6 Wet bankenbelasting

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Invoering van een bankenbelasting (Wet bankenbelasting) (33121).

(Zie vergadering van 17 april 2012.)

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Financiën voor zijn antwoord in eerste termijn. Ik vraag hem nu al om enig tempo te betrachten, want we lopen anderhalf uur achter. Daar kan de staatssecretaris niets aan doen, maar het is toch handig als hij er rekening mee houdt.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Vandaag spreken we over de bankenbelasting. Ik spreek mijn waardering uit in de richting van de Kamer, die de behandeling van dit wetsvoorstel zo voortvarend heeft opgepakt. Het is vlak voor de kerst ingediend en gisteren en vandaag wordt het al plenair behandeld. Dat is bijzonder snel. Het doet me ook deugd dat het wetsvoorstel op brede steun kan rekenen in de Kamer, en het verheugt me buitengewoon dat de heer Groot het wetsvoorstel zelfs heeft aangeprezen vanwege de elegante eenvoud ervan en de complementaire samenhang met andere maatregelen.

De voorzitter:

Het begint al goed! Mijnheer Groot.

De heer Groot (PvdA):

Voor dat compliment sta ik inderdaad. Het komt ook omdat de staatssecretaris in dit wetsvoorstel afstand neemt van zijn eerdere leerstuk dat er geen sprake mag zijn van fiscaal instrumentalisme. Dit wetsvoorstel voorziet daar juist wel in. Het is een heel gerichte belasting om de risico's die banken nemen, te doen verminderen. Dat is een voorbeeld van heel geslaagd fiscaal instrumentalisme en ik hoop dat de staatssecretaris die lijn voortzet.

Staatssecretaris Weekers:

De Kamer weet dat ik graag met de stofkam door fiscaal instrumentalisme heen ga. Dat heb ik bij het Belastingplan het afgelopen jaar ook gedaan, tot verdriet van de heer Groot. Daarbij is een aantal kleine belastingen afgeschaft. Ook over allerlei andere regelingen waarbij het nevendoel centraler lijkt te staan dan het hoofddoel, ben ik uitermate kritisch. Het kabinet vindt het echter belangrijk om de bankenbelasting in te voeren in samenhang met een aantal andere maatregelen, omdat we daarmee een compleet pakket krijgen dat beteugelt dat banken te veel risico nemen, en dat de banken tegelijkertijd mee laat betalen aan de schade die is veroorzaakt. Ik kom daar zo meteen uitgebreider op terug. Als ik dus zeg dat ik wars ben van fiscaal instrumentalisme, moet de Kamer dat niet al te absoluut nemen. Er zijn altijd instrumenten die buitengewoon zinvol zijn. We moeten alleen waken voor een overmaat aan fiscale instrumentjes. Ook moeten we niet denken dat de fiscaliteit een oplossing kan zijn voor elk vraagstuk dat op tafel ligt.

Eenvoud en robuustheid hebben voor het kabinet bij de vormgeving vooropgestaan. Ook mevrouw Neppérus noemde die eenvoud. Uiteraard is er gistermiddag en gisteravond door de Kamer nog een aantal vragen gesteld, maar dat is niet vreemd. Ik dank de leden daarvoor. Ik ben ervan overtuigd dat de gedachtewisseling van vandaag zal bijdragen aan een verdere verduidelijking. Voordat ik toekom aan de beantwoording van de vragen, ga ik kort in op de beweegredenen van het kabinet om tot dit voorstel te komen, ook om de heer Groot nog wat uitgebreider van een reactie op zijn interruptie te voorzien.

De bankenbelasting vindt haar aanleiding in de kredietcrisis. Tijdens die crisis bleek maar weer eens hoe vitaal de banken zijn voor het functioneren van de reële economie. Een goed functionerende bankensector is belangrijk. Dit kabinet onderschrijft dat, net als het vorige kabinet dat heeft onderschreven. Gebleken is dat het wegvallen van het vertrouwen in de bankensector directe gevolgen heeft voor de reële economie. Om die reden heeft de overheid in de recente jaren noodgedwongen geïnvesteerd in de stabiliteit van de hele bankensector. Hierbij teken ik wel aan dat veel instellingen de door hen ontvangen steun al geheel of gedeeltelijk hebben terugbetaald, en wel met rente. Dat laat onverlet dat wij vinden dat nu extra maatregelen noodzakelijk zijn. Om te voorkomen dat het vertrouwen in de bankensector in de toekomst wederom zware klappen te verwerken krijgt, zijn en worden er vele maatregelen genomen. Zo worden de kapitaalseisen verhoogd en krijgen systeemrelevante banken zelfs met een extra opslag te maken. Het depositogarantiestelsel zal voortaan ex ante gefinancierd worden. Er moet een premie worden betaald voor de verzekering die samenhangt met het depositogarantiestelsel in plaats van dat er achteraf, bij falen, met de pet wordt langsgegaan bij de nog overlevende instellingen, bij de gezonde instellingen dus. Bovendien ligt de door het kabinet voorgestelde interventiewet in de Eerste Kamer. Ten slotte heeft het kabinet de wijze van belonen in de financiële sector stevig aangepakt. Dat is het gevolg van maatregelen, zoals het Besluit beheerst beloningsbeleid, maar ook van zelfregulering, zoals de Code Banken. Ik kom straks nog uitvoerig terug op het beloningsbeleid. Mede naar aanleiding van een door de heer Van Vliet ingediende motie is het recent door de Kamer aangenomen bonusverbod bij staatssteun tot stand gekomen. In dit wetsvoorstel wordt bovendien een link gelegd met het beloningsbeleid.

Ondanks al die maatregelen kan echter nooit helemaal worden uitgesloten dat de overheid ooit nog eens moet bijspringen. Daarom wordt nu door middel van de bankenbelasting een bijdrage gevraagd van de bankensector, namelijk door de impliciete overheidsgarantie te beprijzen. Laat ik vooropstellen dat het kabinet niet lichtzinnig tot de beslissing is gekomen om een bankenbelasting voor te stellen en in te voeren. Hoe je dit ook bekijkt, een nieuwe belasting die uitsluitend op één sector is gericht, is een heel vergaande maatregel. Normaal gesproken is er bij belastingen veel druk om uitzonderingen te bedingen en de impact te verkleinen, maar in dit geval hebben zelfs enkele leden van de Kamer gevraagd of er niet wat meer kan. Kan de belasting niet verdrievoudigd worden? Kan er niet zelfs meer dan dat, bijvoorbeeld een verdrievoudiging van de opbrengst, een verlaging of afschaffing van de doelmatigheidsvrijstelling en een aanscherping van de link met het beloningsbeleid? Dit alles is reeds gevraagd voordat de belasting is ingevoerd, dus voordat de wet zijn kracht bewijst en wij de gevolgen ervan in de praktijk hebben kunnen waarnemen. Op alle onderdelen die aan de orde zijn gekomen, zal ik zo meteen uiteraard goed ingaan.

Ik zal in mijn eerste termijn ingaan op de door de leden gestelde vragen. In de tweede termijn zal ik ingaan op de amendementen, hoewel ik impliciet in mijn reactie natuurlijk wel een appreciatie geef van de strekking en geest van de amendementen. Ik zal de vragen bloksgewijs beantwoorden. Dat is volgens mij handig voor de orde. Ik zal zes blokjes behandelen. In het eerste blok behandel ik de kredietverlening en andere randvoorwaarden. Het tweede blok is de doelmatigheidsvrijstelling en een eventuele verhoging van de budgettaire opbrengst naar 1 mld., zoals door een deel van de Kamer is voorgesteld. Het derde blok betreft het beloningsbeleid. Het vierde blok gaat over de relatie met het buitenland, waaronder de relatie met de financiële transactiebelasting. In het vijfde blok komen de overheidsbanken aan bod, de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank. Het zesde blok is een restblokje, waarin ik ook zal ingaan op de omissie bpm en op de voorkoming van dubbele belasting.

De heer Omtzigt, mevrouw Neppérus en mevrouw Schouten hebben vragen gesteld over de kredietverlening. Ik ben daar in de nota naar aanleiding van het verslag al op ingegaan. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft een kwantitatieve inschatting gemaakt van het effect van de bankenbelasting op het uitstaande kredietvolume. DNB verwacht dat het uitstaande kredietvolume zal afnemen met ongeveer 0,5 promille, hetgeen neerkomt op ongeveer 0,5 mld., dus 500 mln. De schattingen zijn gebaseerd op historische gegevens van de vijf grootste Nederlandse banken die ongeveer 90% van de sector vertegenwoordigen. De impact van de bankenbelasting op de kredietverlening is uiteindelijk afhankelijk van de wijze waarop banken deze belasting zullen opvangen. Enig negatief effect op de kredietverlening is onvermijdelijk. De kans is echter groot dat dit effect betrekkelijk beperkt zal zijn. Zo kunnen banken ervoor kiezen om het eigen vermogen te herstellen door middel van lagere dividenduitkeringen. Daarnaast kunnen banken de kosten van een bankenbelasting deels afwentelen op hun klanten door duurdere kredietverlening of lagere depositorentes. Op de middellange termijn zal een bankenbelasting ook een drukkend effect hebben op de kosten van banken. Het is dan ook te verwachten dat de banken druk zullen voelen om te snijden in de kosten, bijvoorbeeld in de lonen, bonussen, kantoren en de inrichting daarvan. De berekening die ten grondslag ligt aan de stelling van VNO-NCW en MKB-Nederland dat de kredietverlening met 3 mld. zou kunnen afnemen door de bankenbelasting, is mij niet bekend. Ik kan mij echter wel een voorstelling maken van de redenering die zij gevolgd hebben. Ik heb de indruk dat zij van mening zijn dat de bankenbelasting volledig wordt afgewenteld op de kredietverlening.

Ik schets een hypothetische situatie. Stel dat een bank winst nodig heeft om volledig te voldoen aan de kapitaalvereisten, maar geen enkele mogelijkheid heeft om de kosten af te wentelen via een lagere dividenduitkering of winstuitkering aan aandeelhouders of werknemers en evenmin de mogelijkheid heeft om de kosten door te berekenen aan spaarders of consumenten. In dat geval zal de kredietverlening fors moeten krimpen om de kapitaalratio op peil te houden. Dan komt de bankenbelasting immers rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen. Om aan de kapitaaleis te voldoen, zal het verleende krediet met een veelvoud, tien tot vijftien keer, moeten krimpen om de kapitaalratio te handhaven.

Dat is echter een hypothetische situatie. In de meeste gevallen zijn er voor een bank verschillende mogelijkheden om de kosten af te wentelen. Bij de ene bank, met wat royalere buffers, zal dat wellicht wat gemakkelijker zijn dan bij de andere. De exacte verhouding tussen de verschillende wijzen van afwenteling verschilt van bank tot bank. Daarmee verschilt van bank tot bank wat de impact zal zijn op de kredietverlening. Een voorspelling over de exacte gevolgen is dan ook onmogelijk te geven en zal bovendien afhankelijk zijn van de algemene economische omstandigheden. Om die reden zal ik er in elk geval voor zorgen dat het verloop van de kredietverlening wordt gemonitord.

Mevrouw Schouten heeft hieraan specifiek de vraag gekoppeld wanneer ik ga ingrijpen als de kredietverlening mocht terugvallen. Ik kan daar nu niet op ingaan. Ik kan slechts zeggen dat vanaf de inwerkingtreding van de bankenbelasting zal worden bekeken wat het effect daarvan is op de kredietverlening. Er staat niet voor niets in het wetsvoorstel dat er een KB moet worden geslagen voor de beoogde invoeringsdatum, 1 oktober 2012. Deze moet dus ook door de ministerraad worden beoordeeld. Wij moeten namelijk voortdurend bekijken hoe de situatie op de financiële markten is. Zo zul je ook voortdurend oog moeten hebben voor de situatie in de reële economie en moet je in de gaten houden hoe het met de kredietverlening staat. Als de economie door een cumulatie van maatregelen behoorlijk zou worden geraakt, moet het kabinet daar passend op reageren. Wij houden de vinger dus aan de pols. Meer dan dat kan ik hierover nu niet zeggen.

De heer Omtzigt heeft vragen gesteld die samenhangen met risicobeheersing bij financiële instellingen. Hij wil weten of ik heb overwogen om op een andere manier te kijken naar het risico dat een belastingplichtige bank loopt. Risicobeheersing bij financiële instellingen gaat vanzelfsprekend verder dan bij de bankenbelasting gekozen financieringswijze. Zoals eerder al is gezegd, zet het kabinet zich hard in om een pakket aan maatregelen in te voeren dat ziet op de risico's die banken lopen: het ex-ante gefinancierde depositogarantiestelsel, de kapitaaleisen bij Basel III en de interventiewet. De bankenbelasting moet dan ook worden gezien als een onderdeel van dit pakket aan maatregelen, dat moet bijdragen aan de risicobeheersing. Als je de bankenbelasting niet zou invoeren, dan zou de wholesalefunding, dus de funding die niet door het dgs dan wel door Basel III wordt geraakt, op geen enkele wijze belast worden. De bankenbelasting doet dat en vult daarmee de leemte aan de passiefzijde op. Dan heb je een compleet pakket. Bovendien hebben wij in de bankenbelasting onderscheid willen maken tussen het kortlopend kapitaal dat is aangetrokken en het langer lopend kapitaal. Ik kom er zo meteen specifieker op terug naar aanleiding van een vraag van mevrouw Schouten.

De heer Koolmees heeft gevraagd naar de stapeling van maatregelen. Heeft de stapeling van die maatregelen niet een negatief effect op de kredietverlening? Ik verwijs naar de toezegging die de minister van Financiën tijdens de algemene financiële beschouwingen heeft gedaan aan de heer Harbers, financieel woordvoerder van de VVD, om die cumulatieve effecten zo goed mogelijk in beeld te brengen, zowel voor de bankbalans als voor de kredietverlening. De minister heeft aan de Nederlandsche Bank gevraagd om deze effecten te berekenen. Zodra de uitkomsten er zijn, worden ze uiteraard gedeeld met de Kamer. De minister heeft tijdens de financiële beschouwingen uitgesproken dat dit in de eerste helft van 2012 zou zijn. Ik heb zojuist al aangegeven dat vanaf de inwerkingtreding van de bankenbelasting ook zal worden gemonitord wat de effecten zijn op de kredietverlening. Ik teken hierbij overigens aan dat het uitermate lastig is om de diverse onderdelen straks geïsoleerd te beschouwen.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Koolmees namens de fractie van D66, die kort, flitsend en vragend zal zijn!

De heer Koolmees (D66):

Ik zal het proberen.

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging over de monitoring. Is het een totale monitoring van de effecten op de kredietverlening van alle gestapelde maatregelen? Wordt het één rapportage van het kabinet over de effecten op de kredietverlening en ook de veiligheid van het bankwezen door alle maatregelen, dus dgs, Basel III en de bankenbelasting? Of worden het aparte monitoringacties?

Staatssecretaris Weekers:

Nee, het wordt één monitoring. Ik heb zojuist aangegeven dat het heel lastig is om iets geïsoleerd te beschouwen. Wat de bankenbelasting betreft, heeft DNB vooraf een inschatting gemaakt. Maar ja, als straks diverse maatregelen allemaal op elkaar inwerken, kun je dat nooit geïsoleerd beschouwen.

De heer Koolmees (D66):

Wanneer komt de eerste monitor? De bankenbelasting gaat per 1 juli in. Is dat begin volgend jaar?

Staatssecretaris Weekers:

Dat moet ik uiteraard met de Nederlandsche Bank bespreken. Begin volgend jaar lijkt mij vrij logisch. De Nederlandsche Bank monitort en geeft ook cijfers van maand tot maand. Als er signalen zijn dat er iets aan de hand is wat totaal uit het lood lijkt te zijn geslagen, zullen wij daarop moeten reageren. Ik denk dat het zinvoller is om het bij die algemene toezegging te houden. Dagelijks wordt de vinger aan de pols gehouden. Als er aanleiding is om in te grijpen of iets te doen, zullen wij dat doen. Uiteraard zullen wij ook alles goed met de Kamer communiceren.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Braakhuis voor een interruptie namens GroenLinks, merk ik op dat er veel technische termen zijn in dit debat. Dat is wellicht niet te vermijden, maar er zijn ook mensen die meekijken en op de publieke tribune zitten. Als het even kan, noem dgs gewoon depositogarantiestelsel en DNB de Nederlandsche Bank.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Wij gaan ons best doen.

Ik heb hier een kleine vraag over. Wij kunnen blijkbaar monitoren wat wij willen, maar de staatssecretaris zegt eigenlijk: wij kunnen niet onderscheiden wat de bijdrage is van de aparte maatregelen aan de kredietverlening. Het enige wat wij uiteraard wel kunnen zien, is een trendbreuk bij de invoering van iets. Ik vraag de staatssecretaris of dat dan meteen wordt gemeld. Een trendbreuk legt als enige bloot wat de bijdrage is van een specifiek onderdeel van de monitoring.

Staatssecretaris Weekers:

De heer Braakhuis weet natuurlijk ook dat de versterking van de buffers die door Basel III zijn opgelegd, wordt ingefaseerd. Daar worden de eisen ook niet van de ene op de andere dag ineens enorm aangescherpt. Banken groeien in een verschillend pad naar die eisen toe. Er zijn banken die voldoen al aan de eisen, of ze voldoen er bijna aan, en er zijn banken die nog een hele inspanning hebben te plegen. Het voldoen aan de nieuwe kapitaaleisen is toch wel de allergrootste inspanning die de banken moeten plegen. Laat ik het zo zeggen: als wij zien dat er echt sprake is van een zorgelijke trendbreuk, dan zullen wij dat onmiddellijk met de Kamer delen.

De heer Van Vliet (PVV):

Gaat u het nog hebben over het doorberekenen van kosten aan klanten?

Staatssecretaris Weekers:

Daarover heb ik zojuist in zijn algemeenheid wat gezegd. Banken zullen de kosten natuurlijk gaan afwentelen. Zij zullen dat voor een deel doorberekenen aan de klanten, en je zult het deels terugzien in minder kredietverlening. De aandeelhouders zullen minder krijgen. Het gaat ten koste van de opbouw van de buffers, of van de snelheid van versterking van de buffers. Er zal in andere kosten moeten worden gesneden. Linksom of rechtsom, de bankenbelasting betekent een extra kostenpost voor banken, en die zal ergens moeten worden terugverdiend. De heer Omtzigt heeft gisteren gevraagd – misschien doelde de heer Van Vliet daarop – of ik bereid ben om in overleg met de banken tot afspraken te komen dat ze het niet zullen afwentelen op de spaarder. Dat is natuurlijk een onmogelijke opdracht. Je zegt immers dat je bezorgd bent over de kredietverlening, over de spaarder en de buffers, maar ja, het gaat overal pijn doen. Bij elke bank ligt die pijngrens op een ander onderdeel. Ik kan daarover geen algemene afspraken maken met de Nederlandse Vereniging van Banken. Hier zul je vertrouwen moeten hebben in de werking van de markt. Ik ga uit van het volgende. Wanneer een bank deze kosten teveel gaat afwentelen op bijvoorbeeld de spaarders, dan zullen zij gaan stemmen met hun voeten: zij zullen naar een andere bank gaan, waar die kosten niet worden doorberekend aan de spaarders. Een bank zal ook niet lichtvaardig overgaan tot het snijden in de kredietverlening, want daarmee verdienen ze hun geld, dat is hun corebusiness. Ik denk dat men via de maatvoering zal proberen om het op allerlei fronten wat op te vangen. Maar je kunt niet bij voorbaat één categorie gaan uitsluiten.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik kan me herinneren dat het lage btw-tarief voor kappers en schoenmakers werd ingevoerd. Dat geld hebben ze lekker in hun eigen zak gestoken, want de prijzen zijn nooit omlaag gegaan. Nu gaan we een bankenbelasting invoeren – dat vindt mijn fractie een goede zaak – maar wel cruciaal is de vraag in hoeverre dat wordt afgewenteld op de consument. Begrijp ik goed dat de staatssecretaris niet bereid is tot enige actie om die banken aan te zetten tot het minimaliseren van het doorberekenen van deze effecten aan hun consumenten?

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan moeilijk al die banken afgaan. Uiteindelijk moet je hierbij toch echt vertrouwen op de werking van de markt. Een bank snijdt zichzelf vreselijk in de vingers wanneer ze de consument laat bloeden voor de bankenbelasting. Een bank zal zich ook vreselijk in de vingers snijden als ze de kredietverlening afknijpt. Het zal op diverse fronten worden gezocht. Maar als ik ervoor zorg dat de banken geen enkele mogelijkheid meer hebben om zaken te verwerken, om bepaalde kosten op een bepaalde manier door te berekenen, dan loop je het risico dat banken niet meer aan eigen vermogen kunnen komen, omdat kapitaalverschaffers toch wel enig dividend willen zien. Daar zal dus een goede mix in moeten worden gevonden. De heer Van Vliet vindt dat ik hierover met de banken moet gaan praten. Hij zadelt me met een onmogelijke opdracht op. Wat ik natuurlijk wel wil doen, is aan de minister van Financiën vragen of in zijn regulier overleg met de banken de zorgen van de Kamer over de consument en de kredietverlening kunnen worden overgebracht.

De heer Van Vliet (PVV):

Het laatste klinkt al wat aantrekkelijker, want dit debat voeren we natuurlijk ook omdat banken een bepaalde rol in de maatschappij spelen, en behoorlijk tekort zijn geschoten tijdens de kredietcrisis. Mogen we alstublieft wel wat actie verwachten, om te voorkomen dat niet weer de consumenten ervoor opdraaien? Voor de banken is het business as usual, maar wij vinden dat we daarmee moeten stoppen.

De voorzitter:

Dit was uw vraag? Het is handiger om politieke conclusies in tweede termijn te trekken, in plaats van tijdens interrupties.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb goed gehoord dat de staatssecretaris bereid is om een voortgangsrapportage te sturen, waarin zal staan of dit leidt tot minder kredieten. Ik zou hem willen vragen om dan ook mee te nemen of dat leidt tot minder concurrentie op de spaarmarkt. Maar mogen wij nog even een bevestiging? Dit wetsvoorstel heft toch geen belasting over inleg die onder het depositogarantiestelsel valt? Dat zou toch betekenen dat er geen enkele reden is om het door te berekenen aan die spaarders die een relatief saaie spaarrekening hebben, aangezien er over dat bedrag geen belasting geheven wordt?

Staatssecretaris Weekers:

Zoals gezegd, het eigen vermogen wordt belast door Basel III. De depositospaarrekeningen worden straks door de ex ante belast door de premies die worden gevraagd in het kader van het depositogarantiestelsel. Het is echter de bank zelf die uiteindelijk kijkt op welke wijze men die versleutelt. Gaat men daarvoor elders in de organisatie bezuinigen, gaat men meer vragen voor bepaalde betaaldiensten, gaat men meer vragen voor andere bemiddelingsdiensten? Het is niet de taak van het kabinet of van de Kamer om de bank te verplichten om het op een bepaalde manier te doen. Maar als de heer Omtzigt vraagt of het logisch is om de bankenbelasting door te berekenen aan de spaarder, terwijl daar ook het depositogarantiestelsel al voor geldt, dan zeg ik: nee. Maar ik denk niet dat de bank zal zeggen: de kosten van het depositogarantiestelsel ga ik een-op-een doorberekenen aan de spaarder. Er zal naar een mix worden gezocht.

De heer Omtzigt (CDA):

Wanneer kunnen wij die voortgangsrapportage ontvangen, waarin zal staan of er rare dingen met de kredietverlening gebeuren? Begrijp ik het goed dat er in dit wetsvoorstel geen belasting geheven wordt – want dat is ook het idee van het amendement – over deposito's die onder het depositogarantiestelsel vallen, weinig belasting over het langetermijnkapitaal dat aangetrokken wordt omdat het minder risicovol is, meer belasting over kortetermijnkapitaal en extra belasting op het moment dat er bonussen betaald worden? Als er dus geen belasting op deposito's betaald wordt, betekent dat toch dat er geen reden is om via dit wetsvoorstel – over het dgs praten wij een andere keer – extra kosten in rekening te brengen of spaarrentes te verlagen voor mensen met een gewone spaarrekening?

