Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de rol van maatschappelijke organisaties bij ontwikkelingssamenwerking (31933, nr. 3).

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking welkom. Ik neem aan dat de leden zich ervan bewust zijn dat het kerstregime inmiddels geldt.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Er geldt een kerstregime, begrijp ik, dus ik ga meteen over tot het indienen van drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering zich inzet voor een betere financieringsarchitectuur voor klimaatadaptatie die nieuw en additioneel is aan de ODA-middelen, maar dat deze financiële middelen pas over een aantal jaren beschikbaar komen;

constaterende dat de regering van mening is dat EU-lidstaten in het kader van ontwikkelingssamenwerking rekening moeten houden met het thema klimaatadaptatie;

overwegende dat de gevolgen van klimaatverandering de meest kwetsbare mensen in de armste landen nu al treffen en dat capaciteitsopbouw nodig is om hen voor te bereiden op klimaatadaptatie;

constaterende dat de minister het nieuwe MFS-subsidiekader expliciet openstelt voor activiteiten op het gebied van "milieu, energie en duurzaamheid" en dat de contouren van het nieuwe standaard subsidiekader nog niet bekend zijn;

verzoekt de regering, als overbrugging naar de nieuwe klimaatfondsen, in de subsidiekaders voor de besteding van OS-middelen via het particuliere kanaal klimaat een meer prominente plaats te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(31933).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de rol van maatschappelijke organisaties bij het verlichten van armoede in de wereld cruciaal is naast die van de gouvernementele bilaterale en multilaterale kanalen, vanwege hun onafhankelijke positie onder de lokale bevolking en als bottom-up belangenbehartiger van die bevolking;

verzoekt de regering, gedurende de economische krimp relatief niet meer te bezuinigen op het particuliere kanaal dan op de totale OS-begroting moet worden bezuinigd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31933).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nieuwe opzet voor het tijdschrift Internationale Samenwerking die de minister voor ogen heeft een welkome verbetering is ten opzichte van Petersde oude;

constaterende dat de minister in zijn brief "Modernisering draagvlak ontwikkelingssamenwerking" van 11 mei jongstleden aangeeft dat hij de overheid duidelijk vertegenwoordigd wil zien in de redactieraad van het tijdschrift;

verzoekt de regering, de redactionele onafhankelijkheid van Internationale Samenwerking te garanderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31933).

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie hecht heel veel belang aan evaluaties. Ontwikkelingssamenwerking is een moeilijk terrein en wij waren zeer geschokt dat dit bij het MFS-I-programma niet goed is gelukt. Vandaar een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op 16 oktober 2006 het ministerie van Buitenlandse Zaken met medefinancieringsorganisaties heeft afgesproken dat jaarlijks ten minste één programma-evaluatie zou worden uitgevoerd hetgeen ten minste 10-15% van de MFS-I-subsidie zou betreffen;

constaterende dat dit een heel laag percentage betreft;

constaterende dat die eis niet werd opgenomen in de subsidiebeschikking;

constaterende dat sommige medefinancieringsorganisaties dit reeds lage jaarlijkse percentage hebben toegepast op een termijn van vier jaar;

constaterende dat er op dit moment nog onvoldoende programma-evaluaties binnen zijn om een goed oordeel te kunnen vormen over de effectiviteit van MFS-I en dat deze kennis pas in 2010 in een komend IOB-rapport wel voorhanden zal zijn;

overwegende dat een effectief OS-beleid vereist dat er lering wordt getrokken uit projecten en programma's uit het verleden;

verzoekt de regering, het debat over de toekenning van de subsidies aan medefinancieringsorganisaties in het kader van het MFS-II (2011-2015) uit te stellen totdat de evaluaties van MFS-I (2007-2010) bekend en bestudeerd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31933).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat gehad met de minister. Over een aantal punten wil mijn fractie een Kameruitspraak vragen. Ik dien daartoe de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat binnen de ODA-begroting meer ruimte wordt gemaakt voor directe financiering door ambassades van maatschappelijke organisaties;

constaterende dat ambassades hiermee een zwaardere taak krijgen in de toekenning van aanvragen aan maatschappelijke organisaties, monitoring en verantwoording van de bestede middelen;

