maar aangeven dat ik ook voor strengere controles bij boeren heb gezorgd. Dat heeft geen boer mij ooit kwalijk genomen. De goede boeren zijn daar namelijk ook voor. Een goede boer wil geen valse concurrentie krijgen van iemand die alles aan zijn laarzen lapt, letterlijk.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, tot slot.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het klopt dat de heer Graus zijn partij heeft meegekregen om het nertsenfokverbod te steunen. Dank daarvoor. Ik denk eigenlijk dat de heer Graus ook wel meer dierenwelzijn in de veehouderij wil, maar zijn partij gaat gewoon niet altijd mee. Daarom zien we bij de PVV een grillig beeld. Soms steunt ze een motie en dan weer steunt ze allerlei voorstellen die ervoor zorgen dat de veehouderij gewoon uit de kluiten kan groeien. Het beeld is dus inconsequent. Ik zou zeggen: houd de lijn vast die we hadden toen we "weg met de nertsenhouderij" zeiden. Daar hebben de dieren wat aan.
De heer Graus (PVV):
Ik heb mevrouw Ouwehand net uitgelegd dat wij dat steunden omdat wij vinden dat bont een tertiair, elitair goed is. Ik zou bijna zeggen: een VVD-goed. Bont dient geen primair levensdoel. Bovendien is een nerts volgens alle deskundigen ter zake — ik ben dat niet — gewoon niet geschikt voor de dierhouderij. Maar ik blijf wel onze varkens- en kippenboeren steunen. Nogmaals: ook daar zitten weleens onvoldoendes tussen, maar over het algemeen doen ze het het beste van heel de wereld. Dat zijn gewoon de feiten. Daar moeten we eerlijk in zijn. Daarmee is de kous af. Mevrouw Ouwehand kan niet ontkennen dat we het gewoon het beste doen. Onze boeren zijn de beste boeren.
Mevrouw Lodders (VVD):
Bont is een luxegoed totdat je het koud hebt, fluistert de heer Geurts mij in.
Ik ga geen uitgebreide discussie voeren over de nertsenhouderij. Dat onderwerp valt namelijk ver buiten dit debat, maar ik wil het toch even in perspectief plaatsen. Ook de nertsenhouderij heeft een belangrijke rol in de hele keten. Ik neem aan dat de heer Graus ook een heel aantal bedrijven bezocht heeft. Het is niet zomaar een op zichzelf staande sector. Laten we het dus in breed perspectief zien. Ik hoop dat de heer Graus zich dat realiseert.
De heer Graus (PVV):
Daarom was ik degene die destijds als eerste vroeg om te bekijken of dat wel allemaal goed zou gaan en of dat een zachte landing zou krijgen, met een langere overgangstermijn. Daar heb ik allemaal om gevraagd. Maar ik heb nu meerdere malen uitgelegd waarom we daartegen zijn geweest. Daar hadden wij goede redenen voor. Dat mogen wij ook. Maar ik ga niet varkens-, koeien- of kippenboeren aanpakken, die het gewoon het beste in de wereld doen. Jongens, dat kunnen we niet maken. Met alle respect — dat heb ik ook tegen mevrouw Ouwehand gezegd — ik heb dan liever dat de dieren hier zijn. Het zijn namelijk wereldwijd communicerende vaten. Je kunt dus niet aan één staatssecretaris vragen om een einde aan de bio-industrie te maken. Dat kan helemaal niet. Ik dicht de staatssecretaris heel veel macht en kracht toe, maar dat gaat helemaal niet. Vraag en aanbod zijn wereldwijd. Als die communicerende vaten er zijn, dan moet zelfs mevrouw Ouwehand vinden dat we de koetjes beter hier in de wei kunnen houden dan dat ze dadelijk in Roemenië of Bulgarije terechtkomen. Daar moeten ze het woord "dierenwelzijn" nog uitvinden. Het is erbarmelijk wat je daar ziet.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Graus (PVV):
Mevrouw Ouwehand zou eigenlijk een keer met mij op stap moeten gaan. Dan zou ze anders piepen, daar ben ik vast van overtuigd.
De voorzitter:
Ik neem aan dat mevrouw Ouwehand deze uitnodiging aanneemt.
De heer Graus (PVV):
Nee, dat durft en doet ze niet.
Ik heb een keer een motie ingediend om agrarisch ondernemerschap en vakmanschap en — nu komt het, zeg ik tegen mevrouw Ouwehand — natuur centraal te stellen: "verzoekt de regering om agrarisch ondernemerschap en vakmanschap centraal te stellen ten behoud en beheer van oud-Hollandse landschappen". Ook dat doen onze boeren het beste. Dat is gewoon een feit. Daar ben ik trots op en dat mag ik ook uitdragen. Als een boer het niet goed doet, zeg ik dat ook. Ik ben niet iemand die altijd maar met iedereen meepraat. Toch moet ik wel eerlijk zeggen dat ik als labrador meer in de politiek heb bereikt dan als pitbull. Als labrador krijg je hier een stukje vlees en daar een koekje. Ik heb wel geleerd dat je af en toe een stapje terug moet zetten. Ik heb nooit één keer commentaar gehad.
Het positief benutten van het mestoverschot: verzoekt de regering, om het mestoverschot positief te benutten door onnodige belemmeringen welke mestbewerkingen en -verwerkingen in de weg staan op te heffen ter verkrijging van bouw-, brand- en grondstoffen en eventuele eindproducten. Ik heb destijds zelfs tegen toenmalig minister Verburg gezegd: het is te gek voor woorden dat wij mest als afval beschouwen, terwijl ze er in Afrika huisjes en stallen van bouwen. Ik heb gezegd: ga er in de Oostvaardersplassen stalletjes van bouwen. Of neem klompen. Ik weet zeker dat als we mest in blikken gaan doen, de Chinezen dat afnemen. Misschien ga ik zelf wel in mest handelen om uit de wachtgeldregeling te blijven, wie weet. Ik sprak vandaag twee biologische boeren. Met twee toffe jongens heb ik in de Statenpassage gepraat. Die zeiden: wij kunnen mestpallets leveren ten behoeve van particulieren, biologische mest dus, maar dat mag niet. Ik zie de staatssecretaris overleggen met de bode. Ga maar rustig effe door, ik wacht wel.
De voorzitter:
Gaat u verder, mijnheer Graus.
De heer Graus (PVV):
Ik wil graag een reactie van de staatssecretaris horen. Hoe kan het dat biologische boeren — misschien heeft de staatssecretaris dit net gemist — die mestpallets willen leveren aan een plaatselijk winkeltje, zodat particulieren die mestkorreltjes kunnen gebruiken, dat niet mogen? Ik wil dat graag afnemen voor mijn planten, mijn bomen en noem maar op. Hoe kan het nu toch dat dat niet mag? Dat mag niet. Dat is toch onwaarschijnlijk? Ik wil hier graag een reactie op. Ik vind dat dit mogelijk moet zijn. Laat die mensen! Dit is het bruine goud. Eerst noemde ik het het zwarte goud, maar daardoor kreeg ik problemen met oude mijnwerkers, want ooit waren de steenkolen het zwarte goud. Het lag een beetje gevoelig voor mij als Limburger. Ik ben het dan ook het bruine goud gaan noemen. Daar moeten we veel meer mee gaan doen. Jaren heb ik nodig gehad om een Kamermeerderheid te krijgen voor het extraheren van fosfaten. Dat gaat de toekomst worden. Binnen twintig jaar worden zelfs fosfaten uit menselijke ontlasting en urine gehaald. Dat gaat gewoon gebeuren, dat is de toekomst. Het is het goud van de toekomst. Het is nodig om zuurstof te binden. Het is een primaire levensbehoefte, maar wij zitten hier de hele avond mest te beschouwen als een afvalstof. Ik kan daar niet bij. Daar hoef je echt geen landbouwingenieur of econoom voor te zijn. Die kunnen je morgen zeggen wat er eergisteren fout is gegaan, maar als klompenboer uit Heerlen voorspel ik dat dit gaat gebeuren.
Het belang van de boeren boven de Europese Unie stellen. Mevrouw Dik-Faber vond die motie te kort en daarom steunde ze die niet. Dat vind ik een heel goede reden. Ik heb gevraagd om in de onderhandelingen het belang van de Nederlandse boeren, tuinders en vissers boven dat van de Europese Unie te stellen om hun concurrentiepositie te bewaken en een gelijk speelveld te bewerkstelligen. Ook onze boeren zijn de grootste netto betalers per hoofd van de bevolking. Ondertussen worden daarvan megastallen gebouwd in dat verschrikkelijke Oostblok, waar ze het woord "dierenwelzijn" nog moeten uitvinden. Die gaan vervolgens onze boeren beconcurreren. Wij betalen gewoon onze eigen concurrentie. Daar kan ik ook niet bij. Verder worden daar van geld dat voor de landbouw is besteed, jeu-de-boulesbanen aangelegd. Dat is ongelofelijk. Ik vind dat de staatssecretaris daartegen moet ageren.
Afzien van bemestingvrije zones. Zo'n motie haalt het niet. Ik kan er niet bij. Best mooi om al die moties zo eens te bekijken. Ik wilde graag weten hoe het zit met de uitvoering van al die moties. Sommige moties zijn aangenomen, bijvoorbeeld de motie over het extraheren van de zeer schaarse fosfaten. Hoe staat het daarmee op dit moment? Mogelijk zijn we dan ook in één keer af van dat fosfaatplafond. Nu mijn motie is aangenomen, moet er helemaal geen fosfaatplafond meer zijn. De Kamer heeft mij gesteund. Het blijkt dat dit een heel rijke stof is, waarom zou je daar minder van willen? Ik zou zeggen: meer, meer … "Minder, minder" durf ik niet meer te zeggen, want dan sta ik dadelijk voor de rechtbank.
Er is een motie over het niet-rigide toepassen van EU-richtlijnen. Die motie heb ik ingediend naar aanleiding van een gesprek dat ik had met een Eurocommissaris. Bilateraal krijg je altijd leuke gesprekken. Die Eurocommissaris zei: de Nederlandse regering doet veel te veel en voert de regels veel te stringent uit. En inderdaad, ze zijn het beste jongetje van de klas en ze willen dat ook zijn; dat kan ik ook niet begrijpen. Stop daar nou gewoon eens mee. De Fransen doen dat ook niet. Echt waar. De Fransen zijn veel chauvinistischer. Je mag het "patriotisme" noemen. Zij beschermen hun bedrijven, hun boeren en hun vissermannen veel beter. Wij doen dat niet. Wij laten maar alles gebeuren. Wij gaan altijd in die slachtofferrol zitten: nee, we moeten dat van de EU en we moeten dat van de EU. Nee, niks, basta, einde oefening: we moeten het gewoon niet meer toestaan.
We kunnen dat wel als we daar samen achter gaan staan, want ze hebben ons en onze producten nodig. Ik had het net al over die melkproducten in China. Die Chinezen — het is maffia; echt, eerlijk waar, het is op televisie geweest — slaan elkaar daarvoor de kop in. Iedereen wil Nederlandse producten hebben. Zoals iedereen het liefst een Zwitsers horloge wil dragen, wil iedereen onze producten hebben; dat is gewoon zo. Ook in Duitsland zie je dat. Ik vind dat we daar trotser op moeten zijn. We moeten trotser zijn op de Nederlandse vlag en we moeten veel meer met onze producten doen.
Ik vind ook dat we onze producten beter moeten profileren in de supermarkten. Daar kan de staatssecretaris ook wat aan doen. Ik heb dat ook bij de begrotingsbehandeling gevraagd. Ik vind dat de producten van onze boeren op ooghoogte moeten liggen en de rest erboven en eronder. Het zal me een worst wezen, maar onze producten moeten gewoon zichtbaar zijn voor de mensen. Zij moeten herkenbaar zijn als Nederlandse producten. Ik weet dat een deel van de miljoenen Nederlanders die producten dan eerder zal kopen en ook bereid zal zijn om er iets meer voor te betalen om onze mensen te helpe. Die mensen bestaan, maar je kunt die producten niet eens herkennen. Je kunt vaak niet zien of het een Nederlands product is of niet. Daar moeten we meer aan gaan doen.
Op dat niet toepassen van die richtlijnen krijg ik ook graag een reactie. Waarom worden die richtlijnen toegepast? Waarom wordt alles zo rigide en stringent uitgevoerd? Neem de effecten van de generieke korting op melkveebedrijven. Huppekee, dat haalt het allemaal niet.
Wilt u iets zeggen, mijnheer Geurts? U hebt die moties allemaal meegetekend hoor.
De heer Geurts (CDA):
We behandelen hier vanavond de Wet grondgebonden groei melkveehouderij, althans een onderdeel daarvan …
De heer Graus (PVV):
Daar kom ik dadelijk op terug.
De heer Geurts (CDA):
… en de fosfaatrechten. De spreektijd van de heer Graus loopt door. Ik wil hem daar toch aan helpen herinneren. Heeft hij ook nog iets over de wet te vertellen?
De heer Graus (PVV):
Zeker, je bewaart altijd het beste voor het laatst. Dat komt dadelijk nog. Ik vond het wel belangrijk om dit even te delen. Ik krijg nooit de kans om boeren toe te spreken, want een PVV-tokkie komt bijna nooit in vakblad te staan. Ik moet er dus wel even gebruik van maken nu ik allemaal boeren tegenover mij heb, dus als de heer Geurts het mij toestaat … Ik heb mijn spreektekst ook een beetje aangepast. Ik dacht: nu zijn die mensen er; nu kan ik ook eens een keer. De heer Geurts mag altijd voor boeren spreken, maar ik niet. Ik doe dat nu dus graag.
De heer Geurts (CDA):
Over dat laatste moet ik even nadenken. Ik zal dat met de organisatoren opnemen. Ik zal aan hen vragen of we een keer samen wat kunnen doen; dan doet de heer Graus het lachwekkende en dan zal ik de inhoud doen. Als de heer Graus dan toch zo veel moties aan het uitleggen is, dan kan hij misschien ook aan de zaal uitleggen waarom hij toentertijd voor een motie over het kalf bij de koe heeft gestemd. Daar ben ik ook nog wel nieuwsgierig naar.
De heer Graus (PVV):
Dat ging om een onderzoek om dat te bekijken. Daar is nog helemaal geen beslissing over genomen. Sterker nog, ik heb er moeite mee dat dat bekeken wordt; mevrouw Ouwehand kan dat bevestigen. Waarom is dat? Omdat een deel van de boeren zegt: nee, daar moet je nooit aan beginnen; doe het alsjeblieft niet. We hebben ook heel verdrietige boerinnen hier gehad. Zij zeggen: nee, het is dierenbeulerij; dat moet je niet doen. Maar er zijn ook heel veel boeren geweest die tegen mij zeiden: nou, wij doen het en er is helemaal niets aan de hand. Sorry, maar ik ben niet ter zake deskundig. Ik moet dat onderzocht hebben. Ik weet het gewoon niet. Ik heb daarom gezegd: ga dat nu eens bekijken met de sector en met dierenartsen. Daarom heb ik het verzoek om te bekijken of dat kan en wat er mogelijk is, gesteund. Waarom niet?
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Graus (PVV):
Ik zal er inderdaad een beetje sneller doorheen gaan. De heer Geurts heeft wel een punt natuurlijk, want ik kan nog wel even doorgaan. Ik vind twee moties eigenlijk het belangrijkste — ik ben daar ooit mee begonnen toen ik pas in de Kamer was gekomen — namelijk die over het afzien van de implementatie van Natura 2000-wetgeving. Met alle respect, ik denk dat Europa altijd blijft bestaan — ik ben ook een trotse Europeaan — maar dat de Europese Unie haar langste tijd heeft gehad als die zo doorgaat. Er kan een ommezwaai komen hoor; dat weet ik niet. Wij hebben als enige altijd gezegd: stop nou met die Natura 2000; stop daar gewoon mee.
Wij hadden het hier veel beter voor elkaar vóór die Europese bemoeienissen. De Europese Unie heeft enkel verstikkend gewerkt en heeft een strop om de nek van onze ondernemers gedaan. Ik heb dat altijd, tien jaar lang, gezegd. Er heeft niemand mij in gesteund. Helemaal niemand. Ik heb het allemaal voorspeld. Nu is het zo ver en nu moet iedereen plotseling de boeren de helpende hand toesteken. Daar heb ik nu verdriet van. De mensen steunden mij vaak niet omdat ik een PVV'er ben. In het begin was dat heel erg het geval. Maar we zien dat ik gewoon gelijk heb gekregen. We hebben heel vaak gelijk gekregen. Daarom verzoek ik de collega's ook altijd om naar het dictum te kijken en er wat meer rekening mee te houden dat ik zo vaak gelijk heb gehad. Ik heb heel vaak dingen hier voorspeld die zijn uitgekomen. Of dat nu met de postmarkt te maken heeft, met KLM of met de crisis die ik al in 2006 voorspelde — ook de bankencrisis en de nationalisatie van de banken heb ik al in 2006 genoemd — ik heb een zesde zintuig, hoewel ik een eenvoudige jongen ben en geen titel heb. Ik heb wel een zesde zintuig en ik heb wel iets vlug in de gaten. Ik vind dat collega's daar langzamerhand daar eens wat meer rekening mee moeten houden. Als iemand keer op keer gelijk krijgt, moet je hem ook eens volgen.
De tweede en belangrijke motie is gelukkig aangenomen. Die ging over het betere en eerlijker verdienmodel. Hoe staat het daarmee? Is er overleg geweest met de retailers? Die mensen profiteren. Ik vind niet eens dat het bij de consumenten moet komen te liggen. Het moet bij de retailers liggen. Wij leggen de boeren dierenwelzijnsnormen op. Daar heb ik ook aan meegedaan. Dat zeg ik heel eerlijk. Ze zijn wel uitvoerbaar en toepasbaar, maar dan moeten die mensen ook meer geld krijgen. Dat is de voorwaarde. Daar is iedereen het mee eens. Je merkt dat het aankoopgedrag aan het veranderen is. Dat duurt lang en dat zal nog een tijd duren, maar we gaan er naartoe. Er is een verschil in aankoopgedrag. Ik wil dat ten laste laten komen van de retail laten komen. Dan moet ik in overleg met de retailers. De staatssecretaris is even aan het twitteren, zie ik, misschien met zijn vrouw of voor overleg.
Van Dam:
Mijn vrouw slaapt al!
De heer Graus (PVV):
Als hij echter daarop een reactie kan geven, want dat vind ik de belangrijkste reactie die ik wil krijgen, namelijk hoe het staat met het betere verdienmodel voor boeren, tuinders en vissers.
Om de mestproductie weer onder controle te krijgen, wil de staatssecretaris middels wetswijzigingen een fosfaatrechtenstelsel invoeren. Daar zijn wij tegen. Op een gegeven moment moeten we echter mee als second best. Er waren ook boeren die het er weliswaar niet mee eens zijn, maar mensen dat er vlug duidelijkheid moet komen. Dat heb ik toen ook tegen staatssecretaris Dijksma gezegd. Dat was de reden dat wij mee moesten. Als je het niet kunt tegenhouden, moet je second best gaan werken. Dus alles wat ik nu zeg, is second best.
Wij willen niet dat Nederland de derogatie verliest. Ik voorzie dat er een grote kans is dat dit gaat gebeuren. De derogatie houdt in dat Nederland meer mest mag produceren dan is afgesproken, mits kan worden aangetoond dat het productieniveau uit 2002 van fosfaat niet zal worden doorbroken. Dan moet je nagaan: 2002. Toen kenden we nog helemaal niet het belang van fosfaten, ook wereldwijd niet. Ik heb het gezegd: de Chinezen leveren het gewoon niet meer. Eigen volk eerst. Dat zouden we ook wat meer moeten doen. De Marokkanen gaan het dadelijk strategisch tegen ons inzetten. Die mijnen raken uitgeput en we komen in de problemen. Dus laten we er gewoon wat mee doen. Een productieniveau uit 2002 van fosfaat. Toen was helemaal dat belang nog niet bekend. Toen waren de wetenschappers er ook nog helemaal niet over uit, sommige wel, maar niet de massa.
Daarnaast komt er ook het systeem van afroming. Bij elke overdracht van fosfaatrechten vervalt 10% van die rechten. Er zijn uitzonderingen op deze afroming. Daar hebben wij ook aan bijgedragen door een motie van het CDA mede te ondertekenen. Daarin werd onder andere gesproken over overdracht aan bloedverwanten tot in de derde graad. Dat zijn ook allemaal van die second best-dingen, waarmee je probeert om nog iets te redden.
Vervolgens komt de regering ook nog met die Wet grondgebonden groei melkveehouderij. Er zijn eigenlijk twee plannen en een daarvan is van de boeren, de maatschappelijke zuivelorganisaties onder leiding van de heer Vogelaar. Het tweede is het plan B, het plan grondgebonden melkveehouderij van het Instituut voor Agrarisch Recht. Wat is van die plannen nu mogelijk toepasbaar en haalbaar in de praktijk, ook aan overleg met de sector? Ik merk dat heel veel boeren zich niet vertegenwoordigd voelen door LTO en ook niet door andere organisaties. Er zijn heel veel boeren die zeggen: zij spreken niet namens ons; ik vind dat zij ons onvoldoende vertegenwoordigen, dat zij te veel met hun eigen wil bezig zijn. Ik zou het fijn vinden als er gewoon een paar mensen van het front waren. Dat zijn de meeste mensen van LTO, maar als je te lang op een kantoor zit, moet je oppassen dat je geen kantoorkneus wordt. Ik wil dat mensen die nog actief bezig zijn en die niet te veel op kantoor zitten, erbij worden betrokken. Zou de staatssecretaris dat willen doen? Ik zou graag een reactie willen hebben op de vraag of dat allemaal toepasbaar en financieel haalbaar is, zodat ik daarover een beslissing kan nemen.
Dan heb ik nog een paar vragen, maar ik moet ook nog iets voor de tweede termijn overhouden. Ik vraag de staatssecretaris om de boerenorganisaties met hun alternatieve plannen — die twee die er zijn — te helpen en bij te staan. De staatssecretaris heeft een hele batterij aan ambtenaren. Ik weet ook wel dat die hard werken en druk bezig zijn, maar zet die ook in om te helpen, zodat het allemaal sneller gaat en de realiseerbaarheid, de financiële haalbaarheid en de juridische houdbaarheid goed worden bekeken. Het ministerie van Economische Zaken heeft heel veel macht, kracht en kennis die wel gedeeld kunnen worden met de boerenorganisaties.
Is de staatssecretaris bereid, als het fout gaat, om het fosfaatplafond ervan af te halen en om dat tegen de Europese Unie te zeggen? Een alleingang, zoals dat met een mooi Duits woord heet, is mogelijk, maar we moeten dat wel allemaal willen. Misschien moeten we dat doen, in het landsbelang. Nogmaals, ik ben er vast van overtuigd dat we Europa nodig hebben om handel te drijven, en zeker een land als Duitsland, maar onze producten zijn wereldwijd gewild, ook zonder dat we lid zijn van de Europese Unie. Dat is gewoon een feit, want we hebben het daarvoor ook altijd gedaan zonder de Europese Unie.
In het verleden heb ik samen met het CDA en de SGP een motie ingediend over de knelgevallen. Er is nu ook een amendement rondgedeeld van het CDA over een knelgevallenregeling. Die zou ik ook graag mede willen ondertekenen, zeg ik tegen de heer Geurts. Dan hoef ik daar geen apart amendement voor op te stellen.
Ik heb het al gevraagd, maar wij hechten veel belang aan het behoud van derogatie. Wat zijn de alternatieven? Kom met een toekomstbestendig en concurrentieresistent plan, in overleg met de sector. Dat bestaat momenteel niet. We zijn allemaal als kruideniertjes bezig, maar er moet één groot, toekomstbestendig en concurrentieresistent plan komen, in overleg met de sector.
Ik ben ook benieuwd, ook second best, wat er gebeurt als de derogatie toch zou vervallen. Daar had ik graag antwoord op gehad.
Mevrouw de voorzitter. Ik moet helaas afronden, omdat ik in tijdnood ga komen. Ik hoop dat u mijn tijd stopzet. Dank u wel. Dan heb ik nog tijd voor de tweede termijn. Ik wens iedereen een gezegende nacht toe. Bedankt. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris gaat zeggen. Ik hoop op brede steun van de Kamer.
Mevrouw Lodders (VVD):
De heer Graus vraagt wat er gebeurt als er onverhoopt geen derogatie meer is. Ik vraag de heer Graus om te stemmen voor het amendement dat ik heb ingediend, dat de Fosfaatwet dan in ieder geval niet in werking kan treden.
Er is nog een tweede vraag die ik wil stellen. Het is laat op de avond, dus wellicht was ik niet helemaal scherp. Wat gaat de heer Graus met de Fosfaatwet zelf doen? Hij had het over de Wet grondgebonden groei, maar dat ging over de AMvB die onderdeel wordt van de Wet verantwoorde groei melkveehouderij. Daar koppelde hij de twee plannen aan die er liggen van de sector. Maar wat gaat de heer Graus met de Fosfaatwet doen?
De heer Graus (PVV):
Ik ga er natuurlijk helemaal niets mee doen, maar ik adviseer de fractie en die beslist. Ik heb wel een positie en veel vertrouwen opgebouwd binnen mijn fractie. Als ik iets adviseer, wordt dat in 99% van de gevallen overgenomen. Ik heb heel veel vragen gesteld, want er zijn nog heel veel onduidelijkheden. Daarom wacht ik eerst op de reactie van de staatssecretaris, voordat ik een goed besluit kan nemen.
Het amendement klinkt sympathiek, net als andere amendementen, maar ik ga dit weekend allemaal boeren bellen die ik ken en dan ga ik eens vragen hoe zij erin staan. Dat zijn immers de mensen die weten wat de gevolgen kunnen zijn. Ik zal ook bellen met enkele boerenorganisaties. Dat wil ik gewoon, want dit is een heel technisch dossier. Ik ga dat helemaal niet op eigen houtje doen. Ik zeg dat gewoon heel eerlijk. Ik ga dus afwachten. Ook het amendement van mevrouw Lodders ga ik het komende weekend bestuderen. Ik ga in overleg met boerenorganisaties. Zij geven ook vaak stemadviezen. Ik ga ook boeren bellen en misschien ga ik ook nog bij een paar boeren op bezoek. Zo werk ik altijd. Ik werk met heel korte lijnen. En dan pas ga ik een beslissing nemen. Iedereen die nu al een beslissing neemt, loopt voor de muziek uit, want dat kan helemaal niet. Je weet namelijk nog helemaal niet wat de staatssecretaris gaat zeggen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Het kan niet zo zijn dat wij de sector, als de derogatie onverhoopt niet doorgaat, op dat moment confronteren met het niet doorgaan van de derogatie én met de Fosfaatwet. Volgens mij is het een heel sympathiek amendement. Ik hoop echt op de steun van de heer Graus. Toch vind ik het jammer. Zeker, de heer Graus stelt heel veel vragen, maar over allerlei moties die niet over de Fosfaatwet gaan. Natuurlijk stelt hij ook een aantal vragen over de wet. Kan de heer Graus zeggen wat zijn eerste gevoel is bij deze wet?
De heer Graus (PVV):
Wat mevrouw Lodders zegt, klopt echt niet. Ik heb tien jaar geprobeerd om deze ellende te voorkomen. Dat is gewoon een feit. Daarom heb ik hier het bewijsmateriaal van de afgelopen tien jaar. Het zijn er een paar, maar ik heb hier nog een hele stapel liggen. Ik heb gewoon de tijd niet om daarop in te gaan want mijn spreektijd is op. Ik had hier nog een uur door kunnen gaan. Ik wil alleen maar aangeven dat wij iets meer naar elkaar zouden moeten luisteren, want niet eenieder heeft alle wijsheid in pacht. Soms hebben mensen het gewoon bij het goede eind. Dan moet niet gedacht worden: ah, de PVV weer, die PVV-tokkies, racisten, bruinhemden. Hoppakee. Vooral in het begin werd zo met ons omgegaan. Ik heb keer op keer gelijk en dat wil ik gewoon aantonen. Dan was dat allemaal niet nodig geweest. Ik heb de boeren niet laten struikelen. Ik heb alles gedaan om de boeren niet te laten vallen. Anderen hebben dat wel gedaan; zij gaan de boeren de hand toesteken nu ze gevallen zijn. Ik had willen voorkomen dat onze boeren op hun bek gingen. Daar gaat het om. Dat is een heel essentieel iets. Als het amendement van mevrouw Lodders zo sympathiek is als zij zegt dat het is — ik ga het bekijken — dan wil ik het misschien wel graag medeondertekenen, maar dat mag weer niet van de VVD. Want mevrouw Lodders mag niet met een PVV-tokkie mee tekenen. Of andere partijen gaan zeggen "als Graus eronder staat, dan steun ik je amendement niet meer". Zo is het ook nog. Zo wordt hier gewerkt en dat vind ik in en in en in triest. Wij zijn heel vaak helemaal niet met het nationaal belang bezig. Wij zijn met partijpolitiek bezig, over de rug van boeren, tuinders en vissers, over de rug van dieren. Het is niks dan partijpolitiek en daar baal ik gigantisch van. Dat mag u rustig weten. Ik vind dat heel erg. Nu ga ik mij alsnog opwinden. Het was een leuke, gezellige avond verder, maar …
De voorzitter:
U hebt uw punt duidelijk gemaakt, mijnheer Graus.
De heer Graus (PVV):
Ik ben heel blij dat het is overgekomen. We gaan een gezegende nacht in, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
We zien elkaar straks nog, want ik ga zo schorsen tot halftwee.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wil het verzoek dat ik aan het begin van de avond deed, herhalen. Er is een wereld aan vragen op de staatssecretaris afgevuurd. Dit is geen kwestie van een flauwe vertragingstactiek of wat dan ook, maar wel van zorgvuldigheid. Wij willen de antwoorden van de staatssecretaris echt met elkaar afwegen: wat heeft de staatssecretaris nu allemaal geantwoord? Eerlijk gezegd, vind ik het gewoon niet verantwoord om op deze manier door te gaan. Wat mij betreft, staat dit dinsdagmiddag als eerste op de rol.