Staatssecretaris Weekers:

Het is toch naïef om te veronderstellen dat banken niet naar alle mogelijkheden zouden kijken hoe ze bepaalde kosten kunnen versleutelen in hun organisatie. Ik heb zojuist aangegeven dat het mij verstandig lijkt om de rekening niet bij de spaarder neer te leggen als er ook nog een rekening komt in het kader van het depositogarantiestelsel. Het hangt er toch ook vanaf in welke segmenten een bank vooral actief is en waar een bank concurrerend op wil zijn? Er staan toch geen Chinese muren bij de bank tussen bijvoorbeeld datgene wat met spaarders wordt gedaan tot het maximum van het depositogarantiestelsel, en wat daarboven gebeurt? De bank zal dat toch integraal gaan benaderen? Die bank die extra spaarders aan wil trekken, die biedt gewoon een hoge rente, ongeacht de ex ante-financiering van het depositogarantiestelsel en ongeacht de bankenbelasting. Een bank die geen behoefte heeft of minder behoefte heeft aan spaargeld, zal een lage rente bieden. Dat zijn de wetten van de markt.

De heer Omtzigt (CDA):

Wanneer komt die voortgangsrapportage?

Staatssecretaris Weekers:

Ik zou willen zeggen: geen bericht is goed bericht. Ik heb zojuist aangegeven dat de Nederlandsche Bank een vinger aan de pols houdt als het gaat om de kredietverlening. Wat er in elk geval komt, is de brief die de minister van Financiën heeft toegezegd aan de Kamer, waarbij wordt gekeken wat de impact is van zowel het depositogarantiestelsel, de bankenbelasting als ook Basel III op de bankbalans en de kredietverlening. Ik hoop dat die brief voor de zomer bij de Kamer ligt. Verder houdt de Nederlandsche Bank vinger aan de pols als het gaat om kredietvolumes. De Kamer krijgt daar ook van tijd tot tijd inzicht in. Zodra we zorgelijke trendbreuken zien, zullen we onmiddellijk actie ondernemen en de Kamer daarbij betrekken.

De heer Bashir (SP):

Ook ik had de staatssecretaris gevraagd om met de banken afspraken te maken om ervoor te zorgen dat de bankenbelasting niet direct wordt doorberekend aan de klanten. Nu zegt de staatssecretaris dat hij de minister van Financiën zal vragen om de zorgen van de Kamer over te brengen aan de banken. Is dat niet veel te makkelijk? Is het niet veel te gemakkelijk om bij voorbaat al te zeggen dat er geen afspraken gemaakt kunnen worden? Volgens mij zijn die afspraken best te maken. De banken zijn verenigd in de Nederlandse Vereniging van Banken en het kabinet overlegt vaak met de banken. Ik zie het probleem dus niet. De staatssecretaris kan in elk geval proberen om tot afspraken te komen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb aangegeven dat de minister van tijd tot tijd met de banken om de tafel zit om een aantal zaken te bespreken en dat dit de geëigende plek is om de bij de Kamer levende zorgen te adresseren. Het lijkt me niet zinvol dat ik over het heel specifieke onderdeeltje "bankenbelasting" met de banken ga spreken. Banken worden ook met andere onderdelen geconfronteerd, bijvoorbeeld het depositogarantiestelsel, dat de banken uiteindelijk meer geld kost dan de bankenbelasting, en ook de kapitaaleisen van het Basel III-akkoord, met de plus die daar nog op zit voor de systeembanken. Dat kost de banken een veelvoud van de bankenbelasting. Alles zal op een of andere manier in het totale businessmodel en het totale verdienmodel van de banken moeten worden verdisconteerd. Dan kan ik daar toch niet één klein dingetje uitlichten, dat ook nog eens voor elke bank anders is? Ik vind het dus onzinnig om te proberen om hierover afspraken met de banken te maken.

De heer Bashir (SP):

Door bij voorbaat al te zeggen dat het onzinnig is of dat het niet zou leiden tot afspraken, zegt de staatssecretaris eigenlijk dat hij liever niets doet. Dat lijkt me niet op zijn plaats, want we willen een bankenbelasting die ervoor zorgt dat de banken minder risico's nemen. De staatssecretaris zegt daarnaast dat de consumenten altijd nog met de voeten kunnen stemmen. Dat is ook nog maar de vraag. Ik kan me herinneren dat een bankrekening vroeger gratis was, evenals het pasje. Op een gegeven moment werd alles duurder. Je moet nu voor je pasje en je bankrekening betalen. Vertel mij dan bij welke bank ik nog steeds gratis terechtkan, zoals vroeger. Dat is niet meer het geval. Dat betekent dus dat er ergens afspraken worden gemaakt tussen de banken. Volgens mij kun je dan ook als kabinet afspraken met die banken maken. Waarom is de staatssecretaris niet eens bereid om dat te proberen?

Staatssecretaris Weekers:

Als het goed is, maken de banken onderling geen afspraken, want prijsafspraken zijn verboden en de NMa ziet daarop toe. Verder heb ik inderdaad vertrouwen in de werking van de markt en heb ik vertrouwen in de consumenten, die zeer goed in staat zijn om met de voeten te stemmen. In Nederland kun je bij elke bank een bankrekening openen, als je tenminste als redelijk betrouwbaar bekendstaat. Het is ook geen enkel probleem om toegang tot banken te krijgen. Ik denk dus dat mensen heel goed in staat zijn om met de voeten te stemmen.

De voorzitter:

Meneer Bashir, een laatste en korte interruptie, want we zitten nog in blokje één van de zes.

De heer Bashir (SP):

Dit is nog mijn eerste interruptie, voorzitter. De staatssecretaris heeft er vertrouwen in. Ik heb er geen vertrouwen in. Dat wil ik wel geconcludeerd hebben, maar ik wijs erop dat het er op dit moment op lijkt dat er toch afspraken zijn. Als alle banken ineens tegelijkertijd de tarieven verhogen, is er volgens mij iets aan de hand; dan zijn er afspraken. Dan is het veel te simpel om bij voorbaat te zeggen dat er geen afspraken zijn. Laat de NMa daar dan een onderzoek naar doen. Ik weet echter ook wel dat dit een andere discussie is.

Staatssecretaris Weekers:

Precies, ik zou menen dat deze discussie thuishoort in een debat met de minister van Economische Zaken. Als er reële zorgen zijn over prijsafspraken, kan iedereen gaan klagen bij de NMa. Indien nodig kunnen Kamerleden ook de minister van Economische Zaken hier ter verantwoording roepen.

Mevrouw Schouten vroeg of ik kan garanderen dat goed risicomanagement niet leidt tot een hogere bankenbelasting. Ik stel voorop dat wij geen wonderen moeten verwachten van de bankenbelasting. Het belangrijkste doel van de bankenbelasting is het vragen van een bijdrage van de bankensector aan de schatkist door het beprijzen van de impliciete overheidsgarantie die de banken genieten. Dat is geen wondermiddel waarmee wij de banken tot goed gedrag en risicomanagement kunnen bewegen. Wel hebben wij geprobeerd om met deze bankenbelasting een bescheiden prikkel in te brengen die tot meer langlopende financiering loopt. Die prikkel is gebaseerd op recent onderzoek van onder anderen Perotti en Suarez waaruit blijkt dat met name kortlopende financiering in het recente verleden de verspreiding van liquiditeitsproblemen in de bankensector in de hand heeft gewerkt. Vandaar dat we hebben gezegd: als we in navolging van het Verenigd Koninkrijk een bankenbelasting invoeren, maken we een onderscheid tussen financiering korter dan een jaar en langer lopende financiering. Voor langer lopende financiering geldt het halve tarief.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat hij een bescheiden prikkel wil geven, maar de tarieven voor kort- en langlopende financiering zijn toch behoorlijk verschillend. Mijn conclusie is dat de staatssecretaris wel degelijk een behoorlijke prikkel probeert te geven. De Raad van State heeft het voorbeeld gegeven van een solide gefinancierde bank die mogelijkerwijs meer bankenbelasting zou moeten betalen, terwijl dat volgens mij niet de bedoeling is van het wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris op dit voorbeeld reageren?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb het voorbeeld van de Raad van State niet paraat. Staat u mij toe om daarop in tweede termijn te reageren.

De heer Koolmees vraagt waarom de bankenbelasting alle banken in Nederland raakt. Veel banken hebben geen staatssteun ontvangen en banken die deze steun wel hebben ontvangen, hebben forse rentes betaald, zo betoogt hij. De bankenbelasting geldt voor alle banken die in Nederland bevoegd zijn het bankbedrijf uit te oefenen. Daarmee wordt een gelijk speelveld geborgd. Er is niet alleen gekeken naar de aard van de activiteiten van een bank. Immers ook de in 2008 en 2009 verleende steun is niet verleend met het doel om één specifieke bank te helpen, maar om de financiële stabiliteit in haar totaliteit zeker te stellen. De ondernomen acties waren niet bedoeld om bankiers of individuele banken te redden, maar om het financiële stelsel en het betalingsverkeer overeind te houden. Zodoende heeft de hele bancaire sector profijt gehad van de door de Staat verleende steun. Wel hebben we in het wetsvoorstel een doelmatigheidsvrijstelling geïntroduceerd, waardoor de kleinste banken – deze vertegenwoordigen overigens een zeer klein deel van de markt – niet belast worden. Hierop kom ik straks nog terug.

De heer Koolmees wijst op een mogelijk averechts effect van een bankenbelasting, namelijk het ontstaan van een moral hazard. De bankenbelasting mag in geen geval worden gezien als een verzekeringspremie voor banken om zich te verzekeren tegen moeilijke tijden. Daarom heeft het kabinet welbewust niet gekozen voor een resolutiefonds; andere EU-landen hebben dat wel gedaan. Ik benadruk nogmaals dat de in het verleden gegeven steun niet tot doel had om specifieke financiële instellingen te redden, maar om het systeem als zodanig overeind te houden en daarmee erger te voorkomen. Als de financiële stabiliteit in het geding is, kan dat de hele economie ontwrichten, met verstrekkende gevolgen voor de samenleving als geheel. Zodoende leidt mijns inziens de bankenbelasting niet tot een moreel risico bij de banken. Een bank kan en mag er niet van uitgaan dat zij wordt gered. Dit hangt altijd af van de omstandigheden en van of de financiële stabiliteit in haar algemeenheid in het geding is.

De heer Koolmees en de heer Braakhuis hebben gevraagd wat de invloed van de bankenbelasting is op het aanhouden van buffers. Ik heb daarover al het nodige gezegd. Dat het afhankelijk is van de mix van afwenteling betekent dat het ene onderdeel meer geraakt wordt dan het andere en dat de consument, de kredietverlener of de aandeelhouder óf de buffer wordt geraakt. Banken zullen in elk geval moeten voldoen aan de Basel III-normen. Laat dat helder zijn. Daarmee gaan we niet marchanderen. Prudentie staat wat mij betreft voorop.

De heer Braakhuis en mevrouw Schouten hebben gezegd dat andere risico's dan lang- of kortlopende financiering niet worden meegenomen. Zij vroegen waarom dat niet gebeurt. Zij wezen met name op de derivaten. De bankenbelasting kan niet worden aangegrepen om talloze doelen tegelijkertijd te realiseren. Zoals in de Kamerbrief inzake de studie van het Centraal Planbureau over de financiële transactiebelasting is geëvalueerd, is het kabinet er geen voorstander van om mogelijke risico's bij HFT en derivaten tegen te gaan met een belasting. In lijn met de stellingname van de Autoriteit Financiële Markten is het kabinet van mening dat de risico's beter kunnen worden geadresseerd door middel van regulering dan door middel van een belasting. Ik zeg tegen mevrouw Schouten dat derivaten op de passivazijde van de balans uiteraard wel onder de bankenbelasting vallen, omdat de passivazijde van de balans daardoor wordt geraakt.

Ik kom bij mijn tweede blokje, namelijk de doelmatigheidsvrijstelling en een eventuele verhoging van de opbrengst tot 1 mld. die door sommige leden is bepleit. De heer Omtzigt heeft heel specifiek gevraagd hoe het kan dat de bankenbelasting een tiental belastingplichtigen kent. Er wordt geheven op basis van de commerciële jaarrekening, die publiek is. Op basis van de jaarrekening over 2010 wordt uitgegaan van acht banken die daadwerkelijk bankenbelasting moeten gaan betalen. Die acht worden in de nota naar aanleiding van het verslag omschreven als "omstreeks een tiental". In het kader van de geheimhouding kan ik uiteraard geen namen noemen, maar de Kamer kan natuurlijk zelf jaarstukken bekijken en zien wie eronder zou kunnen vallen. Er is een drietal banken dat rond de grens van 20 mld. zit. Het is natuurlijk de vraag of zij er op basis van de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 onder vallen. Zij zitten rond het grensbedrag.

Diverse partijen vroegen naar de hoogte van de doelmatigheidsvrijstelling en stelden voor deze te verlagen dan wel af te schaffen. De hoogte ervan is gekozen om verschillende redenen. Allereerst is er omwille van de eenvoud voor gekozen, maar belangrijker is nog het eerlijkheidsperspectief. Minstens zo belangrijk is het belang dat het kabinet hecht aan een gediversificeerd bankenlandschap. Het is geen geheim dat Nederland een van de meest geconcentreerde bankensectoren van de wereld kent. Ik heb zojuist al aangegeven dat maar een paar banken 90% van de markt bestrijken. De drie grootste banken hebben een gezamenlijk marktaandeel van ongeveer 80%. De trend van de afgelopen jaren is niet verdere diversificatie, maar eerder het tegendeel daarvan. In Nederland, maar ook in omringende landen, zie je de afgelopen jaren weinig toetreding van nieuwe spelers tot de bancaire markt. Sterker nog, sinds de financiële crisis zien we dat ook buitenlandse partijen die hier actief waren, zich terugtrekken naar hun thuismarkt. Af en toe zie je nog wel voorbeelden van overnames, maar die brengen dus een verdere concentratie met zich mee. Daarover hebben we in de financiële media laatst berichten kunnen vernemen. Ik denk dat de Kamer het met mij eens is dat het een positieve ontwikkeling is, als wij toch nog een enigszins divers bankenlandschap behouden in Nederland. Juist voor de consument is dat belangrijk, want dan kan hij stemmen met de voeten en wordt er aan innovatie gedaan. Naast grote, al dan niet beursgenoteerde, banken zijn er ook – dat vind ik erg belangrijk – kleinere en middelgrote banken die zich op het mkb of bepaalde niches richten. De beperkte hoeveelheid kleine spelers die wij hebben – ik denk bijvoorbeeld aan Triodos Bank of Binck Bank – moeten worden gekoesterd. Deze spelers hebben een belangrijk nadeel ten opzichte van de grote banken. In de eerste plaats worden de grootste banken in Nederland beschouwd als systeemrelevant. Zij zijn in de ogen van de markt "too big to fail". Dat betekent dat zij door de markten als veiliger worden beschouwd dan kleine banken, waardoor zij zich gemakkelijker en goedkoper kunnen financieren dan kleine banken. In aanvulling hierop hebben grote banken te maken met schaalvoordelen waar kleine banken geen profijt van hebben. De kleine banken in Nederland hebben geen enkele vorm van staatssteun ontvangen en hebben dus slechts indirect profijt gehad van de overheidssteun voor de bankensector. De leden zullen zich herinneren dat er een kleine bank failliet is gegaan, dus niet door de overheid overeind is gehouden. Die bank had een balanstotaal van ongeveer 8 mld., als ik mij niet vergis.

Er zijn dus wel degelijk goede inhoudelijke redenen om deze kleinere spelers buiten de reikwijdte van de bankenbelasting te laten vallen. Ik wijs bovendien op de nuttige functie die kleinere spelers vervullen op het terrein van concurrentie. Al vertegenwoordigen zij maar een klein marktaandeel, de prikkel die van hun aanwezigheid uitgaat naar de grote spelers is een gezonde. Het zijn bijvoorbeeld prikkels om de prijzen voor consumenten scherp te houden en het klantenbelang voorop te stellen. Ik geloof daarin als er andere spelers zijn die gemakkelijk diensten aanbieden, al dan niet via het internet. Het is uitermate belangrijk dat er dergelijke spelers zijn om de prijzen voor de consument laag te houden. Mensen kunnen dan stemmen met de voeten.

Idealiter zou Nederland meer van deze kleine spelers kennen. Toetreding tot de bancaire markt is geen gemakkelijke opgave, al helemaal niet in deze tijden. Dat zal de Kamer met mij eens zijn. Het is niet zo dat vanwege de doelmatigheidsvrijstelling van 20 mld. een belangrijk deel van de Nederlandse bancaire sector aan de bankenbelasting ontkomt. Zoals gezegd, vertegenwoordigen de drie grootste banken tezamen ongeveer 80% van de Nederlandse markt. Samen met een handjevol banken dat verder boven die doelmatigheidsvrijstelling uitkomt, kom je uit op een marktaandeel van meer dan 90%.

De doelmatigheidsvrijstelling van 20 mld. heeft een bijkomend voordeel waar ik waarde aan hecht. Deze zorgt namelijk voor een zo laag mogelijke uitvoeringslast voor de Belastingdienst en zo een laag mogelijke administratieve last voor de banken. De perceptiekosten van deze belasting zoals die nu is vormgegeven, zijn uitermate laag. Ik denk dat het de belasting is met de laagte perceptiekosten. Als je de doelmatigheidsgrens fors zou verlagen en daarmee meer belastingplichtigen erin zou betrekken, zou de budgettaire opbrengst niet veel toenemen. De uitvoeringslasten zouden echter wel enorm toenemen, nog afgezien van de administratieve last die je legt op al die banken die er nu niet onder vallen.

Ik zal een paar getallen noemen. Stel dat wij de vrijstellingsgrens zouden laten vervallen. Dan zou je, nog afgezien van het voorkomen van dubbele belasting, maximaal 70 mln. extra ophalen. Van dat bedrag wordt zeker 25 mln. door de nu al betalende banken opgebracht. Er zou dus maximaal 45 mln. bij komen. De administratieve last neemt toe van 0,5 mln. naar ruim 4 mln., dus met 800%. De uitvoeringslast neemt, zoals gezegd, zeer navenant toe. Ik zou daar een berekening van moeten laten maken door de Belastingdienst, maar het hoeft geen betoog dat het uitermate complex gaat worden. Nu betreft het vooral banken met een geconsolideerde jaarrekening. Je gaat dus af op de jaarstukken. Dat is vrij eenvoudig uit te voeren. Dat kan vooral handmatig. Als je ook kleintjes en heel kleine in Nederland opererende onderdelen van buitenlandse banken uit zou moeten filteren, levert dat heel veel gedoe op.

Om de netto-opbrengst van nieuwe spelers iets meer dan 10% te laten stijgen, worden dus tien keer zoveel banken in de belasting getrokken. De administratieve lasten stijgen met 800% en de uitvoeringslast zal navenant toenemen. Als ik dat allemaal bekijk, is mijn afweging de volgende. Het belangrijkste argument heb ik als eerste genoemd, het belang van de kleine banken. De grote banken zitten ook niet in een concurrentienadeel vanwege de bankenbelasting, want zij genieten eveneens die vrijstelling over de eerst 20 mld. Ik zou dus zeggen: houd het op de 20 mld. Dat komt nagenoeg overeen met de Britse situatie, waarnaar wij hebben gekeken. Daarin staat het op £20 mld. In euro's is dat zelfs nog iets meer. Ik denk dat dit evenwichtig is. Wij kunnen met elkaar natuurlijk discussiëren over de vraag of het 1 mld. of 2 mld. meer of minder mag zijn. Het is echter de vraag of daar de essentie ligt.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Het begin van het betoog van de staatssecretaris was zo mellow dat ik er helemaal ontroerd door ben. Natuurlijk ben ik het gedeeltelijk wel met hem eens. Natuurlijk wil ook ik een oligopolie op deze markt eigenlijk voorkomen. Maar begin nou niet over die kleine banken die wij zo moeten koesteren. Toen de spaaroorlog uitbrak als gevolg van het steunen van de systeembanken, heeft het kabinet ook niet thuis gegeven om ervoor te zorgen dat de concurrentie veilig bleef en dat de kleine banken konden overleven, terwijl die er ontzettend veel last van hadden. Dat argument vervalt dus voor mij. Bovendien is dit toch het kabinet van de vrijemarktwerking en het level playing field, althans, dat dacht ik altijd. Waarom zou dit dan opeens door dit kabinet verstoord worden met een soort prijsingreep? Ik heb daar geen begrip voor. Ofwel zeg je: oké, ik pak de systeembanken. Dat kan ik volgen. Ofwel zeg je: ik pak ze allemaal. Iets wat zo arbitrair is, en wat volgens mij eigenlijk van veel andere factoren afhankelijk is dan van het werkelijk koesteren van de kleine banken, wil ik dan echter niet horen. Er ligt ergens een optimum als het gaat om de administratievelastendruk versus de opbrengst. GroenLinks vindt in ieder geval dat zo veel mogelijk banken dienen te worden betrokken in deze bankenbelasting. Ik wil dan gewoon van de staatssecretaris weten, zoals ik hem ook heb gevraagd: waar ligt het optimum wat betreft de kosten versus de opbrengsten? Het argument rond het koesteren van de kleine banken kan de staatssecretaris, met alle respect, niet staande houden.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris. Daarbij stel ik voor dat "level playing field" wordt vervangen door "gelijk speelveld".

Staatssecretaris Weekers:

In mijn benadering van de kleine banken heb ik juist aangegeven dat het level playing field wordt verstoord vanwege de schaalgrootte van de grote banken. Ik bedoel het "gelijk speelveld", voorzitter. Sinds uw aantreden in de Kamer, hebt u er altijd een punt van gemaakt dat hier goed Nederlands wordt gesproken. Het is goed dat u de leden van het kabinet daar ook aan houdt.

Ik heb aangegeven dat met deze doelmatigheidsdrempel juist een gelijker speelveld ontstaat vanwege bepaalde schaalnadelen die kleine banken hebben. De heer Braakhuis is daardoor nog niet overtuigd. Hij vraagt wat dan het optimum is. In mijn beleving is het optimum van de doelmatigheidsdrempel 20 mld. Een paar banken zijn nu net grensgevallen. De vraag is of je die er ook bij wilt betrekken. Ik zou ermee kunnen leven als wordt gezegd: wij zetten de doelmatigheidsdrempel op 15 mld. Wat mij betreft is dat bespreekbaar. Gaan wij daar echter onder zitten, dan halen wij echt heel wat ellende in de uitvoering naar ons toe. Dat moeten wij echt niet willen. Het levert vervolgens niets op, maar het zorgt wel voor enorm veel gedoe. Daar zou ik dus niet voor zijn.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Puur op basis van kosten ligt er dus een soort kruispunt, een soort optimum, rond de 15 mld., zo hoor ik de staatssecretaris zeggen. Kan de staatssecretaris dan ook bevestigen dat het argument om te bepalen welke banken wel en welke banken niet, volledig arbitrair is? Het zijn of systeembanken of niet. Maar waarom opeens een Friesland Bank wel en bijvoorbeeld een Theodoor Gilissen niet? Dat zie ik gewoon niet en dat moet de staatssecretaris mij echt uitleggen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan geen onderscheid maken tussen banken die wel en banken die geen systeembank zijn. We maken namelijk geen resolutiefonds. Het is dus een impliciete garantie van de overheid, geen expliciete. Bij een expliciete garantie hadden we voor een heel andere benadering moeten kiezen. Daarom hebben we een doelmatigheidsvrijstelling. Wat mij betreft ligt het optimum niet op 15 mld., maar op 20 mld. Dat heb ik al nadrukkelijk aangegeven en ik hecht eraan om dit nogmaals te benadrukken. Als de meerderheid van de Kamer die drempel per se omlaag wil brengen, verzoek ik de Kamer dringend om de drempel niet onder de 15 mld. te brengen, omdat je daarmee de uitvoering enorm in de problemen brengt.

De voorzitter:

Stelt u uw vraag in tweede termijn, mijnheer Braakhuis?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik mag toch een afsluitende vraag stellen?

De voorzitter:

Als we iedereen een interruptie geven in drie vragen, komen we er niet uit.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dit is een belangrijk blok, want het gaat over de amendementen die voorliggen.

De voorzitter:

Gaat uw gang, maar houd het kort.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik stel vast dat de staatssecretaris geen antwoord geeft op de vraag waarom de grens mede afhankelijk gesteld zou moeten worden van de omvang van de banken. Ik heb de staatssecretaris gevraagd waarom we geen grens trekken bij systeembanken. Dan zijn we klaar. Waarom houden we de kleine banken erbuiten? Dit kabinet gaf ook niet thuis toen het in de oligopolide postmarkt rommelde, noch in andere markten. Waarom hier wel? Ik kan daar geen soep van koken. Ik doe het even met de uitspraak van de staatssecretaris dat het optimum bij 20 mld. ligt.

Staatssecretaris Weekers:

Het lijkt mij dat de postmarkt vandaag buiten de orde is. De spaarrentes die een aantal banken een aantal jaren geleden hadden, is volgens mij ook buiten de orde. Ik stel daarom voor dat ik verderga met mijn betoog.

