Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 58, pagina 4716-4747 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 58, pagina 4716-4747 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (31767).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. De vraag is of dit wetsvoorstel wel crisisbestendig is. De wet is opgesteld toen er grote spanning was op de arbeidsmarkt: veel vacatures en relatief weinig werkloosheid. Zelfs onder die omstandigheden kwamen langdurig werklozen nauwelijks aan de slag. Miljoenen sollicitatiebrieven zijn er inmiddels geschreven en evenzovele werden er niet beantwoord. Of het antwoord was: u past niet in ons team, of iets dergelijks. Maar in een paar maanden tijd is het werkgelegenheidsklimaat volledig omgeslagen: het aantal vacatures daalt en de werkloosheid neemt toe. In de IJmond is op het moment het aantal vacatures nog maar 10% van het aantal werklozen. Bedrijven staan minder open voor jongeren, het aantal stageplaatsen loopt terug, schoolverlaters betreden met angst de arbeidsmarkt, het klimaat is veranderd. In dat klimaat zouden nu juist langdurig werklozen aan het werk moeten worden geholpen. De minister heeft inmiddels de doelstelling verlaten om 200.000 extra banen te scheppen voor langdurig werklozen en andere groepen. Is het wel realistisch om 5000 langdurig werklozen onder deze omstandigheden aan de slag te helpen?
Deze maatregel geldt, begrijp ik, alleen voor mensen die een werkaanbod krijgen van het UWV. Maar er zijn ook heel veel mensen die in het tweede jaar van werkloosheid zelfstandig en vrijwillig een baan met een lager loon accepteren. Dat zijn mensen die alles doen om achter de geraniums vandaan te komen en om niet in de bijstand te komen, maar zij vallen niet onder de regeling dat het lagere loon wordt aangevuld tot boven de oude uitkering. Waarom heeft de minister ervoor gekozen dat werklozen die langer dan een jaar werkloos zijn, niet in aanmerking komen voor deze aanvullingsregeling? Deze inspanningen zouden toch moeten worden beloond?
Geen misverstand: de SP-fractie vindt ook dat wie kan werken een bijdrage moet leveren. Alle pogingen om langdurig werklozen aan de slag te helpen, moeten serieus worden bekeken en een kans krijgen. Maar als de minister in reactie op vragen van mijn partij antwoordt dat een werkaanbod van het UWV voor seizoensarbeid of uitzendwerk ook passende arbeid is voor een werkloze ingenieur, zie ik beelden van de crisis uit de dertiger jaren op mijn netvlies: de Delftse ingenieur op de tram. In die tijd gebeurde dat nog zelfstandig en vrijwillig, maar het is toch verspilling van kennis als hoogopgeleiden worden ingezet voor dit werk? Scholing naar werk op hetzelfde niveau in een andere sector zou dan toch veel meer voor de hand liggen? Het dwingen van hoger opgeleiden naar lager werk heeft toch niets te maken met kenniseconomie? Dat is toch geen betere match tussen de sollicitant en de vacature? Dit is work first voor werklozen. Ik krijg graag van de minister de toezegging dat mensen niet tegen hun zin ver onder hun niveau aan de slag moeten gaan. Ik besef natuurlijk dat er soms een stok achter de deur nodig is. In dit geval gaat het echter om een blijvende weigering van de uitkering aan iemand die niet op een werkaanbod ingaat. Dit is geen stok meer, dit is een zweep. Ik vraag de minister om de toezegging dat het UWV en de commerciële re-integratiebedrijven met respect voor opleiding en ervaring een werkaanbod doen gericht op duurzame arbeid en niet op seizoenswerk of vluchtig uitzendwerk.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik begrijp het streven dat de heer Ulenbelt uitspreekt. Je wilt mensen het liefst zo veel mogelijk op hun eigen niveau inzetten op de arbeidsmarkt en daarmee hun kennis en vaardigheden behouden. Kent de heer Ulenbelt het WRR-rapport Werk en inkomsten na massaontslag? Dat gaat over het perspectief van mensen die zijn geconfronteerd met massaontslag in de vorige recessie.
De heer Ulenbelt (SP):
Ja, dat ken ik. Ik heb het van a tot z gelezen en ik heb er veel kritiek op.
De heer Van Hijum (CDA):
Dat verbaast me niets. Mijn vraag gaat over dat rapport.
De heer Ulenbelt (SP):
Maar het verbaast u toch niet dat ik het gelezen heb, neem ik aan?
De heer Van Hijum (CDA):
Nee. Ik ken de heer Ulenbelt als iemand die de zaken goed bestudeert. Hij trekt er alleen niet altijd de juiste conclusies uit. Uit dat rapport blijkt dat van de werknemers die geen gewoon werk hebben gevonden, de arbeidsmarktprognoses van degene die in de eerste drie maanden een uitzendbaan nemen veel beter zijn dan van degenen die van een uitkering afhankelijk worden. De zoekstrategie die ontslagen werknemers toepassen, is van grote invloed op de arbeidsmarktparticipatie en op de inkomensontwikkeling van werknemers na verloop van enkele jaren. Het rapport stelt dus eigenlijk dat als het niet lukt om op je eigen niveau werk te vinden, het loont om op een ander niveau aansluiting bij de arbeidsmarkt te houden.
De heer Ulenbelt (SP):
Dat was wel in een heel andere crisis. Die is niet ontstaan in de bankensector, maar in de ICT. Toen was er, in tegenstelling tot in deze crisis, in andere sectoren nog veel werk. Hoogopgeleide mensen gingen zoeken en vonden ergens anders werk; dat is logisch. Mensen werden toen niet gedwongen en dat worden ze met dit voorstel wel. Het onderzoek toont juist aan dat mensen graag willen werken, zelf op zoek gaan naar werk en dat de dwang van Donner helemaal niet nodig is.
De heer Van Hijum (CDA):
Die dwang ontstaat natuurlijk pas na een jaar. De vraag is hoe men het jaar benut dat daaraan voorafgaat.
De heer Ulenbelt (SP):
Het onderzoek dat de heer Van Hijum aanhaalt, wijst uit dat een groot deel van de werklozen binnen een jaar werk vindt. Als dat werk er is, vinden mensen het en dat is mooi. Onder de huidige omstandigheden is het echter aannemelijk dat mensen niet binnen een jaar werk vinden. Die mensen hoor je niet te dwingen tot bloembollen pellen.
Wij willen niet geconfronteerd worden met de moderne variant van de ingenieur op de tram. Daarom heb ik een amendement ingediend om de extreem zware sanctie op het weigeren van het werkaanbod van het UWV uit het wetsvoorstel te halen.
Mijn fractie krijgt regelmatig e-mails en brieven van mensen die niet begrijpen waarom leden van de politieke kaste, de politieke ambtsdragers, heel andere rechten hebben dan normale werknemers. Ministers en Kamerleden hebben geen sollicitatieplicht boven de leeftijd van 57,5. Het eerste jaar krijgen zij een uitkering van 80%. Een Kamerlid dat op zijn 55ste werkloos raakt en hier twaalf jaar heeft gewerkt, heeft een uitkering tot aan zijn pensioen. Mensen snappen deze ongelijke behandeling niet. Er zou hier een wetsvoorstel behandeld worden om iets van de werkloosheidsregelingen voor ambtsdragers meer in de richting van die van normale werknemers te brengen, maar dat wetsvoorstel is ingetrokken. Nu er opnieuw een verslechtering in de werkloosheidsregelingen van werknemers is, stel ik daarom voor dat de minister een nota van wijziging indient om de rechten van de huidige werklozen in overeenstemming te brengen met de positie van politieke ambtsdragers. Aan die ongelijkheid moet een eind komen. Als het niveau van de werkloosheidsuitkeringen van de politieke ambtsdragers niet naar het niveau van die van de werknemers kan worden gebracht, vraag ik de minister om dan maar het omgekeerde te doen.
Mijn fractie wil het experiment met de aanvulling op het loon wel aangaan. Iedere oudere werkloze die daarmee aan een zinvolle baan kan worden geholpen is winst, maar laat het geen dwangarbeid zijn. Houd het menswaardig, zodat wij over een jaar of over een paar jaar niet de woorden moeten uitspreken die in 1946 werden opgeschreven in een gedenkboek van de Heidemaatschappij. Over de werkverschaffing in de jaren dertig zei de Heidemaatschappij namelijk het volgende.
De Heidemaatschappij is wellicht weleens wat onbewogen geweest in jaren toen meer bewogenheid ons volk ten goede zou zijn gekomen, doch waar wij moeten zeggen dat de Heidemaatschappij haar plicht strikt heeft vervuld, zou het menigeen onzer liever zijn wanneer wij konden zeggen dat wij in de periode van de werkverschaffing het woord hadden genomen en in een gericht betoog andere wegen hadden aanbevolen.
De Heidemaatschappij had spijt over de dwang in de werkverschaffing. Mijn amendement wil voorkomen dat wij spijt krijgen van werkverschaffing anno 2008.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Werkloos raken is een ingrijpende gebeurtenis in een mensenleven. Arbeid brengt naast inkomen gevoelens van eigenwaarde, respect en ontplooiing met zich mee. In deze tijd van economische neergang en een toenemende werkloosheid is het dan ook van belang om de kans op werk voor langdurig werklozen te vergroten. De wet die wij nu bespreken, levert hieraan mogelijk een bijdrage.
De ChristenUnie staat achter het principe dat talenten waar mogelijk moeten worden ingezet, ook als dat op termijn betekent dat werk onder het oorspronkelijke niveau moet worden aangenomen. Wel komt de vraag op of de doelstelling van de wet, namelijk een bemiddeling voor 3000 langdurig werklozen dit jaar en 5000 langdurig werklozen volgend jaar, in deze tijd nog realistisch is. Wij hebben onze handen al vol als wij werknemers hun baan willen laten behouden, laat staan als wij voor langdurig werklozen willen bemiddelen. Hoe beoordeelt de minister deze spanning?
De voorgestelde wetswijziging vergt een cultuuromslag in het denken, zowel bij de langdurig werklozen als bij de werkgever. Door de verplichtingen aan het adres van de langdurig werklozen zal bij hen een cultuuromslag ontstaan, maar hoe draagt deze wet bij aan de cultuuromslag bij werkgevers?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mevrouw Ortega vraagt de minister hoe hij oordeelt over de spanning tussen de crisis en dit voorstel. Ik ben benieuwd hoe zij daartegen aankijkt. Vindt mevrouw Ortega dit voorstel in het kader van de crisis realistisch? Denkt zij dat mensen daardoor weer snel aan het werk komen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Enerzijds moeten wij ons ervoor inzetten om de mensen die nu werkloos worden, zo snel mogelijk via werk-naar-werktrajecten aan werk te helpen. Anderzijds moeten wij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet uitstellen. Over een aantal jaren zijn deze mensen namelijk al drie of vier jaar werkloos. Er is inderdaad sprake van een bepaalde spanning. Ik wil graag weten hoe de minister daarmee zal omgaan. De ChristenUnie vindt dat de nadruk moet worden gelegd op het snel aan de slag helpen van mensen, maar wij moeten ook proberen om deze categorie aan het werk te helpen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Is het geen goed idee om scholingsrechten en keuzemogelijkheden veel explicieter in deze wet te regelen? De mensen kunnen er dan op basis van vrijwilligheid voor kiezen om te proberen eerder aan de slag te komen. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is het immers de vraag of de dwang die daar nu achter zit, wel realistisch is. Ik worstel daarmee. Is het juist dat mevrouw Ortega dat ook doet?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik heb niet zoveel problemen met die dwang. Als mensen echt aan het werk willen, zullen zij ook hun best doen en aan het werk gaan. Op dit moment geven wij aan meer te willen doen met de langdurig werklozen. Op dit moment hoeft iemand geen werk te accepteren als het daarmee verdiende inkomen beneden het uitkeringsniveau ligt. Dit wetsvoorstel regelt dat je dat wel moet accepteren. Het vergt dan ook een andere manier van denken. Het is een cultuuromslag voor de langdurig werklozen. Daar wil ik op inzetten en niet zozeer op wat mevrouw Van Gent naar voren brengt. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het in dienst nemen van werklozen met een grillig carrièreverloop. Hoe voorkomen wij dat deze werklozen worden afgewezen op basis van hun cv? Hoe draagt dit wetsvoorstel volgens de minister bij aan een cultuuromslag voor werkgevers?
Mijn fractie staat achter het idee van dit wetsvoorstel, maar heeft nog wel een aantal vragen. Zo heeft mijn fractie een vraag over het begrip "passende arbeid". Voor de langdurig werkloze is arbeid op ieder niveau passend, ongeacht het niveau van de arbeid waarop werkloosheid is ontstaan. Volgens de fractie van de ChristenUnie zal het in de praktijk vaak hoger opgeleiden van 45 jaar en ouder betreffen die op een veel lager niveau moeten gaan functioneren. In principe is daarmee niets mis. Het is altijd beter een lager salaris te verdienen dan een uitkering te ontvangen. Maar dit kan ook tot ongewenste effecten leiden. Zeker als het begrip "passende arbeid" zo ruim wordt gedefinieerd als in dit wetsvoorstel. In de praktijk zullen daarmee problemen ontstaan. Mensen worden nu al niet aangenomen met als argument dat zij overgekwalificeerd zijn. Waarom zal dat na invoering van dit wetsvoorstel niet gebeuren? Hoe gemotiveerd is een werknemer die verplicht werk accepteert op een functieniveau dat hij twintig jaar geleden had? Welke werkgever zit op dergelijk personeel te wachten? Bovendien kan het leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Dit zijn stuk voor stuk problemen waarover ik de minister niet hoor, maar die in de praktijk zeker zullen voorkomen.
Deze vragen hebben te maken met redelijkheid en billijkheid. Komt er binnen het UWV een nadere, uniforme uitwerking van de begrippen redelijkheid en billijkheid wat betreft passende arbeid?
De fractie van de ChristenUnie is voorstander van het creëren van een situatie waarin werknemers gemotiveerd aan de slag gaan. Dat is niet alleen prettiger voor de werknemer, maar ook voor de werkgever. Deze loopt immers de kans dat de werknemer snel weer vertrekt. Ik stel daarom voor dat langdurig werklozen een werkaanbod krijgen van minimaal drie banen, vanuit de overtuiging dat de motivatie groter is als er iets te kiezen valt. Graag een reactie van de minister op dit voorstel.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Wat betekent het aantal van drie banen? Kan dat dezelfde baan zijn bij de HEMA, de V&D en de Blokker of geldt dat als één baan? Ik vraag dit serieus omdat mensen moeten weten waaraan zij toe zijn. Gaat het feest niet door als die drie banen niet beschikbaar zijn?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het gaat mij om drie verschillende banen en dus niet om dezelfde functie van verkoper bij HEMA, V&D en noem maar op.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan gaat het dus om drie verschillende banen beneden iemands niveau. Het is immers niet meer per se passende arbeid. Wie heeft daarbij de doorslaggevende stem? Het is immers maar de vraag of er drie banen beschikbaar zijn.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Daarom pleit ik ervoor dat minimaal drie banen aangeboden worden. Ik sta achter het wetsvoorstel. Ik wil echter dat de mensen om wie het gaat iets te kiezen hebben. Dat heeft ook te maken met motivatie. Wie een baan krijgt aangeboden onder het motto "take it or leave it", zal niet worden gemotiveerd. Dat is wel het geval als iemand minimaal drie banen aangeboden krijgt en een keuze mag maken. In de antwoorden op de schriftelijke vragen over de subjectieve gegevens is de minister overigens behoorlijk vaag. Daarom zeg ik: geef hun de mogelijkheid om een keuze te maken tussen een aantal banen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die drie aanbiedingen moeten dus heel verschillend zijn?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ja, dat is mijn mening.
De heer Ulenbelt (SP):
Laat ik een ander voorbeeld noemen. De eerste baan is seizoenswerk in een kas, de tweede is uitzendwerk op kantoor, papieren opruimen, en de derde is krullen vegen in een timmerfabriek. Dit zijn drie zeer verschillende banen uit het werkaanbod van het UWV. Mevrouw Ortega gebruikte de woorden "redelijk" en "billijk". Acht zij dit redelijk en billijk?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Dat hangt ervan af. Ik weet niet hoe die redelijkheid en billijkheid worden ingevuld. Daarom heb ik daarover een vraag gesteld aan de minister. Dit moet naar mijn mening wel op een goede manier worden ingevuld. Ik heb al gezegd dat het niet mag gebeuren dat iemand terug moet naar het niveau van twintig jaar eerder. Stel dat iemand hoofd van een afdeling personeelszaken is geweest, maar daarna wordt ingezet als medewerker op de salarisadministratie, het niveau van twintig jaar eerder. Hij is direct bemiddelbaar, omdat hij over de benodigde kennis beschikt, maar is dit redelijk en billijk? Dat weet ik niet. Daarom ben ik van mening dat wij hierover afspraken moeten maken, want anders kan dit alle kanten opgaan.
De heer Ulenbelt (SP):
Dit wetsvoorstel beoogt nu precies om de man die mevrouw Ortega noemt, dat werk te laten doen. Zij moet dan toch tegen de opzet van dit wetsvoorstel zijn of in ieder geval op zijn minst van mening zijn dat de man in het voorbeeld niet gedwongen kan worden om die baan te accepteren. Zij zou dan toch mijn amendement moeten steunen, want dan kun je een situatie creëren van redelijkheid en billijkheid.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het wetsvoorstel gaat ook uit van redelijkheid en billijkheid, maar ik wil dat dit verder wordt ingevuld.
Als werknemers onder hun niveau instromen, zal er waarschijnlijk vaak sprake zijn van een gevoel van tijdelijkheid, zowel bij de werkgever als bij de werknemer. Als de werknemer een betere kans ziet, is hij weer weg. De minister stelt dat dit wetsvoorstel niet tot administratieve lastenverhoging voor de werkgever leidt. Is hierbij ook rekening gehouden met de keren dat de werkgever waarschijnlijk weer op zoek moet naar nieuw personeel? Daarnaast zijn de administratieve lasten erg hoog voor werknemers die een aanbod aanvaarden dat minder uren omvat dan hun oorspronkelijke betrekking. Terwijl men werkt en aanvullend WW ontvangt, moeten er nog steeds werkbriefjes worden ingeleverd. Kan dit niet anders? Waarom is er zo'n streng toezichtregime? Zal de minister dit aspect met het UWV bespreken?
De fractie van de ChristenUnie bespeurt een tegenstrijdigheid in het antwoord van de minister op de vraag over de samenloop met de loonkostensubsidie. Enerzijds stelt hij dat langdurig werklozen die een werkaanbod krijgen, direct bemiddelbaar zijn, maar anderzijds sluit hij een gesubsidieerde baan via Stap niet uit. Dit begrijp ik niet. Stap is juist bedoeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, een laag opleidingsniveau en weinig werkervaring. Hoe kunnen deze zaken dan nog samengaan? Ik krijg hierop graag een toelichting van de minister.
De maatregelen die in het wetsvoorstel worden voorgesteld, zullen worden gemonitord. Het wetsvoorstel behelst een redelijk principiële wijziging in het denken over de WW. Ik heb al gewezen op een aantal ongewenste effecten dat het gevolg kan zijn van deze wet. Daarom vraag ik niet alleen informatie over het aantal langdurig werklozen dat een aanbod krijgt en de resultaten hiervan, maar wil ik ook weten of het wetsvoorstel nog andere effecten heeft zoals verdringing op de arbeidsmarkt, het verloop van personeel dat aan de slag is via een werkaanbod en de ervaringen van de werkgevers. Is de minister bereid dergelijke informatie mee te nemen in de monitoring?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Wij bespreken vandaag twee wijzigingen van de Werkloosheidswet. Enerzijds moet het UWV langdurig werklozen concrete banen aanbieden en anderzijds wordt de inkomensverrekening ingevoerd zodat de WW-gerechtigde er niet in inkomsten op achteruit gaat. Deze wetswijziging is echter opgesteld ten tijde van een krappe arbeidsmarkt met veel vacatures en weinig werklozen, met als belangrijkste doel de activerende werking van de WW te versterken. Door de economische crisis veranderen de tijden in rap tempo. De Partij voor de Vrijheid vraagt zich dan ook af of het doel van dit wetsvoorstel niet achterhaald is. De vraag is namelijk niet meer zozeer: hoe krijgen wij mensen geactiveerd om een baan te accepteren? De vraag is: hoe creëren wij voldoende werkgelegenheid voor de vele toekomstige werkzoekenden? Het CPB voorspelt dat de werkloosheid in de komende tijd zal oplopen tot maar liefst 675.000 mensen in 2010, terwijl het aantal vacatures daalt. Hoe denkt de minister deze werklozen een passend arbeidsaanbod te doen bij een teruglopend aantal vacatures?
De Partij voor de Vrijheid maakt zich ook zorgen over de verdringing op de arbeidsmarkt als hoogopgeleide langdurig werklozen ook de banen voor lagergeschoold personeel moeten accepteren. Kiest een werkgever dan niet sneller voor een beter opgeleid iemand die een jaar of langer werkloos is dan voor een lager opgeleid iemand die nog maar kort werkloos is, en dat dan ook nog met de mogelijkheid van loonkostensubsidie? Hoe denkt de minister deze mogelijke verdringing tegen te gaan in een markt met massawerkloosheid en weinig vacatures?
De Partij voor de Vrijheid is ook blij met de ingebouwde inkomstenbescherming voor langdurig werklozen doordat verrekening niet meer plaatsvindt op basis van arbeidsuren maar op basis van inkomen. Op deze manier gaat iedereen erop vooruit. De Partij voor de Vrijheid vraagt zich wel af of deze methodiek van compensatie geen reden kan zijn voor een WW-gerechtigde om bewust pas na 52 weken een minder betaalde baan te accepteren in plaats van dat gelijk te doen. Ook vraagt de Partij voor de Vrijheid zich af hoe het staat met het sanctieregime in de praktijk. Mevrouw Ortega-Martijn heeft daar ook al over gesproken. Wie bepaalt of een baan passend is? Wanneer wordt iemand op zijn WW-uitkering gekort en voor hoeveel? Als iemand gedwongen wordt om een baan te accepteren, kan hij of zij het werk ongemotiveerd gaan uitvoeren waardoor hij of zij binnen een maand weer op straat staat. Wordt zo iemand gekort en hoe is te bewijzen dat het ontslag is verleend door een gebrek aan motivatie of anderszins? Wordt iemand die ongemotiveerd overkomt in een sollicitatiegesprek gekort? In het wetsvoorstel wordt dat helemaal open gelaten. De Partij voor de Vrijheid vraagt zich daarom af of het sanctieregime in de praktijk uitvoerbaar is als daar geen strikte en heldere criteria aan verbonden zijn. In de memorie van toelichting staat dat het kabinet over de handhaving van het sanctieregime nog afspraken gaat maken met het UWV. Kan de minister aangeven hoe dat eruit komt te zien en kan hij dat nader specificeren?
De Partij voor de Vrijheid vraagt zich ten slotte af wanneer een weigering al dan niet wordt gehonoreerd. In de nota van wijziging heeft de minister het mogelijk gemaakt om een sanctie op te leggen indien een WW-gerechtigde weigert om het werk op een andere locatie voort te zetten. Wat betekent dit voor de reisafstand van de werkzoekende? Als die andere locatie aan de andere kant van het land ligt, wordt de werkzoekende dan gedwongen om te verhuizen? Ik hoor gaarne een toelichting op de weigeringsgronden die volgens het wetsvoorstel al dan niet acceptabel zijn.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel heeft de ambitieuze doelstelling om meer langdurig werklozen aan het werk te helpen. Dat is belangrijk, want iedereen die de arbeidsmarkt een beetje volgt, weet dat mensen steeds moeilijker weer aan de bak komen naarmate de periode van niet werken langer is. Maatregelen die eraan bijdragen dat mensen sneller aan het werk geholpen worden, zijn voor mijn fractie dan ook van harte welkom. Zeker als werkloosheid langdurig is, is werkloosheid een gesel die het leven van betrokkenen en eventueel het gezin daarachter tuchtigt. Hoe sneller je daarvan weg kunt komen, hoe beter dat in het algemeen is.
Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat de Nederlandse arbeidsmarkt zich in de komende jaren positief blijft ontwikkelen en dat de arbeidsmarkt krap blijft. De minister zal erkennen dat wij helaas in andere omstandigheden terecht zijn gekomen, die zich overigens al aftekenden toen dit wetsvoorstel bij de Kamer werd ingediend, zij het dat de impact ervan toen nog niet zo duidelijk was als die nu is. De vraag dient zich dan ook aan of de omstandigheden wel zodanig zijn dat het ambitieniveau van dit wetsvoorstel gehandhaafd kan blijven. Begrijpt u mij goed: mijn fractie vindt dat dit wetsvoorstel behandeld kan en moet worden. Immers, de instrumenten erin kunnen weer van pas komen en laten wij hopen dat dit snel kan. Toch geven de meest recente cijfers van het CPB aan dat de vooronderstellingen in de stukken die wij bespreken, getuigen van een optimisme dat niet strookt met de feiten. Jammer dat dit geconstateerd moet worden, maar het is de werkelijkheid.
Dan klemt de vraag of de praktische invulling door het UWV zoals geschetst in de stukken nog wel realistisch is. Er zullen de komende tijd veel nieuwe werklozen bijkomen, moeten wij vrezen, die ook weer een groot gedeelte van de capaciteit van het UWV zullen opslokken. Werkgevers staan op dit moment, op zijn zachtst gezegd, niet te trappelen om nieuwe vacatures bij het UWV aan te melden. Daarom stel ik aan de minister de vraag of de voorgestelde convenanten tussen het UWV en branches nog wel van de grond komen.
Kortom: ambitieus, zeker, dat mag en dat moet, maar mijn fractie vraagt zich af of het wetsvoorstel in de gegeven omstandigheden zoden aan de dijk zal zetten. Laten wij hopen – ik haast mij dat te zeggen – dat dit liefst zo snel mogelijk weer anders zal kunnen zijn. De minister gaat in de nota naar aanleiding van het verslag nog uit van een werkafspraak met het UWV om 3000 werkaanbiedingen te doen in 2009 en in de jaren daarop 5000. Worden de zojuist genoemde getallen in verband met de crisis bijgesteld? Graag een reactie van de minister op dit punt.
Voorzitter. Mijn fractie begrijpt de overwegingen van de regering om het begrip "passende arbeid" voor langdurig werklozen te verruimen. Immers, de kansen op werk nemen, zoals ik al eerder zij, drastisch af naar gelang de periode van werkloosheid langer wordt. Mijn fractie is voor deze lijn van benaderen, maar zij is ook niet blind voor een schaduwzijde. In dat verband vraag ik de regering of het aanvaarden van iedere vorm van arbeid op de langere termijn altijd positief zal uitpakken voor de langdurig, dus langer dan een jaar, werkloze die hoog is opgeleid en die beduidend onder zijn opleidingsniveau aan het werk gaat. Daarop zijn twee reacties mogelijk. Enerzijds zou gezegd kunnen worden: iemand met een hoge opleiding die zich uit zichzelf beschikbaar stelt voor werk van een lager niveau, steekt tenminste de handen uit de mouwen; dat is een goede arbeidsmoraal en die moeten wij hebben. De andere kant is, zeker als het wat langer duurt, de vraag wat er precies aan mankeert en waarom die persoon niet aan de slag kwam op het eigen opleidingsniveau. Dat zijn de uitersten van redeneren.
Dat leidt toch wel tot de vraag waarom de minister er niet voor kiest om het UWV toch aan te zetten, en misschien zelfs te verplichten, tot het meenemen van preferenties van de werkloze in de voorbereidingsperiode, in de aanloop naar het werkaanbod. Niet dat dit een dwingend karakter kan hebben, maar het is een maximale poging om tot het uiterste te gaan en aan te sluiten bij de preferenties van betrokkene en zijn opleidingsniveau. Graag een reactie op dit punt. Dat zou mogelijkerwijs voor een x-aantal gevallen de kans op duurzaam succes kunnen vergroten.
Mijn fractie vindt het positief dat mensen die met de voorgestelde maatregelen weer aan de slag komen meer gaan verdienen door de inkomstenverrekening. Op die manier wordt werkhervatting daadwerkelijk aantrekkelijker gemaakt en krijgt de betrokkene een positieve stimulans. Er wordt echter een grens getrokken van 87,5% van de uitkeringsgrondslag en de resterende 12,5% wordt beschouwd als een soort eigen risico. Ik begrijp de regering wel. Als je met deze grens gaat schuiven, kom je immers inderdaad terecht in de onbalans van kleine WW-uitkeringen en de daaraan verbonden administratieve lasten. Het daardoor ontstane inkomensverlies kan echter financieel een hele kluif zijn voor de betrokkene. Wat nu als de betrokkene bij de werkgever niet meer kan gaan werken – dat zou kunnen – of daartoe echt niet in staat is?
De heer Ulenbelt (SP):
U hebt een werkloosheidsregeling, net als ik. Zou u er nu voorstander van zijn dat ons ook dat werkaanbod wordt gedaan als wij werkloos worden, dus dat wij ook na een jaar gedwongen werk zouden moeten accepteren? Zou u dat in onze werkloosheidsregelingen opgenomen willen zien?
De heer Van der Vlies (SGP):
Daar ben ik nog niet aan toe, omdat ik ervan uitga dat elk Kamerlid dat zichzelf respecteert en buiten deze Kamer terecht komt, in de wachtgeldregeling waarop u doelt, de moraal heeft om werk te zoeken, daar actief mee bezig te zijn en werk te aanvaarden. Wat mij betreft zou dat werk van een lagere orde kunnen zijn dan het Kamerlidmaatschap.
De heer Ulenbelt (SP):
Dat geldt ook voor de normale burger. Wij bespreken nu een wet waarin deze dwang wel wordt opgelegd aan werklozen. Nogmaals mijn vraag: vindt u dan niet dat wij gelijk moeten worden behandeld als burgers?
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik ben sterk voor gelijke behandeling. Je moet je wel realiseren dat het Kamerlidmaatschap ook zijn risico's kent en dat die niet in alle cao's zitten.
De heer Ulenbelt (SP):
Denkt u niet dat werknemers bij NedCar op dit moment ook risico lopen, dat heel veel mensen een risico lopen dat veel hoger is dan het risico dat u en ik lopen?
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik begrijp uw punt, maar ik vind het te kort door de bocht om alleen te kijken naar wat er na een carrièrebreuk gebeurt. Dat is uw vergelijking. Je moet ook kijken naar wat er daarvoor is gebeurd, aan het nemen van risico's, het dragen van verantwoordelijkheid en de duur van het verrichten van de betrokken arbeid enzovoorts. Dergelijke zaken moeten worden meegewogen in het totale pakket. Dat is mijn lijn.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Het kabinet wil de match tussen werklozen en banen verbeteren via een breed pakket aan maatregelen. Dat zijn de letterlijke woorden van de minister. Vandaag bespreken wij een nieuw deel van het pakket. Eerder in dit parlementaire jaar hebben wij gesproken over de Wet stimulering arbeidsparticipatie, de Wet SUWI en de premiekorting voor oudere werklozen. Het is dus wel een breed pakket. Er wordt veel geld gestoken in re-integratie om de match op de arbeidsmarkt te verbeteren. Of al dat geld echt effectief wordt ingezet, is maar zeer de vraag.
Waarom zet de minister niet in op de broodnodige hervormingen van de arbeidsmarkt? De commissie-Bakker en de Commissie Echte Arbeidsparticipatie van D66 hebben beide voorstellen gedaan om de WW te hervormen. De WW moet activerender worden en mensen prikkelen om aan het werk te gaan. Dat is de reden dat dit wetsvoorstel voorligt. Meer mensen moeten aan het werk. De WW wordt echter met deze wet niet hervormd. Er wordt slechts een kleine aanpassing gedaan in het kader van passende arbeid. Ik heb naar de collega's die voor mij spraken, geluisterd en ik heb nog niet één zich positief over dit wetsvoorstel horen uitlaten. Ik ben benieuwd hoe de rest van de Kamer erover denkt.
Het voorliggende wetsvoorstel moet belemmeringen voor werkhervatting aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt wegnemen en de activerende werking van de WW versterken. Het doel klinkt als muziek in de oren, maar als wij de problemen in de WW echt willen aanpakken, zullen wij de WW moeten aanpassen. Dan moeten wij meer prikkels inbouwen. De duur van de WW zal korter moeten en de uitkering in het begin hoger, maar wordt later afgebouwd. Dat zorgt voor de echte prikkels om mensen te motiveren om weer snel aan de slag te gaan. Waarom zorgt de minister niet voor echte hervormingen en blijft hij pleisters plakken? Waarom blijft hij de arbeidsmarkt met subsidies aan elkaar lijmen? Graag krijg ik ook hierop een reactie.
Dit voorstel is een volgende toevoeging aan de re-integratiemaatregelen. Ik heb een aantal vragen over dit wetsvoorstel.
Klopt het dat, als ik minder dan één jaar in de WW zit en in deeltijd ga werken, de hoogte van mijn uitkering wordt aangepast op basis van het aantal uren? Klopt het dat ik, als ik meer dan één jaar werkloos ben en daarvoor meer dan twaalf jaar heb gewerkt, een werkaanbod krijg en dat mijn uitkering dan wordt verrekend met mijn inkomen?
Klopt het dat ik dan ook nog kan worden betaald door een loonkostensubsidie of dat mijn werkgever een premiekorting kan krijgen? Klopt het dat ik, als ik meer dan één jaar werkloos ben, daarvoor minder dan twaalf jaar heb gewerkt en in de bijstand zit, weer een heel andere behandeling krijg? Kan de minister uitleggen hoe een regeling nog effectief kan zijn als er zo'n grote stapeling aan maatregelen is en als het voor werklozen haast niet meer duidelijk is onder welke regeling zij vallen? Kan de minister uitleggen waarom er onderscheid wordt gemaakt met mensen die instromen in de WW maar een verschillend arbeidsverleden hebben? Waarom krijgen mensen met meer dan twaalf jaar werkervaring een andere behandeling dan mensen die minder dan twaalf jaar werkervaring hebben, terwijl dit toch gelijke groepen zijn?
Het doel van de regeling is om 5000 mensen per jaar extra aan het werk te helpen. Om dit te bereiken, krijgen 5000 mensen een arbeidsaanbod. Zullen alle mensen die een aanbod krijgen, ook daadwerkelijk terugkeren op de arbeidsmarkt?
In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat 15.000 van de WW'ers die langer dan één jaar werkloos zijn zelf weer een baan vinden. Hoeveel van deze mensen kunnen naar schatting gebruikmaken van de inkomensverrekening en op welke manier zal zoveel mogelijk worden voorkomen dat wij mensen helpen die ook zelfstandig aan een baan kunnen komen? Naar verwachting krijgen ongeveer 5000 mensen tegelijkertijd een loonkostensubsidie, en maken zij gebruik van inkomensverrekening, een samenloop die 14 mln. kost. Ongeveer 25% van de mensen met een loonkostensubsidie kan gebruikmaken van de inkomensverrekening. Kan de minister een inschatting geven hoeveel mensen die een arbeidsaanbod krijgen gebruikmaken van de loonkostensubsidie? Ook graag een reactie op deze vragen.
In het wetsvoorstel mis ik nog twee aspecten, ten eerste de uitzendbureaus. Volgens de heer Ulenbelt zijn zij niet zo belangrijk, maar die uitzendbureaus lijken mij juist ook in deze tijd zeer van belang, omdat uit cijfers blijkt dat 80% van de mensen die via een uitzendbureau aan een baan komen, ook een vaste aanstelling krijgt. Ik zou hier dan ook niet zo simpel over doen. Uitzendbureaus hebben expertise in het vinden van banen voor werklozen. Op welke manier worden de uitzendbureaus betrokken bij het doen van een werkaanbod? Op welke manier wordt er samengewerkt? Graag een reactie.
Ten tweede mis ik een evaluatiemoment. Het wetsvoorstel is een nieuw voorstel in de rij van re-integratievoorstellen. De effectiviteit is lastig vast te stellen. De praktijk wordt met iedere maatregel ingewikkelder. Ook zijn de uitvoeringskosten erg hoog: 17 mln. per jaar. Daarom is het goed om te kijken of de regeling effectief is. Kan de minister aangeven wanneer hij vindt dat deze wet effectief is, hoeveel mensen aan het werk gaan, hoe lang zij aan het werk moeten blijven en op welke manier wordt gekeken naar de samenloop van regelingen? Als ik medewerker bij in dit geval het WERKbedrijf zou zijn, zou ik het bos door de bomen ook niet meer zien. Zij zijn vooral bezig met het invullen van formulieren in plaats van mensen aan het werk te helpen.
De minister geeft aan dat het UWV gaat monitoren. Daar komen die formulieren om de hoek kijken. Wil de minister met de Kamer afspreken wanneer de evaluatie van deze wet met de Kamer wordt besproken? De minister zal nu wel denken dat wijzelf om die evaluatie vragen en dat het dus niet raar is dat er formulieren moeten worden ingevuld. Ik heb echter al heel veel wetsvoorstellen op dit gebied behandeld. Dit is de zoveelste in die rij. Het gaat nu weer om een loonkostensubsidie en om allerlei andere re-integratiemaatregelen waarmee veel geld is gemoeid. Ik wil dan weten hoe effectief die zijn, tenzij de minister de WW echt gaat hervormen. Dan gaat hij zijn grootouders achterna die ook allerlei belangrijke wetten in de Kamer hebben ingediend. Ik doel bijvoorbeeld op de Ambtenarenwet.
Ik sluit af. Het doel om de arbeidsmarkt beter te laten functioneren, ondersteun ik van harte. Het wetsvoorstel is alleen niet waar ik op had gehoopt. Het doel is nobel, maar in de praktijk overlappen al deze regelingen elkaar zo erg dat je het bos door de bomen niet meer ziet. Wij moeten de arbeidsmarkt structureel en grondig hervormen. Ik hoop dat het huidige economische klimaat daar voldoende aanleiding toe geeft.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Vindt mevrouw Koşer Kaya dat mensen iedere vorm van arbeid, van welk niveau dan ook, moeten accepteren?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb al aangegeven dat ik het moeilijk vind om positieve elementen in dit wetsvoorstel te vinden. Als iemand na een bepaalde tijd een baan krijgt aangeboden, onder zijn of haar functie, zie ik niet in waarom iemand dat werk niet zou kunnen verrichten. Daar kunnen eventueel wel juridische haken en ogen aan zitten, maar daar mag de minister zo op reageren. Werknemers betalen voor een werknemersverzekering. In feite zouden zij dus zeggenschap moeten kunnen hebben over waar zij uiteindelijk terechtkomen. Ik ben benieuwd naar wat de minister hierover te zeggen heeft.
De heer Van Hijum (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie is blij met het wetsvoorstel dat vandaag voorligt. Wij vinden het een logisch vervolg op de aanscherping van de Richtlijn passende arbeid die eigenlijk vorig jaar juni al heeft plaatsgevonden. Mijn fractie deelt de zorg van de regering over de slechte arbeidsmarktperspectieven voor mensen die langer dan een jaar werkloos zijn. Tegelijkertijd hechten wij aan het verzekeringskarakter van de WW. Wat dat betreft sluit ik aan bij het gestelde door mevrouw Koşer Kaya. Mijn fractie vindt het goed verdedigbaar dat na een jaar iedere vorm van arbeid als passend wordt aangemerkt, zonder dat de inkomensbeschermende functie van de WW wordt aangetast. Dat is de winst van deze maatregel. Werkhervatting gaat daadwerkelijk lonen. Dat is op dit moment niet altijd het geval. Daarmee kunnen vaardigheden, motivatie, kennis en sociale contacten vanuit een werksituatie op peil blijven. Op die manier wordt terugkeer naar werk ook gefaciliteerd.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik heb een vraag over het passend zijn van iedere vorm van arbeid. Ik zal zo zeggen wat ik daarvan vind, maar bent u het eens met mevrouw Ortega dat mensen dan wel drie keuzen moeten krijgen voorgelegd?
De heer Van Hijum (CDA):
Niet op voorhand. Ik aarzel daarover. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op dat idee. Wat mijn fractie betreft zou keuzevrijheid, het brede spectrum dat je graag zou willen hebben bij het zoeken naar een baan, vooral in het eerste jaar invulling moeten krijgen. Ik zal er straks nog wat meer over zeggen.
Ter ondersteuning van het voorliggende voorstel zou ik nog eens willen wijzen op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In het interruptiedebat met de heer Ulenbelt heb ik dat ook al gedaan. In dit onderzoek is nadrukkelijk gekeken naar werk en inkomen bij massawerkloosheid tijdens vorige recessen. Hieruit blijkt nadrukkelijk dat het perspectief van mensen op de arbeidsmarkt heel sterk afhangt van de positie die zij korte tijd – er wordt zelfs gesproken over de eerste drie maanden na het ontslag – innemen op de arbeidsmarkt. Mensen die erin slagen om van werk naar werk te gaan, slagen er over het algemeen goed in om hun inkomen te behouden of zelfs te verbeteren. Mensen die langdurig werkloos zijn, zien zich ook op de langere termijn geconfronteerd met een structurele daling van het inkomen. De WRR beveelt dan ook aan om zo veel mogelijk de aansluiting van mensen bij de arbeidsmarkt te behouden. Van werk naar werk is daarbij de beste strategie. Als dat niet lukt – in tijden van grote werkloosheid is dat soms het geval – dan is het perspectief van, wat men noemt, de tussentijdse arbeidsplaatsen het beste. Daarmee doelt de WRR op tijdelijk werk, uitzendwerk, maar ook werk op een ander niveau. Mijn fractie is er dan ook geen voorstander van om deze maatregel terug te draaien, wat enkele andere collega's wel willen, maar om daarentegen te bezien hoe je dit voorstel wellicht nog verder naar voren kunt halen.
Ik wil de minister vragen – ik heb dit ook in het verslag gedaan – waarom op dit punt het advies van de commissie-Bakker niet is gevolgd. De commissie stelt voor om al na een halfjaar iedere vorm van arbeid als passend aan te merken. De minister merkt hierover in de nota naar aanleiding van het verslag op dat dit ook tot verspilling van competenties kan leiden. Op zichzelf vind ik dat een argument. Tegelijkertijd vind ik dat je dit dan wel zou moeten afwegen tegen het verlies van kansen dat hier wellicht tegenover staat. Ik vraag de minister om nog eens nadrukkelijk in te gaan op de vraag waarom dit moment niet eerder gelegd zou kunnen worden, alsmede op de vraag in hoeverre in het eerste jaar van de WW het inkomensverlies ten gevolge van het aanvaarden van werk onder je niveau een belemmering vormt om de stap van WW naar werk te maken. Men kan hierbij denken aan het voorbeeld van iemand die ontslagen wordt in de metaalsector en de stap wil maken naar het onderwijs maar tegelijkertijd ziet dat zijn inkomen daar een stuk lager ligt. Kan zo iemand in het eerste jaar makkelijk die stap van de WW naar zo'n niveau maken of krijgt hij te maken met een fors inkomensverlies?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Wellicht is het goed idee om het inkomensverlies ook in het eerste jaar te compenseren als men vrijwillig een baan met minder inkomen accepteert. Is de heer Van Hijum dat met mij eens? Mijn tweede vraag betreft het accepteren van niet-passende arbeid reeds na een halfjaar. Vindt de heer Van Hijum dat dit moet gebeuren? Hij legt dit punt in vragende vorm voor aan de minister, maar ik heb berichten ontvangen dat het CDA vindt dat mensen al na een halfjaar niet-passende arbeid moeten accepteren. Ik ben het daar niet mee eens, maar ik wil helderheid over het standpunt van de heer Van Hijum.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik hecht eraan, op te merken dat die conclusie ook wat mij betreft voorbarig is. Wij willen nadrukkelijk nader ingaan op de vraag waarom het kabinet op dit punt niet het advies van de commissie-Bakker volgt. Ik ben benieuwd naar de achterliggende motivering. Het gaat mij er niet om, mensen in een positie van passende arbeid in een verplicht werkaanbod van het UWV te krijgen. In essentie gaat het erom de periode daaraan voorafgaand maximaal te benutten om te voorkomen dat mensen hier überhaupt mee geconfronteerd worden. Ik heb straks nog een aantal vragen over het werkaanbod zelf. Ik vind dat het eerste halfjaar van de WW echt benut moet worden om mensen weer aan de slag te krijgen om te voorkomen dat zij hun perspectief op werk en inkomen verliezen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat zal toch moeten betekenen dat je die periode moet gebruiken om mensen eventueel om of bij te scholen, recht te geven op re-integratie en dat soort zaken. Dat lijkt mij veel belangrijker. Daar wil ik graag een reactie op. Ook wil ik nog een reactie op mijn eerste vraag over inkomensderving in het eerste jaar als je op vrijwillige basis een baan accepteert die eigenlijk niet passend voor je is.
De heer Van Hijum (CDA):
Op het eerste punt ben ik het met mevrouw Van Gent eens. Het hangt van een heleboel randvoorwaarden af of je de stap naar ander werk kunt maken. Wij kunnen daarbij denken aan mobiliteitscentra, aan voorzieningen op het terrein van scholing en misschien ook zelfs aan de bereidheid van werkgevers om mensen uit de WW aan te nemen. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat dit van meerdere factoren afhangt. De suggestie om het op basis van vrijwilligheid toe te staan, is op zichzelf interessant. Ik heb de minister gevraagd om eerst eens aan te geven in hoeverre zo'n stap in de praktijk een knelpunt is bij het maken van een overstap, bijvoorbeeld van de ene naar de andere sector. Ik wacht de reactie van de minister daarop af.
De heer Blok (VVD):
Ook ik ben wel geïnteresseerd in het standpunt van de CDA-fractie over werkacceptatie na een halfjaar, ook al omdat de CDA-fractie daarover de pers heeft gezocht of gevonden. De CDA-fractie heeft hier in de schriftelijke vragenronde naar gevraagd. De minister heeft daarop geantwoord dat het gewoon duurder wordt wanneer je mensen al na een halfjaar verplicht om passende arbeid te accepteren met een aanvulling uit de WW. Die kennis hebben wij al. Wij weten ook dat de coalitie al een financieel probleem heeft en dat op de groslijst van de heer Gerritse ook de WW staat. De vraag is politiek relevant hoeveel duurder het van de CDA-fractie mag worden.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik wil de minister ook ten aanzien van die conclusie om een reactie vragen. Iemand die werk aanvaardt, ook al is dat op een lager niveau, verdient voor een belangrijk deel zijn eigen inkomen. Tegen een WW-aanvulling staat een WW-besparing van gelijke omvang. Die redenering leg ik dan ook graag aan de minister voor. Wordt het daadwerkelijk duurder? Nogmaals, het gaat ons er niet om om mensen na een halfjaar in het verplicht aanbod van het UWV te krijgen. Onze insteek is om te bevorderen dat men in de eerste fase na het ontslag of na de werkloosheid op een of andere manier aansluiting houdt bij de arbeidsmarkt.
De heer Blok (VVD):
Het is een bekende CDA-tactiek om geen antwoord op een vraag te geven, maar om de vraag bij de minister neer te leggen. De CDA-fractie en alle aanwezigen hier weten dat deze wet per saldo geld kost, want dat is ons al verteld. Het is niet zo vreemd dat de minister zegt dat het nog meer geld kost als je de wet een halfjaar eerder in laat gaan. Als de CDA-fractie dat principe niet accepteert, dan moet zij de wet niet steunen. Wij weten dat de wet geld kost. De minister heeft al gezegd dat het CDA-voorstel extra geld kost. Het is dan logisch dat de heer Van Hijum antwoord geeft op de vraag hoeveel het extra mag kosten, want hij heeft nogal wat geld nodig de komende tijd.
De heer Van Hijum (CDA):
Er worden geen exacte bedragen genoemd. Ik wil daar toch meer informatie over. Ik wijs er daarnaast op dat niet alleen de commissie-Bakker, maar ook de WRR – ik heb de heer Blok ook wel eens uit het rapport horen citeren – enorm veel waarde toekent aan een sluitende aanpak van mensen die met werkloosheid worden geconfronteerd. Dat hoort een compleet pakket maatregelen te zijn. Er hoort een prikkel bij werknemers te liggen om werk te aanvaarden, maar ook bij werkgevers om mensen een kans te geven. Op die manier moet het lukken om meer mensen aan de slag te krijgen.
De heer Ulenbelt (SP):
De regeling geldt alleen voor mensen die een werkaanbod krijgen van het UWV. Afgelopen jaar hebben 15.000 mensen in het tweede werkloosheidsjaar vrijwillig een baan geaccepteerd onder hun vorige loon. Bent u bereid om de regeling ook op deze mensen van toepassing te verklaren?
De heer Van Hijum (CDA):
Naar mijn beste weten is de regeling in het tweede werkloosheidsjaar ook toegespitst op deze groep en niet alleen op de mensen die een werkaanbod van het UWV krijgen.
De heer Ulenbelt (SP):
Dan klopt de nota naar aanleiding van het verslag niet, want daarin staat dat 15.000 mensen werk vinden in het tweede werkloosheidsjaar en dat wordt uitgegaan van 5000 mensen.
De heer Van Hijum (CDA):
Daar wil ik ook nog een vraag over stellen.
De heer Ulenbelt (SP):
Ik maak uit uw antwoord op dat u van mening bent dat ze gelijk behandeld moeten worden, want u zegt: ik dacht dat dit al zo was.
De heer Van Hijum (CDA):
Mijn vraag is hoe het aantal van 5.000 tot stand is gekomen, waar dat op gebaseerd is en hoe de groep geselecteerd wordt die voor het werkaanbod in aanmerking komt. Ik maak uit de nota naar aanleiding van het verslag op dat 50.000 mensen per jaar na een jaar instromen in de WW en dat uiteindelijk maar 10% van die groep een werkaanbod krijgt gepresenteerd. In het tweede jaar stromen 15.000 mensen spontaan uit en 20.000 mensen stromen uit als gevolg van loonkostensubsidies en premiekortingen. Hoe weet je van tevoren welke mensen dat zullen zijn? Wellicht kunnen wij op basis van de antwoorden van de minister op dat punt een vervolgstap zetten.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Met de kans dat mijn vraag ook wordt doorgespeeld naar de minister, stel ik hem toch. De heer Van Hijum suggereert dat de kosten voor de samenleving minder hoog zijn en dat je daarmee dus winst behaalt, als je na een halfjaar dan wel een jaar, afhankelijk van de antwoorden van de minister, iemand aan het werk helpt onder het eigen niveau en wanneer iemand een aanvulling krijgt. Ik vraag mij dat af. Als je een deel van je WW-rechten vanwege ander werk niet opsoupeert, kun je, zolang nog steeds een bepaalde tijd WW-rechten openstaan, die aanvulling krijgen. Stel dat iemand twee jaar een WW-uitkering kan krijgen, gaat werken en een aanvulling krijgt. Dan zou na twee jaar het overgebleven deel nog doorbetaald kunnen worden. Ik weet dat het heel technisch is, maar dat is nu ook het geval. Als je voor 50% werkt en voor 50% een WW-uitkering hebt, herleeft namelijk de andere 50% op het moment dat de duur van die 50% is afgelopen. Het is dus helemaal niet goedkoper. Het wordt uitgesmeerd.
De heer Van Hijum (CDA):
Bij mijn weten duurt de aanvulling maximaal twee jaar. Als je werkt, verdien je een inkomen dat wordt verrekend met de WW-uitkering. Per saldo wordt dus minder WW-geld uitgekeerd. Daarmee wordt dus een besparing gerealiseerd.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Als je WW-rechten opbouwt voor een bepaalde periode en daarvan een deel gebruikt, kan het voor dat deel na twee jaar afgelopen zijn, maar het andere deel staat nog. Dat kan dus nog een tijd doorgaan.
De heer Van Hijum (CDA):
Mij is niet duidelijk wat mevrouw Koşer Kaya met dat andere deel bedoelt.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Laat ik een voorbeeld geven, want dan is het misschien helder. Stel: iemand met een uitkering van € 1000 gaat met passend werk € 700 verdienen. Dan krijgt hij een aanvulling van € 300 gedurende een bepaalde tijd, namelijk de WW-duur die hij heeft opgebouwd. Die aanvulling van € 300 krijgt hij gedurende twee jaar. Die € 700, de rechten die hij wel heeft opgebouwd, heeft hij niet opgesoupeerd. Op het moment dat voor het deel van € 300 die periode van twee jaar is afgelopen, komt die € 700 om de hoek kijken en kan vervolgd worden met die aanvulling. Het is dus geen twee jaar, maar het is veel langer, als je de systematiek van de wet volgt.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik betwijfel of dit het geval is. Het spijt mij oprecht, maar ik kijk opnieuw naar de minister. Die heeft veel technische vragen te beantwoorden op deze manier. Het lijkt mij echter het best en het zuiverst voor de discussie om die werkelijkheid eerst gepresenteerd te krijgen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik had het over het tragische effect van deze wet. Stel dat ik werkloos ben en na zeven maanden een baan aangeboden krijg voor de helft van wat ik gewend ben te verdienen. Dan is het toch logisch dat ik bedenk dat ik nog vijf maanden wacht met die baan, waarna ik de rest aangevuld krijg als ik de baan accepteer? Deze wet houdt in dat mensen er bewust voor kiezen om over de grens van een jaar te gaan, terwijl dat in eerste instantie misschien helemaal niet nodig was.
De heer Van Hijum (CDA):
Dat betwijfel ik ten zeerste. Ik denk dat mensen, als zij de keuze hebben, dolgraag een baan zoeken zo dicht mogelijk bij de baan waar zij uit komen, hun opleidingsniveau en hun kwalificaties. Het is een uiterste middel waarvan je op een gegeven moment gebruikmaakt om de aansluiting bij de arbeidsmarkt niet te verliezen. Ik twijfel niet aan de motivatie van de mensen en zeker niet van de mensen die op dit moment op straat komen te staan, om zo snel mogelijk nieuw werk te vinden, zo dicht mogelijk tegen de eigen ervaring aan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Voor de GroenLinks-fractie is het, ook in tijden van crisis, van groot belang dat mensen niet werkloos raken, maar aan het werk blijven. Als mensen onverhoopt wel zonder werk komen te zitten, moeten wij er alles aan doen dat zij weer zo snel mogelijk aan het werk komen. Natuurlijk zijn daarbij goede scholing en goede re-integratie van belang, maar ook moet er een soort recht op participatie zijn. Die participatie kan inhouden dat scholing wordt genoten. Participatie kan dus zijn scholing, werk, gedeeltelijk werk en gedeeltelijk uitkering.
Werk, werk, werk is ook de sleutel bij crisisbestrijding. Wij zijn het erover eens dat wij helaas in een crisis zijn beland, maar wat wij niet moeten doen in tijden van crisis, is achterover leunen met het gevaar dat wij in een depressie terechtkomen. Een crisis kan namelijk uitmonden in een depressie. Wij moeten niet denken: het zijn zulke moeilijke tijden, laten we maar stil blijven zitten, want wij kunnen weinig doen. Wij moeten daarentegen proberen om mensen aan het werk te krijgen en om ze daarvoor klaar te maken.
In dat licht hebben wij dit wetsvoorstel beoordeeld. Wij neigen ernaar om het positief te beoordelen, maar ik maak wel een aantal opmerkingen. Andere fracties hebben zich al bij deze wetswijziging afgevraagd hoe realistisch het is dat mensen binnen een redelijke termijn weer aan het werk worden geholpen. De minister weet heel goed dat de GroenLinks-fractie er erg voor is dat mensen op korte termijn weer aan het werk gaan, maar je moet geen onredelijke eisen stellen en je moet ook niet op basis van vooronderstellingen maar denken dat het met de mensen die werk zoeken wel goed komt. Wij weten allemaal dat het in goede tijden voor veel groepen al uitermate ingewikkeld en lastig is om op de arbeidsmarkt een plek te veroveren. In slechte tijden wordt het voor die groepen nog moeilijker, maar ook voor mensen die recent zonder werk zijn gekomen, zal het een hele opgave zijn om weer snel ergens aan de slag te kunnen. Wij zien dat het aantal vacatures snel daalt, de werkloosheid snel oploopt en het aantal faillissementen zich verdubbelt. Dat heeft natuurlijk invloed op de arbeidsmarkt. Dat zal de minister ook begrijpen. Hij laat wel eens horen op welke manier hij de crisis denkt te bestrijden. Ik ben er echter nog niet helemaal van overtuigd dat zijn ideeën tot hosanna zullen leiden. Hij moet met mij erkennen dat de problemen die ik net noemde, wel degelijk van invloed zijn bij de beoordeling van dit wetsvoorstel.
Als wij willen dat mensen aan het werk gaan – GroenLinks vindt dat belangrijk – dan moet er werk zijn. Wij gaan uit van het principe: liever een halve baan dan een hele uitkering. Dat standpunt hadden wij ook toen wij spraken over bijstandsuitkeringen. Het werk moet natuurlijk wel lonen. Als wij het hebben over de WW of over andere uitkeringen, is onze stelling: liever een halve baan dan een hele uitkering.
Uit verschillende rapporten over werkhervatting, zoals dat van de WRR, blijkt dat mensen in de eerste zes maanden zonder werk de meeste kans maken op werkhervatting. De meeste mensen die zonder werk komen, zullen er in die eerste zes maanden heel veel aan doen om weer aan de slag te komen. Niemand vind het heel leuk om zonder werk te zitten. In mijn ogen is een intensieve en op maat gesneden begeleiding in het eerste jaar essentieel om iemand die zonder werk zit, weer werk te kunnen aanbieden. Zeker met de huidige arbeidsmarkt kunnen mensen naéén jaar van werkloosheid te maken krijgen met een aanbod van werk onder hun niveau of niet passende arbeid. Ik vind "onder het niveau" en "niet passend" wel rare termen. Ik ben ooit op mijn vijftiende bij de HEMA gaan werken. Ik had daar een bijbaan, maar dat was wel een zeer ruime bijbaan. Ik ben inmiddels in de vijftig en heb heel veel verschillende banen gehad. Ik ben nu politicus en om de heer Ulenbelt voor te zijn zeg ik: ik zal graag ander werk accepteren als ik ooit deze arena ga verlaten. Dus je moet je wel enigszins flexibel opstellen, maar essentieel is dat het werk passend is. Je kunt natuurlijk niet hebben dat mensen ergens diep ongelukkig en ongemotiveerd aan de slag gaan. Werkgevers zullen dan ook niet staan te trappelen om deze mensen aan te nemen. Mensen zullen ook niet goed kunnen functioneren. Ik heb de minister enkele vervelende vragen gesteld over het drie maal een aanbod krijgen en over heel verschillende soorten werk. Ik kan mij er wel iets bij voorstellen dat je in goed overleg passend werk op een iets ander niveau krijgt aangeboden. Laat ik het zo maar omschrijven. Als je het op die manier niet doet, zal het heel moeilijk gaan werken.
Mijn fractie kan zich goed vinden in de combinatie met de regeling voor inkomensverrekening. Die zal mensen extra stimuleren om meer om zich heen te kijken naar andere arbeid. Ik heb wel een vraag aan de minister. Er is wat verwarring over de vraag op wie de regeling precies van toepassing is. Zijn dat mensen die een werkaanbod krijgen via het UWV, of geldt het voor alle mensen in de WW? Krijgen zij allemaal die inkomensverrekening als zij na 52 weken arbeid accepteren die onder hun niveau is? Het is mij niet helder hoe dat georganiseerd is. Ik neem aan dat de minister daarop ingaat.
Ik zou het ook een goed idee vinden om inkomensderving te verrekenen van mensen die op vrijwillige basis – want wij zouden eerst eens moeten kijken hoe het loopt – na bijvoorbeeld een maand werkloosheid niet-passende arbeid accepteren. Dat kan mensen extra stimuleren om zich pittig op de arbeidsmarkt te oriënteren. Ik had zojuist allemaal heren om mij heen staan, mijn collega-Kamerleden, die ik dat ook vroeg: hoe zit het nu precies? Zij konden mij het ook niet uitleggen, dus wij kwamen er niet uit. Wij hebben echter een slimme minister, die er vast opheldering over kan geven. Ik wil graag dat hij mijn idee welwillend bekijkt.
Ik heb nog een opmerking over het CDA. Ik lees, onder andere op Teletekst, berichten over het sneller accepteren van ander werk. Ik ben wel blij dat het CDA dat na mijn interruptie enigszins nuanceert, want om dat nu na een halfjaar te gaan opleggen, dat vind ik echt een tikkeltje te wild, amigo. Ik vraag mij ook af wat het CDA ermee wil bereiken. Als de minister meer verplichtingen oplegt, waar wij op zichzelf niet op tegen zijn, zouden ook de rechten beter moeten worden omschreven. Ik heb het over het recht op re-integratie, het recht op scholing, het recht op participatie en het recht op een vorm van werk. Je kunt mensen wel iets meer gaan dwingen of dringen, maar dan moet je er ook iets tegenover zetten. Ik ben er nog niet helemaal van overtuigd dat dit goed is geregeld.
De heer Van Hijum (CDA):
Vindt mevrouw Van Gent een jaar lang werkloos zijn en dus niet aan de bak komen, ook niet ontzettend lang? Uit alle cijfers en onderzoeken blijkt dat dan het perspectief op werk en inkomen op lange termijn fundamenteel minder is dan voor groepen die meteen, of kort na hun ontslag aan het werk komen. Moeten wij niet zoeken naar manieren om mensen juist zo vroeg mogelijk weer aan de slag te krijgen en te voorkomen dat zij de aansluiting bij de arbeidsmarkt verliezen?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik vind dat wij daarvoor moeten zorgen, maar wij moeten onze ogen ook niet helemaal sluiten voor de situatie waarin wij op dit moment zitten. Als de heer Van Hijum mij dit drie kwart jaar of een halfjaar geleden had gevraagd, had ik het wellicht anders beoordeeld dan nu. Wij moeten wel met een realistische blik kijken naar de arbeidsmarkt van dit moment. Van werk naar werk is daarin essentieel, maar een half jaar vind ik op dit moment echt een tikkeltje te wild. Het lijkt mij ook niet verstandig om daarop nu in te zetten, omdat het al moeilijk genoeg wordt om binnen een jaar aan het werk te komen, ook voor mensen die 100% gemotiveerd zijn en er alles voor willen doen om weer zo snel mogelijk aan het werk te komen. Ik vind het dus een tikkeltje te wild om nu met dit voorstel te komen, en bovendien slecht getimed.
Wat mij betreft is scholing een sleutelwoord. Ik heb al eerder aangegeven dat de WW veel meer moet worden gezien als een soort weer-aan-het-werkfonds, in plaats van als een werkloosheidsfonds. Je zou de periode waarin mensen in de WW zitten moeten gebruiken om ze optimaal te scholen, zodat zij echt de kans krijgen op duurzaam werk. Ik doel vooral op mensen zonder werk met een onvolledige of lage opleiding, waar helaas mensen bij zitten die langdurig buiten de arbeidsmarkt staan. Zij hebben heel veel baat bij een stevige scholing. Welke scholingsgaranties heeft de minister op dit punt?
Ik kom toe aan het UWV WERKbedrijf, ofte wel zoals de heer Ulenbelt het terecht altijd noemt: het arbeidsbureau. Door de hele fusie van UWV en CWI hebben wij natuurlijk die bezuinigingen gehad en zijn vestigingen gesloten. Ik was het er niet mee eens en vond het getuigen van slechte timing. De VNG is het met mij eens. Ik begreep van het UWV dat het meer mensen nodig heeft om al die mensen te kunnen bemiddelen die zich melden. Dat is ook een soort werkgelegenheidsproject, maar niet een waarop wij echt inzetten! Daar zal heel veel moeten gebeuren. Ik wil de absolute garantie van deze minister dat het allemaal gaat lukken. Als je je op dag 1 van je werkloosheid meldt bij het UWV WERKbedrijf, moet je een traject aangeboden krijgen op het gebied van scholing en/of re-integratie. Er moet een beetje pit in zitten, mensen moeten niet eerst maximaal een jaar aan hun lot worden overgelaten. Ik ben ook wel voor een evaluatie van dit wetsvoorstel, maar met zo weinig mogelijk bureaucratie. Wij zijn namelijk voor banen. Je moet af en toe wel checken of het loopt zoals was gedacht.
Ik heb begrepen dat mensen die een eigen bedrijf willen beginnen, buiten deze regeling vallen, wat ik eigenlijk wel jammer vind. Stel: een ex-minister begint een eigen bedrijf. Aanvankelijk gaat hij wellicht minder verdienen. Hij kan nu een aanvulling krijgen, maar waarom kan dat niet voor iemand die werkloos wordt en een eigen bedrijf gaat beginnen? Hoe kunnen wij voor elkaar krijgen dat de O&O-fondsen voor scholing meer sectoroverschrijdend worden? Dat lijkt mij in deze moeilijke tijden namelijk van groot belang.
De heer Blok (VVD):
Voorzitter. De Werkloosheidswet is een belangrijke wet, omdat het in tijden van crisis, maar ook daarbuiten, in de loopbaan van iedere werknemer kan gebeuren dat je een tijd zonder werk zit. Daarom heeft de VVD zowel in de tijd dat zij in de regering zat als in haar laatste verkiezingsprogramma steeds kritisch naar de Werkloosheidswet gekeken en ook gezegd dat wij, omdat het nu eenmaal in iedere loopbaan kan voorkomen, crisis of niet, het redelijk zouden vinden dat de uitkering omhoog gaat bij kortdurende werkloosheid – de eerste drie maanden 80% – maar dat de totale duur van de WW korter zou worden. Wij hebben namelijk helaas moeten constateren dat de WW te vaak is gebruikt als een soort semi-VUT om mensen die eigenlijk nog goed gekwalificeerd zijn en zouden kunnen werken, toch langs de kant te zetten. Het deel van het voorstel van de minister dat het aanscherpen van de Richtlijn passende arbeid inhoudt waardoor na één jaar de plicht ontstaat om ook lager betaald werk te accepteren, lijkt een beetje op de voorstellen zoals wij die in het verleden hebben gedaan en wij steunen dit dan ook.
Waar wij echter moeite mee hebben, is het wetsvoorstel dat nu voorligt en dat volgt op de aanpassing van de richtlijn en inhoudt dat bij accepteren van het werk vervolgens aanvulling plaatsvindt vanuit de WW. De gedachte is sympathiek, maar wij moeten constateren dat als dit wordt vertaald in termen van wat het de samenleving kost, het een heleboel extra geld kost. En dát in een tijd waarin vooral het kabinet moet worstelen met de financiën. Ik noemde het zo-even in mijn interruptie richting de heer Van Hijum: ik ben tegen deze achtergrond heel benieuwd hoe de minister die extra kosten beoordeelt. In de memorie van toelichting kunnen wij lezen dat in 2010 – en dat zal in ieder geval qua begroting ook een lastig jaar worden – ten gevolge van deze wet de uitgaven met 37,5 mln. toenemen, in een jaar waarin het al moeilijk gaat. Ik ben overigens benieuwd of de minister die 37,5 mln. nog steeds actueel vindt, want ik kan mij ook voorstellen dat het bedrag hoger zal worden omdat wij mogen verwachten dat een groter deel van de mensen ook een beroep zal doen op bijvoorbeeld de Stap-subsidie. Dus 37,5 mln. in een jaar waarin het al moeilijk is met de financiën. Is dat nog verstandig? Door deze wet achterwege te laten en wel de aanscherping van de Richtlijn passende arbeid te handhaven, kunnen die uitgaven achterwege blijven. Dit is overigens ook structureel. 2010 is het duurste jaar maar ook vanaf 2013 – en dan hopen wij toch dat die crisis eindelijk voorbij is – is nog steeds de raming van de minister zelf, dat deze wet per saldo miljoenen meer kost dan hij oplevert. Dan blijft dus de vraag waarom wij dit doen.
Een andere vraag die zich voordoet, is of wij hier over een halfjaar weer zitten, omdat in het kader van de maatregelen die het kabinet moet nemen om de begrotingen rond te krijgen, ook de WW aangepast zal worden. Is het dan niet verstandiger het kruit droog te houden en met het totaalpakket te komen? Graag een reactie van de minister hierop.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De heer Blok zet vraagtekens bij de inkomensverrekening. Wat vindt hij eigenlijk? Is het de bedoeling dat mensen passend werk wordt aangeboden en dat zij dat gewoon aannemen? En als dat aanbod minimaal het minimumloon is, moeten zij daar dan genoegen mee nemen? Is dat wat de heer Blok voorstelt?
De heer Blok (VVD):
Ik heb u aangegeven wat ik voorstel en dat staat trouwens ook in ons verkiezingsprogramma. Wij vinden dat de uitkering de eerste drie maanden omhoog kan en dat de totale duur van de uitkering beperkt moet worden tot negentien maanden. Daarbij kunnen de huidige condities van de WW gehandhaafd worden. De minister kiest een geheel andere aanvliegroute, die niet de mijne is, maar het deel wat betreft het aanscherpen van de Richtlijn passende arbeid steun ik wel, omdat dit wat lijkt op mijn voorstel. Als er één partij is die duidelijk heeft aangegeven wat zij wil veranderen aan de WW, is het de VVD wel, met alle respect.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Dus wat u betreft is dit wetsvoorstel eigenlijk niet nodig? Is dat wat u zegt?
De heer Blok (VVD):
Ik geef aan dat dit de samenleving per saldo behoorlijk wat extra geld kost. Dat hebt u trouwens ook kunnen lezen, want u krijgt dezelfde stukken als ik. Volgens mij hebt u als lid van de coalitie een groot financieel probleem. Het is dus zeer de vraag of dit nu een verstandig wetsvoorstel is. Wij zullen het in deze vorm dan ook niet steunen.
De heer Ulenbelt (SP):
Vindt u dat de sollicitatieplicht en de verplichting tot lager gewaardeerde arbeid ook zouden moeten gelden voor politici zoals u en ik?
De heer Blok (VVD):
De VVD is allang voor een sollicitatieplicht voor Kamerleden, ja.
De heer Ulenbelt (SP):
Vindt u dan ook dat als ik werkloos word, ik na een jaar werk aangeboden zou moeten krijgen tot een bepaald niveau?
De heer Blok (VVD):
U zeker, maar het geldt ook meer in het algemeen. Wij komen overigens nog te spreken over de precieze veranderingen van de arbeidsvoorwaarden voor Kamerleden. Daar bent u net zoals ik nog van in afwachting. Het is nu niet aan de orde, maar ik ben uit de grond van mijn hart voor een sollicitatieplicht. Ik constateer tegelijkertijd dat je er nogal op achteruitgaat door Kamerlid te worden, gezien de zeer uitgebreide ontslagbescherming die Nederlandse werknemers hebben. Als je ergens twintig jaar hebt gewerkt, heb je volgens de kantonrechterformule recht op meer dan een jaarsalaris. Als je Kamerlid wordt, kom je in een onzekere omgeving, een kabinet kan tenslotte zo maar vallen. Na een halfjaar Kamerlidmaatschap kun je weer op de keien staan, terwijl je in die vorige baan minstens twintig maanden zou hebben meegekregen. Als Kamerlid krijg je na een halfjaar minder.
Ik vind het heel verstandig om naar het Nederlandse ontslagrecht te kijken; dat staat overigens ook al jaren in ons verkiezingsprogramma. In lijn daarmee zou het logisch zijn om ook de regeling voor Kamerleden aan te passen. Dat moet wel tegelijkertijd gebeuren. Ik ben het in ieder geval met de heer Ulenbelt eens dat Kamerleden een sollicitatieplicht zouden moeten hebben.
De voorzitter:
Ik wil dat u terugkeert naar het onderwerp van het debat.
De heer Ulenbelt (SP):
Vindt de heer Blok dat het verplichte werkaanbod ook voor Kamerleden moet gelden? Een uitzendkracht of iemand die nog maar een jaar bij NedCar werkt en ontslagen wordt, heeft hetzelfde risico.
De heer Blok (VVD):
Ik vind dat er een sollicitatieplicht moet zijn. Ik ben altijd tegen een plicht voor de overheid geweest om een werkaanbod te doen. Ik vind dat een idiote omkering van de bewijslast. Ik heb daar een uitgebreid opiniestuk over geschreven. De overheid kan niet de plicht krijgen om Nederlanders een werkaanbod te doen. Wij kenden het tot nu toe niet, maar krijgen nu een aantal wetsvoorstellen te behandelen waar dat in zit. Ik vind het ongelooflijk dat minister Donner met een regeling komt waarin de overheid de plicht op zich neemt om mensen aan banen te helpen. Dat is onuitvoerbaar.
De heer Heerts (PvdA):
Voorzitter. Ik vervang de heer Tichelaar. Wij behandelen een wetsvoorstel waarvan wij hopen dat er in de toekomst zo min mogelijk gebruik van zal worden gemaakt. De PvdA-fractie ziet liever dat er zo veel mogelijk mensen aan de slag zijn. Wij weten ook uit ervaring dat een aantal mensen helaas een beroep zal moeten doen op de WW. Daar betaal je in zekere zin ook premie voor, dus daar kun je rechten aan ontlenen. Dit wetsvoorstel regelt in belangrijke mate twee zaken. Het UWV krijgt de opdracht om bij werkgevers vacatures los te krijgen voor langdurig WW-gerechtigden en de beschikbare banen worden in overleg met de betrokken werkgever niet geheel vrijblijvend aangeboden aan langdurig werklozen die bemiddelbaar zijn, maar er zelf niet in zijn geslaagd om vervangend werk te vinden. Wij steunen dat.
Wij steunen ook de huidige aanpak met mobiliteitscentra waarbij werkgevers en werknemers zo veel mogelijk verantwoordelijkheid krijgen en nemen om van werk naar werk mogelijk te maken met alle beschikbare instrumenten, inclusief O&O-fondsen en A&O-fondsen. Ik hoorde net de vraag of O&O-fondsen in bijvoorbeeld de metaal de deuren openzetten naar andere fondsen. Dat doen zij volgens mij al. In de bouw zijn daar ook voorbeelden van. Het kan ons niet snel en effectief genoeg gaan, want men moet daar zelf aan bijdragen.
Naarmate sociale partners er niet in slagen om met hulp van de gemeenten en het WERKbedrijf mensen van werk naar werk te bemiddelen, komt het vangnet van de WW en de Wet werk en bijstand dichterbij. Dat na een periode van twaalf maanden aan langdurig werklozen een arbeidsaanbod of participatieaanbod wordt gedaan, steunen wij. Het spreekt onze fractie nog meer aan dat de uitkering niet meer verlaagd wordt naar rato van het aantal uren dat men gaat werken, maar naar rato van het inkomen. Daardoor levert werkhervatting voortaan in alle gevallen een financieel voordeel op, ongeacht de hoogte van het nieuwe loon. De PvdA-fractie heeft dat al langer bepleit.
Wij vinden dat dit wetsvoorstel een logische consequentie is van de voortzetting van het beleid na de aanpassing van de Richtlijn passende arbeid. Alles wat wij aan het werk kunnen houden of krijgen, is meegenomen. Ik hoor de heer Blok zeggen dat het alleen maar geld kost – de VVD-fractie heeft overigens nog veel radicalere bezuinigingen voor ogen – maar ik vind het veel te eng om het alleen op de WW te betrekken. Als mensen na een jaar WW toch gaan meedoen, kunnen wij wellicht een beroep op de bijstandsuitkering voorkomen. Dat zie ik toch als een enorme maatschappelijke winst.
De heer Blok (VVD):
Daar heeft de heer Heerts volledig gelijk in, maar daarvoor is deze wet niet nodig. Ook bij hetgeen ik de minister voorhoud – laat deze wet achterwege, maar handhaaf de aanscherping van de Richtlijn passende arbeid – is het effect dat het beroep op de bijstand minder wordt.
De heer Heerts (PvdA):
Soms verdenk ik de VVD ervan dat zij de WW helemaal wil afschaffen en vindt dat mensen maar zo snel mogelijk naar de bijstand moeten, maar dat is hier niet aan de orde. De heer Blok zegt dat het zoveel kost, maar ik zeg dat het ook heel veel oplevert als menselijk kapitaal meedoet en niet thuiszit.
De heer Blok (VVD):
Dat tweede stuk lijkt erop, maar het eerste is, met alle respect, een onredelijke bagatellisering. Op grond van de memorie van toelichting, die wij allemaal hebben, moeten wij constateren dat het geld kost. Dat kan de heer Heerts niet ontkennen. Wij zijn het erover eens dat mensen aan het werk houden een maatschappelijk rendement heeft, maar dat kan ook op de manier die ik heb aangegeven.
De heer Heerts (PvdA):
Ik zeg net als mevrouw Van Gent "liever een hele baan dan een halve uitkering", of "liever een halve uitkering en een hele baan".
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Liever een halve baan dan een hele uitkering.
De heer Heerts (PvdA):
Ja, dat is het.
De kosten die de heer Blok noemt, vind ik duiden op een te enge visie.
In de nota naar aanleiding van het verslag en in de memorie van toelichting wordt een aantal getallen genoemd. Zijn deze getallen nog valide? Worden deze getallen nog voor dit jaar of volgend jaar bijgesteld?
Voor wie het was ontgaan: wij steunen dit wetsvoorstel.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Vindt de heer Heerts dat de werkzoekende bij het werkaanbod een keuze moet hebben? Hiermee doel ik op de variant die mevrouw Ortega heeft aangedragen. Vindt hij het voorstel van het CDA om het moment te vervroegen naar een halfjaar redelijk?
De heer Heerts (PvdA):
Het voorstel van het CDA voor een halfjaar spreekt mij totaal niet aan. Dat is duidelijk.
Op het voorstel van mevrouw Ortega wil ik de reactie van de minister afwachten, maar in feite heb ik daar niet zo'n behoefte aan, want na twaalf maanden moet er een gericht aanbod komen. Ik vertrouw er toch wel op dat het UWV een heel gericht traject op maat aanbiedt. Ik heb niet het idee dat diens medewerker ineens een verrassingsaanval zal doen, zo van "dit is het". Ik ga er toch van uit dat dit in de aanloop naar die twaalf maanden over een langere tijd tot stand komt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
De heer Heerts is het dan dus in feite met mij eens. Ik zei dat wat iemand wordt aangeboden, niet passend, maar wel op maat moet zijn.
De heer Heerts (PvdA):
Ja. Ik ga ervan uit dat het sowieso op maat moet. Wij hebben er niets aan om iemand te verplichten om aan iets deel te nemen. Dan heeft men er doorgaans alleen maar last van. Daarover ben ik het met de heer Blok eens. Ik zie ook geen enkele werkgever een werkonwillige er zomaar bij nemen, want dan kan hij er bijna een politieagent naast zetten. Daar heb je niks aan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan zijn wij het eens.
De heer Ulenbelt (SP):
De minister heeft heel nadrukkelijk op vragen van mijn fractie geantwoord dat uitzendwerk en seizoenswerk passende arbeid zijn. De wet maakt het dus mogelijk dat het UWV aan de ingenieur seizoenswerk aanbiedt. Dat kan de heer Heerts toch niet onder alle omstandigheden passend vinden.
De heer Heerts (PvdA):
De heer Ulenbelt gaat er daarbij van uit dat uitzendwerk alleen maar dat soort werk is. Uitzendbureaus bieden ook hooggekwalificeerde mensen aan hoor.
De heer Ulenbelt (SP):
Het kenmerk van het wetsvoorstel is dat het laagste niveau van arbeid geaccepteerd moet worden. Dat is de strekking van de aanpassing van "passende arbeid". Als het UWV aan een ingenieur het aanbod doet om tomaten te gaan plukken in een kas, heeft deze ingenieur dus geen poot om op te staan als hij dat wil weigeren. Dat wil de heer Heerts toch niet?
De heer Heerts (PvdA):
Dat wil ik uiteindelijk wel. Het gaat erom dat het gericht maatwerk is.
De heer Ulenbelt (SP):
De Partij van de Arbeid is dus voor de ingenieur die tomaten plukt, als variant op de ingenieur op de tram. Zegt u het maar, mijnheer Heerts.
De heer Heerts (PvdA):
De heer Ulenbelt hoort wat hij graag wil horen. Er is een heel traject. Dat heb ik goed gezien in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag. Het is niet zomaar een re-integratietraject of een traject waarbij wordt gewerkt met behoud van de uitkering. Dat zie je nog wel eens bij de bijstand. Het gaat hier om een gericht aanbod aan de betrokkene. Mensen die een jaar in de WW zitten, hebben daarvoor al een redelijk lange periode gewerkt. Zo gaat dat immers volgens de nieuwe opbouwsystematiek. Het UWV en het WERKbedrijf kijken daar echt wel goed naar, zodat je niet zomaar als hoogleraar in de kassen van de tuinders komt te werken. Daar zit echt nog wel een wereld tussen, mijnheer Ulenbelt.
De heer Ulenbelt (SP):
Wil de heer Heerts aan de minister vragen of zijn analyse klopt of de mijne?
De heer Heerts (PvdA):
Mijnheer de minister, klopt mijn analyse?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik hoor mijn collega van de PvdA de termen "niet passend" en "wel op maat" gebruiken. Dit wetsvoorstel verplicht iedereen een baan onder zijn niveau te accepteren en dus genoegen te nemen met niet-passende arbeid. Daartegen stelt hij dat de PvdA niet-passende arbeid niet accepteert en daarmee haalt hij de kern uit dit wetsvoorstel. Hij verwijst het voorstel dus naar de prullenbak. Voor mij betekent "op maat" dat een ingenieur een baan krijgt op gelijkwaardig niveau.
De heer Heerts (PvdA):
Mevrouw Koşer Kaya verdraait alles wat er te verdraaien valt. Zij sluit aan bij de woorden van de PVV-collega die zich afvraagt of "op maat" betekent dat iemand uit Maastricht een werkaanbod uit Den Helder moet accepteren. Ik acht het UWV niet zo achterlijk dat we te maken krijgen met dergelijke waanzinnige constructies.
De hoofdreden voor dit wetsvoorstel is om iemand er na een jaar weer bij te krijgen. Dat betekent werk op maat. Wat mij betreft worden hiervoor verschillende mogelijkheden gecreëerd. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister. Uiteindelijk wordt "passend" bepaald door wat het UWV WERKbedrijf daarvan vindt.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik snap dit voor geen meter. Het wetsvoorstel spreekt van "niet-passend" in de betekenis dat hoger opgeleiden ook tomatenplukker kunnen worden. Dat is niet-passend werk, waarvan de heer Heerts stelt dat hij daar niet voor is. Tegelijkertijd spreekt hij over "op maat". Ik heb het daarbij niet over afstanden. Op maat betekent in mijn optiek dat iemand met een bepaalde opleiding een vergelijkbare positie moet krijgen. Pas dan kan er sprake zijn van een passend aanbod. Hiermee haalt de heer Heerts wel degelijk de kern uit dit wetsvoorstel en zegt hij dus dat het wetsvoorstel in de prullenbak kan verdwijnen.
De heer Heerts (PvdA):
Dat stellen wij zeer nadrukkelijk niet. Er is ons niets ontgaan. De Richtlijn passende arbeid is al aangepast. Dat hebben wij gesteund en wij steunen dit dus ook. Ik bedoel met "op maat" niet dat je het werk- en denkniveau dat je had moet kunnen blijven houden. Het moet ook bij je passen. Was je bijvoorbeeld groepsleider, was je manager en kun je dat ook op een lager loonniveau worden? Was je bijvoorbeeld manager in een groot metaalbedrijf of bij AkzoNobel en kun je dat nu in een supermarkt worden? Dat bedoel ik ook met "op maat". We moeten de zaken niet makkelijker maken dan ze zijn. Minderwaardige arbeid ken ik overigens al helemaal niet.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Vindt de heer Heerts dat werk "op maat" in samenspraak met zo'n langdurig werkloze tot stand moet komen?
De heer Heerts (PvdA):
Ja. Dat is verregaand de ideale situatie, anders krijg je het verplichtende, onwelwillende karakter. Ik zeg daarbij wel dat er ook een boodschap van dit verhaal uitgaat: na een jaar word je er weer bij gesleurd.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Na een jaar word je verplicht en dan is er geen overleg meer?
De heer Heerts (PvdA):
Nee. Als het even kan gebeurt alles in overleg. De casemanager van het WERKbedrijf kent de betrokkene natuurlijk ook al lang. Er kan een re-integratiebureau of een uitzendbureau ingezet worden om de betrokkene aan de slag te krijgen. Dat moet zo lang mogelijk in goed overleg gebeuren. Maar wij regelen dit ook om meer drang toe te passen na die twaalf maanden. Dat is niet om betrokkene te pesten, maar om te voorkomen dat hij levenslang in een uitkeringsafhankelijkheid komt. Daarom regelen wij dit.
De voorzitter:
Hiermee besluiten wij de eerste termijn van de Kamer. Wij gaan over tien minuten door met het antwoord van de regering.
De vergadering wordt van 20.45 uur tot 20.55 uur geschorst.
Minister Donner:
Mevrouw de voorzitter. Er zijn door velen in verschillende toonaarden vragen gesteld, maar een van de thema's die door bijna alle sprekers zijn aangesneden, is de vraag naar de betekenis van dit wetsvoorstel dat inderdaad is geconcipieerd in een tijd van een arbeidstekort. Heeft het nog dezelfde functie in een situatie waar wij de komende tijd wellicht in belanden, namelijk van toegenomen werkloosheid? Ik ben van mening dat wij ervoor moeten oppassen dat wij ons op die stijgende werkloosheid vastprikken, hoe zorgelijk die ook is en hoe dringend dit probleem ook moet worden aangepakt. Ook bij een toegenomen werkloosheid zullen er immers nog vele baanwisselingen per jaar voorkomen, omdat altijd een veel groter deel van de Nederlandse bevolking zal werken; dat hoop ik althans. Ook bij een werkloosheidspercentage van 8 of 9 zoals in de meest recente schattingen van het CPB wordt genoemd, is 91% van de beroepsbevolking nog wel aan het werk. Wij mogen onze blik op de werkelijkheid van de arbeidsmarkt niet laten verengen door die cijfers. Er vinden vele malen meer baanwisselingen plaats en onder invloed van de crisis vinden die juist soms nog vaker plaats.
Dit doet niets af aan de problematiek van de werkloosheid. Zoals bekend zoekt het kabinet naar instrumenten voor de arbeidsmarkt in deze tijd. Hoe kunnen wij ervoor kunnen zorgen dat het productievermogen van bedrijven niet omvalt, maar dat zij dat op zijn minst kunnen handhaven? Hetzelfde geldt voor vragen over scholing die hier zijn gesteld. Ik kan daar nu niet op ingaan, omdat wij daarmee bezig zijn, onder andere in het kader van de discussie over de begroting, omdat hiermee natuurlijk de nodige middelen gemoeid zullen zijn. Dat scholing daarbij ook een belangrijke rol speelt, is onderkend. In de brief aan de Tweede Kamer van 14 januari jongstleden staat ook dat dit een van de thema's is waarlangs zal worden gewerkt.
Dit alles neemt de functie van dit wetsvoorstel niet weg. Wij hebben nu in een overspannen arbeidsmarkt al langdurig werklozen en wij krijgen – ik ben bang dat ik moet zeggen: ongetwijfeld – meer langdurig werklozen na deze periode. Als ik van gelijke berekeningen uitga, zullen dat aanzienlijk meer mensen zijn dan de groep langdurig werklozen waarover ik op dit moment spreek. Het CPB gaat uit van een verdrievoudiging van het aantal mensen in de WW en daarom neem ik aan dat ook de potentiële doelgroep van het wetsvoorstel zal verdrievoudigen. Dan kom ik op zo'n 120.000 mensen uit. Ook dan mag niet het beeld ontstaan dat er dus volstrekt geen vacatures meer zijn voor deze mensen. Nee, ook dan blijven er vacatures en ook dan blijft de belangrijke functie van dit wetsvoorstel overeind. Dat wil zeggen dat een drempel wordt weggenomen die nu in de wet is gelegen, namelijk dat men geen arbeid hoeft te aanvaarden beneden het niveau van uitkering. Tegen die drempel loopt men op. Alle andere argumenten die zijn gewisseld, ook door de heer Ulenbelt, zijn nu al in de wetgeving opgenomen. Ook een hoogleraar moet na achttien maanden passende arbeid accepteren. Iedere arbeid is dan passend. Het enige wat gebeurt in de Richtlijn passende arbeid is dat de periode van achttien maanden wordt teruggebracht naar twaalf maanden. De andere beperking, het niveau van de uitkering, wordt met dit voorstel niet weggenomen, zoals voorgesteld wordt door de heer Blok, maar zodanig gewijzigd dat deze geen belemmering meer vormt. Voor de duur van de uitkering wordt het inkomen dat verkregen wordt met de andere arbeid, aangevuld tot het niveau van de uitkering. De heer Van der Vlies wees er daarbij terecht op dat als het verschil heel klein wordt, namelijk 12,5%, te veel inspanning verloren gaat aan het aanvullen van dat verschil. Dan sluipen er mogelijk allerlei fouten in. Om die reden is gekozen voor een zekere marge. Het moet gaan om 87,5%; 87,5% van het niveau van de uitkering, berekend als 100 op 70, maal vijf, waarbij wordt uitgegaan van het dagloon. Die verrekening vindt plaats en wordt aangevuld. Het enige wat verandert, is dat een drempel die nu in de wet zit, wordt weggenomen. Ik kom straks te spreken over de sancties. Ook die zitten al in de wet, inclusief de regeling die de heer Ulenbelt weg wil amenderen. Dit wetsvoorstel gaat erom dat wij niet meer met een urencriterium werken maar met een inkomenscriterium. Dat is de enige verandering.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De crux van dit debat is het accepteren van niet-passend werk. Ik heb goed naar de heer Heerts geluisterd. Hij sprak over niet-passend werk maar wel maatwerk. Ik beluister uit uw woorden dat dat maatwerk nu al mogelijk is in de praktijk. Ik ben het spoor nu een beetje bijster. Is het niet-passend werk maatwerk, zoals de heer Heerts dat uitlegt, of werk dat lager betaald en van een ander niveau is?
Minister Donner:
Niemand hoeft niet-passend werk te aanvaarden. De regeling luidt evenwel dat na twaalf maanden alle werk passend is.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat is juist mijn punt: alle werk is passend. De heer Heerts zegt echter dat het maatwerk moet zijn. Dat houdt een heel andere invulling van het wetsvoorstel in dan u aangeeft.
Minister Donner:
Nee, maatwerk is iets anders. Het betekent niet dat het UWV zegt: hier hebt u een briefje en vervoegt u zich daar maar. Het gaat erom, en dat is eigen aan de wijze waarop het UWV werkt, een arbeidsrelatie tot stand te brengen. Er zal dus een werkgever gevonden moeten worden waarmee de betrokken werknemer, ook op basis van zijn kwaliteiten, een overeenkomst aangaat. Dat is de basis van de bemiddeling en dat vergt maatwerk. Het is geen kwestie van een kaartje uit de bak trekken met een baan erop. Dat is namelijk geen garantie op een baan. Langdurig werklozen worden niet rondgezonden om te solliciteren. De essentie van het voorstel is dat er een werkaanbod wordt gedaan. De regeling zal echter ook gelden voor wie zelf werkt vindt. Het gaat niet alleen om degenen die een aanbod van het UWV krijgen. Het gaat om iedereen die langer dan twaalf maanden werkloos is en werk vindt dat minder opbrengt dan de uitkering met de marge van 12,5%.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Mag een advocaat die zijn werk niet meer mag doen, straks asperges gaan steken? Moet hij dat doen?
Minister Donner:
Als dat op dat moment het meest geschikt is, ook volgens het uitgangspunt van maatwerk, dan zal hij dat moeten doen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dan denk ik dat de heer Heerts zijn antwoord heeft. Dat lijkt mij niet het maatwerk waarnaar hij op zoek was.
Minister Donner:
Het gaat hier om mensen die een jaar lang geen arbeid hebben gevonden. Wat dat betreft, heerst hier een zeker dedain ten opzichte van arbeid. Het gaat om arbeid, en dat is ook asperges steken. Ik kan u dat zeer aanbevelen: het zijn uitstekende momenten om tot zelfreflectie te komen en tot inkeer.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb ook aardbeien en bonen geplukt. Ik weet donders goed wat dat betekent. Mijn punt is meer dat de heer Heerts toch een heel ander idee heeft over passend werk dan u. En dat wilde ik helder gemaakt hebben.
Minister Donner:
Nee, de heer Heerts heeft juist benadrukt dat hij begrip heeft voor het feit dat na twaalf maanden iedere arbeid passend is. Dat neemt echter niet weg dat UWV wel degelijk maatwerk blijft leveren bij de arbeidsbemiddeling. Dat is wat benadrukt is. Dat is denk ik ook de essentie van wat arbeidsbemiddeling is. Anders ontstaat inderdaad een situatie dat de mensen aankomen en de baan niet krijgen.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Arbeid is ook voor zelfontplooiing. Wij zien op dit moment geen ingenieurs in de kassen, omdat zij daar geen loon kunnen verdienen dat overeenkomt met hun uitkering. Dit wetsvoorstel verandert dat nu juist. Ingenieurs kunnen dan in de kas werk doen tegen een inkomen dat hoger wordt dan de uitkering. Dan worden zij dus gedwongen, in tegenstelling tot de huidige situatie, om werk onder hun niveau te accepteren. Dat betekent dus ingenieurs in de kassen. En dan is het arbeid die voor de man of vrouw in kwestie niet meer bijdraagt tot zelfontplooiing.
Minister Donner:
In de eerste plaats valt het mij van u tegen dat u zo spreekt over arbeid in de kassen. U spreekt met een zeker dedain. Het kan juist heel gezond zijn voor een hoogleraar en een advocaat om een tijd in de kas te werken. Dus dat is punt een. In de tweede plaats herhaal ik dat het hier gaat om iemand die niet op andere wijze arbeid kon vinden. Op ieder moment dat iemand in die situatie arbeid kan vinden, kan hij of zij die krijgen. Dan krijgt hij of zij bovendien dezelfde regeling. Het gaat echter op een gegeven moment zo – en dat is inderdaad het oordeel dat aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt – dat als er een aanbod is voor een bepaalde persoon, na het daarmee gepaard gaande maatwerk, dat die persoon dat niet meer kan weigeren. Dan moet die persoon dat aanvaarden. Dat is niets nieuws. Dat is de basis voor de WW die ook geldt voor de twaalf maanden, en dan niet als er drie banen aangeboden worden, maar als er een baan aangeboden wordt. Dat is het systeem van de WW.
De heer Ulenbelt (SP):
U onderkent niet dat dit een wezenlijke verandering is, omdat je nu een lager loon verdient in de kas dan als ingenieur. Door deze wetswijziging komt er dus een dwang om dat werk te accepteren. Dat is de filosofie, het ademt de sfeer van de werkverschaffing uit de dertiger jaren.
Minister Donner:
Nee.
De heer Ulenbelt (SP):
Echt wel!
Minister Donner:
Ik hoop dat wij daar niet aan toe komen, al zullen wij op een gegeven moment dit soort zaken moeten overwegen, onder bepaalde omstandigheden. Daar heb ik het echter niet over. Ik heb het hier over een regeling die wij nu al hebben. U kunt wel zeggen: na een jaar moet hij het niet aanvaarden. Goed, dan aanvaardt de hoogleraar het onder de huidige omstandigheden niet en valt hij na verloop van de WW-periode in de bijstand. Dan moet hij het wel accepteren. Dat is waar het om gaat. Wat is nu belangrijker? Dat wij mensen met een uitkering, omdat zij hooggeleerd zijn, niet in de kassen zetten, terwijl zij geen ander werk kunnen vinden? Of dat wij kunnen zeggen: als dit werk er is, dan moet u dat aanvaarden en dan kunt u niet het argument aanvoeren dat het beneden uw uitkering is zoals dat op dit moment het geval is? Als wij deze regeling hebben, zal de hooggeleerde waarschijnlijk eerder zelf andere arbeid vinden.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben het met de minister eens dat je volgens de huidige regeling inderdaad passende arbeid moet aannemen. Aan de andere kant gebeuren er twee dingen. Wij gaan van achttien naar twaalf en daarnaast gaan wij ook zeggen: je moet iedere vorm van passende arbeid gaan accepteren, ook als je dan beneden je uitkeringsniveau terechtkomt. Dat plaatst de hele richtlijn in een ander perspectief. Bent u dat met mij eens?
Minister Donner:
Ik heb al gezegd dat nu al geldt dat na achttien maanden iedere arbeid passend is. Het enige wat nu gebeurt, is dat die grens van achttien maanden naar twaalf maanden verschuift. Dat geldt alleen voor hooggeleerden. Voor anderen gold dat al lang na zes maanden of na twaalf maanden. Na zes maanden moet men immers arbeid van één niveau lager accepteren. Mensen die van het vmbo of het mbo komen, zullen na zes maanden elke arbeid moeten accepteren als passend.
De beperking van het inkomen gaat er nu inderdaad vanaf. Er wordt alleen maar aangegeven dat dit geen argument meer is, omdat mensen er niet op achteruit gaan. Nog steeds blijft gelden, ook in het huidige systeem, dat mensen binnen die twaalf maanden ook al een baan kan worden aangeboden als die er is. Ook dan zullen er geen drie opties zijn. Stel dat iemand ten minste twaalf maanden werkloos is geweest en er arbeid voor hem is. In het voorstel dat drie banen moeten worden aangeboden, betekent dit dat als ik werk voor iemand heb, ik hem dat niet kan aanbieden als ik niet ten minste twee andere banen erbij heb gevonden. Dat is niet in het belang van de persoon. Hij blijft langer werkloos, raakt verder van de arbeidsmarkt af en als hij eenmaal in de bijstand zit, zal hij alles moeten accepteren.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De minister geeft niet echt antwoord op mijn vraag. De richtlijn komt in een ander perspectief te staan. Dat heeft te maken met het volgende. Wat ik op dit moment ontvang aan werkloosheidsuitkering, ligt natuurlijk heel dicht bij het niveau van mijn laatste baan. Op het moment dat dit wordt losgelaten, moet ik allerlei soorten arbeid gaan aannemen. Ik kan dan heel erg terugzakken wat betreft functieniveau. Ik vraag mij af of dat wel motiverend is. Daar gaat het mij om.
Minister Donner:
Het hoeft niet motiverend te zijn. Als iemand zelf andere arbeid kan vinden, kan dat op ieder moment. Niets hier verhindert dat. Het gaat om de vraag of wij ervoor kiezen om iemand in een uitkeringssituatie te houden of op een gegeven moment, als er werk is en met het maatwerk dat daarbij wordt toegepast door het UWV, te zeggen: nu is het beter dat u gaat werken. Het obstakel van het inkomen dat er tot nu toe was, wordt weggenomen. Nu al speelt vanwege het urencriterium het inkomen een rol. Die verschillen zijn niet zo groot. Nu moet men iedere arbeid accepteren omdat die voor hetzelfde aantal uren is. Stel dat het voorstel van de heer Ulenbelt doorgaat, zodat ex-Kamerleden ook een werkaanbod krijgen. Onder de huidige regeling zal hij eventueel veertig uur moeten schoonmaken omdat het Kamerlidmaatschap ook voor veertig uur per week is. Het enige criterium is het urencriterium, plus het inkomen. Als er een schoonmaakbaan is die precies op het niveau van de uitkering zit, zal er schoongemaakt moeten worden. Dat zit er nu ook al in. Dat is het belangrijkste.
Die behoefte is er ook onder de nieuwe arbeidsomstandigheden, in een tijd van grotere werkloosheid. Als er werk is voor mensen, moet worden gezegd dat zij dat eventueel zullen moeten aanvaarden. De heer Blok zei dat hij uit de toelichting had begrepen dat deze wijziging geld kost. Deze regeling stand alone kost geen geld. Men betaalt weliswaar de aanvulling boven het inkomen, met eventueel het verschil van artikel 35aa van 30% omdat er maar wordt geanticumuleerd tot 70%. Daartegen valt de uitkering die de betrokkene zou hebben weg. De kosten die zijn aangegeven in de toelichting, zijn het gevolg van een potentiële samenloop met andere regelingen zoals de premiekorting en de loonkostensubsidie. In het totale pakket zouden wij namelijk met dubbeltellingen zijn gekomen, doordat het daar als een voordeel wordt gerekend, omdat het hier als een voordeel wordt gerekend en ook bij de volgende regeling. Die samenloop is er. Dat is ook logisch, omdat de prikkels van de verschillende regelingen voor verschillende aspecten gelden. Deze regeling geldt als prikkel voor degene die langdurig werkloos is om arbeid te aanvaarden. De loonkostensubsidie fungeert als prikkel voor de werkgever om arbeid aan te bieden, en de premiekorting geldt als prikkel om eventueel een oudere in dienst te nemen. Nu juist de samenloop tussen de loonkostensubsidie en de premiekorting is uitgesloten, is er dus in die zin geen sprake van cumulatie. In het ene geval wordt namelijk de werkgever geprikkeld via de loonkostensubsidie en de premiekorting. In het andere geval wordt de werkloze geprikkeld. Daar is deze regeling voor. Dus op zichzelf is die samenloop logisch en verantwoord.