De voorzitter:
Nee, want volgende week behandelen wij begrotingen. Ik ga gewoon weer het rijtje af.
De heer Geurts (CDA):
Ik blijf bij de mening die ik straks gaf: geen steun voor dit verzoek.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Alhoewel u waarschijnlijk denkt dat ik in dezen niet de beste boodschapper ben, meld ik in alle objectiviteit dat dit niet zorgvuldig is. Er zijn heel veel vragen gesteld en er zijn veel open einden. Er komt geen duidelijkheid als wij dit vanavond snel afronden. Dan blijft er nog heel veel open liggen. Ik wil pleiten voor wel duidelijkheid, voor een zorgvuldige beantwoording door de staatssecretaris en voor een zorgvuldige tweede termijn van de Kamer. Ik pleit er dus voor om het debat nu te schorsen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Wat mij betreft, gaan wij door met het debat.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ook de ChristenUnie wil graag het debat afronden.
De heer Leenders (PvdA):
Wat ons betreft, gaan we door.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb in deze Kamer weleens tot vijf uur in de ochtend gestaan. Ik denk dat wij het debat gewoon moeten afronden. Volgende week zitten we ook weer nokvol en dan vrees ik het ergste. Of wij moeten hier morgenochtend weer samenkomen en dan doorgaan, rond een uur of tien, zoals gewoonlijk.
De voorzitter:
Nee, dat kan niet.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het is duidelijk dat er een meerderheid is voor het vandaag afronden van het debat. Ik zal daar geen bewaar tegen maken, want dat heeft geen zin. Laten wij dan maar proberen het record van deze Kamer te verbreken. Voor de mensen op de publieke tribune merk ik op dat dit record op 05.38 uur ligt.
De voorzitter:
De meerderheid van de Kamer wil het debat vandaag afronden. Hoelang wij erover doen, hangt af van de Kamer. Het ligt eraan hoe vaak er wordt geïnterrumpeerd en hoelang.
De vergadering wordt van 01.11 uur tot 01.30 uur geschorst.
Van Dam:
Voorzitter. Het is een bijzonder tijdstip. Zoals u weet ben ik voor dit debat eerder teruggekomen van een reis naar Californië met agrarische bedrijven, voedsel- en technologiebedrijven. Voor mijn gevoel is het nu nog ergens aan het eind van de middag, dus ik kan er nog wel even tegen. Wij begonnen met een volle tribune — helaas moesten de bussen al terug — nadat ik eerder voor volle zalen heb gesproken in Zwolle en Veghel. Ook daar gingen wij overigens lang door, met lang napraten met elkaar.
Dit is een belangrijk debat voor de toekomst van de melkveehouderij. Dat hebben wij kunnen zien aan de grote betrokkenheid. Terwijl twee jaar geleden nog werd gedacht dat het eind van de melkquota vooral kansen zou bieden, overheersten vandaag vooral zorgen. Dit debat brengt meer duidelijkheid — daar wordt naar gesnakt — maar voor echte zekerheid moet nog zeker een jaar gewacht worden. Die echte zekerheid komt uit Brussel, in de vorm van een nieuwe derogatie, een uitzondering op de Brusselse bemestingsregels. Met dit debat zetten wij een belangrijke stap ten behoeve van de gesprekken daar. Zoals ik de afgelopen tijd heb gemerkt, snakken veel boeren naar de duidelijkheid die dit debat kan opleveren. Het is dus fijn om hier te staan en met de Kamer te kunnen spreken over twee wetsvoorstellen die van grote invloed zijn op de bedrijfsvoering in de melkveehouderij.
Ik zal eerst ingaan op de aanleiding voor de wetten en het proces ernaartoe. Vervolgens bespreek ik de Wet grondgebonden groei melkveehouderij, met de bijbehorende amendementen, dan de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten, met de bijbehorende amendementen, en tot slot zal ik ingaan op de vragen die zijn gesteld over het pakket om in 2017 de fosfaatproductie te reduceren.
De aanleiding voor dit debat ligt in het vervallen van het melkquotum. Dat bood grote kansen, was de verwachting, omdat er eindelijk ruimte was om te groeien. Door veel boeren en sectororganisaties, en naar ik meen ook door sommigen in de Kamer, werd dit gevierd als een bevrijdingsdag, want eindelijk was het mogelijk om te gaan voldoen aan de stijgende vraag op de wereldmarkt. Het leek toen alsof er ook ruimte was om die groei te kunnen realiseren binnen de milieurandvoorwaarden. Dat bood veel keuzes, ook voor de boeren. Moesten zij nu wel of niet uitbreiden?
Er werd ook toen al gewaarschuwd, ook hier in de Kamer, zoals wij vorige week hebben geconstateerd, dat het zou leiden tot problemen als er geen nieuwe beperkingen in de plaats zouden komen. Wetenschappelijke studies echter lieten destijds nog een ander beeld zien. In die studies werd wel een groei voorzien, in het bijzonder van de melkproductie en de melkveestapel, maar de verwachting van het LEI en het PBL was dat het allemaal zou kunnen binnen de milieurandvoorwaarden. De Kamer heeft die conclusies gekregen in de brief van mijn voorganger, staatssecretaris Dijksma, uit december 2013. De heer Grashoff en enkele anderen vroegen daarnaar. Op basis van de gegevens die er toen lagen, was er geen aanleiding om te besluiten tot productie begrenzende maatregelen, zoals in de brief van december 2013 stond. Die brief is breed gesteund in de Kamer. Er lag namelijk een stelsel van verplichte mestverwerking voor en in de brief van december 2013 werd een stelsel van verantwoorde groei aangekondigd. Bovendien zeiden de verschillende betrokken sectorpartijen zelf dat zij maatregelen zouden nemen die zouden moeten zeker stellen dat de groei van de melkveehouderij binnen de milieurandvoorwaarden zou blijven. Daarbij is wel steeds helder geweest — dat is ook steeds door mijn voorgangster aangegeven — dat er, als het fosfaatplafond toch zou worden overschreden, onherroepelijk productie begrenzende maatregelen aan de orde zouden zijn.
We hebben sindsdien, sinds december 2013, dus de afgelopen drie jaar, gezien dat er zeer fors is gegroeid. Boeren hebben daarvoor gekozen, vanzelfsprekend ondersteund door financiers. Men heeft de kansen die er lagen zo snel mogelijk proberen te grijpen. Dat zien we terug in het aantal nieuw gebouwde stallen en in de forse toename van het aantal koeien. Het resultaat nu, drie jaar later, is dat er daarmee helaas een groot risico is ontstaan voor de Nederlandse melkveehouderij. Veel melkveehouders maken namelijk gebruik van de derogatie van de Nitraatrichtlijn, de uitzondering op bemestingsregels. Ze mogen meer mest op het eigen land gebruiken en maken daardoor minder kosten voor de afvoer of verwerking van de mest die ze anders niet op het eigen land zouden hebben kunnen gebruiken.
De reden dat Nederland die derogatie heeft, sinds 2006 — dat is dus al tien jaar — is echter niet dat financiële voordeel voor melkveehouders. De melkveehouderij is er in de loop van de jaren financieel sterk van afhankelijk geworden, maar dat is niet de reden waarom we de derogatie van de EU krijgen. We krijgen die omdat er een gedegen wetenschappelijke onderbouwing ligt dat in het Nederlandse klimaat gras en mest van graasdieren een heel goede combinatie zijn. Het gebruik van extra mest betekent geen verhoogd risico voor de kwaliteit van grond en oppervlaktewater. Dat bevestigen ook monitoringsresultaten. De grondwaterkwaliteit onder melkveebedrijven die gebruikmaken van derogatie is in principe beter dan de grondwaterkwaliteit onder heel veel andere bedrijven. Het is dus niet meer dan terecht dat Nederland een derogatie heeft.
Ook vanuit milieuperspectief is het wenselijk dat de derogatie behouden blijft. Zonder derogatie mag er minder mest worden gebruikt op het land, komt er een groter mestoverschot, moet er meer kunstmest worden gebruikt, zal er minder gras overblijven in ons landschap en zullen er waarschijnlijk dus ook minder koeien in de wei zijn. Er is dus niet alleen een economisch belang, maar ook een heel groot maatschappelijk belang; dat wil ik benadrukken.
Het is dan ook heel belangrijk dat Nederland niet alleen de huidige derogatie kan behouden, maar vanaf 2018 ook gebruik kan maken van een nieuwe derogatie. De Kamer kan er dus van op aan — een aantal Kamerleden heeft dat gevraagd — dat ikzelf en samen met mij het hele team dat hieraan werkt op het ministerie en bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Brussel, alles doen wat in onze macht ligt om een nieuwe derogatie te verkrijgen. Dat traject loopt vanaf deze maand. De Kamer krijgt deze maand het zesde actieprogramma. Dat is het begin van het traject naar een nieuwe derogatie, vanaf 2018. Een aantal Kamerleden heeft gevraagd naar mijn inzet, naar wat ik eerder heb gezegd over het verlagen van het plafond en het eventueel salderen. De inzet zoals beschreven in de brief die de Kamer op 3 maart van dit jaar van mij heeft gekregen, staat als een huis. Dat is waarvoor wij ons gaan inzetten: voor onderhandelingen over een derogatie waarin alle dingen worden meegenomen die in die brief stonden. Ik zal mij daar ten volle voor inzetten. Ik zal daarvoor knokken, zeg ik tegen mevrouw Dik-Faber, want zij heeft mij dat ook in Zwolle horen zeggen. Ik ben er namelijk ten volle van overtuigd dat het belangrijk en goed is voor Nederland. Ik zeg er echter wel bij dat het een hele kluif wordt. Ik wil duidelijk maken dat het niet vanzelfsprekend en allerminst zeker is dat Nederland gebruik kan blijven maken van de derogatie.
De reden daarvoor is u allen zeer bekend. Aan de derogatie zit ook deze periode een heel nadrukkelijke voorwaarde: de hoeveelheid fosfaat die geproduceerd mag worden in Nederland. Die voorwaarde bestaat al vele jaren en die is dus ook bekend. We hebben in 2015 door de snelle groei te veel mest en dus ook te veel fosfaat geproduceerd. Ook in 2016 zal het fosfaatplafond worden overschreden. Dat wordt ons uiteraard zeer kwalijk genomen, want in Brussel geldt: afspraak is afspraak. We moeten ons voorts realiseren dat derogatie geen recht is, maar een gunst die ons wordt verleend door de Europese Commissie. De Europese Commissie wordt daarover geadviseerd door het Nitraatcomité, waarin de lidstaten vertegenwoordigd zijn.
Vandaag spreken we over wat ons te doen staat om de overschrijding van het fosfaatplafond te herstellen. Een aantal Kamerleden heeft gevraagd hoe dat proces de afgelopen tijd is gelopen. Op 2 juli 2015 heeft de Kamer een brief gehad van mijn voorgangster, mevrouw Dijksma, waarin werd aangekondigd dat we een fosfaatrechtenstelsel zouden gaan invoeren, om zo te borgen dat de productie van fosfaat het plafond niet zou overschrijden. Daarover zijn direct gesprekken gevoerd, ook met vertegenwoordigers van de Europese Commissie. In juli 2015 heeft daarover op verschillende momenten overleg plaatsgevonden. Er is ook veel schriftelijke informatie uitgewisseld. En we hebben het initiatief genomen voor een presentatie over de ontstane situatie en de voorgenomen aanpak in het Nitraatcomité van afgelopen juni, waarmee we ook de andere lidstaten hiervan formeel op de hoogte hebben gesteld. Die contacten waren er, zoals gebruikelijk, op alle verschillende niveaus: zowel op technisch niveau, op hoog ambtelijk niveau als op politiek niveau. Van essentieel belang is de samenhang tussen die niveaus.
Sommige Kamerleden merkten op dat het toch evident is dat er sprake was van staatssteun. Ze vroegen: hoe hebt u dat niet kunnen zien? Laat ik het helder zeggen: dat hebben we zeker gezien en ook zeker voorzien. We gingen ervan uit dat de Europese Commissie tot de conclusie zou komen dat er sprake zou zijn van staatssteun. Immers, het gaat om een stelsel van verhandelbare vergunningen, rechten worden gratis verstrekt, ze zijn vrij verhandelbaar, ze zullen schaars zijn, en dus krijgen ze een waarde in het economische verkeer. De heer Grashoff zei: dat is toch logisch. Dat is het ook: het is logisch dat dit staatssteun is. Maar dat is helemaal niet de kwestie. De vraag is: kan staatssteun verenigbaar zijn? Is het geoorloofd op basis van de Europese richtsnoeren?
Om je daarvan zeker te stellen, heb je richtsnoeren die duidelijk maken onder welke omstandigheden staatssteun geoorloofd kan zijn en onder welke omstandigheden niet. Daarom is de wetgeving zodanig opgesteld dat werd voldaan aan de richtsnoeren ten behoeve van milieudoelstellingen en energie. Om die reden is direct na aanvaarding van het wetsvoorstel door de ministerraad op 2 juni van dit jaar, het overleg in Brussel verbreed, ook met de mensen van de Commissie die zich met staatssteun bezighouden, conform de reguliere gang van zaken in dit soort procedures. Ik zal daar zo inhoudelijk verder op ingaan. Pas na de zomer, medio september, werd duidelijk dat de Europese Commissie het fosfaatrechtenstelsel niet als geoorloofde staatssteun wilde zien. Vanzelfsprekend is daar vervolgens zeer intensief met de Europese Commissie op alle niveaus over gesproken, dus ook op mijn niveau. Helaas was de conclusie van al die contacten dat de Europese Commissie bij haar oordeel bleef. Ik zal inhoudelijk ingaan op dat oordeel en de Kamer ook duidelijk maken waarom dat voor ons zeer onverwacht kwam.
Zoals ik al zei, kan staatssteun door de Europese Commissie verenigbaar worden verklaard met de interne markt. Het was onze inzet om ervoor te zorgen dat de staatssteun ook zo verklaard zou worden. En het is niet een kwestie van willekeur. Het is niet zo dat een ambtenaar bij de Europese Commissie op een dag slecht wakker wordt en zegt: ik verklaar het dit keer niet geoorloofd. Nee, het ligt allemaal vast in richtsnoeren. Die richtsnoeren zijn behoorlijk helder. Ook de heer Dijkgraaf en mevrouw Lodders refereerden daaraan in het nader verslag, dat is uitgebracht door de Kamer over het wetsvoorstel voor het fosfaatrechtenstelsel. In die richtsnoeren staat dat staatssteun niet mag worden verstrekt ten behoeve van de naleving van Unienormen. Er staat echter expliciet bij dat van een Unienorm geen sprake is wanneer die norm geldt voor het niveau van de lidstaat. Van een Unienorm is sprake als een individueel bedrijf zich aan een Europese regel moet houden. Dat is ook precies de achtergrond van die staatssteunregels. Die zeggen namelijk in feite dat als de EU regels maakt voor alle bedrijven, een lidstaat dan natuurlijk niet mag zeggen: weet u wat ik ga doen, ik ga mijn bedrijven even bevoordelen, ik ga ze subsidie geven om aan die regels te voldoen. Daar zijn die staatssteunkaders voor bedoeld.
Wat ze benadrukken, is dat op EU-niveau vastgestelde normen die uitsluitend bindend zijn voor lidstaten, niet als Unienormen worden beschouwd. De Europese Commissie kwam zeer tot onze verbazing tot het oordeel dat zij het nationale productieplafond uit de derogatie wel zag als een Unienorm, een norm die dus op ieder individueel bedrijf van toepassing zou zijn. Ik hoop dat de Kamer zich kan voorstellen dat wij zeer onaangenaam verrast waren door dat oordeel. Wij hebben toen ook gekeken of het mogelijk was om dit oordeel aan te vechten, zodat alsnog voor 1 januari 2017 fosfaatrechten kunnen worden geïntroduceerd.
Het probleem daarbij is dat op het moment dat je staatssteun verstrekt, en dat is het geval op het moment dat je verhandelbare rechten toekent, dat alleen maar kan als die maatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie. Als je die steun verstrekt terwijl het niet is goedgekeurd, is het per definitie niet toegestaan. Je kunt een dispuut hebben met de Commissie, maar je kunt niet zeggen: ik doe het toch. Op dat moment is de discussie meteen voorbij. Dan is het ongeoorloofde staatssteun. En wat je dan moet doen, is die staatssteun terugvorderen bij de ontvangers. En dat zijn in dit geval de melkveehouders. Degenen die we willen helpen met dit stelsel, zouden dus degenen zijn bij wie wij de gecreëerde waarde door de staatssteun zouden moeten terugvorderen.
Ik heb daarop besloten dat ik dat risico niet kan, wil en dus ook niet ga lopen, want het is een risico dat ik loop met de portemonnee van de melkveehouders. Ook een gang naar het Europees Hof was geen optie. Ook in die situatie kan de steun pas verleend worden op het moment dat een formele goedkeuring is ontvangen. Dat zou dus ook geen soelaas hebben geboden. Ik had in oktober dus geen andere keus dan beslissen op basis van het oordeel van de Commissie, waarvan ik al heb gezegd dat er geen beweging in te krijgen was. Ik had geen andere keus dan het aanpassen van het wetsvoorstel en het pas laten ingaan van het stelsel in zijn geheel in 2018.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel voorzag in een eerste stap in 2017, namelijk het terugbrengen van de productie naar het niveau van 2015. Maar ook pas in 2018 moest de productie weer teruggebracht zijn naar onder het niveau van de derogatie. Het probleem is veroorzaakt door de uitleg die de Europese Commissie geeft aan de staatssteunrichtsnoeren. Doordat de Commissie zegt dat er wel sprake is van een EU-norm, wat ik zoals gezegd zeer betwist, zegt de Commissie ook: u mag geen staatssteun toepassen om aan die norm te voldoen.
Dat betekent dus ook dat dat oordeel ons ertoe dwingt om de fosfaatproductie in 2017 langs een andere weg geheel onder het plafond te brengen. Dat zou de wet sowieso niet hebben gedaan. Als we met de fosfaatproductie onder het plafond moesten uitkomen, zouden er sowieso al private maatregelen moeten worden genomen. Maar door dit oordeel hebben we dus een pakket moet maken dat in 2017 leidt tot voldoende reductie van de fosfaatproductie.
Ik kom straks terug op dat pakket voor 2017. Ik heb nog een paar algemene vragen en ik wil vervolgens met de Kamer de wetgeving bespreken. Mevrouw Dik-Faber vroeg of de Nitraatrichtlijn wel overschreden wordt. En ligt dat alleen aan de landbouw? De Europese Commissie heeft eind juni de Nitraatrichtlijnrapportage over de afgelopen periode ontvangen. De algemene ontwikkeling is positief, maar vooral op de zandgronden in het zuiden en oosten van het land worden in het grondwater nog nitraatwaarden hoger dan de normwaarde van 50 mg per liter gemeten. In een deel van de oppervlaktewateren, ook elders dan in het zandgebied, is er sprake van eutrofiëring, die deels is terug te voeren op de landbouw. De Nitraatrichtlijn gaat ook over het verminderen daarvan. Het nieuwe, zesde actieprogramma zal dus ook maatregelen bevatten om die overschrijdingen tegen te gaan. Dat gaan wij bespreken met de Europese Commissie.
De heer Geurts vroeg naar het zesde actieprogramma en naar het hele traject dat het komende jaar gaat lopen om te spreken over het actieprogramma en over de derogatie. Hij vroeg: kunt u ons vooraf informeren? Ik zal dat doen. Ik zal de Kamer voor de kerst informeren over mijn inzet voor het zesde actieprogramma. De onderbouwing die nodig is voor het zesde actieprogramma is deels al beschikbaar. De Kamer heeft in juli de Nitraatrichtlijnrapportage ontvangen en de derogatierapportage. Voor een ander deel wordt in de evaluatie van de Meststoffenwet nog gewerkt aan de inventarisatie en onderbouwing van mogelijke maatregelen. Die krijgt de Kamer van mij zodra deze voltooid zijn.
Zowel de heer Geurts als mevrouw Lodders vroeg: kunnen wij op de hoogte worden gehouden van de voortgang komend jaar? Mevrouw Lodders vroeg ook om op de hoogte te worden gehouden van de voortgang van het pakket voor 2017, door daar elk kwartaal een rapportage over te ontvangen. Ik ben bereid om de Kamer elk kwartaal te informeren over de voortgang van de besprekingen met Brussel. Dat geldt zowel voor het pakket als voor de besprekingen over het zesde actieprogramma en de derogatie.
Mevrouw Lodders vroeg of ik bereid ben het onderzoek naar het herwinnen van fosfaat te steunen vanuit het innovatiebudget. Er zijn op mijn begroting middelen voor innovatie in de topsector Agri & Food. Er ligt nu een onderzoeksprogramma meerwaarde van mest, waarvan het herwinnen van fosfaat een belangrijk aspect is.
De heer Graus vroeg hoe het staat met de uitvoering van zijn motie over het extraheren van schaars fosfaat, dat juist een waardevol goed is. Mijn voorgangster, staatssecretaris Dijksma, heeft de Kamer hierover op 24 februari 2015 geïnformeerd in een brief waarin wordt uiteengezet hoe de circulaire economie wordt gestimuleerd en hoe wij kunnen werken aan het gebruik van hernieuwbare meststoffen. Die informatie heeft de Kamer dus al ontvangen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
De redenering rondom de staatssteun verbaast mij hogelijk. Het is ogenschijnlijk een heel technische discussie of iets wel of niet een Unienorm is. Als ik probeer om het in gewoon Nederlands terug te vertalen, komt het hierop neer. Als je aan de gewone, strenge EU-norm zou moeten voldoen, mag je bedrijven niet helpen om daaraan te voldoen, omdat dit staatssteun is. Maar als je een uitzondering hebt gekregen voor een veel ruimere norm, zou het dus in de visie van de Nederlandse regering geen probleem zijn om staatssteun te verlenen om aan die norm te voldoen. Ik kan mij 100% voorstellen dat dit vanuit het perspectief van de Europese Commissie bizar is en ook dat dit een evident risico was. Ik begrijp nog steeds niet dat de staatssecretaris, met al zijn ambtenaren en al zijn juristen, deze risicovolle weg heeft kunnen bewandelen. Hij had ook gewoon kunnen kiezen voor "niet verhandelbaar".
Van Dam:
De vraag van de heer Grashoff wil ik eigenlijk behandelen bij de discussie over de wet. Hij zegt "U had gewoon kunnen kiezen voor niet-verhandelbaar." Daar heb ik vanzelfsprekend zeer uitvoerig naar gekeken. De consequentie van niet-verhandelbaarheid is dat iedereen er alles aan zal doen om dat te omzeilen. Je kunt namelijk wel altijd bedrijven verkopen aan iemand anders. Als je de rechten die op een bedrijf rusten wilt overdragen aan iemand anders, verkoop je het hele bedrijf. Op die manier draag je alsnog rechten over. "Niet verhandelbaar" is theoretisch mogelijk, maar in de praktijk zal er een weg omheen gevonden worden.
Het tweede punt is dat je dan ook een stelsel moet inrichten met betrekking tot rechten die eventueel terugkomen van mensen die zeggen "Ik stop met mijn bedrijf. Ik verkoop het niet, maar ik stuur de rechten terug naar de overheid." Dat zullen er niet veel zijn, denk ik, maar dan moet vervolgens de overheid bepalen welk bedrijf wel of niet mag groeien. Dat betekent dat de overheid dan degene is die de gehele sector gaat reguleren. Dan krijg je een centraal geleide melkveesector in Nederland. Dit ontneemt bedrijven de mogelijkheid om zelf keuzes te maken in de ontwikkeling van hun bedrijf. Het betekent dat je totaal afhankelijk bent van de regelgeving die de overheid maakt, waarbij de overheid zegt: dit bedrijf mag wel groeien en dat bedrijf niet. Als je daarbuiten valt, staat je bedrijf voor altijd op slot. Dat vind ik een bijzonder onwenselijke situatie. Melkveehouders zijn gewoon vrije ondernemers en zij moeten zelf keuzes kunnen maken over de ontwikkeling van hun bedrijf. Dat kan alleen maar op het moment dat je de fosfaatrechten verhandelbaar maakt. Dat is ook geen gek systeem, want we hebben dat bij varkensrechten en bij pluimveerechten ook. Dan komen we bij de vraag over de staatssteunaspecten. Die twee stelsels zijn allebei goedgekeurd door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft ook niet zozeer een probleem met het stelsel als wel met het moment van invoeren van dat stelsel. De discussie gaat over de EU-norm.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is goed dat de staatssecretaris nog eens reageert op het blijkbaar in zijn visie principiële punt van de overheidsbemoeienis met de sector. Als je een stelsel zonder verhandelbare rechten hebt, heb je een volledig door de overheid dichtgeregelde sector. Ik ben het gewoon fundamenteel oneens met de staatssecretaris. Alles wat wij doen aan regulering, dus fiscale regulering, milieuwetgeving of wat dan ook, zou dan allemaal onder diezelfde conclusie vallen, namelijk dat een sector alleen maar kan bestaan bij de gratie van bepaalde regelgeving. Dat is natuurlijk helemaal niet waar. Dat zou namelijk betekenen dat we überhaupt moeten stoppen met regelgeving voor bedrijven. Is de staatssecretaris het nu niet gewoon met me eens dat de hele kwestie van het zogenaamde principe gewoon politiek met een grote P is en het blijkbaar zo was dat zijn coalitiepartner, de VVD, vond dat hier de vrije markt zijn gang moest gaan in plaats van een zekere regulering die allerlei vormen had kunnen kennen van meer of minder strikt en ingeregeld?
Van Dam:
Nee, ik vond dat zelf. Dat lijkt me ook niet helemaal onlogisch. In het alternatief dat de heer Grashoff voor ogen heeft, heb je een vergunningsstelsel voor schaarse ruimte. De productieruimte voor fosfaat is schaars. Er is behoefte om meer te produceren, zeker in een stijgende markt. Dat betekent dat de overheid die schaarse ruimte moet gaan verdelen. Ik neem aan dat de heer Grashoff dan niet bedoelt dat de overheid die moet veilen voor de hoogste bieder. Vanuit zijn perspectief zou het volgens mij ook zeer onwenselijk zijn als de overheid aan de hand van regels moet bepalen wie er als eerste recht heeft op die vergunning die vrijvalt. Dat betekent dat de overheid dan allerlei criteria gaat opstellen waaraan je moet voldoen. Alleen als je aan die criteria voldoet, kun je ervoor in aanmerking komen. Dat betekent dat bedrijven die niet aan die criteria kunnen voldoen, bijvoorbeeld door de plek waar ze zitten, nooit meer in aanmerking komen voor de mogelijkheid om uit te breiden. Die bedrijven zet je dan dus volledig op slot, waardoor je niet langer een vrije markt hebt waarin melkveehouders vrije ondernemers zijn die zelf keuzes kunnen maken over hun bedrijf. Dat zijn ze nu wel. De heer Grashoff heeft een fundamenteel andere visie op hoe de sector moet zijn. Mijn visie is niet dat dit een totaal door de overheid geregisseerde sector moet zijn. Er zijn heel veel regels. De overheid stelt heel veel grenzen, maar er is wel nog zoiets als vrij ondernemerschap.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De crux van het verhaal is dat Europa zei dat verhandelbaarheid mogelijk is gemaakt op het moment dat de overschrijding van het fosfaatplafond niet was teruggebracht tot het gewenste niveau. Daarom is het vrij logisch dat Europa dit als staatssteun ziet. Ik begrijp niet waarom dit zo'n schok is geweest voor de staatssecretaris en dat er niemand was die daarop lette. Maar ik heb een andere vraag. De staatssecretaris heeft nog steeds geen tijdlijn gegeven waaraan wij kunnen zien wanneer hij precies wat heeft gedaan en met wie hij heeft gesproken. Ik wil van deze staatssecretaris in ieder geval antwoord op de vraag wanneer hij zich precies intensief met dit proces is gaan bemoeien.
Van Dam:
Ik ga eerst in op de eerste vraag van mevrouw Koşer Kaya. Zij zegt eigenlijk wat zij in haar termijn al vroeg: het was toch duidelijk dat het staatssteun was? Ja, dat zei ik ook. Dat is evident. Daar gaat dit alleen helemaal niet over. Dit gaat niet over de vraag of het staatssteun is, maar over de vraag of het geoorloofde staatssteun is. Daarvoor geeft de Europese Commissie een interpretatie van de richtsnoeren. In die richtsnoeren staat in mijn ogen het tegenovergestelde, namelijk dat als een EU-norm geen regel is voor een individueel bedrijf, maar een norm is waaraan de lidstaat zich moet houden, die niet als EU-norm geldt in de zin van de richtsnoeren. Als u de richtsnoer erbij pakt, mevrouw Koşer Kaya, ziet u dat het niet is toegestaan om staatssteun te verlenen om aan de EU-norm te voldoen. Evident was dat hier geen sprake is en hoort te zijn van een EU-norm in de zin van die richtsnoeren. Als je letterlijk naar de tekst van die richtsnoeren kijkt, dan moet wat wij doen daarbinnen passen. Dat zou geoorloofde staatssteun moeten zijn.
Ik heb u net verteld hoe het in de tijd is gegaan. Zodra dit wetsvoorstel in concept af was, hebben wij contact gelegd met de staatssteunmensen van de Europese Commissie. Ik was, ter uwer geruststelling, vanaf mijn aantreden vorig jaar, bijna dagelijks, maar zeker wekelijks met het fosfaatrechtenstelsel bezig geweest, want dat is een van de meest ingrijpende dossiers in mijn portefeuille. We hebben in juni contact gelegd met de staatssteunmensen van de Commissie. Dat doe je zodra je de tekst hebt. Dan kunnen zij daar ook naar kijken. Daar is over gesproken. Op dat moment kwamen niet de bezwaren op tafel die uiteindelijk hebben geleid tot het aanpassen van het wetsvoorstel. Die kwamen pas medio september op tafel. Vanaf dat moment ben ik vanzelfsprekend dagelijks, soms meerdere keren per dag, hierbij betrokken geweest.
