Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 26 september 2008 te Londen totstandgekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, met Protocol en Onderlinge Overeenkomst (Trb. 2008, 201 en Trb. 2009, 123) (32145).

De voorzitter:

Een hartelijk welkom voor de nieuwe bewindspersoon, de heer Weekers.

Mijnheer Weekers, ik denk dat het uw eerste optreden is in de plenaire zaal als bewindspersoon. Nogmaals hartelijke welkom. Het is eigenlijk een goed gebruik dat u dan straks niet geïnterrumpeerd mag worden!

Er hebben zich drie sprekers aangemeld. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Neppérus van de VVD-fractie.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter, ik denk dat u het de staatssecretaris hiermee eigenlijk een beetje moeilijk maakt. Deze staatssecretaris zou diep in zijn hart namelijk niets liever doen dan de Kamerleden interrumperen. Bij de behandeling van het Belastingplan afgelopen maandag konden wij namelijk af en toe goed zien dat hij zich moest inhouden. Dat wij hem niet mogen interrumperen, wil hij dan ook vast en zeker niet.

Voorzitter. Wij spreken vandaag over een verdrag met het Verenigd Koninkrijk. Op zichzelf is de VVD-fractie altijd een groot voorstander van fiscale verdragen, want een verdrag kan helpen voorkomen dat een bepaalde inkomst op twee plekken in twee landen wordt belast. Het is met andere woorden een verstandig verdrag en ik kan dan ook nu al wel zeggen dat wij voor het verdrag zullen stemmen.

Er zit een nieuwigheidje in het verdrag en wel op het punt van de fiscale woonplaats. Decennialang zijn er bepaalde definities voor gehanteerd en het verdrag voegt daar een nieuwigheidje aan toe. Daardoor ontstaat echter wel enige verwarring, want mensen zullen zich afvragen hoe het zit met bestaande situaties. Wat gaat de regering daarmee doen? Blijven die zoals ze zijn, totdat de Belastingdienst constateert dat er sprake is van heel andere omstandigheden? Wat gaat de staatssecretaris daarmee doen? Wordt verder ergens vastgelegd dat bestaande situaties zullen worden gerespecteerd?

Een ander belangrijk puntje is de dividendbelasting. Moet ik het zo uitleggen dat Nederland geen dividendbelasting kan heffen indien een verdragsrechtelijk lichaam gevestigd in het VK, een dividend ontvangt van een european resident en de overlegprocedure nog niet tot een oplossing heeft geleid? Wat moet ik mij overigens voorstellen bij die overlegprocedure? Ik vraag dat ook, omdat ik mij kan voorstellen dat iemand tijdelijk helemaal geen woonplaats heeft. Zit dat bedrijf dan soms in een verhuiswagen? Hoe gaan wij dat oplossen?

Dat je iets nieuws wilt beginnen, kan de VVD-fractie begrijpen, maar dan moet de aanleiding wel duidelijk zijn. Misschien kan de staatssecretaris ons die nog eens wat scherper tekenen? Waaruit bestond dat vreselijke misbruik en was het echt zo erg dat hij wel hiermee moest komen? Ik vraag dat, omdat het wel degelijk een wijziging is. Nu hoeft natuurlijk niet altijd alles bij hetzelfde te blijven. Ik hoop verder dat de staatssecretaris in zijn beantwoording onduidelijkheden zal wegnemen en dat er na drie jaar zal worden gekeken of het werkt. Een evaluatie is misschien een wat zwaar woord, maar het is toch van wezenlijk belang dat de staatssecretaris toezegt dat wij iets dergelijks gaan doen, overigens bij voorkeur aan beide kanten van de Noordzee.

Ten slotte hoor ik graag of dergelijke bepalingen ook in andere verdragen zullen worden opgenomen. Kan de staatssecretaris mij verder zeggen of andere landen hiermee bezig zijn in hun verdragsonderhandelingen?

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ook ik feliciteer de heer Weekers met de benoeming in zijn nieuwe functie, waarbij hij ondergeschikt is aan zijn oude functie. De Kamer is daarmee buitengewoon tevreden.

Ik sluit mij in grote lijnen aan bij de inbreng van de VVD-fractie. Ik maak daarbij nog een paar algemene opmerkingen. Het is voor Nederland ontzettend belangrijk om een goed belastingverdragennetwerk te hebben. Het is een van de grote assets van Nederland om als een hub te fungeren in de internationale economie en het internationale bedrijfsleven. De ambtsvoorganger van deze staatssecretaris heeft tig belastingverdragen gesloten, maar dit verdrag valt toch echt in een aparte categorie. Voor Nederland is het verdrag met het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk het belangrijkste belastingverdrag. In relatie tot het andere belangrijke verdrag, dat met Duitsland, hoor ik graag hoe de onderhandelingen verlopen. Verwacht de staatssecretaris dat dat binnen zijn ambtstermijn, als die vol wordt, nog tot een resultaat leidt? Of blijft dat gewoon doorgaan? Ook de onderhandelingen over dit verdrag waren niet gemakkelijk; de herziening loopt al vanaf 1995.

Ik stel een aantal inhoudelijke vragen waarop ik graag een paar toezeggingen op hoor. De bepaling van de vestigingsplaats van de onderneming voor de werking van het verdrag, de zogenaamde "corporate tiebreaking rule" van het verdrag uit 1980, is vervangen door een nieuwe bepaling waarin geen beslissende betekenis meer wordt toegekend aan de plaats van de feitelijke leiding bij een dubbele vestigingsplaats. In artikel 4.4 is nu opgenomen dat bij een dubbele woonplaats van een persoon, niet zijnde een natuurlijk persoon, de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg vaststellen van welke staat die persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van het voorliggende verdrag. Het kan natuurlijk voorkomen dat er geen onderlinge overeenstemming is tussen de bevoegde autoriteiten. Dan wordt de persoon geacht van geen van de verdragsluitende staten inwoner te zijn ten behoeve van het aanspraak maken op de voordelen van het verdrag, met uitzondering van artikelen die zien op de voorkoming van dubbele belasting, de non-discriminatiebepaling en de regeling voor onderling overleg. De CDA-fractie vraagt zich nog steeds af waarom de staatssecretaris dit heeft veranderd. Waar ligt de noodzaak? Welke ontgaansconstructie heeft de staatssecretaris voor ogen die hiermee bestreden dient te worden?

Het probleem is dat er geen resultaatsverplichting is opgenomen voor de bevoegde autoriteiten. Indien zij na zes maanden nog steggelen, en bij een belangrijk niet-natuurlijk persoon kan dat zomaar het geval zijn want dan zullen misschien beiden graag binnen hun jurisdictie willen trekken, wat is dan de juridische status? Er is geen harde toezegging dat zij binnen zes maanden worden afgerond. Wat is de positie van een niet-natuurlijke persoon die dit overkomt? Overigens vinden wij zes maanden aan de lange kant. Hoe voorkomt de staatssecretaris dat er rechtsonzekerheid ontstaat door eindeloze discussies? Wij zijn wel tevreden over de toezegging in het schriftelijk verslag dat voor bestaande dual resident companies bij ongewijzigde omstandigheden niets verandert met betrekking tot de huidige verdragswoonplaats bij de invoering van het nieuwe verdrag.

Als de discussie over de vestigingsplaats nog loopt, kan een lichaam toch aanspraak maken op artikel 21 dat voorziet in het voorkomen van dubbele belasting, zo stelt de staatssecretaris. Hoe werkt dit precies in de praktijk? Wij weten niet waar de rechtspersoon gevestigd is, maar toch wordt dubbele belasting voorkomen. Als wij uitgaan van de ene situatie en uiteindelijk wordt vastgesteld dat het bedrijf zich ergens anders bevindt, wat betekent dat dan voor de al betaalde belasting? Hoe wordt dat allemaal opnieuw herrekend?