De heer Van Hijum (CDA):
Ik ben blij dat er in ieder geval duidelijkheid is over de vraag wie nu precies voor die loonaanvulling in aanmerking komt. Dat is eigenlijk iedereen die na dat jaar werk aanvaardt onder zijn of haar niveau. Maar voor wie het werkaanbod nu uiteindelijk bedoeld is en aan wie die 5000 plekken worden toegekend, is mij nog niet helemaal helder. De totale instroom bedraagt 50.000, dat loopt misschien op tot 120.000, zegt de minister.
Minister Donner:
Nee, 5000, niet 50.000.
De heer Van Hijum (CDA):
Het gaat om 50.000 mensen die de jaargrens passeren. Daarvan krijgen er 5000 een werkaanbod. Dat betekent dus dat dit maar 10% van het totaal is. Hoe wordt nu bepaald wie dat werkaanbod krijgen? Vooraf is toch moeilijk in te schatten wie er op eigen kracht uit de WW gaat stromen?
Minister Donner:
De constatering is heel eenvoudig dat na een jaar 20% overblijft waarvoor echt bemiddeling nodig is. Het enige punt is dat wij er ook in de aanloop bewust voor hebben gekozen om te bekijken wat realistisch is, ook voor het UWV, om banen te vinden. Dat zijn die 5000 mensen. Uiteraard zal dit worden beïnvloed door de huidige ontwikkelingen op het terrein van de vacatures. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat ook na een jaar altijd mensen nog weer werk vinden, juist omdat deze regeling ook weer een prikkel is om zelfstandig werk te aanvaarden. Daar zit ook een prikkel in, omdat men niet meer oploopt tegen die grens. Anders hoefde men werk niet te aanvaarden, nu kan men ook arbeid met een inkomen beneden de grens van de uitkering vrijwillig aanvaarden, omdat men een aanvulling krijgt. Dus verwacht mag worden dat ook het aantal mensen zal toenemen dat zelfstandig arbeid vindt. Maar het enige is dat inderdaad met het UWV afspraken zijn gemaakt over bemiddeling en het praktisch vinden van aanbod. Het werven – dat is in wezen waar de bepaling over gaat – wordt aan de taak van het UWV toegevoegd, om ook op deze wijze arbeidsplaatsen te vinden voor langdurig werklozen, met alles wat daarmee samenhangt. Dat is het maatwerk waar ook de heer Heerts op wees.
De heer Blok (VVD):
In zijn betoog wekt de minister de indruk dat de extra kosten door deze wet uitsluitend komen door de werkgeverssubsidie van de Wet Stap. De minister heeft ons een memorie van toelichting gestuurd waarin hij ook de situatie beschrijft als die wet is afgelopen. Ook dan, in 2013, blijkt uit het overzichtje op de pagina's 10 en 11 van de memorie van toelichting dat de uitkeringslasten per saldo met 8 mln. stijgen. Daarbij komen de extra uitvoeringskosten van 11,2 mln. Graag krijg ik de bevestiging dat deze memorie van toelichting klopt en dat deze wet structureel meer kost dan oplevert.
Minister Donner:
Nee, u wijst nu naar de tabel van de kosten van implementatie van passend werkaanbod en de inkomstenverrekening. Dat is louter een opsomming van de uitvoeringskosten als gevolg van de toepassing van die regelingen. Dit is geen saldo van wat tegelijkertijd wordt verdiend waar in al die gevallen de uitkering komt te vervallen. Op bladzijde 10 is gekeken hoe het zit met de cumulatie van de verschillende regelingen. Daarvoor geldt dat er in een structurele situatie sprake is van samenloop met de premiekorting.
De heer Blok (VVD):
Het gaat om het saldo. De minister stuurt ons informatie. Het saldo op bladzijde 10 geeft aan dat de besparingen lager zijn dan de extra uitgaven. De extra lasten op bladzijde 10 zijn 8 mln. in de structurele situatie, terwijl de uitvoeringskosten, die op bladzijde 11 staan, daar nog bij komen. Ik kan er niets anders van maken.
Minister Donner:
Ik zal dit precies nakijken en er in tweede termijn op terugkomen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Ik heb ook een vraag over die bladzijde. De minister gaat uit van 5000 werkaanbiedingen, terwijl 50.000 mensen de jaargrens passeren. Daarvan stromen 15.000 mensen in het tweede jaar spontaan uit de WW, waardoor zij in aanmerking komen voor inkomstenverrekening, mits zij minder verdienen dan de WW-uitkering. Verder krijgen 20.000 mensen een loonkostensubsidie of premiekorting in het tweede jaar, waardoor zij ook in aanmerking komen voor inkomstensubsidie. Zijn die meegenomen in het tabelletje? Wij praten dus over een potentieel van 50.000 mensen die inkomstenverrekening krijgen als zij minder verdienen dan de WW-uitkering.
Minister Donner:
De redenering achter die 5000 is de volgende. Wij gaan uit van een instroom van ongeveer 50.000 mensen. Daarop breng je in mindering de WW-gerechtigden die spontaan uit de WW stromen en die dat mogelijk meer zullen doen als gevolg van deze regeling, omdat ze die kans krijgen. Bovendien is de spontane uitstroom mogelijk vanwege zowel de loonkostensubsidie als de premiekorting. Derhalve zullen de kosten in die regelingen hoger zijn, omdat de aantallen vermoedelijk hoger zullen zijn. Wat betreft de resterende groep van ongeveer 15.000 werklozen wordt ervan uitgegaan dat een derde direct bemiddelbaar is met de toepassing van deze regeling en dat ongeveer 10.000 mensen in een re-integratietraject terechtkomen. Dat is de berekening die erachter zit.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat begrijp ik, maar de mensen die spontaan uitstromen en die werk accepteren met een inkomen, lager dan de WW-uitkering, komen ook in aanmerking voor inkomstenverrekening. Is die groep nu wel of niet meegenomen?
Minister Donner:
Dit is hogere wiskunde. Ik zal proberen dit in tweede termijn te beantwoorden.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is geen wiskunde, het gaat hier ...
Minister Donner:
Boekhouden.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die term vind ik ook niet zo goed, want het gaat hier om 50.000 mensen die in principe in aanmerking zouden kunnen komen voor deze regeling. Als ze het op eigen kracht doen, kunnen ze ook inkomstenverrekening krijgen. Het gaat niet aan dat 5000 mensen dit sowieso krijgen en dat een deel van de resterende 45.000 onder een andere regeling valt, of het op eigen kracht moet doen. Er moet ook sprake zijn van een goed aanbod voor deze mensen. Zij mogen niet aan hun lot worden overgelaten. Ik wil heel precies weten hoe het zit. Het is mij nu niet duidelijk. Hetzelfde geldt voor een aantal collega's. Wat gebeurt er nu precies met die 45.000 mensen?
Minister Donner:
Ik begin met die 50.000 mensen. Een deel daarvan stroomt, net als de zaaier die uitging om te zaaien, uit de WW, mede als gevolg van de premiekorting en de loonkostensubsidie, maar dat hoeft niet naar een baan te zijn met een inkomen, lager dan de uitkering. De toegang voor die uitstroom wordt gemakkelijker, omdat wij na de periode van een jaar de middelen hebben voor het vinden van meer banen. Die uitstroom komt dus niet noodzakelijkerwijs ten laste van deze regeling. Voor een deel kan dat wel, voor zover men uitstroomt naar banen met een lager inkomen dan de uitkering. Voor die mensen geldt de regeling eveneens, met behoud van de marge van 12,5%.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan is het mij helder. In principe hebben die 50.000 mensen het recht om gebruik te maken van deze regeling. Als zij arbeid accepteren of krijgen aangeboden die niet passend is en minder oplevert dan een uitkering, wordt dit dus verrekend. Dat is mijn conclusie. Voor de Handelingen: ik zie de minister ja knikken, hij is dit dus met mij eens. Mijn volgende vraag is dan of de minister ook open staat voor mensen die korter dan een jaar werkloos zijn en op vrijwillige basis gebruik willen maken van deze regeling.
Minister Donner:
Nee. Voor de Handelingen: ik was een beetje aan het oefenen om mijn rug in stand te houden. Potentieel kunnen 50.000 mensen – het zijn er nu 50.000 maar het kunnen er meer zijn – na verloop van een jaar na het begin van deze crisis hiervoor in aanmerking komen. Het gaat niet om een recht. Degenen die een baan aanvaarden met een lager inkomen, hebben recht op deze verrekening. Waarom doen wij dat niet voor degenen die binnen een jaar een dergelijke baan aanvaarden? De constatering is dat in deze gevallen bijna 80% eigener beweging arbeid vindt, en wel arbeid die men zelf passend acht. Niet volgens de regels, maar arbeid die men zelf passend acht. Het gaat er niet om dat mechanisme te stimuleren. Dit is een regeling om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos blijven. Voor een deel geef je inderdaad geld aan mensen die anders wellicht eigener beweging een baan zouden vinden. Er is echter geen reden om dezelfde regeling in te voeren in een situatie waarin je constateert dat de grote meerderheid eigener beweging een baan vindt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Nee, mevrouw Van Gent, ik had al "tot slot" gezegd.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan moet ik mijn vraag in tweede termijn stellen.
De voorzitter:
Het is niet anders.
De heer Van Hijum (CDA):
Dit ging over de inkomensverrekening. Mijn vraag gaat over het werkaanbod. Ik wil een en ander graag precies snappen. Mijn conclusie is dat uiteindelijk maar 10% van de mensen die na een jaar nog in de WW zitten, een verplichtend werkaanbod krijgt. Mijn vraag is hoe de selectie plaatsvindt. Je moet dus na een jaar de beoordeling maken of iemand wel of niet op eigen kracht uit de WW kan komen of een loonkostensubsidie of andere re-integratiemiddelen nodig heeft, dan wel een verplichtend werkaanbod krijgt. Hoe wordt deze selectie door het UWV aan het begin van jaar twee gemaakt?
Minister Donner:
Er vindt in die zin geen selectie plaats. Het gaat om een situatie die zich ontwikkelt vanuit de introductie van de verschillende middelen. Hiervan is een raming gemaakt. Men raamt omtrent een situatie die men niet kent, namelijk: wat is het effect van de invoering van de loonkostensubsidie en wat is het effect van de premiekorting op de vrijwillige uitstroom uit de WW? De raming hiervan is dat ongeveer 35.000 van de 50.000 op deze wijze alsnog werk zullen vinden, zonder dat dit noodzakelijkerwijs moet leiden tot een arbeidsaanbod in de zin van dit voorstel. Van die 15.000 kan volgens de huidige schatting voor 10.000 niet zomaar een werkgever gevonden worden met toepassing van deze regeling. Hiervoor zal een extra re-integratietraject nodig zijn. Dat zijn die 10.000. Vandaar dat je komt op 5000. Het is niet zo dat het UWV na een jaar iedereen een sterretje geeft van ofwel het een ofwel het ander. Het is ook niet zo dat al die arbeid automatisch beschikbaar is. Het gaat hierbij om afspraken over de inzet van het UWV. Zoals gezegd, moet ik met het UWV nog gaan praten over de aantallen, zeker als de verschillende wetten tot stand zijn gekomen en wij een duidelijker beeld hebben van wat de arbeidsmarkt in een gestabiliseerde situatie gaat doen. Dan kun je weer afspraken maken. Tegelijkertijd ga ik er niet op voorhand van uit dat deze 5000 of 3000 niet gehaald zouden kunnen worden, juist omdat er een veel groter aanbod is met ook veel meer talent.
De heer Van Hijum (CDA):
Dan is de conclusie dus wel gerechtvaardigd dat de kans dat je als langdurig werkloze geconfronteerd wordt met een werkaanbod van het UWV, maar heel beperkt is.
Minister Donner:
Nee, het is de werkelijkheid dat het waarschijnlijk maar in een kleiner deel, minder dan de helft van de gevallen, nodig zal zijn om werk aan te bieden met een inkomen lager dan een uitkering. Nogmaals, bij de andere gevallen kan het ook gaan om een werkaanbod, maar dan met een inkomen hoger dan de uitkering. Dan is er nog steeds een werkaanbod van het UWV dat geaccepteerd moet worden omdat het passende arbeid is. Het gaat in dit geval om degenen voor wie wij specifiek de inzet van het UWV nodig hebben.
Voorzitter. Het grootste deel van de vragen van de heer Ulenbelt heb ik hiermee beantwoord. Hij gaat ervan uit dat je hooggeleerde mensen geen tomaten mag laten plukken. Ik meen dat dit zeer wel kan, ook als weloverwogen blijkt dat dit beschikbare arbeid is. Dat verdeelt ons. Voor het overige hoop ik dat ik de heer Ulenbelt gerustgesteld heb dat de regeling ook geldt voor degene die vrijwillig arbeid vindt. De sanctie geldt overigens nu al, dus ik voer niet plotseling een dwang in die er tot nog toe niet is. Die dwang is er nu al, ook bij werkloosheid korter dan een jaar. Als aangeboden werk niet wordt aanvaard of als de werkzoekende door zijn handelingen zijn werk verliest, kan voor het aantal uren dat daardoor verloren gaat, de uitkering gekort worden. De teneur van het artikel dat de heer Ulenbelt bij amendement wil verwijderen, is om de sanctie aan te passen aan het gegeven dat men na een werkloosheid langer dan een jaar niet meer met uren te maken heeft, maar met een inkomstenverrekening.
De heer Ulenbelt (SP):
Toch is dat niet waar. In de huidige regeling gaat het bij het weigeren van werk om maatregelen van de vierde categorie, waarin precies wordt uitgesplitst op welke overtreding welke sanctie staat. In dit wetsvoorstel staat dat weigering van een aanbod de onmiddellijke intrekking van de uitkering betekent. Dat is een keiharde sanctie, anders dan wat er nu in het Maatregelenbesluit van het UWV staat.
Minister Donner:
Zoals het luidt, betreft het een bevoegdheid. Het is geen verplichting; anders zouden wij het fenomeen van de minimumstraffen krijgen. Het artikel geeft de bevoegdheid om als vorm van administratieve maatregel de uitkering te verminderen voor het aantal uren dat het werk verloren is gegaan. De huidige formulering van artikel 27 is op dit punt precies hetzelfde: "Indien de werknemer een verplichting hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2, opgelegd, niet is nagekomen, weigert het UWV de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd ...". De terminologie is precies dezelfde, namelijk "weigert". Als de heer Ulenbelt zijn amendement handhaaft, dan wordt de regeling gewijzigd en is er geen sanctie. Het merkwaardige is dat in het eerste jaar precies dezelfde sanctie geldt. Het gaat om een kenmerk van de WW-regeling. Ik moet derhalve aanneming van het amendement ontraden, want het is vreemd om een bepaling op te nemen waardoor ten aanzien van de sanctie een ongelijke situatie wordt gecreëerd.
Over de vraag of Kamerleden ook een werkaanbod gedaan moet worden, laat ik mij liever niet uit. Als wij daarbij de rechtspositie op het punt van ontslag van bewindslieden betrekken, valt te praten over de vraag of ook bewindslieden een werkaanbod gedaan moet worden. De bescherming van de rechtspositie is niet geheel gelijk, dus in die zin blijven er zekere verschillen bestaan.
Mevrouw Ortega vroeg naar de aantallen 3000 en 5000. In alle eerlijkheid: ik heb vooralsnog niet het beeld dat die niet te halen zijn, ook omdat er nog steeds wel degelijk arbeid is. Wellicht moeten de cijfers aangepast worden, omdat het aantal mensen waarop een en ander van toepassing is, zal toenemen. Eén ding zou ik wel willen vasthouden en daarom acht ik deze regeling: ook onder de huidige omstandigheden van de arbeidsmarkt gaat het niet aan om de langdurig werklozen af te schrijven. Dat zou potentieel het gevolg zijn als wij deze regeling niet hadden. Die is er juist om het mogelijk te maken, ook onder die omstandigheden arbeid te aanvaarden tegen een inkomen op een lager niveau.
Ik ben ingegaan op de vragen van mevrouw Ortega over passende arbeid. Ik heb al aangegeven, mede in reactie op de opmerkingen van de heer Heerts, dat wel degelijk sprake is van maatwerk in het vinden van arbeid door het UWV.
Mevrouw Ortega vroeg vervolgens wat redelijk en passend is betreffende passende arbeid. Er gelden algemene regels onder welke omstandigheden arbeid geweigerd mag worden onder de Richtlijn passende arbeid. Een aantal criteria dat daarvoor geldt, geldt algemeen, ongeacht in welk stadium men zich bevindt. De enige grens die nu weggenomen wordt, is inderdaad die voor arbeid beneden een bepaald inkomensniveau. Dat is echter inherent aan de keuze die hieraan ten grondslag ligt.
Mevrouw Ortega vroeg verder in hoeverre dit wetsvoorstel bijdraagt aan de cultuuromslag bij werkgevers. Dit wetsvoorstel zal daar niet in het bijzonder aan bijdragen. De andere wetsvoorstellen inzake premiekorting en inzake loonkostensubsidie richten zich echter juist op de werkgever. Die hebben tot doel daar ruimte te creëren opdat ook arbeid wordt aangeboden aan langdurig werklozen.
Ik ben ingegaan op de suggestie dat drie banen moeten worden aangeboden. Ik denk echt dat dit schadelijk zou zijn voor de langdurig werkloze. Nogmaals, het gaat om iemand die geen werk kan vinden. Als er dan voor iemand arbeid is, die naar de criteria op dat moment en het maatwerk zeker geschikt is, dan zou die niet aangeboden kunnen worden omdat er niet twee andere banen zijn. Dat zou een heel andere behandeling zijn dan van werklozen binnen de termijn van één jaar, omdat dan maar een baan wordt aangeboden.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik kom even terug op de cultuuromslag bij werkgevers. Het gaat mij om de cv, zoals ik zojuist ook heb aangegeven. Op een gegeven moment komen allerlei zaken op een cv van iemand te staan. Als je een brief schrijft met je cv erbij, wordt in de praktijk meteen gekeken hoe die cv is opgebouwd. Het gaat mij erom dat in Nederland werkgevers een bepaalde klik moeten gaan maken. Op het moment dat zij een cv zien van mensen die inderdaad op een heel laag niveau arbeid hebben verricht, moeten zij dat juist als positief gaan beoordelen en niet iets hebben van "er zal wel iets mee aan de hand zijn". Dat bedoel ik.
Minister Donner:
Mevrouw Ortega roert daarmee een onderwerp aan dat breder de aandacht heeft, zeker als het gaat om jongeren met een arbeidsbeperking of andere groepen met een zwakke arbeidsmarktpositie. Op verschillende terreinen wordt daarop beleid ingezet om daar te komen tot een cultuuromslag. Die kan ik echter niet op dit punt bereiken. Dit wetsvoorstel heeft alleen de strekking om belemmeringen weg te nemen, niet om positief de waardering te veranderen. In eerlijkheid moet ik constateren dat juist in de afgelopen tijd, bijna tot december, die verandering aan de gang was, mede onder druk van de arbeidsmarkt. Ik geef toe: ik ben bang dat ook dat minder zal worden in de komende tijd, wanneer de keuze op de arbeidsmarkt veel groter wordt. Wij zullen dan moeten bezien hoe wij dat kunnen aanpakken, maar daarvoor is dit wetsvoorstel niet in de eerste plaats het instrument.
U vroeg voorts om de werking van dit wetsvoorstel te evalueren. Meer in het algemeen geldt dat het goed is om de verschillende maatregelen die wij voor de arbeidsmarkt treffen, te evalueren. Tegelijkertijd zeg ik dat vanwege de huidige ontwikkeling van de arbeidsmarkt het op korte termijn overgaan tot evaluatie van dit wetsvoorstel minder juist zou zijn. De evaluatie zou namelijk verstoord worden door de huidige conjuncturele verandering van de arbeidsmarkt en de druk van de recessie. Ik ben er echter wel van overtuigd dat als wij uit deze recessie komen, wij weer heel snel te maken krijgen met de problematiek van arbeidstekorten. Die problematiek deed zich voor tot december. In november waren er 145.000 full time WW-uitkeringen tegenover ongeveer 250.000 vacatures. In die situatie verkeerden wij en die verklaart waarom de ontwikkeling op de arbeidsmarkt trager gaat dan uit de cijfers van het CPB zou kunnen worden afgeleid. Als het herstel inzet, zal zich deze situatie weer snel voordoen en dan kan dit wetsvoorstel eraan bijdragen dat wij het probleem ondervangen.
Mevrouw Ortega stelde nog een vraag over de administratieve lasten. Ik wijs erop dat met aanvaarding van dit wetsvoorstel de administratieve lasten van de werkgevers niet veranderen. Het gaat hiermee puur om de verrekening van de uitkeringen door het UWV en eventueel om de aanvulling voor de werknemer.
De heer Van Dijck vroeg in hoeverre dit wetsvoorstel nog realistisch is. Ik heb geschetst waarom dit wetsvoorstel zijn functie blijft behouden. Hij vroeg verder op welke gronden een werkloze een baan kan weigeren. De wet zegt hierover iets in het kader van het begrip "passende arbeid". Met de richtlijn wordt daaraan nadere invulling gegeven. Er staat: arbeid is niet passend als lichamelijke, psychische of sociale omstandigheden het aanvaarden van dat werk in de weg staan. Deze bepaling geldt voor de periode van twaalf maanden en daarna. Dit is namelijk de algemene regeling.
De heer Van Dijck vroeg voorts wat de stand van zaken is met betrekking tot het sanctieregime. Het UWV zal strikt toetsen of voldaan wordt aan de sollicitatieplicht en of passende arbeid wordt aanvaard. Met het UWV zijn daarover afspraken gemaakt. Zij zijn vervat in het jaarplan en ook verwoord in het jaarplan voor 2009. Ik ben het met de afgevaardigde eens dat er ook bij het UWV sprake is van een cultuuromslag. Men wil veel strikter de hand houden aan het nakomen van de verplichtingen, dus aan het toepassen van de wet. Hierbij zullen de werkcoaches ingeschakeld worden.
De heer Van Dijck stelde voorts een vraag over het calculerend gedrag van burgers. Wij proberen uit te gaan van vertrouwen, maar ik meen dat de heer Van Dijck hen fors wantrouwt. Hij veronderstelt namelijk dat mensen die elf maanden werkloos zijn, zullen wachten tot deze regeling geldt. Ik kan niet uitsluiten dat mensen die in die buurt van de twaalf maanden komen, zo te werk zullen gaan. De heer Van Dijck schetste de situatie waarin men na vijf of zeven maanden een baan weigert en wacht tot de periode van twaalf maanden voorbij is. Nogmaals, als er na vijf maanden een baan met passende arbeid voor iemand is, zal die door het UWV worden aangeboden en die baan moet dan worden aanvaard op straffe van verlies van de uitkering. Als de baan die wordt aangeboden geen passende arbeid met zich meebrengt, moet je hopen dat die baan er na twaalf maanden nog is. Dat is onder de huidige omstandigheden steeds minder waarschijnlijk. Ik meen dus niet dat er bij een dergelijke lange periode sprake zal zijn van aanzuigende werking.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Ik heb inderdaad een vraag gesteld over de handhaving. Ik ben enigszins bang voor een bepaald effect. Stel dat een werkgever mij een baan aanbiedt, terwijl ik niet gemotiveerd ben om die te accepteren. Ik weet echter dat ik mijn uitkering of een deel ervan kwijtraak als ik die baan niet aanvaard. Ik zou die baan dan kunnen nemen en ongemotiveerd aan de slag kunnen gaan. Vanzelfsprekend zegt de werkgever dan na een maandje: ga maar naar huis, want ik heb niets aan jou. Word ik dan gekort op mijn uitkering? Het is namelijk een heel subjectief begrip. Misschien heb ik mijn uiterste best gedaan, maar denkt de werkgever dat ik de kantjes ervan afloop. Dan zou ik gekort worden. Ik vraag mij dus af hoe hard de criteria zijn op basis waarvan het UWV mij wel of niet zou korten op de uitkering.
Minister Donner:
Wat denkt u toch vreselijk slecht van uw medemens. Ik hoop niet dat u zo bent. Het is een situatie waarin je regelmatig te maken hebt met iemand in de WW die een baan aangeboden krijgt en die baan zal moeten aanvaarden, of het nu voor of na de periode van twaalf maanden is. Dat geldt evenzeer in de bijstand en in andere regelingen waarbij een sollicitatieplicht geldt. Er is een zekere jurisprudentie ontwikkeld over de vraag wanneer uitgelegd mag worden dat men wel of niet meewerkt. De bepalingen van artikel 27 slaan mede op de situatie waarin men door eigen toedoen zijn werk weer verliest. Er kan dan gewoon gekort worden voor het aantal uren dat er werk was. Deze regeling wordt daarop dus ook van toepassing verklaard. Voor het overige zal het inderdaad een kwestie zijn van: wanneer wordt er ingetrokken, wanneer wordt beroep ingesteld tegen de intrekking en hoe zal de rechter daarover oordelen?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik denk niet negatief over de mensheid, maar ik heb een gezond wantrouwen en ik weet dat er mensen zijn die netjes op sollicitatiegesprek gaan en een sollicitatiebrief hebben gestuurd, maar bij wie de werkgever zich drie keer bedenkt om hen aan te nemen, om wat voor reden dan ook. Dan kun je wel aan alle regels voldaan hebben, maar wanneer wordt nu besloten dat iemand tegenwerkt, misschien niet direct zichtbaar maar wel indirect?
Minister Donner:
Dat kan ik niet in abstracto beantwoorden. Die situaties doen zich voor, net zoals de keerzijde die de heer Van Dijck noemt: dan trek je in, en dan blijkt het onterecht te zijn. Dat zijn de eeuwige dilemma's waarvoor de uitvoerder van de wet staat. Voor die situaties hebben wij een rechter die beoordeelt of iets terecht of onterecht was.
De voorzitter:
Mag ik de minister vragen hoe lang hij nog nodig denkt te hebben?
Minister Donner:
Er zijn wel veel vragen gesteld.
De voorzitter:
Dat vroeg ik niet. Ik vroeg hoe lang u nog nodig denkt te hebben.
Minister Donner:
Als ik heel snel praat, heb ik toch nog wel zo'n twintig minuten nodig.
De voorzitter:
Dat snap ik wel, maar ik wil het vandaag graag afronden. U vervolgt uw betoog.
Minister Donner:
De heer Van der Vlies stelde enkele vragen, ook over de wijze waarop thans de convenanten tot stand komen. Nogmaals, daarvoor zal het wetsvoorstel eerst in werking moeten treden. In een ander kader, bijvoorbeeld bij het vinden van werk in de Wajong, kan met een zeker succes gewerkt worden om mensen te mobiliseren. Dat zal anders zijn onder de huidige veranderde economische omstandigheden. Desondanks geloof ik niet dat wij moeten wanhopen op dat punt.
Ik ben al ingegaan op de vraag welke arbeid passend is en welke niet. Ook ben ik ingegaan op de zin van maatwerk en op de bovengrens van 87,5%.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg: waarom dit wetsvoorstel en niet een grondiger wijziging van de WW? Ook als wij de WW op andere wijze beperken, zou deze bepaling over de begrenzing van wat passende arbeid is, er vermoedelijk nog instaan. Dit element blijft dus nog steeds nodig. Mevrouw Koşer Kaya sprak zelf over een WW-duur van achttien maanden. Ook dan hebben wij zeker gedurende zes maanden nog te maken met de situatie dat dit een belemmering zou vormen. Ook dan blijft dit wetsvoorstel dus nog steeds noodzakelijk.
Mevrouw Koşer Kaya schetste vier verschillende situaties en vroeg naar mijn antwoord daarop. Mijn antwoord is dat haar conclusie juist was, in alle vier de gevallen.
Het UWV werkt, zeker in het kader van de mobiliteitscentra, intensief samen met de uitzendbureaus. Het gaat hier om een regeling voor mensen die twaalf maanden ook via uitzendbureaus geen arbeid hebben gevonden en die nog steeds de mogelijkheid hebben, ook met deze regeling, via een uitzendbureau arbeid te vinden en dan eventueel gebruik te maken van deze regeling.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Naast verrekening kan ook sprake zijn van een loonkostensubsidie en van een premiekorting voor de werkgever. Kunt u schetsen wat dat aan extra kosten met zich brengt? Dit lijkt mij namelijk een aantal regelingen bovenop elkaar.
Minister Donner:
Dat klopt. Ik verwijs naar bladzijde 10 van de memorie van toelichting, waar wij het net over hadden. Er is inderdaad sprake van een samenloop, zij het niet van loonkostensubsidie en premiekorting, omdat daar een wederzijdse uitsluiting zit. Of loonkostensubsidie, of premiekorting. Maar zoals gezegd zijn dat prikkels om de werkgever zover te krijgen dat hij een baan aanbiedt. Ondanks die prikkels zal het inkomen uit die baan lager zijn dan de uitkering. Dan heb ik deze regeling nodig om de werknemer te prikkelen de baan te aanvaarden.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Zo'n samenloop kost ongeveer 14 mln. Daarnaast is er nog 7 mln. aan uitvoeringskosten. In een tijd waarin wij het financieel moeilijk beginnen te krijgen, vraag ik mij af waarom wij zoveel geld uittrekken voor zo'n wetsvoorstel, terwijl het nog maar de vraag is of het effectief is.
Minister Donner:
Ieder wetsvoorstel dat wordt ingevoerd, moet eerst werken om de effectiviteit te kunnen constateren. Dit is een punt dat de heer Blok ook net aanvoerde, namelijk de samentelling van de verschillende bedragen. Ik heb in alle eerlijkheid aangegeven dat wij inderdaad voorkomen dat er dubbeltellingen zijn. Blijft het feit dat, als onder de huidige omstandigheden geen werk wordt aangeboden, er ook geen gebruik wordt gemaakt van de loonkostensubsidie. Als onder de huidige omstandigheden geen werk wordt aangeboden, zal ook geen gebruik worden gemaakt van de premiekorting. Als ik dankzij die instrumenten arbeid aangeboden kan krijgen die anders niet zou worden aangeboden, moeten wij daarvan toch gebruikmaken. Als via deze regeling mensen daarvoor in aanmerking komen die dat anders niet zouden doen, moeten wij dat toch doen? Nogmaals, als het werk er niet is, kost het ook geen geld.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dan is het helemaal een wassen neus. Als het werk er niet is, als wij er geen gebruik van maken, kost het ook niets. Het is juist de bedoeling dat dat werk er wel is en dat wij er wel gebruik van maken en dan kost het wel degelijk wat.
Minister Donner:
Als het wat kost, is het geen wassen neus.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Koşer Kaya opnieuw wil interrumperen, maar wij komen niet verder, stel ik vast. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Donner:
Wij werken in een situatie waarin het niet vanzelf gaat. Als het vanzelf gaat, hoeven wij daaraan verder geen geld uit te geven.
De heer Van Hijum vroeg waarom de voorstellen van de commissie-Bakker niet zijn gevolgd. Deze commissie stelde dat de eerste zes maanden sprake is van een loondoorbetalingsverplichting, in een situatie van werkloosheid. Vervolgens ontfermt de sector zelf zich over de persoon, en zou na zes maanden iedere baan aanvaardbaar moeten zijn. Dat is strikt genomen dezelfde periode als waarover wij het nu hebben, een jaar. Maar even los daarvan gaat het ook om een situatie onder de Richtlijn passende arbeid, waar nu al de facto na zes maanden een groot gedeelte van de mensen iedere arbeid moet aanvaarden. Alleen de categorie die op achttien maanden stond, de hoog opgeleiden, wordt nu ook op twaalf maanden gezet. Dat is de enige categorie waarvoor niet onmiddellijk de termijn van zes maanden ingaat. Voor de andere categorie bewijst de ervaring dat ook onder de huidige regeling nog steeds binnen een jaar het grootste deel van de mensen zelf werk zal kunnen vinden. Dat is ook de reden waarom het voor die categorieën minder verstandig is en meer geld zal kosten als wij deze regeling ook daarop van toepassing zullen verklaren. Vermoedelijk zal dan een groot aantal mensen dat nu op eigen kracht werk vindt, onder deze regeling een uitkering kunnen behouden en dat gaat meer geld kosten.
Het is een afweging tussen twee situaties. Ik ben mij er van bewust dat die situatie zich na een jaar ook nog kan voordoen, maar op een gegeven moment moet je in het systeem een afweging maken. Juist omdat wij de termijn van de passende arbeid verleggen naar een jaar, acht ik het redelijk om dit systeem dan ook op een jaar af te stemmen. Maar laten wij in alle gevallen eerst kijken hoe dit nu en in meer normale omstandigheden werkt. Dan kan op het moment dat wij weer in een situatie komen dat er daadwerkelijk tekorten op de arbeidsmarkt ontstaan en toch een groot aantal mensen onder de werkloosheidsregeling blijft vallen, dit altijd een punt zijn dat overwogen kan worden; alleen onder de huidige omstandigheden acht ik het minder raadzaam.
Verder is gevraagd of inkomensverlies nu ook al een belemmering vormt als iemand één niveau lager moet gaan werken. Die kans is er altijd, maar ook in dat geval denk ik dat men het werk moet aanvaarden aangezien het valt onder de Richtlijn passende arbeid. Dan kan inkomensverlies daar niet aan in de weg staan. Dit is overigens een onderdeel van de regeling waarvan ik moet nagaan of die juist is.
Mevrouw Van Gent begon haar betoog met enige waardering voor het wetsvoorstel, maar stelde daarna een aantal dringende vragen. Ik meen dat ik op het punt ben ingegaan dat het nog steeds een nuttig en functioneel wetsvoorstel blijft. Ik ben ook ingegaan op de vraag waarom wij de inkomensverrekening niet toepassen op iedereen die in de WW komt. Nogmaals, het fundament van de WW blijft dat men zelf verantwoordelijk is om nieuwe arbeid te vinden. Het is een verzekeringsregeling. Als men andere arbeid vindt, wordt die aanvaard. Als het UWV passende arbeid vindt in het kader van de regeling passende arbeid, zal men die moeten aanvaarden. Hierbij gaat het alleen om een belemmering die in het systeem zit, namelijk geen arbeid beneden een bepaald niveau. Daarvan wordt nu geoordeeld dat daar na een jaar overheen moet worden gestapt. Dat is wat nu wordt voorgesteld. Daarom is het geen reden om het dan in de andere richting te verlengen.
Op de scholing hoop ik binnenkort nader in te gaan in de context van een bredere beschouwing over de maatregelen inzake de arbeidsmarkt.
Onderdeel van de besprekingen die nu plaatsvinden, is ook de inzet van O&O-fondsen. Ik kan de Kamer één ding garanderen: in deze periode neem ik in verschillende sectoren waar dat volop gebruik wordt gemaakt van de middelen uit de O&O-fondsen en dat die ook gebruikt worden voor scholing en bemiddeling die sectoroverschrijdend zijn. In sommige sectoren is dat beter geregeld dan in andere sectoren, maar het beeld dat grote hoeveelheden geld onder de huidige omstandigheden niet gebruikt worden, is niet juist.
Verder vroeg mevrouw Van Gent om een recht op integratie en wat er gedaan wordt met scholing van lager opgeleiden om ze na de crisis weer aan het werk te helpen. Een recht op integratie kan de overheid niet verzekeren. Dat is onmogelijk. Het is een verantwoordelijkheid die de overheid niet op zich kan nemen. Tegelijkertijd zetten wij ons in om mensen met scholing zo ver te krijgen dat zij beter werk kunnen vinden als er weer werk is.
De heer Blok (VVD):
De minister constateerde dat de O&O-fondsen hun geld nuttig besteden, ook over de sectoren heen. Het is goed dat de minister dat constateert, maar dat zouden wij ook graag zelf willen kunnen. De Kamer heeft een motie aangenomen waarin gevraagd wordt om publicatie van de jaarcijfers. Kennelijk is de informatie beschikbaar. Wanneer krijgen wij die jaarcijfers op internet?
Minister Donner:
Deze informatie kan de heer Blok op zijn vroegst uit de jaarcijfers na 1 januari 2010 afleiden. Het gaat hier om effecten die zich vooral sinds afgelopen januari voordoen.
De heer Blok (VVD):
En de jaarcijfers van vorig jaar?
Minister Donner:
Die zijn beschikbaar. De heer Blok weet dat ik bezig ben om dit te bekijken, mede naar aanleiding van AO's en moties die hierover gingen. Het blijven particuliere fondsen waar wij, anders dan met wetgeving, niet dwingend kunnen optreden. Er zijn regels over de jaarrekeningen. Er wordt nagekeken in hoeverre die worden toegepast. Voor zover ik weet, zijn de cijfers beschikbaar, maar misschien niet op de wijze zoals de heer Blok zou willen.
De heer Blok (VVD):
De minister zegt iets heel wezenlijks: dat het om wetgeving vraagt. Die fondsen bestaan bij de gratie van wetgeving.
Minister Donner:
Nee.
De heer Blok (VVD):
Dankzij het algemeen verbindend verklaren wordt er verplicht geld in gestort. Er hoeft maar een minuscuul regeltje in de wet gewijzigd te worden, als het niet vrijwillig lukt. Wij kunnen stellen dat publicatie van de cijfers een voorwaarde is voor de algemeenverbindendverklaring. Dat is ook de strekking van de motie. Het is ook volstrekt normaal in een wereld waarin iedereen om transparantie roept. Zeker nu de minister verwijst naar kennis die hij wel heeft, maar wij niet, illustreert hij hoe essentieel het is dat die informatie boven tafel komt.
Minister Donner:
Ik zeg de heer Blok toe dat ik mijn inspanningen voortzet om de publicatie en de toegankelijkheid te krijgen zoals de Kamer die in de motie vraagt. Ik heb al gezegd dat ik deze informatie niet uit jaarrekeningen heb, want het jaar waarin de inspanningen plaatsvinden is nog niet verlopen. Ik heb dit zelf waargenomen en baseer me op informatie die ik krijg.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
De minister zegt dat hij niet op scholing kan ingaan en dat er bij de O&O-fondsen van alles gebeurt. Ik ben helemaal niet tegen die O&O-fondsen en weet dat daar goede dingen gebeuren. Het kan echter beter, bijvoorbeeld in het sectoroverschrijdend inzetten ervan. Ik probeer de minister tegemoet te komen door positief naar dit wetsvoorstel te kijken, maar ik vind dat hij mij nog niet echt tegemoetkomt door over een aantal dingen niets te kunnen zeggen. Maakt het straks onderdeel uit van een sociaal akkoord waarover hij in de wandelgangen of achterkamertjes bezig is? Komt de minister hierover met concrete voorstellen? Het is voor deze doelgroep van groot belang. Daarnaast wil ik graag dat de minister ingaat op mijn vragen over mensen die een eigen bedrijf gaan beginnen. Vallen die ook onder dit voorstel?
Minister Donner:
Zoals ik in de brief van 14 januari heb toegezegd, kom ik met voorstellen voor scholing.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Wanneer ook alweer precies?
Minister Donner:
Rond deze tijd. Ik heb de Kamer onlangs ingelicht dat de gewenste voortgang nog niet helemaal is bereikt. Derhalve komt het iets na 1 maart, maar het komt eraan.
Mevrouw Van Gent vroeg waarom mensen die een eigen bedrijf beginnen, buiten deze regeling vallen. Ik kan haar gerust stellen. Sinds 1 juli 2006 kan de werkloze gedurende zes maanden als zelfstandige gaan werken met behoud van de WW-uitkering. Die stimulering is er al. De inkomsten van de zelfstandige worden verrekend met de WW-uitkering. Er is dus een aparte regeling voor zelfstandigen in de WW.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Komt de zelfstandige, als hij na een jaar besluit met zijn onderneming door te gaan, ook voor die verrekening in aanmerking? Iemand valt na twaalf maanden onder de regeling. Hij zegt tegen het UWV dat hij zelf een bedrijf wil beginnen. Kan ook hij voor die verrekening in aanmerking komen?
Stel dat iemand die een scholingstraject doorloopt, een baan krijgt aangeboden. Wat gaat dan voor? Moet hij die baan aannemen op straffe van verlies van uitkering, of kan hij zijn scholingstraject afmaken?
Minister Donner:
Spreekt u nu over een zelfstandige in een scholingstraject die een baan krijgt aangeboden?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Mijn eerste vraag gaat over de uitkeringsgerechtigde die na een jaar als zelfstandige verder wil gaan. Komt ook hij in aanmerking voor de verrekening?
Mijn tweede vraag is hoop ik helder.
De voorzitter:
Het is beter dat u de vragen stuk voor stuk stelt.
Minister Donner:
De werkloze die na een jaar zelfstandig wordt, krijgt geen inkomen uit arbeid en komt dus niet onder deze regeling te vallen. Hij komt te vallen onder de regeling van 1 juli 2006. Daardoor kan hij gedurende maximaal zes maanden werken met behoud van de WW-uitkering. Dat is voor zelfstandigen. Dit voorstel is voor mensen die een loon van een werkgever krijgen.
Nu het probleem van degene die een scholingstraject volgt. Als hem een baan wordt aangeboden, gaat de baan voor de scholing.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Dat is toch kapitaalvernietiging? Zo iemand zit in een traject voor om- of bijscholing, maar hij moet misschien wel midden in of aan het eind van dat scholingstraject een baan aannemen. Ik kan die redenatie niet volgen.
Minister Donner:
Ik spreek hier over mensen die al een jaar geen werk hebben kunnen vinden. Als er dan werk is, dan is het belangrijker dat zij dat werk aanvaarden. Dat is de werkelijkheid. Dat doet recht aan die mensen. Dat, en niet primair de scholing, biedt hun perspectief op de toekomst. Dan zetten zij die scholing voort terwijl zij werk hebben.
Voorzitter. Ik heb tegenover de heer Blok toegezegd dat ik straks nog zal ingaan op de precieze berekeningen die in de memorie van toelichting staan.
Naar ik meen ben ik in het antwoord op de vragen van verschillende anderen ook al ingegaan op de opmerkingen van de heer Heerts over het maatwerk en de passende arbeid.
Een van de situaties die mevrouw Koşer Kaya schetste, suggereerde dat mensen die minder dan twaalf jaar hebben gewerkt, anders worden behandeld dan mensen die meer dan twaalf jaar hebben gewerkt. Dat klopt. Mensen die minder dan twaalf jaar hebben gewerkt, komen nooit aan de 52 weken WW. Dat is een gevolg van de huidige WW-regeling.
Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. De kans op succes van deze regeling is in een laagconjunctuur natuurlijk heel erg klein. De conjunctuur zal op een gegeven moment aantrekken en een hoop mensen zullen dan werk vinden. Een belangrijk deel van hen zal werk vinden onder hun niveau en dan wordt dus een heel groot beroep gedaan op deze regeling. Deze regeling komt dus te laat en te vroeg tegelijk. Zij komt te laat omdat zij in de afgelopen periode wellicht had gewerkt. Zij komt te vroeg omdat zij in crisistijd niet werkt. Eigenlijk wordt dit niet zoveel.
Ik dank de minister omdat hij nu helder heeft aangegeven voor wie de regeling geldt. De regeling geldt inderdaad voor iedereen, ook voor de mensen die zelfstandig werk vinden. Dat is op zichzelf goed nieuws.
Over de sanctie heb ik een amendement ingediend. Dat amendement wil ik intrekken als de minister mij nu kan verzekeren dat bij een weigering van een werkaanbod geen zwart-witsituatie ontstaat: het UWV stelt "dit is goed voor jou", de betrokken persoon heeft daar bezwaar tegen, maar het UWV kan desondanks zeggen dat de uitkering komt te vervallen. Ik vraag de minister of ik er nu van uit kan gaan dat het sanctieapparaat bij het weigeren van het werkaanbod gaat lijken op wat nu geldt voor het weigeren van passende arbeid. Dat staat uitvoerig omschreven onder de maatregelen voor de vierde categorie. Ik vraag dus concreet of die maatregelen uit de vierde categorie ook gelden voor het weigeren van het werkaanbod.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik ben niet erg gerust op een goede uitvoering van dit wetsvoorstel. Daarbij gaat het meer om het verplichte werkaanbod. Het gaat echter ook om een verzekering. Wij nemen nu de drempel weg die ervoor zorgt dat mensen geen werk hoeven te accepteren onder het uitkeringsniveau. Ik heb de minister een alternatief aangeboden, door mensen de keuze te geven uit drie banen. Dat kan volgens de minister niet, want hij wijst erop dat mensen dan een tijd lang geen baan krijgen aangeboden. Ik vraag mij dat af. Daarnaast beklemtoont de minister telkens weer dat mensen één jaar werkloos zijn, alsof mensen na een jaar zijn afgeschreven. Ik vraag me überhaupt af wat de oorzaak is waarom mensen na een jaar nog geen baan hebben. Ik krijg veel e-mails waarin mensen aangeven dat zij niet aan een baan komen omdat zij gediscrimineerd worden op grond van hun leeftijd. Ik vind niet dat wij deze mensen op deze manier de verplichting kunnen opleggen om een baan aan te nemen op een veel lager niveau. Daarom heb ik een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat langdurig werklozen na 52 weken onafgebroken werkloosheid van UWV een werkaanbod krijgen, dat ze niet mogen weigeren;
overwegende dat dit verplichte werkaanbod van invloed kan zijn op de motivatie van werknemers;
van mening dat werk te verkiezen is boven een uitkering, maar dat het ook in het belang van werkgevers is om over gemotiveerd personeel te beschikken;
van mening dat de motivatie van werknemers vergroot kan worden door ze een keuze te bieden bij het werkaanbod;
verzoekt de regering, het UWV op te dragen bij het werkaanbod werknemers te laten kiezen uit minimaal drie functies,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8(31767).
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik heb ook een andere poging gedaan om meer in te zoomen op redelijkheid. Ik heb de minister gevraagd om te komen tot een nadere concretisering van het begrip "redelijkheid". Ik weet dat er algemene regels zijn opgenomen in de richtlijn. Dat is wat mij betreft echter niet voldoende. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat op grond van de Richtlijn passende arbeid 2008 het UWV dient na te gaan of het aangeboden werk in redelijkheid van de betrokkene kan worden gevraagd;
van mening dat het begrip redelijkheid niet concreet is en daarom tot discussie kan leiden met de werkzoekende;
van mening dat een werkzoekende vooraf moet kunnen weten wat zijn of haar rechten en plichten zijn;
verzoekt de regering, het UWV op te dragen het begrip redelijkheid in het kader van passende arbeid nader te concretiseren en werkzoekenden hierover te informeren,Ortega-Martijn
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9(31767).
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik vind de motie sympathiek, al moet ik er nog even over nadenken. Ik wil van mevrouw Ortega graag weten hoe zij "redelijkheid" omschrijft. Zij kan het aan het UWV overlaten, maar wat wil zij het UWV meegeven over hoe die omschrijving gemaakt moet worden? Dit zegt mij immers nog niet zoveel.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Die redelijkheid heeft wat mij betreft te maken met het volgende. Ten eerste met inspraak. Ten tweede dat iemand niet bijvoorbeeld van niveau veertien naar niveau twee keldert. Wat wordt verstaan onder algemene regels voor sociale omstandigheden? Is dat bijvoorbeeld dat ik directeur ben geweest en dat mensen mij nu zien terwijl ik de straat veeg? Daarom wil ik dat dit wordt geconcretiseerd.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik wil het ook een beetje concreet hebben. Je moet het kunnen toetsen en dan moet je wel weten waarop je kunt toetsen. Laat ik een concreet voorbeeld nemen. Kan in de ogen van mevrouw Ortega een ingenieur, een professor of een oud-minister – ik wijs toevallig in die richting omdat daar vak K is – tomatenplukker worden? Deze minister laat weten dat hij zijn hand daar niet voor omdraait, maar hoe denkt mevrouw Ortega daarover? Is zij van mening dat dit moet kunnen of is zij daar mordicus op tegen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het is niet zozeer dat ik daar mordicus op tegen ben, maar wij hebben het nu niet over de WWB, maar over een verzekering. Mensen hebben immers premies betaald. Daarom vraag ik mij af of het überhaupt rechtvaardig is om te zeggen dat iemand iedere vorm van arbeid moet aannemen. Ik wil ten minste dat er wordt aangegeven dat er tot een bepaald niveau mag worden teruggegaan en niet lager dan dat. In het bedrijfsleven wordt er bij een herplaatsing afgesproken dat er wordt teruggegaan tot bijvoorbeeld twee niveaus onder het bestaande niveau. Aan dat soort mogelijkheden denk ik nu.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mevrouw Ortega denkt dus aan dat soort mogelijkheden, maar dan moet zij wel aangeven of zij twee niveaus minder acceptabel vindt, of wellicht drie of vier. Waar ligt het omslagpunt dan precies? Zij kan het UWV daar nu wel mee opzadelen, maar dat komt dan straks misschien met iets waar zij het niet mee eens is. Waar ligt het omslagpunt of is mevrouw Ortega gewoon tegen dit wetsvoorstel? Dit moet zij dan gewoon zeggen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben niet zozeer tegen dit wetsvoorstel, maar ik wil wel dat er een bepaalde nuancering in komt. Ik steun de gedachte achter het wetsvoorstel, maar ik wil dat dit duidelijk wordt afgesproken. Voor mijn part wordt het vier of vijf niveaus, zolang het feit dat je verzekerd bent, een garantie geeft. Daar gaat het mij om.
De heer Blok (VVD):
Ik heb een vraag over de eerste motie van mevrouw Ortega. In eerste termijn heeft zij een belangrijk punt gemaakt van de plicht om drie functies te laten aanbieden door het UWV. De minister heeft dit al van tafel geveegd. Ik begrijp dat dit een belangrijk punt is voor de ChristenUnie; die heeft daarover ook de pers gezocht. Steunt de ChristenUnie het wetsvoorstel ook als deze motie niet wordt aangenomen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik zal zo een ander voorstel aan de minister voorleggen. Op het moment dat hij ook dit voorstel afwijst, zal ik mij bezinnen op de vraag hoe mijn fractie hiermee moet omgaan.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb nog een vraag over de tweede motie en wel over het begrip "redelijkheid". Ik zou niet weten hoe vaak dit begrip in ons wetgevingsprogramma voorkomt. Heel vaak! Is het de bedoeling van mevrouw Ortega om dit begrip fundamenteel aan de orde te stellen en het te laten dimensioneren en definiëren? Dat is namelijk een hele klus. Als dat nu moet voor dit wetsvoorstel, waarom dan niet voor de vigerende wet van nu, met een andere termijn? Waar zitten dan de problemen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Wat het probleem is, heb ik zojuist ook al tegen de minister gezegd. Als wij de bepaling laten vervallen dat mensen geen werk hoeven te accepteren onder hun uitkeringsniveau, komt die richtlijn in een heel ander perspectief te staan. Nu kunnen mensen nog iets weigeren als het niveau te laag is, maar dat laten wij nu helemaal los en daar heb ik moeite mee. Ik zoek naar mogelijkheden om mensen zodanig tegemoet te komen dat zij ook iets mogen zeggen over hetgeen hun wordt aangeboden omdat zij veel premie hebben betaald. Daarom dring ik erop aan dat er een uniforme richtlijn komt van het UWV waarin duidelijk wordt aangegeven wat wij onder "redelijkheid" verstaan om te voorkomen dat de ene consulent daar op een bepaalde manier mee omgaat en de andere op een andere manier. In mijn motie geef ik bovendien aan dat de uitkeringsgerechtigde op de hoogte gesteld moet worden van wat "redelijkheid" precies inhoudt.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het begrip "redelijkheid" is een zaak van toetsing door de rechter, in voorkomende gevallen. Er zijn ook andere beroepsmogelijkheden. Naar ik heb begrepen, is het daarbij nooit gegaan om een soort limitatieve opsomming. Dan valt er namelijk altijd wel weer net een geval naast. Dat is eindeloos.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben dat met u eens, maar wat er nu in staat, is ook eindeloos.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Mevrouw Ortega-Martijn is in elk geval heel eerlijk over de uitleg die minister Donner geeft aan passend werk, namelijk dat de ingenieur ook tomatenplukker kan zijn. Zij zegt eigenlijk tegen de minister dat als hij daar geen verandering in aanbrengt, zij haar fractie een ander advies zal geven over het wetsvoorstel. Ik vraag haar welke invulling van de begrippen – zij noemt alleen "redelijkheid" – in het wetsvoorstel moet worden opgenomen om haar zo ver te krijgen dat zij voor het wetsvoorstel kan stemmen. "Redelijkheid" is heel breed.
De voorzitter:
Ik heb nu een beetje het gevoel dat er een discussie overnieuw wordt gedaan. Ik wil dit debat graag vandaag afronden. Kan mevrouw Ortega nog een korte poging doen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik het zonet aangegeven dat ik de minister een ander voorstel wil doen. Ik stel voor om een landelijk onafhankelijk klachtenmeldpunt in te stellen voor alle uitkeringsgerechtigden die geconfronteerd worden met een verplicht werkaanbod en daar moeite mee hebben. Er moet een bepaalde mate van inspraak zijn.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik wil echt niet vervelend zijn, maar een meldpunt om inspraak te geven aan de mensen om wie het gaat die zogenaamd "passend werk" moeten accepteren? Wat heeft dat daadwerkelijk juridisch tot gevolg? Waar kan een uitkeringsgerechtigde dan echt op rekenen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De heer Van der Vlies gaf al aan dat het anders een heel juridisch gebeuren wordt. Ik stel voor om te komen met een soort landelijk onafhankelijk klachtenmeldpunt zodat mensen in ieder geval een klacht kunnen deponeren over het werkaanbod dat zij hebben gekregen. Ik ben op zoek naar een bepaalde mate van inspraak.
De heer Heerts (PvdA):
De cliëntenraad van het UWV en het WERKbedrijf worden hierbij betrokken; ik kan mij niet anders voorstellen. Tegen het besluit om deel te nemen, kan men bezwaar maken waarna men beroep kan aantekenen. Dat is toch voldoende geborgd?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik krijg toch veel klachten van mensen. De Cliëntenraad functioneert perfect maar er worden allerlei dingen gedeponeerd bij de Cliëntenraad. Ik vind dat er gewoon iets moet komen voor deze mensen. Ik vraag mij sowieso nog steeds af wat de oorzaak is dat mensen meer dan een jaar werkloos zijn. Ik hoor zoveel berichten over leeftijdsdiscriminatie. Ik vind het onterecht dat mensen op een gegeven moment een aanbod krijgen waarmee zij ik weet niet hoeveel niveaus naar beneden kelderen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid vindt dit een goede regeling. Deze is namelijk bedoeld om mensen te activeren om weer aan de slag te gaan met behoud van hun uitkering. Ik stel nog wel een aantal vragen die in eerste termijn niet zijn beantwoord of die nieuw bij mij zijn opgekomen naar aanleiding van de beantwoording. De minister is niet ingegaan op de verdringing op de arbeidsmarkt. Een aantal van ons heeft gevraagd in hoeverre dit plaatsvindt. Dat is immers duidelijk een gevaar als hoger opgeleide mensen de banen gaan nemen van wat lager opgeleide personen die ook een baan nodig hebben. Een ander punt is dat van een andere locatie of een andere werkgever. In hoeverre kunnen wij WW-gerechtigden dwingen om te verhuizen voor een nieuwe baan? Dat is in de nota van wijziging erin gefietst en ik vraag mij af of daar niet een gevaar in schuilt. Ook is nog onduidelijk wanneer iemand nu precies wordt gekort. Als men gekort wordt of zijn WW-uitkering verliest, valt men dan gelijk in de bijstand, met alle gevolgen van dien? Ook dat is naar onze mening nog onduidelijk.
Ten slotte stelt de minister dat slechts 30% van de 15.000 mensen in de WW die niet automatisch na een jaar uit de WW stromen, direct bemiddelbaar is. Dat zou dan neerkomen op 5000 mensen die direct bemiddelbaar zijn, terwijl de rest in aanmerking komt voor een re-integratietraject. Zouden zij dat re-integratietraject na één jaar niet allang gehad moeten hebben? Of komt de re-integratiemolen bij WW-gerechtigden pas na een jaar op gang?
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik wil de minister dank zeggen voor zijn beantwoording. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat mijn fractie positief staat tegenover het wetsvoorstel, al hadden wij daar overigens wel wat vragen over. Daar is de minister op ingegaan. Het is ons ook duidelijk dat dit wetsvoorstel verder behandeld moet worden en in het Staatsblad terecht moet komen, ongeacht de gewijzigde omstandigheden op de arbeidsmarkt. Laten wij het echter wel gereed maken voor toepassing op die veranderde arbeidsmarkt. Dat zal hoogstwaarschijnlijk hard nodig zijn.
Een klemmend punt is nog het begrip "passende arbeid". Ik herinner mij de discussie in de jaren tachtig binnen deze Kamer over passende arbeid. Toen is er al een versoepeling beoogd. Veel recenter is dat nog eens gebeurd, en nu zetten wij weer een stap. Je kunt dit op twee manieren benaderen. Je kunt zeggen: mijn opleidingsniveau is dit en ik zoek werk dat daarop aansluit en dat is het dan; de rest is voor mij niet in beeld. Als je echter al een jaar werkloos bent, kun je ook zeggen: ik zit thuis en dat is wel heel frustrerend; ik pak alles beet wat ik maar kan, zolang het zinvol is.
Er is inderdaad nauwelijks minderwaardige arbeid, zij het dat wij in dit land wel één beroep hebben erkend waarvan ik zeg: daar kunnen ze mij maar liever niet voor vragen, want dat doe ik never nooit, om het zo eens even te zeggen. Ik wil niet zeggen dat ik dat beroep minderwaardig vind, want het gaat over mensen, maar het is niet een beroep dat ik passend zou vinden voor mijzelf. Dat zou ik weigeren. Dan gaat mijn uitkering er maar aan, bij wijze van spreken.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zal geen vraag stellen over de passende arbeid waar de heer Van der Vlies op doelt. Ik denk dat hij het heeft over prostitutie.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ja.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik zou hem een vraag willen stellen over bijvoorbeeld in het leger gaan, dus militair worden. Kun je dat wel verplichtend opleggen? Wij kennen in Nederland immers ook geen dienstplicht meer.
De heer Van der Vlies (SGP):
Wij kennen de dienstplicht nog wel, maar de mogelijkheid die in de wet gegeven is, wordt niet meer gepraktiseerd. Er wordt niemand meer opgeroepen. Ik begrijp uw vraag. Ik herinner mij de tijd van de dienstplicht en ook het feit dat je daar gewetensbezwaar tegen kon inbrengen. Dienstweigering was mogelijk, zij het onder stringente voorwaarden. In die traditie heb ik mij altijd wel bevonden.
De alternatieven zijn thuis zitten of iets doen. Een ingenieur – ik ben het – kan wat mij betreft ook tomaten plukken, om het maar even scherp te zeggen. Ik zou als ingenieur onder het tomaten plukken wel bezig blijven met het zoeken van een baan die aansluit op mijn opleidingsniveau. Dat is toch niet verboden?
Wat de inkomensverrekening betreft, heeft de minister mijn fractie duidelijkheid verschaft.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Laat ik duidelijk zijn: ik heb er geen enkel probleem mee als iemand werk onder zijn opleidingsniveau moet accepteren. Mevrouw Ortega-Martijn is net in haar termijn helder geweest over wat zij als passend werk beschouwt. Dat is in elk geval niet een ingenieur die tomaten plukt. Zij heeft heel duidelijk te kennen gegeven dat dit een harde voorwaarde is voor haar fractie. De heer Heerts heeft hierover ook het een en ander gezegd in zijn eerste termijn. Ik ben benieuwd of hij dat straks volhoudt. Daarmee is de definitie van passend werk wel heel belangrijk geworden in dit wetsvoorstel.
Waar ik met name problemen mee heb, is dat ik niet zie hoe het effectief kan zijn als er zo'n grote stapeling van maatregelen is. Naar verwachting zullen ongeveer 5000 mensen tegelijkertijd loonsubsidie krijgen en ook gebruik maken van inkomensverrekening. Deze samenloop bedraagt 14 mln. Tel daarbij op de 17 mln. aan uitvoeringskosten en je hebt het plaatje compleet. De minister ontkent zelf niet dat deze regeling uiteindelijk meer zal kosten dan zij zal opleveren. Dan is het toch wel heel erg moeilijk om zo'n wetsvoorstel te steunen. Ik zal dat ook zo met mijn fractie bespreken. Als wij de problemen echt willen aanpakken, moet er een voorstel zijn dat effectiever is. In elk geval moet duidelijk zijn wat het ons kost en wat het ons oplevert. Uiteindelijk moeten wij daar vervolgens ook de financiële middelen voor vrijmaken, onder de voorwaarde dat de regeling effectief is.
De minister heeft het een en ander over de evaluatie van deze regeling gezegd. Ik dien desalniettemin een motie in. Als de minister een duidelijk en scherp antwoord heeft op het verzoek, ben ik bereid om deze motie in te trekken. Ik wil het nu nog even scherper en duidelijker hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de effectiviteit van de wetswijziging vooraf niet duidelijk is;
van mening dat het belangrijk is om de effectiviteit van de maatregel te bepalen om te weten of het geld doelmatig wordt besteed;
constaterende dat erin niet is opgenomen wanneer de wijziging van de Werkloosheidswet wordt geëvalueerd;
verzoekt de regering, controleerbare doelen op te stellen, de wetswijziging aan de hand van deze doelen in 2011 te evalueren en de resultaten aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10(31767).
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Het is een sympathiek voorstel en het doel is ook nobel, maar de effectiviteit en de kosten die ermee zijn gemoeid vormen een probleem. Tel daarbij de op de stapeling van alle regelingen waardoor niemand door de bomen het bos nog ziet. Deze zaken zullen waarschijnlijk leiden tot een negatief oordeel van mijn fractie over deze wetswijziging.
De heer Van Hijum (CDA):
Voorzitter. Ook mijn fractie dankt de minister voor de beantwoording. Ik heb ook in eerste termijn aangegeven dat wij het wetsvoorstel zien als onderdeel van de bredere aanpak om langdurige werkloosheid te voorkomen, het zoekgedrag van werklozen te beïnvloeden en ondersteuning te bieden aan mensen die er niet zelfstandig in slagen om de stap naar werk te zetten. Onze primaire insteek is dat langdurige werkloosheid langer dan één jaar wordt voorkomen en dat ook wordt voorkomen dat mensen afhankelijk worden van het werkaanbod van het UWV. De minister heeft in zijn termijn duidelijk aangegeven dat de huidige wet- en regelgeving eigenlijk al het begrip "passende arbeid" kent in de sociale zekerheid, na achttien maanden voor hoger opgeleiden en in de bijstand direct, en dat er in dat opzicht ook niet zoveel nieuws onder de zon is.
Ik begrijp uit zijn beantwoording dat hij op zichzelf wel onze zorg deelt dat het perspectief van mensen op werk en inkomen daalt naarmate de werkloosheidsduur stijgt, maar dat hij het tegelijkertijd voorbarig vindt, en ook niet per definitie in overeenstemming met het advies van de commissie-Bakker, om de Richtlijn passende arbeid nu verder aan te scherpen. Hij wijst erop dat er op dit moment ook al na zes maanden enige verruiming van het zoekgedrag wordt gevraagd van werkzoekenden.
Ik begrijp ook dat de minister aangeeft dat dit wellicht op een later moment aan de orde zou kunnen zijn. Hoe worden de effectiviteit en de resultaten van dit beleid en van deze maatregel gevolgd? Op wat voor termijn kan hierover nader worden gesproken, bijvoorbeeld op basis van een evaluatie door de Kamer? Ik zeg ook maar even dat in dat opzicht ook de vraag van mevrouw Koşer Kaya mij op zichzelf legitiem voorkomt.
Ik ben blij dat de minister duidelijkheid heeft verschaft over de inkomensverrekening, omdat iedereen die langer dan een jaar werkloos is ook van deze positieve prikkel gebruik kan maken.
Wat voor mij echt toch nog onduidelijk blijft, is de vraag wie uiteindelijk het werkaanbod opgelegd krijgt. Ik stel daar toch nog één keer een vraag over, omdat mijn conclusie is dat slechts 10% van de mensen die langdurig in de WW verblijven en daar na een jaar nog in zitten, te maken krijgt met dat aanbod. Bergt dat niet toch het risico in zich van een zekere willekeur ten aanzien van de vraag wie wel en niet met zo'n aanbod te maken krijgt? Immers, de richtlijn geldt voor iedereen, maar de maatregel zelf – het aanbieden van werk – is op een heel kleine groep van toepassing. Wellicht dat de minister daarop toch nog wil ingaan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik begrijp het dus goed dat u het voorstel terugneemt dat u vanmiddag hebt gelanceerd om het terug te brengen tot een halfjaar dat die verplichtingen gaan spelen?
De heer Van Hijum (CDA):
De minister geeft aan dat hij dat op dit moment nog voorbarig vindt, maar dat er op zichzelf in de toekomst aanleiding kan zijn om hierop terug te komen. Dat moment willen wij wel afwachten. Wij willen ook dit wetsvoorstel een kans geven. Wij vinden dit een stap in de goede richting. Wel blijf ik zorgen houden bij de duur van de werkloosheid en bij het gegeven dat het perspectief op werk en inkomen echt afneemt naarmate mensen langer in de werkloosheidsuitkering verblijven.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank natuurlijk ook de minister voor zijn antwoord, maar ik moet wel zeggen dat het mij niet heel erg vrolijk heeft gemaakt. Waar ik echt van baal – laat ik het zo maar zeggen – is dat de minister zijn beantwoording is begonnen met de opmerking dat hij nu niet kan ingaan op scholing en dat dit op een later moment komt. Dan denk ik: wij zijn hier toch niet bezig met bezigheidstherapie, want scholing, re-integratie en participatie vind ik een essentieel onderdeel van dit wetsvoorstel. Ik vind dat de minister mij daarin te weinig tegemoet is gekomen. Dat is dus toch een fikse min en zo ben ik oorspronkelijk het debat niet ingegaan. Ik vind het jammer dat ik dat moet vaststellen.
Van de kwestie "niet passend, wel op maat" zegt de minister in zijn beantwoording: maatwerk jazeker! Wat dat maatwerk precies inhoudt, blijft echter onduidelijk. De minister wil mevrouw Ortega niet tegemoetkomen in de keuze uit verschillende opties. Ik vraag mij dus af wat dat maatwerk precies inhoudt. De kwestie van de 50.000 en die 5000 speelt ook nog mee. De heer Van Hijum is daar ook op ingegaan. Een en ander wordt er dus niet duidelijker op. Het gaat ook de minister niet om werkverschaffing of dwangarbeid. Dat soort termen wil ik niet gebruiken, want dat lijkt mij niet op zijn plaats. Ik ben er ook niet op tegen dat mensen niet passende, maar wel op-maat-arbeid moeten accepteren na een jaar. Dat vind ik best redelijk. Sterker nog, hetzelfde geldt wat mij betreft voor iemand met een spannend cv, dus ook voor een ingenieur of een ex-minister die heel veel dingen heeft aangepakt, al blijft zo iemand zoeken naar iets anders. Ik denk dan ook aan het plukken van tomaten, al kan niet iedereen in Nederland die in de WW zit, na een jaar tomaten plukken. Dan hebben wij straks een tekort aan tomaten. Dat is voor mij dus geen taboe, maar het is vooralsnog volstrekt onduidelijk wat de minister bedoelt met "maatwerk jazeker". Ik heb daarom de neiging mee te gaan met de motie van mevrouw Ortega.
Dan een vraag over de scholing. Na een heleboel mitsen en maren merkt de minister op dat een baan voor scholing gaat. Stel dat iemand met scholing bezig is en dat het heel goed gaat. Het kan iemand zijn met een niet afgeronde opleiding die weinig kansen heeft op wat meer perspectief op een duurzame baan. Zo iemand moet acuut met scholing stoppen als hij een baan krijgt aangeboden. Dat vind ik niet redelijk. Het is ook kapitaalsvernietiging, terwijl je juist kapitaal aan het opbouwen bent. Ik verzoek de minister daar nog eens goed over na te denken, gelet op zijn plannen, want ik vind dit niet passend en niet op maat.
Dan het eigen bedrijf. Ik weet ook dat sinds juni 2006 een regeling op dit gebied bestaat, maar ook dit is mij niet helder, gelet op de termijn van maximaal een halfjaar met behoud van uitkering. Wij hebben het namelijk over een groep waarvoor de aanvulling van het inkomen langer kan duren dan een halfjaar. Ik vind dat ook degenen die een eigen onderneming beginnen, op dit punt gelijk moeten worden behandeld, als ze langer dan 52 weken werkloos zijn. Dat was de portee van mijn vraag, maar daar gaat de minister volledig aan voorbij. Hij kan dat in tweede termijn goedmaken.
Ik neem de kwestie mee terug naar mijn fractie. Ik vind dat de secundaire voorwaarden van dit wetsvoorstel maar matig zijn geregeld. De minister wil verder niets zeggen over scholing. Dat betreur ik. Ik geef hem dus de kans er in tweede termijn meer over te zeggen. Als de minister het van belang vindt dat ook mijn fractie met hem meedenkt, moet hij iets meer over de brug komen.
De heer Blok (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar het antwoord op mijn vraag heb ik nog niet gekregen. Dat was een nogal cruciale, namelijk: kost het niet meer dan het oplevert?
Ik constateer verder dat wij in een interessante politieke situatie terecht zijn gekomen. Van de coalitie hebben de CDA-fractie, hoewel haar wens niet is vervuld, en de PvdA-fractie hun steun uitgesproken voor het wetsvoorstel, maar de fractie van de ChristenUnie niet. De minister loopt de kans dat dit het eerste wetsvoorstel wordt dat niet wordt aangenomen door de gehele coalitie, maar door een deel van de coalitie, met steun van de PVV. Dat is parlementaire geschiedenis. Ik ben benieuwd wat de minister ervan vindt als het wetsvoorstel niet wordt gesteund door de ChristenUnie en hij met dank aan de PVV deze wet door de Kamer krijgt.
De heer Heerts (PvdA):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor de antwoorden. Aan de hand van twee dingen wil ik vragen of ik een en ander goed begrepen heb. In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de minister ten aanzien van dit verhaal op dat het onderdeel is van een evenwichtig pakket van push- en pullmaatregelen. Dat betekent dus dat dit wetsvoorstel niet geïsoleerd kan worden gezien van dingen die op andere terreinen lopen, zoals scholing. Collega Van Gent heeft hierover iets opgemerkt. Kan de minister hier wat uitgebreider op ingaan? Een plicht tot het aanvaarden van arbeid als zodanig helpt ons ook niet allemaal verder. Ik moet er al helemaal niet aan denken dat mensen een werkaanbod krijgen om onder de wapenen te gaan en met een wapen rond te lopen zonder dat men dit vrijwillig doet. Dat lijkt mij sowieso niet goed.
Het UWV moet hier straks mee gaan werken. Het UWV heeft een werkgeversloket. Het heeft dus contacten met werkgevers. Het UWV biedt mensen aan en werkgevers vragen soms om mensen. Moet ik het zo zien dat het UWV, net als het WERKbedrijf, in vraag- en aanbodspel zegt tegen een werkgever die misschien wel tien mensen kan plaatsen: ik heb ook nog wat langdurig werklozen in de kaartenbak met een mix van loonkostensubsidies en premiekortingsregelingen. Deze mensen wonen ook nog in de omgeving. Het UWV probeert deze mensen een gericht werkaanbod te doen. Moet ik mij voorstellen dat het UWV dit wetsvoorstel met een dergelijke vrijheid kan uitvoeren? Het is natuurlijk wel cruciaal dat men hiermee moet kunnen werken. De IWI heeft hierover positief geoordeeld. Uiteindelijk ga ik ervan uit dat wij dit wetsvoorstel gaan implementeren met steun van de cliëntenorganisaties van het UWV en van de mensen die bij het UWV werken. Anders ben ik somber gestemd. Graag helderheid over de vraag hoe dit in de praktijk gaat werken.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
De heer Heerts zegt dat hij somber wordt omdat de scholingsaspecten niet goed zijn meegenomen. Hij hoorde de minister op mijn vraag heel boos reageren. Als je een scholingstraject volgt, maar je hebt een baan aangeboden gekregen, zul je deze baan echt moeten accepteren. Hier is heel helder op geantwoord. Is het voorliggende wetsvoorstel nog steeds acceptabel voor de heer Heerts? In eerste termijn heb ik hem gevraagd of de ingenieur tomaten mag plukken. De heer Heerts had het over maatwerk. Ik wil dat hij aangeeft of hij dit als maatwerk beschouwt.
De heer Heerts (PvdA):
Dat beschouw ik uiteindelijk als maatwerk. Er worden allerlei tredenvallen gesuggereerd. Je hebt te maken met een maximum dagloon. Het gaat over een loondervingsverzekering. Het valt wel mee met die grote vallen, weet ik uit eigen ervaring. Ik weet dat mevrouw Koşer Kaya graag wil horen wat zij zelf wil horen. Ik heb de minister ten aanzien van dit wetsvoorstel bewust gevraagd wat de aanpalende werking is van een aantal andere push- en pullmaatregelen waarover hij heeft geschreven in de nota naar aanleiding van het verslag. Past dat daarin? Op zichzelf staand is "het beste wat wij hebben" immers niet. Het moet komen van aanpalende regelingen, loonkostensubsidies, O&O-fondsen die moeten meewerken, mobiliteitscentra en werkgevers die dit moeten dragen. Met onwillige honden is het immers slecht hazen vangen. Dat is mijn kader waarbinnen wij een en ander moeten zien. Als ik daar naast zit, word ik er somber van. Zo ver is het echter nog niet op dit late uur.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Koşer Kaya.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ten aanzien van passend werk is de draai in twee uur tijd gemaakt. De andere vraag over scholing, namelijk of een scholingstraject afgebroken moet worden als passend werk aangeboden wordt, heeft de heer Heerts niet beantwoord. Is dat ook een van de voorwaarden die hij ...
De heer Heerts (PvdA):
Nee, dat zou ik op zich niet als een aparte voorwaarde willen zien. Daarom heb ik ook gevraagd of het juist is dat dit een onderdeel is van het brede pakket van push- en pullmaatregelen. Ik ben het met mevrouw Van Gent eens dat er wel wat positiever gereageerd kan worden op aanpalende ondersteunende dingen, zoals scholing gefinancierd uit O&O-fondsen. Ik merk ook grote bereidheid bij sociale partners om daar nu aan mee te werken. Mijn benadering is: laten wij het ijzer smeden als het heet is. Ik vraag de minister of hij dat ook zo ziet.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is een mooi moment om vast te stellen dat de heer Heerts en ik bijna op één lijn zitten. Ik heb nog wel een vraag over scholing, want daar is hij niet helder over. De minister zegt dat de baan voor de scholing gaat. Als je scholing volgt en er dient zich een baan aan, dan moet je stoppen met de scholing. Hoe kijkt de heer Heerts hiertegen aan?
De heer Heerts (PvdA):
De WW is een loondervingsverzekering. Het inkomensdeel is het belangrijkste aspect dat verzekerd moet worden. Ten aanzien van scholing kun je maatwerk leveren, met een mix aan vrije tijd en uren van de werkgever aan. Dat is ook wat de heer Van Hijum aangaf, al kapte ik dat wat bot af, over het traject van zes maanden. Ik ben ervoor om mensen weer te laten participeren.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Maar u bent toch wel voor duurzame arbeidsplaatsen, waar mensen goed geschoold aan het werk kunnen blijven?
De heer Heerts (PvdA):
Jazeker, maar naast een betaalde baan kun je heel goed nog een paar uur scholing volgen. Dat hoeft niet allemaal via de loonlijst van de werkgever. Er mag ook van het individu zelf iets worden gevraagd.
De vergadering wordt van 22.55 uur tot 23.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik vraag de leden, mij te steunen in het streven, waarmee u allen hebt ingestemd, om uiterlijk 23.30 uur het debat af te sluiten. Dat moet kunnen als u allen meewerkt. Ik zal u helpen door alleen aan het eind interrupties toe te staan.
Minister Donner:
Mevrouw de voorzitter. De heer Ulenbelt kon ik niet helemaal volgen. Hij zei dat het voorstel te laat komt vanwege de laagconjunctuur en te vroeg komt omdat wij nog geen hoogconjunctuur hebben. In die redenering komen wij dus precies op tijd. Wat dat betreft zullen wij altijd met een gemiddelde te maken hebben. Dan is dit het moment om ermee te komen.
Nogmaals, ik heb uitgelegd dat die belemmering blijft. Uit een oogpunt van mensen aan het werk krijgen, zal de heer Ulenbelt het toch met mij eens moeten zijn dat er zowel in een laagconjunctuur als in een hoogconjunctuur natuurlijk minder werk kan zijn, maar laten wij als er minder werk is, dan alsjeblieft de mensen aan het werk krijgen.
Op het punt van de sanctie verandert er met deze bepaling niets in de al bestaande situatie, behoudens dat die wordt aangepast aan het feit dat het nu niet meer alleen om de uren gaat, maar in voorkomende gevallen ook om de inkomsten. In die zin gaat het om de toepassing van de maatregel. De gehele jurisprudentie blijft ook van toepassing. Alles wat op papier zwart-wit oogt, oogt in de praktijk altijd anders omdat er dan een afweging zal plaatsvinden. Het feit blijft natuurlijk – dat is een eigenschap van bestuurlijke handhaving – dat het bestuursorgaan dat beslist, ook beslist over de sanctie. Tegelijkertijd is er daarom rechtsbescherming in die situaties en kan er dus gewoon een beroep gedaan worden op de rechter als de maatregel wordt opgelegd.
Er is een hele jurisprudentie ontstaan over de vraag wanneer het wel terecht is en wanneer niet. Daarbij speelt inderdaad de term "redelijkheid" een belangrijke rol. In de hele jurisprudentie – in antwoord op mevrouw Ortega ga ik er nog op in – houdt die juist in dat een belangenafweging plaatsvindt. De formulering in de Richtlijn passende arbeid bevat geobjectiveerde algemene normen over wat in redelijkheid van een werkloze werknemer kan worden gevergd bij het zoeken en aanvaarden en behoud van werk. Door het op deze wijze te doen biedt die term de rechter het aanknopingspunt om te beoordelen of een terechte afweging van belangen heeft plaatsgevonden of niet.
Hetzelfde geldt voor maatregelen. Wederom gelden daar algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de hele jurisprudentie die daar op ontwikkeld is.
Op dit punt kan ik de heer Ulenbelt dus geruststellen. Deze regeling brengt op dit punt geen wijziging anders dan het feit dat de sanctieregeling moet worden aangepast, als wij een inkomenscompensatie invoeren in plaats van een urencompensatie.
Mevrouw Ortega uitte haar zorgen vanwege mogelijke effecten. Ik wijs erop dat het met dit wetsvoorstel gaat om mensen die lange tijd geen werk hebben kunnen vinden. De heer Heerts wees daar terecht op. Het probleem dat mensen lange tijd geen werk kunnen vinden, proberen wij op te lossen. Er is het voorbeeld gegeven van de hooggeleerde die tomaten zou moeten plukken. Hoewel ik zoiets niet uitsluit, wijs ik er wel op dat dit niet de praktijk is. Daarvoor gelden juist een aantal bepalingen. Daarom waarschuw ik degenen die met een motie vragen om het begrip "redelijkheid" in te vullen. "Redelijkheid" is nu juist het sleutelwoord. Dat maakt duidelijk dat de rechter een afweging kan maken en daarbij de belangen die in het geding zijn, in aanmerking kan nemen. Wij zouden hiervoor regels kunnen opstellen, maar het is niet aan het bestuursorgaan om de weging te maken, maar de rechter moet beoordelen of de redelijkheid in acht is genomen. Iedere precisering op dit punt is een beperking, niet van de bevoegdheid, maar juist van de beoordelingsvrijheid van de rechter. Daarom wil ik aanneming van de motie die om deze invulling vraagt, ten stelligste ontraden, mede vanwege het punt dat de heer Van der Vlies heeft genoemd. "Redelijkheid" is namelijk een term die heel breed wordt gebruikt. Ongeveer het hele Burgerlijk Wetboek berust op het gebruik van de begrippen "redelijkheid" en "billijkheid". Dan kun je niet op één terrein het begrip "redelijkheid" preciseren. Er is ook veel jurisprudentie over het begrip "redelijkheid". Daarin zijn ook de gezochte waarborgen gelegen.
Verder verwijs ik opnieuw naar de Richtlijn passende arbeid die in 2008 opnieuw is geformuleerd. Het is niet zo dat mensen met iedere vorm van arbeid kunnen worden geconfronteerd. Er staat namelijk dat het gaat om de aard van het werk. Het moet gerelateerd zijn aan een eerder beroep. Het niveau van het werk wordt bepaald door de vereiste opleiding en werkervaring. De beloning en de reisduur spelen ook een rol. Nu al geldt op grond van de Richtlijn passende arbeid dat na achttien maanden voor iedereen iedere arbeid passend is, behoudens een aantal algemene eisen: het werk moet in psychisch of sociaal opzicht geen weerstand oproepen. Dus het UWV kan niet rauwelijks iedereen confronteren met een baan en eisen dat die wordt aanvaard. Dat kan het niet binnen een jaar en niet na een jaar.
Daarom heb ik ook bezwaar tegen de eis van de drie functies. Wij zoeken juist naar een oplossing van het probleem dat voor bepaalde mensen geen arbeid kan worden gevonden. Wij proberen belemmeringen weg te nemen, zowel voor de betrokkene zelf als voor het UWV, dat werk aanbiedt. De eis van drie functies zou een verzwaring van de opgave betekenen.
Er is gevraagd om de instelling van een algemeen klachtenpunt. Het UWV heeft een algemeen klachtenpunt. Daarnaast is er de cliëntenraad voor de inspraak. Het lijkt mij veel beter dat ik met het UWV bespreek in hoeverre het mogelijk is om in de gevallen waarin er een aanbod van passende arbeid op grond van deze regeling is, te registreren om welke reden eventueel geweigerd wordt. Aan de hand van die registratie kunnen wij nagaan wat de praktijk op dit terrein is. Dat biedt houvast en niet het aanbieden van drie functies. Daarmee zou er namelijk verschil zijn in behandeling beneden de grens van één jaar en boven die grens.
De geachte afgevaardigde heeft voorts gesproken over het punt van leeftijdsdiscriminatie. Ik ben mij ervan bewust dat die zich kan voordoen, maar dat is nu net hier niet aan de orde. Als het UWV namelijk werk aanbiedt, heeft het samen met de werkgever getoetst of de betrokkene voor de baan in aanmerking komt. Het UWV is er juist om iemand over de drempel te helpen en om op die manier de problematiek van leeftijdsdiscriminatie op te lossen. Die kan zich wel voordoen bij de vrije sollicitatie. Dat is ook het verschil waarop de heer Heerts doelde. Wat met dit wetsvoorstel uitdrukkelijk tot taak van het UWV wordt gemaakt, is niet om te zeggen: hier hebt u een aantal adressen, ga maar solliciteren. Nee, tot taak van het UWV wordt gemaakt dat men in de regio een netwerk ontwikkelt waarin men eventueel ook langdurig werklozen kan inzetten, en ervoor te zorgen dat daarvan actief gebruik wordt gemaakt. Het UWV krijgt hier dus een veel actievere rol dan meer in het algemeen. Ook op dit punt meen ik nu juist dat aan de zorgen van mevrouw Ortega tegemoet wordt gekomen, omdat de waarborg zit in het UWV.
Ik zeg echter gaarne toe dat ik met het UWV zal bekijken in hoeverre er een beeld verkregen kan worden van de praktijk van de toepassing. Worden banen geweigerd? Zo ja, onder welke omstandigheden en hoe moeten wij het eventueel in de praktijk aanpassen? Dat is ook het voordeel van deze wettelijke regeling: zij regelt dat proces in beginsel niet. Dat proces is al geregeld in de Richtlijn passende arbeid, die al sinds 1 juli 2008 in werking is. Ik heb geen signalen gekregen dat er op dit punt problemen zijn. Dit wetsvoorstel regelt uitsluitend de inkomstenverrekening, om een drempel weg te nemen die nu nog in het proces zit.
De heer Van Dijck vroeg of de regeling leidt tot verdringing. Ik heb te maken met mensen die geen baan kunnen vinden, en als ik een baan voor hen vind is dat bij een werkgever die overigens niemand kan vinden. In een arbeidsmarkt waarin breed gekozen kan worden, is het mogelijk dat er een zekere verdringing plaatsvindt, maar die zou dan ten aanzien van de werkgever het gevolg moeten zijn van de twee andere regelingen, namelijk de loonkostensubsidie en de premiekorting. Niet van deze regeling, want deze regeling vormt voor de langdurig werkloze juist de prikkel om zijnerzijds de baan te accepteren. Als gevolg van deze regeling zal dus geen verdringing plaatsvinden. Zij is juist bedoeld zoals de heer Heerts beschreef, namelijk als breder pakket van push and pull. Dit is de prikkel voor de werkloze. De andere regelingen vormen de prikkeling voor de werkgevers.
De heer Blok verwees naar de kosten en naar de beschrijving op bladzijde 10 en bladzijde 11. Daar staat inderdaad dat de grootste uitgaven zitten bij de inkomstenverrekening. Dat zal hij ook zien in de regeling. Op de andere punten staan minnen; dat is de winst die gemaakt wordt. De inkomstenverrekening is zo hoog omdat de werking van de andere regelingen – de premiekorting en de loonkostensubsidie – vóór deze regelingen zitten. In de berekening van de effecten van die regelingen is gewezen op de winst van de uitkering die wegvalt. Om te voorkomen dat er een dubbelrekening plaatsvindt, is dat nu juist hier bij die inkomstenverrekening opgenomen.
De werking van deze regeling in het totaal kost inderdaad in de structurele situatie 8 mln. plus de kosten van uitvoering. Als onderdeel van het totale pakket klopt dat. Als je deze regeling echter wegneemt, zullen de andere regelingen minder effectief zijn, omdat zij wel de werkgever prikkelen, maar niet de werknemer prikkelen om het werk te aanvaarden. Dan houden wij de drempel die hier zit. Derhalve wordt het totale pakket minder effectief als wij dit instrument eruit halen. Dan moeten wij komen tot een totale berekening van de effectiviteit van het hele pakket van de regelingen en de winst die wij hebben. Dat is niet alleen de financiële winst dat er minder uitkeringen zijn, maar vooral ook de maatschappelijke winst dat een groter aantal mensen werk kan vinden langs deze verschillende regelingen.
Dat leidt mij tot vragen over de 5000. Die berusten op de huidige berekeningen dat er ongeveer 50.000 mensen langer dan een jaar werkloos zijn. Daarbij is ervan uitgegaan dat 20.000 daarvan het werk zullen hervatten met gebruikmaking van de loonkostensubsidie respectievelijk de premiekorting. Die twee staan naast elkaar, er is geen sprake van cumulatie. Verder is ervan uitgegaan dat ruim 12.000 mensen spontaan ook na een jaar nog de arbeid zullen hervatten, en dat van de 15.000 mensen die overblijven een derde direct bemiddelbaar is. Natuurlijk, die anderen zijn ook direct bemiddelbaar, want zij vinden werk. Ik heb alleen maar gesproken over een derde van de resterende 15.000 mensen die direct bemiddelbaar zijn, terwijl voor de overige een re-integratietraject zal moeten worden gekozen. Een deel van die trajecten zal ook al voor een jaar plaatsvinden, omdat mensen ook al voor die tijd worden gescreend op de vraag of scholing eventueel een oplossing biedt om ze naar werk te geleiden. Die trajecten beginnen dus al eerder, maar het gaat erom dat wij rekening moeten houden met een zekere raming. Het is geen exacte wetenschap, het betreft een raming van de indeling van die groep van 50.000. Op die basis komen wij inderdaad tot zo'n 5000 mensen die mede dankzij gebruikmaking van deze wijziging aan het werk komen.
De heer Van Dijck stelde een vraag naar de effecten van de geografische mobiliteit. De Richtlijn passende arbeid gaat ervan uit dat bij de aanvang van de werkloosheid van de werkloze mag worden verwacht dat hij een reistijd van zo'n twee uur accepteert, tenzij hij al gewend is langer te reizen. Dan kan het laatste normatief zijn voor de arbeid die moet worden aanvaard. Naarmate de duur van de werkloosheid oploopt zal ook de aanvaardbare reistijd oplopen. Het kan zijn – dat is genoemd in de richtlijn – dat bij voortdurende werkloosheid zelfs verhuizing in aanmerking komt als er elders wel werk is. Uitgangspunt is dat werk voorrang moet hebben. Nogmaals, deze regeling werkt al sinds juli vorig jaar. Ik heb op dit punt geen signalen gekregen dat dit tot onredelijke toepassing of eisen leidt. Ik hoop dat ik de heer Van Dijck op dit punt gerust heb gesteld.
De heer Van Dijck vroeg of iemand die uit de WW valt in de bijstand komt. Inderdaad, de bijstand is het uiteindelijke vangnet. Het is niet zo dat men automatisch vanuit de WW in de bijstand komt, omdat in de bijstand bekeken wordt of het inkomen dat men heeft, onder het sociaal minimum valt. Er kan immers nog steeds, ook als de WW ophoudt, sprake zijn van een inkomen dat boven het sociaal minimum ligt. Bij de toegang tot de bijstand zal ook worden gekeken of echtgenoot en partner een inkomen hebben dat ertoe kan leiden dat er geen aanspraak op bijstand ontstaat. Kortom, dat zijn de eisen van de bijstand. Maar als de WW ophoudt, komt potentieel de bijstand in aanmerking.
De heer Van der Vlies sprak mij erop aan dat er sommige passende arbeid is die men niet zou moeten aanvaarden. Ik kan hem geruststellen over de werkzaamheden die hij in gedachten had: indien de werkloze niet beschikt over de voor een specifiek beroep vereiste kwalificaties, zal het aanbod achterwege blijven. Hij kan zich gerust voelen op dit punt. Ten aanzien van de algemene weigeringsgrond geldt dat subjectieve gronden aanleiding kunnen zijn om arbeid te weigeren. Dat kan gaan om zorg voor gezinsleden, gezondheidsproblemen én gewetensbezwaren. In die zin geldt dat ook voor de toepassing van de Richtlijn passende arbeid.
Mevrouw Koşer Kaya sprak over de uitvoeringskosten. Zij komt uit op een bedrag van 17 mln., terwijl ik uitkom op 11 mln. in de structurele situatie. Maar goed, dat is een kwestie van optellingen.
Vervolgens vroeg mevrouw Koşer Kaya hoe er sprake kan zijn van effectiviteit als er een stapeling is van regelingen. Het is niet een stapeling van alle regelingen. Er is een stapeling van de loonkostensubsidie en deze regeling of een stapeling van de premiekorting en deze regeling. De regelingen en de effecten ervan komen bij verschillende personen terecht. Loonkostensubsidie en premiekorting komen bij de werkgever terecht en zijn bedoeld om werkaanbod te realiseren. De voorliggende regeling komt bij de werknemer terecht en is bedoeld om hem te prikkelen. Iedere regeling zelfstandig doet maar de helft van het werk; ze prikkelt namelijk maar een van de twee partijen bij de arbeidsovereenkomst en niet beide. In die zin is er dus geen sprake van prikkeling. De andere regelingen zouden minder effectief zijn als deze er niet bij zat.
Mevrouw Van Gent vroeg nadere toelichting op de scholing. Ik ben allerminst weigerachtig om in te gaan op de problematiek van de scholing maar het punt is dat deze regeling daar minder betrekking op heeft. Mevrouw Van Gent roert het algemene vraagstuk aan van scholing en de bereidheid van sociale partners om te kijken hoe wij op adequate wijze O&O-fondsen en de bestaande scholingsregelingen zo kunnen inschakelen dat degenen die arbeid verliezen of deze dreigen te verliezen, scholing kan worden aangeboden teneinde hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. Alleen, dat is een discussie die losstaat van dit wetsvoorstel. Dat is een discussie die breder gevoerd moet worden, namelijk over wat wij in deze fase doen aan de arbeidsmarkt. Zoals in de brief van 14 januari is aangekondigd, wordt daar verder aan gewerkt. Ik had gehoopt het desbetreffende stuk al bij de Kamer te hebben, maar het gaat over een discussie die breder is. Bovendien vergt dit middelen en zal er wat dat betreft dus ook gereserveerd moeten worden. De Kamer zou het niet op prijs stellen als ik hier een aankondiging doe van regelingen waarvan niet zeker is dat ze er komen omdat de financiering nog niet rond is. Dan kan men terecht spreken van proefballonnetjes. Die heb ik niet willen oplaten. Dat doe ik nooit. Daarom heb ik op dit punt niet in willen gaan op de vraag van mevrouw Van Gent. Ik hoop haar adequaat te hebben aangegeven dat het geen onwil is van mijn kant en dat ik gaarne bereid ben om hier nog de gehele avond over door te spreken, maar dat dit onderwerp niet strikt genomen bij dit wetsvoorstel behoort.
Aan het adres van mevrouw Koşer Kaya en mevrouw Van Gent kan ik nog zeggen dat als een werkloze noodzakelijke scholing volgt, deze is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Of scholing noodzakelijk is, is ter beoordeling van het UWV. Een werkaanbod wordt alleen gedaan aan de werknemers die direct bemiddelbaar zijn. Als voor mensen die langjarig geen baan gevonden hebben, werk voorbijkomt waar ze geschikt voor zijn, ben ik van mening dat op dat moment moet worden doorgegrepen. Men kan wel doorgaan met scholing, maar er moet gevreesd worden dat er geen werk meer is als de scholing is afgelopen. En waar was die scholing dan goed voor? Het blijft een praktische afweging die gemaakt moet worden. Onder de huidige omstandigheden moet voorrang worden gegeven aan arbeid die voorbijkomt.
Ik ben blij dat mevrouw Van Gent zich ook bewust was van de regeling voor zelfstandigen. De beperking tot zes maanden is onder andere gebaseerd op overwegingen van concurrentievervalsing met bestaande ondernemers in de sector. Daarom heeft de Kamer zelf gezegd dat het niet langer dan zes maanden moet duren. Er is toegezegd dat wij zullen evalueren of die termijn geëigend is. De regelingen betreffen dus verschillende segmenten en moeten niet verward worden.
Alle werklozen die na zes maanden nog geen werk hebben en aangewezen zijn op scholing, worden gescreend op de noodzaak van scholing. Als scholing noodzakelijk is, wordt die aangeboden. Er wordt niet gewacht tot de volle termijn voorbij is, maar na zes maanden wordt daar al naar gekeken.
De heer Heerts zei terecht, zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven, dat dit wetsvoorstel niet op zichzelf bekeken moet worden, ook niet wat kosten en baten betreft. Het moet gezien worden als een samenstel van bepalingen dat nodig was, is en zal zijn voor het bestrijden van belemmeringen op de arbeidsmarkt. Wij willen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt weer aan de gang krijgen. Dat zal de komende tijd moeizamer gaan. Dat is echter geen reden om te zeggen dat deze regelingen onnodig zijn. Daarmee zouden wij die mensen de facto afschrijven. Zo wil ik daar niet over spreken, ook niet als het moeilijk wordt. Wij zullen prioriteiten moeten stellen bij het vinden van werk en als deze regelingen arbeid kunnen bieden, mogen wij ze niet schrappen. Als ze minder mensen aan het werk helpen, meen ik nog steeds dat wij de regeling moeten aanvaarden. Ook als de regeling voor een paar mensen effect heeft, verdient zij aanbeveling.
Dan kom ik op de evaluatie van de regeling. De aanneming van de motie-Ortega over de drie functies zou ik willen ontraden, omdat die in wezen een beperking vormt. Ik denk dat er voldoende garanties zijn. Ik hoop dat ik voor het begrip "redelijkheid" duidelijk heb kunnen maken dat de werking en het toezicht minder zijn. Ik heb aangegeven dat wij bespreekbaar kunnen maken hoe wij een oplossing kunnen vinden voor de zorgen die leven. Mevrouw Koşer Kaya verzoekt in haar motie om controleerbare doelen te stellen. Die zijn met dit wetsvoorstel gegeven, namelijk in het aantal van 5000. Het UWV moet banen aanbieden. Ik zal dat onder de huidige omstandigheden opnieuw met het UWV moeten bespreken. Op een bepaald moment zien wij aan de toepassing in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt en in hoeveel gevallen een werkaanbod wordt gedaan door het UWV. Dat zijn controleerbare doelen. Ik ben graag bereid om het samenstel van regelingen te evalueren. Ik had al aangegeven dat dit de bedoeling is. Mevrouw Koşer Kaya vraagt mij om dit in 2011 te doen, maar ik heb al eerder gezegd dat wij ons dan nog volop in de nasleep bevinden van de huidige recessie en de huidige neergang op de arbeidsmarkt. Dat is niet het juiste tijdstip om de effectiviteit daarvan te beoordelen. Ik verwacht dat het niet voor 2012 aan de orde zal zijn om te kijken hoe deze regelingen werken. Ik zeg de evaluatie graag toe, maar ik waarschuw voor het tijdstip dat in de motie wordt genoemd. Wellicht is de motie overbodig als mevrouw Koşer Kaya mijn toezegging om te evalueren aanvaardt. Onder de huidige economische omstandigheden moeten wij bekijken wat het juiste tijdstip voor evaluatie is.
Ik meen dat ik hiermee ook in tweede termijn alle vragen heb beantwoord. Ik kan slechts besluiten met de Kamer aan te bevelen om dit wetsvoorstel ondanks de huidige economische moeilijkheden toch aan te nemen omdat ik verwacht dat het voor een aantal mensen die nu al meer dan een jaar wachten op arbeid, een oplossing biedt.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik zal rustig nadenken over de opmerking van de minister over mijn motie en de daarin genoemde datum. Ik dank hem alvast voor de ruime toezegging. Wellicht zal ik de motie intrekken, maar daarover wil ik even nadenken.
De heer Ulenbelt (SP):
Het blijkt dat het wel of niet accepteren van het aanbod geen zwart-witkwestie is. De minister heeft uiteengezet dat de criteria en regeling voor passende arbeid nu ook gelden en zullen worden toegepast. Dat zullen wij dus terugzien in de maatregelenlijsten en de catalogus van het UWV. Daarom trek ik mijn amendement in.
De voorzitter:
Het amendement-Ulenbelt (stuk nr. 7) is ingetrokken.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb toch nog een vraag over de beperking van zes maanden voor iemand die een eigen onderneming begint. De minister zegt dat hij de vraag of deze termijn geëigend is of niet, zal betrekken bij de evaluatie. Mij is niet helemaal duidelijk wanneer dat precies is. Het gaat er mij om dat deze mensen bij de inkomstenverrekening onder hetzelfde regime vallen en dat zij daarvan dus gebruik kunnen maken, of zij nu zelfstandig zijn of in loondienst werken. En dus ook iets langer dan een halfjaar.
Minister Donner:
Mevrouw Van Gent moet onderkennen dat het een andere beslissing is als je als zelfstandige gaat functioneren. Dan kom je in andere omstandigheden terecht. Ik heb daarbij te maken met een concurrentieverhouding met andere mensen die ook zelfstandig werken en die deze uitkering niet hebben. Dan subsidieer ik een bepaald persoon via een WW-uitkering om overeind te blijven terwijl anderen, zeker in de huidige tijd, door economische omstandigheden juist in de knel kunnen komen. Dat is een andere situatie dan wanneer er sprake is van arbeid en er een prikkel is om arbeid te aanvaarden tegen een lager inkomen dan de uitkering. Dat zijn de onderscheiden regelingen.
De evaluatie waarop mevrouw Van Gent doelt, is een andere evaluatie dan die waar ik over sprak. Ik weet niet precies wanneer deze plaatsvindt, maar daarover kan ik haar straks en marge nog inlichten.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Heb ik goed begrepen dat deze regeling inclusief de andere regelingen de staatskas 8 mln. zal kosten? Zijn de besparingen op de uitkering daarin verwerkt of staat dat daar los van? Daar ben ik wel nieuwsgierig naar.
Minister Donner:
Ik heb aangegeven dat de getallen die ik heb genoemd, deze regeling betreffen. Het gaat om 8 mln. in een structurele situatie, los van de uitvoeringskosten. Dat is omdat de winst van de uitkeringen die niet meer betaald worden al ten conto van de andere regelingen is gebracht. Ik verwacht dat het in het totale samenstel positief uitpakt, omdat we zo meer mensen aan het werk krijgen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister en de leden voor hun effectieve wijze van vergaderen. Volgende week zullen wij stemmen over het wetsvoorstel.
Sluiting 23.35 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20082009-4716-4747.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.