overwegende dat de Kamer onvoldoende inzicht heeft in de wijze waarop ambassades deze middelen gaan verdelen en monitoren, en hoe de verantwoording gaat plaatsvinden, waarbij effectiviteit, duurzaamheid en het tegengaan van versnippering belangrijke elementen zijn;

verzoekt de regering, de Kamer inzicht te verschaffen over de wijze van besteding van de middelen voor directe financiering van maatschappelijke organisaties door ambassades in ontwikkelingslanden en over de verantwoording achteraf;

verzoekt de regering, voor zover mogelijk, inzicht te verschaffen in de Meerjarig Strategische Plannen van de ambassades, indien er sprake is van directe financiering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. nr. 8(31933).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ook op het punt van de minimumeis vraagt mijn fractie een Kameruitspraak. Daartoe dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor het subsidiekader MFS-II de minimumeis voor programma's gericht op beleidsbeïnvloeding en maatschappijopbouw neerwaarts is bijgesteld op € 250.000;

overwegende dat een zekere financiële Ferrieromvang versnippering tegengaat en zo kan bijdragen aan grotere effectiviteit en daarmee impact;

overwegende dat deze ondergrens van te besteden middelen per jaar voor programma's gericht op beleidsbeïnvloeding en maatschappijopbouw nog zeer substantieel is en dat het hier vaak eerder gaat om kennisintensieve programma's dan om kapitaalintensieve;

verzoekt de regering, de ondergrens van € 250.000 voor programma's gericht op maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding te heroverwegen, waarbij er flexibeler wordt omgegaan met de te besteden middelen per jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Peters en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31933).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ten slotte dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking de betrokkenheid van particulieren van groot belang is;

constaterende dat voor de effectiviteit van die betrokkenheid deskundige begeleiding en coördinatie van belang is;

constaterende dat ten aanzien van de toekenning van de subsidietaak inzake Kleine Particuliere Initiatieven en netwerkinitiatieven de minister nog niet heeft besloten tot in- of uitbesteding;

constaterende dat het hier gaat om subsidieverstrekking aan organisaties die een grote zichtbaarheid in de Nederlandse samenleving hebben en betrokkenheid tonen bij ontwikkelingssamenwerking;

overwegende dat bij de beoordeling van subsidieaanvragen gedegen kennis van de situatie in ontwikkelingslanden noodzakelijk is en dat daarbij efficiëntie en effectiviteit voorop dienen te staan;

verzoekt de regering, deze subsidietaak toe te kennen aan een organisatie die beschikt over aantoonbare en gedegen kennis van de situatie in ontwikkelingslanden en die niet meer dan 10% van het totale budget besteedt aan overheadkosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(31933).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Reagerend op de vorige moties wil ik graag van de minister weten of het juist is dat de ondergrens van € 250.000 niet zozeer bedoeld is voor projecten op het vlak van de versterking van de mensenrechten, dat men kleinere projecten op het vlak van de mensenrechten wel kan indienen, maar dat de ondergrens alleen bedoeld is voor projecten op het vlak van de armoedebestrijding. Misschien kan de minister daar iets over zeggen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat staat in de motie!

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Goed!

Wij hebben inderdaad een goed debat gehad en de minister heeft ons in de brief daarna nog een aantal toezeggingen gedaan. Er blijft voor mij nog een ding open en dat is een onderstreping van de mogelijke inzet van de minister in 2009, maar dan ook graag doorgetrokken naar 2010. Ik heb dan ook de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister maatschappelijke organisaties waardeert omdat deze veelal dicht bij de basis en van onderop werken en deze ziet als aanjagers op weg naar een betere toekomst door het promoten van goed bestuur en democratie;

constaterende dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking door de koppeling aan het bnp van Nederland zal dalen, maar dat het budget voor maatschappelijke organisaties in verhouding sterker daalt ten gunste van het budget voor multilaterale organisaties;

verzoekt de regering, de daling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking door de daling van het bnp gelijkelijk te verdelen over het particuliere, multilaterale en bilaterale kanaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(31933).

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. We hebben inderdaad een goed debat gehad als Kamer onderling. Over de vraag of het debat met de minister ook in alle opzichten even goed was, moet ik nog eens goed nadenken. In ieder geval wil ik naar aanleiding van dat debat de volgende motie indienen.

De IrrgangKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ontwikkelingsorganisaties in het nieuwe medefinancieringsstelsel minimaal 60% van de subsidiemiddelen moeten besteden in de partnerlanden;

constaterende dat het ngo's daardoor wordt bemoeilijkt, actief te zijn in donorwezen die geen partnerland van Nederland zijn;

verzoekt de regering, in het nieuwe medefinancieringsstelsel ontwikkelingsorganisaties niet te verplichten, minimaal 60% van de subsidiemiddelen te besteden in de partnerlanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Irrgang. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(31933).

Wij wachten even tot de minister alle moties voor zich heeft. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de leden erop te wijzen dat wij het kerstregime hanteren. Een vraag aan de minister over een motie is mogelijk, maar een debat helaas niet.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng en voor het in mijn ogen toch ook heel goede debat met de leden. Ik ga graag in op de moties.

Mevrouw Peters verzoekt de regering als overbrugging naar de nieuwe klimaatfondsen, in de subsidiekaders voor de besteding van OS-middelen via het particuliere kanaal, klimaat een prominentere plaats te geven. Ik ga ervan uit dat er in de manier waarop wij tot nu toe met de Kamer hebben gecommuniceerd over het nieuwe subsidiekader, ook ruimte is voor dit type projecten. De discussie in de Kamer ging vooral over de rol van adaptatiefondsen en over de vraag in hoeverre je adaptatiefondsen moet toerekenen aan het ODA-budget. Ik weet dat er projecten zijn van diverse organisaties, zoals het Rode Kruis, ICCO, WWF en Cordaid. Het kan zijn dat zij ook met mevrouw Peters hebben gesproken. Ik weet dat niet. Op het ogenblik is het mogelijk om aan capaciteitsopbouw te doen om de kosten voor adaptatie inzichtelijk te maken. Voor adaptatie in de toekomst worden nu al fondsen ter beschikking gesteld. Wij doen dat zowel binnen het Akkoord van Schokland als via andere fondsen van ontwikkelingssamenwerking.

Ik ben het zeer met de motie eens dat aanpassing aan klimaatverandering onnodige risico's in ontwikkelingslanden kan helpen voorkomen. Wij zullen straks bij de onderhandelingen in Kopenhagen moeten zien hoe dat precies moet worden gefinancierd. De motie gaat in het bijzonder over overbrugging naar de nieuwe klimaatfondsen. Mevrouw Peters wil graag dat het onderwerp "klimaat" een belangrijke plaats krijgt in het subsidiekader. Met die interpretatie en daarmee zeggend dat klimaat een belangrijk onderdeel is van het subsidiekader, kan ik de motie ondersteunen. Ik zie de motie als een ondersteuning van het beleid en als een positieve daad van de Kamer.

Ik kom dan bij de tweede motie van mevrouw Peters. Ik zie die in verband met de motie die is ingediend door mevrouw Ferrier en de heer Voordewind. Deze betreft het belang van het particuliere kanaal en de vraag hoe wij omgaan met bezuinigingen en wat dat betekent voor de verdeling tussen de verschillende kanalen. Die moties moet ik met elkaar in verband zien. De ene motie verzoekt de regering om gedurende economische krimp relatief niet meer te bezuinigen op het particuliere kanaal dan op de totale OS-begroting. De andere motie verzoekt de regering om de daling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking door de daling van het bnp gelijkelijk te verdelen over het particuliere multilaterale en bilaterale kanaal.

Ik ontraad beide moties en zal dat toelichten. De moties zijn eigenlijk onuitvoerbaar. Ik heb in het debat met de Kamer al gezegd dat ik grote waarde hecht aan het particuliere kanaal. Wij hebben dat tot uiting gebracht in de manier waarop het subsidiekader straks wordt vastgesteld en in wat er in de nota staat. De maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol bij ontwikkeling en daarom vertegenwoordigt het particuliere kanaal een flink aandeel van het Nederlandse ODA-budget. Dat is historisch hoog vergeleken bij enig ander land in de wereld. Dat wil ik zo houden en dat is duidelijk geworden in de hoeveelheden gelden die ervoor worden uitgetrokken. Ik ben dus ook niet van plan om onevenredige kortingen op het particuliere kanaal uit te voeren. Het is belangrijk om de Kamer dat mee te delen, want als daarover zorg is, spreek ik uit dat dat niet mijn plannen zijn.