De voorzitter:

Dat kan pas nadat mevrouw Neppérus van de VVD-fractie geïnterrumpeerd heeft. Zij stond al een tijdje bij de interruptiemicrofoon.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris met een doelmatigheidsschets wil werken. Het bedrag van 20 mld. is wel stevig. Kan de staatssecretaris eens aangeven wat al die extra lasten inhouden, vooral ook voor de Belastingdienst? Het gaat hierbij om zeer geautomatiseerde bedrijven. Wat houdt het extra werk voor de Belastingdienst dan in?

Staatssecretaris Weekers:

Deze belasting is gebaseerd op de geconsolideerde jaarrekening van de bank. Bij kleinere branches van bijvoorbeeld buitenlandse banken kun je niet uitgaan van hun geconsolideerde jaarrekening. Je zult het Nederlandse deel en alles wat daaronder hangt moeten uitfilteren. Tegelijkertijd heb je ermee te maken dat dit banken zijn die ook in eigen land waarschijnlijk onderhevig zijn aan een bankenbelasting. Je hebt dan ongelooflijk veel werk te doen in de uitvoering, terwijl je aan het eind van de rit toch vrijstelling moet geven, in het kader van het voorkomen van dubbele belasting. Door de manier waarop we doelmatigheidsgrenzen nu hebben vastgesteld is het vrij eenvoudig uit te voeren. Het kan gewoon handwerk zijn. Je hebt er geen zware, geautomatiseerde apparatuur voor nodig. Het kan snel worden opgelegd.

Er is niet alleen sprake van complexiteit. Als je meer belastingplichtigen binnentrekt, levert dit veel meer werk op, of je er nu 10 of 80 hebt. Het kan zijn dat je er rond de 10 hebt en je alleen vrij eenvoudige documenten hoeft te beoordelen. Je kunt er nog 70 andere bij krijgen, waarbij je niet kunt afgaan op standaarddocumentatie. Of uit de Vpb-aangifte moeten nog allerlei extra-comptabele berekeningen worden gemaakt. Dat maakt het natuurlijk uitermate lastig voor de uitvoering. Dan spreek je niet meer van een heel eenvoudig en met weinig kosten te innen bankenbelasting.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Er zijn belastingen met meer belastingplichtigen, denk ik. Ik kan mij het probleem van dubbele heffingen bij buitenlandse belastingplichtigen wel voorstellen. Maar wat geven kleinere Nederlandse instellingen voor extra werk? Ik wil dit graag weten, opdat ik mij een beter beeld kan vormen.

Staatssecretaris Weekers:

Als kleinere Nederlandse instellingen een commerciële jaarrekening hebben, kan deze net zo goed en net zo makkelijk worden beschouwd als de geconsolideerde jaarrekening van de grote Nederlandse instelling. Dan heb je gewoon meer partijen, meer belastingplichtigen, die je moet behandelen, wat om die reden extra tijd kost. Ik kan echter geen onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse activiteiten hier. Dat onderscheid wil ik ook niet maken. Als je de kleinere Nederlandse partijen er ook in wilt betrekken, zul je de kleinere operaties van buitenlandse partijen hier bij de heffing moeten betrekken. Dat maakt het uitermate gecompliceerd.

De heer Van Vliet (PVV):

Dit is inderdaad een belangrijk punt. Ik heb enige vragen hierover. Ten eerste. De staatssecretaris sprak over de diversificatie van het Nederlandse bankenlandschap, die in het geding komt als we de doelmatigheidsvrijstelling verlagen dan wel schrappen conform mijn voorstel. Volgens het kabinet brengt het schrappen van de doelmatigheidsvrijstelling 70 mln. op, waarvan 45 mln. voor de kleinere banken. Gaat die 45 mln. er echt toe leiden dat kleine banken in Nederland niet meer kunnen opereren of dat Nederland niet langer aantrekkelijk is voor nieuwkomers? Het gaat over 0,022% kortlopend en 0,011% voor de langlopende schulden. Ik vraag mij echt af of die 45 mln. de crux is en of we kunnen zeggen dat de diversificatie van het bankenlandschap daardoor wordt geschaad.

De voorzitter:

Dat was uw eerste vraag.

De heer Van Vliet (PVV):

Het eerste onderdeel van mijn interruptie op dit zeer belangrijke punt.

Staatssecretaris Weekers:

De bankenbelasting leidt tot kosten die niet in aftrek mogen worden gebracht op de winst voor de vennootschapsbelasting. Het betekent dus een extra toetredingsdrempel. Er liggen toch al tal van toetredingsdrempels voor financiële instellingen, omdat zij de markt nog onvoldoende kennen, bijvoorbeeld het werken met bankvergunningen, en kosten moeten maken om die te leren kennen, Er liggen dus al bepaalde drempels. Laten we voor de toetreding er niet nog een drempel bij leggen. Op het moment dat deze banken zich ontwikkelen en groot worden, gaan zij ook bijdragen. Nogmaals, alle banken die straks de bankenbelasting betalen, genieten ook van de vrijstelling. Zij betalen ook niet over de eerste 20 mld.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik ben niet overtuigd, want ik denk niet dat Van Lanschot Bankiers of Staalbankiers failliet gaan als zij die paar miljoen moeten ophoesten.

Ik ga naar het tweede deel van mijn zeer belangrijke interruptie op dit zeer belangrijke punt. Dit betreft de uitvoeringslasten. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op naar ik meen 86 instellingen in Nederland. Zij betalen allemaal vennootschapsbelasting in Nederland, zij zijn allemaal Vpb-plichtig. Stel dat we mijn voorstel uit de eerste termijn volgen en die bankenbelasting onderbrengen bij de Vpb, die ook gebaseerd is op een balans en een balansvergelijking die de bank moet inleveren. Waar is dan die gigantische verhoging van de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst, die het voor de Belastingdienst zoveel moeilijker maakt als die 80 tot 90 banken aangifte moeten gaan doen, al of niet via de vennootschapsbelasting? Ik sluit mij op dit punt aan bij de vraag van mevrouw Neppérus. Ik krijg graag een nadere toelichting van de staatssecretaris op dit punt.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kom aan het einde van mijn betoog, in mijn laatste blokje, graag terug op dat alternatief van de heer Van Vliet. Het is niet eenvoudig om het via die route onder te brengen. Als we hadden gedacht dat het een eenvoudiger route zou zijn, hadden we die wel genomen. Maar nogmaals, ik ga daar straks uitvoeriger op in.

De voorzitter:

Kunt u ermee leven als dit straks aan de orde komt, mijnheer Van Vliet?

De heer Van Vliet (PVV):

Jawel, voorzitter.

De voorzitter:

U hebt ook nog een derde punt.

De heer Van Vliet (PVV):

Dank u wel voorzitter. Ik wacht dus nog even voor het antwoord op mijn punt over de Vpb.

Ten derde. Ik zal kort zijn voorzitter, u bent van mij niet anders gewend. We hebben het net gehad over de diversificatie. Kan de staatssecretaris duidelijk maken in een staffel hoe de uitvoeringslasten straks lopen als we 15 mld., of misschien 10 mld. of 8 mld. zouden willen voorstellen in een van de amendementen voor een verlaging van de doelmatigheidsvrijstelling? Dat zou ons misschien helpen bij het verkrijgen van voortschrijdend inzicht.

Staatssecretaris Weekers:

Dan moet de heer Van Vliet mij even helpen. Wat bedoelt hij met een staffel?

De voorzitter:

U hebt net gezegd dat het optimum bij 15 mld. ligt en hij wil weten wat er gebeurt als je 12 mld. of 8 mld. aanhoudt.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb net gezegd dat het optimum bij 20 mld. ligt en dat ik met 15 mld. nog kan leven. Ik zie echt fors meer nadelen dan voordelen als we die grens verder laten zakken. Ik heb zojuist al uiteengezet waarom.

De heer Groot (PvdA):

Ik heb ook naar de staffel gevraagd. Het is inderdaad zo dat je op inningskosten van 10% komt als je de doelmatigheidsvrijstelling afschaft. Dat is heel veel. Je houdt dan 45 mld. over en je hebt 4 mld. uitvoeringskosten. Dat is naar verhouding heel hoog. Dat hebt u net gezegd.

Staatssecretaris Weekers:

Nee, dat heb ik zo niet gezegd.

De heer Groot (PvdA):

Oké, maar laat mij even het punt afmaken. Hoe zou die afweging vallen bij een doelmatigheidsvrijstelling van 10 mld. en 5 mld.? Dan weten we een beetje hoe de verhoudingen liggen.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zal daar in tweede termijn specifieker op ingaan. Ik heb niet van elk getal dat nu wordt genoemd alle cijfers paraat van wat er onder valt en wat het exact betekent voor de uitvoeringslasten van de Belastingdienst. Wat ik wil aangeven, is het volgende. Als je de vrijstellingsgrens fors laat zakken, trek je veel instellingen in de belastingheffing. Dan moet je exercities doorlopen die niet eenvoudig zijn. Die exercities zijn wel eenvoudig bij de grens die we nu trekken, omdat we daarbij uitgaan van de geconsolideerde jaarrekening. Er zijn mogelijk enkele banken waarbij je de spade nog een slag dieper moet zetten. Ga je de grens verlagen, dan kost dat echt onevenredig veel meer tijd en energie.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris op de tweede vraag van de heer Van Vliet terugkomt in zijn laatste blokje, dat hij op de laatste vraag van de heer Van Vliet en de vraag van de heer Groot terugkomt in tweede termijn, en dat hij zijn betoog vervolgt.

Staatssecretaris Weekers:

Dat lijkt mij prima, voorzitter.

De heer Braakhuis heeft een vraag gesteld over de opbrengst van 300 mln. Hij heeft gevraagd of die taakstellend is, bedoeld om de derving van overdrachtsbelasting rond te krijgen, of dat er meer visie achter zit. Waarom is de opbrengst niet hoger? Hij heeft in elk geval aangegeven dat zijn fractie positief staat tegenover een bankenbelasting. Dat verheugt mij zeer! Ik herken mij niet in zijn kwalificatie dat visie ontbreekt. We zijn het namelijk met elkaar eens dat de bankenbelasting beoogt een bijdrage van de banken te leveren aan de impliciete overheidsgarantie die zij hebben gekregen en zullen krijgen.

Ik wil de heer Braakhuis daarbij andermaal in herinnering roepen dat de bankenbelasting conceptueel zo is ingepast dat de heffing aangrijpt bij onderdelen van de balans die niet door andere maatregelen worden geraakt. Hiermee is de hele passiefzijde van de balans gedekt. Door de bankenbelasting worden de ongedekte schulden geraakt; stapeling wordt voorkomen. Als je niets doet, krijg je juist een prikkel voor meer ongedekte schuld. De bankenbelasting voorkomt dat. Het zou namelijk wel eens aantrekkelijk kunnen zijn om ongedekte schuld aan te trekken in plaats van bijvoorbeeld extra spaargeld.

Daarnaast wordt beoogd, zij het als nevendoelstelling, een bijdrage te leveren aan het verlagen van het risicoprofiel door de introductie van het gedifferentieerd tarief; kortlopend, langlopend. Als ik dit alles zo bekijk, denk ik dat er een integrale visie achter zit over hoe je met de risico's van banken omgaat. Je moet van de bankenbelasting geen wonderen verwachten, maar ze levert een bijdrage.

Dan het geld, de 300 mln. als dekking. Dat dit geld als dekking benodigd was, dat het als ondergrens heeft gewerkt, kan ik erkennen. Vorig jaar is dat ingeboekt. Het heeft ook in alle Prinsjesdagstukken gestaan dat de dekking voor de verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen voor 300 mln. uit een nog in te voeren bankenbelasting zou komen. In de Prinsjesdagstukken heeft ook gestaan wat mijn taakstelling is om uiteindelijk met de bankenbelasting binnen te halen. De Kamer heeft daar toen niet op geamendeerd. Zij heeft ook geen moties aangenomen om het te veranderen. Het heeft in alle stukken gestaan. Het was dus mijn opdracht om de bankenbelasting te ontwerpen – dat heb ik ook gedaan – en om die 300 mln. te realiseren. En daarbij heb ik me ervan vergewist of het kon zonder grote gevaren voor de kredietverlening. Vandaar dat ik met dit voorstel ben gekomen.

Daarmee heb ik ook de vraag behandeld van de heer Koolmees: het is inderdaad een structurele belasting en geen belasting die maar één jaar geldt. De dekking voor de verlaging van de overdrachtsbelasting was slechts eenmalig ingeboekt.

De voorzitter:

Ik zie allemaal mensen bij de interruptiemicrofoon staan.

Staatssecretaris Weekers:

Dit was overigens het laatste punt van mijn blokje, voorzitter.

De voorzitter:

Je zou kunnen zeggen dat dit een vorm van uitlokking was van de staatssecretaris, waar misschien in tweede termijn op gereageerd kan worden. Of wilt u het echt per interruptie?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ja, ik moet het wel kwijt.

De voorzitter:

U moet het kwijt.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik ben blij dat de staatssecretaris toegeeft dat dit eigenlijk gewoon een maatregel is om de verlaging van de overdrachtsbelasting te betalen, die is aangekondigd vlak voor het zomerreces, in de laatste week, waardoor de Kamer nagenoeg buitenspel stond. De staatssecretaris moet er dus niet mee aankomen dat wij geen moties hebben ingediend. We hadden daartoe de kans niet, want het was heel handig gepland van het kabinet. Dat herinner ik me nog heel goed. We moeten dus nu amenderen. De staatssecretaris heeft allemaal nobele ideeën over de rol van de bankenbelasting, wetende dat de Nederlandsche Bank al heeft gezegd dat die op de kredietverlening een invloed van 0,05% heeft. Dan heeft een verdubbeling, of in elk geval een verhoging, van die belasting dus nog steeds een te verwaarlozen invloed op de kredietverlening, terwijl het effect natuurlijk wel groter wordt. Dus blijft mijn vraag staan: waarom maar 300 mln.?

Staatssecretaris Weekers:

Dat heb ik zojuist verteld. In de Prinsjesdagstukken heeft het kabinet aangegeven wat de financiële plannen zijn voor 2012. Daar staat een prachtige budgettaire tabel in van alle uitgaven die het kabinet plant. Er staat ook een budgettaire tabel in van alle inkomsten. Een van die inkomsten betrof de bankenbelasting, waarvoor 300 mln. was ingeboekt. Het is dus helemaal niet zo dat de heer Braakhuis geen gelegenheid heeft gekregen om zich daarover uit te laten. We hebben financiële beschouwingen gehad en we hebben de behandeling van het Belastingplan gehad. We hebben hier vaker over gesproken. Toen zijn de financiële kaders voor 2012 vastgesteld, en dat is de opdracht die ik heb meegekregen.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik laat het in die zin voor wat het is, dat de staatssecretaris mij toch geen antwoord geeft. Ja, het was zijn opdracht, maar in de memorie van toelichting worden allerlei mooie motieven genoemd voor het invoeren van deze wet. Daar staat toevallig niet bij: we hebben het nu eenmaal vlak voor de zomer zo afgesproken. Wel worden de effecten op het financiële systeem genoemd. Ik wil dus gewoon van de staatssecretaris weten: waarom niet een miljard gekozen? Daarmee vergroot je toch het effect van al die nobele motieven die in de memorie staan?

Staatssecretaris Weekers:

Nu maakt de heer Braakhuis het helemaal mooi. Hij doet voorkomen alsof er vorig jaar voor de zomer even geld gevonden moest worden voor de overdrachtsbelasting, en het kabinet toen ineens bedacht heeft dat er dan maar een bankenbelasting moest worden ingevoerd die 300 mln. moest opleveren. Ik breng de heer Braakhuis in herinnering dat er al sinds 2009 door de Kamer wordt aangedrongen op een bankenbelasting. Sommige sprekers hebben gisteren nog gevraagd waarom het zo lang heeft moeten duren. Intussen heeft ook de commissie-De Wit bepaalde aanbevelingen gedaan. De toenmalige minister van Financiën heeft in het voorjaar van 2010 gezegd dat het kabinet niet tegen een bankenbelasting was, maar dat zo'n belasting wel aan bepaalde voorwaarden moest voldoen. Nederland moest niet de enige in Europa zijn en er moest een level playing field zijn. Er waren nog wat andere voorwaarden. Vervolgens is er ook in Europa vaker over gesproken. Het kabinet heeft dus op een zeker moment besloten dat er een bankenbelasting moest komen. Dat de opbrengst daarvan voor één jaar eenmalig is ingeboekt voor de overdrachtsbelasting is verder prima.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik was even aan het luisteren, want ik vermaakte mij met de oppositie die sinds die brief van de regering een paar honderd moties heeft ingediend. Dat zij niet in staat geweest zou zijn om er nog een meer in te dienen ...

De voorzitter:

Ik word een beetje strenger, want ik kijk naar de klok. Dat moet u mij niet kwalijk nemen, maar anders komen wij niet uit met de tijd. Wat is uw vraag, mijnheer Omtzigt?

De heer Omtzigt (CDA):

Als er een behoorlijke wijziging optreedt in het beleid van de banken en zij meer overgaan tot langjarige financiering en minder tot kortdurende financiering, wordt het tarief dan aangepast of niet? Er wordt nu namelijk gerekend met een opbrengst die vooral gebaseerd is op kortdurende financiering, waar tweemaal zoveel bankenbelasting op geheven wordt.

Staatssecretaris Weekers:

Het prudentiële aspect in de bankenbelasting is het nevendoel. Het hoofddoel is het vragen van een bijdrage aan de banken om op die manier een bijdrage te leveren aan de schatkist. Volgens de regelen der kunst van Financiën houden wij geen rekening met gedragseffecten die in de toekomst zullen plaatsvinden. Wij weten natuurlijk niet welke effecten er straks zullen zijn. Ik stel mij voor dat wij de zaak gaan monitoren en op een zeker moment de bankenbelasting evalueren aan de hand van de volgende vragen. Heeft de bankenbelasting zoals wij die hebben ontworpen, de goede prikkels in zich? Zorgt die voor de bijdrage die van de banken is gevraagd? Voor het antwoord op de vraag van de heer Omtzigt verwijs ik dus naar de toekomst. Dan kunnen wij een evenwichtige afweging maken. Ik zeg nu dus niet: welke gedragseffecten er ook zullen zijn, ik zal die nooit repareren. Ik zeg echter ook niet bij voorbaat: als dit wetsvoorstel bepaalde gedragseffecten met zich brengt die blijkens de toelichting op het wetsvoorstel beoogd waren, ga ik onmiddellijk tot straffen over. Dat zullen wij dan met elkaar en goed afgewogen moeten beslissen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is helder. Mijn tweede vraag over dit blok is de volgende. Als de bank in plaats van een kortlopende financiering een langlopende financiering neemt en met een swap gewoon de dagrente betaalt, betaalt die bank dan over de lange financiering, afgedekt met een renteswap, het hoge of het lage tarief?

Staatssecretaris Weekers:

Op deze casuïstiek zal ik in mijn tweede termijn ingaan.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De staatssecretaris is er helder over dat hij nu uitgaat van een opbrengst van 300 mln. Sluit de staatssecretaris uit dat dit bedrag nog omhooggaat voordat het Koninklijk Besluit wordt geslagen?

Staatssecretaris Weekers:

Kan mevrouw Schouten deze vraag toelichten?

De voorzitter:

Ik denk dat dan het woord "Catshuis" gaat vallen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik probeerde het woord "Catshuis" heel erg te vermijden. Het was gewoon een open vraag. Sluit de staatssecretaris uit dat het bedrag nog verhoogd zal worden voordat het KB geslagen wordt?

Staatssecretaris Weekers:

Nu het woord "Catshuis" valt, kent de Kamer mijn antwoord. Ik zit niet aan tafel in het Catshuis. Ik kan dus ook niet op de uitkomsten van de besprekingen daar vooruitlopen. Ik ken die uitkomsten niet. Wij zullen moeten zien of die wel of geen gevolgen hiervoor hebben. Ik speculeer daar niet op.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn vraag ging niet over het Catshuis. Ik vraag of de staatssecretaris uitsluit dat het bedrag verhoogd wordt. Op die vraag geeft hij geen antwoord. Ik vroeg dit helemaal niet in relatie tot het Catshuis.

Staatssecretaris Weekers:

Mevrouw Schouten weet, net zoals iedereen in deze zaal, dat er al lang in het Catshuis wordt gesproken. De heer Slob heeft daar gisteren al een paar opmerkingen over gemaakt in dit huis. Ik sluit helemaal niets uit, simpelweg omdat ik dat niet kan. Bovendien weet ik daar niets over.

De heer Koolmees (D66):

In aanvulling hierop herhaal ik de vraag die gisteren ook heb gesteld aan de staatssecretaris. Er waren krantenberichten waarin stond dat de opbrengst verdrievoudigd zou worden. De staatssecretaris reageerde daar verrast op, althans met zijn mimiek. Wat zou de staatssecretaris er persoonlijk, herstel, als bewindspersoon van vinden als de bankenbelasting verdrievoudigd werd?

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga hier niet in op hypothetische situaties. Wat ik ergens persoonlijk van vind, doet niet ter zake. Ik sta hier namens de Nederlandse regering.

De voorzitter:

De heer Koolmees had zijn vraag op dat punt al verbeterd.

Staatssecretaris Weekers:

Ja. Ik ga echter niet in op welke hypothetische situatie dan ook. Ik sta hier met een wetsvoorstel dat ik nu verdedig. Zojuist heb ik de discussie met de heer Braakhuis gevoerd over de vraag waarom 300 mln. voor mij leidend is. Ik heb de Nederlandsche Bank gevraagd welke risico's dit met zich meebrengt in het kader van kredietverlening. Ik vind de 300 mln. buitengewoon goed passen. Als ik naar de landen om ons heen kijk, vragen wij niks te veel. Een verdrievoudiging of meer dan dat vind ik erg gortig; ik meen dat ik dat zojuist al in een tussenzinnetje tegen de heer Braakhuis heb gezegd.

De heer Koolmees (D66):

Dank u. Daarmee is mijn vraag beantwoord.

De voorzitter:

Zijn er nog meer vragen over hypothetische situaties, die niet worden beantwoord?

De heer Bashir (SP):

Nee, maar ik heb wel een vraag over iets anders. De staatssecretaris zei net dat hij niets te veel vraagt als hij naar de landen om zich heen kijkt. Dat is de kern. Er wordt inderdaad niet te veel gevraagd, maar te weinig. De staatssecretaris zegt dat hij naar een gelijk speelveld wil. Het lijkt mij dan volstrekt logisch dat wij ons aansluiten bij de tarieven die men in de landen om ons heen hanteert. In het Verenigd Koninkrijk wordt een drie keer zo hoge bankenbelasting ingevoerd. Waarom moet Nederland genoegen nemen met zo'n lage, karige bankenbelasting?

Staatssecretaris Weekers:

Ik wijs de heer Bashir op Duitsland en Frankrijk. In Duitsland is de prognose dat er een bedrag zal worden opgehaald van 1 mld., en Duitsland is wel een aantal maatjes groter dan Nederland. Door ons voorstel wordt er dus in Nederland relatief gezien een hogere opbrengst verworven dan in Duitsland. Overigens heb ik vorige week een gesprek gehad met mijn Duitse collega. Hij heeft gezegd dat het nog maar zeer de vraag is of men in Duitsland dat bedrag van 1 mld. zal ophalen. Wij denken dat wij het geprognosticeerde bedrag daadwerkelijk op zullen halen. In Frankrijk is de budgettaire opbrengst 800 mln.; ook Frankrijk is een aantal maten groter dan Nederland. Als ik de situaties vergelijk, zitten wij ergens tussen het Verenigd Koninkrijk aan de ene kant en Frankrijk en Duitsland aan de andere kant. In het Verenigd Koninkrijk haalt men zo veel meer op dan in Duitsland en Frankrijk – en ook meer dan wij in Nederland beogen op te halen – doordat de bankensector daar een andere samenstelling kent. Er zijn in het Verenigd Koninkrijk veel meer investmentbanks dan in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Qua opbrengst zijn het VK en de andere landen dus onvergelijkbare grootheden.

De heer Bashir (SP):

In dat geval zou je alleen maar naar de verhoudingen tussen de groottes van de landen kijken. In eerste termijn heb ik gewezen op de verhouding tussen het bruto binnenlands product van Nederland en bijvoorbeeld dat van het Verenigd Koninkrijk. Dan kom je alsnog op een drie keer zo hoge bankenbelasting in het Verenigd Koninkrijk uit. Ook de grootte van de sectoren speelt mee. Nederland heeft een heel grote financiële sector. Het zou daarom logisch zijn als wij ook naar verhouding een grotere belasting heffen. Als je de bankenbelasting in Frankrijk naast die in Nederland legt, kun je dan stellen dat er een gelijk speelveld is? Volgens mij is dat niet het geval en zitten wij er flink onder.