Er is nog steeds veel onduidelijk over artikel 4.4. Op basis van welke gerechtvaardigde gronden moet een lichaam vermoeden dat hij in twee landen als inwoner wordt gezien en dus de autoriteiten om een woonplaatsvaststelling moet verzoeken? De CDA-fractie heeft gevraagd hoe de ervaringen met voorgestelde regeling is in andere belastingverdragen. De staatssecretaris noemt Canada en de Verenigde Staten, maar de CDA-fractie vraagt zich af of het in de verhouding met die landen even goed denkbaar is dat lichamen in beide landen als inwoner worden gezien als in de verhouding Nederland en het Verenigd Koninkrijk, die alleen op zee aan elkaar grenzen. Ik hoor graag wat meer duiding.

De CDA-fractie heeft een nadere toelichting gevraagd op de benoeming van een identieke of nagenoeg identieke raad van beheer. In de nota wordt gesteld dat de bepaling niet direct toepassing mist als bij een van beide vennootschappen een bestuurder terugtreedt. Als voorwaarde wordt genoemd dat de situatie binnen redelijke termijn moet worden gerepareerd. Wat moet worden verstaan onder de begrippen "niet direct" en "binnen een redelijke termijn"? Voor de toekomst komt er een evaluatie van artikel 4.4. Hoe gaat de staatssecretaris in de lopende onderhandelingen om met dit vraagstuk? Ik sluit mij op dit punt aan bij mevrouw Neppérus van de VVD-fractie. Is het mogelijk om, als het belastingverdrag twee tot drie jaar in werking is, een korte notitie naar de Kamer te sturen waar er zich knelpunten bevinden en waar niet? Zo kunnen wij een vinger aan de pols houden. Ik wilde vragen wanneer wij de toegezegde notitie over fiscaal verdragsbeleid krijgen, maar ik begrijp uit de brief van vanmorgen dat die in januari de Kamer zal bereiken. Mijn fractie kijkt er reikhalzend naar uit.

De CDA-fractie heeft in de inbreng vragen gesteld over de antimisbruikbepaling in de artikelen 10, 11, 12 en 20 van het verdrag. Terecht stelt de staatssecretaris dat er handvatten moeten zijn om misbruik door kwaadwillende belastingplichtigen te voorkomen. Ik heb daarbij één vraag. Heeft de CDA-fractie het goed begrepen dat een belastingplichtige pas hoeft aan te tonen dat aan de zogenaamde main purpose test is voldaan als de inspecteur aannemelijk maakt dat dit niet het geval is?

Tot slot lijkt de mogelijkheid te bestaan dat het verdrag voor het VK op een ander moment van toepassing wordt dan voor Nederland. Klopt dat? Hoe gaat de staatssecretaris daarmee in de praktijk dan om?

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Tijdens het wetgevingsoverleg van afgelopen maandag heb ik de staatssecretaris al gefeliciteerd met zijn nieuwe baan. Ik feliciteer hem bij dezen nog met zijn eerste optreden in deze Kamer als staatssecretaris.

Nederland heeft al meer dan tachtig jaar een fiscale verdragsrelatie met het Verenigd Koninkrijk. Vaker is het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk gewijzigd en vernieuwd. Het land is een belangrijke handelspartner. In het nu weer gewijzigde verdrag wordt in het artikel over de woonplaats bepaald dat indien een lichaam, dus een niet-natuurlijke persoon, inwoner is van beide landen, de autoriteiten in onderling overleg moeten vaststellen van welk land de persoon inwoner is. Ik heb begrepen dat de onderlinge overlegprocedure uiterlijk zes maanden mag duren. Mijn vraag is echter hoe hard deze termijn is. De regering zegt namelijk ook dat deze termijn afhangt van de vraag of de belastingplichtige de autoriteiten heeft voorzien van alle relevante informatie, feiten en omstandigheden. Ik maak mij zorgen over de eventuele langdurige onzekerheid die dit met zich meebrengt. Het is, denk ik, niet de bedoeling dat er lange overlegprocedures ontstaan voor het vaststellen van de woonplaats, maar dat er snel duidelijkheid is. Dit artikel roept meer vragen op. Wat als de informatieverschaffing door een bedrijf eindeloos wordt uitgesteld of steeds onvolledig is? Wat gebeurt er dan?

In hetzelfde artikel over de woonplaats staat dat bij het ontbreken van onderlinge overeenstemming tussen de landen over de woonplaats, het bedrijf van geen van de landen inwoner is. Ik vraag de staatssecretaris wat het betekent dat het lichaam, een bedrijf of een fonds, inwoner is van geen van beide landen. Welke wetten gelden er dan? Maakt dit de weg vrij voor eventuele belastingconstructies?

Het verdrag heeft geen betrekking op de overzeese gebieden van het Verenigd Koninkrijk. Die zijn namelijk autonoom wat de invulling van hun belastingstelsel betreft en bevoegd om zelf belastingverdragen te onderhandelen. Nederland heeft met geen van deze gebieden volledige belastingverdragen gesloten. Wel heeft Nederland met een groot deel van deze gebieden de afgelopen jaren verdragen gesloten voor de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, de zogenaamde TIEA's: Tax Information Exchange Agreements. Ik krijg graag een overzicht van de Britse overzeese gebieden waarmee wij een TIEA hebben, alsmede een overzicht van de gebieden waarmee wij nog geen TIEA hebben of waarvoor er plannen zijn om een TIEA af te sluiten. Uiteraard krijg ik graag informatie over wat de overwegingen zijn geweest om wel of geen informatie-uitwisselingsverdragen met deze gebieden te sluiten.

Daarmee kom ik ook meteen bij het verdragsbeleid van Nederland. Er is een oude beleidsnotitie genaamd Internationaal fiscaal verdragsbeleid. Deze is geschreven door een van de voorgangers van deze staatssecretaris, oud-staatssecretaris Vermeend, en naar de Kamer gezonden. De staatssecretaris is natuurlijk als uitvoerder daarvan nog steeds verantwoordelijk daarvoor. Daarin staat letterlijk over het sluiten van verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing het volgende: "Op verzoeken van landen met een taxhavenachtige wetgeving wordt nog steeds afhoudend gereageerd. Het aspect dubbele belasting speelt niet of nauwelijks in relatie tot belastingparadijzen waarbij (bepaalde vormen van) het inkomen niet, of tegen een zeer laag tarief in de belastingheffing wordt betrokken." Volgens mij geldt dat ook voor Bahrein en Qatar, waarmee nu een belastingverdrag is gesloten. Daar wordt niet of nauwelijks belasting geheven. Toch hebben wij in strijd met het nu geldende belastingverdrag met deze belastingparadijzen een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten. Ik maak dan ook bezwaar tegen deze gang van zaken. Er is een actualisering van het belastingverdragbeleid beloofd, maar die is tot nu toe steeds weer uitgesteld. Ik ben bang dat wij straks, als wij eindelijk een notitie hebben ontvangen over het verdragsbeleid, ondertussen met allemaal belastingparadijzen belastingverdragen hebben gesloten, zonder dat wij daarover in de Kamer hebben kunnen spreken. Dan zijn wij volgens mij te laat. Graag krijg ik een reactie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik dank u en de geachte afgevaardigden, die mij vandaag op een bijzondere manier welkom hebben geheten. Ik dank hen voor de warme woorden. Ik had al het genoegen dat ik afgelopen maandag het wetgevingsoverleg over het Belastingplan in kon gaan. Jarenlang heb ik in deze zaal rondgelopen, namelijk toen ik aan de andere kant stond. Om precies te zijn: ik deed dat meer dan twaalf jaar. Ik moet zeggen dat het voor mij een heel bijzondere ervaring was om een hele dag een overleg met de Kamer te hebben, zonder dat ik zelf een woord mocht zeggen. Voor een politicus is dat heel moeilijk. Dat was misschien wel de moeilijkste Kamerdag.