Ik heb met mijn team dat de gesprekken voert in Brussel gecoördineerd. Eerst is er altijd overleg op technisch niveau. Dat is hoe het werkt. Daarna hebben we zo snel mogelijk overleg gevoerd op hoog ambtelijk niveau. Ik heb zelf daarover gesproken met commissaris Verstager en ook andere informele contacten aangeboord. De conclusie van al die gesprekken was dat de Europese Commissie, met name DG Mededinging, niet van zins was om tot een andere conclusie te komen. Dat maakte dat ik moest concluderen dat ik geen verder risico kan lopen, dat ik niet de Kamer deze wet kon laten behandelen, want daarmee zou ik een heel groot risico nemen voor de portemonnee van de melkveehouders en daartoe ben ik niet bereid. Daarom heb ik besloten om de wet aan te passen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb een vrij simpele vraag gesteld. Ik heb het niet over "we", ik heb het over de staatssecretaris. Wanneer heeft deze staatssecretaris zelf zich intensief met dit proces bemoeid? Ik kreeg van verschillende kanten te horen dat de staatssecretaris afwezig is geweest en dat het probleem zat in het feit dat hij dit proces niet tijdig en niet aan de voorkant heeft begeleid. Wanneer heeft de staatssecretaris zichzelf intensief met dit proces beziggehouden?
Van Dam:
Ik kan niet zo heel veel met de opmerking "ik kreeg te horen dat". Dat zijn in ieder geval niet geïnformeerde bronnen, want zoals ik al zei, ik heb me sinds ik staatssecretaris ben consequent zeer intensief met dit dossier beziggehouden en heb daar ook zelf met verschillende Eurocommissarissen over gesproken om ze te informeren. Vanaf medio september, toen duidelijk werd dat de Europese Commissie van mening was dat er geen sprake kon zijn van geoorloofde staatssteun, heb ik mij dag in, dag uit hiermee beziggehouden. Als uw vraag is hoe intensief ik dat deed, is het antwoord daarop: dag in, dag uit, mevrouw Koşer Kaya, en vanzelfsprekend.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Vanaf oktober dus.
De voorzitter:
Nee, nee. Mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mijn vraag gaat hier ook over, omdat verschillende partijen voortdurend de suggestie wekken dat de staatssecretaris meer had kunnen doen of moet doen om die derogatie te behouden. Deelt hij die opvatting van een groot deel van de Kamer? Deelt hij wat op die manier wordt verwoord?
Van Dam:
Nee, maar ik begrijp heel goed dat mensen die vraag stellen. Wij hebben een groot belang bij derogatie en de Kamer mag ook van mij verwachten dat ik er alles aan doe. Dat doe ik dus ook. Alleen waren wij ervan uitgegaan dat wij met het fosfaatrechtenstelsel een heel belangrijke stap zetten en dat we daarmee ook de Europese Commissie zouden kunnen overtuigen. Daar zijn veel contacten over geweest, ook met de Europese Commissie, op alle niveaus, waardoor wij de indruk hadden dat we daarmee een stap zouden zetten die voor de Europese Commissie overtuigend zou zijn. Het probleem ontstond toen de mededingingsmensen bij de beoordeling van het wetsvoorstel, dat volledig op basis van de bestaande richtsnoeren was opgesteld, tot het oordeel kwamen dat er in hun optiek geen sprake kon zijn van geoorloofde staatssteun. Dat is in een heel kort tijdsbestek, binnen het verloop van een paar weken gegaan. Ik moest toen tot de conclusie komen dat het dan niet verantwoord was om de wet in ongewijzigde vorm door te zetten. Ik moest de wet dus wijzigen omdat we anders tegen die muur aan zouden lopen van de Europese Commissie. Juist dan zouden we een heel groot risico lopen met die derogatie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Niet alleen met betrekking tot het wetsvoorstel, maar ook met betrekking tot het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn is de inzet van de staatssecretaris in het algemeen het behouden van de derogatie. Ik vraag dit, omdat het niet voor het eerst is dat ik de Kamer dit hoor zeggen. Dat heeft zij ook gezegd tegen staatssecretaris Dijksma en tegen haar voorgangers. Vanuit die partijen is dan steeds de boodschap: de staatssecretaris moet gewoon wat meer doen. Daardoor kom je niet toe aan de discussie over de vraag of het pakket waarmee de Kamer de staatssecretaris op pad heeft gestuurd, eigenlijk wel genoeg kansen biedt om de derogatie te behouden. Ik zou die scherpte graag hebben in het debat. Zegt de staatssecretaris hier: ik doe genoeg en ik zou niet weten wat ik nog meer zou kunnen doen? Als hij dat zegt, verschuift hopelijk de discussie naar de inhoud van het pakket en ieders verantwoordelijkheid door ervoor te hebben gestemd.
Van Dam:
Tegen mevrouw Ouwehand zeg ik dat het evident is dat het probleem gelegen is in de hoeveelheid fosfaat die we produceren. Dat is het probleem. Het probleem ligt niet in onze contacten met Brussel of wat dan ook. Er wordt door sommigen heel makkelijk over gesproken. Dat begrijp ik goed, hoor. Ik heb een van de Kamerleden horen zeggen: regelt u de boel nou gewoon. Als het zo gemakkelijk was, hadden we hier niet met elkaar gestaan en dan hadden we vandaag niet zo'n heel ingewikkelde wet hoeven te bespreken.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Het boeiende is dat mevrouw Ouwehand ondertussen volgens mij niet meer de regering aan het controleren is, maar de Kamer. Maar dat mag ze doen. Ze mag alles doen.
Mijn vraag gaat juist over dat pakket. Heeft de staatssecretaris weleens in Brussel met een of meer Eurocommissarissen om de tafel gezeten en gezegd: joh, kunnen wij niet zo'n pakket maken, want we hebben wel zo'n fosfaatplafond afgesproken, maar iedereen snapt dat het om de waterkwaliteit gaat? Heeft hij weleens gezegd: kunnen we eens praten over bedrijfsspecifieke derogatie of saldering van de export? Heeft de staatssecretaris intensief dat gesprek ook op dat niveau gevoerd?
Van Dam:
Het moet wel even helder worden waar de heer Dijkgraaf op doelt. Een aantal vragen die hij stelt, zullen aan de orde komen in het gesprek over een toekomstige derogatie. Maar we zitten nu met de huidige, de lopende derogatie. Daaraan zijn voorwaarden verbonden. En de reactie die alle niveaus in Brussel, dus ook de Eurocommissarissen mij geven is: voordat u over andere dingen kunt spreken, zult u eerst moeten zorgen dat u aan de voorwaarden voldoet waaraan u zich zelf hebt gecommitteerd. Ik kan de heer Dijkgraaf een concreet voorbeeld geven. Ik heb vanzelfsprekend bijvoorbeeld gesproken over mineralenconcentraat. Wij vinden dat we een heel goed verhaal hebben om de uitzonderingen die we hebben daarmee uit te breiden. Op dat verhaal krijg ik precies dezelfde reactie: u kunt met ons over van alles komen praten, als u zich eerst maar aan de afspraken houdt.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is toch de wereld op z'n kop?
Van Dam:
Nee, dat is zeker niet de wereld op z'n kop.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is absoluut de wereld op z'n kop. Je kunt toch gewoon in Brussel zeggen: natuurlijk gaan wij ons aan onze afspraken houden? Je kunt zeggen: prima, daar gaan we voor zorgen, maar dan willen we het wel hebben over een totaalpakket. Je moet dan zeggen: wij leveren, jullie leveren en laten we kijken of we een deal kunnen maken.
Van Dam:
Dat is dus precies wat we nu doen. Daar zijn we nu precies mee bezig.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Maar dat is te laat.
Van Dam:
Nee. We hebben nu een acuut, een actueel probleem met de hoogte van onze fosfaatproductie. De definitieve cijfers over de overschrijding van het fosfaatplafond in 2015 zijn net voor de zomer beschikbaar gekomen. Daarmee is voor het eerst officieel vastgesteld dat we dat fosfaatplafond hebben overschreden. Dat probleem zullen we moeten oplossen. Dat geeft ons ook de mogelijkheid om te spreken over een toekomstige derogatie vanaf 2018. Daarin kunnen ook alle vragen die de heer Dijkgraaf naar voren heeft gebracht, worden meegenomen. Op een aantal van die vragen zullen we ook ingaan in het zesde actieprogramma.
De heer Geurts (CDA):
Wij hebben in de schriftelijke ronde van de wetsbehandeling gevraagd om een feitenrelaas. Wij hebben daar bij meerdere gelegenheden om gevraagd, ook vorige week bij de behandeling van de begroting. Ook vandaag vragen wij daar weer om. Elke keer komen er nieuwe brokken informatie los. Maar we moeten hier blijkbaar mee doorgaan om het plaatje compleet te krijgen. Daarom stel ik de volgende concrete vraag. Waarom heeft de staatssecretaris niet in juni genotificeerd voor staatssteun, nadat de wet door de ministerraad was gekomen?
Van Dam:
Even voor de scherpte: notificatie doe je bij technische maatregelen, bij staatssteun doe je een melding. Dat liep hier vorige week ook door elkaar. Er is een verschil tussen die twee. Een officiële melding van staatssteun doe je meestal pas op het moment dat je al overeenstemming met de Commissie hebt. Je gaat praten op het moment dat je een conceptwetsvoorstel hebt. Precies dat hebben we dus ook gedaan. De ervaring leert overigens dat de Europese Commissie er vaak pas in alle scherpte naar kijkt als je een definitief wetsvoorstel hebt. Dat is in dit geval ook gebleken. Het scherpe oordeel van de Commissie kwam namelijk pas in september, toen het definitieve wetsvoorstel ook in de Kamer lag, terwijl we al in juni hierover contact hebben opgenomen met de Commissie.
De heer Geurts (CDA):
Ik hoor dat de staatssecretaris wel steeds zeggen, maar er zijn gewoon richtlijnen, ook van Buitenlandse Zaken, over de manier waarop zulk soort dingen moet lopen. Wat hier gebeurd is, matcht daar niet mee. Ik vraag de staatssecretaris dus nogmaals om mij duidelijk uit te leggen hoe dat precies zit.
Van Dam:
Notificatie doe je voor technische maatregelen. Dit wetsvoorstel moet ook genotificeerd worden. Dat doe je dus op het moment dat je een definitief wetsvoorstel hebt. Dat is iets anders dan de gesprekken over staatssteun. Daarvoor moet je een melding doen bij de Europese Commissie. Regulier is dat je begint zodra je een conceptwetsvoorstel hebt, want de Europese Commissie heeft gewoon de tekst van een wetsvoorstel nodig om dat te kunnen beoordelen. Zo gaat dat proces altijd. We hebben juist zo snel als we konden — op het moment dat het wetsvoorstel door de ministerraad was aanvaard — onze juristen gestuurd. Dat overleg begint altijd op technisch niveau, dus met de experts van de Commissie. De Commissie verlangt ook dat je eerst op dat niveau de besprekingen voert, van experts tot experts. Op dat moment zijn de gesprekken dus begonnen. Na de zomer, medio september, leidde dat tot de opstelling van de Commissie, waarover we nu al het een en ander gezegd hebben.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil graag nog een nadere toelichting hebben op het zesde actieprogramma. We lopen nu aan tegen Brussel en de regels voor waterkwaliteit. Ik snap het allemaal, maar we weten ook dat de waterkwaliteit maar op een paar plekken in Nederland niet voldoet. We weten ook dat er plekken zijn waar de waterkwaliteit niet voldoet, maar waar de landbouw echt niet de hoofdschuldige is. Daar spelen andere factoren een rol. De staatssecretaris zei heel snel: dat gaan we aan de orde stellen bij het zesde actieprogramma. Dat ging mij eigenlijk een beetje te snel. Ik vind dat de landbouw het gewoon heel goed doet in Nederland. We zien overal die dalende lijn. Gaat de staatssecretaris de Europese Commissie ervan overtuigen dat we op de goede weg zijn en dat de waterkwaliteit verbetert? Ik krijg hier graag wat meer informatie over.
Van Dam:
Ik ben ervan overtuigd dat we de Commissie ervan kunnen overtuigen dat we op de goede weg zijn, maar dat betekent niet dat we er al zijn. We voldoen namelijk niet op alle plekken aan de normen die zijn gesteld. Daar is de Europese Commissie dus ook zeer kritisch over.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ja, daar is de Europese Commissie zeer kritisch over. Maar ik gaf al aan dat ook andere factoren een rol spelen bij de waterkwaliteit. Nu wordt de agrarische sector gevraagd een offer te brengen om de waterkwaliteit op orde te brengen, terwijl hij in een aantal situaties echt niet de enige veroorzaker is. Op heel veel plekken in ons land is de waterkwaliteit gewoon goed. Het voelt gewoon niet helemaal goed dat alle boeren in heel Nederland zich nu toch geconfronteerd zien met drastische maatregelen.
Van Dam:
Die maatregelen hebben alles te maken met het fosfaatproductieplafond, dat een voorwaarde is voor de derogatie. De heer Dijkgraaf heeft ook al een paar keer in debatten gezegd dat dat heel onrechtvaardig voelt omdat het toch moet gaan over waterkwaliteit. Daar ben ik het inhoudelijk mee eens. Daar gaan we wat mij betreft dus ook over spreken. Het is trouwens aan de Kamer of ze daarover wil spreken, maar de Kamer krijgt van mij nog voor de kerst alle informatie over het zesde actieprogramma die zij nodig heeft. Dan heeft de Kamer alle gelegenheid om daarover een bespreking in te plannen.
De heer Graus (PVV):
De staatssecretaris heeft geantwoord dat er een brief lag van zijn voorganger, staatssecretaris Dijksma. Als ik me niet vergis, is deze staatssecretaris nu al een jaar aan zet. Ik wil gewoon een update over de uitvoering van mijn aangenomen motie over het extraheren van fosfaten. Volgens mij kunnen we daar namelijk een heleboel mee oplossen. Als die motie jaren geleden al was aangenomen, hadden we dit probleem helemaal niet gehad. We zitten namelijk met het probleem dat fosfaten als iets slechts worden gezien, terwijl ze als iets waardevols moeten worden gezien. We moeten daarmee tempo maken. Mogelijk kunnen we, zolang we in die verschrikkelijke Europese Unie zitten, Brussel ervan overtuigen dat die plafonds ervan afgaan.
Van Dam:
Ik begrijp heel goed wat de heer Graus zegt. Hij heeft een goed punt als hij zegt dat fosfaat in principe iets waardevols is. Fosfaat is schaars, dus is hergebruik verstandig. Daar ging ook de brief van mijn voorgangster over. Het beleid dat we voeren, is ook gericht op het volledig verwerken van fosfaat dat in Nederland wordt geproduceerd maar dat niet kan worden geplaatst op Nederlandse landbouwgrond. Dat is het stelsel van verplichte mestverwerking. Daarbij kan ook worden gekeken naar het extraheren van fosfaat. Het probleem waar het over gaat, is dat de huidige afspraken met de Europese Commissie zien op het produceren van fosfaat en verder niet gaan over wat je ermee doet, behalve het plaatsen op grond.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Van Dam:
Ik kom op het wetsvoorstel grondgebonden groei. Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de motie-Reuten c.s., die eind 2014 met algemene stemmen in de Eerste Kamer werd aangenomen. Daarin werd gevraagd om de regels uit de AMvB grondgebonden groei vast te leggen in de wet. Dat is wat dit wetsvoorstel doet. Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om enkele ongewenste effecten weg te nemen via twee nota's van wijziging. Dat moet ik even precies zeggen. Over de eerste nota van wijziging wil ik nog opmerken dat we een situatie waarin een melkbedrijf in 2014 tijdelijk buitengewoon veel grond, dus fosfaatruimte, had door deelname aan publieke projecten rond natuurontwikkeling, zo zullen uitleggen dat het ook kan gaan om situaties waarin een melkveehouder tijdelijk extra grond had omdat op zijn grond werkzaamheden plaatsvonden voor natuurontwikkeling op nabijgelegen grond waarvoor hij tijdelijk vervangende grond in gebruik had. Het is belangrijk om die toelichting op het wetsvoorstel te geven. Daarmee is het onderdeel van de wetsgeschiedenis.
Er is een aantal amendementen ingediend op deze wet. Ik meen dat ik hiermee automatisch op de gestelde vragen kom. Ik begin met het amendement op stuk nr. 14, van de leden Geurts en Dik-Faber over voer-mestcontracten. Dit amendement regelt dat voer-mestovereenkomsten meegeteld mogen worden bij de bepaling van het melkveefosfaatoverschot op het bedrijf. Daarmee zouden meer melkveebedrijven kunnen voldoen aan de regels van grondgebondenheid zonder zelf grond te verwerven. Het achterliggende idee is het sluiten van de regionale kringloop. Over dat idee ben ik zeer positief, maar ik acht het wel van groot belang — het amendement biedt die ruimte ook — om te onderzoeken of het amendement het effect van het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij niet wezenlijk ondermijnt en of het ook uitvoerbaar is. Ik maak me daar wel de nodige zorgen over. Het amendement geeft de ruimte om het onderzoek te doen en daarin ook het effect op het wetsvoorstel grondgebonden groei te betrekken. Dat gezegd hebbend, kan ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laten.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Begrijp ik de staatssecretaris goed dat hij eerst gaat onderzoeken of hiermee geen achterdeur wordt opengezet om toch te groeien zonder daarvoor grond te hebben?
Van Dam:
Ik zeg het 't liefst even in mijn eigen woorden, zodat het helder is. In het amendement staat dat er regels worden gesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur. In de toelichting staat duidelijk dat er onderzoek moet worden gedaan naar de uitvoerbaarheid. Dat lijkt mij essentieel, want ik maak mij zorgen of het echt uitvoerbaar is. Daarnaast moet er worden gekeken naar het effect van het in mindering brengen van voer-mestovereenkomsten op het melkveefosfaatoverschot en op de consequenties voor het stelsel van verantwoorde en grondgebonden groei melkveehouderij. De essentie van het stelsel van grondgebonden groei is natuurlijk dat je je groei moet kunnen verantwoorden met grond. Het amendement beoogt dat je grond mag meetellen en dat dus mag zien als "verantwoorden met grond" als je duurzame contracten hebt met iemand in je directe nabijheid en er dus eigenlijk een soort symbiose plaatsvindt tussen een akkerbouwer en een melkveehouder. We moeten heel goed bekijken wat de consequentie daarvan zou zijn. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat het het stelsel van grondgebonden groei ondermijnt en dat dus overal maar gegroeid kan worden zonder dat er voldoende grond is.
De voorzitter:
Ik zie dat u hierop wilt reageren, mevrouw Koşer Kaya, maar er zijn 33 amendementen ingediend en ik ga niet bij elk amendement interrupties toelaten. Ik kijk even naar de staatssecretaris. Hij was bezig met een onderdeel van het wetsvoorstel …
Van Dam:
Van het wetsvoorstel over grondgebonden groei, voorzitter.
De voorzitter:
Ik wil toch voorstellen dat u dit onderdeel afmaakt. Daarna krijgt de Kamer de gelegenheid om te interrumperen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik doe een ordevoorstel. Zullen we dit dan in ieder geval even afmaken, want anders …
De voorzitter:
Nee, want als ik dat toelaat, moet ik het ook anderen toestaan om op elk amendement een interruptie te plegen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Maar dit stukje borduurt daarop voort en het steekt nu.
De voorzitter:
Kan de staatssecretaris zeggen hoeveel tijd de behandeling van dit punt ongeveer in beslag neemt?
Van Dam:
Op dit punt is er een interruptie. Bedoelt u de rest van het blok? Er liggen nog drie amendementen, maar ik denk dat ik die kort kan behandelen.
De voorzitter:
Maakt u dat eerst even af.
Van Dam:
Het amendement-Dijkgraaf op stuk nr. 15 gaat over het naar beneden bijstellen van boetes. Wij hebben daar eerder over gediscussieerd. Ik heb in een brief naar aanleiding van een motie van de heer Dijkgraaf aangegeven dat de Algemene wet bestuursrecht reeds de mogelijkheid biedt om boetes te matigen. Ik heb daarin ook aangegeven wat de criteria daarvoor zijn. Ik heb RVO.nl geïnstrueerd om het boetestelsel blijvend kritisch uit te voeren en om de bijzondere omstandigheden waaronder overtredingen worden begaan nog zorgvuldiger mee te wegen bij het bepalen van de hoogt van de boete. De Auditdienst Rijk beoordeelt de uitvoeringspraktijk van RVO.nl op deze aspecten. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan. Als daar aanleiding toe is, zal ik op basis van die uitkomst de uitvoering van het boetebeleid aanpassen. Het vastleggen van omstandigheden die een lagere boete rechtvaardigen in een AMvB maakt toekomstig maatwerk ongelofelijk moeilijk. Om die reden ontraad ik dit amendement.
Door het amendement-Van Gerven op stuk nr. 17 worden de grenzen die in de wet zitten, en die dus ook in de AMvB zaten, over hoeveel procent van de extra geproduceerde mest je moet verwerken en hoeveel je op grond moet plaatsen, eigenlijk aangepast. Daarmee wordt de balans in het wetsvoorstel verstoord. Daarom ontraad ik dat amendement.
Datzelfde geldt voor het amendement-Van Gerven op stuk nr. 18, want daarmee wordt in feite hetzelfde gedaan, maar dan in een nog sterkere mate. Ook dat amendement ontraad ik dus.
Ik meen dat ik daarmee ook de vragen die over dit wetsvoorstel zijn gesteld, heb beantwoord.
De voorzitter:
Mevrouw Koşer Kaya had nog een aanvullende vraag.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Als je dus een contract hebt met je akkerbouwbuurman — laat ik het zo maar zeggen — en je wilt groeien en je eigen grond is niet voldoende daarvoor, dan mag je niet zeggen: ja maar, ik heb een mest-voercontract met mijn buurman, dus ik kan best groeien, want ik kan mijn mest daar uitzetten?
Van Dam:
Dat is precies waar het onderzoek op ziet. Als je een duurzame overeenkomst hebt met een bedrijf in de regio waar je voer van afneemt en waar je mest naartoe brengt, dan zegt dit amendement dat je die grond moet kunnen meetellen bij jouw grond. Dat zou dus moeten helpen bij de beoordeling van grondgebonden groei. We zullen in het onderzoek echter moeten bekijken wat de consequenties daarvan zijn voor het stelsel van grondgebonden groei.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik wil de staatssecretaris complimenteren met de consistentie in zijn oordelen. De vorige moties over de boetes zijn ook ontraden. Die zijn overigens allebei aangenomen. Dit amendement is ook ontraden. We gaan het gewoon lekker democratisch doen en bekijken wat de Kamer vindt.
Van Dam:
Zo werkt het altijd.
De heer Van Gerven (SP):
Ik wil mijn vragen even opknippen. Ik begin bij het voer-mestamendement, het amendement op stuk nr. 14. Is de staatssecretaris het met de SP eens dat dat niet mag leiden tot grondloze groei?
Van Dam:
Dat kan sowieso niet leiden tot grondloze groei, want de wet heet niet voor niets de Wet grondgebonden groei.
De heer Van Gerven (SP):
Dus als het amendement over het voer-mestcontract wordt aangenomen — de staatssecretaris laat het oordeel aan de Kamer — kan dat nooit leiden tot grondloze groei. Dat constateer ik dan maar. Er moet nog onderzoek gedaan worden; wanneer kunnen we de resultaten daarvan verwachten?
Van Dam:
Ik denk dat wij daar wel even voor nodig hebben. Wij proberen dat zo snel mogelijk te doen, zodat de Kamer daarover volgend jaar in het najaar kan spreken. Ik probeer een inschatting te maken van hoe snel ik denk dat het zou moeten kunnen. Ik laat het oordeel aan de Kamer, juist omdat in het amendement wordt gesproken over dat onderzoek. Het amendement bevat ook een voorhangprocedure, waardoor de Kamer kan zien of het effect ervan ook is wat de Kamer beoogt wanneer zij dit amendement aanneemt.
De heer Van Gerven (SP):
Bij de amendementen op stukken nrs. 17 en 18 noem ik even het wetsnummer. We behandelen namelijk twee wetten en daarmee is dat duidelijk. Deze amendementen hebben betrekking op voorstel nr. 34295. De staatssecretaris ontraadt deze amendementen, maar is er daardoor in het voorstel van het kabinet eigenlijk geen rem op intensivering? Ook al is er sprake van een forse overschrijding en ben je intensiever dan grondgebonden, dan nog kun je intensiever produceren. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn als het uitgangspunt grondgebondenheid is?
Van Dam:
Deze wet maakt het voor niet-grondgebonden bedrijven, althans bedrijven met meer dan 20 kilogram per hectare overschot, onmogelijk om verder te intensiveren. De wet garandeert dat die bedrijven moeten extensiveren als zij willen groeien. Ze moeten dan een deel van de extra mest met grond verantwoorden en moeten daar dus grond voor bijkopen. De wet biedt zonder deze wijziging dus geen ruimte voor verdere intensivering. Hier gaat het gewoon om het in het wet omzetten van de AMvB. In de AMvB zitten de grenzen zoals ze in het wetsvoorstel staan. De heer Van Gerven probeert met dit amendement eigenlijk de vorige discussie over te doen en de grenzen zoals zij nu in de AMvB staan weer aan te passen in de wet.
De voorzitter:
De heer Geurts!
De heer Van Gerven (SP):
We behandelen nu die wet. Je kunt bij amendement de normen aanscherpen. Ik bestrijd de conclusie van de staatssecretaris dat hij met het omzetten in de wet van die AMvB en de staffel die intensivering voorkomt. Nee, je moet deels grond aankopen, maar je kunt ook een gedeelte via mest verwerken. Zelfs als je flink over de grondgebondenheidsnorm heen zit, dan nog kun je met mestverwerking aan de slag. Wij zijn echter van mening dat je alleen maar via het verwerven van grond extra ruimte zou mogen creëren als je er ver overheen zit. Het is dan toch logisch om die weg te volgen?
Van Dam:
Nee, het is helder dat de heer Van Gerven er net anders over denkt. In de AMvB zit een balans die ook in dit wetsvoorstel zit. Hij wenst een andere balans, maar ik ontraad die. Het is verder aan de Kamer wat zij daarmee doet.
De voorzitter:
De heer Geurts!
De heer Geurts (CDA):
Nog even over het amendement op stuk nr. 14, dat mijn naam draagt. De staatssecretaris gaf aan dat dit in het najaar van volgend jaar gebeurt, terwijl het amendement heel duidelijk stelt dat de regering tijdig voor de inwerkingtreding van het fosfaatrechtenstelsel over de invoering van de mestovereenkomst dient te rapporteren. Dat betekent dat het op 1 januari 2018 in werking moet treden. Dat beogen wij ook met dit amendement. Dan is het najaar 2017 toch wel wat precair.
Van Dam:
Als de heer Geurts wil dat we het onderzoek waar hij zelf over spreekt in de toelichting goed doen, hebben we daar zeker tot de zomer voor nodig. Laat ik afspreken dat ik mijn uiterste best doe om ervoor te zorgen dat de Kamer de resultaten voor Prinsjesdag heeft. Dan kan zij die in het najaar beoordelen en kan er ook gesproken worden over een eventuele AMvB.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Van Dam:
Voorzitter. Over de Fosfaatwet hebben wij al een hoofdlijnendebat gehad, waarin heel veel standpunten zijn uitgewisseld en ook heel veel vragen zijn beantwoord. Met uw goedvinden beperk ik mij tot het beantwoorden van de vragen die hierover zijn gesteld en het beoordelen van de amendementen die er liggen.
De heer Dijkgraaf vroeg naar het sectorplafond en zei dat dit niet het goede uitgangspunt is voor deze wet, omdat ook andere sectoren overschrijden. Het derogatieplafond gaat over de totale fosfaatproductie, daar heeft hij gelijk in. We sturen erop dat we daar onder komen. Een van de manieren waarop we dat doen, is via het sectorplafond. We gebruiken het fosfaatrechtenstelsel om ervoor te zorgen dat we niet over het totale nationale plafond heengaan.
Verschillende fracties hebben vragen gesteld over het afromingspercentage, het kortingspercentage bij overdracht en de criteria van de fosfaatbank. Het generieke afromingspercentage wordt berekend op basis van onder andere de omvang van de veestapel op 2 juli 2015. Ik benadruk dat 2 juli 2015 de peildatum is, blijft en altijd zal blijven. De omvang van de voorziening voor knelgevallen, het ontzien van grondgebonden bedrijven en de amendementen die de Kamer bij deze behandeling aanneemt, zijn ook van invloed op het generieke afromingspercentage, dus ik kan dat op dit moment nog niet berekenen.
Het afromingspercentage bij overdracht is 10. De heer Grashoff vroeg waarom het 10% is. Het is bedoeld om de fosfaatbank te vullen, maar het is zo vastgesteld dat er enerzijds voldoende mogelijkheid blijft om gewenste ontwikkeling te bevorderen, dus het moet genoeg opleveren. Het moet anderzijds ook niet een te grote belemmering zijn voor de ontwikkeling van individuele bedrijven. De afroming bij overdracht is er ook om speculatie te voorkomen. Een percentage van 10 heeft ook een omvang waarmee je dat kunt doen.
De criteria voor de fosfaatbank komen bij Algemene Maatregel van Bestuur. Daarover liggen ook amendementen, maar daar kom ik straks op. Dat biedt enige flexibiliteit om de criteria in te vullen. De Kamer wordt daarover geïnformeerd. Het is wel essentieel dat die criteria verder moeten gaan dan de EU-normen, met het oog op verenigbaarheid met de staatssteunkaders.