Voorzitter: Neppérus

Staatssecretaris Weekers:

Ik wilde er in een ander blok op terugkomen, maar misschien kan ik het nu doen. Dan heb ik dat punt alvast afgewerkt.

Ik heb net al een aantal argumenten genoemd. Het Nederlandse bankenlandschap is niet vergelijkbaar met dat van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk wordt vooral gedomineerd door grote investment banks, die in Nederland niet of nauwelijks bestaan. Wat dat betreft is Nederland beter te vergelijken met Duitsland en Frankrijk. Het zijn alle drie landen die grote zogenaamde universele banken kennen, met name met retailactiviteiten. Kijken wij naar de percentages van het bbp, dan loopt Nederland in de pas met de bankenbelasting in Frankrijk en Duitsland. De heer Bashir heeft dat expliciet gevraagd. De Nederlandse opbrengst als percentage van het bruto binnenlands product ligt hoger dan in Frankrijk en Duitsland. In Nederland ligt het op 0,51 promille, in Duitsland op 0,4 promille en in Frankrijk op 0,41 promille. Wij zitten dus behoorlijk hoger.

De heer Bashir (SP):

Ik vroeg ook om een vergelijking naar de grootte van de sectoren. Op het moment dat je in Nederland een heel grote financiële sector hebt, kun je het natuurlijk niet zomaar een-op-een vergelijken naar het bruto binnenlands product. Kan de staatssecretaris ook dat overzicht geven, bijvoorbeeld van de grootte van de financiële sector en de opbrengst die wij met de bankenbelasting binnenhalen? Dan kunnen wij een goede vergelijking maken. Dan kunnen wij ook ervoor zorgen dat Nederland niet uit de pas loopt.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zal kijken of ik deze cijfers in tweede termijn kan opbrengen. Overigens is het altijd handig wanneer in de schriftelijke voorbereiding om dit soort berekeningen wordt gevraagd, want dan zijn wij er wat beter op geprepareerd. Ik zal kijken in hoeverre ik de heer Bashir van dienst kan zijn.

De voorzitter:

U komt er in ieder geval op terug in de tweede termijn.

Voorzitter: Elias

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga verder met het volgende blok, het beloningsbeleid. Verschillende sprekers hebben vragen gesteld over de link in de bankenbelasting met de variabele beloning. Laat ik in herinnering roepen waarom de minister en ik deze link hebben opgenomen in dit wetsvoorstel. Dat is gebeurd naar aanleiding van de motie van de heer Van Vliet. In reactie op deze motie is ook het door uw Kamer inmiddels behandelde bonusverbod bij staatssteun tot stand gekomen. Uit de vragen en reacties van de fracties blijkt een duidelijk moreel appel aan banken om de variabele beloning te matigen. Ik ben het zeer eens met dit morele appel en kan mij ook de discussie over de hoogte van de variabele beloning goed voorstellen. Ik denk echter dat deze discussie niet hier en nu aan de hand van dit wetsvoorstel moet worden gevoerd. Het gaat namelijk om een fundamenteel vraagstuk dat in een veel breder perspectief moet worden geplaatst.

In de eerste plaats dient het binnen het kader van de beloningsregelgeving bediscussieerd te worden en niet binnen het kader van de fiscale regelgeving. Ik hecht hier toch veel belang aan. Ik benadruk dat de bankenbelasting een fiscale maatregel is, die niet gebruikt moet worden om fundamentele niet-fiscale wijzigingen in te voeren. Eventuele nieuwe beloningsmaatregelen dienen binnen hun eigen wettelijke kader te worden besproken en niet hier. De opslag op beloningen in het tarief is dan ook bewust gerelateerd aan de al bestaande norm uit de Code Banken. Ik stel hier met dit wetsvoorstel dus geen nieuwe beloningsregelgeving vast.

In de tweede plaats dient de discussie over variabele beloningen bezien te worden binnen de overige maatregelen die al zijn genomen op het terrein van de beloningen en de effecten daarvan. Om welke maatregelen gaat het dan? Wereldwijd zijn de beloningsprincipes van het Financial Stability Board van toepassing. Dit is de officiële naam, voorzitter, dus die kan ik niet vertalen.

De voorzitter:

Daarom protesteer ik ook niet. Soms kan het niet anders, maar we moeten het zoveel mogelijk proberen in het Nederlands te doen.

Staatssecretaris Weekers:

Afgelopen najaar bleek nog dat Nederland tot de koplopers behoort wat de implementatie hiervan betreft. We lopen echt voorop. Europees hebben we de kapitaaleisenrichtlijn 3, CRD3, met de bijbehorende beloningbepalingen. Die stellen onder meer dat een beloning niet op de korte termijn gericht mag zijn en ook niet enkel cash mag worden uitgekeerd. Ik kan me nog levendig de discussies, ook van een paar jaar geleden, in de Kamer herinneren, waar ook dit element een heel belangrijke rol speelde. Dat is dus nu ook Europeesrechtelijk opgepakt. De Europese eisen hebben we in Nederland breed geïmplementeerd, en de Regeling beheerst beloningsbeleid van DNB is per 1 januari 2011 in werking getreden. Deze regeling is onder meer van toepassing op banken en verzekeraars. Dit fiscale wetsvoorstel geldt alleen voor banken, niet voor verzekeraars. Enkele jaren daarvoor, in het voorjaar van 2009, waren de AFM en DNB al gekomen met een aantal principes voor een beheerst beloningsbeleid, overigens uitgedaagd door de Kamer. Daarnaast hebben we op nationaal gebied ook het Besluit beheerst beloningsbeleid, dat ook op 1 januari 2011 in werking is getreden. Dat stelt eisen aan het beloningsbeleid van alle financiële ondernemingen, dus niet alleen aan banken. De AFM houdt bijvoorbeeld toezicht op de aanwezigheid van perverse prikkels bij beloningen, bij het adviseren van financiële producten. Naar aanleiding van de breed aangenomen motie-Van Vliet is het bonusverbod bij staatssteun tot stand gekomen, alsmede de link met het beloningsbeleid in deze bankenbelasting. Een bonusverbod bij staatssteun heeft tot gevolg dat een bestuurder van een door de Staat gesteunde financiële onderneming geen variabele beloningen kan ontvangen, en dat zijn vaste beloning wordt bevroren. Dat geldt zowel voor huidige als voor toekomstige steungevallen. De verwachting is dat het wetsvoorstel snel in de Eerste Kamer zal worden besproken.

Daarnaast spreekt de minister aanstaande maandag met deze Kamer over het wetsvoorstel Clawback. Dat wetsvoorstel zal de raad van commissarissen van een financiële onderneming de mogelijkheid gaan bieden om variabele beloningen terug te vorderen als die al zijn uitgekeerd aan een beleidsbepaler.

Hiernaast stellen ook de zelfregulerende codes, zoals de Code Banken uit 2010 en de Code Verzekeraars uit 2011 eisen aan het beloningsbeleid. De codes stellen dat een variabele beloning niet maar dan 100% van de vaste beloning mag bedragen en dat het totale salaris onder de mediaan moet liggen, terwijl een vertrekvergoeding niet meer mag zijn dan een jaarsalaris. Speciale monitoringcommissies worden in het leven geroepen om toe te zien op de naleving. Uit de rapportages van eind 2011 komt naar voren dat het overgrote deel van de instellingen de principes en regels betreffende beloningen naar behoren toepast. Ze hebben serieus werk gemaakt van de implementatie en de beloning. Het is duidelijk dat de financiële instellingen in een korte periode een grote stap hebben gezet. De rapportages maken ook duidelijk dat op een aantal punten nog een slag te slaan is. De monitoringcommissies zullen dan ook in 2012 verder toezien op de naleving, en ook eind van dit jaar weer rapporteren.

We hebben kortom echt veel maatregelen genomen: in enkele jaren tijd. Al die discussies heb ik op de voet gevolgd en vanuit diverse verantwoordelijkheden heb ik daaraan een bijdrage geleverd. Verschillende maatregelen moeten nog van kracht worden. De effecten van al die maatregelen zijn nog niet volledig bekend. Het zou de Kamer, en de heer Omtzigt en de CDA-fractie in het bijzonder, sieren als zij deze maatregelen en ook de zelfregulering een kans geven. Ik doe dan ook, om maar even de woorden van mevrouw Blanksma in februari te gebruiken, een moreel appel, maar dan nu op de Kamer om de amendementen in te trekken en zo nodig om te zetten in een motie waarin de minister wordt opgeroepen, in gesprek te blijven met de sector, en de monitoringcommissies de gelegenheid te geven, hun werk voort te zetten. Dan zou wat mij betreft de discussie ook ordentelijk gevoerd kunnen worden, in de hele brede samenhang. Als de Kamer zegt dat de totale beloning, waarvan nu is afgesproken dat die onder de mediaan moet blijven, minder moet zijn of dat dat meer mag zijn, of als de Kamer zegt dat een bonus van maximaal 100% van het jaarsalaris toch te gortig is, dat dat te veel is, dan vind ik dat dat in dat brede kader besproken moet worden. Dan kun je ook alle aspecten daarvan beoordelen. Wat ik in dit wetsvoorstel doe, is enkel het aanbrengen van een haakje naar aanleiding van een motie-Van Vliet, dat wanneer banken zich niet houden aan hun eigen code, ze dan een extra dotatie moeten doen in de schatkist. Wat ik in dit wetsvoorstel niet doe, is een nieuw beloningsbeleid vaststellen. Ik wil de heer Omtzigt, de CDA-fractie, maar ook de medeondertekenaars van dit amendement vragen om het amendement in te trekken en de discussie natuurlijk voort te zetten, maar daar dit wetsvoorstel niet mee te belasten.

De heer Koolmees (D66):

De staatssecretaris begon dit blokje in zijn betoog met te zeggen dat de fiscaliteit niet het juiste instrument is om de beloningsdiscussie mee te voeren, maar dat dat in een breder verband moet. Dat ben ik helemaal met hem eens. Maar waarom heeft de staatssecretaris dan toch dit haakje in de wet opgenomen? Daarmee doet hij namelijk eigenlijk wat hij zegt dat hij dat niet wil.

Staatssecretaris Weekers:

De heer Koolmees kent mijn algemene gedachte over instrumentalisme. Dit is natuurlijk een instrumentje in deze wet, dat een neveneffect beoogt en dat niet slaat op de hoofddoelstelling van dit wetsvoorstel. Maar dat hebben wij gedaan om toch uitvoering te kunnen geven aan de motie-Van Vliet, die op een ruime meerderheid in deze Kamer kon rekenen. De motie-Van Vliet konden wij niet letterlijk uitvoeren, zeker ook omdat daar een element van terugwerkende kracht in zat. De motie vroeg om het in de loonheffing 100% te belasten of om het bijvoorbeeld in de vennootschapsbelasting niet meer als kosten te laten aanmerken. Dat was technisch en juridisch niet uitvoerbaar. Wij zijn daarom in de geest van datgene wat de Kamer wil, met voorstellen gekomen. Dat heb ik hiermee gedaan.

De heer Koolmees (D66):

Kan ik dan concluderen dat het bedoeld was als een soort symboolmaatregel, die in de praktijk eigenlijk niet gehandhaafd zou worden, maar dat het nu door het amendement-Omtzigt plotseling wel tanden gaat krijgen?

Staatssecretaris Weekers:

Het is bedoeld als een stok achter de deur en om dit aspect in de Code Banken op een of andere manier fiscaal te begeleiden. Met andere woorden, als alle financiële instellingen voldoen aan die Code Banken en onder het maximum van de bonus gaan zitten, dan hebben zij er geen last van en dan zou je kunnen zeggen dat het een volstrekt symbolische maatregel is. Wij hebben daar ook nul euro voor ingeboekt in het wetsvoorstel. Maar als ze zich er niet aan houden, dan worden ze geraakt door dit wetsvoorstel. Ik zal een voorbeeld noemen. Als een grote bank 100 mln. bankenbelasting moet betalen, dan moet zij als zij niet voldoet aan dit aspect van de code, nog 5 mln. extra betalen. Dat zegt dit wetsvoorstel eigenlijk.

Dan kom ik op het amendement van de heer Omtzigt. Ik vind dat op dit moment en in dit kader een onverstandig amendement. Dit los van het feit dat de Kamer er zelf over kan discussiëren wat zij wenselijk vindt. De heer Omtzigt zegt: voor 2012 kun je nog wel vasthouden aan datgene wat in de wet staat, maar in 2013 mag die bonus niet maximaal 100% maar slechts maximaal 25% zijn. Ik wil de Kamer er echter wel op wijzen dat de grondslag van de bankenbelasting in 2013 de jaarstukken van 2012 zijn. Het jaar 2012 is al redelijk gevorderd. Beloningsafspraken voor dit jaar vallen dus ook onder de grondslag van de heffing in 2013.

De Kamer zegt dat ze niet alleen een stok achter de deur wil hebben, maar ook de normen wil aanscherpen, waardoor deze anders worden dan de normen in de Code Banken. Eigenlijk kan dat niet. De heer Omtzigt zei gisteren: ik hoop dat dit nul extra opbrengsten met zich brengt. Ik voorspel hem dat dit niet zal gebeuren. Als zijn amendement in stemming wordt gebracht en wordt aangenomen, zal dat zeker extra opbrengsten genereren, simpelweg omdat er al allerlei afspraken gelden die de gistermiddag halsoverkop geïntroduceerde norm overstijgen. Dat betekent dat enkele banken, of ze dat nu willen of niet, met deze extra heffing zullen worden geconfronteerd. Dat is de uitwerking. Vandaar toch een klemmende oproep of, zoals ik het met een knipoog noemde, een moreel appel; mevrouw Blanksma nam die woorden onlangs nog in de mond toen ze het hier in de plenaire debatten had over de bankiers. Laten we dus even de tijd nemen om ervoor te zorgen dat we de zaak ordentelijk met elkaar afwikkelen. Ik hecht in elk geval aan zorgvuldige wetgeving. Ik ben ervan overtuigd dat de Kamer ook hecht aan een zorgvuldige afweging. Ik roep de Kamer er dus echt toe op om dit te heroverwegen. Als de Kamer echter zegt dat de discussie voor nu is afgerond en dat er de komende periode nog wel verder zal worden gediscussieerd, kan deze knop altijd nog verder worden aangedraaid bij de bespreking van een belastingplan. Dat is natuurlijk geen enkel probleem.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Blijkbaar vindt de staatssecretaris dat we dit ordentelijk afwikkelen als we het doen zoals nu in het wetsvoorstel is beschreven en dat we niet ordentelijk handelen als we daarvan afwijken. Ik heb gisteren in mijn betoog gezegd dat voor de Code Banken geldt: "comply or explain". Zegt de staatssecretaris nu eigenlijk dat het met dit wetsvoorstel niet meer "comply or explain" is, maar "comply or die"? Dat is dan namelijk de consequentie. Dan doorkruist hij eigenlijk de uitvoering van de Code Banken door de banken.

De voorzitter:

"Pas toe of leg uit."

Staatssecretaris Weekers:

Inderdaad. Ik begrijp dat de heer Braakhuis nog een stuk soepeler wil zijn dan het kabinet, maar ik heb nog geen amendement van hem gezien om dit haakje uit het wetsvoorstel te halen. Als de heer Braakhuis het belangrijk vindt om dit haakje eruit te halen, staat hem dat natuurlijk vrij.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dat is wel heel leuk, maar het is niet wat ik zeg. Ik vraag alleen: doet de staatssecretaris dit alleen symbolisch, om op een instrumentele wijze maar tegemoet te komen aan de motie-Van Vliet, of meent de staatssecretaris het echt en zegt hij: die Code Banken is niet genoeg, ik wil gewoon dat eraan wordt voldaan en we regelen dat met dit wetsvoorstel?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb aangegeven dat het kabinet hiermee en met enkele maatregelen van de minister uitvoering heeft gegeven aan de motie van de heer Van Vliet. De meerderheid van de Kamer heeft het erg belangrijk gevonden dat er een fiscale stok achter de deur kwam in relatie tot de Code Banken. Die stok achter de deur hebben wij in dit wetsvoorstel ingebracht.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik concludeer dat de staatssecretaris hiermee heel bewust een kier voor de Kamer heeft opengezet om hierop te amenderen; dat doe je immers als je hier iets aan toevoegt. Ik concludeer echter ook dat de staatssecretaris de Code Banken overrulet door te zeggen dat "explain" over is en dat het nu gaat om "comply or die"; dat klinkt in het Engels nu eenmaal mooier dan in het Nederlands, voorzitter.

Staatssecretaris Weekers:

Ik ben het daar helemaal niet mee eens, want het staat banken natuurlijk nog steeds vrij om af te wijken van de code. Zij zullen alleen aan hun aandeelhouders nog iets extra's uit te leggen hebben, want de kosten van een bonus die uitgaat boven datgene wat zij zelf hebben afgesproken in de Code Banken, leiden niet alleen tot hogere werkgeverslasten, maar ook tot een toeslag op de bankenbelasting. Ik snap de heer Braakhuis wat dit betreft dus niet helemaal.

De heer Omtzigt (CDA):

De CDA-fractie is blij dat de staatssecretaris aan het eind van zijn betoog toch zegt dat het prima kan worden ingevoerd – hoewel hij dat liever op een ander moment wil – en dat hij een moreel appel wil doen aan de bankiers. Ik roep hem graag op om dat laatste te doen, hoewel ik eerlijk gezegd na het vanmorgen lezen van een groot ochtendblad morele appels aan bankiers wat moeilijker begin te vinden, zeker als er staatsbanken bij betrokken zijn. Is de staatssecretaris bereid om zelf dit morele appel aan de bankiers te doen? Hij wil het niet dit jaar maar volgend jaar laten ingaan in verband met het overgangsrecht. Dit jaar is al begonnen, dus hij stelt voor om het toe te passen op de jaarstukken voor het daaropvolgende jaar. Is dat wat ik de staatssecretaris hoor zeggen?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb een andere oproep gedaan. Ik heb een moreel appel gedaan aan de CDA-fractie en de andere indieners van het amendement om deze discussie niet in het kader van dit wetsvoorstel te voeren maar dat breder te doen in het licht van de Code Banken en alle andere beloningsafspraken. De minister zit van tijd tot tijd met de banken aan tafel. Als de Kamer vindt dat die Code Banken en de rapportages van de Monitoring Commissie Code Banken onder leiding van de heer Burgmans niet streng genoeg zijn, moet het debat over aanscherping in dat verband plaatsvinden. Ik heb de Kamer gesuggereerd om in een motie aan te geven dat de discussie in een bepaalde richting verder moet worden gevoerd. Aan het sluitstuk daarvan kunnen we het haakje aanpassen aan de nieuwe normen die dan worden gesteld. Dit moment en deze plek zijn niet geschikt om de norm opeens bij te stellen. Als de Kamer zegt dat de normen moeten worden bijgesteld, haken de minister en ik dat aan bij de Code Banken. Indien dat hele complex wordt aangescherpt, kan ook dit haakje worden aangescherpt. Dat kan dan bij elke behandeling van een belastingplan gebeuren; daarvoor is dat amendement niet nodig.

De heer Omtzigt (CDA):

Het amendement voorziet in een maximering van de bonus op drie maandsalarissen. Die liggen in de raad van bestuur niet op minimumloonniveau, zeker niet bij banken die 100 mln. moeten betalen. De beloningen daar liggen op een zodanig hoog niveau dat het redelijk is. De staatssecretaris heeft dit haakje zelf in de wet gezet, kennelijk met de bedoeling om het niet te gebruiken. De CDA-fractie heeft – mevrouw Blanksma heeft daarover een rapport gepresenteerd – duidelijk gesteld dat de maximering 25% moet zijn. Bij een ander aandachtsstreepje staat dat er een duidelijk moreel appel moet worden gedaan. De CDA-fractie kiest voor beide. Daarvoor is de tijd op dit moment rijp.

Staatssecretaris Weekers:

Nogmaals, dat haakje hebben we aangebracht om uitvoering te geven aan de strekking en de geest van de motie van de heer Van Vliet. Het is niet bedoeld als symbool, maar als stok achter de deur die gebruikt kan worden als het nodig is. We hebben er vertrouwen in dat de banken voldoen aan hun eigen code en dat de stok daarom niet hoeft te worden gebruikt. Als de Kamer nu opeens de spelregels verandert, dan zal die stok worden gebruikt zonder dat banken in de gelegenheid worden gesteld om zelf daadwerkelijk hun beloningsbeleid aan te passen.

Er is in herinnering geroepen wat mevrouw Blanksma heeft gezegd. Tijdens een overleg op 1 februari waren er interruptiedebatjes, ook met de heer Plasterk, waarin steeds is gesproken over een moreel appel aan de sector om te stoppen met variabele beloningen en bonussen. Mevrouw Blanksma heeft gezegd niet te willen kiezen voor wettelijke regulering in de private sector, maar de intentie van het morele appel is volgens haar wel hetzelfde. Vervolgens heeft er een paar dagen later nog een debat plaatsgevonden. Dat was het wetgevingsoverleg van 6 februari, over het tweede pakket wetgeving voor de financiële markten. Mevrouw Blanksma werd toen uitgedaagd door de heer Plasterk van de Partij van de Arbeid. Die is namelijk bezig met een initiatief om bonussen aan banden te leggen. Dat doet de PvdA samen met de SP, hoor ik. Mevrouw Blanksma zei toen namens de CDA-fractie dat het private instellingen betrof en dat ze het daarom liet bij die morele oproep. Op 7 februari heeft er een plenair debat plaatsgevonden hier in de Kamer. Mevrouw Blanksma zei toen wederom dat zij een appel deed op de sector.

De voorzitter:

Mag ik u even onderbreken, staatssecretaris? U brengt mij in verwarring. U wilde zelf immers het algemene beloningsbeleid niet betrekken bij dit onderwerp, maar nu lijkt dat toch te gebeuren.

Staatssecretaris Weekers:

Ik vrees opgezadeld te worden met een amendement dat in dit debat niet thuishoort. Daarom wil ik de inconsistentie van de CDA-fractie naar voren brengen. Ik heb het eerst vriendelijk geprobeerd door het CDA te vragen om het amendement in te trekken en om te komen met een motie. Ik heb aangegeven dat ik bereid ben om het haakje in dit wetsvoorstel aan te passen, als de spelregels moeten worden aangepast. De heer Omtzigt gaf echter te kennen dat hij die route vooralsnog niet wilde bewandelen. Daarom heb ik geschetst wat er nog vrij recent door dezelfde fractie naar voren is gebracht.

De voorzitter:

Ik begrijp nu waarom het debat zo verliep.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik ben buitengewoon gevleid omdat de staatssecretaris al onze uitspraken en partijstukken zo goed volgt. Wat dat betreft wil ik hem graag het rapport Naar een duurzame financiële sector aanbieden, dat halverwege februari is gepubliceerd door de CDA-fractie. De staatssecretaris heeft er gisteren ook uit geciteerd, maar hij had ook de laatste zinnen even moeten citeren. Op pagina 18 staat namelijk onder het kopje VIII "Beperking van de bonus en koppeling van de criteria" hoe wij het beleid voorstaan: "doe een moreel appel op de financiële sector". Achter het tweede streepje staat: "limiteer bonussen op maximaal 25% van het vaste loon". En in het laatste stukje van deze paragraaf staat: "Wanneer de sector in gebreke blijft, zal de overheid tijdelijk moeten kunnen ingrijpen in het bonussenbeleid. Signalen dat het uitkeren van bonussen wordt gecompenseerd door het structureel en buitensporig verhogen van het vaste salaris zouden hier eveneens aanleiding toe kunnen geven." Dat is ook een reactie op een aantal collega's die vroegen wat er gebeurt als dit helemaal wordt omgezet in het vaste salaris.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Staatssecretaris Weekers:

Uiteraard ken ik ook dit stuk. Dat stuk is verschenen op 29 februari. Dat is dus na de uitspraken die ik zojuist citeerde van mevrouw Blanksma, geboren Van den Heuvel. In dit rapport staat: "Wij willen daarom financiële instellingen oproepen slechts een beperkte bonus van maximaal 25% van het vaste loon uit te keren". De heer Omtzigt heeft gelijk dat er verder staat dat we wettelijk in moeten grijpen, als de sector daaraan niet voldoet. Ik vraag me echter werkelijk af of de heer Omtzigt het redelijk vindt dat, als het CDA ten laatste op 29 februari van dit jaar een moreel appel deed, terwijl de monitoringcommissie nog bezig was te bekijken hoe iedereen hiermee omgaat, en dat de heer Omtzigt anderhalve maand later zegt dat er geen gevolg is gegeven aan het moreel appel en dat het daarom wettelijk moet worden geregeld. Ik vind dat onbehoorlijk.