Nogmaals zeer veel dank voor de warme woorden. Datgene wat ik maandag in het kader van het Belastingplan niet op tafel kon leggen vanwege de orde, zal ik uiteraard aanstaande maandag naar voren brengen in de eerste termijn van de regering.

Ik dank de Kamer ook voor het feit dat zij vandaag het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk wilde behandelen. Het is immers erg belangrijk dat we hiermee voortgang maken, zodat dit verdrag tijdig door de Eerste Kamer kan worden behandeld met als doel dat het per 1 januari 2011 met het welnemen van het parlement kan ingaan. Wij ontvangen signalen van met name het georganiseerd Nederlands bedrijfsleven dat het voorliggende belastingverdrag op een aantal onderdelen een aanmerkelijke verbetering is in vergelijking met het vorige verdrag. Het Nederlandse bedrijfsleven, dat traditioneel veel zaken doet met het Verenigd Koninkrijk, heeft er dus ook het nodige belang bij dat dit verdrag zo snel mogelijk in werking treedt.

We leggen niet elk belastingverdrag expliciet ter goedkeuring aan de Kamer voor. Zij heeft overigens altijd de mogelijkheid om over een belastingverdrag te spreken. Ik kan mij vanuit mijn vorige hoedanigheid nog herinneren dat de heer Bashir daarvan bij herhaling gebruik heeft gemaakt, wat ik ook snap. De heer Bashir heeft aan het eind van zijn betoog verwezen naar de vorige nota verdragsbeleid, die van mijn voor-, voor-, voorganger stamt, namelijk van toenmalig staatssecretaris Vermeend. De heer Bashir zei dat er destijds een evaluatie is beloofd. Mijn ambtsvoorganger heeft ook een herziene nota verdragsbeleid aangekondigd. Vanwege de val van het kabinet vorig jaar en dus zijn demissionaire status, is die nota nog niet aan de Kamer aangeboden. Ik verzoek de geachte afgevaardigde Bashir, mij niet euvel te duiden dat ik daarover de komende maanden mijn licht zal laten schijnen. Ik zit immers pas drie weken op deze plek. In elk geval trachten we om die nota verdragsbeleid medio januari naar de Kamer te sturen, opdat we dan met elkaar over alle uitgangspunten van gedachten kunnen wisselen. Tot op het moment dat de Kamer over die nota heeft gesproken, bestaat de mogelijkheid dat er belastingverdragen aan haar worden aangeboden die nog niet in overeenstemming zijn met de nota waarvan we de inhoud nog niet kennen. Het staat de Kamer echter altijd vrij om verdragen te behandelen. Als er behoefte is om vragen aan mij te stellen, ook zonder dat er gebruik wordt gemaakt van de formele mogelijkheden om bijvoorbeeld de voortgang van een verdrag te stuiten, sta ik daarvoor altijd open.

De heer Van Vliet (PVV):

De goedkeuring van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk ligt voor. Wij weten dus dat er een nieuwe nota verdragsbeleid aankomt. Als de staatssecretaris de contouren van die nieuwe nota al in zijn hoofd heeft, kan hij dan al concluderen of het voorliggende belastingverdrag er op majeure punten anders zou hebben uitgezien?

Staatssecretaris Weekers:

Het antwoord op deze vraag moet ik schuldig blijven, simpelweg omdat de exacte contouren mij nog niet scherp voor ogen staan. Ik wil daar echt in alle rust naar kijken. Ik wil ook naar de evaluaties kijken. Wat mij nu te doen staat, is de modernisering van het verdrag met het Verenigd Koninkrijk, een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingen en vooral ook ter voorkoming van misbruik, door de Kamer te geleiden. Ik hoop ten volle de discussie met de Kamer aan te gaan over de inzet van de Nederlandse regering in de toekomstige onderhandelingen.

De heer Van Vliet (PVV):

Wij wensen de staatssecretaris veel succes.

De heer Omtzigt (CDA):

Kan de staatssecretaris niet een tipje van de sluier oplichten? Aangezien de consultatie over dit nieuwe verdragsbeleid eind augustus, naar ik meen, is begonnen, zal er toch zeker een consultatiedocument liggen. Er zal dan toch zeker een richting gekozen zijn. Kan de staatssecretaris op grond daarvan niet zeggen of dit verdrag in lijn is met wat hij voor ogen heeft?

Staatssecretaris Weekers:

Het is gebruikelijk dat zaken ter consultatie worden voorgelegd aan een aantal deskundigen. Gezien de contouren van de nota verdragsbeleid – dan praat ik over het concept, want de nota is nog niet door mij geaccordeerd en dus ook nog niet aan de Kamer gestuurd – wijkt het verdrag met het Verenigd Koninkrijk daarvan niet wezenlijk af. Ik wil me echter wel de ruimte voorbehouden om de concepten die circuleren nog even heel goed te beoordelen. Ik denk dat het moment om dit met elkaar te bespreken ergens na medio januari zal moeten zijn.

Het Verenigd Koninkrijk is een van onze belangrijkste handelspartners. Overigens heeft de heer Omtzigt ook gewezen op Duitsland, ook een van onze belangrijkste handelspartners. Laat ik meteen zijn vraag hierover beantwoorden. Ik kan me uit een vorige functie, die van Kamerlid, herinneren dat het verdrag met Duitsland al een jaar of tien geleden in onderhandeling was. Ik zal mij er zo snel mogelijk van vergewissen wat de stand van zaken is met betrekking tot dat belastingverdrag met Duitsland. Het is een grote wens van Nederland om het belastingverdrag met Duitsland te herzien. De heer Omtzigt kent de inzet van de Nederlandse regering, in het bijzonder mijn ambtsvoorgangers, om tot een goed resultaat te komen, maar "it takes two to tango". Er zijn altijd twee partners voor nodig. Wanneer ik de nota nieuw verdragsbeleid naar de Kamer stuur, zal ik in de begeleidende brief in elk geval aangeven wat de voortgang is van het verdrag met Duitsland.

De heer Omtzigt (CDA):

Dank voor deze toezegging. Indien in die brief staat dat dit verdrag nog niet binnen een jaar of iets dergelijks in werking kan treden, hopen wij ook te vernemen hoe de staatssecretaris op dit moment aankijkt tegen de problematiek van de hypotheekrenteaftrek voor grensarbeiders, een welbekend probleem.

Staatssecretaris Weekers:

De problematiek van grensarbeiders is zeker een aangelegen probleem, zeker voor hen die het betreft. De heer Omtzigt en ik hebben daar al vaker over gesproken. Ik zal bekijken op welk moment ik deze vraag kan meenemen. Ik kan daar nu geen concrete toezegging op doen, maar ik begrijp de vraag.

Met dit nieuwe verdrag wordt het bestaande verdrag uit 1980 gemoderniseerd. Het is goed om een paar contouren te schetsen om te verklaren waarom een goed verdragsbeleid en een uitgebreid verdragennetwerk van groot belang zijn. Nederland heeft van oudsher een zeer open economie. Daarnaast hebben wij een heel beperkte omvang van de binnenlandse markt. Daarom is het voor Nederland belangrijk om door belastingverdragen het fiscale vestigingsklimaat gezond te houden. Nederland kan daarmee zijn concurrentiepositie behouden en versterken. Met behulp van die belastingverdragen, die dienen ter voorkoming van dubbele belasting, wordt internationaal ondernemen en investeren aantrekkelijk. Dan gaat het om Nederlandse bedrijven die hun vleugels uitslaan in het buitenland. Uiteraard gaat het er ook om om het voor buitenlandse investeerders aantrekkelijk te maken om te investeren in de Nederlandse economie. De heer Bashir wees op de belastingverdragen die recent met enkele landen zijn gesloten. Belastingverdragen worden ook gebruikt om fiscale ontgaansconstructies te verhinderen. We zijn in de afgelopen tijd belastingverdragen aangegaan met landen waar misschien wat minder belasting wordt geheven dan in Nederland. Een van de belangrijke elementen hierbij is dat er een goede uitwisseling van informatie plaatsvindt. Je moet handel bevorderen en het investeringsklimaat in Nederland verbeteren, maar natuurlijk wel regelen dat burgers en bedrijven een eerlijk aandeel in belasting betalen. Dat staat mij als staatssecretaris voor ogen en dat is ook een van de uitgangspunten van het Nederlandse verdragenbeleid. Dit zal niet veranderen.

Met het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland al meer dan 75 jaar een fiscale verdragsrelatie. Over de jaren heen is het verdrag meerdere malen vernieuwd. Op deze manier blijft het verdrag recht doen aan de vele fiscale en economische relaties tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Het verdrag dat thans voorligt, past dan ook in deze ontwikkelingen. Daarmee worden mogelijke fiscale belemmeringen voor economische activiteiten over en weer weggenomen en blijven de vele handelsbetrekkingen met het Verenigd Koninkrijk soepel.

In elk geval de eerste twee sprekers hebben uitvoerig aandacht geschonken aan het onderwerp "corporate tiebreaker". Mevrouw Neppérus noemde dit een nieuwigheid. Ook de heer Omtzigt heeft er een aantal woorden aan gewijd. Overigens is dit onderwerp niet nieuw. Beide fracties hebben ook in de schriftelijke behandeling hiervoor uitvoerig aandacht gevraagd. Elk belastingverdrag kent natuurlijk een corporate tiebreaker, die de woonplaats toewijst bij vennootschappen met een dubbele woonplaats, met een "dual residence". Wellicht is het goed om te beseffen dat we het hier slechts over een heel kleine groep van belastingplichtigen hebben. In het huidige verdrag uit 1980 bepaalt de corporate tiebreaker dat een dual resident geacht wordt inwoner te zijn van de staat waar de effectieve leiding wordt uitgeoefend. Onder het nieuwe verdrag zullen Nederland en het Verenigd Koninkrijk in gezamenlijk overleg de woonplaats van een dergelijk lichaam bepalen. Dit is een wezenlijke verandering. Ik begrijp best dat dit in de fiscale adviespraktijk en wellicht ook bij sommige ondernemingen tot onzekerheid leidt. Nu leid je het misschien op een bepaalde wijze af, terwijl het straks toch onderworpen is aan het overleg tussen beide inspecteurs.

Ik merk op dat reële ondernemingen die in de komende jaren op dezelfde wijze blijven ondernemen van deze bepaling absoluut niets hebben te duchten. Voor hen verandert niets. Wel zal er iets veranderen voor die vennootschappen die de randen van de wet opzoeken en aan fiscale grensverkenning doen. Zij zoeken eigenlijk naar het beste van twee werelden. De nieuwe corporate tiebreaker is er op gericht om te voorkomen dat allerlei fiscale ontwijkroutes worden gevonden. Ik heb afgelopen maandag geluisterd naar de inbreng van de Kamer over het Belastingplan. Ik meen te kunnen vaststellen dat Kamerbreed het gevoel leeft dat je tegen fiscaal trapezewerk, tegen ontwijkgedrag en zeker ook tegen ontduikgedrag moet optreden. Duidelijk moet zijn – ik denk dat de Kamer en de regering het daarover eens zijn – dat waar sprake is van bedrijvigheid, waar hard gewerkt wordt en waar mensen aan het werk worden gehouden geen last mag worden ondervonden van een dergelijke bepaling, zeker niet van onzekerheid.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat fiscale acrobatiek en trapezewerk wellicht niet de hoogste voorrang verdienen. Het gaat echter om gevallen waarin het wel reëel is. Hoe maakt de staatssecretaris duidelijk dat daar niet iets zal veranderen? Ik proef namelijk nog steeds overal verwarring daarover. De staatssecretaris zegt het nu, maar gaat hij het ook ergens uit- en vastleggen? Hoe gaat hij dat dan doen?

Staatssecretaris Weekers:

Dat heb ik al aangegeven in de stukken en ook hier herhaald. Daarnaast moeten we natuurlijk ook vertrouwen op de uitvoering. We hebben uitgerekend met de Britten een uitstekende relatie, niet alleen op industrieel niveau, maar zeker ook op uitvoeringsniveau. Ik zou mij zeer wel kunnen voorstellen dat bedrijven aan de bel trekken als er knelpunten zijn of als zij zich onheus bejegend voelen. Dan zal ik in ieder geval zorgen dat het ter bestemder plekke komt. Ik neem aan dat het dan in elk geval op een fatsoenlijke manier wordt opgelost door de inspecteurs die zich hierover buigen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

De nota naar aanleiding van het verslag deed in ieder geval bij mij de verwarring alleen maar toenemen. Wat de staatssecretaris nu zegt, vind ik dus al een stuk duidelijker. Zegt de staatssecretaris dus eigenlijk dat mensen die menen reëel in Nederland activiteiten te hebben, of juist in het andere land, gewoon aan de bel kunnen trekken als zij menen dat er in de praktijk problemen zouden ontstaan?

Staatssecretaris Weekers:

Als er werkelijk sprake is van reële activiteiten en een reële bedrijfsvoering in een bepaald land, waardoor een bedrijf altijd terecht een beroep heeft gedaan op het oude verdrag, ga ik ervan uit dat dat onder het nieuwe verdrag ook zo zal zijn. Als er echter sprake is van fiscale grensverkenning, moeten de inspecteurs van beide landen een mogelijkheid hebben om op te treden. Ik ga hier zo meteen nog op in. We hebben niet alle mogelijkheden van ontwijkgedrag in beeld; dat is uiteraard het kenmerk als zaken zich min of meer ondergronds afspelen. We hebben er echter wel een paar heel concreet in beeld. Ik zal die zo meteen noemen. Het feit dat we op dit moment wat verontrustende geluiden horen uit bepaalde praktijken, zonder dat men heel concreet kan aangeven waarvoor men echt bang is, zou er op kunnen wijzen dat we "beet" hebben inzake fiscale grensverkenning. Nogmaals, het is noch van de Britse, noch van de Nederlandse regering de bedoeling om bedrijven te benadelen die echt reële activiteiten hebben en waar echt sprake is van een dual residence map waarbij dat belastingverdrag aan de orde is.

We kenen in Nederland natuurlijk twee heel grote voorbeelden van bedrijven die dual residency hebben: Unilever en Shell. We hebben in ieder geval van deze bedrijven geen geluiden vernomen dat het verdrag tot problemen zou kunnen leiden. Nogmaals, ik stel mij open voor reële problemen die zich eventueel aandienen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat zijn ook twee zeer reële bedrijven. Wat de SP er verder ook van vindt, het zijn bedrijven die reële activiteiten ontplooien.

Als ik de staatssecretaris goed begrijp, zegt hij dat indien bedrijven reëel zijn, ze niet in de buurt van die zes maanden komen. In die gevallen is het altijd binnen een maand of twee wel bekeken. Dan is bekend waar de residency is. Alleen bij fiscaal trapezewerk of bij het vermoeden daarvan – laten we het daarbij maar even houden – duurt het zo lang. Als het echter zo lang duurt en als een bedrijf het gevoel heeft dat het gewoon duidelijk wil hebben of het in het VK of Nederland gevestigd is, welke mogelijkheden staan er dan open voor zo'n bedrijf? Of moeten we dit ook nog onder de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen brengen?

Staatssecretaris Weekers:

Dat laatste lijkt mij niet. De heer Omtzigt legde mij zojuist woorden in de mond. Hij deed het voorkomen alsof in bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden er zeker binnen twee maanden een beslissing moet vallen. Dat kan ik natuurlijk niet toezeggen; dat hangt mede af van alle feiten en omstandigheden. Het punt is dat als er zaken worden neergelegd, als er een verzoek wordt gedaan, als alle gegevens op tafel liggen en de Brits en Nederlandse inspecteurs daarmee uit de voeten kunnen, er snel een beslissing kan vallen. Nogmaals, mijn ervaring met de Britten is dat die samenwerking erg soepel verloopt. Je kunt echter geen keiharde termijn afspreken, want dan moet je precies weten wat de vraag is, welke gegevens moeten worden aangereikt en wie daarbij wel of niet in gebreke blijft. Het streven is in elk geval om dat binnen bekwame tijd te doen.

De heer Omtzigt (CDA):

Waarbij de volgende vraag overblijft: als een onderneming het gevoel heeft dat het niet binnen een adequate termijn gebeurt, welke middelen staan haar dan open om in de tussentijd te weten te komen waar ze gevestigd is?

Staatssecretaris Weekers:

Men zal de beslissing moeten afwachten. Maar misschien dat ik daar in tweede termijn concreter op kan terugkomen.

Met name de heer Omtzigt vraagt welke ontgaansconstructies in de nieuwe corporate tiebreaker worden tegengegaan. Zoals gezegd, hebben we geen zicht op alle mogelijke ontgaansconstructies. Dat is nu juist een van de redenen voor deze nieuwe corporate tiebreaker. Maar tijdens de onderhandelingen over dit verdrag zijn met name de volgende drie misbruiksituaties genoemd.

De eerste situatie betreft het vermijden van de Britse "capital gains"-heffing. Het Verenigd Koninkrijk is bezorgd dat in het Verenigd Koninkrijk gevestigde lichamen hun vestigingsplaatsen kunstmatig naar Nederland overbrengen om de Britse heffing over vervreemdingswinsten te voorkomen. Dat wordt hier onder meer mee tegengegaan.

De tweede situatie betreft verlieslijdende vennootschappen. Zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland is beducht voor gevallen van lichamen die verliezen lijden. In het verleden zijn situaties ontstaan waarin beide landen achteraf stellen dat het lichaam niet bij hen zit. Juist door bij aanvang onderling overleg te laten plaatsvinden, voorkom je discussie achteraf. Hiermee krijgt de belastingplichtige snel zekerheid over de vestigingsplaats en worden toekomstige verliezen in ieder geval in een van de landen in aanmerking genomen. Hierbij is dus de belastingplichtige gebaat bij de nieuwe corporate tiebreaker, omdat die veel sneller dan in het verleden antwoord geeft op de vraag wat de vestigingsplaats is.

De derde situatie betreft het ontlopen van de Nederlandse dividendclaim. In een aantal gevallen is geconstateerd dat Nederlandse lichamen kunstmatig, voorafgaand aan een grote dividenduitkering, hun zetel naar het Verenigd Koninkrijk verplaatsten. Zo ontsnapte men aan de Nederlandse dividendbelasting. Het Verenigd Koninkrijk kent geen dividendbelasting, dus daar werd evenmin geheven. Zoals gezegd, is de verwachting dat we met de nieuwe corporate tiebreaker een nieuwe en betere dam opwerpen tegen dit soort misbruikconstructies.

Ik ben ervan overtuigd dat dit zonder overkill of ongepaste administratieve lasten voor belanghebbenden gepaard gaat. Ik zou hier dus graag eens mee gaan werken de komende jaren met de Britten.

Gevraagd is hoe rechtsonzekerheid en eindeloze discussies als gevolg van de nieuwe corporate tiebreaker kunnen worden voorkomen. Deze vraag ligt in het verlengde van de interruptievraag van de heer Omtzigt. Meedenkend kan ik mij enigszins voorstellen dat een overlegprocedure over de woonplaats van een lichaam leidt tot tijdelijke onzekerheid, althans gevoelsmatig. Om te beginnen verwacht ik dat het aantal belastingplichtigen dat hiervoor een overlegprocedure moet starten, zeer beperkt zal zijn. Dat zullen namelijk alleen de dual residents zijn. Ik kan niet vaak genoeg herhalen dat de wijziging niet geldt voor bestaande gevallen waarvoor de materiële feiten niet veranderen. Niet wezenlijke veranderingen in bestaande situaties zullen dus niet leiden tot discussies over de woonplaats.

We doen zo veel mogelijk om onzekerheid te beperken. Beide landen hebben zich gecommitteerd om de overlegprocedure niet langer dan zes maanden te laten duren. Dat is een inspanningsverplichting. Als het sneller kan dan zes maanden, doen we het uiteraard sneller. Ik spreek natuurlijk ook van tijd tot tijd met de koepels en ik weet uit ervaring dat de Kamer dat ook doet. Mochten wij signalen krijgen dat deze inspanningsverplichting niet wordt gehaald en daar is geen goede verklaring voor, dan zal ik contact op moeten nemen met mijn Britse collega. Dat zal ik dan natuurlijk graag doen. Het is mij een lief ding waard dat daar waar ondernemers willen ondernemen, zeker als ze dat ook over de grens doen, ze dat goed kunnen doen, met gerechtvaardigde verwachtingen en een stuk rechtszekerheid over hun fiscale positie.

De heer Bashir (SP):

De staatssecretaris zei net dat er niets zal veranderen voor bestaande gevallen. Waarom is er niet voor gekozen om een overgangstermijn in te stellen zodat na een bepaalde periode alle gevallen onder het nieuwe verdragsbeleid komen? Op die manier kunnen wij mijns inziens ook de bestaande belastingontwijkingsconstructies tegengaan.

Staatssecretaris Weekers:

Mag ik op die vraag terugkomen in de tweede termijn?

Voor deze nieuwe corporate tiebreaker is het, zoals gezegd, essentieel dat de contacten met onze Britse collega's zeer goed zijn. Uit de overlegprocedures tot nu toe is dan ook gebleken dat zowel de Britten als de Nederlanders een pragmatische houding hebben en dat geschillen constructief en actief worden opgelost. Het is misschien niet voor niets dat het horizontaal toezicht zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast, maar dit onderwerp speelt slechts zijdelings een rol. Dit is een bepaalde manier van werken en je ziet dus ook hoe de Britten hiermee omgaan.