Ik zeg er echter wel iets bij. Gezien de onzekere economische vooruitzichten – ik wijs op de CPB-ramingen van deze week – zou deze motie met het verzoek om een evenredige verdeling over de kanalen ertoe kunnen leiden dat ik bijvoorbeeld additioneel zou moeten korten op het particuliere kanaal. Ik denk niet dat dit de bedoeling is van de motie. Ik moet gezien de 0,8%-afspraken leven met een bezuiniging van 662 mln. in 2011, het beginjaar van MFS-II. Het uitgetrokken bedrag voor MFS-II lijkt mij dus alleszins in orde gezien die enorme bezuiniging, die nog veel hoger is dan wij verwachtten op het moment waarop wij het bedrag op verzoek van het maatschappelijk middenveld vroegtijdig hebben vastgesteld. Ik heb eerder toegezegd dat de gelden die met de subsidiekaders voor TMF en Jong & Vernieuwend samenhangen, voor het particuliere kanaal beschikbaar blijven. Ik heb duidelijk gezegd dat wij daar niet aan komen. Dat geld blijft beschikbaar. Op dat geld wordt niet bezuinigd. Daarnaast wil ik benadrukken dat naar verwachting de directe financiering van maatschappelijke organisaties via de ambassade de komende jaren zal oplopen. Mevrouw Ferrier heeft daarover nog een andere motie ingediend. Het is een financiering aan het particuliere kanaal, maar uiteraard via het bilaterale kanaal want het gaat naar zuidelijke organisaties. Ook daar blijft het bedrag zeer hoog. Het grootste probleem is – en dat is ongekend in de geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking – dat het ODA-budget in een keurslijf zou worden gedwongen; een keurslijf waarbij mutaties in het ODA-budget niet meer zouden afhangen van effectiviteitsoverwegingen maar van opgelegde eisen over de verdeling tussen de kanalen. Bovendien zou ik moeten terugkomen op allerlei andere toezeggingen. Laat ik een voorbeeld noemen. In het licht van de economische crisis hebben wij een verhoging aangebracht in het particuliere kanaal voor het bedrijfsleven. Dat is belangrijk in de huidige situatie. Ik denk aan het ORIO-programma en aan verzoeken uit de Kamer voor specifieke bedrijfslevenprogramma's in Afghanistan. Als het effectiever is om daarin een verhoging aan te brengen, kan het betekenen dat ik precies hetzelfde bedrag moet korten: multilateraal, bilateraal en op het particuliere kanaal. Dat heeft nog nooit bestaan in ontwikkelingssamenwerking en ik vind dat ongewenst.

Ik wijs erop dat de Kamer budgetrecht heeft, dat zij op elk moment iets in of uit kan amenderen, dat de Kamer in de begroting voor 2010 en 2011 alle mogelijkheden heeft om zaken te beïnvloeden, maar ik kan geen motie uitvoeren die mij in dit keurslijf dwingt. Ik moet daarmee elke effectiviteitsoverweging reeds van te voren weggeven, omdat alles precies over de drie kanalen moet gaan. Ik acht dat niet mogelijk. Het heeft ook allerlei consequenties voor wensen van de Kamer zelf. Ik denk bijvoorbeeld aan het bedrijfslevenprogramma. Ik zou deze motie dan ook sterk willen ontraden, ook omdat daarin geen rekening gehouden wordt met de vraag uit ontwikkelingslanden. Omdat ik weet dat het een belangrijk punt is, zeg ik hier dat deze minister niet van plan is om onevenredig te bezuinigen op het particuliere kanaal, maar de Kamer kan mij voor de komende drie jaar niet in een keurslijf dwingen voor de drie kanalen. Beide moties wil ik sterk ontraden.