De voorzitter:

De heer Omtzigt is eigenlijk door zijn interrupties heen, maar dit een vorm van rechtstreekse vraagstelling. Hij mag dus reageren.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb voorgelezen dat wij het kabinet vragen om een moreel appel te doen ten aanzien van de wijze waarop banken omgaan met bonussen. Als de staatssecretaris het stuk leest, zal hij zien dat duurzaamheidscriteria daarin centraal staan. Daar is de staatssecretaris het volgens mij ook mee eens, gezien het eerdere stuk van zijn betoog. Daarover verschillen wij dus niet van mening. Achter het tweede streepje staat echter helder: "limiteer bonussen op maximaal 25%". Het zijn dus twee verschillende streepjes. Als beide oproepen in één zin hadden gestaan, had de staatssecretaris gelijk gehad, maar het zijn twee verschillende zinnen. Het is dus helder hoe dit moet worden geïnterpreteerd.

Staatssecretaris Weekers:

Ik stel alleen vast dat hier in de Kamer door de CDA-fractie is gezegd dat zij het op dit moment laat bij een moreel appel, omdat het gaat om private instellingen. Het gaat ook om een aantal instellingen die nooit door de overheid en de belastingbetaler overeind zijn gehouden. Vanuit een eerdere verantwoordelijkheid ken ik alle debatten uit mijn hoofd.

Ik zeg niet dat die norm van 25% niet goed is. Ik kan mij het eerste debat herinneren nadat de Code Banken was aangeboden. Alle fracties die hier nu aanwezig zijn, hebben toen gevraagd of een maximum van 100% niet aan de hoge kant is. Er is toen gezegd dat dit niet de standaard moet worden. De Kamer heeft indertijd gezegd dat zij de zaak een tijd zou monitoren. Vandaar dat ik zojuist heb gewezen op de monitor die eind vorig jaar heeft plaatsgevonden. Daarin is te zien dat er een forse verbetering heeft plaatsgevonden. Als je in het parlement en ook daarbuiten een morele oproep doet, niet één keer, maar tien keer, heb dan ook heel even geduld. De sector moet wat tijd hebben om zich ernaar te gedragen. Sta in elk geval open voor nieuw overleg met de sector. In een dergelijk overleg kan worden gezegd: als u niet uit eigen beweging de zaak forser gaat matigen, doen wij dat wel voor u middels een fiscaal wetsvoorstel. Dat lijkt mij redelijk.

De heer Groot (PvdA):

Ik heb van de heer Omtzigt gehoord dat hij wel gevoelig is voor het argument dat je de belasting niet moet baseren op de jaarstukken van 2012, dat er overgangsrecht moet zijn. De bankensector kan zich er dus wel degelijk op instellen. Ik steun dat. De staatssecretaris zegt dat wij nu met een wettelijk verbod komen, een wettelijke regeling om de bonussen te beperken. Dat is niet waar. Banken kunnen nog steeds bonussen uitkeren, maar er wordt een behoorlijke fiscale aanmoediging aan toegevoegd om dat in mindere mate te doen. Dat lijkt mij heel legitiem.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Groot?

De heer Groot (PvdA):

De staatssecretaris doet het voorkomen alsof er een soort contractbreuk met de sector optreedt, maar dat lijkt mij niet het geval. Er komt alleen een extra fiscale prikkel om de bonussen flink te beperken. Zoals de heer Omtzigt ook zegt, is de tijd daar echt rijp voor.

Staatssecretaris Weekers:

Ik ben het er zeer mee eens dat er discussies over beperking van bonussen kunnen en moeten plaatsvinden. De minister heeft een brief geschreven met een reactie op de motie-Van Vliet. Daarin is aangegeven op welke wijze wij het fiscale haakje in dit wetsvoorstel zouden aanbrengen en dat wij zouden aanhaken bij de norm uit de Code Banken. Het is inderdaad geen verbod. Als banken toch een hogere bonus willen uitkeren dan in hun eigen code is afgesproken, een bonus van meer dan 100%, betalen zij een extra boete door middel van een opslag op de bankenbelasting. Ik wil met iedereen de discussie aangaan over het sneller laten ingaan van die fiscale boete, dus bij een lagere bonus. Ik vind echter dat die discussie moet worden gevoerd in het totale debat over het beloningsbeleid van de banken. Dat lijkt mij ordentelijk. Dit wetsvoorstel hoort daar volgend aan te zijn.

In de schriftelijke voorbereiding is hier geen enkele vraag over gesteld en is ook geen oproep gedaan. Gisteren, twee uur voor aanvang van het debat, werd ineens dit amendement ingediend. Als je hiermee verder gaat, kun je de banken voor dit jaar al niet meer beïnvloeden. Wat op zijn minst zou moeten gebeuren, is dat aan het verlagen van 100% naar 25% – dat is nu voor het belastingjaar 2013 voorzien – een inwerkingtredingsbepaling wordt gekoppeld bij bijvoorbeeld Koninklijk Besluit. Dan zou het logisch zijn om bij een begeleidende motie de regering op te roepen om met de sector in overleg te treden over de wijze waarop dit in dat hele palet kan worden doorgevoerd. Daarmee heb je ook de stok achter de deur dat er uiteindelijk boter bij de vis moet worden geleverd. Ik denk dat wij op die manier het debat ook wat ordentelijker kunnen voeren.

De heer Groot (PvdA):

Als dat losgekoppeld wordt, met een apart Koninklijk Besluit, ben ik bang dat de Kamer weer buitenspel staat, want dan is het maar net wanneer dat Koninklijk Besluit genomen wordt. Het was nu juist zo fraai om het aan dit wetsvoorstel te koppelen.

Staatssecretaris Weekers:

Wij hebben ook de motie-Van Vliet uitgevoerd. Het kon niet naar de letter, maar wij hebben wel naar de geest van de motie gehandeld, en in diverse wetten hebben wij daarvoor zaken geregeld, volgens mij ook tot tevredenheid van de indiener van de motie. Net zo zou ik me heel goed kunnen voorstellen dat de Kamer hiervoor met een motie komt en dat zij de relatie legt met het moment van het Koninklijk Besluit. De Kamer zou kunnen zeggen: wij willen ergens in het najaar toch ook met de minister, of met de minister en de staatssecretaris, spreken over de voortgang van dit soort gesprekken. Zo breng je die twee zaken met elkaar in verband, en kun je ook echt alle argumenten op tafel leggen en goed wegen. Dan kunnen wij uiteindelijk met zijn allen zeggen: wij hebben een pakket te pakken dat deugt. Ook via deze route kan de cultuurverandering in de financiële sector, die broodnodig was, nog wat verder worden geholpen. Ik zie echter dat er al een behoorlijke cultuurverandering plaatsvindt. Daarom lijkt het mij verstandiger om hierover een goed gesprek te hebben, en het haakje dat in deze wet staat op een nader te bepalen moment aan de spelregels die nog moeten worden veranderd, aan te passen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Er moet zeker iets in die cultuur veranderen. Daar is ook de VVD het zeer mee eens. Wij zien wel veel liever dat je gaat praten. Als het kan helpen om een stok achter de deur te hebben, zou mij dat zeer goed uitkomen. Ik zit wel nog met de vraag hoe het met cao's en dergelijke zit in die hele wereld. Hoe lang lopen die? Kent men daar cao's? Sommigen hier willen alles hieronder brengen. Dan kan ook meteen de vraag worden meegenomen hoe het met dat hele beloningsbeleid gaat en op welke termijn dat kan worden aangepast. Er moet wel wat gebeuren, zeker bij de bestuurders. Graag krijg ik hierover dus wat uitleg.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zou wel een paar zaken willen onderscheiden. Het amendement van de heren Omtzigt, Groot en Van Vliet slaat op de bepaling in het wetsvoorstel en gaat alleen over de beloning van de bestuurders. De cao heeft daar niets mee te maken. De bestuurders worden niet cao-conform beloond. Daar gelden andere afspraken voor. Maar met hen zijn er natuurlijk ook afspraken gemaakt. De Staat, als aandeelhouder van een bank die genationaliseerd is, heeft ook voorwaarden gesteld en afspraken gemaakt rondom variabele beloningen. Ik vraag me af of die voldoen aan de nieuwe norm die in het amendement staat. Die afspraken staan echter. Er zou een gesprek moeten plaatsvinden over de vraag of men bereid is om terug te komen op afspraken. Er zijn in het verleden heel wat juridische procedures gevoerd, ook na de nationalisatie van deze bank, of exitvergoedingen nog wel betaald zouden moeten worden. Tot groot verdriet van velen moest toch behoorlijk de portemonnee worden getrokken. Wat je dan doet, is dit: afspraken die een bank zelf op de korte termijn niet kan veranderen, dwingen wel tot extra belastingafdracht. Cao's vallen hier dus niet onder. Dat zou alleen het geval zijn als het amendement van mevrouw Schouten erin zou worden betrokken. Daarmee zou de wetgever behoorlijk ver gaan, en ik weet niet of de Kamer dat echt zou moeten willen. Er wordt vaker discussie gevoerd over de beleidsbepalers, die onder de raad van bestuur zitten. Ik zou hen zeker niet willen betrekken in dit wetsvoorstel, simpelweg omdat de Belastingdienst dit niet kan uitvoeren. Moet de Belastingdienst dan al die arbeidscontracten opvragen? Moet de Belastingdienst dan gaan bepalen wie er wel onder valt en wie niet?

De charme van dit voorstel is dat wij ons hiermee richten op de commerciële jaarstukken. Daarin wordt ook gerapporteerd over bestuurdersbeloningen en de variabele component daarvan. Als je deze wilt aanpakken of wilt aanpassen moet je net zo te werk gaan als bij cao's waar rare dingen in zitten. Je zult dit moeten doen via de route van de toezichthouders. Zij controleren immers het beloningsbeleid op perverse prikkels.

Dit is misschien een heel lang antwoord, maar het is te simpel om dit wetsvoorstel even aan te grijpen om de banken ervan te overtuigen dat het beloningsbeleid op de schop moet. Dat is te simpel. Als de Kamer deze overtuiging wenst over te brengen, moet zij dit in een breder perspectief doen. Dan kunnen al die elementen erbij worden betrokken. Als een fiscale stok achter de deur dan toch nog nodig is, ben ik van harte bereid om daar verder over te praten.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik kom hierop terug in tweede termijn.

De voorzitter:

Kijk, dat wil ik vaker horen.

Mijnheer Braakhuis, u bent eigenlijk al aan de beurt geweest, ook in dit blokje. Kunt u een heel korte vraag stellen?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik heb een heel korte vraag. Ik hoorde de staatssecretaris zojuist in een bijzinnetje iets zeggen wat mij wel triggerde. Hij zei dat hij bereid is om iets aan het haakje te doen als de heer Omtzigt bereid is om het amendement in te trekken. Betekent dit dat de staatssecretaris een nota van wijziging zal opstellen om het haakje weer uit het wetsvoorstel te halen, als de heer Omtzigt zijn amendement intrekt?

Staatssecretaris Weekers:

Begrijp ik het goed? Wil de heer Braakhuis het haakje helemaal uit het wetsvoorstel?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik vraag om een ja of een nee. Zei de staatssecretaris wat ik hem voorhield?

Staatssecretaris Weekers:

Nee, dat zei ik niet. Ik begrijp de vraag helemaal niet. Collega De Jager en ik hebben dit wetsvoorstel gemaakt en aan de Kamer aangeboden. We hebben het haakje erin gebracht naar aanleiding van de motie-Van Vliet. Dat haakje sluit aan bij de Code Banken dat uitgaat van het "pas toe of leg uit"-principe. De bonussen mogen niet boven de 100% van het vaste salaris zitten. De hele Kamer heeft destijds al gezegd dat het niet de bedoeling is dat iedereen op de maximale bonus gaat zitten. Dan is de sector echt verkeerd bezig. Het zaakje wordt gemonitord.

De heer Omtzigt wil nu de norm omlaag brengen. Ik vind dit op dit moment onverstandig. Of ik daartoe nu een verzoek per motie krijg of niet, ik ben bereid om toe te zeggen dat ik samen met de minister met de sector ga spreken. Ik zal de zorgen en de appels van de Kamer overbrengen om te bekijken of we in het beloningsbeleid de zaken wat verder kunnen aanscherpen. Dan moet het amendement dat er nu ligt, wel van tafel.

Pas als we de zaak hebben aangescherpt en we zouden moeten rapporteren dat het op geen enkele manier lukt, is het moment daar om te bepalen of dit haakje moet worden veranderd, of deze stok achter de deur niet nog veel harder en steviger moet worden en al eerder moet beginnen te slaan. Dat heb ik gezegd.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik stel vast dat de staatssecretaris volhoudt dat dit in de wet hoort en daarin moet blijven. Ook is het logisch dat de Kamer daarop reageert. Het begint erop te lijken dat de steun voor het amendement Kamerbreed is. Dan moet de staatssecretaris er toch mee leven.

Staatssecretaris Weekers:

De Kamer heeft het laatste woord over wetgeving. De Kamer heeft het recht om een wetsvoorstel te amenderen. Dat recht wil ik de Kamer niet ontzeggen. We hebben dit haakje er welbewust in gebracht, naar aanleiding van een motie. Ik ga dit haakje er niet eerst uithalen. Dat zou verder ook geen zin hebben. Als de Kamer vindt dat het haakje erin moet, dat de stok steviger moet en dat men daarmee eerder moet kunnen slaan, kan de Kamer tot één minuut voor de stemmingen het er alsnog in amenderen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog vervolgt. Hij is inmiddels toe aan zijn vierde blokje.

Staatssecretaris Weekers:

Daar ben ik bijna aan toe, voorzitter. Er staat echter eerst nog een technische vraag open van de heer Omtzigt. Hij vraagt of we wel voldoende in beeld hebben wat een vaste beloning is en wat een variabele. De regels over de variabele beloning zijn onder meer in Europees verband afgesproken. Ik verwijs naar de richtlijn over kapitaaleisen, naar wat Europese toezichthouders in de richtlijnen hebben opgenomen over de vraag wat vast en wat variabel is. Dat kan zowel om cash als om niet-cash gaan.

Ik kom nu toe aan het volgende blokje.

De voorzitter:

Dan ga ik een recht van de voorzitter toepassen en uitleggen. Ik stel voor dat er pas geïnterrumpeerd wordt aan het einde van het blokje, mochten er al interrupties zijn, en dat deze interrupties niet langer uit twee delen bestaan. Anders loopt het namelijk gillend fout.

Staatssecretaris Weekers:

De heer Bashir vraagt waarom Nederland als laatste een bankenbelasting invoert en of dat bewust zo laat gebeurt. Nederland loopt niet achteraan. Op dit moment kennen 12 van de 27 lidstaten van de Europese Unie een heffing voor banken. Spanje, Italië, Polen, Denemarken, Ierland, Luxemburg en Finland, bijvoorbeeld, kennen deze heffing (nog) niet. Ik heb eerder al gezegd dat er in Nederland sinds eind 2009-begin 2010 wordt gesproken over een bankenbelasting. De minister heeft in het voorjaar van 2010 gezegd dat het kabinet onder drie voorwaarden voorstander van een bankenbelasting was. Een van die voorwaarden was een level playing field in Europa. Dan is het logisch dat wij niet als eerste een dergelijke belasting invoeren. We hebben echter ook niet gewacht tot de voorlaatste lidstaat met een bankenbelasting is gekomen. Ik denk dat het kabinet behoorlijk voortvarend heeft gewerkt.

De heren Omtzigt, Van Vliet en Koolmees, mevrouw Neppérus en mevrouw Schouten willen weten wat er met de bankenbelasting gebeurt als in de toekomst ook de financiëletransactiebelasting wordt ingevoerd. Ik deel de zorgen van de Kamer over stapeling van belasting en heb eerder al gezegd dat ik niet voel voor stapeling van een financiëletransactiebelasting bovenop de bankenbelasting. Ik zie dat de heer Plasterk inmiddels ook in de plenaire zaal aanwezig is. Hij was aanvankelijk een groot voorstander van de financiëletransactiebelasting, maar hij heeft ook gezegd dat er misschien heel goede alternatieven zijn, bijvoorbeeld een financiële-activiteitenbelasting. Over al dat soort modaliteiten wordt nu ook in Europa gesproken. Ik wil in ieder geval voorkomen dat er straks doublures van allerlei taksen ontstaan. Dan komt namelijk het punt van de buffers, de kredietverlening en de kosten voor de consument aan de orde. Dat zullen we allemaal in de gaten moeten houden. We zullen altijd al die effecten moeten bezien. Ik ben in elk geval niet voor verdere stapeling. Als er een andere, meer gecoördineerde Europese belasting op banken zou komen, die hetzelfde of meer opbrengt dan de bankenbelasting, moet die wat mij betreft in de plaats van die bankenbelasting komen.

Voorzitter. Volgens mij zijn dit de belangrijkste openwerpen van dit blokje.

De voorzitter:

Dan zou ik graag naar het volgende gaan, ware het niet dat ik nu zie dat de heer Van Vliet nog een vraag heeft.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik ben bijna gedwongen tot deze interruptie, door het allerlaatste punt van de staatssecretaris. Hoor ik goed dat de staatssecretaris het wel oké vindt als er een Europese bankenbelasting komt? Daarmee verwater je het toppunt van nationale soevereiniteit, het heffen van eigen belastingen. Dat vind ik écht geen goed geluid, voorzitter.

Staatssecretaris Weekers:

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd: mocht het zo zijn dat er uiteindelijk een meer Europees gecoördineerde belasting komt. Dat is dus geen Europese belasting. De heer Van Vliet kent het standpunt van de Nederlandse regering, dat volgens mij ook het standpunt van de Kamer is, dat het heffen van belasting een nationale bevoegdheid is. Uit de Kamer komen echter ook altijd signalen dat je goed moet kijken naar hoe andere Europese landen zich opstellen en naar wat zij doen. Bij de bankenbelasting hebben we vooral bekeken hoe het Verenigd Koninkrijk het doet. Als er iets wordt bedacht wat beter is, wat veel gecoördineerder is en wat uiteindelijk veel slimmer zal zijn dan dit, moeten we dat zeker overwegen. Ik verwacht echter niet dat dit zo'n vaart zal lopen.

De heer Van Vliet (PVV):

Wat vindt de staatssecretaris van een Financial Transaction Tax?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb mij daar al eerder over uitgelaten in deze Kamer. Het kabinet heeft daar nog niet zo lang geleden een brief over gestuurd naar de Kamer naar aanleiding van een studie van het Centraal Planbureau, en daarin geschreven dat er behoorlijk wat bezwaren aan kleven en dat het verstandiger is om in Europa over mogelijke alternatieven te spreken.

De voorzitter:

De staatssecretaris komt nu te spreken over de overheidsbanken: de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank.

Staatssecretaris Weekers:

Zo is het maar net, voorzitter. Dank u.

De heren Bashir, Braakhuis en Groot hebben gevraagd of ik bereid ben, mee te denken over een wijze waarop de druk op de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank kan worden verlicht. Heel in het bijzonder hebben zij gevraagd wat ik vind van de aftrek van binnenlandse risicovrije leningen, conform het voorstel van BNG. Anders dan de geachte afgevaardigden lijken te suggereren, ben ik wel degelijk bereid – geweest al – om na te denken. Sterker nog, ik heb mij een tijd geleden persoonlijk verstaan met de directievoorzitter van de Bank Nederlandse Gemeenten. Ik heb mijn ambtenaren ook gevraagd om alternatieven te bekijken om te bezien of we wat kunnen doen. Ik heb echter het ei van Columbus niet gevonden. Los daarvan geldt wat ik in het begin van mijn betoog heb gezegd, namelijk dat alle banken, de hele financiële sector, dus ook de BNG en de Waterschapsbank, hebben geprofiteerd van de door de Staat verleende steun, omdat het financiële stelsel overeind is gehouden. Daarnaast is het van belang om te beseffen dat BNG en de Waterschapsbank in concurrentie treden met andere banken in Nederland. Dat is ook de reden geweest dat zij vennootschapsbelastingplichtig zijn gemaakt in 2005. Om deze reden is een subjectieve vrijstelling voor deze twee banken, overheidsbanken, onlogisch en juridisch niet houdbaar.

De leden die dit thema aan de orde hebben gesteld, lijken hier overigens ook niet voor te pleiten. Zij pleiten voor een generieke maatregel. Ik heb daarnaar gezocht. Zij suggereren dat een aftrek voor risicovrije leningen – dan gaat het om zogenoemde solvabiliteitsvrije kredietverlening – een oplossing zou zijn. Dan maak je echter inbreuk op de eenvoudige systematiek en de conceptuele benadering waarvoor wij hebben gekozen om de passiefzijde van de balans in de heffing te betrekken. Als je daar vervolgens weer uitzonderingen op gaat creëren die je moet zoeken op de actiefzijde van de balans, maak je het behoorlijk gecompliceerd. Uit de balans kan niet direct worden afgeleid welke activa de gesuggereerde risicoweging krijgen. Daar komt nog eens bij dat de diverse banken hun eigen metrologie toepassen. Van bank tot bank kan de grondslag verschillen. Dat maakt de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst moeilijk. Om die reden is het volgens het kabinet onwenselijk. Het komt de eenvoud, de robuustheid van het stelsel niet ten goede, zoals de heer Groot terecht opmerkt.

Verder wil men het in het voorstel van BNG beperken tot binnenlandse risicovrije leningen, maar dat is in strijd met Europees recht. Je kunt geen uitzondering maken voor de binnenlandse leningen alleen. Dan moet je dit ook openstellen voor solvabiliteitsvrije leningen van elders in de Europese Unie. Dat zou eigenlijk betekenen – dat klinkt misschien gek en dat is het ook – dat ik de aftrek dan moet uitbreiden naar in ieder geval overheden binnen de EU, bijvoorbeeld de Griekse overheid. Dit lijkt mij geen begaanbare weg. Ik heb hier echt goed over nagedacht bij het opstellen van het wetsvoorstel, dus nog voordat het naar de ministerraad ging en verder in procedure werd gebracht. Ik kon in elk geval niets bedenken dat werkbaar was. Anders had ik dat graag gedaan.

De heer Groot vraagt of de aandeelhouders gecompenseerd worden, als je dat niet in deze wet kunt regelen. Althans zo heb ik hem verstaan. Je zou dit kunnen compenseren via het Gemeentefonds of het Provinciefonds. De waterschappen krijgen van het Rijk geen uitkering uit fondsen. Zij heffen kostendekkende belastingen. Zij kunnen dus niet gecompenseerd worden met fondsen. Als het Rijk aandeelhouder is, ziet het Rijk de eventuele vermindering van het dividend als uitverdieneffect. Wat dat betreft is de Nederlandse Waterschapsbank dus niet zozeer het probleem. Daarbij komt dat de Nederlandse Waterschapsbank naar aanleiding van de op haar rustende verplichting op basis van Basel III heeft aangekondigd, vanaf 2011 sowieso geen dividend uit te keren. De winst in dat jaar was 75 mln. en dat geld wordt aangewend ter versterking van de kapitaalbuffers. Als de Nederlandse Waterschapsbank in de heffing wordt betrokken, zal de bank ietsje minder geld hebben om de kapitaalbuffers te versterken. De aandeelhouders zullen daar echter geen last van hebben.

De Staat is voor 50% aandeelhouder van BNG. De rest van de aandelen zit bij de gemeenten. Het aandeelhouderschap is niet gelijkmatig verdeeld over alle gemeenten, ook niet naar rato van het inwonersaantal. Dit kun je dus ook niet een-op-een compenseren. BNG heeft echter aangekondigd dat er vanaf 2011 in verband met Basel III nog maar 25% van de winst als dividend zal worden uitgekeerd. Stel dat BNG 15 mln. zou bijdragen aan de opbrengst van de bankenbelasting en die opbrengst volledig ten koste zou gaan van de winst, dan verlaagt dat de mogelijke dividenduitkering met 15 mln. Omdat BNG slechts 25% zou uitkeren van de winst aan dividend, wordt het feitelijk uit te keren dividend een kwart van 15 mln., dus 3,75 mln. Over dit dividend is ook nog eens een dividendbelasting van 15% verschuldigd. Per saldo komt dit neer op een nettobedrag van omstreeks 3,2 mln. De ene helft daarvan is dan de derving van de Staat. De andere helft is de derving van de gemeenten.

Ik heb laten uitzoeken of er specifieke gemeenten zijn die hierdoor enorm in de problemen kunnen komen. De gemeente Den Haag is met 2,29% de grootste gemeentelijke aandeelhouder. De derving zou voor de gemeente Den Haag € 73.000 zijn. Als dat de grootste pijn is, is het relatief beperkt. Ik hoop dat ik hiermee de heer Groot en anderen ervan heb kunnen overtuigen dat wij geen uitzondering moeten maken op de hoofdregel, dat ik daartoe ook geen mogelijkheden zie en dat ik het bovendien niet wenselijk acht om dit nog op een andere manier te repareren.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Bashir een vraag wil stellen. Bent u aan het einde van uw blokje, staatssecretaris?