De heer Omtzigt vroeg hoe het verdrag werkt als de verdragswoonplaats van een dual resident door de Britse en de Nederlandse autoriteiten nog niet is vastgesteld. Hij vroeg bovendien hoe het verdrag werkt als de verdragswoonplaats door de autoriteiten uiteindelijk helemaal niet wordt vastgesteld. Ten slotte vroeg de heer Omtzigt specifiek hoe in die gevallen wordt vrijgesteld op grond van artikel 21. Het doet mij goed dat in de vragen al het onderscheid wordt gemaakt tussen de twee verschillende situaties. Ik zal die daarom even afzonderlijk behandelen.

In de eerste situatie is tijdelijk een verdragswoonplaats vastgesteld. In de tweede situatie kunnen de bevoegde autoriteiten permanent geen woonplaats vaststellen. Op die laatste situatie duidde de heer Bashir in zijn bijdrage. De eerste situatie zal het meeste voorkomen, maar die is tijdelijk, zoals reeds gezegd. Bij de tweede situatie moet in het achterhoofd worden gehouden dat dit een uitzonderingssituatie betreft. Naar mijn stellige verwachting zal die alleen gevallen betreffen waarbij de fiscale grenzen zijn opgezocht. Het uitgangspunt in beide gevallen is dat het verdrag niet van toepassing is op dual residence zolang er geen overeenstemming tussen de autoriteiten is. Dit lijkt op het eerste gezicht onwenselijk. Wellicht werd daarom de vraag gesteld. Ik hoop dat men zo meteen zal begrijpen dat nota bene voor beide situaties een goede oplossing is voorzien. De manier waarop de dubbele belasting wordt voorkomen, namelijk artikel 21, speelt daarbij een grote rol. De heer Omtzigt noemde dit artikel reeds.

Ik begin met de eerste situatie, waarin tijdelijk nog geen woonplaats is vastgesteld. Voor deze categorie geldt dat de autoriteiten van beide landen in beginsel binnen zes maanden een helder oordeel kunnen geven over de woonplaats. Als de autoriteiten de woonplaats hebben bepaald, is de Nederlandse Belastingdienst zonder meer bereid het verdrag met terugwerkende kracht toe te passen over die zes maanden, uiteraard langs de lijn van de over de woonplaats genomen beslissing. Ik ben ervan overtuigd dat men in de praktijk hiermee uit de voeten kan. Deze eerste variant zal gelden voor de meeste gevallen.

De tweede variant is dat er permanent geen woonplaats wordt vastgesteld. Dit is de tweede mogelijke situatie, maar die is echt uitzonderlijk. Het is denkbaar dat de Britse en de Nederlandse autoriteiten geen overeenstemming kunnen bereiken over de woonplaats. Naar ik vermoed, zal die variant dus slechts beperkt voorkomen en grotendeels bestaan uit fiscale grensverkenners. Alleen in dit soort gevallen kan Nederland onverkort aan zijn nationale heffingsrechten vasthouden. Zelfs in die gevallen biedt het verdrag echter nog de mogelijkheid om dubbele belasting te voorkomen. Voor zover daartoe aanleiding bestaat, kunnen de bevoegde autoriteiten in gezamenlijk overleg dubbele belasting voorkomen volgens de methodiek van het voorkomingsartikel. Als dus permanent geen woonplaats wordt vastgesteld – ik zeg dit tegen de heer Bashir – kan er geen beroep worden gedaan op de voordelen van het verdrag. Het is echter niet zo dat dan in beide landen niet wordt geheven. Er zal in die situatie sprake van zijn dat beide landen willen heffen. En als er sprake is van een verliessituatie waarin het voor betrokkene erg goed zou zijn om in het ene of in het andere land in de belastingheffing te worden betrokken, omdat er nog verliezen kunnen worden verrekend met andere jaren, dan ligt daar een probleem voor de zogenaamde fiscale grensverkenner. Dan zal er ook alle aanleiding zijn om echt helderheid van zaken te verschaffen.

De heer Omtzigt heeft gevraagd of er bijzonderheden zijn als er een andere woonplaats door de autoriteiten wordt vastgesteld dan die waar de belastingplichtige van uitging. Dat is een vrij hypothetische situatie, moet ik zeggen. Lichamen weten immers doorgaans uitstekend of de crux van hun werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk of in Nederland ligt. Toch wil ik meedenken met de heer Omtzigt, en veronderstellen dat het zich een keer kan voordoen. Hierbij wil ik overigens vooropstellen dat een vennootschap ook in dit geval met terugwerkende kracht alle verdragsvoordelen geniet. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de woonplaats die is vastgesteld. Op die manier worden alle eventuele aanslagen binnen korte termijn alsnog rechtgetrokken. Dat geldt dus ook als de woonplaats juist het andere land is dan het land dat de belastingplichtige had verwacht.

De heer Omtzigt heeft ook gevraagd wanneer sprake is van gerechtvaardigde gronden voor een dual resident om een verzoek te doen voor een onderlinge overlegprocedure ter bepaling van de woonplaats. Hierop kan ik het volgende antwoorden. De intentie van zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland is tweeledig. Ten eerste is het de bedoeling om eventuele dualresidentvennootschappen zo effectief mogelijk zekerheid te geven over hun woonplaats. Ten tweede is het zeker niet de bedoeling dat lichamen om een overlegprocedure vragen als eigenlijk geen twijfel kan bestaan over de verdragswoonplaats. Of er gerechtvaardigde gronden bestaan om te veronderstellen dat beide landen het inwonerschap zullen claimen, zal van geval tot geval moeten worden bezien. Dat laat zich nu eenmaal niet vangen in een strakke richtlijn. Bovendien leert de ervaring bij de toepassing van andere verdragen dat de meeste ondernemingen en belastingadviseurs wel beseffen wanneer er twijfel bestaat of ontstaat. Mocht een vennootschap toch twijfelen, dan kan er zoals gebruikelijk worden overlegd met de Belastingdienst.

Bij de hantering van de huidige terminologie van place of effective management kan er natuurlijk ook een grijs gebied zijn waardoor zich discussie kan voordoen. Dan is het voordeel van het nieuwe verdrag echter dat voor dat soort situaties meteen een onderlinge overlegprocedure kan worden gestart en dat daarmee dus in een veel vroeger stadium dan in het verleden duidelijkheid kan worden verkregen.

Komt het onderling overleg als tiebreaker ook voor in andere verdragen? Ja, het komt voor; dat heb ik al eerder geschreven. Zijn die verdragen vergelijkbaar? Het is inderdaad zo dat Nederland in ruim een dozijn verdragen deze corporate tiebreaker gebruikt, en dat dit nergens tot grote problemen of onzekerheid heeft geleid. Enigszins willekeurig noem ik de verdragen met Canada, Mexico, China, Indonesië, Thailand, Turkije en de Verenigde Staten. Ik meen dat de Baltische landen hier ook onder vallen. Dat er nergens problemen zijn – ze zijn mij in elk geval niet bekend – sterkt mij in de gedachte dat het in de relatie met het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk zal meevallen. Het Verenigd Koninkrijk heeft deze vorm van corporate tiebreaker al in een aantal bestaande verdragen en daarbij is de ervaring hetzelfde. Ik snap natuurlijk de onrust in Nederland ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk wel iets meer, omdat het Verenigd Koninkrijk geografisch wat dichterbij ligt. Ik sluit niet uit dat er met een land dat zo dichtbij ligt, vaker sprake zal zijn van dual residency. Het zou naïef zijn als we ons dat niet zouden realiseren. Desalniettemin is het daar waar het al jaren wordt gehanteerd geen probleem.

De heer Omtzigt heeft ook een punt als hij zegt dat de situatie juridisch-theoretisch niet bij alle landen exact vergelijkbaar is met het Verenigd Koninkrijk. Er is een beperkt aantal landen dat die lichamen nooit als eigen inwoner zal zien. Dat geldt ook voor de Verenigde Staten als ik mij niet vergis. Dan doet dual residency zich inderdaad maar één kant op voor, namelijk als een lichaam dat opgericht is in zo'n buitenland, zich feitelijk in Nederland vestigt. Je zou kunnen zeggen dat zich bij die landen in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk maar de helft van de dualresidencygevallen kan voordoen. Dat betekent inderdaad dat ook maar aan de helft aan het aantal mogelijke overlegproceduregevallen wordt toegekomen.

Mevrouw Neppérus en de heer Omtzigt hebben om een evaluatie gevraagd. Ik zou eerst willen opmerken dat ik er het volste vertrouwen in heb dat bonafide belastingplichtigen geen nadelen zullen ondervinden van de nieuwe corporate tiebreaker. Ik heb dat ook al een paar keer benadrukt, zeker omdat daar de grootste zorgen van de Kamer liggen. Ik ben er ook van overtuigd dat het een evenwichtig middel is tegen misbruik zonder dat het voor overkill zal zorgen. Het doel van het belastingverdrag is juist het bevorderen van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, niet het ontmoedigen daarvan. Ik neem aan dat de leden het met mij eens zijn dat dit verdrag niet bedoeld is voor, letterlijk en figuurlijk, fiscale grensverkenners. Ik herhaal dat we ook vanuit het georganiseerde bedrijfsleven positieve reacties hebben gekregen over het nieuwe verdrag en dat men zich daar in ieder geval geen zorgen maakt over de nieuwe corporate tiebreaker. Ik kan de leden ervan verzekeren dat mijn ambtenaren de toekomstige onderlinge overlegprocedures van dual residence met de uiterste zorg zullen behandelen. Als toch mocht blijken dat het reële bedrijfsleven onbedoeld de dupe wordt, zullen we daar onmiddellijk op handelen. Ik heb al aangegeven dat mijn ambtenaren en ikzelf regelmatig contact hebben met de koepelorganisaties van bedrijven en belastingadviseurs. Ik weet dat de Kamer dat ook heeft. Zodra ik concrete signalen krijg dat de corporate tiebreaker in de praktijk niet goed functioneert, zullen we daarover direct contact met de Britten opnemen. Als de Kamer signalen ontvangt, kan zij die doorgeven aan mij zodat er snel en adequaat op kan worden gereageerd. Ik wil eigenlijk niet met formele evaluaties gaan werken, noch met een monitoring waarvoor weer een hele administratie moet worden bijgehouden. Ik denk dat het veel effectiever is als er gepiept wordt. Ik kan toezeggen dat wij bij een terechte piep adequate actie zullen ondernemen. Dan zullen we ongetwijfeld tijdig overleg – eerder dan pas over drie jaar – met de Kamer voeren.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Het is op zich mooi dat de staatssecretaris op piepen wil reageren. Toch denk ik dat het ondanks alle goede bedoelingen goed is om, los van alle piepen tussendoor die ik uiteraard zal doorgeven, ons over drie jaar af te vragen waar we staan. Daar hoeven geen statistieken voor te worden bijgehouden. Ik heb daar zelf wel behoefte aan. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Weekers:

Natuurlijk heb ik er zelf ook behoefte aan om van tijd tot tijd te weten hoe het met de uitvoering van belastingverdragen gaat, zeker als er ergens nieuwe bepalingen komen. Ik wil dan natuurlijk ook weten hoe dat werkt. Het is wel de vraag welke procedure je daarvoor kiest. Kies je voor een zwaar opgetuigde evaluatie of monitor of ga op zeker moment met wat mensen uit de praktijk om tafel te gaan zitten om terug te kijken hoe het functioneert zonder dat we daar hele structuren voor hoeven op te tuigen? Uiteraard wil ik de Kamer daar deelgenoot van maken.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Het hoeven niet heel opgetuigde toestanden te zijn, want dan zijn er extra ambtenaren nodig. Ik begrijp dat de staatssecretaris om de tafel wil zitten met een aantal partijen. Dat is goed, maar ik wil echt dat de Kamer er over drie jaar deelgenoot van is en het dan kan bespreken: hoe is het gegaan en hoe loopt dat? Ik wil een helder beeld hebben.

Staatssecretaris Weekers:

Laat ik dan gewoon toezeggen dat ik de Kamer over drie jaar bericht over de ervaringen met dit verdrag. Daarbij zullen wij natuurlijk reflecteren op de zorgen die in de schriftelijke ronde en tijdens het plenaire debat zijn geventileerd.

De heer Bashir (SP):

Het probleem is ook dat bijvoorbeeld in dit belastingverdrag voor bepaalde contouren en structuren is gekozen, waardoor een keuze is gemaakt die bijna onomkeerbaar is. Op het moment dat dit belastingverdrag hier ter goedkeuring aan ons wordt voorgelegd, kunnen wij alleen maar voor- of tegenstemmen; wij kunnen het niet meer amenderen. Ik zou liever zien dat wij, naast het debat dat wij gaan voeren over het belastingverdragbeleid, voorafgaand aan nieuwe belastingverdragen met bepaalde landen een brief van de regering krijgen waarin wordt uitgelegd welke kant het opgaat en wat voor verdrag er wordt gesloten en dat wij daarover van tevoren een bepaalde inbreng kunnen hebben. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat wij dat bij alle verdragen zullen doen, maar dan weten wij in ieder geval wat er komt en kunnen wij dat in een vroeg stadium naar voren brengen. Ziet de staatssecretaris hier ook iets in?

Staatssecretaris Weekers:

Ik versta het verzoek van de heer Bashir zo dat de Kamer in een zeer vroegtijdig stadium wordt betrokken bij elk verdrag. Dat wil ik niet toezeggen. Ik zie daar niets in, simpelweg omdat de regering regeert en de Kamer controleert. Je onderhandelt over verdragen en sluit ze op basis van een algemeen mandaat van de Kamer. Dat ligt besloten in de nota verdragsbeleid. Met die nota kom ik snel naar de Kamer. Dan hebben wij alle gelegenheid om te spreken over de inzet bij nieuwe onderhandelingen. Maar bij onderhandelingen kun je natuurlijk niet bij voorbaat je volledige positie weggeven aan de verdragspartner. Het is bij onderhandelingen altijd geven en nemen. Dat doen wij op basis van algemeen beleid dat wij hier hebben vastgesteld. Daarbij worden de zorgen die de heer Bashir al een aantal keren heeft geuit rondom fiscale grensverkenning absoluut meegenomen. Wij spreken er in algemene zin over. Maar ik wil hier niet de streep overgaan dat wij alles bij voorbaat met de Kamer moeten bespreken.

De heer Bashir (SP):

Mijn probleem met "de regering regeert en de Kamer controleert" is dat wij in dit geval pas achteraf kunnen zeggen of wij voor of tegen zijn. Wij kunnen het niet controleren; wij kunnen niet aangeven dat er aspecten zijn waarmee wij het niet eens zijn. Ik wil dan ook een tussenvariant voorstellen. Wij willen niet helemaal op de stoel van de regering gaan zitten, maar wel kunnen meepraten en onze wensen kunnen meegeven. Je zou kunnen denken aan een aparte bijlage bij het jaarlijkse belastingplan, waarin komt te staan over welke verdragen wordt onderhandeld met welke landen. Bijvoorbeeld de wens van de heer Omtzigt over de grensarbeiders is een typisch onderwerp dat door de Kamer kan worden meegegeven aan de regering.

Staatssecretaris Weekers:

Ik begrijp de wens van de heer Bashir. Het is inherent aan verdragen dat, nadat daarover door twee partijen is onderhandeld, de speelruimte voor de parlementen van beide landen dan uitermate beperkt is. Ze kunnen vervolgens niet worden geamendeerd.

Ik wil eens even kauwen op de vraag of ik periodiek kan aangeven met welke landen ik aan het onderhandelen ben. Ik wil dat verzoek niet bij voorbaat afwijzen, maar laat me daarop nog eens terugkomen als ik de Kamer straks de nota verdragsbeleid stuur. Ik kan me voorstellen dat daar wat haken en ogen aan zitten. Tegelijkertijd snap ik dat de Kamer wil weten hoe het staat met de verdragen met bepaalde landen, zeker met de landen om ons heen, waar bijvoorbeeld ook grensarbeidersproblematiek speelt. Heel veel mensen worden jarenlang aan het lijntje gehouden met de mededeling dat dat onderwerp van discussie is bij de verdragsonderhandeling, maar daar kan men verder weinig mee. Ik zal bekijken wat ik hiermee kan doen. Ik kom erop terug, maar kan niet alle consequenties overzien en ga daarover nu geen harde toezeggingen doen.

Er staan volgens mij nog een paar vragen open. In elk geval staat er nog een vraag open van de heer Bashir. Hij heeft gevraagd met welke Britse overzeese gebieden Nederland een TIEA heeft afgesloten en met welke gebieden Nederland nog een TIEA wil afsluiten. We hebben inmiddels een TIEA afgesloten met Anguilla, Bermuda, de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden, Gibraltar, de Turks- en Caicoseilanden en Montserrat. Er zijn ook TIEA's overeengekomen met Jersey, Guernsey en Isle of Man. Er zijn op dit moment geen plannen om nog meer TIEA's af te sluiten met Britse overzeese gebieden.

De heer Bashir (SP):

Dat is een mooi overzicht; de stenografische dienst maakt er in ieder geval een mooie notitie van, zie ik. Ik heb ook gevraagd waarom met sommige van die overzeese gebieden wel een TIEA is afgesloten en met sommige niet. Daar ben ik benieuwd naar.

Staatssecretaris Weekers:

Ik stel mij voor dat ik daarop in een eventuele tweede termijn of anders schriftelijk terugkom. Ik heb al deze gebieden namelijk niet bezocht.

De heer Bashir (SP):

Ik weet niet hoe lang de lijst is, maar ik heb ook gevraagd met welke gebieden we geen verdrag hebben. Het kan zijn dat het maar een paar gebieden zijn, maar het kan ook zijn dat het een heel lange lijst is. Dan hoor ik dat graag.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb niet paraat welke overzeese gebieden het Verenigd Koninkrijk heeft.

Zijn er nog prangende vragen blijven liggen?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zal de staatssecretaris even helpen. We wilden nog een uitleg van "niet direct" en "binnen een redelijke termijn", een toezegging dat aan de mainpurposetest is voldaan tenzij de inspecteur aannemelijk maakt dat dit niet het geval is, en een commentaar op de mogelijkheid dat het verdrag voor het Verenigd Koninkrijk op een ander moment ingaat dan voor Nederland en de mogelijke gevolgen daarvan. Verder mist de staatssecretaris een heleboel ontzettend mooie reisbestemmingen: in de Stille Zuidzee, Sint Helena, Gibraltar ... Het Verenigd Koninkrijk heeft nog mooie resten.

De voorzitter:

Dat lijkt haast een uitnodiging aan de staatssecretaris om al die mooie gebieden te bezoeken.

Staatssecretaris Weekers:

Hopelijk duurt het nog lang voordat ik met pensioen kan gaan. Ik heb dus nog lang de tijd om dergelijke mooie bestemmingen uit te zoeken.

De heer Omtzigt heeft inderdaad gevraagd naar de verdeling van de bewijslast bij het toepassen van de mainpurposetest, die in een aantal verdragsartikelen is opgenomen. Deze mainpurposetest is in het verdrag opgenomen voor de verlaagde bronbelastingtarieven, voor dividend interest en voor royalty's. Kort gezegd betekent dit dat de inspecteur kan weigeren een verlaagd tarief toe te passen als een bepaalde structuur om kunstmatige redenen is opgezet, als deze dus voornamelijk is opgezet om gebruik te maken van dat lage tarief. De bewijslastverdeling is een kwestie van algemeen fiscaal procesrecht. Dat ziet er in hoofdlijnen als volgt uit.

Om te beginnen moet de belanghebbende de feiten die relevant zijn voor de toepassing van het verlaagde tarief, duidelijk maken wanneer daarnaar wordt gevraagd. Anders gezegd: de belanghebbende moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op het verlaagde tarief. Vervolgens kan het zo zijn dat de inspecteur meent dat de desbetreffende vennootschap of structuur met een oneigenlijk doel is opgezet. In zo'n geval is het aan de inspecteur om dat te beargumenteren. Daarna is het aan de belanghebbende om zo goed mogelijk duidelijk te maken dat hij toch recht heeft op het verdragsvoordeel. Daarbij wijs ik erop dat een inspecteur niet zomaar de verdragsvoordelen kan weigeren op grond van de mainpurposetest. In dit verdrag is bepaald dat eerst overlegd moet worden met de bevoegde autoriteit van een ander land voordat een van beide landen de mainpurposetest kan inroepen. Dat is voor de belastingplichtige een extra waarborg dat de Belastingdiensten zorgvuldig te werk gaan. In het huidige verdrag staat zo'n consultatieafspraak niet. Uiteindelijk is dit wel een heel goede zaak.

De heer Omtzigt heeft gevraagd of er geen problemen ontstaan rond de inwerkingtreding van het verdrag omdat Nederland een ander fiscaal boekjaar kent dan het Verenigd Koninkrijk. In Nederland begint het op 1 januari, in het Verenigd Koninkrijk begint het op 1 of 6 april. Het nieuwe verdrag zal in het Verenigd Koninkrijk dus drie maanden later dan in Nederland van toepassing zijn. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag al heb aangegeven, worden hiermee geen problemen verwacht. Als het een probleem zou zijn, zou dat ook moeten spelen bij de Britse verdragen met derde landen. Immers, er zijn veel landen met een ander boekjaar. Britse collega's hebben bevestigd dat zich in de praktijk geen problemen voordoen. Zekerheidshalve is ook op dit punt door beide autoriteiten de vaste intentie uitgesproken om eventuele probleemgevallen zo constructief mogelijk op te lossen.

Volgens mij heb ik hiermee de vragen beantwoord.

De heer Omtzigt (CDA):

Er zou nog een korte toelichting worden gegeven op wat bedoeld wordt met "niet direct" en "binnen een redelijke termijn", maar ik zou het niet erg vinden als de resterende vragen schriftelijk worden beantwoord. Om agendatechnische redenen zou ik een schriftelijke afdoening zelfs fijner vinden.

De voorzitter:

Gaat de staatssecretaris daarmee akkoord?

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga daar zeker mee akkoord. Er staat ook nog een enkele vraag van de heer Bashir open. Ik zal ze zo snel mogelijk schriftelijk beantwoorden in de hoop dat de Kamer zo snel mogelijk over de goedkeuringswet wil stemmen.

De voorzitter:

Dat gaan wij doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Als de schriftelijke beantwoording zo snel mogelijk komt, zal de Kamer zo snel mogelijk over de wet stemmen.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en wens hem veel succes. Wij zullen hem ongetwijfeld nog veel vaker in de Kamer tegenkomen.

Sluiting 17.19 uur

Naar boven