In de motie op stuk nr. 6 van mevrouw Peters wordt gesproken over het blad Internationale Samenwerking en wordt de regering verzocht, de redactionele onafhankelijkheid daarvan te garanderen. Deze motie gaat mij bijna aan het hart. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Een motie met een dergelijke strekking zie ik als ondersteuning van het beleid. De gedachte achter het instellen van een redactieraad was nu juist om het blad een bredere maatschappelijke inbedding te geven, zodat het beter kan inspelen op de kennis- en informatiebehoefte van de Nederlanders die draagvlakactiviteiten ontplooien. Dat past ook in mijn streven naar nieuwe partners bij ontwikkelingssamenwerking. Gezien de rol van de overheid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking is het logisch dat ook zij vertegenwoordigd is in die redactieraad, niet meer dan dat. Zo kan een verbinding worden gelegd tussen overheid en samenleving. Het is noch mijn wens noch mijn bedoeling om op een andere manier redactionele invloed te verkrijgen. Een en ander zal ik uitwerken in een redactiestatuut. Ik zie deze motie als een ondersteuning van mijn beleid.

In de motie op stuk nr. 7 van de heer Boekestijn wordt de regering verzocht, het debat over de toekenning van de subsidies aan medefinancieringsorganisaties in het kader van het MFS-II uit te stellen totdat de evaluaties van MFS-I bekend en bestudeerd zijn. Dit kanaal wordt goed bediend als het gaat om evaluaties. Op dit moment zijn er drie evaluaties uitgevoerd op het MFS zelf. Twee daarvan betroffen het besluitvormingstraject van het MFS en de derde evaluatie is de beleidsdoorlichting. Ik heb dat rapport aan de Kamer gezonden. In die beleidsdoorlichting is gekeken of de MFS-organisaties zelf de monitoring en evaluatie van hun programma's goed op orde hebben. Hiermee is feitelijk doorgelicht of zij voldoende toegerust zijn om de programma's straks, als zij lang genoeg lopen, te kunnen evalueren en om te kunnen nagaan of zij effect hebben gesorteerd. Naast evaluaties van proces en inhoud van het MFS, worden door de organisaties zelf jaarlijks programma-evaluaties uitgevoerd. In dat licht en ook gezien het feit dat wij bezig zijn met een evaluatieproces dat ook in het nieuwe MFS een belangrijke rol zal spelen, wil ik deze motie ontraden.

De heer Boekestijn (VVD):

Hoe heb ik het nu? In het IOB-rapport staat dat 15% van de programma's geëvalueerd zal worden. Dat betekent dus 3% van al dat geld. Dat is toch een farce.

Ik heb één vraag aan u. U wilt 75% evalueren bij MFS-II. Daar heb ik u uitbundig voor geprezen. Tot nu toe hebben wij dus helemaal geen beleidsdoorlichting gehad. Wij hebben dus nauwelijks evaluaties binnen van ngo's van MFS-I. Wij hadden lessen kunnen trekken uit MFS-I. Dat kan dus helemaal niet. Waarom hecht u er wel aan bij MFS-II en niet bij MFS-I?

Minister Koenders:

Ik hecht daar ook aan bij MFS-I. Ik heb in het licht van het belang dat ik aan evaluaties hecht, een extra taakstelling opgelegd aan het particuliere kanaal voor het nieuwe MFS-stelsel. Er zijn hierbij ook andere zaken van belang. U hebt mij weliswaar geprezen, maar u hebt niet aangegeven of u bijvoorbeeld in 2010 wel het particuliere kanaal wilt steunen als al die evaluaties er wel zouden zijn. In de begroting van de VVD is al gezegd dat u die sowieso niet wilt steunen. In uw motie staat dus zo ongeveer: gaat u nog maar eens evalueren, maar ik steun het straks toch niet. Aan dat type evaluaties heb ik weinig. Ik vind ook bestuurlijke zekerheid voor organisaties van belang. Dat betekent dat weer nieuwe plannen moeten worden ingediend. Mijn opvatting is dat er adequaat is geëvalueerd. Daarover verschillen wij inderdaad met elkaar van mening. Ik vind dat genoeg reden om met dit nieuwe MFS-kader verder te gaan.

De voorzitter:

Mijnheer Boekestijn, ik zie dat u weer wilt interrumperen, maar uw eerste verhelderende vraag leek al bijna op een hervatting van het debat. Dat is niet de bedoeling, zoals u weet.