De heer Dijkgraaf, de heer Grashoff en de heer Van Gerven vroegen of het niet zonder verhandelbare rechten kan. Ik heb net al tegen de heer Grashoff gezegd waarom ik dat onwenselijk vind. Er is ook gevraagd of we het voor 2017 even kunnen regelen zonder verhandelbaarheid. Dat is juridisch geen optie. De regeling zou daarmee zeer kwetsbaar zijn. Op grote schaal zijn er dan kansrijke claims te verwachten, omdat vanaf 2 juli 2015 aan ondernemers is aangekondigd dat er een stelsel van verhandelbare rechten zou worden ingevoerd, dus dat is waarmee zij rekening hebben kunnen houden. Als je daar op deze termijn nog van afwijkt, een maand voor de invoering, is dat voor ondernemers niet te voorzien, dus dat is juridisch niet houdbaar. Dat zou men kunnen aanvechten bij de rechter, en zeer waarschijnlijk met succes.
Door de heer Dijkgraaf en mevrouw Dik-Faber is gevraagd of die generieke afroming wel houdbaar is, omdat er nog geen 1 EP-toets is uitgevoerd; dat is toetsing aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 1, dat gaat over eigendomsrecht. Die 1 EP-toets moet worden uitgevoerd bij het opstellen van de Algemene Maatregel van Bestuur. Vanzelfsprekend zal ik ervoor zorgen dat die Algemene Maatregel van Bestuur in lijn is met de vereisten die voortkomen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dan voer ik de 1 EP-toets uit, maar ik richt de AMvB daar natuurlijk ook op in.
Door de heer Dijkgraaf is gevraagd of het niet goed zou zijn om varkensrechten om te zetten naar fosfaatrechten, en er zijn door anderen ook suggesties over gedaan. Het wetsvoorstel bevat een voorziening die die uitwisseling van rechten mogelijk maakt. Daarover is ook een amendement ingediend door leden van deze Kamer. Ik heb steeds gezegd: als het door de sectoren wenselijk wordt geacht, kan die voorziening wat mij betreft worden ingezet en dan zouden die rechten kunnen worden omgezet, maar tot op heden vinden de sectoren dat niet wenselijk.
Mevrouw Ouwehand had de indruk dat de Raad van State en de landsadvocaat gehakt maakten van de peildatum. Dat is onjuist. Beide hebben juist gezegd dat de peildatum van 2 juli 2015 houdbaar is. Mevrouw Lodders vroeg nog naar de beoordeling die op haar verzoek door Veiligheid en Justitie is gemaakt. Daaruit blijkt duidelijk dat de peildatum in elk geval juridisch houdbaar is.
De heer Van Gerven stelde een vraag over intensieve bedrijven die koeien hebben bijgekocht na het afschaffen van het melkquotum. Zij komen er goed uit, als ik het even zo mag samenvatten, want zij mogen meer dieren houden dan extensieve bedrijven die geen koeien hebben bijgekocht. Dit was voor mij een van de grootste vraagstukken bij het opstellen van dit wetsvoorstel en bij het maken van de keuzes ten behoeve van mijn brief die de Kamer op 3 maart heeft ontvangen. In het hoofdlijnendebat hebben wij hierover ook gesproken. Wat ik het moeilijkst verteerbaar vind, is dat wij juridisch gezien geen positie hebben om onderscheid te maken tussen groeiers en niet-groeiers. Ik had zelf graag gewild dat wij gericht de groeiers hadden kunnen afromen. Dat bleek juridisch niet houdbaar omdat al deze groei legaal heeft plaatsgevonden. Ondernemers mochten er dus van uitgaan dat hun bedrijf kon groeien. Na
Op 2 juli 2015 heeft staatssecretaris Dijksma de brief naar deze Kamer gestuurd en gezegd dat er een stelsel van verhandelbare fosfaatrechten komt. Alle groei die nog plaatsvindt na 2 juli 2015 is echter voor rekening en risico van de individuele melkveehouder. Alle groei die na deze datum heeft plaatsgevonden, wordt dus niet vertaald in rechten. Het was helaas niet mogelijk om inzake de groei die voor die datum heeft plaatsgevonden, onderscheid te maken tussen bedrijven die wel en die niet zijn gegroeid. Het is wrang, zo zeg ik ook hier, omdat daardoor niet-groeiers toch een deel van de rekening betalen van de totale overschrijding van de fosfaatproductieplafond terwijl zij daar zelf in feite weinig aan hebben bijgedragen. Juridisch gezien is dit echter de enige mogelijkheid om de pijn te verdelen over alle bedrijven.
Mevrouw Lodders vroeg hoe er zo snel mogelijk duidelijkheid kan komen voor de knelgevallen en welke route zij moeten bewandelen. De fosfaatrechten worden ingevoerd op basis van de gegevens over 2015. De belangrijkste gegevens zijn al door de RVO aan bedrijven voorgelegd. In feite hebben zij dus al duidelijkheid over de gegevens op basis waarvan straks de toekenning van fosfaatrechten wordt bepaald. Ik zal mij ervoor inspannen om bedrijven in de aanloop naar 2018 zo goed mogelijk te informeren. Ik zal daarbij ook duidelijk maken waar bedrijven terechtkunnen die aanspraak willen maken op de knelgevallenvoorziening die in het wetsvoorstel is opgenomen.
Mevrouw Ouwehand zei dat de knelgevallenvoorziening niet voldoet. Mevrouw Lodders vroeg naar de houdbaarheid ervan en naar mijn oordeel daarover. Zij deed dit mede naar aanleiding van het advies van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Er is bewust gekozen voor een beperkte voorziening omdat honorering van elk knelgeval ertoe leidt dat de totale hoeveelheid fosfaatrechten die wordt uitgedeeld, groter is en de generieke afroming daardoor groter moet zijn om de productie onder het plafond te houden. Daarom is er een kleine knelgevallenregeling. Deze is nog een keer getoetst door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De Kamer heeft dat advies ook ontvangen. Het ministerie heeft bevestigd dat de knelgevallenvoorziening gelet op de huidige omstandigheden voldoet en juridisch houdbaar is.
De heer Van Gerven gaf een aantal voorbeelden van bioboeren en vroeg wat ik voor deze mensen kon doen. De casussen die de heer Van Gerven heeft aangedragen, zal ik laten bestuderen. Ik geef wel een winstwaarschuwing. Hierover is een amendement ingediend, maar in het huidige wetsvoorstel is de knelgevallenvoorziening gewoon afgegrendeld. Als je daar niet onder valt, dan val je er dus niet onder en dan zijn er geen mogelijkheden om in aanmerking te komen voor meer fosfaatrechten.
De heer Dijkgraaf stelde nog een vraag over het uitscharen van jongvee. Hij zei dat dit eigenlijk moet worden toegerekend aan de fosfaatproductie. Volgens mij vroeg mevrouw Dik-Faber daar ook naar. Ondernemers kunnen dat onderling regelen. De ondernemer die rechten krijgt voor ingeschaarde dieren kan die rechten overdragen aan de eigenaar van de dieren. Vaak staan de dieren een halfjaar bij de een en een halfjaar bij de ander. Daar kan men onderling afspraken over maken. Het wetsvoorstel staat dat niet in de weg.
Mevrouw Ouwehand merkte op dat het wetsvoorstel eigenlijk nog steeds niet wordt goedgekeurd op basis van de staatssteunkaders, omdat het wetsvoorstel verder moet gaan dan de EU-norm, waar in de ogen van de commissie toch sprake van is. Het wetsvoorstel gaat verder dan het plafond in de derogatiebeschikking. De toedeling van rechten gebeurt namelijk via de fosfaatbank. In de nota van wijziging is geëxpliciteerd dat de toedeling van rechten via de fosfaatbank verder moet gaan dan de Europese milieueisen. Langs die weg bereiken wij dus verdergaande doelen dan de doelen die de EU van ons verlangt. Ik voorzie op dat punt niet de problemen die mevrouw Ouwehand voorziet.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg of een bedrijf kan worden omgezet in een rechtspersoon, zodat men de afroming bij overdracht kan omzeilen. Dat is mogelijk, maar er is geen zicht op of dat gebeurt. Aan het omzetten van een gewoon bedrijf, vaak een eenmanszaak of een vof, in een andere rechtspersoon, bijvoorbeeld een bv, kunnen allerlei andere overwegingen ten grondslag liggen, ook financiële overwegingen, die zwaarder zouden kunnen wegen. Ik kan dus niet zeggen of bedrijven daarop voorsorteren. Zij kunnen vele andere redenen hebben om te kiezen voor een bepaalde rechtsvorm.
De heer Van Gerven vroeg naar de geprognotiseerde totale waarde van alle fosfaatrechten. Het gaat om 7 of 8 miljard. Wat de waarde daadwerkelijk wordt, is afhankelijk van de markt. Dat zal een kwestie zijn van vraag en aanbod. Ongetwijfeld zal er in het begin relatief veel vraag zijn, maar zeker is dat de totale waarde een theoretisch bedrag is. De rechten krijgen immers alleen waarde voor bedrijven die hun rechten verkopen. Voor alle andere bedrijven is het slechts het recht om te mogen produceren en dus een bedrijf te kunnen draaien.
Mevrouw Dik-Faber vroeg hoe ik wil voorkomen dat boeren jarenlang moeten wachten op een gunstige prijs voor fosfaatrechten. Hoe, of en wanneer boeren besluiten om hun rechten eventueel over te dragen aan iemand anders, is aan die boeren zelf. Dat zijn individuele beslissingen waar ik op geen enkele manier in kan sturen. Ongetwijfeld zullen de boeren daarbij de prijsvorming in de gaten houden.
Mevrouw Dik-Faber zei dat waarschijnlijk ook veel andere partijen, zoals tussenpersonen, zullen profiteren. Men kan werken met tussenpersonen, maar het hoeft niet. Het is aan ondernemers zelf om die beslissing te nemen. Door de afroming bij overdracht voorkomen wij dat daarmee gespeculeerd kan worden. Bij elke overdracht moet men immers 10% van de rechten inleveren. Men moet dus veel rendement maken op het handelen in fosfaatrechten, wil men daar uiteindelijk profijt van hebben. Op die manier is er een barrière opgeworpen.
De heer Van Gerven vroeg of er geen barrières worden opgeworpen voor toekomstige regulering. Dat is niet het geval. De komst van fosfaatrechten is niet noodzakelijk een eindstation. Het is een van de regels waarmee bedrijven te maken hebben. Ik verwijs naar de varkens- en de pluimveesector, die al langer productierechten hebben. De regelgeving is nadien aangescherpt op andere terreinen. Ook voor deze sector is de mestverwerkingsplicht ingevoerd nadat er al productierechten waren. Dat kan de overheid doen zonder dat ze daarbij schadeplichtig wordt. Deze zorg werd door de heer Van Gerven naar voren gebracht. Hij vroeg of ik dit in een brief kon uiteenzetten, maar ik hoop dat ik hem met dit antwoord voldoende informatie heb gegeven.
Mevrouw Ouwehand vroeg of de definitie van grondgebondenheid wel klopt, aangezien het verpachten van grond door een intensieve boer aan een lelieteler wel meetelt. Zij had zorg over de consequenties voor bioboeren. Om de grondgebondenheid van een bedrijf te bepalen, wordt uitgegaan van de grond die in gebruikt is bij het bedrijf op 15 mei van het desbetreffende jaar. Dat is een simpele en effectieve manier om de grondgebondenheid te bepalen, niet alleen in het kader van de mest, maar ook in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het voorkomt dat een stuk grond in één jaar door twee boeren kan worden opgegeven. Ik zou dat niet willen inruilen voor een bewerkelijker systeem.
Mevrouw Ouwehand en anderen hebben gerefereerd aan de biologische landbouw. Er zijn biologische boeren die niet grondgebonden zijn. Dat zijn er niet heel veel, maar ze zijn er wel. Daarvoor gelden gewoon de regels die voor alle niet-grondgebonden boeren gelden. Als je een biologische bedrijfsvoering hebt en niet grondgebonden bent, produceer je dus een overschot aan mest, net als gangbare bedrijven, en dat overschot moet dus ook elders afgezet worden. Deze bedrijven dragen ook bij aan de fosfaatproductie van de melkveehouderij als totaal. Zij kunnen dus ook niet van de krimp worden uitgezonderd. Voor grondgebonden boeren, verreweg het grootste deel, geldt de bepaling in het wetsvoorstel dat zij zo veel mogelijk worden ontzien. Ik heb in het wetsvoorstel niet ingevuld tot in welke mate, omdat ik vond dat dat in de Kamer besproken moest worden. Het huidige wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om deze boeren te ontzien tot maximaal de latente ruimte. Er ligt een amendement van de Kamer — daar kom ik zo op — om daarin nog een stap verder te gaan.
De heer Graus vroeg hoe het kan dat een bioboer geen mest mag aanbieden aan particulieren. Veehouders mogen tot maximaal 250 kilo fosfaat afvoeren naar particulieren. Het is dus niet verboden, maar er is wel een beperking, een maximale hoeveelheid.
De heer Van Gerven zei dat de intensivering van de melkveehouderij de varkenshouderij benadeelt. Hij vroeg hoeveel varkenshouders er meer zijn gaan betalen voor mestafzet. De afzetprijs voor mest is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder het aanbod en de groei van de mestproductie. Mest uit de melkveehouderij kan inderdaad een prijsopdrijvend effect hebben op mest uit de varkenshouderij. De vraag of en in welke mate daar sprake van is, kan ik niet beantwoorden, want daar heb ik geen gegevens over.
De heer Grashoff had eerder om cijfers gevraagd, die ik hem toen niet kon geven. Inmiddels heb ik hem die gestuurd. Ik meen dat ik hem precies de cijfers heb gestuurd waar hij om gevraagd had. Als dat niet zo is, is dat vervelend, maar ik heb de vraag van de heer Grashoff letterlijk beantwoord.
Dat waren volgens mij de vragen die zijn gesteld. Straks kom ik op een aantal vragen die betrekking hebben op amendementen. Die komen vanzelf aan bod bij de bespreking van de desbetreffende amendementen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Op dit soort tijdstippen — zo ook nu — gebeurt wat ik al vreesde: de staatssecretaris gaat wat sneller praten. Hij heeft 30 vragen beantwoord in een kwartier. Ik kan nu interrumperen op één punt; meer staat de Voorzitter niet toe. Intussen zou ik eigenlijk al van vier of vijf dingen scherp willen weten hoe ze in elkaar zitten. Dit is precies het proces dat voorspeld was.
De voorzitter:
Daar maak ik wel bezwaar tegen, mijnheer Grashoff. De Kamer heeft voor de eerste termijn vijfenhalf uur gebruikt; vijfenhalf uur! Dan vind ik het netjes dat de vragen die in die vijfenhalf uur door de Kamer aan de orde zijn gesteld, netjes en zorgvuldig worden beantwoord.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Nee, voorzitter, ze worden niet netjes en zorgvuldig beantwoord. De staatssecretaris doet een poging, maar juist in het debat zou je een stap verder kunnen komen om erachter te komen hoe het nu precies in elkaar zit. Dat gaat nu niet lukken, want een meerderheid van de Kamer wil het graag afraffelen. Dat verwijt ik u als voorzitter niet, maar …
De voorzitter:
Er wordt niets afgeraffeld, want u hebt echt de meeste interrupties gepleegd.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter, ik ben het er niet mee eens. Ik ben het er ook niet mee eens dat ik hier tot de orde word geroepen. Ik heb hier van meet af aan voor gewaarschuwd, vanaf het begin van de avond en halverwege de avond.
De voorzitter:
Daar hebt u geen meerderheid voor gekregen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat klopt. Daarom verwijt ik u niets, maar ik verwijt wel de collega's dat het hier op deze manier moet. Er is gekozen voor een politiek uitgangspunt. Blijkbaar is er met de meerderheid van de fracties gewoon een deal over hoe ze eruit willen komen. Dat is allemaal prima. We zijn hier naar een prachtig toneelstuk aan het luisteren vanavond, maar ik zou graag willen dat we op een zorgvuldige manier een wet behandelen. Dat is mijn voorstel.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris ging aan het begin van zijn reeks antwoorden voorbij aan de mogelijkheid om in 2017 een juridisch bindend stelsel met rechten zonder verhandelbaarheid in te voeren. Dat zou juridisch niet kunnen omdat de voorgangster van de staatssecretaris op 2 juli 2015 een brief had gestuurd waarin staat dat er een stelsel van verhandelbare rechten komt. Eigenlijk kom je dan in een heel wonderlijke cirkel terecht. Dat zou betekenen dat daar waar de Nederlandse Staat moet ingrijpen en regels moet stellen op basis van zijn verplichtingen in het kader van de Europese regels en in de brief heeft geschreven "we gaan het op manier A oplossen", en waarvan de Europese Unie zegt "dat kan en mag niet op die manier", er überhaupt geen regelgeving meer zou kunnen plaatsvinden. Er was immers maar één optie genoemd in de brief van 2 juli, terwijl regelgeving verplicht zou zijn.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat kan niet allebei. Het is niet van tweeën één. Die juridische redenering gaat er bij mij gewoon niet in. Zeker niet als het een voorstel zou zijn om tijdelijk in 2017 een voorloper te kiezen en vervolgens een door mij niet gewenste, maar blijkbaar door de staatssecretaris wel gewenste verhandelbaarheid in te voeren vanaf 2018, waarmee hij alsnog aan de brief van 2015 zou voldoen. Hij doet het, hij voert een stelsel in, maar hij moet een tussenstap maken. Kan de staatssecretaris nog één poging doen om mij ervan te overtuigen dat dit een onbegaanbare weg was?
Van Dam:
Dat heeft alles te maken met artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarover we het net hadden. Daarop moet je dergelijke regelgeving ook toetsen. Op het moment dat je zegt: we geven productierechten en die romen we af, reguleer je eigendom. Dat kan op basis van het Europees Verdrag, maar we hebben steeds aangekondigd bij de bedrijven dat zij extra rechten kunnen bijkopen op het moment dat zij, bijvoorbeeld, een veestapel hebben die veel groter is dan de hoeveelheid rechten die zij krijgen. Zij kunnen dan rechten bijkopen. Dat hebben we steeds aangekondigd: op 2 juli 2015, op 3 maart van dit jaar en in het wetsvoorstel dat in september naar de Kamer is gegaan. Als je dat anderhalf jaar aankondigt en op het laatste moment zegt: "weet u wat we doen, we maken het in 2017 toch niet verhandelbaar" — zelfs al doe je het alleen voor 2017 — ontneem je in feite de melkveehouders op het laatste moment de mogelijkheid op iets waar ze wel op hadden kunnen rekenen: hun opgebouwde eigendom te gelde te maken door extra fosfaatrechten bij te kopen. Dat is simpelweg juridisch niet houdbaar. De eerste de beste die naar de rechter gaat en zegt "dit vind ik niet acceptabel want dit had ik niet kunnen voorzien en daar had ik op deze termijn geen rekening mee kunnen houden", krijgt gelijk. Daarom is het niet houdbaar.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dit heeft een hoog gehalte van "waar geen wil is, is geen weg". Het gaat erom dat de overheid verplicht was om regels te stellen en dat zij blijkbaar nu de redenering volgt dat zij geen enkele mogelijkheid heeft om in verplichte mate die regels te stellen voor 2017. Dat gaat er bij mij gewoon niet in. De staatssecretaris kan dan nog een keer proberen om dat uit te leggen, maar dit is nu precies het punt dat mij irriteert. Uiteindelijk wordt de vlucht gekozen in de richting van een sectorakkoord, waaraan vervolgens mogelijk een algemeenverbindendverklaring wordt gekoppeld. Daarmee zou het alsnog een regel zijn, zonder het bestaan van verhandelbare fosfaatrechten. Zelfs het helemaal uitstellen van de wet zou, in de redenering van de staatssecretaris, tot claims kunnen leiden, omdat de verwachting was gewekt dat er per 1 januari 2017 sprake zou zijn van verhandelbare rechten die er niet komen.
Van Dam:
Dat laatste is niet het geval. Waar het om gaat, is dat je met de wet eigendom reguleert. Daaraan hebben we enkele voorwaarden gekoppeld die we ook steeds hebben aangekondigd. Bedrijven moeten daarvan kunnen uitgaan. Dat is precies de reden waarom het niet kan. De heer Grashoff doet alsof het een kwestie is van wil. Nee, het is geen kwestie van wil. In theorie zouden we in het wetsvoorstel kunnen opschrijven wat de heer Grashoff zegt. Maar, het is nu 2 december, ik denk dat het binnen een maand van tafel is. Dan gaat de eerste de beste boer naar de rechter en zegt: dit vind ik onredelijk, want ik heb me hier niet op kunnen voorbereiden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb nog wel verschillende vragen openstaan die niet beantwoord zijn. En ik wil op een aantal punten reageren. Is daar ruimte voor?
De voorzitter:
Als er vragen zijn blijven liggen, mag u die opnieuw stellen. Die hebt u in uw inbreng gedaan.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil eerst even iets weerspreken. De staatssecretaris kwam terug op mijn punt dat de Raad van State en de landsadvocaat gehakt hebben gemaakt van de redenering over de peildata. De staatssecretaris heeft het over 2015. Ik had het over de brief die staatssecretaris Dijksma in 2013 heeft gestuurd. Daarvan heeft zij gezegd: dit geldt als een aankondiging; het gaat niet gebeuren dat de veehouders gaan uitbreiden en daarvoor beloond worden. Dat gebeurt nu wel. Mijn vraag was: waarom is daar geen juridische check op geweest?
Mijn tweede vraag gaat over de knelgevallenregeling. De staatssecretaris zegt dat die maar beperkt is. Is er een rekensommetje gemaakt van de uitkoopsommen die gemaakt moeten worden? Is daarover nagedacht?
De vragen die zijn blijven liggen, gaan over het voerspoor. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om met een concrete prognose en resultaten van de afgelopen jaren te komen. Ik heb hem gevraagd naar het verdwijnen van grasland. Dat zou gemonitord worden, dus daar moet hij cijfers van hebben. We willen weten hoe het daarmee staat. En het belangrijkste van allemaal: ik heb hem gevraagd om te reageren op het plan van de biologische boeren, de dierenwelzijnsorganisaties en de milieuorganisaties die een alternatief hebben geformuleerd voor het sectorplan. Ik wil echt dat we daar serieus over spreken in het debat. Ik werk nog aan een amendement daarover. Dat moet aan de Kamer worden voorgelegd. De staatssecretaris moet daar echt op reageren.
Van Dam:
De twee laatste vragen die mevrouw Ouwehand stelt, hebben betrekking op het pakket 2017. Daarvan heb ik gezegd dat ik dat als vierde blok zal behandelen. Daar kom ik dus op dat moment op terug.
Mevrouw Ouwehand stelde voorts een vraag over de peildatum. De enige peildatum die we hanteren, is de peildatum 2 juli 2015. Zij refereert eraan dat staatssecretaris Dijksma gezegd zou hebben dat december 2013 een peildatum of een referentie zou zijn. Staatssecretaris Dijksma heeft in december 2013 alleen gezegd dat als er sprake zou zijn van een overschrijding van het fosfaatplafond, productiebegrenzende maatregelen aan de orde zouden zijn. Ik herken niet dat zij ergens gezegd heeft dat dat een peildatum zou zijn. In de brief van 2 juli 2015 staat namelijk helder: er komt een stelsel van fosfaatrechten en dat zal gebaseerd worden op de omvang van de veestapel op dat moment. Daarin staat helder dat de groei die nadien plaatsvindt voor rekening en risico van de melkveehouder is. Dat is dus de peildatum zoals zij die heeft gehanteerd.
Mevrouw Ouwehand heeft nog een vraag gesteld over blijvend grasland. In het kader van de vergroeningseis van het gemeenschappelijk landbouwbeleid mag het areaal grasland in Nederland op nationaal niveau niet meer dan 5% afnemen ten opzichte van het totale landbouwareaal. Het meeste grasland dat wordt omgeploegd in Nederland, wordt vervolgens opnieuw met gras ingezaaid. Dat doet dus geen afbreuk aan de areaaleis. Op dit moment is de maximale afname van 5% dus niet in gevaar.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat zou ik toch graag nader gespecificeerd zien. Ik heb de staatssecretaris gevraagd: waar staan we nu? Eind 2013 hebben we het hierover gehad in de Kamer. Toen heeft het kabinet gezegd dat het goed zou worden gemonitord. Dat is drie jaar geleden. Ik neem aan dat daar nu cijfers over bekend zijn.
Van Dam:
Ik kan zeggen wat ik net heb gezegd. Ik kan het nog een keer herhalen. Daar schieten we niet zo heel veel mee op. Als mevrouw Ouwehand echt specifieke vragen heeft daarover — en die staan volgens mij ook los van dit wetsvoorstel — dan lijkt het mij het verstandigst als zij die gewoon even schriftelijk stelt. Dan krijgt zij daar ook netjes een schriftelijk antwoord op.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De vraag is, en die heb ik in eerste termijn gesteld: waar staan we nu?
De voorzitter:
Die niet beantwoord is?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De vraag ligt dus al bij de staatssecretaris. Als het goed is, zou er gemonitord worden op het behouden van dat grasland. Wat is de stand van zaken? Hoe staan we ervoor?
Van Dam:
Ik heb het gehoord, maar mijn suggestie aan mevrouw Ouwehand is om die vraag even schriftelijk in te dienen.
De heer Graus (PVV):
Voorzitter. Ik wil kort reageren op hetgeen de heer Grashoff zei. Ik vind dat het debat heel waardig en goed gaat. Ik vind ook dat de staatssecretaris waardig antwoordt. Ik ben het er niet altijd mee eens en het komt mij niet altijd goed uit. Ik vind ook dat er onder de Kamerleden een goede sfeer hangt, en zelfs op de publieke tribune. Ondanks de emotie blijft het rustig. Ik begrijp niet wat er werd gezegd en ik wil mij er ook niet aan conformeren. Ik vind u trouwens de beste voorzitter tot nu toe. Dat is misschien ook wel leuk om eens te zeggen. Ik heb er vier meegemaakt; één maar heel kort. Maar ik vind echt dat u de beste Kamervoorzitter bent tot nu toe, de beste die ik heb meegemaakt.
Mevrouw de voorzitter, er is nog iets wat ik nog verduidelijkt wil hebben. Ik heb gezegd dat de biologische boeren die ik hedenmiddag heb gesproken, zakjes mest, of van die pellets die zij ervan maken, niet in een winkeltje mogen verkopen in een dorp of stad. Nu zegt de staatssecretaris dat dit wel kan tot een bepaald aantal grammen. Punt één: dat is natuurlijk belachelijk. Want waarom is dat zo? Er zijn heel veel mensen die graag die biologische mest willen hebben. Dus waarom is dat zo en wat kan de staatssecretaris doen zodat die mensen onbeperkt mest aan particulieren kunnen verkopen?
Van Dam:
Ik hoop dat de heer Graus mij vergeeft dat ik wel zeer voorbereid ben op alle ins en outs van het fosfaatrechtenstelsel, maar niet precies op de levering van mestkorrels door bioboeren aan particulieren. Ik ben graag bereid om dit even verder voor hem uit te spitten, maar dan moet ik dat op een andere manier doen dan in dit debat.
De heer Graus (PVV):
Het mag in zo'n belangrijk debat overkomen als micromanagement, maar die twee jongens vroegen mij dat en ik zei: ik zal het bij de staatssecretaris neerleggen. Want ik wist het ook niet. Ik vind wel dat wij het moeten uitzoeken, want er zijn meer boeren die er last van hebben. Laat die boeren toch gewoon die korreltjes onbeperkt leveren. Waarom moet er een plafond aan zitten?
Van Dam:
Ik ben sowieso graag bereid om dat voor u uit te zoeken, al was het maar uit mijn eigen nieuwsgierigheid.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik wil nog even terugkomen op de knelgevallen De staatssecretaris geeft aan dat alle boeren een opgave hebben van de referentie; laat ik het zo omschrijven. Dat is niet het geval; daarom zijn het juist knelgevallen. Er zijn een aantal situaties waarin boeren nog steeds niet die duidelijkheid hebben. Mijn vraag aan de staatssecretaris is om die zo spoedig mogelijk te gaan bedienen. Vervolgens wees de staatssecretaris de knelgevallen richting 1 januari 2018. Dat vind ik heel erg lang, want het betekent dat zij nog een jaar in onzekerheid zitten. Is het niet mogelijk om nu al bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO, een loket open te stellen waar deze mensen alvast met hun vragen terecht kunnen?
Van Dam:
"Nu al" is natuurlijk te vroeg, want dit wetsvoorstel moet eerst ook nog netjes langs de Eerste Kamer. Op het moment dat de wet definitief is en het ook helder is dat die definitief op 1 januari 2018 in werking treedt, gaan wij vanzelfsprekend communiceren, ook over de inwerkingtreding van de wet. Dat lijkt mij het geschikte moment om mensen te gaan informeren over de vraag hoe de procedure eruit gaat zien als zij denken dat zij in aanmerking komen voor de knelgevallenvoorziening.
Mevrouw Lodders (VVD):
De Eerste Kamer, zeker, dat is vanzelfsprekend onderdeel van het wetgevingstraject. Ik hoop dat dit begin volgend jaar rond is en dat wij niet wachten tot het einde van het jaar. Ik denk wel dat het goed is om met de informatievoorziening op de RVO-site te beginnen, zodat mensen zich daarop kunnen voorbereiden. Op het eerste deel van mijn vraag krijg ik ook graag nog een reactie: wanneer gaan de specifieke gevallen hun informatie krijgen over de peildatum van 2 juli 2015?
Van Dam:
Deze vraag begrijp ik niet helemaal.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik begon daarmee: er zijn nog steeds een aantal bedrijven — en dat zijn denk ik juist de knelgevallen — die hun informatie over 2 juli 2015, de fosfaatreferentie, nog niet hebben ontvangen. Zij hebben een blanco blad ontvangen. Daar staat geen informatie op. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren.
Van Dam:
Ja. Staat u mij toe dat ik daar aan het einde van de bespreking van de amendementen op terugkom, zodat ik precies kan uitleggen hoe het zit.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Een aanzienlijk percentage van de knelgevallen bestond uit boeren die hun vee op de peildatum hadden uitgeschaard. Volgens mij had 20% van de boeren daarmee te maken. De staatssecretaris gaf even heel snel aan dat de wet dit niet belemmert, maar ik ben er verder in gedoken en heb begrepen dat sommige boeren dat onderling willen regelen en zeker ook terreinbeherende organisaties, waarvan fosfaatrechten eigenlijk helemaal geen corebusiness zijn. Het moet wel even een haakje in de wet hebben om te voorkomen dat er bij die overdracht, die ook geregistreerd moet worden, afroming plaatsvindt. Ik gebruik mijn interruptie even om aan te geven dat er een amendement komt. Ik hoop dat dat zo meteen nog kan worden ingediend. Mocht dat niet lukken, dan krijgen we wellicht nog een latere schriftelijke appreciatie daarvan. Wat de staatssecretaris aangaf, was net even te snel. Ik hoop dat hij met een constructieve blik naar het amendement wil kijken.
Van Dam:
Dat doe ik naar alle amendementen, dus zeker ook naar dit amendement. Ik zie graag tegemoet met welk amendement mevrouw Dik-Faber dan exact komt.
De heer Van Gerven (SP):
De staatssecretaris zei dat er verschil kan zitten tussen grondgebondenheid en biologisch. Is de bedoeling van de staatssecretaris ook dat als de Kamer besluit om het amendement van de leden Dik-Faber en Koșer Kaya over te nemen met betrekking tot grondgebondenheid, dit ook zal gelden voor alle biologische boeren? Kan dat op die manier zijn beslag krijgen?
Van Dam:
Ik kom zo bij de amendementen, maar amendementen die zien op grondgebonden boeren zien op grondgebonden boeren en niet op niet-grondgebonden boeren als ze biologisch zijn.
De heer Van Gerven (SP):
O ja, maar de meerderheid van de Kamer wil dat wel. In het verleden heeft zij daar ook moties over aangenomen, in ieder geval over de intentie. Dat moge duidelijk zijn. Hoe kunnen we dat oplossen? Het gaat namelijk niet om heel veel bedrijven in vergelijking tot het totaal. Ik wil toch even zeggen: waar een wil is, is een weg.
Van Dam:
Ik ga over tot het bespreken van alle amendementen. Op bijna elk onderdeel van de wet is wel een amendement ingediend, dus als de heer Van Gerven nog een concreet amendement heeft, kan ik daarop reageren. Als hij dat na dit debat nog indient, kan ik er eventueel schriftelijk op reageren, vóór de stemmingen.
De voorzitter:
U komt nu op de amendementen?
Van Dam:
Ik begin met het amendement op stuk nr. 15 van de heer Dijkgraaf. Hij wil een zware voorhangprocedure op de AMvB voor het vaststellen van de generieke korting. Dat percentage kan ik niet voor 1 juli aanstaande berekenen. De periode daarna is nodig om de procedure van de AMvB te doorlopen. Een voorhangprocedure past dus niet in dat tijdpad. Als u kiest voor een zware voorhangprocedure, geeft u bovendien een zeer klein deel van de Kamer de mogelijkheid om de regering te dwingen, dit te regelen in een wet. Daarmee is het onmogelijk om het generieke kortingspercentage op 1 januari 2018 toe te passen. Ik moet dit amendement dus met klem ontraden.
Het amendement op stuk nr. 51 van mevrouw Koșer Kaya gaat over een zware voorhang op de Regeling ontheffingen fosfaatbank. Ik ben graag bereid om met de Kamer van gedachten te wisselen over de invulling van de voorwaarden en criteria voor het verlenen van ontheffingen door de fosfaatbank, maar een zware voorhang op een ministeriële regeling is niet alleen zeer ongebruikelijk, maar maakt dat ook hier weer een zeer beperkt deel van de Kamer kan afdwingen dat de criteria bij wet moeten worden vastgesteld. Elke wijziging van de criteria moet dan vervolgens ook bij wet worden doorgevoerd. Dat is inflexibel. Om die reden ontraad ik dat amendement. Het kan wellicht op een andere manier worden voorgesteld, waardoor het wel hanteerbaar is.
De voorzitter:
Mevrouw Koşer Kaya, u hebt nog meer amendementen ingediend, of niet?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Inderdaad. Deze zal ik aanpassen conform het gezegde. Dat wilde ik alleen zeggen. Dat helpt.
Van Dam:
Ik kom te spreken over het amendement op stuk nr. 26 van de heer Grashoff. Kan het fosfaatplafond niet in 2017 al in twee tranches dalen? Vanaf de aankondiging van het stelsel is aangegeven dat de fosfaatrechten verhandelbaar worden vanaf het moment dat het stelsel in werking treedt. Dat schrapt de heer Grashoff ook met zijn amendement. We hebben er al uitgebreid over gediscussieerd dat dat voor ondernemers niet voorzienbaar is en daarom moet ik dit amendement sterk ontraden.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 28 van de leden Dik-Faber en Geurts. Duurzaamheid en dierenwelzijn zouden geen criterium moeten zijn voor het toedeling van rechten via de fosfaatbank. Dat staat hier ook omdat de Kamer in het hoofdlijnendebat de wens heeft uitgesproken om bijvoorbeeld weidegang als criterium op te nemen voor de toedeling van rechten uit de fosfaatbank. Omdat weidegang niet een criterium is dat we zo een-twee-drie opnemen in de wetstekst, heb ik ervan gemaakt "de bevordering van duurzaamheid en dierenwelzijn". Ik zie in de toelichtingstekst van het amendement dat de indieners uitdrukkelijk wel de gelegenheid willen bieden om weidegang te stimuleren. Zij koppelen dat aan het bevorderen van grondgebondenheid. Nu hoeven grondgebondenheid en weidegang niet altijd hetzelfde te zijn. Grondgebondenheid gaat over het plaatsen van mest, maar betekent niet altijd dat de koeien buiten komen. Het is een verbijzondering, maar ik denk dat we die daar wel aan kunnen koppelen. Als u zegt: er moet ruimte blijven om weidegang mee te nemen, bijvoorbeeld als criterium voor de toedeling van rechten uit de fosfaatbank, dan kan ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laten.
Het amendement op stuk nr. 30 over de peildatum van 2 juli wil aan melkveehouders de keuze bieden om in plaats van voor 2 juli te kiezen voor het gemiddelde over de periode 1 januari tot 2 juli. Dat zorgt ervoor dat iedereen zal kiezen wat voor hem of haar het meest voordelig is en betekent dus dat er meer fosfaatrechten worden toebedeeld en dat de generieke korting hoger zal moeten worden. Er zal ook melkvee bijvoorbeeld dubbel geteld worden. Dat leidt tot een hogere generieke korting. Dat vind ik niet wenselijk en om die reden ontraad ik dit amendement.
Het amendement op stuk nr. 31 betreft het volledig ontzien van grondgebonden bedrijven. Ik heb steeds gezegd, zowel in de brief van 3 maart als hier in het hoofdlijnendebat dat we in april hadden, dat ik grondgebonden bedrijven zo veel mogelijk wil ontzien. Grondgebonden bedrijven dragen weliswaar bij aan de totale fosfaatproductie, maar in feite niet aan het totale fosfaatoverschot, omdat ze alle mest op het eigen land kwijt kunnen. Daarom is in het wetsvoorstel een artikel opgenomen dat de mogelijkheid biedt om grondgebonden bedrijven te ontzien tot maximaal hun melkveefosfaatruimte. Ik heb altijd gezegd dat ik vind dat ik de mate waarin dat gebeurt, hier opnieuw met de Kamer moet bespreken. Er is bij het hoofdlijnendebat een motie ingediend die erom verzocht, grondgebonden bedrijven volledig te ontzien. Dat heeft consequenties voor de niet-grondgebonden bedrijven. Op basis van de cijfers die we nu kennen, moet er generiek ongeveer 2,5% meer gekort worden bij de niet-grondgebonden bedrijven. Dat is de consequentie. Ik vind dat de Kamer daarin een goede afweging moet maken. Er ligt ook een subamendement van de heer Van Gerven. Ik kom daar straks nog specifiek op. Dat zorgt ervoor dat de grens tussen grondgebonden en niet-grondgebonden niet zo strak is als het gevolg zou zijn van alleen dit amendement. Dat zou namelijk maken dat je volledig wordt ontzien als je net 1 kilo minder fosfaat produceert dan de grondgebondenheidsnorm, maar dat je volledig wordt gekort als je net 1 kilo meer zou produceren. Het subamendement-Van Gerven op stuk nr. 55 lost dit probleem op. Als de Kamer besluit om de combinatie van dit amendement en het subamendement aan te nemen, kan ik dat verwelkomen. De afweging is aan de Kamer of zij grondgebonden bedrijven volledig wil ontzien. Ik heb steeds gezegd dat dit overeenstemt met mijn inzet op dit gebied. Ik laat het oordeel over dit amendement dus graag over aan de Kamer.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 32 van de heer Grashoff. Dit lijkt sterk op het subamendement van de heer Van Gerven, ware het niet dat dit laatste technisch net iets beter in elkaar zit. Het subamendement-Van Gerven gaat namelijk uit van 2015. Dat is het jaar waaraan wij steeds refereren. Het amendement van de heer Grashoff gaat echter uit van 2017, het voorafgaande jaar. Daarover zijn de cijfers voorlopig niet bekend. Dat betekent dat bedrijven voorlopig niet weten waar zij aan toe zijn. Mijn voorkeur gaat dus uit naar het subamendement dat de heer Van Gerven heeft ingediend. Dit bereikt volgens mij uiteindelijk precies hetzelfde doel, maar is technisch net iets zuiverder. Om die reden zou ik de Kamer dit amendement dus ontraden en de suggestie doen om het subamendement aan te nemen, als zij dat wenselijk vindt.
Vervolgens kom ik op het amendement op stuk nr. 34 van de leden Geurts en Dik-Faber over de generieke korting bij AMvB voor de pluimvee- en varkenshouderij. In dit wetsvoorstel heb ik een haakje opgenomen om de pluimvee- en varkensrechten ook te kunnen afromen, net zoals de fosfaatrechten. Met dit amendement wordt de mogelijkheid om generiek te korten op pluimvee- en varkensrechten ontnomen, mocht in een van de sectoren of beide sprake zijn van een overschrijding van het productieplafond, wat bijvoorbeeld vorig jaar het geval was. De consequentie daarvan wil ik de leden nadrukkelijk meegeven. Als dit wordt geschrapt, betekent dit het volgende. Als er nationaal een overschrijding is van het fosfaatproductieplafond, is er maar één sector waarop gekort kan worden, namelijk de melkveehouderij, ook als die niet verantwoordelijk is voor de overschrijding. Als de overschrijding dus ergens anders plaatsvindt, bij de varkenshouderij of bij de pluimveehouderij, is de enige mogelijkheid om te korten op de melkveehouderij. Ik denk dat de Kamer dit goed in haar afweging moet betrekken. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. Dit is echter wel de consequentie van dit amendement. Dit is ook de reden waarom ik het haakje wel in het wetsvoorstel had opgenomen.
De heer Van Gerven (SP):
Ik zou graag opheldering willen. In het debat met de Kamer heb ik de indieners hierop bevraagd. Zij hebben daarover gezegd: het kan niet zo zijn dat de varkenssector, om dat voorbeeld te nemen, gekort wordt omdat men bij de melkveehouderij over het plafond heen gaat. Hoor ik de staatssecretaris nu zeggen dat het haakje dat hij eigenlijk wil, alleen bedoeld is voor als bijvoorbeeld de varkenssector over het plafond heen gaat en daardoor de derogatie in gevaar zou komen?
Van Dam:
Wat dit doet, is de mogelijkheid creëren om voor alle drie sectoren waarvoor er rechten zijn, de hoeveelheid rechten te korten. Het ligt in de rede dat je dit alleen zou gebruiken op het moment dat die sector zijn eigen sectorplafond overschrijdt. Er zijn afzonderlijke sectorplafonds. Op het moment dat de ene sector zijn plafond overschrijdt, zou je volgens het wetsvoorstel kunnen korten. De indieners van het amendement zeggen dat zij dat niet willen voor de varkensrechten en de pluimveerechten. Dit betekent dat de enige kortingsmogelijkheid die nog in de wet zit, die op de fosfaatrechten is, dus voor de melkveehouderij. Ik heb dan geen andere instrumenten om er iets aan te doen als er een overschrijding mocht zijn in de varkenshouderij of de pluimveehouderij die niet wordt opgelost. Overigens lijkt het er dit jaar op dat beide sectoren gewoon hun overschrijding van het afgelopen jaar netjes oplossen, zoals je ook zou mogen verwachten. Mocht er echter een overschrijding zijn die niet wordt opgelost, dan zorgt dit amendement ervoor dat er niet gekort kan worden op de hoeveelheid rechten in die sector. Er zijn dan dus gewoon minder instrumenten beschikbaar om er iets aan te doen.
De heer Van Gerven (SP):
Ik concludeer dan dat de indieners het onjuist voorstellen. Ik concludeer dat het, bij zoals het nu in de wet staat, de bedoeling is dat dit instrument alleen wordt gebruikt om bijvoorbeeld de varkenssector of de pluimveesector af te romen als men daar door het plafond heen gaat. Het is dus niet de bedoeling dat dat instrument gebruikt wordt voor als men elders door het plafond is gegaan. Kan de staatssecretaris die lezing bevestigen?
Van Dam:
Ik kan alleen zeggen waarom ik het in het wetsvoorstel heb gezet. Ik heb het erin gezet om bij alle drie de sectoren per sector een korting te kunnen toepassen als daar aanleiding voor is, namelijk op het moment dat het sectorplafond in een specifieke sector wordt overschreden. Het is natuurlijk aan de indieners om het amendement toe te lichten. Ik heb alleen geschetst wat de consequentie is als je dit eruit haalt. Maar omdat dit echt een nieuw element van dit wetsvoorstel is en hierover ook eerder veel discussie is geweest, laat ik het oordeel hierover aan de Kamer. De leden moeten op dit punt zelf een afweging maken, maar de keuze heeft wel een consequentie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voor de Handelingen hecht ik eraan om nog een keer uit te spreken dat het niet zo is dat ik de rekening elders zou willen neerleggen. Ik ben voornemens mijn fractie voor te stellen om het amendement te steunen. Omdat deze twee sectoren niet betrokken zijn bij het opstellen van deze wet, wil ik niet voor verrassingen komen te staan. Zodra die situatie zich in de toekomst voordoet, kunnen wij dus vrij snel met een veegwet of een korte wet dat haakje alsnog opnemen. Dit lijkt mij een zorgvuldige toevoeging voor in de Handelingen.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, staatssecretaris.
Van Dam:
Dat is helemaal helder.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 36, van de heer Geurts en mevrouw Dik-Faber. Daarin staat: u mag maximaal 30% van de fosfaatrechten verhuren. Daarmee beoogt men "salonmelkers" te voorkomen. Bedrijven worden niet verplicht om bij de overdracht van fosfaatrechten bij RVO aan te geven of die overdracht voortvloeit uit verkoop, dan wel uit pacht, huur of lease. Alleen de overdracht wordt geregistreerd. De 10% afroming bij overdracht zorgt ervoor dat het uitsluitend verleasen, verhuren of verpachten van fosfaatrechten zonder die zelf te benutten, al wordt ontmoedigd. Ik vind een dergelijke regeling daarom niet nodig en ik ontraad het amendement.
Het amendement op stuk nr. 38 is van de heer Dijkgraaf. Hij stelt daarin eigenlijk voor om een einddatum in de wet op te nemen, namelijk het jaar 2023. Dat biedt de mogelijkheid om fiscaal af te schrijven. Ik heb daar niet voor gekozen. Ik heb in de toelichting, en ook in de toelichting op vragen van de Kamer ook uiteengezet waarom ik daar niet voor heb gekozen. Volgens mij leidt fiscale afschrijving namelijk in feite tot lagere lasten bij de aankoop van fosfaatrechten. Ik denk dat dat een prijsopdrijvend effect kan hebben en dat de prijs van fosfaatrechten hierdoor dus nog hoger zal worden. Tegelijkertijd kun je stellen dat fiscale afschrijving overdracht kan stimuleren. Het is niet met zekerheid te zeggen wat het effect daarvan is.
Het volgende vind ik echter eigenlijk misschien wel belangrijker en is de reden waarom ik er niet voor heb gekozen. Met dit amendement wordt er echt een einddatum in de wet opgenomen. Als dus in 2023 de fosfaatrechten niet kunnen vervallen, moet de wet daarvoor opnieuw worden gewijzigd. Het heeft niet mijn voorkeur om het op die manier te doen. We hebben ook bij de varkensrechten en de pluimveerechten gezien dat de overheid of de politiek niet altijd goed kan voorspellen hoelang dergelijke rechten nodig zijn. Als de Kamer dus fiscale afschrijving wil, zou het mijn voorkeur hebben om op te nemen dat de rechten bij Koninklijk Besluit op een nader te bepalen tijdstip kunnen vervallen. Dat heeft mijn voorkeur boven een vaste eindtermijn in de wet. Omdat er dus een vaste einddatum in is opgenomen, moet ik het amendement ontraden.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Stel dat dat haakje in de wet zou komen. Is de staatssecretaris dan wel voornemens is om de fosfaatrechten, als ze niet meer nodig zijn, per 2023 te beëindigen?
Van Dam:
Ik vind het buitengewoon riskant om me op dit moment te wagen aan een voorspelling over hoelang er sprake is van een fosfaatproductieplafond en hoelang de fosfaatrechten dus nodig zijn om dat plafond te kunnen handhaven. Ik vind het bestuurlijk niet netjes om daar nu een datum op te plakken. Over een aantal jaar moet de op dat moment zittende bewindspersoon daar mogelijk op terugkomen. Dat hebben we eerder gezien bij de varkensrechten en de pluimveerechten. Daarvan werd steeds gezegd: die vervallen op een zeker moment. Uiteindelijk hebben we ze vandaag de dag nog steeds en is er nog geen zicht op dat ze gaan vervallen. Ik vind dus dat je als bewindspersoon buitengewoon voorzichtig moet zijn om een einddatum te noemen terwijl je op voorhand niet zeker weet of die realistisch is.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dan heeft het ook niet veel zin om het amendement te gaan veranderen, want dan komt er nog steeds geen fiscale afschrijving. Het argument van de staatssecretaris is dat het een prijsopdrijvend effect heeft. Dat kan bruto zo zijn, maar netto natuurlijk nooit. De waarde in de markt kan voor de boer netto nooit hoger worden door een fiscale afschrijving. Het grote voordeel is dat de waarde van het recht dan maar over een paar jaar gaat. Anders gaat die over een oneindig aantal jaren. De prijs zal dus gegarandeerd lager zijn, dat kan niet anders.
Van Dam:
De heer Dijkgraaf gaat er bij deze inschatting van uit dat de markt er dan op rekent dat de fosfaatrechten in 2023 komen te vervallen. Dat lijkt mij op dit moment een buitengewoon gewaagde voorspelling. Daarmee geef je ook een soort suggestie aan de markt, die niet gebaseerd is op een reële inschatting van de manier waarop dat de komende jaren gaat lopen. De heer Dijkgraaf heeft gelijk dat een boer die fosfaatrechten wil kopen natuurlijk berekent wat zijn nettolasten zullen zijn. De nettolasten zijn dankzij een fiscale afschrijving lager. Je kunt het ook omdraaien: daarmee kan een boer zich dus een hogere investering permitteren. Daarom zeg ik dat het tot een prijsopdrijvend effect zou kunnen leiden. En ja, dat is uiteindelijk vooral ten voordele van degene die de fosfaatrechten verkoopt. Die kan daar dus meer geld voor krijgen dankzij een fiscale ondersteuning van de overheid. Maar dat maakt wel dat een boer dus meer financiering moet verwerven en dat het moeilijker kan zijn om fosfaatrechten aan te kopen. Dat is de reden die erachter zit. Als de heer Dijkgraaf de fiscale afschrijving per amendement wil regelen, dan kunnen wij hem technisch assisteren om dat te regelen zonder dat hij een jaartal in de wet hoeft op te nemen. Ik ben graag bereid om dat te doen.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u een beetje vaart zet achter de behandeling van de amendementen.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Misschien voor de orde: ik zie dat graag tegemoet. Ik vind het altijd fair om tot het laatst te bekijken wat mogelijk is. Ik ben het voorlopig niet voornemens, omdat mijn belangrijkste effect niet de fiscale afschrijving is. Op dat punt zie ik het netto-brutoverhaal van de staatssecretaris wel. Mijn belangrijkste reden is gewoon om de prijs naar beneden te brengen doordat je maar een beperkt aantal jaren hebt. Ik wil geen structureel stelsel voor een incidenteel probleem van een aantal jaren.
Van Dam:
Dat is dezelfde redenering waarmee ooit werd gezegd dat de varkensrechten en de pluimveerechten tijdelijk zouden zijn. Ze zijn nog steeds tijdelijk, zeg ik dan maar.
In het amendement op stuk nr. 39 van de heer Dijkgraaf wordt ervoor gezorgd dat er geen generieke korting plaatsvindt op de productierechten, maar dat melkveehouders beperkt worden in het percentage fosfaatrechten dat ze mogen benutten.
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 46 geworden.
Van Dam:
Oké, dat is nu het amendement op stuk nr. 46. Ik hoop dat het niet zodanig is veranderd dat mijn argumentatie niet meer opgaat, maar dat vermoed ik niet. In het amendement wordt eigenlijk niet geregeld dat de hoeveelheid fosfaatrechten in overeenstemming wordt gebracht met het fosfaatproductieplafond. Dat ondermijnt eigenlijk waarvoor deze wet is bedoeld, dus moet ik het amendement ten stelligste ontraden.
Ik kom op het amendement van de heer Geurts en mevrouw Dik-Faber op stuk nr. 40, een voorhang voor de ministeriële regeling. Dat gaat over de KringloopWijzer. Waarom introduceren we een stelsel van fosfaatrechten en niet van dierrechten? Omdat het kabinet wil dat melkveehouders in staat zijn om te sturen op de fosfaatproductie op hun bedrijf. Dit amendement is daarmee in overeenstemming. Ik wil ook dat melkveehouders die efficiënt omgaan met fosfaat, beloond worden met meer ruimte om te ondernemen. Dit amendement regelt dat en vraagt van het kabinet om hier alles aan te doen en daarover te rapporteren aan de Kamer. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer. Ik zeg er nogmaals bij dat dit in de richting gaat die ik beoog.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 48, over de ontheffingensystematiek van de fosfaatbank. Met dit amendement worden afgeroomde fosfaatrechten toegewezen aan landbouwers en zijn ze weer vrij verhandelbaar. In het wetsvoorstel staat echter dat de fosfaatbank ontheffingen verleent die niet verhandelbaar zijn. De fosfaatbank zorgt ervoor dat wordt toegewerkt naar een situatie die verder gaat dan alleen het borgen van het fosfaatproductieplafond. Dat doel is met de nota van wijziging expliciet in het wetsvoorstel opgenomen om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Europese Commissie. Een ontheffing wordt afgegeven op individuele basis, met nader te bepalen voorwaarden. Juist in die nader te bepalen voorwaarden zit het feit dat je verder gaat dan de Europese normen verlangen. Door te kiezen voor het opnieuw uitgeven van fosfaatrechten die overdraagbaar zijn, kan de koppeling aan die voorwaarden niet worden gemaakt en voldoet het wetsvoorstel ook niet meer aan de staatssteuncriteria van de Europese Commissie. Ik moet het amendement dus met klem ontraden.
In het amendement op stuk nr. 49, van de heer Geurts en mevrouw Dik-Faber, staat: tot maximaal 10% kunnen fosfaatrechten worden overgedragen zonder dat deze rechten worden afgeroomd. Daarmee wordt beoogd om de melkveehouder wat meer flexibiliteit te gunnen om aan het einde van een kalenderjaar zijn fosfaatproductie door middel van leasen in overeenstemming te brengen met het aantal fosfaatrechten op zijn bedrijf. Daartoe wordt de overdracht van 10% van de fosfaatrechten vrijgesteld van afroming. Dat geeft aanleiding tot constructies waarbij rechten in partjes worden overgedragen. Bovendien is onbekend of overdracht voortvloeit uit verkoop, huur of lease. Bovendien bedraagt de afroming 10% en betekent 10% van 10% een afroming van 1%. De afroming is dus te overzien voor melkveehouders die hiervan gebruikmaken. Het leidt wel tot minder vulling van de fosfaatbank. Ik ontraad dit amendement, vanwege al deze argumenten.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 50. Mevrouw Lodders zegt eigenlijk: het wetsvoorstel moet alleen in werking treden als er reëel zicht is op een derogatie. Laat ik helder zijn: dit wetsvoorstel dient om te voldoen aan het fosfaatproductieplafond, dat een voorwaarde is voor derogatie. Als we geen derogatie zouden krijgen en er dus ook geen fosfaatproductieplafond meer bestaat, is het niet voor de hand liggend om te werken met een stelsel van fosfaatrechten. Het amendement voorziet daartoe in een voorhangprocedure. Aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt de voorwaarde verbonden dat het aannemelijk is dat de Europese Commissie een nieuwe derogatie verleent. Mijn inzet is erop gericht om te zorgen voor tijdige helderheid over derogatie. Ik wijs de Kamer er wel op dat de vorige keer de derogatie pas in april 2014 werd verleend, terwijl de periode op 1 januari 2014 begon. Het is dus niet met zekerheid te stellen dat we voor ingang van het fosfaatrechtenstelsel al duidelijkheid hebben over derogatie. Mevrouw Lodders beoogt, zo lees ik in de toelichting, dat er op dat moment door het kabinet duidelijk wordt gemaakt dat er zicht is op een nieuwe derogatie. Dat gezegd hebbend, kan ik het oordeel over het amendement aan de Kamer laten.
Mevrouw Lodders (VVD):
Nogmaals mijn oproep die ik ook in mijn eerste termijn heb gedaan. Dat betekent dat de staatssecretaris heel voortvarend, dus nu al, naar Brussel moet. We krijgen voor het eind van het jaar het pakket. Volgens mij moeten wij als Nederland in Brussel de agenda bepalen als het gaat over de termijnen.
Van Dam:
Wij doen daar alles aan van onze kant, ik doe daar alles aan, maar it takes two to tango. Het is niet zo dat ik kan afdwingen wanneer erover gesproken wordt. Het belangrijkste is nu het gesprek met de Europese Commissie over het pakket voor volgend jaar en over de lopende derogatie. Dat moet ons ook de ruimte geven om het reguliere proces gericht op een nieuwe derogatie te kunnen starten.
In het amendement-Koşer Kaya op stuk nr. 51 staat dat fosfaatrechten alleen mogen worden overgedragen aan grondgebonden bedrijven. Ik begrijp de strekking, namelijk het bevorderen van grondgebondenheid in de melkveehouderij, maar daarvoor behandelen we vandaag ook juist het wetsvoorstel over grondgebonden groei voor de melkveehouderij. Ik zou geen extra eisen in dit wetsvoorstel willen opnemen, dus ik ontraad dit amendement.
In het volgende amendement staat dat er bij het omzetten van productierechten een zware voorhang plaatsvindt en wordt de voorwaarde gesteld dat het niet mag leiden tot de uitstoot van meer broeikasgassen. Het wetsvoorstel voorziet al in die voorwaarde, omdat omzetting niet mag leiden tot een toename van stikstofverbindingen. In het amendement wordt een zware voorhangprocedure voorgeschreven voor de AMvB waarin de omzetting nader wordt geregeld. Zoals ik bij andere amendementen al heb aangegeven, vind ik dat voor de maatregel waar het hier over gaat, echt een te zware belemmering. Ik ontraad dit amendement daarom.
De heer Van Gerven (SP):
Ik ben even het nummer van het amendement kwijt, maar het is een amendement van mijn hand.
De voorzitter:
Het gaat om het amendement op stuk nr. 52.
De heer Van Gerven (SP):
Begrijp ik de staatssecretaris goed dat nu al wettelijk geborgd is dat de hoeveelheid broeikasgassen niet kan toenemen bij de overdracht van rechten of is alleen de zware voorhang de bottleneck?
Van Dam:
Vooral de voorhang is de bottleneck. Er zit al een bepaling in waarin staat dat er bij de omzetting rekening moet worden gehouden met een aantal stoffen die relevant zijn voor het milieu. Ik zal nog even specifiek nakijken of dat inderdaad ook broeikasgassen betreft. Ik denk dat het de heer Van Gerven ook om methaanuitstoot gaat. Ik heb me vooral gericht op bijvoorbeeld de uitstoot van ammoniak. De andere stikstofverbindingen zijn in elk geval meegenomen in het wetsvoorstel.
De heer Van Gerven (SP):
Dan kijk ik uiteraard nog naar die zware voorhang, maar misschien kan de staatssecretaris dat toch nog bevestigen, in de tweede termijn of later. Het gaat ons er natuurlijk om dat het uitgesloten is dat we een milieuverslechtering krijgen als we dit amendement niet zouden aannemen.
Van Dam:
Ik kom in de tweede termijn nog heel even terug op die broeikasgassen.
Het amendement-Dik-Faber op stuk nr. 53 gaat over een voorhang voor de AMvB over de vaststelling van het generieke kortingspercentage. Ik heb bij het amendement op stuk nr. 6 zojuist al aangegeven dat dat niet past in het tijdpad dat nodig is om die generieke afroming op tijd te kunnen vaststellen en doorvoeren. Ik ontraad het amendement daarom.
Het amendement op stuk nr. 55 is het subamendement van de heer Van de Gerven. Ik heb al gezegd dat ik de combinatie met het amendement op stuk nr. 31 kan omarmen. Ik laat het oordeel daarover dus aan de Kamer.
In het amendement-Geurts c.s. op stuk nr. 56 staat eigenlijk de mogelijkheid om de knelgevallenvoorziening bij algemene maatregel van bestuur uit te breiden op basis van een advies door een commissie van wijzen. De in het wetsvoorstel opgenomen knelgevallenvoorziening ziet uitsluitend op bedrijven die onevenredig benadeeld worden door de peildatum van 2 juli 2015. Daar is bewust voor gekozen om de hoogte van de benodigde generieke korting te beperken. Door de knelgevallenvoorziening uit te breiden zou de omvang van de generieke korting fors kunnen toenemen, vooral als de knelgevallenvoorziening ook ziet op latente stalruimte of op latente plaatsingsruimte op grond. In het amendement wordt echter ook aangegeven dat de commissie van wijzen zich ook daarover moet buiten, dus ook over de consequenties van een eventuele uitbreiding. Dat gezegd hebbende laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.
Het amendement-Dijkgraaf op stuk nr. 57 bevat ook een inwerkingtredingsbepaling, maar dat verbindt daar nadere voorwaarden aan en gaat daarmee een paar stappen verder dan de bepaling die mevrouw Lodders heeft voorgesteld. Ik denk dat de bepaling van mevrouw Lodders werkbaar is, maar deze bepaling niet omdat zij te ver gaat in de voorwaarden en in het vastleggen van de datum. Daarom moet ik dit amendement met klem ontraden.
In het gewijzigde amendement-Van Gerven op stuk nr. 58 wordt voorgesteld dat grondgebonden bedrijven fosfaatrechten krijgen bij grondgebonden uitbreiding. Daarvoor moeten niet-grondgebonden bedrijven twee keer per jaar worden gekort. Dat kan niet zomaar. Dat vergt een toets aan artikel 1, Eerste Protocol EVRM, zoals eerder is gezegd. Twee keer per jaar korten van niet-grondgebonden melkveehouders is niet te rechtvaardigen op basis van die toets. Daarom moet ik dit amendement sterk ontraden.
In het gewijzigde amendement-Van Gerven op stuk nr. 59 wordt voorgesteld dat megastallen geen nieuwe rechten krijgen. Er is geen goed argument waarom in het kader van dit wetsvoorstel de absolute omvang van melkveebedrijven moet worden beperkt. Ik zie er geen grond voor om dat te doen in dit wetsvoorstel en ik ontraad daarom dit amendement.
Met zijn op amendement op stuk nr. 66 wil de heer Van Gerven gangbare bedrijven korten ten faveure van biologische bedrijven. Het amendement reguleert het eigendomsrecht. Dat vergt opnieuw gedegen motivering in het licht van artikel 1, Eerste Protocol EVRM. De extra generieke korting komt boven op de reeds voorziene generieke korting die noodzakelijk is om het aantal fosfaatrechten in overeenstemming te brengen met het productieplafond. In dit geval is geen sprake van een noodzakelijke korting. Ik betwijfel in hoeverre dit een toets op basis van het net genoemde artikel zou kunnen doorstaan. Ik ontraad daarom dit amendement.
In het gewijzigde amendement-Van Gerven op stuk nr. 61 wordt voorgesteld om grondgebonden bedrijven volledig te ontzien bij generieke kortingen bij overdrachtskorting. Ik heb al eerder gezegd dat het korten bij overdracht nodig is om de fosfaatbank te vullen. De fosfaatbank is ook nodig om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel voldoet aan de Europese staatssteunkaders. Door grondgebonden bedrijven te ontzien bij de afroming wordt het aanzienlijk lastiger om aan dat vereiste te voldoen, aangezien iets minder dan de helft van de bedrijven grondgebonden is. Er zal ook een zeer groot verschil ontstaan tussen bedrijven die net wel grondgebonden zijn en bedrijven die dat net niet zijn. Ik ontraad daarom dit amendement.
In het gewijzigde amendement-Van Gerven op stuk nr. 64 wordt voorgesteld dat fosfaatrechten niet verhandelbaar zijn maar worden verdeeld via een zbo. Hierover hebben we niet alleen in april uitgebreid gediscussieerd, maar ook zojuist. Ik ontraad dit amendement sterk. Het is een heel ander model dan dat ik in het wetsvoorstel voorstel.
In het amendement-Dijkgraaf op stuk nr. 65 wordt voorgesteld dat een gemengd bedrijf varkens- of pluimveerechten kan laten vervallen en kan omzetten in ontheffingen voor fosfaatrechten. Het huidige wetsvoorstel bevat al een mogelijkheid om via een AMvB te voorzien in omzetting van productierechten. Het amendement lijkt daarom overbodig. Maar zoals ook al is gezegd zien de sectoren op dit moment nog niks in omzetting van de ene rechten in de andere. Men wil de sectorplafonds handhaven. Een amendement dat een variant biedt op deze omzetting, namelijk op bedrijfsniveau, kan denk ik niet op steun van de sector rekenen. Daarom ontraad ik dit amendement. De belangrijkste reden is dat het overbodig is ten opzichte van dat wat er al is.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Omdat de LTO's van deze wereld niet daarmee instemmen, mag een individuele boer die kippen, varkens en koeien heeft binnen zijn bedrijf dat niet doen, terwijl het niet overdraagbaar is naar een ander bedrijf.
Van Dam:
Op het moment dat je dit binnen je bedrijf mag doen, wat weerhoudt je er dan van om bijvoorbeeld als melkveehouderij varkensrechten op te kopen en die vervolgens om te zetten in fosfaatrechten?
De heer Dijkgraaf (SGP):
De staatssecretaris had het eerder over de individuele vrijheid van de boer.
Van Dam:
Ja, maar als je dit doet, dan heb je daarmee de sectorplafonds ondermijnd. Dit betekent namelijk dat elke melkveehouderij varkensrechten kan kopen. Dat kan zij vandaag ook doen als zij dat zou willen. Zij kan er alleen niet zo veel mee. Maar als je ze binnen je eigen bedrijf mag omzetten in fosfaatrechten wordt het heel aantrekkelijk. Varkensrechten zijn een stuk goedkoper per kilo fosfaat dan fosfaatrechten. Dan zuigt de melkveehouderij de varkenshouderij leeg als je de sluis met dit amendement eigenlijk in één keer helemaal open zet.
De voorzitter:
Gaat u verder!
Van Dam:
Het amendement op stuk nr. 66 gaat over het stellen van nadere regels bij AMvB bij de overdracht van fosfaatrechten. Die overgang wordt mogelijk per 1 januari 2018. De AMvB moet op die datum dus in werking treden. Ik heb bij het amendement op stuk nr. 6 al aangegeven dat het in het tijdpad niet realistisch is om dat allemaal te doen. Ik moet het amendement daarom ontraden.
In het amendement op stuk nr. 67 wordt gepleit voor een vrijstelling voor bedrijven met minder dan 2,5 koe per hectare. Door een deel van de melkveehouderij vrij te stellen van fosfaatrechten kun je daar dus ook niet op sturen. Je hebt daarmee je sturingsinstrument eigenlijk ondermijnd. Het doel van dit stelsel is namelijk dat er niet te veel fosfaat wordt geproduceerd. Het gaat dus ook voorbij aan de afspraak met de Europese Commissie, namelijk dat de gehele fosfaatproductie relevant is voor het in de derogatie opgenomen plafond. Ik ontraad daarom het amendement.
In haar amendement op stuk nr. 68 spreekt mevrouw Dik-Faber over een uitzondering voor uitgeschaard vee. Dat amendement bepaalt dat er verrekening tussen twee bedrijven kan plaatsvinden om te corrigeren voor het in- en uitscharen van melkvee. Die verrekening wordt niet gezien als een overdracht waarop afroming van toepassing is. Daarmee heeft mevrouw Dik-Faber een mogelijke oplossing voor de kwestie met in- en uitgeschaard vee. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.
Tot slot had ik mevrouw Lodders beloofd om in dit blok terug te komen op de vraag over de blanco fosfaatreferentie. Alle boeren van wie RVO veronderstelt dat zij met het fosfaatrechtenstelsel te maken hebben, hebben een zogenaamde servicebrief gehad. De meeste bedrijven — ruim 17.000 — hebben een brief gehad met gegevens. Andere bedrijven zijn gevraagd om gegevens te leveren, omdat de gegevens niet volledig bekend waren. Alle ondernemers kunnen hun zienswijze indienen. Die worden verwerkt ten behoeve van de uiteindelijke toekenning van de rechten. Dat proces loopt vaak ook in overleg met de betreffende ondernemers om gezamenlijk helderheid te verkrijgen. Dat moet de komende tijd dus in gezamenlijk overleg plaatsvinden.
Daarmee ben ik aan het laatste blok, over het pakket 2017. Zoals ik eerder heb gezegd, moeten we maatregelen nemen om per 1 januari 2018 niet alleen te voldoen aan wat de Europese Commissie verlangt, namelijk ervoor zorgen dat we niet langer het fosfaatproductieplafond overschrijden, maar ook om het stelsel van fosfaatrechten pas te introduceren als we niet langer in overtreding van het fosfaatproductieplafond zijn. Daarom moet er in 2017 een pakket maatregelen worden genomen waarmee we de fosfaatproductie terugbrengen naar onder het niveau van het fosfaatproductieplafond. Op basis van de meest actuele gegevens heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek berekend dat in 2016 de fosfaatproductie met 6,6 miljoen kilo wordt overschreden.
De opdracht voor 2017 is al meteen tenminste 6,6 miljoen kilo minder te produceren dan in 2016. Ik heb daarover op 17 november gesproken met LTO Nederland, NZO, Nevedi, NAJK, NMV en Rabobank. Netwerk GRONDig en Stichting Natuur en Milieu waren daarbij aanwezig. Met de partijen die ik als eerste noemde, heb ik overeenstemming kunnen bereiken over een pakket maatregelen voor de reductie van de fosfaatproductie in 2017. Dat pakket is gebaseerd op het initiatief vanuit de verschillende sectorpartijen. Zij hebben in eigen kring gekeken welke maatregelen zij kunnen nemen. Het voortouw ligt dus bij het bedrijfsleven. Dat neemt daarmee zijn verantwoordelijkheid voor het ontstane probleem en voor de oplossing daarvan. Waar mogelijk, ondersteun ik in de uitvoering en met juridische en financiële middelen. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd.
Er zijn drie maatregelen die centraal staan: het voerspoor, het verkleinen van de melkveestapel via krimp- of stoppersregelingen en het fosfaatreductieplan van ZuivelNL. Via het voerspoor komt er in elk geval 1,7 miljoen kilogram minder. Dit bestaat uit het aanscherpen van de maximale normen voor het fosforgehalte in mengvoer in een al bestaande overeenkomst tussen Nevedi, LTO Nederland, NZO en VLB. De heer Grashoff vroeg of de bedoeling hiervan is om de veestapel toch te kunnen laten groeien. Nee, daar is het niet voor bedoeld. Het gaat erom dat het voer voor de huidige veestapel minder fosfor bevat en de mest dus ook minder fosfaat.
Via de maatregelen voor verkleining van de melkveestapel wordt de fosfaatproductie met 2,5 miljoen kilogram teruggebracht. Het gaat om melkveehouders die het bedrijf willen beëindigen. Er zijn ook mogelijkheden om krimp te ondersteunen. Het aantal stoppers is de afgelopen jaren afgenomen. De verwachting is dat mensen wachten op duidelijkheid over het fosfaatrechtenstelsel en dat er dus veel stoppers zijn die misschien gestimuleerd kunnen worden om hun stopbeslissing iets naar voren te halen. Daarvoor krijgen ze een premie per melkkoe die zij verminderen. Voor die maatregel is 50 miljoen euro beschikbaar. Een groot deel van die middelen is afkomstig van de nationale envelop in het kader van EU-maatregelen. De regeling zal in ten minste drie tranches worden opengesteld en de premie gaat per tranche steeds iets omlaag.
Het fosfaatreductieplan van ZuivelNL is bedoeld om 4 miljoen kilogram fosfaatreductie te realiseren door het verminderen van het aantal koeien. Die taakstelling wordt verdeeld over de zuivelondernemingen, die deze weer doorvertalen naar de melkveehouders. Het uitgangspunt is de groei die melkveehouderijen na de peildatum van 2 juli 2015 hebben doorgemaakt. Zuivelondernemingen kunnen kiezen voor een melkgeldregeling of een melkveereductieregeling. Dat is afhankelijk van de rechtsvorm en de bedrijfsvoering van de zuivelonderneming. De melkgeldregeling is een bonus-malussysteem, waarbij voor de te veel geleverde melk een malus geldt. De opbrengst daarvan wordt gebruikt om een bonus uit te keren over het aantal dieren dat een melkveehouder gekrompen is. In de melkveereductieregeling wordt de reductie in grootvee-eenheden direct aan de melkveehouder doorberekend, waarbij de boventallige GVE's binnen een bepaalde termijn moeten zijn afgevoerd.
Deze drie maatregelen tellen samen op tot een reductie van 8,2 miljoen kilogram. Dat is voldoende om de 6,6 miljoen kilogram te behalen en eventuele tegenvallers op te vangen. Aanvullend daarop ben ik nog in overleg over maatregelen die het pakket kunnen versterken. Daarbij gaat het om aanvullende voermaatregelen voor de melkveesector. Daar zijn misschien nog mogelijkheden. Er kunnen ook maatregelen worden genomen door de varkenshouderij. Dat zou ook kunnen bijdragen aan verdere reductie van de totale fosfaatproductie in Nederland.
Ik ben in overleg met de Europese Commissie over het pakket maatregelen voor 2017. Daar werd door sommigen naar gevraagd. Het doel daarvan is tweeledig. We bespreken met de mensen van de milieudiensten van de Commissie dat dit pakket voldoende overtuigend en effectief is. We bespreken ook de monitoring ervan, om te zorgen dat zij de gegevens krijgen aangeleverd waarmee zij kunnen zien dat er daadwerkelijk voortgang wordt geboekt. We spreken ook met de mensen van de landbouwdiensten en de mededingingsdiensten over duidelijkheid over de geldende kaders voor staatssteun, mededinging en interne markt.
Samen met de sectorpartijen die de plannen hebben opgesteld, zet ik mij in om ervoor te zorgen dat de eerste onderdelen van het pakket vanaf 1 januari 2017 van start kunnen gaan. Tegen mevrouw Ouwehand, die zich zorgen maakte over het draagvlak, zeg ik dat via die sectorpartijen breed draagvlak is geborgd. Mevrouw Dik-Faber vroeg hoe wij dit in de gaten houden. Ik zal vanzelfsprekend intensief monitoren wat dit pakket opbrengt. Dat zullen we ook aan de Commissie moeten overleggen, want we zullen moeten laten zien dat het werkt. De heer Van Gerven vroeg om nadere informatie. Ik zal de Kamer voor het eind van het jaar nader informeren over het pakket en het proces zoals dat in 2017 gaat plaatsvinden.
De heer Geurts en anderen vroegen hoe het pakket aansluit bij de wet die we vandaag bespreken. Het pakket 2017 zorgt ervoor dat de fosfaatproductie in overeenstemming wordt gebracht met het fosfaatplafond. Daardoor ontstaat de ruimte om het stelsel van fosfaatrechten op 1 januari 2018 ook daadwerkelijk in te voeren. Dat moet er vervolgens voor zorgen dat de fosfaatproductie onder het plafond blijft. Ik ben bereid om met de sector te overleggen over de vraag of in het pakket rekening gehouden kan worden met de uitkomsten van dit debat en dus ook met de stemmingen over de amendementen. Ik neem aan dat de stemmingen aanstaande dinsdag zullen plaatsvinden. Ik ben bereid om met de sector te bezien hoe men dat kan vertalen in de maatregelen die de sector zelf heeft genomen. Het zal daarbij in het bijzonder gaan over het fosfaatreductieplan van ZuivelNL.
De heer Leenders vroeg hoe hard dit maatregelenpakket is. Ik denk dat het een ambitieus pakket is. Het gaat ver. Als wij afgaan op de cijfers die wij nu hebben, gaat het pakket een stuk verder dan wat nodig is om de fosfaatproductie in 2017 weer terug te brengen tot onder het plafond. Dat laat ook zien dat iedereen zich daaraan heeft gecommitteerd. Er staan natuurlijk grote belangen op het spel voor de zuivelondernemingen, de melkveehouders, de bank en de voerbedrijven. Zij hebben zich hieraan dus allemaal gecommitteerd opdat dit gaat lukken.
Er zijn vragen gesteld over het monitoren van de voortgang. Ik geef het CBS de opdracht om de ontwikkeling van de fosfaatproductie volgend jaar gedurende het hele jaar te monitoren. Op basis van die resultaten kan eventueel worden bijgestuurd en kan de Commissie worden geïnformeerd. In antwoord op vragen van mevrouw Lodders had ik al gezegd dat ik bereid ben om de Kamer elk kwartaal te informeren over de voortgang.
De SP vroeg waarom de grondgebonden boeren niet mochten meepraten. Netwerk GRONDig zat aan tafel bij de regiegroep en was dus ook bij de bespreking van de voorstellen. Netwerk GRONDig kon zich niet vinden in de maatregelen van het pakket en ondersteunt deze daarom niet. Er is wel steun van LTO Nederland, de NMV en het NAJK. Zij zaten allemaal aan tafel en zij vertegenwoordigen ook grondgebonden bedrijven. Die zijn immers aangesloten bij al die verschillende organisaties.
Worden grondgebonden bedrijven nu ook ontzien? Ik heb net al gezegd dat ik bereid ben om dit te bespreken met de sector, mocht deze Kamer het desbetreffende amendement aannemen. Ik weet dat ZuivelNL dit debat met bijzondere belangstelling volgt en dat geldt zeker voor deze uitkomst.
De heer Leenders vroeg of de verantwoordelijkheid nu bij de ketenpartijen ligt; zij hebben immers het voortouw genomen voor de maatregelen. Het voortouw ligt inderdaad daar. Ik ondersteun waar mogelijk bij de uitvoering en de uitwerking, maar wij staan gezamenlijk voor het bereiken van het resultaat. Het betreft ook een belang dat wij met elkaar delen.
De heer Dijkgraaf vroeg of het allemaal juridisch houdbaar is en of er geen uitvoeringsproblemen zijn omdat niet iedereen het met elkaar eens is. De NZO, LTO Nederland, de NMV en ZuivelNL steunen dit plan. Zij gaan vragen deze maatregel algemeen verbindend te verklaren. Daardoor wordt de sector in de volle breedte gebonden. Ik heb toegezegd om daarvoor van mijn kant al het nodige te doen. Op dit moment is ZuivelNL druk bezig met de uitwerking van het plan. Ik ondersteun hen hier ook bij, opdat de maatregelen zo vorm worden gegeven dat zij juridisch houdbaar zijn. Dat is iets wat nu moet worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de houdbaarheid gegarandeerd is. De sector en ik zien op dit moment geen noodzaak voor een knelgevallenregeling. De sector werkt zelf ook aan een nadere invulling van de voorstellen.
Voorzitter, ik meen dat ik zo ongeveer alle vragen heb beantwoord. Er zaten een paar dubbele vragen bij. Anders ga ik deze dubbel beantwoorden.
De voorzitter:
Nee, dat willen wij ook niet. Er is ook een tweede termijn, zo zeg ik tegen iedereen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris geeft een interessant antwoord over de verbinding tussen datgene wat lijkt te gaan veranderen aan de wet op basis van de behandeling van de amendementen en het pakket. Ik vraag de staatssecretaris of hij klip-en-klaar duidelijk kan maken dat hij er echt met kracht naar streeft om dat pakket in overeenstemming te brengen met hetgeen de geamendeerde wet gaat regelen. Is hij bereid om daar ook Netwerk GRONDig en Boer & Natuur bij te betrekken, zodanig dat het draagvlak inderdaad de volle breedte heeft en wij waarschijnlijk ook minder problemen krijgen met de algemeenverbindendverklaring?
De voorzitter:
Dat was ook uw vraag, mijnheer Leenders?
De heer Leenders (PvdA):
Ja.
Van Dam:
Ik heb gezegd dat ik bereid ben om met de sector te bespreken hoe men de uitkomsten van dit debat kan betrekken in de regeling. Het is aan de sector om de regeling vorm te geven. Men heeft zelf het voortouw genomen voor deze maatregel. Ik ondersteun dat met het algemeen verbindend verklaren. Ik merkte al op dat de sector, zoals men kan zien op dit tijdstip, met veel interesse dit debat volgt en ook heeft gezegd dit debat natuurlijk te zullen betrekken in de uitwerking van de regeling die nog plaatsvindt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het antwoord van de staatssecretaris — het is aan de sector — vind ik wel heel erg terughoudend. Wellicht ook een vraag over de algemeenverbindendverklaring. De staatssecretaris heeft een heel duidelijke positie aan tafel. Hij kan toch ook tegen de sector zeggen dat een algemeenverbindendverklaring wel leuk is, maar dat hij dan wel echt het volledige draagvlak wil hebben, zodat men echt een slag verder kan komen?
Van Dam:
Naar mijn overtuiging is er een breed draagvlak. Dat blijkt ook uit de partijen die dit onderschrijven. Het zou fantastisch zijn als Netwerk GRONDig zich hier alsnog achter zou kunnen scharen. Er wordt echter van veel boeren ook komend jaar een bijdrage gevraagd. De verantwoordelijkheid voor het maatregelenpakket en de algemeenverbindendverklaring ligt bij de sector. Om die reden geef ik op deze manier een antwoord op de vraag van de heer Grashoff. Ik denk dat hij mij heel goed verstaan heeft toen ik zei dat ik dit met de sector zal bespreken en dat die met veel aandacht naar dit debat luistert.
De heer Geurts (CDA):
Twee korte vragen. Ik heb graag een antwoord van de staatssecretaris op de vraag op welke termijn de algemeenverbindendverklaring rond is. Ook ben ik benieuwd wanneer de verklaringen van geen bezwaar rond zijn.
De staatssecretaris heeft in Zwolle en Veghel beloofd dat de sector, daarmee ook de zuivelsector, mee mocht naar Brussel. Hoe gaat de staatssecretaris dit vormgeven?
Van Dam:
We hebben afgesproken dat we hier samen voor staan en dat we de inzet voor Brussel goed met elkaar afstemmen. Als de Europese Commissie er open voor staat dat het bedrijfsleven zijn inzet toelicht, dan ben ik graag bereid om daaraan mee te werken. Het belangrijkste is dat wij met elkaar hebben afgesproken dat wij samen voor dit pakket staan, dus dat wij ook samen optrekken en samen afstemmen wat wij in Brussel bespreken.
De algemeenverbindendverklaring proberen wij zo snel als mogelijk rond te krijgen. De eerste stap is dat de sector zelf zijn regeling uitwerkt en op basis daarvan een aanvraag doet voor een algemeenverbindendverklaring. Onze inzet is om dit zo snel als mogelijk te regelen.
De heer Geurts (CDA):
De staatssecretaris ging zonet in op mijn opmerking dat wij samen meer kunnen in Brussel. Hoe wordt dit vormgegeven? Betekent dit dat er op ambtelijk niveau ook mensen vanuit de zuivelsector mee kunnen naar Brussel?
Van Dam:
Zij kunnen altijd mee. Brussel is ook niet zo ver. Ik neem aan dat het de heer Geurts erom gaat …
De voorzitter:
Dank u wel.
Van Dam:
… dat wij hierin samen optrekken en dat wij alles in nauw overleg afstemmen.
De heer Van Gerven (SP):
Ik kom even terug op de positie van de bioboeren in 2017. Die vallen niet onder de derogatie. Betekent dit dan dat zij ook niet vallen onder de algemeenverbindendverklaring?
De voorzitter:
Een korte reactie.
Van Dam:
In het sectorplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen biologische en niet-biologische boeren.
De heer Van Gerven (SP):
Maar worden de biologische boeren dan ook ontzien in dat sectorplan, analoog aan de discussie die we over de wet voor invoering in 2018 hebben?
Van Dam:
Er ligt bij de Kamer een amendement om grondgebonden boeren volledig te ontzien. De Kamer moet daar dinsdag nog over stemmen. Ik heb gezegd dat ik, als de Kamer het amendement aanneemt, met de sectororganisaties zal bespreken welke consequenties dat heeft voor het pakket dat er nu ligt. Ik heb ook gezegd dat men met veel aandacht dit debat volgt. Biologische boeren hebben daarin geen bijzondere positie; het gaat om grondgebonden boeren. Even voor de helderheid: ook koeien van biologische boeren poepen gewoon; daar komt ook fosfaat uit. Dat telt allemaal mee in het fosfaatproductieplafond. Ook al maak je zelf geen gebruik van de derogatie, ik denk dat het voor de gehele sector van belang is dat we de derogatie behouden. Er wordt dus van iedereen in de sector een bijdrage gevraagd, op welke manier dan ook. Dat is een kwestie van solidariteit.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de regering. Ik schors de vergadering voor twee minuten en dan gaan we naar de tweede termijn.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Dijkgraaf namens de SGP.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Het is degenen op de publieke tribune — complimenten voor degenen die er nog zijn, maar alle respect voor degenen die al naar huis zijn gegaan — vast wel opgevallen dat er niet zo heel veel lichtpuntjes in dit debat zijn ten opzichte van het wetsvoorstel dat er lag. Ik tel in ieder geval mijn zegeningen met het amendement-Lodders: geen derogatie, geen fosfaatrechten. Maar het zou natuurlijk ook wel van de zotte zijn dat als je de derogatie uiteindelijk verliest, je ook nog eens een keer fosfaatrechten hebt, want dan word je aan twee kanten geschoren. En meestal ziet dat er niet zo heel best uit.
Een tweede lichtpuntje is het amendement over grondgebondenheid. Daar zit nog wel een addertje onder gras, maar daar kom ik zo nog even op terug. Het feit dat grondgebonden bedrijven worden ontzien, is natuurlijk mooi voor hen.
Twee dingen vielen mij op. Ten eerste dat er tot nu toe geen onderhandelingen zijn gevoerd over een totaalpakket. Via de interrupties is dat wel heel duidelijk naar voren gekomen. Wat mij betreft is er veel te veel gedaan op ambtelijk niveau en te weinig op het niveau van de staatssecretaris. En als dat al gebeurde, had dat altijd te maken met de techniek. Eerst afspraken nakomen, is het credo, en dan pas praten over een pakket, want dan pas kunnen we onderhandelen. Ik vind dat een grote gemiste kans. Volgens mij is het ook niet waar. De staatssecretaris had veel meer met zijn vuist op tafel moeten slaan. Ik ben ervan overtuigd dat er een grote kans zou zijn geweest dat we er stukken beter voor hadden gestaan en dat we ook niet zo rigoureus hadden hoeven te korten.
In mijn eerste termijn heb ik de vraag gesteld: gaan wij de wet inzake fosfaatrechten steunen? Ik heb enkele dingen naar voren gebracht die voor ons nodig zouden zijn om die wet te kunnen steunen. Ik moet eerlijk zeggen dat de staatssecretaris het mij niet moeilijk heeft gemaakt. Vaak heb je vijf dingen en krijg je er twee of drie, en die andere krijg je niet. Je moet dan eindeloos in de fractie overleggen over wat je moet doen. Ik had zes amendementen. Een amendement stelt voor om een einddatum te introduceren van 2023. Dat is ontraden. Een amendement stelt voor om saldering van de export naar fosfaatarme landen van het plafond af te rekken; dat is ontraden. Het recht zou wat mij betreft op het eigen bedrijf moeten blijven zodat, als je een beter jaar hebt, je het recht weer hebt. Ook dat is ontraden. Voorts wilde ik een zware voorhang bij de korting. Dat is ontraden. Ik zou substitutie willen op het bedrijf tussen kippen, varkens en koeien. Dat is ontraden. Ik zou eerlijkere boetes willen; ook dat is ontraden. Daarom is de keuze voor mij niet zo heel moeilijk.
Ik heb eigenlijk nog maar een punt over: de grondgebondenheid. Ik juich op zich toe dat dit gebeurt, maar ik vind dat andere bedrijven daarvoor niet gekort moeten worden. Nu zal de motie worden ontraden, maar ik vind dat je tot het einde aan toe constructief moet blijven en moet kijken wat je toch nog binnen kunt halen. Ik streef er altijd naar dat moties en amendementen die ontraden zijn, toch worden aangenomen. Want moties en amendementen die het oordeel Kamer krijgen, doet de staatssecretaris meestal zelf ook nog wel. Daarom dien ik de volgende motie in.
De heer Dijkgraaf (SGP):
De staatssecretaris zal zo meteen het ontraden onderbouwen door te zeggen dat dit niet kan, omdat de wet dan wordt opgeblazen omdat die ruimte er helemaal niet is. Hij zal daarbij niet ingaan op de plannen die ik in mijn eerste termijn heb genoemd en die optellen tot 10 miljoen kilo, voortkomend uit de ruimte bij de overige sectoren: 3 miljoen kilo van de varkens, 2 miljoen kilo en de export. Zoals gezegd, leek het mij toch goed om deze motie hier neer te leggen om tot het laatste toe te proberen de staatssecretaris tot betere gedachten te bewegen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik wil allereerst iets zeggen over het proces. Dat verdient toch echt geen schoonheidsprijs. Als we een simpele vraag stellen over het tijdpad waarbij we willen weten wanneer met wie en precies waarover de staatssecretaris heeft gesproken, wordt daar geen antwoord op gegeven. De staatssecretaris geeft aan dat er gesproken is en dat hij zich heel erg ingezet heeft — met name in oktober, heb ik van hem begrepen —toen de problemen zo groot waren, toen Europa zei: jullie hebben helemaal geen groen licht van ons, want wij zien dit als staatssteun. Het werd door de EU als ongeoorloofde staatssteun bestempeld. De EU zei simpelweg: u hebt verhandelbaarheid geïntroduceerd zonder dat het overschreden plafond weer teruggebracht werd, zodat daarmee sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Als de staatssecretaris er inderdaad vanaf het begin, in ieder geval vanaf maart, nauw bij betrokken was, dan moet het toch ook niet ingewikkeld zijn om zo'n tijdpad te geven? Het is veelzeggend dat dat niet gebeurt.
Dan de inhoud. Ik heb een paar vragen gesteld, onder meer over die 23 miljoen crisisgeld. Ik heb daar geen antwoord op gekregen. Ik zou die vragen graag beantwoord zien.
Ik ben blij dat de staatssecretaris het amendement van mevrouw Dik-Faber en mij over de grondgebondenheid omarmt. Ik denk dat bedrijven die grondgebonden zijn en die eigenlijk niets van doen hebben met het mestoverschot, ontzien moeten worden. De verfijning die de heer Van Gerven in een amendement heeft neergelegd, kan ook op onze steun rekenen.
Er is alleen nog één punt waarover ik mij zorgen maak: dat de staatssecretaris niet uitsluit dat er een sluiproute is om afroming van rechten te voorkomen. Ik wil dat de staatssecretaris mij toezegt dat hij nauw zal monitoren of zo'n sluiproute inderdaad wordt gekozen. Als dat zo is, moeten we daar ook stappen in nemen. Het kan niet de bedoeling zijn dat we allerlei dingen introduceren die nadelige gevolgen kunnen hebben.
Ik wens de staatssecretaris ten slotte heel veel succes en sterkte in de onderhandelingen. De derogatie is waanzinnig belangrijk. Die moeten we behouden. Hij heeft die steun van de Kamer maar vooral het toewensen van sterkte heel hard nodig.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de snelle maar ook adequate beantwoording van de vragen die zijn gesteld. Ik ben erg blij dat hij het amendement van de ChristenUnie en D66 over de grondgebonden melkveehouderij en het niet korten daarvan ondersteunt. Dat is voor mijn fractie echt een cruciaal amendement om ook voor de wet te kunnen stemmen. Ik heb ook het subamendement van de SP gezien, waarmee de harde effecten rondom de grens tussen wel- en niet-grondgebonden worden weggenomen. Ik denk dat dit een verbetering is en ik zal het amendement steunen.
De staatssecretaris was ook positief over andere amendementen die door mij zijn ingediend of mede door mij zijn ingediend. Ik noem de mest-voercontracten, de kringloopwijzer en de commissie van wijzen die gaat adviseren over de knelgevallenregeling. Verder noem ik het laatste amendement, over het in- en uitscharen van vee. Ik dank de staatssecretaris voor de warme woorden over die amendementen.
Er zal zo meteen een motie worden ingediend door het CDA. Daar staat mijn naam ook onder. Die gaat over de nabije toekomst. Ik vind het namelijk heel belangrijk dat de Kamer goed op de hoogte wordt gehouden als het gaat om het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Ik heb daarover van gedachten gewisseld met de staatssecretaris.
Ook op een ander punt blijf ik graag op de hoogte, namelijk het overleg met de sector over het sectorplan. De staatssecretaris gaat werken aan een algemeenverbindendverklaring, maar hij kon nog geen termijnen noemen. Ik vraag hem — en dat is mijn belangrijkste vraag in deze termijn — om de Kamer er wekelijks van op de hoogte te houden hoe dat overleg loopt. Het einde van het jaar nadert en wij zijn zo in 2017. Wij moeten hier echt met elkaar de schouders onder gaan zetten. Ik ben erg benieuwd of de sector het plan aanpast op basis van de vastgestelde wet. Ik ga ervan uit dat dit zo is, op basis van de berichten die ik nu ook binnen krijg. Als het niet zo is, hoor ik het heel graag op de kortst mogelijke termijn.
Tot slot nog mijn hartelijke felicitaties voor de staatssecretaris, want tijdens dit debat is er in Giessenlanden een mooi kalfje geboren dat naar hem is genoemd. Dat vraag toch wel om beschuit met muisjes.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. De heer Graus maakt zich zorgen over mijn vervoer. Daar ben ik blij om, maar dat is helemaal het punt niet. Ik ben hier eigenlijk bijna altijd op de fiets. Dat bevalt uitstekend. Ik kan zeggen dat het waarschijnlijk extra gaat bevallen na deze eindeloos lange dag om straks heerlijk even naar huis te fietsen.
Dit debat levert wel iets op, in die zin dat in elk geval enkele amendementen, niet van mijn hand, maar wel van door mij zeer gerespecteerde collega's, door de staatssecretaris in elk geval positief worden bejegend. Het belangrijkste daarvan is het amendement op stuk nr. 31 van mevrouw Dik-Faber en mevrouw Koşer Kaya. In combinatie met het subamendement van de heer Van Gerven regelt dat amendement eigenlijk exact hetzelfde als wat ik in mijn amendement op stuk 32 had voorgesteld. Daarvan heeft de staatssecretaris gezegd: dat vind ik technisch iets minder dan het subamendement van de heer Van Gerven. Laat duidelijk zijn dat het wat mij betreft geen probleem is om mijn amendement op stuk nr. 32 in te trekken ten gunste van de combinatie van de stukken nrs. 31 en 55. Dat zal ik ook doen.
De voorzitter:
Even voor de Handelingen. Trekt u het amendement op stuk nr. 32 in?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het amendement op stuk nr. 32 wordt ingetrokken ten gunste van de nrs. 31 en 55 gezamenlijk, want die doen eigenlijk ongeveer hetzelfde.
De voorzitter:
Het amendement-Grashoff (stuk nr. 32) is ingetrokken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb ook nog even gekeken naar de data van indiening. Dat zijn altijd nog van die dingetjes, maar ik geloof dat mevrouw Dik-Faber een halve dag eerder was met het indienen van een vergelijkbaar amendement dan ik, dus ere wie ere toekomt.
Tegelijkertijd zie ik dat met het amendement op stuk nr. 14 van de leden Geurts en Dik-Faber een wat gecompliceerde regeling tot stand komt voor dat mestvoer. Ik wil dat ook best het voordeel van de twijfel geven, maar ik betwijfel wel of dit uiteindelijk geen negatieve neveneffecten heeft. In het interruptiedebat met de heer Geurts heb ik het hier ook over gehad, maar goed, het komt terug in zijn definitieve vorm. Dan kunnen we daar nog over oordelen. Ik wil dat oordeel best opschorten, hetgeen betekent dat ik het amendement op stuk nr. 14 zal steunen, met name omdat daarin wellicht een stukje van de oplossing gevonden kan worden voor die biologische boeren die volgens de definitie niet grondgebonden zijn, maar naar de aard van de bedrijfsvoering natuurlijk wel grondgebonden zijn. Dat staat keurig beschreven in de toelichting. Tot zover.
Nu meer naar de principiële kant. Het blijft voor mijn fractie een lastige afweging. Ik ga met mijn fractie bespreken wat ik met dit gewijzigde wetsvoorstel moet doen. Dat is best een dilemma, want ik vind het ongelooflijk vervelend dat we in 2017 niet met bindende regels naar het fosfaatplafond toe gaan. Ik heb nog steeds het gevoel dat daar een kans gemist is waarmee iedereen blij zou zijn geweest, ook de sector zelf. Het blijft voor mij dus een dilemma. Ik neem het mee terug naar de fractie. Op dit moment kan ik ons stemgedrag daarover niet beoordelen. Wel kan ik vaststellen dat er op een essentieel punt een verbetering heeft plaatsgevonden, aannemende dat deze amendementen het met de indieners en het oordeel van de staatssecretaris zullen halen.
Ik kom op het plan voor 2017. Dat is cruciaal, want alleen als dit voorstel of plan in 2017 aangevuld of aangepast kan worden na overleg met die sector en het voldoende zeker is dat het gebeurt én dat het écht draagvlak heeft en dus geen deel van het draagvlak maar echt draagvlak — wat mij betreft dus ook onder de grondgebonden boeren die zich met name door Netwerk GRONDig laten vertegenwoordigen, en de biologische boeren — dan zou dat voor mijn fractie buitengewoon positief zijn. Het is wel lastig, want we moeten eerst over de wet stemmen en daarna komt dit pas aan de orde.
Nu ik de antwoorden van de staatssecretaris met gespitste aandacht heb aangehoord, denk ik dat het verstandig is om dat nog in een uitspraak van de Kamer vast te leggen. Daartoe heb ik de volgende poging gedaan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een akkoord ligt tussen agrarische sectororganisaties, FrieslandCampina, de Rabobank en de staatssecretaris over het reduceren van het fosfaatoverschot;
constaterende dat sectororganisaties die biologische en grondgebonden boeren vertegenwoordigen, hierbij niet zijn betrokken;
overwegende dat biologische en grondgebonden melkveehouders in dit sectorakkoord mede moeten bijdragen aan de inkrimping van de veestapel in 2017, terwijl zij het fosfaatprobleem niet hebben veroorzaakt;
verzoekt de regering, opnieuw met alle relevante partijen in de agrarische sector in onderhandeling te treden teneinde dit akkoord zodanig aan te passen dat grondgebonden en biologische melkveehouders ontzien worden bij de noodzakelijke inkrimping van de melkveestapel in 2017,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Geurts (CDA):
Mijn vraag is meer tekstueel. De heer Grashoff noemt FrieslandCampina, maar ik denk dat hij de De Nederlandse Zuivel Organisatie bedoelt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ja, ik ben zeker bereid om de motie in die zin aan te passen als dat iets nauwkeuriger is. Ik denk dat de heer Geurts daar gelijk in heeft.
Tot slot heb ik nog een motie die een ander element aangrijpt. Ze luidt als volgt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de staatssecretaris in de brief van 3 maart 2016 heeft aangegeven dat hij wil dat het fosfaatproductieplafond vervalt als voorwaarde in de derogatiebeschikking;
van mening dat we juist behoefte hebben aan minder mest en vee, in plaats van meer;
verzoekt de regering, af te zien van het pleiten voor een verhoging of afschaffing van het nationaal fosfaatproductieplafond,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wacht dan ook met spanning de reactie van de staatssecretaris af, met name op de motie. Die reactie zal voor ons van buitengewoon groot belang zijn in de eindafweging.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. De wet die voorligt en het pakket zijn niet de oplossing voor de melkveehouderij in Nederland. Voor de Partij voor de Dieren is de afweging zeer moeilijk. Een aantal van de amendementen en een deel van het wetsvoorstel zorgen wel voor de broodnodige productiebeperking, maar de manier waarop is om te huilen. Het pakket van de sector, 200.000 gezonde koeien naar de slacht, omdat de sector zelf het uit de hand heeft laten lopen: gaan wij daar serieus mee instemmen, mensen? De biologische boeren die keihard worden geraakt door dit wetsvoorstel, terwijl zij part noch deel hebben aan de problemen. Ik schaam me eigenlijk wel een beetje dat dat serieus de voorstellen zijn die voorliggen in deze Kamer.
We hebben een amendement in de maak. Het is ingewikkeld. Het plan dat de biologische melkveehouders samen met natuur-, milieu- en dierenwelzijnsorganisaties hebben gemaakt, is een goed plan. Het kwam begin deze week. Er moet veel gebeuren om dat ook wettelijk te borgen, maar de Partij voor de Dieren gaat er alles aan doen om ervoor te zorgen dat dat amendement nog maandag in de Kamer ligt. Het lijkt mij van groot belang dat de Partij van de Arbeid kiest voor de biologische boeren en niet voor de zin van de VVD. We moeten borgen dat de biologische sector wordt ondersteund door ons. We zeggen altijd dat dát de toekomst is. Nu moet onze steun daarvoor blijken. Alleen een motie, alleen een oproep aan de staatssecretaris om te vragen of hij misschien ook met de sector wil gaan praten, is niet genoeg. Wij stemmen dinsdag over wat er gaat gebeuren met de melkveehouderij en ik doe een dringend beroep op de Partij van de Arbeid, die altijd warme woorden spreekt over de biologische sector: nu kun je de biologische boeren niet laten vallen zoals wel gebeurt in de plannen die er nu liggen.
Als vangnet voor dat amendement heb ik ook een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat grondgebonden en biologische melkveehouders samen met natuur-, milieu- en dierenwelzijnsorganisaties een alternatief plan B hebben uitgewerkt voor een transitie naar een volledig grondgebonden melkveehouderij in Nederland;
overwegende dat het plan B leidt tot een sterke daling van de fosfaatproductie, zonder de grondgebonden en biologische boeren te benadelen, aangezien deze bedrijven niet hebben bijgedragen aan het huidige mestoverschot;
overwegende dat dit plan leidt tot grote milieu-, natuur- en dierenwelzijnswinst;
verzoekt de regering, dit alternatieve plan B van de duurzame melkveehouders te omarmen en met voorstellen te komen om dit plan juridisch te borgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Gerven (SP):
Mijn vraag gaat over het amendement dat de Partij voor de Dieren in de maak heeft voor aanstaande maandag. In de eerste termijn was er discussie over de vraag of er voldoende ondersteuning vanuit het ministerie was. Is dat probleem opgelost? Wellicht heb ik het gemist. Is er voldoende ambtelijke ondersteuning?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nou, het zou mooi zijn als de staatssecretaris dat in zijn tweede termijn nog zou kunnen toezeggen. Het was wel zo ingewikkeld dat het op deze termijn in ieder geval niet lukte. Maar ik ga ervan uit dat we morgen voldoende ondersteuning krijgen, ook van de mensen van het ministerie. Het zou mooi zijn als de staatssecretaris dat nu zou kunnen toezeggen.
De voorzitter:
Er wordt gewoon ondersteuning geboden bij het opstellen van amendementen. Dat is toch geen punt van debat hier, lijkt mij?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nou, natuurlijk heeft de Kamer Bureau Wetgeving. De mensen daar werken goed en hard, en ze doen goed werk. Maar voor sommige amendementen wordt er ook contact gezocht met het ministerie.
De voorzitter:
Dat klopt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het zou fijn zijn als we bij deze ingewikkelde kwestie gewoon verzekerd zouden zijn van die steun.
De voorzitter:
Dat lijkt mij vanzelfsprekend.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, maar het zou mooi zijn als de staatssecretaris dat zou zeggen in plaats van de voorzitter van de Kamer.
De voorzitter:
Nee, dit gaan we niet bespreken; het gebeurt gewoon. Gaat u verder met uw betoog.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nou voorzitter, ik wist niet dat u over de bezetting en de inzet van de mensen op het ministerie ging …
De voorzitter:
Zo gaat het echt al jaren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
… maar als u er wel over gaat en als dat is veranderd, dan is dat prima.
De voorzitter:
Al jaren geldt de afspraak dat Kamerleden worden ondersteund vanuit de departementen bij het opstellen van amendementen. Volgens mij geldt dat hier ook. Gaat u verder met uw betoog.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb er alle vertrouwen in na deze woorden, voorzitter.
Een van de grote problemen bij een eerder aangenomen wetsvoorstel met betrekking tot die groei van de melkveehouderij, een probleem dat nu ook weer in dit wetsvoorstel zit, is dat "grondgebonden" zoals het wordt gedefinieerd door het kabinet, niet grondgebonden is. De Partij voor de Dieren hecht eraan om de definities die al zijn vastgelegd voor de biologische sector, te hanteren als het gaat om grondgebondenheid. Dan blijft er een probleem over. Daarover gaat de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is om grondgebonden bedrijven te ontzien bij de generieke korting op fosfaatrechten;
constaterende dat een klein aantal biologische melkveebedrijven niet voldoet aan de definitie van grondgebondenheid in de Meststoffenwet, maar wel grondgebonden werkt volgens de Europese biologische richtlijn;
verzoekt de regering, alle biologische bedrijven te beschouwen als grondgebonden bedrijven, inclusief die bedrijven die tot nu toe voldeden aan de voor hen verplichte grondgebondenheid in de vorm van samenwerking met een ander biologisch gecertificeerd bedrijf,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
We hebben onvoldoende antwoord gekregen op de vraag wat dan precies de resultaten zijn geweest van dat voerspoor, dat al twintig jaar als dé oplossing wordt gezien. En wat zijn de perspectieven precies? Iets zegt me dat de staatssecretaris daar toch niet zo'n heel sterke grond onder heeft voor het behalen en behouden van de nieuwe derogatie als hij ons wil doen geloven. Hij mag daar nog schriftelijk op reageren, want we zijn echt benieuwd naar die onderbouwing.
Een ander probleem voor de melkveehouders is het verliezen van blijvend grasland. Het behoud daarvan is een voorwaarde in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit is de enige natuur- en milieuvoorwaarde die is gesteld aan de inkomenssteun. Met het steeds meer opstallen van koeien en met het omploegen van grasland lijkt die voorwaarde toch in gevaar te komen. Toen ik de staatssecretaris daarover bevroeg, had hij het over het omploegen van grasland en het opnieuw inzaaien daarvan. Daar ging het niet over. Het gaat hier om kwetsbare blijvende graslanden die behouden moeten blijven. Ik heb daar een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als een van de vergroeningseisen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is gesteld dat blijvend grasland behouden moet blijven en dat ingegrepen moet worden wanneer meer dan 5% van het bestaande grasland verdwijnt;
constaterende dat er steeds meer blijvende graslanden verdwijnen, en dat tot nu toe alleen kwetsbare graslanden binnen Natura 2000-gebieden worden beschermd;
verzoekt de regering, ook buiten Natura 2000-gebieden kwetsbare blijvende graslanden aan te wijzen die niet omgezet mogen worden naar andere functies,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kom op het dierenwelzijn. De Partij voor de Dieren is waarschijnlijk de enige partij in de Kamer die het niet heel grappig vindt dat er een kalfje is geboren dat naar de staatssecretaris is vernoemd. Stierkalfjes, en vaarsjes trouwens ook, worden namelijk binnen een dag bij de moeder weggehaald, terwijl deze dieren de behoefte hebben om bij hun moeder te zijn, bij hun moeder melk te drinken en door hun moeder verzorgd te worden. De moederkoe heeft de vergelijkbare behoefte om voor haar kalf te zorgen. Het zijn zoogdieren. Dat is de natuurlijke behoefte van deze diersoort. Een kalf wordt na de geboorte meteen bij de moeder weggehaald en komt waarschijnlijk in een eenlingbox te staan. Als het een stiertje is, gaat het naar de kalvermesterij. Daar gaat het dier aan andere kalveren staan zuigen. Die behoefte zit nu eenmaal ingebakken, maar zijn moeder is er niet. Dat we doen alsof dit grappig is, is een groot moreel onderliggend probleem van de melkveehouderij. Dat is maar een van de grote welzijnsproblemen. Ik vind dat we die problemen serieus moeten nemen, dat we die moeten erkennen en dat we moeten zoeken naar oplossingen die passen bij het respecteren van de natuurlijke behoefte van het dier en bij het respectvol omgaan met dieren in de veehouderij.
Ik dien hierover een motie in. Ik vind dat de staatssecretaris meer ambitie mag tonen en zich niet zo snel bang moet laten maken door verzet vanuit de sector. Hij moet leiderschap tonen, niet alleen bij het behoud van de derogatie maar ook bij het realiseren van zijn dierenwelzijnsambities. Daar moet je een rechte rug voor hebben. Ik reken erop dat hij geoefend is en ermee aan de slag gaat.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de weidegang in de melkveehouderij steeds verder afneemt, waardoor steeds meer koeien het hele jaar op stal staan;
voorts constaterende dat er grote dierenwelzijnsproblemen zijn in de melkveehouderij, waaronder het veelvuldig voorkomen van pijnlijke klauwontstekingen en mastitis, het scheiden van kalf en koe direct na de geboorte, het ontbreken van voldoende mogelijkheden om soorteigen gedrag te vertonen en gezondheidsschade als gevolg van het steeds verder opvoeren van de melkproductie per koe;
overwegende dat dierenwelzijn niet alleen maar de afwezigheid is van pijn en stress, maar evenzeer de aanwezigheid van de mogelijkheid om het natuurlijke (kudde)gedrag te vertonen;
verzoekt de regering, een actieagenda op te stellen met stevige ambities en maatregelen voor het bevorderen van weidegang en de verbetering van dierenwelzijn en -gezondheid in de melkveehouderij en de kalverhouderij, en de Kamer daarover voor maart 2017 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Tot slot. In het amendement dat de Partij voor de Dieren in voorbereiding heeft, worden dierenwelzijnsambities, natuurambities, milieuambities en een toekomstperspectief voor de duurzame boer mogelijk gemaakt. De nu voorliggende wetsvoorstellen en het pakket van de sector gaan juist de andere kant op. Als je serieus werk wilt maken van dierenwelzijn, natuur en milieu, zul je echt fundamenteel andere keuzes moeten maken. Dit amendement, dat maandag naar de Kamer komt, kan die koerswijziging zijn. Ik roep de staatssecretaris ertoe op om het te omarmen en de Partij van de Arbeid om het te steunen, zodat we stappen kunnen zetten naar een wél houdbare toekomst voor de melkveehouderij.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. Ik heb zes moties. Ik begin gelijk maar.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een veehouder de mogelijkheid geboden moet worden om zijn productierechten van varkens en/of pluimvee naar melkvee om te zetten;
verzoekt de regering om het voor gemengde bedrijven mogelijk te maken om eenmalig productierechten om te zetten in fosfaatrechten met als basis de referentiedatum van 2 juli 2015,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende de wens van maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven om te komen tot een grondbonden melkveehouderij;
constaterende dat de melkveehouderij behoefte heeft aan een stabiel beleid om ook na 2017 binnen de milieurandvoorwaarden te kunnen produceren;
verzoekt de regering, te onderzoeken of op termijn de fosfaatrechten voor de melkveehouderij gekoppeld kunnen worden aan de bij het bedrijf in gebruik zijnde hectares voedergewassen (per bedrijf per hectare) opdat de melkveehouderij zich grondgebonden zal ontwikkelen;
verzoekt de regering voorts, in kaart te brengen wat de gevolgen hiervan zijn voor niet-grondgebonden bedrijven en de mogelijkheden van stapsgewijze invoering, en de Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2017 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat voor duizenden familiebedrijven er heel veel op het spel staat en dat de urgentie enorm is;
van mening dat alle inzet nodig is voor de onderhandelingen over het pakket aan maatregelen van de zuivelsector en het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie;
verzoekt de regering, de Kamer tweewekelijks een update te geven van de stand van zaken en de te ondernemen acties over het pakket van de zuivelsector en het zesde actieprogramma,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, het fiscaliseren van fosfaatrechten mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat erkende biologische bedrijven een gecontroleerd systeem hebben waarbij aangetoond moet worden dat mest bij andere biologische bedrijven wordt afgezet;
overwegende dat voor biologische bedrijven, in tegenstelling tot gangbare bedrijven, het niet gebruikelijk is om financiële verplichtingen aan te gaan voor de afzet van mest;
verzoekt de regering, biologische certificering te zien als financiële verplichting in het kader van de Wet grondgebonden groei en de rekenregels grondgebonden groei,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een beperkt, maar groeiend aantal melkveehouders investeert in mestbewerking op het eigen bedrijf;
overwegende dat er meerdere installaties beschikbaar zijn die als eindproduct van deze mestbewerking exportwaardige mest opleveren, voorzien van een exportverklaring van de NVWA;
overwegende dat deze bedrijven in de huidige beoordeling voor de vrijstelling worden afgewezen omdat zij de mest op eigen bedrijf verwerken zonder tussenkomst van een intermediair;
overwegende dat deze melkveehouders hierdoor onevenredig hard getroffen worden en dat individuele beoordeling wenselijk is;
verzoekt de regering om bij de uitvoering van de vrijstelling mogelijk te maken dat melkveehouders die aantoonbaar zelf de mest bewerken op het bedrijf en op basis van export naar het buitenland voldoen aan de verwerkingsplicht, alsnog worden vrijgesteld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Geurts (CDA):
Ik heb nog één vraag bij de staatssecretaris openstaan; niet onbelangrijk. Die gaat over het vleesvee. Ik maak me zorgen over de wijze waarop de fosfaatrechten binnen de vleesveesector straks worden georganiseerd. Ik krijg hierover graag opheldering.
Op dit tijdstip dank ik de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik dank de ondersteuning van ons allen, dus van het ministerie en van ons als Kamerleden. Ik dank ook het publiek op de tribune, inclusief de media.
De voorzitter:
U ook bedankt. Ik geef het woord aan de heer Van Gerven namens de SP.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Ik loop nog een aantal zaken even langs. Dat betreft eerst het commentaar van de staatssecretaris op het amendement op stuk nr. 60. Dat betreft het bieden van extra ruimte aan de biologische melkveehouders. Ik wil een motie voorlezen die door de Kamer is aangenomen.
De Kamer, gehoord de beraadslaging, verzoekt de regering om met een regeling te komen waardoor nieuwe biologische melkveebedrijven, uitbreidende biologische melkveebedrijven en bedrijven die omschakelen naar biologische melkveehouderij, niet gedupeerd worden door het fosfaatrechtenstelsel, en gaat over tot de orde van de dag.
Die motie dient de staatssecretaris uit te voeren. Over mijn amendement op stuk nr. 60 zei de staatssecretaris dat dat niet zou kunnen, omdat dat niet past binnen het EVRM, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar de biologische veehouderij maakt geen gebruik van de derogatie. Daarom is de argumentatie van de staatssecretaris naar ons oordeel niet deugdelijk. Wij denken dat het wel voldoet aan het EVRM.
Door dit voorliggende wetsvoorstel dreigen 6.000 gezonde biologische melkkoeien te moeten worden afgemaakt. De enige reden daarvoor is dit voorliggende wetsvoorstel. Laten we dat voorkomen. Ik vraag de staatssecretaris dus toch of hij zijn oordeel nog wil heroverwegen.
Ik heb nog een vraag openstaan met betrekking tot het amendement op stuk nr. 52, over de broeikasgassen. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris even af.
Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat de toekomst van de melkveehouderij richting grondgebondenheid en weidegang is;
verzoekt de regering, haar beleid hierop te richten;
verzoekt de regering tevens om, indien mogelijk, bestaande en toekomstige maatregelen en wetsvoorstellen onafhankelijk te laten toetsen op de vraag of ze deze toekomst dichterbij brengen en, zo ja, in welke mate,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Gerven (SP):
Ik kom tot een afronding in dit opmerkelijke debat, zeker gezien dit late tijdstip, maar ook wel gezien de uitkomst ervan. Het blijkt een belangrijke wens van een meerderheid van de Kamer te zijn om uit te gaan van grondgebondenheid. Dat moet ontzien worden. Als de voortekenen niet bedriegen, wordt het wetsvoorstel in die zin aangepast dat grondgebonden bedrijven worden ontzien bij de generieke korting. Dat is een stukje rechtvaardigheid. Het is ook rechtvaardig dat er waarschijnlijk een amendement wordt aangenomen waardoor de overgang tussen grondgebondenheid en niet-grondgebondenheid, die afroming, geleidelijk gaat. Het is heel erg redelijk dat dat gebeurt. Ook dat is een goed resultaat.
Wat ik niet begrijp in het hele debat eigenlijk, is het gedrag van de heer Dijkgraaf. "Rambo" Dijkgraaf, dat was een beetje mijn gevoel daarbij.
De voorzitter:
Gaan we om kwart voor vijf elkaar een beetje zitten pesten?
De heer Van Gerven (SP):
Om kwart voor vijf zelfs, ja. Nee, het is eigenlijk geen pesten.
De voorzitter:
Het is een compliment?
De heer Van Gerven (SP):
Nee, geen compliment; dat gaat ook weer wat ver. Het is een duiding van het gedrag van de heer Dijkgraaf, want hij was een beetje gevaarlijk bezig met al zijn voorstellen. Met zijn voorstellen stelt hij de derogatie eigenlijk in de waagschaal. Ik vind dat niet verstandig. We moeten in dit debat streven naar een uitkomst waarmee de boeren toekomst en perspectief worden geboden, maar ook langjarige zekerheid. Ik vind het dan niet goed is om voor te stellen of om de indruk te wekken dat we bepaalde dingen maar tot 2023 hoeven te doen bijvoorbeeld. Ik denk dat het niet goed om die suggestie te wekken, omdat het heel belangrijk is dat we een duidelijke lijn uitzetten, ook vanuit de politiek, en we goede voorwaarden proberen te creëren zodat de derogatie behouden blijft, zodat we toewerken naar grondgebondenheid en zodat de boeren een fatsoenlijke boterham kunnen verdienen. We moeten niet weer heel snel dat beleid weer in de waagschaal gaan stellen om wat voor reden dan ook. We moeten hier plannen maken en voorstellen doen waarbij we eigenlijk kunnen zeggen: dat gaan we bijvoorbeeld de komende tien jaar doen, zodat iedereen weet waaraan hij toe is; we kunnen daarop voortgaan en de sector kan daarop bouwen. Dat mannenbroederverstand miste ik een beetje bij de heer Dijkgraaf. Dit is ook een beetje uitlokking, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zou dat echt niet doen. We hebben hier bijna tien uur of misschien wel langer …
De heer Van Gerven (SP):
Er zit wel een serieuze ondertoon onder, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dit is geen reden om elkaar hier uit te lokken en daarmee opnieuw het debat te gaan voeren. Dat heeft voldoende plaatsgevonden. Maar de heer Dijkgraaf mag hierop reageren.
De heer Graus (PVV):
Pak 'm, Rambo! Pak 'm!
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Ik heb geen behoefte om die discussie opnieuw te voeren, want volgens mij zijn de standpunten helder. Ik vind het een beetje een verbazingwekkende conclusie van de heer Van Gerven, maar het is zijn goed recht om dat te concluderen. Mijn punt is altijd geweest: was nou veel eerder naar Brussel gegaan, juist om de derogatie veilig te stellen. De heer Van Gerven noemt één concreet punt, namelijk 2023. Dat is voorbij de periode van de nieuwe derogatie. Ik kan mij op geen enkele manier voorstellen dat Brussel daar moeite mee heeft. En als Brussel daar wel moeite mee hoeft, dan merken we dat gauw genoeg. Als de staatssecretaris dan nu maar wel snel naar Brussel gaat! Als dat "rambogedrag" wordt genoemd, dan zie ik dat maar als een geuzennaam.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb dit zo gezegd omdat ik denk dat wij niet bepaalde verwachtingen moeten wekken die gewoon gevaarlijk zijn. Ik pleit ervoor dat we heel consistent beleid voeren vanuit de Kamer. We moeten niet het ene moment zeggen "het melkquotum kan er wel vanaf; ga je gang" en we als het ware een uur later drie wetten invoeren om het weer terug te draaien of weer te reguleren. Dat moeten we niet doen bij de wetten die we nu gaan aannemen. Als we die wetten hebben aangenomen met het perspectief dat we richting grondgebondenheid gaan en dat we ervoor moeten zorgen dat we niet het fosfaatplafond overschrijden enzovoorts, moeten we dat langjarig proberen vast te houden. We moeten niet de illusie wekken dat we weer heel snel de teugels kunnen laten vieren en kunnen zeggen "ga je gang maar" op het moment dat we onder het fosfaatplafond komen. Ik bepleit dat we …
De voorzitter:
Dat hebt u al …
De heer Van Gerven (SP):
… dit niet moeten doen.
De voorzitter:
… eerder gezegd.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik heb nog één opmerking, voorzitter, als dat mag. Dan stop ik er ook mee. Het zijn juist de feiten. Ik wijs op het PBL-rapport van 2016. Onze wetenschappers zeggen in september dat er een dalende trend in fosfaat is als je alleen al de effecten van de grondgebondenheid en de mestwetgeving meeneemt. Ik baseer mij op wetenschappelijke rapporten. Als de heer Van Gerven dan liever luchtfietserij heeft, moet hij daarvoor kiezen. Wij lezen gewoon de rapporten en baseren daarop ons beleid.
De voorzitter:
Ik stel dat u verdergaat met uw verhaal, mijnheer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Ik ga verder, voorzitter, en kom tot een afronding. Ik vind het wel opmerkelijk dat de heer Dijkgraaf het heeft over die wetenschappelijke rapporten. Laten nu die wetenschappers gezegd hebben dat het melkquotum eraf kon.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Gerven (SP):
Dus ik pleit ervoor dat we niet te snel op basis van een rapport of een mening het beleid moeten omgooien en dan weer allerlei ruimte moeten geven, terwijl we de afgelopen vijf jaar hebben gezien wat voor puinbak en chaos het was.
De voorzitter:
Gaat u verder!
De heer Van Gerven (SP):
Ik wil ervoor waken dat we dat weer gaan doen. Daarom heb ik de heer Dijkgraaf er expliciet bij gehaald. Ik vond dat hij juist de neiging had om heel snel weer mogelijkheden te zien om …
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
… de teugels weer te laten vieren, waarbij we met z'n allen …
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven!
De heer Van Gerven (SP):
… hebben gezien dat dit niet verstandig is.
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven, nu ga ik u dwars …
De heer Van Gerven (SP):
Dat hoeft niet, voorzitter. Ik ben klaar. Dus.
De voorzitter:
Ja, maar dan moet u echt niet een ander gebruiken om uitgebreid daarop in te gaan, want dit is gewoon de tweede termijn. Het debat heeft voldoende plaatsgevonden. Het lijkt mij goed om het op een nette manier af te maken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik mis een poging tot een conclusie bij de heer Van Gerven. Hij zegt dat er wel zaken zijn verbeterd, maar wat is zijn opvatting over de stand van zaken? Laten wij eens aannemen dat die positief gewaardeerde amendementen erin komen, hoe zit de SP er dan in? Hoe is de balans? Of kan de heer Van Gerven dat nog niet zeggen? Wij zitten allebei heel scherp in het pakket 2017.
De voorzitter:
Een korte reactie!
De heer Van Gerven (SP):
Er is winst geboekt ten opzichte van het wetsvoorstel dat er lag. Dat is "naar beter" geamendeerd. Over 2017 zijn we nog niet klaar. Dat wordt vervolgd. Mijn slotconclusie is dat we de teugels niet moeten vieren, maar heel strak moeten aantrekken en er van overheidswege bovenop moeten zitten. We moeten voorkomen dat het drama van het in no-time eroverheengaan zich weer voordoet.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef nu het woord aan mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. We hebben vanavond uitgebreid gesproken. Over drie minuten gaat mijn wekker vanmorgen. Het is voor mij wel een unicum om hier bijna 24 uur rond te lopen. Desalniettemin hebben wij een serieus debat gevoerd.
Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Op sommige punten was die wat korter, maar ik denk wel dat we een oordeel kunnen vellen over de vraagstukken die hier aan de orde zijn geweest. Ik heb de staatssecretaris de toezegging horen doen om de Kamer te informeren. Ik zal de motie van de heer Geurts c.s. niet ondersteunen, want ik denk dat tweewekelijkse informatie onwerkbaar is voor zowel de staatssecretaris als voor de sector. Ik vind het zelfs hartstikke overvraagd. Volgens mij moeten wij met elkaar aan de slag om zaken te doen.
Ik heb aandacht gevraagd voor de knelgevallen. Ik zal mijn punten niet herhalen, maar ze blijven wel staan. Het kan aan het late tijdstip liggen, maar als ik het goed heb, heb ik geen antwoord gehad op het stapje verder dat ik zou willen zetten met betrekking tot de KringloopWijzer, opdat met de sector een systeem wordt gemaakt dat goed geborgd is en waarvan we op korte termijn het resultaat kunnen zien. Dat is namelijk een instrument om te sturen op de fosfaatproductie. Voor mijn fractie is het ontzettend belangrijk. Ik zal het amendement van de heer Geurts overigens wel steunen.
Verder heb ik een punt gemaakt met betrekking tot de fosfaatwinning voor de kust van de Zuid-Afrikaanse landen. Ik heb daarvoor het Wereld Natuurfonds aangehaald en vaak krijg ik er niet echt een reactie op als ik dat soort zaken naar voren haal. Ik kom daar op een later moment op terug, want het is ontzettend interessant om daar goed naar te kijken.
Er zijn een aantal sympathiek ogende amendementen ingediend. Hoe sympathiek ook, ik zal ze niet allemaal steunen. Dat zal ik mijn fractie althans adviseren. De heer Van Gerven — ik zal zijn woorden niet herhalen — gaf ook een kritische noot: het kan niet zo zijn dat we de derogatie in de waagschaal stellen. We hebben vandaag een heel moeilijke stap gezet. Dinsdag zal blijken of dit een onvermijdelijke stap is. Alles is gericht op behoud van de derogatie. Wat mijn fractie betreft, komen we daarover zeker met elkaar te spreken.
De heer Geurts (CDA):
Mevrouw Lodders zei dat mijn motie om een tweewekelijkse update te krijgen onwerkbaar is. Ik concludeer dan maar dat mevrouw Lodders accepteert dat wij in december en in juli 2017 een update krijgen van de staatssecretaris. Dat is de afspraak die de staatssecretaris dan wel met de Kamer wil maken. Ik weet niet of dat voldoende is voor de VVD-fractie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat we ieder kwartaal geïnformeerd worden over het maatregelenpakket en over de derogatieonderhandelingen. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris de Kamer weet te vinden, als het nodig is. Volgens mij hebben we hier een heel stevig debat gehad. We hebben vorige week de begrotingsbehandeling gehad, waar volgens mij ook een aantal stevige noten gekraakt zijn. Ik begin een beetje naar woorden te zoeken, maar dat komt door het tijdstip, vrees ik. Een keer in het kwartaal lijkt mij werkbaar. Ik ga niet aan de staatssecretaris, zijn ondersteuning of aan de sector vragen om iedere twee weken met een rapportage te komen, want voordat de laatste letter gezet is en het hele circus rond is gegaan, kunnen zij aan de volgende notitie beginnen. Ik heb liever dat zij al die energie hier inzetten, maar zeker ook richting Brussel, om tot resultaat te komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu de heer Graus het woord.
De heer Graus (PVV):
Goedemorgen, mevrouw de voorzitter. Daar ben ik weer.
De voorzitter:
Goedemorgen. Fijn.
De heer Graus (PVV):
Ik kan nu wel zeggen dat ik de nacht met de voorzitter heb doorgebracht. Dat ga ik dadelijk twitteren: ik heb de nacht doorgebracht met de Kamervoorzitter.
De voorzitter:
Ik dacht al dat u nieuwe schoenen hebt aangetrokken. Dat heeft daarmee te maken. Zonder laarzen, ja. Gaat u verder.
De heer Graus (PVV):
Mevrouw de voorzitter. Ik heb een motie meegetekend met de heer Geurts van het CDA en ook met professor "Rambo" Dijkgraaf, een mooie nieuwe bijnaam, waar hij nooit meer vanaf komt. Voorts ga ik alle amendementen ook met boeren bekijken, zoals ik in eerste termijn heb gezegd. Diverse boeren hebben zich gemeld, per mail, per telefoon en via Twitter. Sommigen daarvan ga ik bezoeken en bij sommigen doe ik dat telefonisch of per mail. Ik laat boeren meebeslissen bij mijn stemadvies aan de fractie, dat vind ik mooi om te doen. Ik zal een weloverwogen stemadvies geven. Ik ben er nog niet helemaal uit. Ik weet ook wel dat we niet meer terug kunnen, maar dat vind ik jammer.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik echt van mening ben dat we hier helemaal niet hadden hoeven te zitten. Het ergste vind ik die fosfaten. Het zit mij ontzettend dwars dat een van de meest waardevolle grond- en bouwstoffen als afval boeren in de problemen heeft gebracht. Ik vind dat onbegrijpelijk, echt waar. Ik heb verder niets in te dienen. Dat ga ik niet doen, want dat is allemaal second best en dan vind ik niet dat ik dat moet doen. Nogmaals, we zullen het dinsdag zien bij de stemmingen.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik zie dat de staatssecretaris direct kan antwoorden. Dat is fijn. Het woord is aan de staatssecretaris.
Van Dam:
Voorzitter. Gelet op het tijdstip lijkt mij dat wel zo prettig. We proberen niet het record te breken waarover de heer Dijkgraaf sprak.
De voorzitter:
Hè, dan laat ik wel interrupties toe.
Van Dam:
Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar de sluiproute om een rechtspersoon te beginnen en of ik wil monitoren of dat gebeurt. Ja, want we moeten de fosfaatbank vullen. Als dat onverhoopt niet gebeurt, wil ik weten waarom. Ik zal daar achteraangaan en als daar reden toe is zal ik de Kamer daarover informeren. Dat zeg ik graag toe.
Zij vroeg ook of de 23 miljoen crisisgeld allemaal voor melkvee is en niet voor varkens. Ik heb 23 miljoen Europese middelen en 7 miljoen uit mijn eigen begroting. Zij vroeg waar dat vandaan komt. 4 miljoen uit de afwikkeling medebewind pbo's en 3 miljoen uit de bijdrage borgstellingsfaciliteit. Dat waren risicovoorzieningen op de begroting. Ik vind waar we nu mee te maken hebben een groter risico, dus ik heb er bewust voor gekozen om uit die middelen 7 miljoen beschikbaar te stellen. Dat maakt samen 30 miljoen. Daarvan is 5 miljoen bestemd voor de varkenshouderij en 25 miljoen voor de melkveehouderij. Het zuivelbedrijfsleven heeft aanvullend 25 miljoen toegezegd voor de stoppers- en krimpregeling melkveehouderij van het fosfaatreductiepakket. Ik zeg erbij dat ik bij het bedrag voor de varkenshouderij het voorbehoud heb gemaakt dat deze ook een bijdrage levert aan fosfaatreductie.
Ik zal de Kamer binnen een paar dagen gedetailleerd informeren over de besteding van de nationale envelop en daarbij ingaan op de precieze opbouw, de nationale top-up en op de nationale middelen die wij daarnaast nog beschikbaar stellen. Deze informatie ontvangt de Kamer tegelijkertijd met de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad.
De heer Geurts vroeg naar de consequenties van het fosfaatstelsel voor vleesvee. Het stelsel van fosfaatrechten is van toepassing op de diercategorieën 100, 101 en 102. De heer Geurts weet waar ik het over heb en de mensen die nu nog luisteren waarschijnlijk ook. Daar wordt door de RVO bij de toekenning op getoetst. De reikwijdte van het stelsel is melkvee: koeien en jongvee dat bestemd is voor de melkproductie. Daarbij is aangesloten bij de bestaande diercategorieën uit de Meststoffenwet. Het is onvermijdelijk dat daar ook jongvee bij zit dat uiteindelijk als vleesvee wordt opgefokt.
De heer Van Gerven had een reactie van mij tegoed op het amendement op stuk nr. 52. Daarbij gaat het om de broeikasgassen. Ik kan de toevoeging van broeikasgassen ondersteunen. Het stond inderdaad niet op die manier in de wet. De heer Van Gerven had daarin dus gelijk. Met de zware voorhang ben ik het nog steeds niet eens. Zolang hij die erin laat staan, moet ik dit amendement ontraden. Anders kan ik het oordeel aan de Kamer laten.
De heer Van Gerven (SP):
Wij passen het amendement aan zoals de staatssecretaris dat bepleit. Dan kan het oordeel Kamer zijn, zo begrijp ik. Dank.
Van Dam:
Door dit amendement wordt wel het hele artikel uit de wet geschrapt. Maar goed, het is aan de Kamer om te bepalen hoe zij daarmee omgaat.
De heer Van Gerven (SP):
Wij laten dit nog even door het ministerie bekijken, want de laatste opmerking brengt weer wat mist in het geheel.
Van Dam:
Nee. Dat gaat de griffie vanzelf oplossen als zij de stemmingslijst opmaakt, want de heer Van Gerven heeft twee amendementen ingediend die niet beide aangenomen kunnen worden. Met het ene amendement wordt namelijk een artikel geschrapt, terwijl daar met het andere amendement een voorwaarde aan wordt toegevoegd. Daar komt de heer Van Gerven vanzelf achter.
De heer Van Gerven (SP):
Wij gaan het bestuderen.
Van Dam:
De heer Van Gerven heeft mij verzocht het advies over het amendement op nr. 60 te heroverwegen. Nee. Ik had natuurlijk goed nagedacht over het advies dat ik daarover gaf. Het blijft ontraden.
Mevrouw Lodders vroeg nog naar de KringloopWijzer. In reactie op het amendement van de heer Geurts heb ik gezegd dat ik het gebruik daarvan zeer toejuich. Wij introduceren ook een stelsel van fosfaatrechten en niet van dierrechten, juist omdat wij die bedrijfsspecifieke sturing willen. Alleen, het instrument KringloopWijzer is nog niet klaar om de fosfaatrechten bedrijfsspecifiek te kunnen verantwoorden. Daarvoor moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan. De systematiek en de rekenregels moeten onafhankelijk en wetenschappelijk worden getoetst. De KringloopWijzer moet privaat worden geborgd en er moeten duidelijke criteria zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld of bedrijven de KringloopWijzer correct hebben ingevuld. Het wordt dan ook een instrument dat wij moeten kunnen gebruiken om te controleren of bedrijven inderdaad het juiste hebben gedaan. De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet toetst deze rekenregels onafhankelijk en wetenschappelijk. Ik verwacht het resultaat nog dit jaar. De zuivelketen werkt aan het privaat borgen van de KringloopWijzer en het opstellen van duidelijke criteria. Dat kost tijd. Ik kan op dit moment niet voorspellen of dat lukt voor 1 januari 2018, maar de inzet van iedereen is daar wel op gericht. Dit heb ik in feite ook in mijn reactie op het amendement van de heer Geurts gezegd.
Mevrouw Lodders (VVD):
Volgens mij heb ik dit al vaker gehoord van de staatssecretaris. Kunnen wij ergens voor 1 mei 2017 geïnformeerd worden over de stand van zaken? Dan ga ik er op dit moment niet verder op in.
Van Dam:
In een amendement van de heer Geurts staat volgens mij "binnen acht maanden", maar dat zeg ik uit mijn hoofd. Daarin zit al de plicht om tijdig, en volgens mij ook tussentijds, te informeren. Ik kijk naar de heer Geurts. Hij weet het waarschijnlijk beter.
Mevrouw Lodders (VVD):
Als daarin staat dat wij ook tussentijds worden geïnformeerd, vind ik het prima, maar anders zou ik graag voor 1 mei tussentijds vernemen wat de stand van zaken is.
Van Dam:
Het lijkt mij goed om de Kamer in het voorjaar te laten weten hoe het gaat.
Dan kom ik bij de ingediende moties. In de motie-Dijkgraaf/Graus op stuk nr. 69 wordt de regering verzocht de generieke korting voor bedrijven niet te verhogen, om de grondgebonden bedrijven te ontzien. Dit kan niet, want daarmee zou de totale hoeveelheid fosfaatrechten hoger zijn dan het plafond. Ik ontraad derhalve deze motie.
In de motie-Grashoff/Van Gerven op stuk nr. 70 wordt de regering verzocht opnieuw met alle relevante partijen in de agrarische sector in onderhandeling te treden. Dit gaat mij te ver. Ik heb toegezegd — dat herhaal ik graag — dat ik graag bereid ben om met de sectororganisaties, dus ook met ZuivelNL, te spreken naar aanleiding van dit debat en de conclusies van dit debat onder hun aandacht te brengen, zodat zij daar rekening mee kunnen houden bij de concrete invulling van de door hen voorgestelde maatregel. Ik heb dat toegezegd, dus ik zal dat sowieso gaan doen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik had verwacht dat de staatssecretaris deze motie ondersteuning van beleid zou vinden. Ik snap dat deze motie ietsje scherper is geformuleerd dan de staatssecretaris wellicht graag zou willen, maar hier is wel heel duidelijk sprake van het in overeenstemming brengen van twee trajecten, ten eerste het pakket en ten tweede de wet. Eventueel ben ik bereid — ik kijk nu even in de richting van de heer Van Gerven — om in het dictum van de motie het woord "onderhandeling" te veranderen in "gesprek", als de staatssecretaris een hekel heeft aan "onderhandeling". Ik hecht zeer aan deze motie, dus ik wil op dit punt een poging doen.
Van Dam:
Voor mij is nu net het lastige dat ik de motie enigszins overbodig vind. Ik heb de heer Grashoff gezegd wat ik ga doen. Ik ga in gesprek met ZuivelNL en zal daar de conclusies van dit debat onder de aandacht brengen. Het laatste hoeft eigenlijk niet, want een aantal vertegenwoordigers van ZuivelNL zit volgens mij nog steeds op de tribune. Zij volgen dit debat zeer nauwgezet en ik neem aan dat zij ook de stemmingen zeer nauwgezet zullen volgen. De verantwoordelijkheid voor het pakket ligt bij hen. Het is dus ook aan hen om intern te bespreken hoe zij de conclusies van dit debat willen vertalen naar het pakket. Dat is echt een zaak die zij zelf intern moeten bespreken en waarover zij zelf moeten beslissen. Ik ben bereid om het maatregelenpakket algemeen verbindend te verklaren, zodat iedereen in de sector eraan gebonden is. Ik kan het bespreken, maar ik ga er niet over onderhandelen. De vormgeving van het pakket ligt nadrukkelijk bij ZuivelNL zelf.
De heer Grashoff (GroenLinks):
We zullen het zien bij de stemmingen.
Van Dam:
in de motie-Grashoff/Ouwehand op stuk nr. 71 wordt de regering verzocht af te zien van het pleiten voor een verhoging of afschaffing van het nationaal fosfaatproductieplafond. Deze motie ontraad ik. Als wij via verplichte mestverwerking zeker stellen dat het mestoverschot buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht, is het niet logisch dat dit meetelt in een fosfaatplafond. In feite is dan zelfs een fosfaatplafond niet nodig. Daar wil ik zeker het gesprek over aangaan met de Europese Commissies.
In de motie-Ouwehand op stuk nr. 72 wordt de regering verzocht het alternatieve plan B van de duurzame melkveehouders te omarmen. Ik heb dat plan eerder vandaag overhandigd gekregen. Ik heb daar goed naar gekeken. Er zit wel een voorstel in voor krimp in 2017, maar geen voorstel dat uitvoerbaar is. Het gaat ook om een langetermijnvisie op de grondgebonden ontwikkeling van de melkveehouderij. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid om daarover verder te spreken, ook met de opstellers van het plan. Het moet echter duidelijk zijn dat hetgeen men in het plan voor 2017 voor ogen heeft, niet afdwingbaar is en daarmee ook geen zekere bijdrage levert aan de reductie van de fosfaatproductie in 2017. Dat is nu net waarvoor het pakket aan maatregelen nodig is. Ik ontraad derhalve de motie op stuk nr. 72.
In de motie-Ouwehand op stuk nr. 73 wordt de regering verzocht alle biologische bedrijven te beschouwen als grondgebonden bedrijven. Ik vind dat wij daar zuiver in moeten zijn. Grondgebonden bedrijven zijn grondgebonden bedrijven. Als je niet grondgebonden bent, maakt het uiteindelijk niet uit of je biologisch of niet-biologisch bent. Het gaat gewoon om de vraag of je meer mest produceert dan je op je land kwijt mag. Van de niet-grondgebonden biologische bedrijven zijn er weliswaar maar een paar, maar ze zijn toch echt niet grondgebonden. Ik ontraad dus de motie.
In haar motie op stuk nr. 74 verzoekt mevrouw Ouwehand de regering ook buiten Natura 2000-gebieden kwetsbare blijvende graslanden aan te wijzen. Daar is geen noodzaak toe. Alle natuur die kwetsbaar is en bescherming behoeft op basis van de Europese richtlijnen is aangewezen. Ik ontraad de motie dus.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb deze motie ingediend omdat de staatssecretaris geen antwoord kon geven op mijn vragen hierover. Het lijkt mij goed als hij die cijfers nog even geeft, zoals ik heb gevraagd in mijn termijn en in een interruptie. In 2013 zei de staatssecretaris: dat klopt; dit is een voorwaarde; we gaan monitoren. We zijn nu drie jaar verder. Hoe staat het met het behoud van die graslanden? Ik vind dat de staatssecretaris daar iets over moet kunnen zeggen voordat hij de motie ontraadt.
Van Dam:
Ik had in de vorige termijn al aan mevrouw Ouwehand gevraagd om heel specifiek haar vragen op papier te zetten en in te dienen als Kamervragen. Dan weet ik precies welke informatie zij zoekt en zal ik die vragen netjes beantwoorden. Dit is echt te specifieke informatie om nu even te geven.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kan mij wel voorstellen dat de staatssecretaris hierover een brief wil sturen, maar ik had verwacht dat hij mij dan zou vragen om de motie aan te houden omdat hij op dit moment te weinig informatie heeft. Dat hij zomaar zegt dat deze motie niet nodig is, lijkt mij niet helemaal juist. Ik houd de motie aan en de staatssecretaris informeert ons. Is dat wat?
Van Dam:
Ik blijf erbij dat het het handigst is als mevrouw Ouwehand gewoon Kamervragen indient. Ik weet niet waarom dat zo ingewikkeld is. Dat doet zij namelijk best vaak, zeker op mijn terrein. Dat kan hierover dus ook best, denk ik. Dan weet ik namelijk precies wat zij wil weten, zonder dat ik moet gissen op basis van het stenogram. Als mevrouw Ouwehand haar vragen formuleert, krijgt zij van mij de antwoorden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Op zich is dat goed, maar ik vind het toch wel een beetje gek. Het gebeurt vaker dat in een debat een vraag opkomt waarover het kabinet zegt: die informatie heb ik even niet paraat; ik kom er schriftelijk op terug.
Van Dam:
Zeker.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Maar blijkbaar is dat nu heel moeilijk. Ik zal het heel precies formuleren in een Kamervraag.
Van Dam:
Dat helpt. Dank.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor, haar motie (34532, 34295, nr. 74) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Van Dam:
In haar motie op stuk nr. 75 verzoekt mevrouw Ouwehand de regering om een actieagenda op te stellen. Er is een Convenant Weidegang. Daarmee stimuleren we verschillende maatregelen. Dat doe ik ook met de middelen die ik heb voor weidegang. Via Duurzame Zuivelketen werkt de sector zelf al aan beter dierenwelzijn. Ik zie op dit moment dus niet de noodzaak van een actieagenda. Ik ontraad de motie.
De motie-Geurts/Dijkgraaf op stuk nr.76 gaat over het omzetten van productierechten binnen een gemengd bedrijf. Ik wil geen speciale voorziening voor gemengde bedrijven. Ik heb eerder in het debat al gezegd dat daar risico's aan zitten. Bovendien staat in het wetsvoorstel nog steeds de mogelijkheid van een AMvB om rechten om te zetten. Ik ontraad dus ook deze motie.
De motie-Geurts/Van Gerven op stuk nr. 77 gaat over het koppelen van de fosfaatrechten aan de grondgebondenheid. Met de fosfaatrechten wordt gestuurd op fosfaatproductie. Met de wet inzake grondgebonden groei wordt gestuurd op de grondgebonden ontwikkeling. Melkveehouders moeten aan beide voldoen, maar ik vind dat een directe koppeling de uitvoering voor boeren erg complex maakt. Volgens mij is die ook niet nodig. Ik ontraad deze motie dus.
Ik kom bij de motie-Geurts c.s. op stuk nr. 78. Ik heb in het debat toegezegd — mevrouw Lodders refereerde daar al aan — dat ik de Kamer elk kwartaal zal informeren over zowel de voortgang van het pakket voor 2017 als de voortgang van de besprekingen met de Europese Commissie over het zesde actieprogramma en de derogatie. Dat lijkt mij een werkbare termijn. Een tweewekelijkse update is volgens mij voor niemand werkbaar, in elk geval voor mij niet. Bovendien krijgt de Kamer dan ook niet de informatie die zij wil; zij wil namelijk daadwerkelijk informatie over de voortgang. Ik ontraad deze motie dus, maar, nogmaals, ik ben graag bereid om de Kamer elk kwartaal te informeren. Dat zeg ik graag toe.
Dan kom ik tot de motie op stuk nr. 79, waarin de regering wordt verzocht het fiscaliseren van fosfaatrechten mogelijk te maken. Ik heb daarover eerder gezegd in reactie op een amendement van de heer Dijkgraaf dat hetzelfde beoogt, dat ik het oordeel daarover aan de Kamer laat, zolang er geen vaste einddatum in de wet wordt opgenomen. Op het moment dat de Kamer deze motie aanneemt, zal ik deze ook uitvoeren. Ik laat het oordeel aan de Kamer of zij dit wenselijk vindt.
De heer Graus (PVV):
Zou de staatssecretaris iets langzamer kunnen spreken? Want dan gaan we het record verbreken van de langste vergadering. Ik zou het erg mooi vinden als ik dat nog mocht meemaken. Doet u dus rustig aan, staatssecretaris.
Van Dam:
Ik wil dat graag vermijden. Ik ga snel naar de motie op stuk nr. 80 over de biologische certificering. Het gaat daarbij over voorzieningen voor bedrijven die tijdig verplichtingen zijn aangegaan voor het volledig verwerken van het mestoverschot. Ze hoeven niet over voldoende grond bij uitbreiding te beschikken. Biologische certificering gaat over de productiemethode en niet over de vraag of er tijdig financiële verplichtingen zijn aangegaan. Ik ontraad deze motie.
Dan kom ik tot de motie op stuk nr. 81. De Meststoffenwet staat niet toe dat veehouders hun eigen mest verwerken. En een mestverwerkende onderneming kan volgens de wet per definitie geen landbouwbedrijf zijn. Ik kan die motie niet uitvoeren, dus ik ontraad deze.
In de motie op stuk nr. 82 van de heer Van Gerven wordt de regering verzocht toekomstige maatregelen en wetsvoorstellen onafhankelijk te laten toetsen op de vraag of grondgebondenheid en weidegang dichterbij gebracht kunnen worden. Ik wil de grondgebonden ontwikkeling stimuleren, maar een onafhankelijke toetsing van maatregelen en regelgeving gaat te ver. Daarvoor hebben we het debat in deze Kamer. De Kamer toetst of de wetsvoorstellen en maatregelen de door de Kamer gewenste richting van de melkveehouderij dichterbij brengen. Ik ontraad ook deze motie.
Tot slot, de heer Geurts zegde uitgebreid dank, ook aan de ondersteuning. Ik zeg hem dat graag na. Ik wil de Kamer ook danken voor het feit dat het debat niet alleen nu kon worden gehouden, maar dat het ook kon worden afgerond, ondanks het wat opmerkelijke tijdstip. Ik zou nog dertien minuten kunnen volpraten, maar we gaan het record niet halen.
De voorzitter:
We kunnen een derde termijn houden.
Van Dam:
Ik wil hier wel zeggen dat het debat ook belangrijk is geweest. Heel veel melkveehouders zaten te wachten op duidelijkheid. Dit debat helpt hen aan meer duidelijkheid. Ik wil dus iedereen danken die dit mogelijk heeft gemaakt, onder wie mijn eigen medewerkers voor wie het niet de eerste keer was dit jaar dat het nachtwerk werd op dit onderwerp, maar ook de ondersteuning van de Kamer voor wie dit een bijzonder lange dag is geweest.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit debat. Het was inderdaad een marathonzitting. Ik dank de staatssecretaris en de Kamerleden, maar ik dank vooral ook de mensen op de publieke tribune die de hele nacht dit debat hebben gevolgd. Ik dank ook de mensen die het debat via een ander medium hebben gevolgd, alsook de ondersteunende ambtenaren en de bodes. Over beide wetsvoorstellen zullen we volgende week dinsdag stemmen. Dan zullen we ook stemmen over de ingediende amendementen en moties.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20162017-30-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.