Staatssecretaris Weekers:

Nog niet; bijna.

De voorzitter:

Dan maken wij dat eerst af.

Staatssecretaris Weekers:

De vraag is ook gesteld wat de netto-opbrengst is zonder de drie overheidsbanken. Van de geschatte opbrengst van 300 mln. is in totaal 68 mln. verdeeld over de overheidsbanken. De opbrengst zou dus ruim 20% lager zijn zonder deze drie banken. Het grootste deel van dit bedrag wordt opgebracht door ABN AMRO, een bank die de Staat op termijn toch zou willen verkopen. Wellicht is het ook belangrijk om hier op te merken dat ABN AMRO 40% van zijn winst uitkeert aan de Staat. Daarover is een overeenkomst gesloten. Het te derven bedrag is dus ook 40% van wat ABN AMRO aan bankenbelasting zou moeten betalen.

Tot zover dit blokje.

De heer Bashir (SP):

De staatssecretaris had het net over Griekse staatsobligaties. Volgens mij zijn dat geen solvabiliteitsvrije leningen; ze lijken me nogal risicovol. Ik zou graag van de staatssecretaris horen waarom er wel een uitzondering wordt gemaakt voor kleine banken, maar niet voor banken die goede investeringen mogelijk maken voor de publieke zaak.

Staatssecretaris Weekers:

Er zijn internationale afspraken gemaakt over de vraag of iets als solvabiliteitsvrij kan worden aangemerkt of niet. Ik bepaal dat niet zelf. De vraag waarom er voor de ene bank geen uitzondering wordt gemaakt en voor andere, kleine banken niet, is simpel te beantwoorden. Dit komt doordat wij een bepaalde doelmatigheidsgrens hebben vastgesteld. Als je die doelmatigheidsgrens hoger zou trekken, zouden banken als de Nederlandse Waterschapsbank en de Bank Nederlandse Gemeenten er wellicht niet onder vallen. Je kunt ook een lagere grens vastleggen, zoals sommige Kamerleden hebben gesuggereerd. Ik heb daarnet omstandig aangegeven waarom ik dat niet wenselijk vind. Ik wil dat debat niet graag overdoen.

De voorzitter:

Ik ook niet. Graag geen herhaling van zetten.

De heer Bashir (SP):

Zeker niet. Ik wil alleen maar laten zien dat er arbitrair voor gekozen wordt om de ene bank wel vrij te stellen en de andere niet, terwijl die wel voor de publieke zaak is. Als je de solvabiliteitsvrije leningen koppelt aan binnenlandse overheden, wat met het amendement op stuk nr. 15 beoogd wordt, zou je er volgens mij heel eenvoudig voor kunnen zorgen dat de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank worden uitgesloten van de bankenbelasting. Het zou dan ook heel eenvoudig moeten zijn om via een formulier aan te geven in hoeverre de bedragen aan de activa- of passivazijde hiermee samenhangen. De banken zouden zelf kunnen aangeven hoeveel met dit type risicovolle leningen gemoeid is. Kan de staatssecretaris nader toelichten waarom dat niet uitvoerbaar is?

Staatssecretaris Weekers:

Volgens mij heb ik dat net al uitgelegd. Ten eerste zijn er Europeesrechtelijke bezwaren als je het beperkt tot binnenlandse solvabiliteitsvrije leningen. Dat is Europeesrechtelijk niet houdbaar volgens onze juristen. Ten tweede kun je de banken uiteraard verplichten om dit alles zelf aan te geven en op te stellen, maar banken kunnen tot op zekere hoogte hun eigen methodologie kiezen. Daarmee zijn de gegevens tot op zekere hoogte manipuleerbaar en kunnen de grondslagen verschillen. Dat is niet de bedoeling. Deze bankenbelasting slaat aan op de passivazijde. Als je vervolgens besluit dat bepaalde onderdelen op de andere kant van de balans toch in aftrek mogen worden genomen, weet je misschien wel waar je aan begint, maar weet je niet waar je eindigt.

De voorzitter:

Wat wij wel weten, is dat u nu gaat eindigen met het laatste blokje.

Staatssecretaris Weekers:

Zo is het, voorzitter. Er zijn nog maar een paar vragen.

De heren Omtzigt en Groot hebben gevraagd om ongelijkheid tussen banken te voorkomen en slechts in Nederland actieve banken te belasten. Het kabinet heeft ervoor gekozen om niet alleen in Nederland actieve banken te belasten, maar aan te sluiten bij de geconsolideerde balans. Daardoor kunnen ook passiva van in het buitenland actieve dochters en bijkantoren van Nederlandse banken in de heffing worden betrokken. De reden daarvoor is dat de risico's van dochters en bijkantoren uiteindelijk door de moedermaatschappij of het hoofdhuis worden gedragen. Uit deze keuze vloeit voort dat ten aanzien van in Nederland actieve dochters en bijkantoren van buitenlandse banken Nederland ... Dit loopt niet helemaal. Zojuist heb ik aangegeven waarom wij ook dochters en bijkantoren eronder betrekken die onder een Nederlands hoofdhuis of subhoofdhuis vallen.

Het volgende gaat over het voorkomen van dubbele belasting. De heer Omtzigt heeft hiervan een punt gemaakt, net als mevrouw Neppérus. Op dit moment zijn er slechts twee afspraken gemaakt ter voorkoming van dubbele belasting. Dat zijn de bilaterale afspraken tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland en tussen het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Volgens deze twee bilaterale afspraken wordt de bankenbelasting geheven door het land waar de dochters of bijkantoren zijn gevestigd. Dit is dezelfde systematiek als in de opzet van de aanpassing van de Nederlandse unilaterale regeling, die ik afgelopen maandag naar de Kamer heb gezonden. Deze systematiek is ook het Nederlandse uitgangspunt bij de onderhandelingen met andere landen voor het sluiten van verdragen ter voorkoming van dubbele bankenbelasting. Ik heb in de toelichting daarop aangegeven dat wij die voorkoming toestaan, maar dat wij wel reciprociteit eisen. Wanneer bijvoorbeeld een Britse bank met dochters in Nederland vraagt om in Nederland dubbele belasting te voorkomen, doen wij dat wanneer de Britten dat ook toestaan aan Nederlandse banken. Idealiter hebben wij daarvoor een bilaterale overeenkomst. Er worden ook al gesprekken gepland; eind juni staan er al gesprekken gepland. Maar het mag duidelijk zijn dat het voorstel voor de bankenbelasting eerst door het parlement moet worden aangenomen, wil je met andere mogendheden afspraken maken ter voorkoming van dubbele belasting.

De vraag is gesteld waarom de omissie van de bpm in de fiscale autowetgeving in deze wet is gefietst. In alle eerlijkheid, ik vind dat het geen schoonheidsprijs verdient. Het is niet gebruikelijk, maar buitengewoon exceptioneel. Overigens is het niet de allereerste keer dat dit is gebeurd. Ik kan mij een wetsvoorstel over de G-rekening herinneren, waarin volgens mij in de vierde nota van wijziging een heel crisispakket werd versleuteld. Dat is toen door toedoen van de Kamer nog even teruggestuurd langs de Raad van State, zo meen ik. Het gaat hierbij om een kleine vervelende omissie. Het gaat over de periode 1 juli-31 december 2012 en een budgettaire consequentie van 4 mln. Ik kan het uit dit wetsvoorstel halen. Dan houden wij dit wetsvoorstel zuiver, maar ik vind het een hoog prijskaartje voor een schoonheidsprijs. Als de Kamer dit in de toekomst niet meer wil, kunnen wij de afspraak maken dat wij bij toekomstige omissies overleggen over een alternatieve route om het op een praktische manier op te lossen, zodat wij niet meer met budgettaire gaten worden geconfronteerd. Dat kan met een spoedwetje, maar ook een spoedwet dient langs de Raad van State te gaan. Dit was zó ontzettend niet bedoeld, dat wij hebben gedacht dat het maar op deze manier moest. Maar schoon is het niet.

De heer Van Vliet heeft gevraagd of het niet eenvoudiger is om in plaats van een bankenbelasting te kiezen voor een bancaire opslag in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. In een dergelijke variant is de heffingsgrondslag de belastbare winst, bedoeld in de Wet op de vennootschapsbelasting. De bancaire opslag kan vervolgens de vorm krijgen van een opcent op het Vpb-tarief of een vermenigvuldigingsfactor voor de heffingsgrondslag op een wijze waardoor enkel de bancaire sector erdoor wordt geraakt. De heer Van Vliet zal als fiscalist beamen dat de fiscale winst veel minder geschikt is als factor die van invloed is op de mate van risico. Een bancaire opslag kan er door de renteaftrek in de Vpb zelfs toe leiden dat er een prikkel ontstaat voor financiering met meer vreemd vermogen. Bovendien komt een dergelijke variant de robuustheid van het fiscale stelsel niet ten goede. De opbrengst van een bancaire opslag is immers gevoelig voor bewegingen in de conjunctuur. Ik houd de heer Van Vliet voor dat een bank geen vennootschapsbelasting betaalt als zij geen winst maakt. De bancaire opslag wordt dan evenmin betaald. De bankenbelasting wordt hoe dan ook betaald. Zij mag niet worden afgetrokken van de vennootschapsbelasting. Het zijn gewoon kosten die een bank moet betalen, net als dat moet voor het depositogarantiestelsel en voor de kapitaaleisen van Basel III. Om deze redenen acht het kabinet een opslag in de Wet op de vennootschapsbelasting niet gewenst.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik begrijp de argumenten van de staatssecretaris, maar hij heeft mijn vraag onvoldoende begrepen. Met onderbrenging bij de Vpb denk ik niet zozeer aan een opslag op de Vpb, als wel aan een hoofdstuk in de Vpb dat ertoe leidt dat de bankenbelasting een aanslagbelasting wordt die gelijk met de Vpb loopt, waardoor in de uitvoeringssfeer wat meer gemak ontstaat. Van alle Vpb-plichtigen in Nederland krijgt een klein groepje een extra digitale pagina van het Vpb-biljet voor zijn kiezen.

Staatssecretaris Weekers:

Het gaat om een beperkt aantal belastingplichtigen. Daarom is het handiger om het vorm te geven als een bankenbelasting. Wij hebben heel veel Vpb-plichtigen in Nederland en slechts een paar daarvan worden dan met dit extra hoofdstuk geconfronteerd. Dat maakt het voor de uitvoering eerder complexer. Immers, die Vpb wordt ook nog op verschillende plaatsen in het land geregeld, terwijl de bankenbelasting gewoon door het financiële team in Amsterdam wordt afgedaan. Dit is echt het simpelste. Kijkend naar de perceptiekosten van deze belasting, zou ik willen dat er meer belastingen waren die zo simpel van aard zijn. Ik hoop dat het na het Kamerdebat ook simpel blijft.

De heer Van Vliet (PVV):

In de tijd dat ik als fiscalist actief was, heb ik mij vaak bemoeid met het Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001. In de vorm van een besluit dat kracht van wet heeft als onderdeel van de Vpb, werd een klein groepje van belastingplichtigen apart behandeld. Dat zou je ook met de bankenbelasting voor de financiële instellingen kunnen doen.

Staatssecretaris Weekers:

Met dat Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars overvraagt de heer Van Vliet mij in het kader van de bankenbelasting. Ik denk dat we de zaak nu niet gecompliceerder moeten maken dan die is. Ik heb begrepen dat de heer Van Vliet mijn argumentatie begrijpt. We moeten nu, in het staartje van het overleg tussen Kamer en kabinet, niet gaan beginnen over een gehele alternatieve benadering. Dat hadden we dan in een veel eerder stadium moeten doen. Het komt de procesefficiency van dit debat niet ten goede als we nu deze discussie met elkaar gaan voeren.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft alle amendementen behandeld. Het amendement dat ik samen met de heer Groot heb ingediend, heeft hij echter slechts voor de helft behandeld. Hij sprak wel over de doelmatigheidsdoelstelling, maar niet over de verhoging van 300 mln. naar 1 mld. Ik wil de staatssecretaris toch vragen om op die verhoging in te gaan. Ik heb de staatssecretaris geen problemen horen noemen waardoor hij het met die verhoging eens of oneens zou kunnen zijn, maar ik wil hem toch graag tot een uitspraak verleiden.

Staatssecretaris Weekers:

Ik meen toch dat ik al uitvoerig ben ingegaan op die verhoging van 300 mln. naar 1 mld. Ik heb aangegeven wat het financiële kader is geweest en wat de opdracht is geweest die aan mij is meegegeven, namelijk om met dit voorstel te komen. Dat heb ik vervolgens uitgewerkt. Ik vind het een beetje merkwaardig om in een debat als dit … Nee, laat ik het anders zeggen. Met een verhoging van de belasting schiet de heer Braakhuis in elk geval geen gat in de begroting. Als de heer Braakhuis een verlaging van de belasting zou voorstellen, schoot hij wel een gat in de begroting en zou ik om die reden het amendement moeten ontraden. Ik vind een verhoging tot ruim drie keer de opbrengst die het kabinet in het wetsvoorstel heeft gezet, niet wenselijk. Dit soort majeure budgettaire consequenties moet je in het totale financiële kader zien. Debatten daarover voeren we bij de start van een kabinet en naar aanleiding van de Prinsjesdagstukken, bij de algemene financiële beschouwingen. Dat doen we niet nu, tussentijds, bij de behandeling van één fiscaal wetsvoorstel.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dit is natuurlijk een raar antwoord.

De voorzitter:

Dat is voor uw tweede termijn. Wat is uw vraag?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik ben geen lid van een coalitiepartij. Ik verwacht van de staatssecretaris gewoon een antwoord op mijn vraag: is er een hindernis om het bedrag te verhogen van 300 mln. naar 1 mld.? Als die hindernis er niet is, verwacht ik een "oordeel Kamer".

Staatssecretaris Weekers:

Ik moet dit amendement ontraden, want dit gaat zo verschrikkelijk veel verder dan het door de ministerraad geaccordeerde wetsvoorstel. Ik heb aangegeven dat ik het budgettair ijkpunt dat mij is meegegeven, heb laten toetsen: hoe zit het nou met de kredietverlening? Een van de voorwaarden is immers een internationaal level playing field. Dat moeten wij in de gaten houden. Een tweede punt is: hoe zit het met de kredietverlening? Een derde punt is de stapeling van maatregelen.

De voorzitter:

Dit wordt een herhaling van zetten.

Staatssecretaris Weekers:

Als je het ruimschoots verdrievoudigt, begint er volgens mij toch wel iets te knellen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de beantwoording door de staatssecretaris in de eerste termijn. Ik constateer dat er, in ieder geval bij de heer Omtzigt en de staatssecretaris, behoefte is aan een schorsing.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kom in de tweede termijn nog op twee concrete vragen terug. Die krijg ik straks graag aangereikt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden om in de tweede termijn zo min mogelijk te interrumperen, zodat we kunnen proberen om voor 19.40 uur de tweede termijn van de Kamer af te ronden en daarna te schorsen. Dan zouden we om 20.30 uur weer kunnen doorgaan. We kunnen het debat niet zonder schorsing afronden, want er zijn afspraken met het personeel. We moeten uiterlijk 19.40 uur stoppen. Het woord is aan de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn heldere beantwoording. Het feit dat we het niet altijd eens zijn, betekent niet dat er geen heldere antwoorden kwamen op onze vragen. Technisch gezien is het wetsvoorstel voor ons daarmee afgerond. Wij hebben ook alle begrip voor een reparatie zoals bij de bpm. Wij wilden er alleen op wijzen, omdat het de volgende keer ons zou kunnen overkomen dat er iets is wat er strikt gezien niet in valt. Dan kun je dat beter nu gewoon meedelen. Laat het er dus vooral in staan, staatssecretaris! Wij zijn nog wel benieuwd naar wat precies korte- en langetermijnkapitaal is, maar dat zullen we in tweede termijn horen. Er blijven nog twee springende punten over: de tarievenopslag bij bonussen en de voorkoming van dubbele belastingen.

De staatssecretaris heeft gevraagd het amendement over de tarievenopslag om te zetten in een motie. Daartoe ben ik niet bereid. Hij heeft zelf in het wetsvoorstel de tarievenopslag geïntroduceerd voor banken die bonussen van meer dan 100% betalen. Hij lijkt nu toe te geven dat dit een soort symboolwetgeving is, want het zou niemand raken. Het impliceert echter wel dat op dit moment bonussen van 99% compleet acceptabel zouden zijn. Voor het CDA zijn dat soort bonussen niet acceptabel. De crisis gaat nog altijd veel sneller dan de wetgeving hier. Wij denken dat het tijd is om indien er bonussen worden betaald van meer dan 25%, daarover 5% extra belasting te heffen. Het betalen van hoge bonussen wordt hiermee overigens niet verboden. Dat is ook vrij logisch, omdat het ook buitenlandse banken zou kunnen treffen. Het amendement beoogt het wetsvoorstel te wijzigen voor de bankenbelasting over het kalenderjaar 2013, niet over 2012, zodat banken de mogelijkheid wordt geboden om er rekening mee te houden. Wij zullen het amendement ook zodanig aanpassen. Het zal twee jaar na het wetsvoorstel in werking treden.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Op zich is het een verbetering om de inwerkingtreding van het voorgestelde amendement te verschuiven, zodat het later gebeurt. Is de heer Omtzigt het met mij eens dat het gevolg wel zal zijn dat de trend wordt om vaste inkomens te verhogen? Zo ja, wat doet hij daar dan aan?

De heer Omtzigt (CDA):

Als we dan toch een moreel appel doen, dan doe ik op dit punt aan moreel appel aan de sector. Ik heb net een passage uit het CDA-rapport voorgelezen waarin we daarover duidelijk zijn. Dit moet niet leiden tot het een-op-een verschuiven naar de vaste salarissen. Wij zullen dat in de gaten houden.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dat gebeurt dan ook met een moreel appel, of een wet? Hoe gaat het CDA dat doen?

De heer Omtzigt (CDA):

Wij zijn niet in staat op de precieze beloning van banken – dat heb ik in de eerste termijn met een aantal collega's aan de linkerzijde van de Kamer uitgebreid becommentarieerd – vast te leggen. Het gaat ons om de perverse prikkel. In het bancaire stelsel hebben we in het verleden gezien dat juist het uitkeren van massieve variabele beloningen gebaseerd op factoren op relatief korte termijn, heeft geleid tot problemen die zo groot zijn dat men nu al een aantal weken in het Catshuis zit. Die zo groot zijn dat grote landen als Griekenland en Spanje problemen hebben. De wijze waarop het bankwezen opereert, moeten we daarom fundamenteel hervormen. Daarom is dit amendement ingediend, juist om dat soort prikkels weg te nemen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Natuurlijk, iedereen wil die prikkels wegnemen. Ik wil het echter de sector zelf laten doen, door die onder druk te zetten. We moeten bovendien nadenken over het opdrijvende effect. Tot voor kort vond het CDA dat ook. De heer Omtzigt denkt er nu anders over. Dat respecteer ik, maar laten we de sector dan nog wel één kans geven. Liever houd ik die stok achter de deur dan dat we alles in dit land gaan regelen. Dat zou de heer Omtzigt toch eigenlijk met mij eens moeten zijn.

De heer Omtzigt (CDA):

Als mevrouw Neppérus het op dit moment heeft over sectoren die we kansen moeten bieden, dan komt de bankensector niet als eerste in mijn gedachten op.

Dan kom ik op het tweede punt van mevrouw Neppérus. Dat punt ben ik in hoge mate met haar eens. Het heffen van dubbele belasting moet inderdaad voorkomen worden. Daarom vraag ik de staatssecretaris het volgende. Reciprociteit is in de praktijk natuurlijk gewoon lastig afdwingbaar. Nederland biedt het eerst aan, maar wat doen wij als het andere land die vrijstelling aan de Nederlandse banken die in het buitenland opereren, niet aanbiedt? Trekt Nederland dan zijn originele aanbod in? Als Nederland dit intrekt, zal dit bij andere landen kunnen leiden tot dubbele belastingheffing. Daarom willen wij er graag nog voor 1 oktober, als dit wetsvoorstel in werking treedt, een overzicht krijgen of dit met de belangrijke partners wordt geregeld. De staatssecretaris heeft een lijst met landen naar de Kamer gestuurd. Onder de belangrijke partners vallen in ieder geval Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk. Slowakije kan in een wat later stadium behandeld worden.

Misschien hoorde de heer Van Vliet het niet helemaal goed, maar dit kan bijvoorbeeld door het gewoon te agenderen bij de Ecofin. Iedereen is namelijk een bankenbelasting aan het invoeren. We moeten allemaal zeggen dat we het met zijn allen op de ene manier doen of met zijn allen op de andere manier. Dan ben je er namelijk in één keer uit in plaats van dat je dit met bilaterale verdragen doet. Misschien kunnen ze het daar dus agenderen en kan het voor 1 oktober worden teruggekoppeld aan de Kamer.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. De maatschappelijke schade die de banken hebben veroorzaakt, is vele malen groter dan de 300 mln. die de bankenbelasting moet opleveren. Ik heb ook om een internationale vergelijking gevraagd en naar de verhouding tussen de grootte van de sector en de hoogte van de belastingen. De staatssecretaris merkte op dat hij deze vraag in tweede termijn zou beantwoorden en ook dat hij liever had gezien dat deze vragen in de schriftelijke ronde waren meegenomen. Deze vraag hebben we echter ook gesteld in de schriftelijke ronde, maar deze werd niet beantwoord. Ik zal de argumenten voor de verhoging van de bankenbelasting niet herhalen, maar meteen de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een bankenbelasting kan bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën;

constaterende dat in Nederland een opbrengst van 300 mln. op jaarbasis wordt geraamd;

overwegende dat, gezien de grootte van de financiële sector ten opzichte van de economie, deze opbrengst achterblijft bij de opbrengst uit een bankenbelasting in de ons omringende landen;

verzoekt de regering om bij het Belastingplan 2013 te komen met voorstellen om de geraamde opbrengst van de bankenbelasting substantieel te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (33121).

De heer Bashir (SP):

De opcent is eigenlijk een soort boete op de bonussen, als die worden uitgekeerd. Ik vrees dat deze boete zal leiden tot hogere vaste salarissen. Dat heb ik ook in eerste termijn naar voren gebracht. Tegen de heer Omtzigt heb ik gezegd dat ik graag meedenk. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vaste salarissen voor bestuurders bij financiële instellingen dikwijls harder stijgen dan de vaste salarissen voor werknemers;

overwegende dat deze ontwikkeling geen recht doet aan de door de Kamer uitgesproken wens om beloningen voor bestuurders in de financiële sector te matigen;

verzoekt de regering om bij het Belastingplan 2013 met voorstellen te komen om de opcent voor de bankenbelasting ook te heffen bij financiële instellingen waarvan de vaste salarissen van bestuurders harder stijgen dan die van de werknemers van die instellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bashir en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (33121).

De heer Bashir (SP):

Hieraan gerelateerd is ook amendement op stuk nr. 16 van de SP en de Partij van de Arbeid, waarin wordt gevraagd om de boete te verhogen naar 10%. Dit amendement maakt het uitkeren van bonussen nog onaantrekkelijker en levert een bijdrage aan het verder herstellen van het vertrouwen in de bancaire sector.

Ten slotte hebben wij nog twee amendementen ingediend samen met GroenLinks. Het gaat om de amendementen op de stukken nrs. 15 en 18 waarmee wordt beoogd om de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank uit te sluiten van de bankenbelasting. In deze amendementen wordt een eenvoudige uitvoering gewaarborgd. Zo moeten banken een gewaarmerkte accountantsverklaring toevoegen aan de aangifte. De amendementen zijn ook gedekt. De bankenbelasting hoeft maar met 6,9% verhoogd te worden om de amendementen te kunnen dekken waarmee deze twee banken worden uitgesloten van de bankenbelasting.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat wij gezien het belang van banken in de economie en in deze samenleving en het feit dat er wel eens aan de deur is geklopt, het wetsvoorstel inzake een bankenbelasting steunen. De antwoorden van de staatssecretaris waren helder voor ons.

Ik blijf nog wel zitten met het punt van de dubbele heffing, die ook het risico in zich heeft dat er af en toe helemaal niet wordt geheven. Dat zijn twee kanten van dezelfde medaille. De heer Omtzigt sprak hier ook al over. Ik vind het antwoord op dat punt wat mager. Ik zou toch meer actie willen zien om eerder te kunnen zien hoe het ermee staat. Dat brengt mij tot een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij grensoverschrijdende dochtermaatschappijen of bijkantoren dubbele bankenbelastingheffing kan optreden;

constaterende dat op dit moment de thans geldende Nederlandse verdragen ter voorkoming van dubbele belasting niet voorzien in de voorkoming van dubbele bankenbelasting;

overwegende dat dubbele belastingheffing of geen belastingheffing onwenselijk is;

verzoekt de regering om daar waar mogelijk zo spoedig als het kan te komen tot een juiste verdeling van heffingsrechten ter voorkoming van dubbele bankenbelastingheffing en de Tweede Kamer voor 1 oktober 2012 over de voortgang te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Neppérus, Omtzigt en Koolmees. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33121).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Het was het debat van de verrassende wendingen, als ik de staatssecretaris mag geloven. Hij was verrast over het amendement van CDA, PvdA en PVV. Als de staatssecretaris zelf een haakje in het wetsvoorstel heeft geplaatst, zoals hij dat zelf noemt, moet hij er natuurlijk niet van opkijken dat de Kamer daar ook over begint.

Ik heb nog enkele punten. Het eerste betreft het amendement om de bonus terug te brengen tot maximaal 25%. In dit stukje CDA-proza, dat ik met belangstelling heb gelezen, staat na het puntje "limiteer bonussen op maximaal 25% van het vaste loon" het puntje "laat de criteria voor bonussen gelden voor alle medewerkers van een financiële instelling". Ik constateer dat het CDA heel consequent de eigen plannen aan het doorvoeren is. Ik reken dan op steun van het CDA voor mijn amendement, dat inmiddels ook door de heer Groot is ondertekend.

Voor de goede orde: de staatssecretaris zei dat het moeilijk te bepalen is of aan die norm wordt voldaan. Hij zei echter zelf al dat de toezichthouder ook toezicht houdt op een goede naleving van het beloningsbeleid. Dat moet volgens mij geen probleem zijn. En natuurlijk hebben wij het hier niet over de koffiejuffrouw, want die krijgt geen bonus van 100% over het vaste loon. Bovendien gaat het altijd nog over een bonus van drie maandsalarissen. In navolging van het amendement over de maximale beloning van 25% zal ik de invoeringstermijn aanpassen, zodat die ook twee jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal gaan gelden.

Er rest mijn nog één punt waarop de staatssecretaris nog zou reageren, namelijk dat een bank met minder kredietrisico's over meer ongedekte schulden straks wellicht meer moet betalen dan een bank die meer kredietrisico's loopt. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij dat gaat voorkomen. Dat kan volgens mij namelijk niet de bedoeling zijn van het wetsvoorstel.

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik heb drie punten. Ik begin met de vennootschapsbelasting. Ik voel me op dit punt eigenlijk niet helemaal serieus genomen, want de staatssecretaris zei, toen ik interrumpeerde, dat het eigenlijk niet paste om in het staartje van het debat met zo'n zware wijziging te komen. Ik wil er toch even fijntjes op wijzen dat mijn fractie vele weken geleden al schriftelijke vragen op dit punt heeft gesteld. Zij heeft gevraagd of het in het kader van de eenvoud niet beter zou zijn om geen hele nieuwe belasting te verzinnen, maar een nieuw besluit toe te voegen aan de Wet Vpb 1969, wat overigens naar mijn mening de mogelijkheden voor voorkoming van dubbele belasting zou vergroten via de bestaande belastingverdragen.

Overigens heb ik in mijn eerste termijn ook gewezen op de convenanten voor horizontaal toezicht. Alle lichamen die bankenbelasting gaan betalen, zelfs als je de doelmatigheidsvrijstelling zou schrappen, zijn zonder uitzondering lichamen die ook Vpb betalen. Naar mijn mening zou je, net zoals voor de verzekeraars destijds het besluit verzekeraars is genomen, gewoon een besluit bankenbelasting kunnen toevoegen aan de bestaande Wet Vpb, waarmee voor de aangiftesystematiek en de vorm van de belasting, te weten niet aangifte maar een aanslagbelasting, juist de eenvoud gediend zou zijn.

Daarom dien ik de volgende motie ter aansporing in. Ik doe een moreel appel op mijn collega's in de Kamer om mij, als fiscaal jurist, te geloven dat dit de eenvoud dient.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een nieuwe bankenbelasting wil invoeren;

overwegende dat deze belasting in de praktijk uitsluitend geheven zal worden van lichamen die ook belastingplichtig zijn in de vennootschapsbelasting;

overwegende dat er uitvoeringstechnisch grote verschillen ontstaan tussen deze twee belastingsoorten terwijl aansluiting van de bankenbelasting bij de Wet Vpb 1969 zou leiden tot eenduidigheid en dus tot meer eenvoud in de uitvoering;

constaterende dat er ook nog convenanten voor horizontaal toezicht zijn of worden gesloten met nagenoeg al deze Vpb-plichtige lichamen, hetgeen de uitvoering voor de Belastingdienst extra beheersbaar maakt;

verzoekt de regering, de bankenbelasting onder te brengen bij de vennootschapsbelasting in de vorm van een besluit bankenbelasting en de uitvoering ervan te betrekken bij de convenanten voor horizontaal toezicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33121).

U bent door uw tijd heen, maar u hebt nog twee punten. Ik vraag u om die kort toch nog even te doen.

De heer Van Vliet (PVV):

Dank u zeer, voorzitter. Heel kort: het amendement-Omtzigt c.s. is ook voor mijn fractie – wij hebben onze handtekening er niet voor niets onder gezet – een goed amendement, willen wij eindelijk ook deze opslag op de bankenbelasting niet een dode letter laten zijn. Vandaar mijn steun aan collega Omtzigt.

Over de doelmatigheidsvrijstelling is veel te doen. Als die op 20 mld. zou blijven staan, betekent dat overigens dat de meeste banken in Nederland gewoon die bonussen kunnen uitkeren zonder dat zij tegen die opslag aanlopen. Dat is een argument dat niet voldoende naar voren is gekomen. In mijn eerste termijn heb ik benadrukt dat dit voor mij een extra reden is, naast alle andere redenen die ik heb gegeven, om juist te zeggen dat ik de doelmatigheidsvrijstelling wil schrappen. Ik zou op basis van wat ik allemaal in dit huis heb gehoord, bereid zijn om mijn amendement aan te passen en de drempel niet helemaal te schrappen maar wel aanzienlijk te verlagen. Ik zal er nog even mijn licht over doen schijnen, ook met rugdekking van mijn fractie. Wij zullen zien hoe zich dit verder ontwikkelt in de beantwoording van de staatssecretaris in tweede termijn.

De heer Koolmees (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording in de eerste termijn. Gisteren heb ik gezegd dat D66 groot voorstander is van een solide en betrouwbare financiële sector. Daarop blijft wat ons betreft de prioriteit liggen. Onze inspanning moet de komende jaren gericht zijn op het versterken van de buffers, het vergroten van het depositogarantiestelsel en het versterken van de interventiemogelijkheden. Dat is het allerbelangrijkst voor de stabiliteit van de financiële sector.

Ik heb drie punten voor mijn tweede termijn. Het eerste betreft de kredietverlening. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging over de monitoring van de kredietverlening. Ik had een motie in voorbereiding op dit punt maar die is nu niet meer nodig. Ik heb nog wel een vraag hierover. Wat gebeurt er als de kredietverlening te scherp terugvalt? Op welke manier wordt er dan ingegrepen? Ik kan me uit de jaren 2008–2009 nog herinneren dat de overheid allerlei garantstellingskredieten, mkb-kredieten en borgstellingskredieten in het leven heeft geroepen. Ik hoop niet dat dit het geval is. Ik wil graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Ik vind in ieder geval dat de overheid geen bank moet gaan spelen. In 2008–2009 waren er bijzondere omstandigheden, maar nu is dat niet meer de bedoeling. Mijn tweede punt ligt in het verlengde hiervan en heeft betrekking op het effect van de belasting. De staatssecretaris heeft in zijn eerste termijn gezegd dat prudentie vooropstaat. Daar ben ik het helemaal mee eens. De veiligheid van de financiële sector is het allerbelangrijkste. Ook zei de staatssecretaris dat de bankenbelasting ten koste zou kunnen gaan van de buffers in de financiële sector en dus van de veiligheid. Ook dat kan niet de bedoeling zijn. Als blijkt dat de effecten op de kredietverlening en de economie groot zijn bij de eerste monitoring die de staatssecretaris volgend jaar aan ons stuurt, ga ik ervan uit dat de buffers overeind blijven, dat de internationale afspraken over Basel III in stand blijven en dat de bankenbelasting dus het eerste is waarnaar gekeken wordt.

Mijn derde punt gaat over kleine banken en over de concentratie van banken. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat een verdere concentratie onwenselijk is. Concurrentie tussen banken is goed en verbetert de kwaliteit van de dienstverlening. Ook leidt concurrentie tot lagere prijzen. Het bankenlandschap moet divers zijn. Klanten moeten kunnen stemmen met hun voeten als zij het niet eens zijn met de strategie en het beleid van de bank. Daarom houd ik altijd een pleidooi voor nummerportabiliteit, maar dat zal ik nu niet doen. Hoewel, ik heb het nu toch even gedaan. Ik heb nog een vraag over de argumentatie van de staatssecretaris. Deze vraag ligt in het verlengde van de opmerking van mevrouw Schouten. De staatssecretaris heeft gezegd dat de kleine banken buiten de grondslag vallen omdat zij geen staatssteun ontvangen. Dat geldt echter ook voor een deel van de grote banken, die nu wel in de grondslag worden meegenomen. Daarom wil ik graag een nadere toelichting op dit punt, in het verlengde van de vraag van mevrouw Schouten. Anders bestaat het gevaar dat ook de goede banken, die heel prudent, heel voorzichtig zijn geweest, nu ook worden geraakt. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben vandaag een hoop argumenten gehoord. Ik heb helaas wel de argumenten gemist waarop ik zat te wachten en die een antwoord zouden vormen op de vragen die ik aan de staatssecretaris heb gesteld. Ik sluit eerst aan bij de woorden van de heer Koolmees. De primaire zorg is een prudent financieel stelsel dat stabiel is. Bij die stabiliteit hoort een bescheidener rendement, maar wel een stabiele en betrouwbare situatie.

Ik hoop dat de bankenbelasting hieraan kan bijdragen. Daarom zat ik te wachten op de argumenten die hierop een antwoord zouden bieden. Die argumenten heb ik niet gehoord. Ik heb alleen maar gehoord dat er op basis van allerlei argumenten een grens is gesteld van 20 mld. wat betreft de doelmatigheidsvrijstelling. Ik heb eigenlijk nooit gehoord waarom dat het juiste bedrag is. Het enige wat ik heb gehoord is dat dit bedrag vanwege de kosten en de administratievelastendruk toch wel heel plezierig is. Dit wordt verkocht als een methode om de kleine banken de hand boven het hoofd te houden, het stelsel een beetje divers te houden en de concurrentie gezonder te maken. Ik vraag mij zeer af of dit opgaat. De grootste kleinbank is Van Lanschot, een private bank. Die zou bankenbelasting opgelegd krijgen, maar een net iets kleinere bank die toch een serieuze concurrent is, zoals Theodoor Gilissen, zou erbuiten vallen, waardoor deze bank een concurrentievoordeel zou hebben. Op basis van het argument van de administratievelastendruk van de Belastingdienst kun je toch onmogelijk een serieuze grens stellen? Ik heb meer behoefte aan eerlijkheid. We zouden moeten zeggen: oké, goed punt, we willen de kosten niet hebben, we doen het alleen voor de systeembanken. Dan is het in ieder geval helder. Of we doen het voor alle banken. Daar wil ik dus nog steeds een serieus antwoord op. Dat brengt mij er ook toe om te zeggen dat het amendement dat ik samen met de heer Groot heb ingediend, vooralsnog gewoon blijft zoals het is.

Ik begrijp dat De Nederland Vereniging van Banken bij monde van de heer Boele Staal inmiddels gereageerd heeft en dat dit bepaald geen verhaal was waaruit de gewenste nederigheid bleek. Dit bracht me ertoe te denken dat misschien 1 mld. niet genoeg is. Wellicht moeten we naar 2 mld. toe … Zo ver wil ik echter niet gaan. Aan de andere kant heb ik ook van de staatssecretaris niet werkelijk gehoord waarom we niet naar 1 mld. zouden gaan. Wat is de werkelijke barrière, anders dan dat het nu niet in een regeerakkoord staat of duidelijk is wat het kabinet ervan vindt? Het gaat mij niet om wat het kabinet ervan vindt. Het gaat mij erom of er serieuze dingen gebeuren binnen het financiële landschap bij het uitdelen van zo'n betere prikkel dan de prikkel die we hadden, waardoor het eventueel niet zou kunnen, dus dat het tegenovergesteld zou werken of dat het banken in gevaar zou brengen. Dat zijn de argumenten waarop ik wachtte, en die heb ik niet gehoord. Ook dat bedrag houden we dus gewoon in stand. Ik verwacht dan ook brede steun voor dat voorstel.

Ik heb nog een heel kort punt over de doelmatigheidsvrijstelling. Mij is ook niet duidelijk gemaakt welke kosten er daadwerkelijk worden gemaakt bij welk bedrag of welke opbrengsten daar dan tegenover staan. Ik zoek een optimum. Ik kan de gevolgen niet overzien, alleen het ministerie van Financiën heeft de tabel, van het verlagen tot 2 mld. of 5 mld. Ik verwacht dus nog steeds dat de staatssecretaris ophoest wat er bij 2 mld,. gebeurt en wat bij 5 mld. en wat bij 10 mld. Ik wil weten hoe hoog de kosten en de opbrengsten dan zijn. Dan kunnen we tenminste een weging maken over wat een normale, acceptabele staffel zou zijn.

De voorzitter:

Ziet u het rode lampje branden, mijnheer Braakhuis?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik heb nog één kleine opmerking, voorzitter, nog steeds over de hoogte van 1 mld. De staatssecretaris ontraadt het betreffende amendement en die hoogte. Het gerucht ging dat uit het Catshuisberaad zou komen dat het weleens omhoog zou kunnen gaan. Ik leid er eigenlijk uit af dat de staatssecretaris daarmee zegt dat het Catshuis die stap niet gaat maken. Het kan toch niet door dat we nu van de staatssecretaris horen dat hij het afwijst, om vervolgens later uit het Catshuis te komen met eenzelfde soort voorstel? Dat geeft geen pas.

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording, die met verve gebeurde. Dat was fraai naarmate hij ons wist te overtuigen. Waar dat wel het geval was, betreft de Bank Nederlandse Gemeenten. Dat is een bank die ook andere partijen in de Kamer zeer lief is. In dit geval moeten we denk ik toch zwichten voor de argumenten. In dit geval is de prijs van de eenvoud toch wat te hoog.

Minder overtuigend was het betoog over de opbrengst van de bankenbelasting. We zitten zelfs bij een verdriedubbeling nog steeds ruim onder het niveau van Groot-Brittannië. De vergelijking met Frankrijk en Duitsland gaat in zoverre niet op, dat wij inderdaad een veel grotere financiële sector hebben. Bovendien is de schade die is aangericht aan de Nederlandse financiële sector veel groter dan in Frankrijk en Duitsland.

Dan het amendement van de heer Omtzigt, dat mede ondertekend is door de PVV en door mijn partij. Ik ben heel blij dat het geduld bij het CDA met de bonuscultuur in dit land op is en dat het CDA daar echte consequenties aan wil verbinden. Cultuurveranderingen gaan niet vanzelf. Wettelijke maatregelen helpen daar enorm bij. Nogmaals zij benadrukt dat het hier niet gaat om een bonusverbod, maar slechts om een versterkte fiscale prikkel, die door de staatssecretaris zelf mogelijk is gemaakt in dit wetsvoorstel.

Ik heb nog een opmerking tegen mevrouw Neppérus. Als het zo zou zijn dat variabele beloningen omgezet worden in vaste beloningen, zou dat eens temeer onderstrepen dat de gewenste cultuuromslag blijkbaar helemaal niet plaatsvindt. Dat zou des temeer de noodzaak van een wetsvoorstel als dit onderstrepen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Waar het mij om gaat, is dat je dit door overleg en dergelijke moet regelen. De heer Groot wil het in de wet regelen. Hij wil nog veel meer wettelijk regelen, als ik alles zo lees. Dat is gewoon mijn zorg. Dat leidt namelijk echt alleen maar tot verzoeken om verhoging. Die kunnen de heer Groot en ik dan ten onrechte vinden, maar het is wel iets waar je rekening mee moet houden. Dat is mijn punt van zorg. Ook het amendement van mevrouw Schouten gaat veel verder en niet alleen om de raad van bestuur. Geef ze gewoon die stok achter de deur. Laten we het snel regelen. Dat willen wij nauwlettend volgen. Qua intentie zitten wij redelijk op een lijn. Ik wil echter vermijden dat we alleen maar nieuwe verzoeken krijgen om het vast te leggen in allerlei nieuwe regelgeving.

De heer Groot (PvdA):

Die argumentatie had ik ook begrepen uit de eerdere opmerkingen van mevrouw Neppérus. Het ging er mij nu alleen om, in te gaan op het argument dat deze maatregel niet zou helpen omdat variabele beloningen toch wel in vaste beloningen zouden worden omgezet. Ten eerste klopt dat niet. Ten tweede: ook als variabele beloningen omgezet worden in vaste beloningen, heeft dat een positieve invloed op het risicogedrag van banken.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Dan worden de arbeidskosten hoger. Maar goed, dat neemt u dan kennelijk voor uw rekening.

De heer Groot (PvdA):

Dit neigt een tennispartij te worden en denk dat dit niet past in deze tweede termijn.

Ik heb nog een slotvraag die aansluit bij de opmerkingen van de heren Van Vliet en Braakhuis. Volgens mij heb ik in eerste termijn wel degelijk goed begrepen dat de staatssecretaris heeft gezegd dat de uitvoeringskosten 4 mln. zouden worden als de doelmatigheidsvrijstelling helemaal zou worden geschrapt. Die staan dan tegenover netto extra opbrengsten van 45 mld. Dat lijkt mij een hoge prijs. De staatssecretaris heeft gezegd dat het leidt tot een extra opbrengst van 70 mln. Daarvan wordt 25 mln. al bij de grote banken binnengehaald. Dan houdt je 45 mln. over. Maar de totale uitvoeringskosten dalen naar 4 mln. Zo heb ik de staatssecretaris begrepen.

De voorzitter:

U versprak u. U zei 45 mld.

De heer Groot (PvdA):

Ik bedoel 45 mln. Neemt u mij niet kwalijk. Ik hoor graag wat de uitvoeringskosten zijn bij een grens van 5 mld. of 10 mld. voor de doelmatigheidsvrijstelling, temeer omdat je dan kunt bekijken of je kleine banken onder de bonusbeperkende maatregel kunt laten vallen. Dat zou heel belangrijk zijn voor ons. Ik wacht op dit punt graag de antwoorden van de staatssecretaris af.

De vergadering wordt van 19.47 uur tot 20.40 uur geschorst.

Voorzitter: Blanksma-van den Heuvel

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Er staan nog een paar vragen uit de eerste termijn open, die ik had doorgeschoven naar de tweede termijn. Er is een vraag van mevrouw Schouten en een vraag van mevrouw Schouten en de heer Koolmees. Ook is er nog een andere vraag van de heer Koolmees, en een van de heer Omtzigt. Ik stel voor dat ik deze vragen eerst beantwoord, om vervolgens in te gaan op de moties, op de amendementen en op de punten die nog ingebracht zijn in tweede termijn.

Mevrouw Schouten heeft gevraagd of ik kan ingaan op de opmerking van de Raad van State dat langlopende financiering niet altijd de voorkeur heeft boven kortlopende financiering. De Raad van State merkt op dat een bank die veel kortlopende kredieten verstrekt juist een groter risico loopt wanneer deze lang gefinancierd is. De Raad van State duidt hier op een mismatch tussen lang en kort, maar dat is een andere mismatch dan we in het gros van de gevallen tegenkomen. Op zichzelf zijn er gevallen denkbaar waarin een bank geen baat heeft bij het aangaan van meer langlopende financiering. In algemene zin kunnen we echter constateren dat langlopende financiering in de regel veiliger is dan kortlopende financiering.

De heer Groot heeft zich ervan laten overtuigen dat ik geen ei van Columbus heb gevonden om de Bank Nederlandse Gemeenten en de Waterschapsbank uit te zonderen. Dat zou overigens anders zijn wanneer we de doelmatigheidsvrijstelling fors zouden verhogen, waardoor in de facto alleen de systeembanken eronder vallen. Ook hiervoor is dit wetsvoorstel echter geen ei van Columbus. Het primaire doel is geld ophalen van de bankensector. Tegelijkertijd proberen wij, voor zover dat via een fiscale maatregel mogelijk is, de banken te prikkelen om meer langlopende dan kortlopende financiering aan te trekken. Uiteindelijk hebben banken echter met een hoop andere aspecten te maken in de eindafweging, niet in de laatste plaats met de vele prudentiële toezichtsregels. Overigens lijkt de Raad van State voorbij te gaan aan een bijzonder aspect van het bankwezen, namelijk de zogenaamde looptijdtransformatie. Die gaat ervan uit dat een bank in de regel veel korter gefinancierd zal zijn aan de passivazijde dan de gemiddelde looptijd van uitzettingen van de activazijde. Er zijn echter limieten aan de looptijdtransformatie.

Mevrouw Schouten en de heer Koolmees hebben mij gevraagd om in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat een solide gefinancierde bank die minder kredietrisico's neemt, door de bankenbelasting hard wordt geraakt. In het algemeen geldt dat banken die meer kapitaal aanhouden kredietwaardiger zijn dan banken die minder kapitaal aanhouden. Indien banken hogere buffers hebben, kunnen ze immers grotere schokken aan en zijn ze kredietwaardiger. Dat zit overigens ook volledig in het betoog van de heer Koolmees. In Baselse akkoorden is wel bepaald dat voor minder risicovolle activa relatief minder kapitaal hoeft te worden aangehouden. Dat betekent dat bij twee banken met eenzelfde balanstotaal, waarbij de eerste minder risicovolle activiteiten ontplooit en de tweede meer risicovolle activiteiten, de eerste bank minder kapitaal hoeft aan te houden dan de tweede. De eerste bank kan dan iets meer belasting moeten betalen dan de tweede bank. Dit verschil is te rechtvaardigen door het feit dat de impliciete overheidsgarantie ook potentieel groter is, omdat de eerste instelling in absolute zin minder kapitaal heeft om zeer grote, onverwachte schokken op te vangen.

De heer Omtzigt heeft een interessante vraag gesteld over het geval wanneer langlopende leningen overnight via een renteswap op de balansdatum worden omgezet in een kortlopende financiering. Telt dit dan mee als langlopende of als kortlopende financiering? Het antwoord is niet eenvoudig te geven. Het is een mooi voorbeeld van de uitdaging voor de Belastingdienst in de uitvoering van deze bankenbelasting. Het is dan ook een vraag in de uitwerking. Als langlopende financiering middels een renteswap zou leiden tot een effectieve korte financiering valt die inderdaad onder het tarief voor de korte financiering, en vice versa.

De regels hiervoor zijn vastgelegd in de internationale accountantsstandaarden, de IFRS. De bankenbelasting volgt deze en maakt dus geen nieuw beleid voor rentederivaten. Onder IFRS moet je de economische waardering op de balans zetten. Juist de aansluiting op IFRS voorkomt een eventuele willekeur. Zo is de balans aan de goedkeuring van een externe accountant onderhevig. Daarnaast moet ook bedacht worden dat de commerciële jaarrekening meer doelen dient dan enkel als basis voor de berekening van de grondslag bankenbelasting. De commerciële jaarrekening kennen we al wat langer dan de bankenbelasting die nog moet komen. De commerciële jaarrekening beoogt inzicht te geven in de situatie van de onderneming voor alle stakeholders. Daarom verwacht het kabinet niet dat de bankenbelasting in omvangrijke mate zal leiden tot ontwijkgedrag.

De heer Omtzigt (CDA):

Kan op een nader tijdstip als de bankenbelasting weer aan de orde komt, bijvoorbeeld bij de uitvoering van de motie-Neppérus, hierop worden teruggekomen? Ik zie namelijk wel heel mooie mogelijkheden voor ontwijkgedrag. Als die langlopende zaken via een rentederivaat kort worden gemaakt maar er alleen langdurige belasting betaald hoeft te worden, zal de bank zich volledig lang financieren en zal de belastingopbrengst met bijna de helft tegenvallen. Misschien is er een goed moment om hierop terug te komen, bijvoorbeeld als de staatssecretaris signalen heeft dat dit iets met de financiering doet. Er doet zich nog een tweede probleem voor. Uit de jaarrekening haal je wel de lang- en kortlopende financiering, maar niet de derivatenposities. Als je die niet hebt en ze niet op de jaarrekening staan, zullen ze opgevraagd moeten worden.

Staatssecretaris Weekers:

Ik neem aan dat de heer Omtzigt doelt op de motie-Neppérus die zojuist is ingediend. Daarin wordt de regering gevraagd om voor 1 oktober aanstaande iets te rapporteren. Het lijkt me te vroeg om eventueel ontwijkgedrag dan al in beeld te kunnen hebben. Dat is pas te zien als de bankenbelasting ingaat. De grondslag voor de bankenbelasting is nu de jaarrekening van het afgelopen jaar. Op basis daarvan hebben we er dus nog geen zicht op. Het eerste moment dat we er wel zicht op kunnen hebben, ligt een jaar later. Ik zal meegeven dat dit punt even in ogenschouw genomen moet worden. Mocht er aanleiding zijn om te constateren dat er echt iets aan de hand is of als ik zie dat er ontwijkgedrag optreedt, dan zal ik dat uiteraard melden. Als je de groep belastingplichtigen enorm gaat uitbreiden door de doelmatigheidsvrijstelling substantieel te verlagen, wordt het voor de Belastingdienst wel veel lastiger om dit soort aspecten goed in beeld te krijgen en om dit zaakje goed te handhaven. Zolang het aantal belastingplichtigen beperkt is, kun je dit soort zaken veel gerichter in het oog houden en ertegen optreden. Ook in het kader van horizontaal toezicht – de heer Van Vliet wees daar al op – kun je banken daar dan veel beter op aanspreken.

De heer Koolmees heeft een vraag gesteld over de monitoring van de effecten van de diverse maatregelen. Ik ben daar in eerste termijn al op ingegaan. Ik ga me nu niet vastleggen op het soort maatregelen dat wij gaan nemen als we een trendbreuk zouden waarnemen in de kredietverlening. Ik ben het wel met de heer Koolmees eens dat we niet moeten beginnen met het versoepelen van de eisen die aan de buffers worden gesteld. Dat was volgens mij ook de portee van zijn opmerking. Je kunt echter wel denken aan een wat langere periode om het depositogarantiestelsel te vullen of aan de optie om daar wat later mee te beginnen. Dat heeft ook niet mijn voorkeur. Een andere mogelijkheid is om iets met de bankenbelasting te doen. Ik wil nu niet ingaan op de vraag wat het meest geëigende instrument is. Als die situatie zich voordoet, zullen er passende maatregelen volgen. In elk geval krijgt de Kamer ruim voordien de brief die is toegezegd door de minister, waarin met name de Nederlandsche Bank in zal gaan op de diverse maatregelen en de impact daarvan op de bankbalansen en de kredietverlening. Volgens mij waren dat de openstaande vragen.

Ik ga nu in op de staffel. Een belangrijk punt in het debat was de doelmatigheidsvrijstelling. Er is mij gevraagd of ik een staffel kan verschaffen over de stijging van de uitvoeringslasten, van de administratieve lasten en van de opbrengsten bij verschillende doelmatigheidsvrijstellingen. Ik beschik niet over accurate cijfers die mij in staat stellen om precies aan te geven wat de stijging van de administratieve lasten en de uitvoeringslasten is voor de verschillende niveaus van de doelmatigheidsvrijstelling. Ik heb in de eerste termijn al erkend dat die 20 mld. doelmatigheidsvrijstelling natuurlijk iets arbitrairs heeft. Je had iets boven dat bedrag kunnen zitten, maar ook iets eronder. Wij hebben echter gekoerst op wat de Britten ongeveer doen. Zij hebben een bedrag van 20 mld. pond vastgesteld.

Tegelijkertijd heb ik gezegd dat wij niet heel veel kleine banken in de bankenbelasting willen betrekken. Wij betrekken hierin ongeveer 90% van de banken. Als het wezen van de bankenbelasting is om de banken, met name de systeemrelevante banken, de grote jongens, te laten meebetalen aan de crisis, is deze doelmatigheidsvrijstelling een goede benadering.

Ik kan de leden meegeven dat wij bij een vrijstellingsgrens van onder de 5 mld. waarschijnlijk te maken hebben met een zeer forse stijging van de uitvoeringslasten, oplopend tot meer dan 300%. Daarnaast zijn ook nog eens kosten voor investeringen in ICT, simpelweg vanwege het feit dat het zogezegd handmatig kan, als wij de groep belastingplichtigen beperkt houden. Vallen in plaats van de rond de acht meer dan tachtig banken, het tienvoudige, in de bankenbelasting, dan zul je moeten automatiseren en een machine daarvoor gaan bouwen. Die kosten komen er dan bij. Het bedrag van 4 mln. dat de heer Groot aansprak, komt van de administratieve lasten. De administratieve lasten stijgen in zo'n geval tot 4 mln. Dat is een stijging van 800%. De Kamer doet regelmatig een appel aan het kabinet om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten niet stijgen. Ik vind dit behoorlijk substantieel.

Ik vind het gelijke speelveld binnen de bankensector echter nog veel belangrijker dan administratieve lasten en uitvoeringslasten. De heer Braakhuis heeft gesproken over eerlijkheid. Ik spreek ook over eerlijkheid, over het eerlijkheidsperspectief. Ik vond het jammer dat de Kamer daar enigszins sceptisch op reageerde in de tweede termijn. Toch is het eerlijkheidsperspectief naar mijn mening een belangrijke factor om rekening mee te houden. Kleine banken hebben namelijk te maken met een zeer belangrijk nadeel ten opzichte van grote banken. Het gaat namelijk niet alleen om de schaal – daar sprak ik zojuist al over – en de marktmacht waarover zij inmiddels beschikken. Het gaat ook niet alleen om allerlei drempels die ze over moeten om de Nederlandse markt te betreden, maar om het feit dat zelfs de meest veilige kleine bank meer betaalt om zich te financieren dan een willekeurige grote bank, vanwege de perceptie dat de grootste banken "too big to fail" zijn, met andere woorden: systeemrelevant. De doelmatigheidsvrijstelling binnen de bankenbelasting trekt de positie van kleine banken niet gelijk, maar vormt wel een kleine bijdrage aan een gelijker speelveld. Dat is voor mij eigenlijk de allerbelangrijkste overweging. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat zich ongeveer acht banken kwalificeren voor de bankenbelasting, als je de drempel legt op 20 mld. Een drietal grensgevallen zit daaronder. Als je de grens op 15 mld. zet, zou je die erin betrekken. Je zou dat zelfs ook doen als je de grens ietwat omlaag brengt. Als je echt onder de 10 mld. gaat zitten, dan betrek je er echt veel meer banken in. Mijn pleidooi is om het op die 20 mld. te houden vanwege het element van marktordening. Mocht de Kamer toch vinden dat de drempel verlaagd moet worden, dan doe ik een klemmend beroep op haar om het bedrag hooguit te halveren.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Braakhuis een interruptie wil plaatsen. Ik verzoek u allen om de interrupties kort te houden, want hierna moeten nog twee debatten plaatsvinden. Graag een korte interruptie met een kort antwoord van de staatssecretaris.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik hoor de staatssecretaris eigenlijk zeggen dat bij een grens van 20 mld. acht banken in de bankenbelasting betrokken worden. Het bankenlandschap bestaat uit vier grootbanken: ING, ABN AMRO, SNS REAAL en de Rabobank. Daarna komt er een heel groot gat en dan volgen de kleine banken. Dat betekent dat alsnog vier van de kleine banken in de bankenbelasting worden betrokken, tegenover de vier grootbanken. Zie ik dat correct?

Staatssecretaris Weekers:

Ja, dat is redelijk correct.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dat betekent dus dat de vier grootste kleine banken hierin worden meegenomen. Van Lanschot, een private bank, valt er wel onder, maar een andere private bank als Theodoor Gilissen niet. Daardoor zou dus concurrentievervalsing optreden op de markt van de kleine banken. Dit kan de staatssecretaris niet serieus menen!

Staatssecretaris Weekers:

Dat pleit ervoor om de doelmatigheidsdrempel te verhogen, zodat de facto alleen de systeemrelevante banken onder de bankenbelasting vallen. Is dat het pleidooi van de heer Braakhuis? Als dat behulpzaam is, wil ik de Kamer voor de stemmingen best een brief sturen om dit iets uitvoeriger te schetsen. Dat kan de Kamer helpen om de afweging te maken. Ik zal dan uiteenzetten wat de bezwaren zijn om de drempel te verlagen en zal ook aangeven wat het betekent als je de drempel verhoogt en wat je moet doen om het bezwaar van de heer Braakhuis te ondervangen. Ik denk dat er op die manier een eerlijke afweging kan worden gemaakt.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik ben blij met dat voorstel. Wij hebben al gevraagd om een staffel. Daar komt blijkbaar wat bij, ook een staatje van een kleine verhoging. Wij weten nu dat de onderkant qua kosten op 5 mld. ligt. Die bodem heeft de staatssecretaris aangegeven, dus daar hoeven wij het blijkbaar niet meer over te hebben. Ik zou wel graag zien welke banken bij welke hoogte in de maatregel worden betrokken.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft beloofd om voor de stemmingen van aanstaande dinsdag een brief te sturen. Dat nemen wij mee in de beraadslaging.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt, maar ik kan in die brief niet ingaan op namen van banken. Ik zit ook met een geheimhoudingsplicht. Datgene wat uit openbare bronnen volgt, verwerken we. Ik heb precies gehoord wat de Kamer wil. Een deel van de Kamer wil dat de doelmatigheidsgrens omlaag gaat. De heer Braakhuis pleit ervoor om die omhoog te brengen.

(hilariteit)

De voorzitter:

De toezegging is in elk geval duidelijk. Wij gaan nu verder.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Maar dit was uitlokking!

De voorzitter:

Nee. Ik vraag de staatssecretaris om zijn betoog af te ronden.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Dan kom ik op de amendementen en de moties.

De heer Bashir (SP):

Ik heb ook om een overzicht gevraagd van de verhouding tussen de grootte van de financiële sector van de diverse landen en de bankenbelasting die geheven gaat worden.

Staatssecretaris Weekers:

Zeker, maar omwille van de tijd wilde ik dat betrekken bij de motie die de heer Bashir daarover heeft ingediend.

De voorzitter:

Prima. Dan vervolgt u uw betoog en gaat u over tot het becommentariëren van de moties.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb hier de amendementen over de opcenten bij een variabele beloning van 25% boven het vaste salaris, te weten het gewijzigde amendement-Omtzigt c.s. op stuk nr. 22 en het amendement van mevrouw Schouten en de heer Groot op stuk nr. 17.

Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat ik begrip heb voor de discussie over beloning en over de hoogte van de bonussen. Ik heb ook aangegeven dat wij deze discussie niet hier en nu moeten voeren. Ik vind dat onzuiver en ik heb dat een- en andermaal aangegeven. Ik vind het jammer dat ik de Kamer daarvan niet heb weten te overtuigen en dat een Kamermeerderheid erin volhardt dat deze wet op dit moment aangepast moet worden.

Ik denk dat ik in mijn eerste termijn genoeg hierover heb gezegd. Het mag duidelijk zijn dat ik deze motie echt moet ontraden. Ik waardeer het dat de heer Omtzigt zegt: ik zal het jaartal 2013 in elk geval wijzigen in 2014. Maar ik vind dat het hem meer had gesierd, wanneer hij had gezegd: ik zet het om in een motie, voer dit gesprek nu met de sector, met de toezichthouders en met de minister om het beloningsbeleid in den brede goed te bezien en vervolgens het fiscale haakje aan de achterkant te hangen. Ik ontraad deze motie.

De voorzitter:

Het is een amendement. Ik denk dat de staatssecretaris bezig is met het becommentariëren van de amendementen.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt. Neemt u mij niet kwalijk. Het is een amendement. Was het maar een motie. De wens was even de vader van de gedachte.

Mevrouw Schouten heeft een amendement ingediend om dit haakje te gebruiken om bonussen van alle medewerkers onder de wet te brengen. Deze uitbreiding zou leiden tot grootschalige contractbreuk, als banken de variabele beloning aanscherpen. Willen banken conflicten met hun medewerkers voorkomen, dan zullen zij extra belasting betalen. De kans is groot dat zij hiervoor kiezen. In dat geval mist de maatregel zijn doel compleet.

De controle van de wijze van beloning per individuele medewerker is werkelijk ondoenlijk voor de Belastingdienst. De lasten staan in geen enkele verhouding tot de baten. De extra belasting is namelijk van toepassing, wanneer een individuele werknemer meer dan 100% aan variabele beloning ontvangt. Na aanneming van het amendement-Omtzigt geldt daarvoor zelfs 25%. Mevrouw Schouten heeft nog aangegeven dat het toch de toezichthouders zijn die ook op de beloningsstructuur toezien. Ja, dat klopt, maar zij gaan niet elk individueel arbeidscontract doorvlooien. DNB en AFM houden de beloningsstructuur van een bank tegen het licht om te zien of er perverse elementen in zitten. Zo ja, dan wordt de bank gedwongen om de beloningsstructuur aan te passen. Zij gaan echter niet elk individueel contract beoordelen. Deze motie is dus niet alleen onwenselijk, maar vooral ook volstrekt onuitvoerbaar. Daarom moet ik die dan ook ontraden.

De voorzitter:

De staatssecretaris bedoelt het amendement op stuk nr. 17, neem ik aan.

Staatssecretaris Weekers:

Excuus, voorzitter. Ja, het is het amendement op stuk nr. 17.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 16 van de heer Bashir en de heer Groot om de opcent van 5% te verhogen naar 10%. Het zegt eigenlijk: de stok achter de deur moet nog wat steviger worden, die moet twee keer zo hard worden. Het kabinet is van mening dat de opcent van 5% voldoende afschrikwekkend is. Banken houden zich al aan de norm uit de Code Banken. Voor de link met het beloningsbeleid is geen opbrengst ingeboekt. Dit amendement leidt dus niet tot een extra opbrengst. Dat zal anders zijn wanneer het amendement van de heer Omtzigt wordt aangenomen. Een verhoging van 5% tot 10% is wat het kabinet betreft niet nodig. Als wij uitgaan van de huidige norm, een bonus van maximaal 100%, voldoet iedereen daaraan. In combinatie met het amendement van de heer Omtzigt leidt dit tot een aanzienlijke lastenverzwaring. Ik moet het dus ontraden. Mocht het zo zijn dat de heer Omtzigt zijn amendement intrekt, dan zou ik ten aanzien van dit amendement het oordeel aan de Kamer kunnen laten. Ik weet niet of dit duidelijk is.

De voorzitter:

Volgens mij is het duidelijk.

De heer Bashir (SP):

Uiteindelijk is het oordeel natuurlijk altijd aan de Kamer. Ik begrijp dat de staatssecretaris het amendement niet nodig vindt, maar ook niet helemaal afkeurt. Hij is bereid om in een bepaalde situatie het oordeel aan de Kamer te laten. Als het toch alleen een extra stok achter de deur is, vraag ik de staatssecretaris om dit toch te ondersteunen. Met 10% maak je echt duidelijk dat het ongewenst is dat zulke hoge bonussen worden uitgekeerd.

Staatssecretaris Weekers:

Wij hebben de totale discussie over het beloningsbeleid afgerond. Beloningsafspraken zijn vastgesteld. De sector voldoet eraan. Het is op zichzelf goed om een stok achter de deur te hebben als er toch nog een kikker uit de kruiwagen springt, als er toch een bank is die zich hier niet aan houdt. Ik vind het prima dat het een stevige stok is. Die stok mag best een stuk harder zijn dan zoals hij oorspronkelijk in het wetsvoorstel stond. Als het amendement-Omtzigt echter wordt aangenomen, dan wordt het maximum van de bonus 25% van het vaste salaris. Dat betekent de facto dat veel instellingen niet aan die norm zullen voldoen, zeker niet in het begin, zeker niet als er geen goede discussie over is geweest met de sector. Dan leidt dat per definitie tot een grote lastenverhoging. Het instrument werkt dan niet meer als stok achter de deur. Je slaat met die stok, ongeacht of men zich ergens naar wil richten. Dat is de portee van mijn advies.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 15 van de heren Bashir en Braakhuis. Zij willen BNG en NWB uitzonderen van de bankenbelasting. In eerste termijn heb ik alle argumenten gegeven waarom ik dit amendement ontraad.

Op stuk nr. 18 hebben dezelfde leden een amendement voorgesteld dat dient als dekking voor het amendement op stuk nr. 15. Als dat laatste niet wordt aangenomen, leidt dit amendement tot een budgettaire opbrengst van 20 mln. Dat is op zichzelf niet nodig, maar elke dekking die wordt aangereikt is normaal gesproken wenselijk. Het kabinet heeft een andere keuze gemaakt in de tarifering. Ik ontraad dit amendement in samenhang met dat op stuk nr. 15.

Ik kom toe aan het amendement op stuk nr. 11 van de heren Braakhuis en Groot, waarin de doelmatigheidsvrijstelling wordt verlaagd van 20 naar 5 mld. Daarover heb ik al het nodige gezegd. Ik stuur hierover nog een brief aan de Kamer. Ik ontraad dit amendement om redenen die ik heb genoemd. Ik hoop dat de Kamer hier nog eens heel goed over wil nadenken.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Als we het los zien van de doelmatigheidsvrijstelling en we zouden die eruit halen, hoe kijkt de staatssecretaris dan tegen dit amendement aan?

Staatssecretaris Weekers:

Dat is onderdeel 2, om de opbrengst te verhogen van 300 mln. naar 1 mld. Ook daarover heb ik in eerste termijn al het nodige gezegd. Daaruit hebt u een ontraden kunnen afleiden. Voor zover nodig herhaal ik dat hier.

De voorzitter:

Dit punt is in eerste termijn voldoende aan de orde gekomen.

De heer Van Vliet (PVV):

Het amendement is inderdaad een combinatie. Maar ik heb nog geen formele reactie gehad op mijn amendement.

Staatssecretaris Weekers:

Dat komt nu aan de orde.

De heer Van Vliet (PVV):

Straks noemde u mijn naam niet. Ik ben scherp vanavond, hoor!

Staatssecretaris Weekers:

Ik had uw amendement op stuk nr.9 nog niet behandeld. Ik zou de heer Van Vliet nooit willen vergeten, hoor! Hij heeft op stuk nr. 9 een amendement ingediend over afschaffing van de doelmatigheidsvrijstelling. Daarvoor geldt in nog hogere mate dat ik er moeite mee heb dan voor het eerste deel van het vorige amendement, dat nog wat minder ging dan dit amendement. Ik denk dat ik in eerste termijn, en ook in het begin van mijn tweede termijn afdoende heb aangegeven dat je met het afschaffen van die doelmatigheidsvrijstelling de kleinere banken opzadelt met een nog hogere drempel. Je drukt ze sneller de markt uit, of je drukt ze een fusie in, en dat lijkt me niet verstandig. Bovendien heb je hogere uitvoeringslasten en een verachtvoudiging van de administratieve lasten. Om die reden vind ik dat amendement niet verstandig.

De voorzitter:

Ik constateer dat de staatssecretaris klaar is met het becommentariëren van de amendementen. We gaan nu over naar vier moties.

Staatssecretaris Weekers:

Ik begin met de motie van de heer Bashir, waarin de regering wordt verzocht, in het Belastingplan 2013 te komen met voorstellen om de geraamde opbrengst van de bankenbelasting substantieel te verhogen. Wat is substantieel? Eerder is gesproken over 1 mld., met name door de heer Braakhuis, waarover ik het nodige heb gezegd. Dat lijkt me toch niet echt verantwoord. Het voorstel is nu 300 mln., wat ik heb onderbouwd. Ik heb de vergelijking met Duitsland en Frankrijk gemaakt. Voor het overige verwijs ik naar mijn reactie op het amendement op stuk nr. 11 van de heren Braakhuis en Groot.

De heer Bashir heeft nog gevraagd om naast de cijfers waarmee de structurele bankenbelastingopbrengst wordt afgezet als percentage van het bbp voor Nederland, het VK, Duitsland en Frankrijk, ook met cijfers aan te geven wat de opbrengst van die bankenbelasting is als je kijkt naar de grootte van de financiële sector in die landen. Die cijfers heb ik intussen gevonden. De opbrengst in het VK als percentage van de omvang van de bancaire sector is ongeveer 2,5 maal de opbrengst in Nederland. De Nederlandse opbrengst als percentage van de bancaire sector loopt in de pas met die van Frankrijk en Duitsland: alle rond de 0,01%.

Ik kom toe aan de motie van de leden Bashir en Braakhuis, waarin de regering wordt verzocht, in het Belastingplan 2013 met voorstellen te komen om de bankenbelasting ook te heffen bij financiële instellingen waarvan de vaste salarissen van bestuurders harder stijgen dan die van werknemers. Deze motie moet ik ook ontraden, omdat ze me niet goed uitvoerbaar lijkt. Het gaat niet enkel over banken, maar over alle financiële instellingen. Het is tevens ondoenlijk om dit allemaal door de Belastingdienst te laten monitoren. Er is een speciale monitoringcommissie die dit allemaal heel goed in de gaten houdt. Als de Kamer het daarmee niet eens is, moet dan het debat worden gevoerd om de duimschroeven verder aan te draaien.

Mevrouw Neppérus heeft een motie ingediend ter voorkoming van dubbele belasting. Normaliter rapporteert het kabinet over de voortgang van verdragsonderhandelingen en daarin zullen ook deze onderhandelingen mee kunnen lopen. Mevrouw Neppérus heeft dan echter geen duidelijkheid voor 1 oktober. Ik snap dat hier de urgentie uit spreekt om, als het maar even kan, voor 1 oktober tot afspraken te komen en om, indien en voor zover er geen afspraken liggen, te verantwoorden waarom die er nog niet liggen. Dit ligt in lijn met hoe ik er zelf tegen aankijk. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer. Ik ben graag bereid om die motie uit te voeren als die wordt aangenomen.

Ik kom, ten slotte, bij de motie van het lid Van Vliet. In deze motie wordt de regering verzocht om de bankenbelasting onder te brengen bij de vennootschapsbelasting en de uitvoering ervan te betrekken bij de convenanten voor horizontaal toezicht. Ik zou dat dan met name moeten doen, zoals de heer Van Vliet later nog aangaf, in de vorm van een "Besluit bankenbelasting". Ik zou dit kunnen doen. Ik geef de heer Van Vliet mee dat hieraan het volgende nadeel voor het parlement kleeft: als je dit in de vorm van een besluit, een Algemene Maatregel van Bestuur, zou gieten, hoeft de Staten-Generaal hierbij in beginsel niet betrokken te worden. Een wet lijkt me meer in de rede te liggen dan een besluit, omdat het hier gaat om een nieuwe belasting waarover in de Kamer heel vaak en indringend is gesproken.

Daarnaast houdt het pleidooi van de heer Van Vliet naar mijn mening geen versimpeling in, want in feite wordt de bankenbelasting als aanhangsel aan de vennootschapsbelasting toegevoegd. Ook die vennootschapsbelasting, met dan dat "Besluit bankenbelasting", moet worden uitgevoerd. Ik zie daar geen verschil in. Bovendien is horizontaal toezicht, als daar de zorg ligt, niet gekoppeld aan een belastingmiddel. Als een instelling zich aan horizontaal toezicht gecommitteerd heeft, wordt niet alleen naar de vennootschapsbelasting gekeken maar ook naar andere belastingmiddelen, dus ook naar de bankenbelasting. Die bankenbelasting loopt dus meteen mee in dat horizontale toezicht. Misschien is dat een geruststelling voor de heer Van Vliet. De huidige vormgeving van de bankenbelasting is al zo eenvoudig dat de Belastingdienst mij heeft gemeld dat een eenvoudiger alternatief haast niet kan. Dat is alleen anders als de Kamer zou beslissen om het aantal belastingplichtigen fors uit te breiden. Tot zover mijn antwoord in tweede termijn.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik houd mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Vliet stel ik voor, zijn motie (33121, nr. 23) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn tweede termijn. Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de behandeling van het voorstel inzake de Wet bankenbelasting. De toegezegde brief van de staatssecretaris over de doelmatigheidsvrijstelling verwachten we uiterlijk maandagavond. De stemmingen over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties zijn volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 21.24 uur tot 21.31 uur geschorst.

Voorzitter: Neppérus

De voorzitter:

We hebben vanavond nog op de agenda staan het VAO over de nota nuts- en zakenbankactiviteiten en het wetsvoorstel over het financieel toezicht. Over dat laatste debat heb ik net met mijn collega's overlegd en afgesproken – de minister zal dat ook prettig vinden – om vanavond alleen de eerste termijn van de Kamer te doen, zodat iedereen zich weer helemaal op de volgende dag kan voorbereiden.

Naar boven