Ik verzoek de minister om door te gaan.

Minister Koenders:

Ik kom op de motie-Ferrier op stuk nr. 8. Zij verzoekt daarin de regering voor zover mogelijk inzicht te verschaffen in de meerjarige strategische plannen van de ambassades indien er sprake is van directe financiering. Ik weet dat dit mevrouw Ferrier aan het hart gaat. Wij hebben er ook over gesproken tijdens de behandeling van de MFS-notitie. Ik steun de aanneming van de motie zoals die nu luidt. Uiteraard is de regering zeer bereid om inzicht te geven in de plannen op alle manieren waarop dat mogelijk is, zeker als het gaat om directe financiering, behoudens politiek vertrouwelijke punten die omwille van verdragen tussen staten niet openbaar kunnen worden gemaakt. Dat is hier echter nauwelijks aan de orde. Wij willen dus uiteraard achteraf verantwoording afleggen over die directe financiering. Er worden door ambassades ook contracten afgesloten. Organisaties moeten jaarlijks inhoudelijk en financieel rapporteren aan de ambassade. Alleen indien de rapportage bevredigend is, ontvangen de organisaties een volgende betaling. In geval van misbruik wordt de subsidie teruggevorderd. Ik meld dat mede in het licht van eerdere opmerkingen van de heer Boekestijn. Ook dat soort evaluaties waarin wordt bezien of geld goed wordt besteed, vindt dus constant plaats.

De stijging van de uitgaven voor directe financiering van 10% tot 15% per jaar op het huidige bedrag van 131 mln. betekent een stijging van ongeveer 22 mln. per jaar. Dat is op zich een gering bedrag, dat wordt verdeeld over de 36 partnerlanden. Ik denk dat men die beheerslast dan ook heel goed aankan. Ik heb met de Kamer afgesproken dat er een code of conduct of gedragslijn komt over de financiering door ambassades van zuidelijke organisaties. Wij gaan dus niet in concurrentie met het particuliere kanaal in het noorden. Dat heb ik de Kamer ook toegezegd tijdens het debat, aangezien ik dat ook ongewenst vind. Ik ondersteun dan ook graag de aanneming van deze motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 9 van de leden Ferrier, Peters en Van der Staaij. Daarin wordt de regering verzocht om de ondergrens van € 250.000 voor programma's gericht op maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding te heroverwegen, waarbij er flexibeler wordt omgegaan met de te besteden middelen per jaar. Ik ben de Kamer op dit punt al een heel stuk tegemoetgekomen. De ondergrens van € 500.000 per land per jaar geldt alleen voor programma's waarvan de bestedingen voor 50% of meer zijn gericht op de directe armoedebestrijding. Ik meen dat ook de heer Voordewind hiernaar vroeg. Verder heb ik de ondergrens voor programma's gericht op maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding met de helft verlaagd tot € 250.000. Bovendien mag worden uitgegaan van gemiddelden per land per jaar over die subsidieperiode. Dat maakt het beter en gemakkelijker uitvoerbaar voor de organisaties. Over- en onderschrijdingen in een jaar kunnen dus worden gecompenseerd in andere jaren. Die positie hebben wij tot nu toe ingenomen. Bovendien gelden de genoemde ondergrenzen voor programma's. Projecten of kleinere activiteiten, die onderdeel uitmaken van een programma van minimaal € 250.000 kunnen dus wel degelijk subsidiabel zijn, en dat betekent dus dat ik deze motie kan ondersteunen.

Dan kom ik op de zevende motie, ingediend door mevrouw Ferrier en de heer Voordewind. Deze motie heeft betrekking op de subsidietaak inzake het draagvlakbeleid. Meer specifiek gaat het om de uitvoeringskosten. In een aantal overwegingen en in het verzoek aan de regering wordt gevraagd om vooral goed te letten op het maximumpercentage uitvoeringskosten. Op zichzelf genomen lijkt mij dat een heel legitieme zaak. Ik denk dat ik met dit bedrag uit de voeten kan. Wij zullen nog moeten kiezen tussen een aanbesteding en een inbesteding. Indien gekozen wordt voor een aanbesteding, dan is een en ander uiteraard altijd afhankelijk van de bereidheid van de aanbiedende partij om voor dit maximum de gevraagde werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de organisaties waaraan straks de opdracht wordt gegund aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen met betrekking tot inhoudelijke en beheersmatige aspecten. Ik heb geen probleem om met deze forse norm te werken.

De heer Boekestijn (VVD):

Betekent dit dat het NCDO daarvoor ook in aanmerking zou kunnen komen?

Minister Koenders:

Het antwoord is: nee.

De achtste motie, van mevrouw Ferrier en de heer Voordewind, heb ik al besproken. Die motie is niet uitvoerbaar.

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft er wel een vraag over.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb de minister goed gehoord. Mij als indiener ging het erom dat de balans in stand blijft tussen de drie kanalen. Ik heb de minister horen zeggen dat hij geen onevenredige bezuiniging wil op het particuliere kanaal. Als hij die twee punten nog eens herhaalt, trek ik mijn motie in. Het gaat dus om de balans tussen de drie kanalen. Die hebben wij historisch altijd gehad. Ik begrijp van de minister dat dit zijn inzet is. Als ik hem goed heb begrepen, heeft de minister gezegd dat het ook zijn inzet is om geen onevenredige bezuinigingen op het particuliere kanaal toe te staan. Als hij daar "ja" op zegt, trek ik mijn motie in.

Minister Koenders:

Ik ben niet van plan om onevenredige bezuinigingen op het particuliere kanaal toe te passen. De balans vind ik van belang, maar laat ik volstrekt duidelijk zijn, want wij moeten elkaar hierin goed begrijpen. Het is onmogelijk voor een minister die kijkt naar de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking om heel precies op elk moment alle bedragen tussen de kanalen te verdelen. Dat heeft te maken met effectiviteit. Ik heb een bepaald type voorbeelden gegeven, bijvoorbeeld met betrekking tot de economische crisis. Verder noem ik de noodzaak om bepaalde dingen te doen met betrekking tot het multilaterale stelsel, bijvoorbeeld als het gaat om de handelsfinanciering. De Kamer heeft budgetrecht; bij de begrotingsbehandeling kan zij doen wat zij wil. Als de Kamer mij er niet van weerhoudt om op dit soort manieren te opereren, ben ik graag bereid de twee opmerkingen die u hier hebt gemaakt, hier te herhalen en dat doe ik bij dezen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Voordewind/Ferrier (31933, nr. 11) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Koenders:

Voorzitter. Dan kom ik op de motie van de heer Irrgang van de SP. Hij verzoekt de regering, in het nieuwe medefinancieringsstelsel ontwikkelingsorganisaties niet te verplichten om minimaal 60% van de subsidiemiddelen te besteden in partnerlanden. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Dat heeft te maken met het feit dat wij vanuit de filosofie van de nota uitgaan van meer synergie tussen de verschillende instrumenten die wij hebben binnen een land. Ik wil juist dat meer wordt gewerkt in de landen die wij gekozen hebben. Wij hebben daarover een verschil van mening, omdat de heer Irrgang de landenlijst niet goed vindt en zegt: het zouden eigenlijk veel meer ook die minst ontwikkelde landen moeten zijn. Ik zeg er wel direct bij dat wij de 40% zodanig hebben ingericht dat wij extra punten geven aan particuliere organisaties die specifiek kiezen voor de minst ontwikkelde landen. Er zit dus wel een premie in die 40% om dat te doen. Wij verschillen echter wel van mening over de verhouding 60-4 in absolute termen. Daarom ontraad ik de aanneming van de motie.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb nog een punt over motie nummer 9, die ik gezamenlijk met de leden Peters en de heer Van der Staaij heb ingediend. Begrijp ik het goed dat de minister inderdaad die ondergrens van 250.000 heroverweegt en dat het ook helemaal niet zo strikt vastligt dat dit bedrag in één jaar uitgegeven moet zijn? Als de minister dit toezegt, dan kan ik deze motie mede namens de leden Peters en Van der Staaij intrekken.

Minister Koenders:

Dat kan ik u toezeggen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Ferrier c.s. (31933, nr. 9) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven