Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009 (31700 VIII).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. In 1921 werd er in Groningen een slim meisje geboren. Tijdens de lagereschooltijd viel zij op omdat zij zo geweldig kon hoofdrekenen. Een aantal jaren lang werden haar prestaties beloond door de hoofdmeester van de school met een spaarbankboekje, met daarop het bedrag van maar liefst één gulden, wat in die tijd heel wat was. Ondanks alle verwoede pogingen van diezelfde hoofdmeester om dit meisje naar de hbs te laten gaan, is die opzet mislukt. De armoede in het grote katholieke gezin zorgde ervoor dat ook zij haar bijdrage moest leveren aan het gezinsinkomen. Zij ging werken in plaats van naar de hbs te gaan. Dit was ook voor haar een grote teleurstelling, waar zij later in haar leven nog vaak over sprak. Men voelt het misschien al aankomen: zij sprak daarover onder andere met mij, want dat meisje was mijn grootmoeder.

De reden om mijn bijdrage met deze anekdote, met het verhaal van mijn oma te beginnen, is de volgende. Verschillende leden van de Kamer hebben gisteren gesproken over de waarde van het onderwijs. Mevrouw Kraneveldt heeft naar mijn mening terecht gezegd dat men het onderwijs kan zien als de motor van emancipatie in de samenleving. De heer Dibi heeft erover gesproken dat tot op de dag van vandaag – en hij heeft daar gelijk in – armoede en achterstand als bepalende factoren voor de kansen van kinderen gelden. Mevrouw Verdonk heeft benoemd dat er nieuwe hindernissen zijn, zoals de taalachterstand bij kinderen die van elders komen. Die taalachterstand zorgt ervoor dat deze kinderen hindernissen ontmoeten op hun weg naar volwaardige deelneming aan de samenleving.

Het voorgaande maakt duidelijk dat de grondvesten van ons beleid niet voor niets gestoeld zijn op een aantal pijlers. Dat begint met maximale talentontwikkeling voor alle kinderen: de kinderen met een achterstand, waar wij al jarenlang heel veel voor doen, de hoogvliegers, waar wij sinds kort gelukkig veel meer voor gaan doen, maar ook – en de minister heeft daar terecht een lans voor gebroken – de laatbloeiers. Verder focussen wij op de basisvaardigheden, op taal en rekenen. Zoals bekend is dat de leidraad waar wij met ons drieën mee aan de slag zijn gegaan. Een ander punt in ons beleid is dat de leraar veel meer centraal gesteld moet worden en moet worden gezien als de sleutel tot goed onderwijs. Ook daar heeft de Kamer terecht al lang en veel over gesproken.

Ik wil mijn bijdrage graag vervatten in een aantal hoofdstukjes. Mijn eerste onderwerp is de basis, te weten de voor- en vroegschoolse educatie. Daar zijn terecht vragen over gesteld. Ik zal ingaan op de vraag wat wij doen aan het extra helpen van kinderen die een steuntje nodig hebben. Mijn tweede onderwerp betreft de zwakke scholen, waar terecht veel zorgen over bestaan. Op dit punt zijn er ook enkele voorstellen gedaan vanuit de Kamer. Mijn derde onderwerp betreft, als ik het in onparlementaire taal mag samenvatten, de modernisering van artikel 23 van de Grondwet. Misschien echter doe ik er verstandig aan om te spreken over "het plan voor toetsing van nieuwe scholen". Mijn vierde onderwerp gaat over het passend onderwijs. Mijn vijfde onderwerp betreft de ontschotting in zorg en onderwijs, het godsdienstonderwijs, waarover een amendement is ingediend, en de aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs.

Voorzitter. De basis begint, zoals de heer Jasper van Dijk terecht stelde, bij wat je kunt doen voor kinderen voordat zij naar school gaan. Dat betreft met name de voorschoolse educatie. Het is bekend dat wij op dat terrein al heel veel in gang hebben gezet. Ik noem de bestuurlijke afspraken die wij vorig jaar hebben gemaakt met de VNG en de G4 om de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor alle doelgroepkinderen vast te leggen. Dat betekent dat aan het eind van deze kabinetsperiode alle kinderen met een taalachterstand een aanbod krijgen om de achterstand in te halen. Mevrouw Verdonk en ook anderen hebben erop gewezen dat het voor kinderen die met een achterstand beginnen aan het onderwijs ongelofelijk moeilijk is om die achterstand later weer in te halen. Dat is helaas een feit. Dan kun je er maar beter vroeg bij zijn.

Wij hebben taalpilots in Groningen en Limburg. Een belangrijke ontwikkeling. Wij hebben het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie. Dat is voor mij een belangrijke mijlpaal. Dat wetsvoorstel wordt het komend voorjaar bij de Kamer ingediend. Daarin wordt de verbinding versterkt tussen het voorschoolse traject aan de ene kant – in de voorscholen, de peuterspeelzalen en de kinderopvang – en in het basisonderwijs aan de andere kant. Ook op het terrein van de verbetering van de kwaliteit van leidsters in het voorschoolse traject is al het nodige in gang gezet en gaat er nog meer gebeuren. Ook dat is hard nodig. Ik vind het een prima idee om alle activiteiten – die voor een deel nog op stapel staan – in de vorm van een samenhangende agenda aan de Kamer te presenteren. Daarbij zullen wij ook aandacht moeten besteden aan de wijze waarop gemeenten in overleg met lokaal betrokken partijen segregatie tegengaan. Ik vind het een prima plan om dit als één pakket aan de Kamer aan te bieden. Aan de hand van die agenda kunnen wij het gesprek verder voeren.

De heer Dibi heeft gevraagd of de middelen voor achterstanden, die in het vorige kabinet voor een deel naar de scholen zijn gegaan, niet terug moeten naar de gemeenten? Ik ben er niet voor, zeg ik in alle eerlijkheid, om dat nu terug te draaien, omdat de scholen inmiddels al via de lumpsum voor een deel met die middelen werken. Het is een deel van hun taak om dat in die vroegschoolse periode goed op te pakken. Wij hebben niet voor niets een extra impuls daaraan gegeven van 20 mln. in 2008 en 2009. Wij vinden namelijk dat alles uit kinderen gehaald moet worden wat er inzit. Vroegschoolse educatie maakt integraal onderdeel uit van het beleid van scholen. De heer Dibi heeft wel gelijk dat er een knip is waardoor soms samenwerking en meer afstemming met gemeenten nodig is. Het wetsvoorstel dat de Kamer binnenkort zal bereiken, nadat de ministerraad ermee heeft ingestemd en de Raad van State erover heeft geadviseerd, moet een antwoord geven op die problematiek. Belangrijk daarbij is uiteindelijk dat wij de regierol van de gemeenten ook ten opzichte van scholen op dit punt stevig maken. Ik vraag er begrip voor dat ik daar nu niet al te veel op kan vooruitlopen. Wij snappen het probleem en wij denken er op die manier een antwoord op te kunnen geven.

De heer Dibi (GroenLinks):

Kan de staatssecretaris daarbij het voorstel van onder anderen de heer Rinnooy Kan meenemen over het decentraliseren van de financieringsstromen naar de gemeenten?

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Dat is eigenlijk een heel ander onderwerp, want dat heeft niet alleen hierop betrekking. Het is een filosofie die je kunt hebben om geld bij gemeenten neer te leggen. Ik denk dat het meer een algemene reactie vraagt dan dat het hier aan de orde is. Overigens vind ik dat je daar heel genuanceerd naar moet kijken. Mijn stelling is dat gemeenten al heel veel middelen hebben, ook om lokaal onderwijsbeleid vorm te geven. Het gaat er nu om dat wij partijen bij elkaar brengen om effectief beleid te voeren. Gelukkig wordt dat in heel veel gemeenten zo gedaan. Dus het is niet zo eendimensionaal als je soms zou kunnen denken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Kan de staatssecretaris die nuances schriftelijk toelichten, zodat de Kamer daar een oordeel over kan vellen? Ik denk dat deze discussie vaker zal oplaaien de komende jaren. Ik ben benieuwd naar het standpunt van de staatssecretaris daarover.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik denk dat dit goed mogelijk is. In mijn optiek gaat het daarbij overigens niet zozeer over de vraag waar de middelen zijn, als wel over de vraag wie de doorzettingsmacht heeft. Dat is binnen het kabinet ook onderwerp van gesprek. Ik kan mij voorstellen dat wij de Kamer daarover op een nader moment berichten. Voor een deel hangt dit overigens ook samen met dit wetsvoorstel. Er is dus wel een verbinding, maar de discussie hierover kunnen wij prima voeren.

Dan ga ik in op de zwakke scholen. Mevrouw Kraneveldt heeft gevraagd of bij zwakke scholen niet sneller kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld door het instellen van een EHBO-team, eerste hulp bij onderwijsongelukken voor zwakke scholen. Dat is een team van experts die de scholen helpen. Het steunpunt zeer zwakke scholen in het primair onderwijs heeft voor het jaar 2008 van mij een subsidie gekregen voor het organiseren van zogenaamde vliegende brigades. Deze vliegende brigades richten zich in dit geval op de eerste fase van het verbeterproces zodat echt een goede start kan worden gemaakt als het mis is. Het steunpunt zorgt voor de inrichting van de brigade of, zo men wil, de EHBO-kit, maar het gebruik ervan komt voor rekening van de school. Als de inspectie na enige tijd ziet dat het niet beter gaat, dan kan zij vragen waarom de school zo'n vliegende brigade niet heeft ingeschakeld. Wij zien dat het voor scholen lastig is om de juiste deskundige te vinden na het inspectiebericht dat zij een zeer zwakke school zijn. Vaak krijgen scholen door dit bericht een behoorlijke tik te verwerken. Het steunpunt werkt nu aan een database met ervaren schoolleiders, ex-schoolleiders of andere deskundigen die in de genoemde situaties geraadpleegd kunnen worden. Die aanpak zal in het komende jaar onder de regie van de PO-Raad verder worden uitgewerkt. Ook de besturenorganisaties en de vakorganisaties zullen waar nodig scholen ondersteuning geven. Mijn wedervraag aan de heer Dibi is wat hij met zijn voorstel nog meer beoogt dan wij nu doen. Ik ben dan wel bereid om met het steunpunt te bespreken of dat nog kan worden ingepast in hun aanpak.

De heer Jasper van Dijk heeft gevraagd of wij zwakke scholen niet onder curatele kunnen stellen en wat ik daarvan vind. De aanpak van zwakke scholen begint natuurlijk bij preventie. De inspectie houdt toezicht op onderwijsresultaten. Sinds kort doet zij dat ook risicogestuurd. Daarmee kunnen wij meer aandacht van de inspectie laten uitgaan naar de scholen die een risico vormen of die al een bewezen risico zijn. Het toezicht wordt dus verscherpt en er worden gerichte verbeterafspraken gemaakt.

Als op dit moment wordt geconstateerd dat een school zeer zwak is en als verbetering uitblijft, dan komen deze scholen in aanmerking voor een zogenoemd bestuurlijk natraject. Dat klinkt afstandelijker dan het in feite is. Er kunnen dan sancties volgen, bijvoorbeeld om scholen verder op het goede spoor te krijgen. Bij een paar dingen zijn wij van mening dat een steviger instrumentarium nodig is, vooral om eerder aan de bel te kunnen trekken als de kwaliteit niet op orde is. In de bijna twee jaar dat dit kabinet er is, heeft de Kamer dat ook gemerkt. Onze onderwijswetgeving is vooral heel erg gericht op ingrijpen, zelfs met zware bekostigingssancties, als het bestuurlijk niet in orde is. Dan hebben wij sneller een titel om iets te doen. Is de kwaliteit van het onderwijs echter een probleem, dan zijn er lang weinig instrumenten voorhanden om daaraan iets te doen. Pas als de zaken heel lang helemaal mis zijn, kun je uiteindelijk een bekostigingssanctie proberen op te leggen, maar zelfs dat is juridisch een heel ingewikkelde kwestie. Om die reden zijn staatssecretaris Van Bijsterveldt en ik zo hard aan de slag gegaan met het wetsvoorstel goed onderwijs, goed bestuur. Dit wordt binnenkort bij de Kamer ingediend. Daarin kunnen wij het sanctie-instrumentarium verder verstevigen. Bij dit alles geldt uiteraard dat wij het schoolbestuur blijvend op zijn verantwoordelijkheid aanspreken. Ik zal zo meteen nog iets zeggen over te stichten scholen en hoe wij daarmee omgaan. Daarop heeft het voorstel van de heer Jan Jacob van Dijk betrekking. Uiteraard heb ik daar ook opvattingen over. Door de Kamer is de suggestie gedaan om de ouders er beter bij te betrekken. Hierover heb ik al iets gezegd naar aanleiding van een werkbezoek aan het Verenigd Koninkrijk, waar ik in de praktijk heb gezien hoe OFSTED, de Engelse inspectie van het onderwijs, functioneert. OFSTED informeert ouders op toegankelijke wijze over de resultaten van een schoolbezoek. Met de staatssecretaris voor het voortgezet onderwijs ga ik samen met de inspectie en andere betrokken organisaties bekijken of zo'n aanpak ook in Nederland kan worden gerealiseerd. Dan kunnen wij ouders direct informeren wanneer de onderwijskwaliteit te wensen overlaat. Het is niet zo dat ouders nu niet worden geïnformeerd, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de school. Wanneer je de inspectie daarvoor rechtstreeks verantwoordelijkheid geeft, zou dat alarmsignaal iets helderder kunnen klinken. Dit is een toezegging waar wij op terugkomen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Binnenkort komt het voorstel over goed bestuur naar de Kamer en dan gaan wij daarover debatteren. Is de staatssecretaris bereid om de rol van de inspectie daarin mee te nemen? Ik vind dat het daar wel bij hoort.

Staatssecretaris Dijksma:

Het voorstel over goed bestuur gaat eigenlijk voornamelijk over de rol van de inspectie. Dat is het instrument bij uitstek om in te zetten om scholen als het ware op het goede spoor te krijgen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is prima dat het wetsvoorstel eraan komt, maar ik heb ook gevraagd wat wij nu kunnen doen aan de zwakke scholen. Kunnen de ouders nu benaderd worden?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb gezegd dat ik dat samen met staatssecretaris Van Bijsterveldt ga opnemen met de inspectie. Dat heeft niets te maken met het wetsvoorstel, dus dat hoeft daar in principe niet op te wachten. U begrijpt dat wij samen met de inspectie en andere betrokkenen daarover het gesprek willen voeren.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Wat ik niet begrijp, is dat u nog geen contact hebt opgenomen met de inspectie en gewoon hebt geregeld dat dit gaat gebeuren. U weet dat hier vanavond de onderwijsbegroting is en dat dit een heel belangrijk punt is dat speelt.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij hebben natuurlijk contact opgenomen met de inspectie. Wij hebben afgesproken dat wij verder gaan praten over de wijze waarop wij dit kunnen vormgeven. Wij willen daarbij ook anderen betrekken, zoals vertegenwoordigers van de scholen, omdat wij dat in gesprek met elkaar willen doen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ben altijd voor een goed gesprek, maar je kunt wel blijven praten. Dit is een heel belangrijk punt voor de Kamer. Ik neem aan dat u het gewicht dat wij aan dit punt geven, ook meeneemt en uitdraagt in uw gesprek met de inspectie.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan niet anders, want dit was mijn eigen voorstel.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dan had u het helemaal al geregeld kunnen hebben.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij is er in dit huis geen patent op daadkracht.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik word nu uitgedaagd.

Staatssecretaris Dijksma:

Als u dat zo voelt, mevrouw Verdonk, dan ben ik benieuwd.

De voorzitter:

Ik verzoek de staatssecretaris om via de voorzitter te spreken.

Staatssecretaris Dijksma:

U hebt gelijk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De staatssecretaris zegt nu wel dat er geen patent is op daadkracht en dat hoop ik ook niet. Als ik haar blik zie, ben ik blij dat zij mij die daadkracht toekent, maar zij zit nu aan de knoppen, dus ik zou haar willen vragen om die daadkracht uit te stralen. Ik heb haar al heel veel goede dingen zien doen, complimenten waar zij horen, maar daarom valt dit misschien ook zo tegen.

Staatssecretaris Dijksma:

Van mijn kant kan ik zeggen dat ik er alles aan zal doen om mevrouw Verdonk ook op dit punt niet teleur te stellen.

Het derde blokje betreft de modernisering van artikel 23 oftewel een plan voor toetsing van eventueel nieuw te stichten scholen. De heer Van Dijk van de SP-fractie heeft gevraagd of ik met zo'n plan kom. De heer Jan Jacob van Dijk heeft hierover in zijn bijdrage een aantal zaken gezegd. Dat kan ik mij ook goed voorstellen, omdat wij in de afgelopen maanden zijn geconfronteerd met de situatie bij de Iederwijsscholen. Wij hebben wel spelregels voor het bekostigen en toekennen van scholen, maar die gaan eigenlijk niet over de kwaliteit van het aangeboden onderwijs. Deze spelregels hebben veel meer te maken met de leerlingenpopulatie en het aanbod aan denominatie. Ik heb de heer Jan Jacob van Dijk zo begrepen dat hij zegt dat een school eigenlijk op voorhand, dus voordat deze daadwerkelijk bekostiging krijgt, op een aantal zaken moet worden beoordeeld om te bezien of deze voor bekostiging in aanmerking komt. In dat kader noemde hij huisvesting en betrokkenheid van de ouders. Verder heeft hij gezegd dat er in elk geval een vijfdaagse schoolweek en een schoolplan moet zijn en dat er gewerkt moet worden met bevoegde docenten.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik heb nadrukkelijk aangegeven dat aan die vijf voorwaarden voldaan moet zijn op het moment dat het besluit over publieke bekostiging wordt genomen. Tevens is er dan sprake van een inloopperiode van drie maanden, mocht daar nog niet geheel aan voldaan zijn. Zo hebben wij het exact geformuleerd.

Staatssecretaris Dijksma:

Het is dan misschien goed om de huidige praktijk te bekijken. Op het moment dat het bekostigingsbesluit valt en er daadwerkelijk wordt overgegaan tot bekostiging en er het idee is dat scholen eventueel een risico kunnen vormen, hebben wij al de ruimte om verscherpt risicotoezicht toe te passen. Vervolgens kunnen wij sancties opleggen. Als deze van ernstige aard zijn, bijvoorbeeld omdat men niet voldoet aan de regels op het terrein van onderwijstijd of het aanstellen van bevoegde docenten, dan is het überhaupt de vraag waarom wij drie maanden zouden wachten als wij onmiddellijk in de gaten hebben dat een school niet voldoet. Ik kan de heer Jan Jacob van Dijk verzekeren dat wij volgens de bestaande wetgeving nu al zo kunnen handelen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Tot nu toe is de herstelperiode in de wetgeving veel ruimer dan wij willen. Wij hebben een inloopperiode van drie maanden voorgesteld. Heeft men dan deze vijf zaken niet op orde, dan wordt vanaf dat moment de bekostiging ingetrokken. Daar zit het belangrijke verschil in vergelijking met de huidige wetgeving.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik stel voor dat ik hier in tweede termijn op terugkom. Wij kunnen nu ook al sommige scholen onmiddellijk een bekostigingssanctie opleggen op het moment dat zij niet voldoen aan zware eisen van deugdelijkheid. Uiteraard gebeurt dit wel op basis van inspectieonderzoek en na een termijn van hoor en wederhoor. Ik wil voor de heer Jan Jacob van Dijk nagaan wat de huidige termijn is, maar bij mijn weten kunnen wij al behoorlijk veel op het moment dat wij bekostigen. Ik heb de heer Jan Jacob van Dijk zo begrepen dat hij, eigenlijk voordat er bekostigd wordt, de bekostigingsbesluitvorming afhankelijk wil maken van de vraag of men aan dat aantal eisen voldoet. Zo is dat gepresenteerd, in elk geval in de media zeg ik er voorzichtig bij. Als hij nu zegt dat dit niet de bedoeling is en dat het hem gaat om het moment waarop al bekostigd wordt, dan vraag ik mij af hoe dit verschilt met de huidige wetgeving.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wij moeten dit even nauwkeurig bekijken, want wij hebben het volgende gezegd. Iedere groep ouders heeft het recht om een school te stichten. In het geval van particulier gefinancierd onderwijs zijn er eisen in de wetgeving geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Wij hebben daar vorig jaar de Leerplichtwet voor aangepast om de mogelijkheid te hebben, sancties op te leggen. Over de publieke bekostiging hebben wij nadrukkelijk aangegeven dat wij vinden dat op het moment dat de aanvraag voor publieke bekostiging gehonoreerd wordt, al voldaan moet zijn aan die eisen. Wij gunnen een school echter drie maanden de tijd om alsnog te herstellen en daarna is het wat ons betreft over. Dit hebben wij onder meer nauwkeurig in de media naar buiten gebracht.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik geef mijn vergissing onmiddellijk toe. Als de heer Van Dijk het voorstel doet dat men op het moment dat er al wordt bekostigd, moet voldoen aan de deugdelijkheidseisen, is het vooral interessant over welk verschil in termijn wij het nu hebben. Ik wil dat onmiddellijk voor hem nazoeken. De heer Van Dijk beschrijft nu iets waarmee ik op dit moment al bezig ben. Dat kan in mijn ogen ook prima binnen de huidige wetgeving. Wat op dat moment nog niet kan – daarvoor zouden wij nieuwe wetgeving nodig hebben – is deze deugdelijkheidseisen meewegen in de vraag of wij gaan bekostigen. Ik zie de heer Van der Vlies bij de interruptiemicrofoon staan; hij heeft recht op een antwoord. Ik ben het met hem eens dat dit niet kan op basis van voorkeur van de overheid voor een denominatie. Je moet dan heel precies verifiëren aan welke zaken moet worden voldaan. Het belangrijke recht van ouders om een school te stichten, vastgelegd in artikel 23, staat ook voor mij rechtovereind. Maar goed, ik ben ook niet degene die een voorstel heeft geponeerd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb eergisteren collega Jan Jacob van Dijk enkele vragen gesteld. Eigenlijk heb ik de neiging om deze vragen ook aan de staatssecretaris te stellen. Misschien kunnen wij met elkaar overeenkomen hoe dit traject nu verdergaat. Dat er een paar incidenten zijn waarvan wij allemaal last hebben en waarmee wij verlegen zijn, is duidelijk. Dat wij erop toezien hoe en onder welke voorwaarden scholen tot stand komen en gesticht worden, is ook duidelijk. Dat gebeurde tot nu toe echter ook al wel. Collega Van Dijk van de CDA-fractie dacht: ook ik voeg er iets aan toe, namelijk een soort toets vooraf. Laat ik het zo even scherp stellen: niet een toets per de termijnen binnen de bekostigingsperiode, maar een toets vooraf.

De voorzitter:

Uw vraag is?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan is de vraag natuurlijk hoe zich dat verdraagt met de vrijheid van stichting van scholen. De onderwijsrechtdeskundige Zoontjes – ons allemaal goed bekend – legt daar nu juist, naar aanleiding van het initiatief van collega Van Dijk, de vinger op. Ik vind wel dat dit haarscherp moet worden beantwoord en behandeld.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat ben ik met de heer Van der Vlies eens. Ook in het verleden was echter wel sprake van het kijken naar een aantal zaken waaraan scholen moesten voldoen voordat zij werden bekostigd. Dat is toen afgeschaft, omdat men dat een bureaucratische drempel vond voor het stichten van scholen. Ik heb in het eerdere debat geschetst dat er een spanningsveld – overigens geen onmogelijkheid – is met artikel 23. Dat is precies de reden geweest waarom ik de heer Jan Jacob van Dijk toen heb uitgedaagd om met het voorstel te komen, omdat ik het graag tegemoet zou zien.

De heer Van der Vlies (SGP):

De vraag is hoe wij hiermee nu verdergaan. Dat is natuurlijk zowel aan de staatssecretaris als aan de heer Van Dijk van de CDA-fractie, maar ik denk dat wij daarover heldere afspraken moeten zien te maken.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, maar ik hoop dat de heer Van der Vlies het mij vergeeft dat ik, als hier een initiatiefnemer met een voorstel komt, uiteraard eerst afwacht wat die initiatiefnemer voornemens is om te doen. In dit geval – ik ken de Kamer – is het ook aan hem om daarover als eerste te spreken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als ik de staatssecretaris goed heb begrepen, voelt zij er niet zo veel voor om deugdelijkheidseisen te stapelen op de eisen die nu al voor stichting worden gevraagd. Zij heeft net al gezegd dat zij met een wetsvoorstel "goed bestuur, goed onderwijs" zal komen. Kan dat niet tegemoetkomen aan het punt dat als er scholen worden gesticht, er adequaat toezicht moet zijn en er moet kunnen worden ingegrepen op momenten dat het fout gaat? Is dat geen oplossing voor het probleem dat er soms scholen zijn die zo zwak functioneren, dat wij er misschien al veel eerder bij hadden moeten zijn?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ben bang dat de eerste conclusie van de heer Slob niet helemaal terecht is. Hij zei dat hij mij zo had verstaan dat ik niet een aantal eisen zou willen stellen. In het debat waarin dit onderwerp naar voren werd gebracht, heb ik tegen de CDA-fractie juist gezegd dat ik daarvoor open stond, maar dat ik nu niet zelf voorstellen zou doen, juist omdat de CDA-fractie zei dat zij met voorstellen zou komen. Ik ben het overigens van harte eens met de heer Van der Vlies dat je heel goed moet opletten dat je daarmee bij wijze van spreken niet op voorhand een soort ingebakken keuze maakt voor het wel of niet honoreren van nieuwe denominaties. Het is dan gelijke monniken, gelijke kappen. Een ander belangrijk punt is dat ik echt vind dat je moet oppassen met een al te grote vorm van bureaucratie om het nieuwe toetreders tot het onderwijs niet onmogelijk te maken. In het debat met de minister is wat betreft de menselijke maat terecht vastgesteld dat het soms ook een verademing kan zijn als er weer nieuwe scholen komen die de keuzevrijheid voor ouders vergroten.

De heer Slob (ChristenUnie):

De afgelopen zaterdag heb ik in de media in een van mijn eerste reacties ook gewezen op die bureaucratie. De heer Jan Jacob van Dijk heeft ook in zijn eerste termijn gezegd dat het toch iets willekeurigs heeft als je gaat "winkelen" in deugdelijkheidseisen en in de Wet medezeggenschap. Hij haalde daar namelijk de positie van de ouders uit om die nog eens toe te voegen aan de stichtingseisen. Daar voelt mijn fractie in ieder geval niets voor. Laat dat dan duidelijk zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat hebben wij dan weliswaar met elkaar kunnen concluderen, maar dat neemt niet weg dat ik de initiatiefnemer in dit geval graag de ruimte geef – dat is overigens niet aan mij; hij moet die nemen – om een voorstel te doen. Ik sta daar niet op voorhand afwijzend tegenover.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik steun het principe van de initiatiefnemer ook, maar het valt mij voor de tweede keer op dat de staatssecretaris en de heer Jan Jacob van Dijk proberen elkaar te begrijpen. De staatssecretaris stelt ook terechte vragen aan de initiatiefnemer.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij gaat het namelijk maar om een ding en dat zijn de leerlingen. Leerlingen moeten goed onderwijs krijgen. Ik zag de staatssecretaris bij Nova een beetje knarsetandend spreken over de Iederwijsschool, die bekostiging kreeg. Is het dan geen goed idee als de staatssecretaris op een rijtje zet wat voor haar belangrijk is waaraan een school vooraf moet voldoen?

Staatssecretaris Dijksma:

Als een initiatiefnemer zijn plan heeft aangekondigd, is het niet erg aardig als de regering er direct overheen wandelt. Ik wil even afwachten waar de heer Van Dijk mee komt. Over de Iederwijsscholen heb ik toen en in de Kamer meegedeeld dat er een verscherpt toezicht is. Binnenkort zal de Kamer de resultaten daarvan meegedeeld krijgen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat respecteer ik, maar wellicht kan de staatssecretaris de mogelijkheden wel op een rijtje zetten om de Kamer meer helderheid te verschaffen. Dit is een heel belangrijke discussie. Wat zijn de mogelijkheden voor stichtingseisen, deugdelijkheidseisen, et cetera?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat kan natuurlijk maar, nogmaals, het is gebruikelijk dat een initiatief van de Kamer allereerst ook de ruimte van de Kamer krijgt. Daarna komt er altijd een beleidsreactie van het kabinet en daarin zullen wij vanzelfsprekend de vraag van de heer Jasper van Dijk betrekken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. De staatssecretaris zei zojuist dat je bij de aanpak van zwakke scholen moet beginnen bij het begin. Dan zou je ook eigenlijk moeten toetsen voordat je publiekelijk gaat bekostigen. Is de staatssecretaris van mening dat er scherpere eisen moeten worden gesteld aan die publieke bekostiging?

Mijn tweede vraag is gericht aan het CDA, omdat het nu heel onduidelijk is wat het wil. Wil het een toets vooraf of nadat al publiekelijk wordt bekostigd? Het lijkt alsof het CDA een beetje in de war is en terugkeert op zijn schreden. Als de heer Van Dijk dit voorstel niet indient als publieke bekostiging vooraf, is GroenLinks meer dan bereid om dat voorstel alsnog in te dienen.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. De heer Dibi vraagt via mij wat de heer Van Dijk vindt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vroeg allereerst of de staatssecretaris zelf vond...

De voorzitter:

De heer Van Dijk heeft het woord. U kunt straks nog een tweede keer interrumperen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Eerlijk gezegd, ben ik nu een heel klein beetje in verwarring, niet over wat ik gezegd heb maar wel over de reacties daarop. Ik heb zeer nadrukkelijk aangegeven dat, zodra het besluit wordt genomen dat er publieke bekostiging wordt gegeven aan deze vijf eisen moet zijn voldaan. Er moet een herstelperiode van drie maanden zijn. In de huidige situatie kan de herstelperiode veel langer zijn wanneer je niet voldoet aan deze eisen. Die kan twee en zelfs drie jaar zijn. Dat is het fundamentele verschil waarop wij uitgebreid zullen ingaan in ons initiatiefvoorstel. Daaraan voorafgaand is het heel lastig om dit soort dingen te doen, want dan kom je inderdaad in de problematiek terecht waarop de heer Van der Vlies wees. Wij hebben dat element steeds in het achterhoofd gehouden. De heer Dibi wil daar nog veel meer zaken aan toevoegen als acceptatieplicht, en ga zo maar door. Dat willen wij dus niet.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij deze discussie voeren als het voorstel wordt behandeld. Mijnheer Dibi, u had nog een vraag aan de staatssecretaris.

De heer Dibi (GroenLinks):

Vindt de staatssecretaris dat er, wanneer wordt overgegaan tot publieke bekostiging, eigenlijk scherpere eisen gesteld moeten worden dan nu al gebeurt?

Staatssecretaris Dijksma:

Laat ik het zo zeggen, dat de praktijk van de afgelopen tijd mij wel aanleiding geeft om hierover na te denken, maar dat ik het fair en goed vind om het voorstel van de heer Van Dijk eerst af te wachten. Dan krijgt de Kamer van mij daarop een beleidsreactie.

Voorzitter. Men heeft vijf jaar de tijd om de stichtingsnorm te bereiken, maar de heer Slob heeft opgemerkt dat die tijd te kort zou kunnen zijn. Hij geeft aan dat er nieuwe basisscholen zijn, die niet op tijd genoeg leerlingen hebben. Die scholen gaan soms over tot fusie of tot een doorstart, om opheffing te vermijden. Het is niet mijn bedoeling dat de toepassing van de stichtingsnorm gaat leiden tot meer fusies, maar ik zou wel eerst willen weten of de huidige uitvoeringspraktijk daadwerkelijk daartoe leidt. Om die reden zal ik dit punt gaan bespreken met de PO-Raad en indien nodig met de besturenorganisaties. Het betreft de sectorspecifieke uitwerking van de voornemens uit de brief "menselijke maat" die zojuist met de minister is besproken. Om dat gesprek goed te kunnen voeren, moeten wij bezien wat op dit punt de problematiek is. Gaat het om enkele gevallen, of komt het echt veelvuldig voor? Dan zullen wij dat in het kader van de al beloofde voortgang rond de menselijke maat in het onderwijs meenemen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voor alle duidelijkheid: de staatssecretaris heeft zelf op 31 januari 2008 van alle besturenorganisaties, op de ISBO na, een brief gekregen met een uitgebreide notitie over dit punt, waarvan dit een heel belangrijk onderdeel was. Ik neem aan dat zij daarop inmiddels heeft gereageerd, maar ik zou het fijn vinden als zij dat wil gaan oppakken, zodat wij daarover binnen niet al te lange tijd verder over kunnen spreken, want het is een zeer urgent probleem.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat gaan wij doen.

Voorzitter. Dan kom ik nu toe aan het onderwerp passend onderwijs. Ook daarover is het een en ander gewisseld. Allereerst heeft de heer Jasper van Dijk gezegd: maak nu pas op de plaats met betrekking tot passend onderwijs. Wij hebben vorige week uitvoerig gesproken over de fasering van passend onderwijs in de komende jaren. Wij hebben ook gezegd dat wij nu eerst prioriteit moeten geven aan twee zaken. De eerste prioriteit is dat er geen kinderen meer thuis zitten, want dat is ons allemaal een doorn in het oog. Daarnaast moet de kwaliteit van het onderwijs flink omhoog. Dat zijn twee zaken waarmee wij in de komende tijd stevig aan de slag gaan. Wij moeten er bijvoorbeeld voor zorgen, zoals ik toen met mevrouw Dezentjé heb gewisseld, dat veel meer kinderen een goede doorstroom hebben naar de arbeidsmarkt, want te veel kinderen worden nu opgeleid voor een uitkering. Dat is echt niet goed. Wij hebben uitvoerig de invoering van de budgetfinanciering bediscussieerd. Daarbij hebben wij eigenlijk vastgesteld dat de beoogde invoeringstermijn gewoon te kort is. Dit betekent dat de invoering zo snel mogelijk na 2011 plaatsvindt. Op basis van de ervaringen die wij nu in het veld hebben opgedaan, zeggen wij: er is te weinig "evidence" om op dit moment door te zetten. Om die reden hebben wij de fasering voorgesteld. Ik wil hier herhalen dat passend onderwijs geen inclusief onderwijs is. De beeldvorming dat wij erop uit zouden zijn om elk kind dat nu in het speciaal onderwijs zit naar het regulier onderwijs te krijgen, is onjuist. Passend onderwijs betekent dat je naar kinderen kijkt en op basis daarvan bepaalt waar zij het beste af zijn. Dat kan in het regulier onderwijs zijn, al dan niet met extra hulp. Maar het kan ook heel goed in het speciaal onderwijs zijn. Het speciaal onderwijs is dus ook zeer nodig en de kwaliteit daarvan moet ook zeer omhoog.

Mevrouw Kraneveldt heeft terecht opgemerkt dat er heel veel geld omgaat in passend onderwijs. Het gaat om ruim 2 mld. Dat is nogal wat. Waar gaat dat geld nu naartoe? Mevrouw Kraneveldt heeft mij verzocht om een accountantsonderzoek en gevraagd of alle geldpotjes zouden meegaan in het onderzoek. Mijn stelling is dat dit het geval is. Dit betekent dat wij datgene wat er aan geldstromen is voor de speciale leerlingenzorg zullen meenemen. Ten slotte in dit blokje kan ik melden – de heren Van der Vlies en Biskop hebben daar aandacht aan besteed – dat er natuurlijk een specifieke problematiek is bij cluster 1. In gewone mensentaal betekent dit het cluster van scholen dat zich bezighoudt met kinderen die blind of slechtziend zijn. Wij hebben discussie gehad over de vraag of de budgetten in deze sector toereikend zijn. Er was gevraagd om meer middelen en ik kan u melden dat ik hen heb aangeboden dat zij structureel een toevoeging van 2 mln. aan het budget krijgen. Ik denk dat wij daarmee een stap hebben gezet die ervoor zorgt dat kinderen die blind of slechtziend zijn en hulp nodig hebben, de hulp ook krijgen die zij verdienen. Ik ben blij dat ik u zo snel na het vorige overleg deze mededeling kan doen.

De heer Biskop (CDA):

Die heel snelle reactie van de staatssecretaris is natuurlijk fantastisch, maar wat betekent dat voor de evaluatie? Want daar zat het probleempje. Dit is budgetfinanciering. De staatssecretaris heeft net aangegeven hoe belangrijk dat is, ook in het licht van passend onderwijs. Betekent dit dat er nu ook haast gemaakt wordt met het evalueren van de budgetfinanciering in cluster 1?

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, wij evalueren eigenlijk alles, dus ook dit.

Dan kom ik bij het volgende blokje, de ontschotting van onderwijs en zorg. Mevrouw Kraneveldt heeft gevraagd of ik niet samen met de collega's van VWS een snelle en goede inventarisatie kan maken van zaken waar wij in het basis- en middelbaar onderwijs tegenaan lopen op het gebied van schotten tussen onderwijs en zorg, en of die ontschotting nu niet eindelijk op de agenda kan komen te staan. Ja, dat kan. Ik zeg het even in mijn eigen woorden, mevrouw Kraneveldt was een stuk milder, gelukkig. Dat kan. Versterking van de samenwerking tussen onderwijs en zorg is een van de zaken waar wij samen met Jeugd en Gezin behoorlijk mee bezig zijn. Wij hebben ook een gezamenlijke directie op dat terrein. Dat is denk ik een van de belangrijke zaken waaruit ook blijkt dat wij het echt met elkaar doen. Wij gaan volgende week met elkaar over de zorg- en adviesteams spreken. Ik zie ook op dat terrein weer de nodige ontwikkelingen die laten zien dat de samenwerking inderdaad heel belangrijk is als het gaat om kinderen die zorg nodig hebben, niet alleen binnen het onderwijs, maar ook als het ware rondom het onderwijs. Daar is een wereld te winnen, dat klopt. Wij proberen met dit soort voorstellen ook om alle betrokken organisaties bij elkaar te betrekken en waar nodig dubbelingen te voorkomen, ook in de indicatiestelling.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Ik weet dat wij dezelfde intentie hebben, maar toen wij in onze fractie bespraken wat via mijn collega Bouchibti onze inbreng zou zijn bij het AO over de zorg- en adviesteams (ZAT), hebben wij de onderliggende brief bekeken. Wij vonden toen eigenlijk dat het passend onderwijs daar wat magertjes in stond. Als wij in het kader van het passend onderwijs praten over de eenloketgedachte, dan heb je de ZAT's, je hebt minister Rouvoet, je hebt de staatssecretaris ... Toen dachten wij: gaat dit wel goed? Vandaar dat wij er nog eens extra op terugkwamen. Wil de staatssecretaris daarover nog wat geruststellende woorden spreken?

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Dat gaat goed.

De voorzitter:

Dat klinkt heel goed.

Staatssecretaris Dijksma:

Dan kom ik bij het volgende blokje, het godsdienstonderwijs. Er ligt een amendement van de heer Jan Jacob van Dijk dat wordt gesteund door mevrouw Kraneveldt en de heer Slob. Misschien is het goed om, voordat ik een reactie op het amendement zelf geef, even iets te zeggen over wat er nu al kan. Als ik de discussie zo volg de afgelopen dagen, dan ontstaat er bijna het beeld alsof er in het openbaar onderwijs geen ruimte is of geen aandacht besteed kan worden aan religie of levensbeschouwelijke zaken. Dat is natuurlijk niet het geval. Aan de ene kant biedt de wet al tientallen jaren ruimte aan organisaties zoals kerken, moskeeën en levensbeschouwelijke organisaties, om ook binnen het openbaar onderwijs een aanbod te doen indien ouders daarom vragen. Dan is de school gerechtigd – dat moet de school dan eigenlijk zelfs – om daar binnen de onderwijstijd een lokaal voor aan te bieden. Dat lokaal moet overigens ook nog verwarmd en verlicht zijn, zo precies heeft de wetgever dat jaren geleden al bepaald. Daarnaast hebben wij nog niet zo lang geleden een voortreffelijk wetsvoorstel gehad, op initiatief van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt, dat het begrip burgerschapsvorming en sociale cohesie in het onderwijs en in het onderwijscurriculum geïntroduceerd heeft. Dat is een vorm van onderwijs die door de leraren in het basisonderwijs zelf wordt gegeven. Daarmee heeft men aandacht voor religies en levensbeschouwing tot vaststaand onderwerp van de kerndoelen gemaakt. Ik vond dat een fantastisch wetsvoorstel. De inspectie ziet toe op de deugdelijkheid van dat onderwijs. Als scholen kinderen in die lessen dingen leren waarvan wij vinden dat die niet mogen, wordt daar op toegezien en als het nodig is op ingegrepen. Dat is op dit moment al de bestaande praktijk.

Ik kom nu op het amendement-Jan Jacob van Dijk c.s. Bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar hebben wij uitgebreid stilgestaan bij het thema godsdienstonderwijs en het vrijmaken van geld voor mensen die deze vorm van onderwijs geven. Dat heeft er toen toe geleid dat een incidenteel bedrag van 2,7 mln. beschikbaar is gesteld om de organisaties in staat te stellen om te werken aan kwaliteitsontwikkeling van de vrijwilligers en om te werken aan hun organisatie om er op die manier voor te zorgen dat het aanbod kwalitatief goed is en op orde blijft. De organisaties zijn hier nog mee bezig. Het geld is ook nog lang niet op, zeg ik er maar bij. Zij hopen in de tweede helft van 2009 hun activiteiten op dit terrein af te ronden.

Nu ligt de vraag van de heer Jan Jacob van Dijk voor om, te beginnen in 2009, structureel extra middelen beschikbaar te stellen, namelijk 5 mln., om godsdienstonderwijs en onderwijs humanistische vorming op openbare scholen dat wordt verzorgd door gekwalificeerde docenten vanuit de organisaties, dus niet vanuit de scholen, te ondersteunen. Dat zou dan met behulp van structurele extra rijksmiddelen moeten worden gerealiseerd. De heer Jan Jacob van Dijk heeft een amendement ingediend dat tot doel heeft om tot een passende organisatiestructuur te komen. Hij heeft ook aangekondigd dat er vanaf 2010 een structurele vorm van rijksbekostiging voor uitsluitend openbare scholen moet komen.

Mijn standpunt hierover – wij hebben hier vorig jaar ook een debat over gevoerd – is ten opzichte van vorig jaar niet gewijzigd. Structurele bekostiging van dat onderwijs door het Rijk heeft voor mij geen prioriteit. In de scherpe afweging die wij echt elk jaar opnieuw moeten maken over de inzet van middelen, maak ik liever andere keuzes. De Kamer kent mijn keuzes op dat terrein: taal en rekenen, vroegschoolse educatie en conciërges. Er is dus een aantal andere prioriteiten. Dat zijn prioriteiten die overigens op brede steun in deze Kamer kunnen rekenen. Daar ben ik de leden zeer erkentelijk voor.

In de dekking van het amendement – dat is niet onbelangrijk – sluipt één element dat naar mijn mening niet terecht is. Het bedrag van 5 mln. wordt in het amendement als het ware gerelateerd aan de prijsbijstelling. Ik kan er een heel lang verhaal over houden. Dat ga ik zo ook wel doen. Het korte verhaal is dat die er niet is. Dat komt doordat basisscholen op grond van de onderwijswetgeving conform een wettelijke systematiek de prijsbijstelling krijgen waar zij recht op hebben. Dat is dus juridisch verplicht en daar kan ik niet onderuit. Er zit geen ruimte in de prijsbijstelling doordat die via nacalculatie tot stand komt. Achteraf wordt gekeken wat de reële prijsbijstelling zou zijn geweest en dat bedrag wordt dan uitgekeerd. Eventuele ruimte wordt dus achteraf gecorrigeerd.

De tweede component waaraan in het amendement wordt gerefereerd, betreft de veronderstelling dat op de overige bijbijstellingen op de rijksbegroting ruimte aanwezig is, bijvoorbeeld als gevolg van dalende energieprijzen, inflatie en rentes. Feitelijk is deze ruimte er ook niet. De prijsbijstelling op de rijksbegroting wordt pas in het voorjaar vastgesteld. De Kamer begrijpt natuurlijk dat Financiën onmiddellijk een dalende tendens, zo kennen wij dat departement, zal verwerken in de toekenning van het bedrag. Er ligt dus gewoon elders op de rijksbegroting evenmin ongebruikte ruimte voor prijsbijstellingen.

Als je artikel 1 als dekking neemt, haal je het geld uit de lumpsum van scholen om dit te bekostigen. Dat is een politieke afweging. Ik heb daarbij andere prioriteiten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik begrijp de redenering van de staatssecretaris. Ook ik heb bedacht dat de dekking ongewis is. Het gaat om een prijsbijstelling. Die kan gunstig uitpakken, waarbij er geen nacalculatie nodig is omdat de prijzen meevallen. Ik denk bijvoorbeeld aan de prijzen van energie. Het kan echter ook de andere kant op gaan, waarbij er wat extra geld moet komen. Wat is het politieke oordeel van de staatssecretaris over dit amendement? Zij ziet wie het hebben ondertekend. De ondertekenaars vertegenwoordigen een meerderheid in de Kamer.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat zie ik ook, want ik kan ook tellen. Enerzijds is dit een realiteit. Anderzijds hecht ik eraan, de gelegenheid te gebruiken om de Kamer te overtuigen van het feit dat een andere keuze ook mogelijk is. Ik heb de Kamer mijn argumenten daarvoor gegeven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Is het niet al te schokkend voor de staatssecretaris als ik zeg dat zij de Kamer het aannemen van het amendement in deze vorm ontraadt?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat klopt.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Zelden ben ik het zo eens geweest met de staatssecretaris. Haar betoog was helder. Ik onderschrijf alles wat zij heeft gezegd.

De voorzitter:

Hebt u ook nog een vraag, mevrouw Dezentjé?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Als zij nu ook nog zegt dat de dekking niet deugt, vraag ik mij af waarom dit amendement überhaupt nog circuleert. Ik kijk daarbij naar de woordvoerders van de coalitiepartijen. Waarom wordt het amendement niet onmiddellijk ingetrokken? De fractie van de PvdA heeft zich al aardig wat religieus beleid laten aanmeten. Er is bij de algemene politieke beschouwingen naar ik meen 50 mln. naar kerken gegaan. Christelijke homo-organisaties worden gesponsord, terwijl inmiddels is gebleken dat deze organisaties homo's vooral willen "genezen".

De voorzitter:

Mevrouw Dezentjé Hamming, ik verzoek u ...

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Het moet een beetje korter?

De voorzitter:

Houdt u het kort, blijft u bij het onderwerp en stelt u uw vraag aan de staatssecretaris. Voor andere zaken is de tweede termijn.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Hoe wil de staatssecretaris met dit amendement omgaan? Het deugt immers gewoon niet. Hoe wil het kabinet daarmee omgaan?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb de Kamer mijn oordeel zojuist gegeven. Zoals mevrouw Dezentjé zelf zei, was dat glashelder.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik respecteer de staatssecretaris niet alleen, ik onderschrijf ook haar standpunt. Godsdienst op een openbare school vind ik heel bedenkelijk, zeker als het ook nog wordt bekostigd door de overheid. Tegen de mensen die dit voorstellen, zeg ik dat zij consequent zouden moeten zijn. Als wij dit doen, zouden wij ook voor het bijzonder onderwijs een gelegenheid moeten creëren voor ouders om aanspraak te maken op bijvoorbeeld les in humanisme. Vindt de staatssecretaris dit een consequente redenering?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, dat ben ik niet eens met de heer Jasper van Dijk. Ik ben het ook niet met hem eens als hij stelt dat er geen aandacht voor religie of een humanistische levensbeschouwing kan zijn in het openbaar onderwijs. Ik begon met te zeggen dat dit op dit moment allang mogelijk is. Dit kan op twee manieren, namelijk via de vrijwilligers en via de organisaties. Zij hebben de ruimte binnen het onderwijs om een aanbod te verzorgen. De discussie met de indieners van het amendement gaat op dit moment over de vraag of deze vrijwilligers vervolgens een salaris moeten krijgen – ik zeg het in mijn eigen woorden – dat wordt betaald door het Rijk. Voor mij is dit geen prioriteit. Verder heeft de Kamer destijds breed het wetsvoorstel van de leden Kraneveldt, Hamer en Dijsselbloem gesteund. Naar ik meen heeft ook de SP-fractie dit gedaan. De initiatiefnemers hebben daarin zeer terecht vastgesteld dat er aandacht in het onderwijs moet zijn voor burgerschapsvorming in brede zin. Ik zeg daarbij dat dit gegeven moet worden op een neutrale wijze. De vergelijking die de heer Jasper van Dijk maakt, klopt niet. In het bijzonder onderwijs wordt de aandacht voor religie namelijk al bekostigd. Daar is dit namelijk onderdeel van het curriculum. De heer Jasper van Dijk vergelijkt dus appels met peren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat jammer nou; ik ben het zo eens met uw redenering.

Staatssecretaris Dijksma:

U schrikt er zelf van, geloof ik.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zeker, er lijken nieuwe tijden aan te breken. Toch ben ik het niet eens met het laatste antwoord dat de staatssecretaris geeft. Wij leven in 2008. Er zijn nogal wat leerlingen die niet zelf katholiek of protestant zijn maar wel op een katholieke of protestante school zitten. Als wij godsdienstonderwijs mogelijk maken op openbare scholen en dit ook nog bekostigen, zou je je voor kunnen stellen dat ook bijvoorbeeld niet katholieke leerlingen op een katholieke school les moeten kunnen krijgen in de eigen levensbeschouwing. Het gaat mij puur om de theoretische redenering.

Staatssecretaris Dijksma:

Het probleem van theoretische redeneringen is echter dat deze soms de werkelijkheid niet benaderen.

De voorzitter:

Nee, nee, nee, nee, mijnheer Van Dijk. U en de staatssecretaris worden het toch niet met elkaar eens.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het amendement van de heer Jan Jacob van Dijk – hij is degene die anderen de maat neemt bij het vinden van een betrouwbare dekking – bevat een onbetrouwbare dekking. Er is een meerderheid voor het amendement, dus het geld moet ergens vandaan komen. Ten koste waarvan gaat dat? Accepteren de coalitiefracties dat het ten koste kan gaan van taal- en rekenonderwijs?

Door uitspraken van de partijgenoot van de staatssecretaris, de heer Marcouch, is de hele discussie in een heel andere context beland, omdat de religieles op de openbare scholen als alternatief voor bijzonder onderwijs wordt gepresenteerd. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de neutraliteit van het openbaar onderwijs hierdoor in het gedrang komt? Zij zegt namelijk eigenlijk dat er al lang ruimte is voor godsdienstles in het openbaar onderwijs.

Staatssecretaris Dijksma:

De wet biedt ruimte – volgens mij al 30 jaar – aan kerkelijke organisaties om binnen het openbaar onderwijs een onderwijsaanbod te verzorgen, indien ouders daar om vragen. Daarbij doet het er niet toe of het om katholieken of islamieten gaat. De huidige discussie gaat om een amendement, dat vervolgens als het ware deze vrijwilligers financieel honoreert voor het werk dat zij doen. Dat heeft echter voor mij geen prioriteit.

U geeft aan dat de dekking van het amendement niet deugdelijk is. Natuurlijk kun je uit artikel 1 geld halen, want dat betreft de lumpsum van het basisonderwijs. Alleen, in de toelichting staat dat het eigenlijk geen pijn zou doen – daar komt het op neer – omdat het vanuit de prijsbijstelling wordt gecompenseerd. Deze redenering is echter niet deugdelijk. Ik heb proberen uit te leggen hoe de prijsbijstellingssystematiek in elkaar steekt en dat je daar dus niet op kan rekenen.

Het is dus een politieke afweging of je inderdaad vindt dat je dit geld aan de lumpsum van de scholen kan onttrekken, omdat je dit onderwerp belangrijk genoeg vindt. Dan is mijn stelling dat ik andere prioriteiten heb.

De voorzitter:

De heer Dibi, voor de laatste maal.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik stel nogmaals dezelfde vraag. Ten koste van wat zal het pijn doen?

Staatssecretaris Dijksma:

Van de lumpsum van de scholen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wat betekent dat in de praktijk? Wordt het geld dan weggehaald bij het taal- en rekenonderwijs of kunnen schoolbesturen dat zelf bepalen?

Staatssecretaris Dijksma:

Aangezien het de lumpsumfinanciering betreft, bepalen de scholen dat zelf.

De heer Dibi (GroenLinks):

Accepteren de coalitiefracties dat?

Mijn tweede vraag ging over de neutraliteit van het openbaar onderwijs. Ik weet dat het al lang wettelijk mogelijk is om godsdienstvormend of humanistisch vormend onderwijs in het openbaar onderwijs te geven als ouders daarom vragen. Deze discussie is echter nu in een andere context beland, omdat het als alternatief wordt gepresenteerd voor bijzonder onderwijs door uw eigen partijgenoten. Wat vindt u daarvan?

De voorzitter:

Uw vraag is helder.

Staatssecretaris Dijksma:

Wetgevers treden niet in oogmerken van ouders, maar kijken naar de feitelijke mogelijkheden. Zolang het aanbod wordt gedaan op de manier waarop het wettelijk is geregeld, verandert er per saldo dus niets. Ik heb eerder gezegd dat ik niet voornemens ben de wet te wijzigen.

De voorzitter:

Mevrouw Dezentjé Hamming, u had al geïnterrumpeerd. Ik sta u daarom nog één korte interruptie toe.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik wil even weten hoe dit alles zich verhoudt tot artikel 23. De staatssecretaris gaat er namelijk nu van uit dat het openbaar onderwijs het bijzonder onderwijs financiert. Dat deugt toch al helemaal niet?

Staatssecretaris Dijksma:

Wat u zegt, klopt ook niet. Misschien kunnen de indieners van het initiatiefwetsvoorstel dat beter zelf vertellen, maar ...

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Zij lopen echter iedere keer naar achteren als het over dit punt gaat.

De voorzitter:

Mevrouw Dezentjé Hamming, u hebt niet het woord. Bovendien heb ik al gezegd dat die discussie moet worden gevoerd op het moment dat het initiatiefwetsvoorstel wordt ingediend.

Ik verzoek de staatssecretaris met haar laatste blokje te beginnen.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Het antwoord op de vraag van mevrouw Dezentjé Hamming is gewoon "nee".

Mijn laatste blokje gaat over de aansluiting van het primair onderwijs op het voortgezet onderwijs. De heer Jan Jacob van Dijk stelde "je ziet eigenlijk dat leerlingen na drie jaar in het voortgezet onderwijs regelmatig op een ander niveau zitten dan het schooladvies dat ze vanuit het primair onderwijs hebben meegekregen, behelsde". Hij vroeg hoe je nu als het ware die advisering bij de doorstroom kunt verbeteren. De Kamer weet dat wij dat met andere woorden ook wel de warme overdracht tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs noemen. In mijn brief van 3 december jongstleden heb ik een aantal hoofdlijnen geschetst voor een betere aanpak op het punt van onderadviseren en onderpresteren. Aan de ene kant dienen straks natuurlijk de referentieniveaus als belangrijk hulpmiddel daarbij. Aan de andere kant is niet zozeer het onderadviseren, maar vaak het onderpresteren een probleem. Wij moeten daarvoor aandacht hebben. Wij weten dat er meer leerlingen zijn met heel veel talent dat wij er nu niet uithalen. Wij zijn daarom op dit moment, in overleg met de PO-Raad, aan het kijken hoe zwakke leerlingen beter begeleid kunnen worden. Een van de vragen daarbij is of wij alles eruit halen wat erin zit op het punt van onderwijstijd. Eén ding is namelijk cruciaal. Ik weet dat de Kamer een interessante discussie voert over onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Ik weet dat met name voor zwakke leerlingen niets zo belangrijk is als onderwijstijd, omdat juist die kinderen door extra onderwijstijd hun achterstand kunnen inhalen. Zoals ik de heer Dibi al heb toegezegd, gaan wij daarnaast een aantal pilots starten die betrekking hebben op onderadvisering. In Amsterdam wordt daarmee begonnen omdat daar steeds de onderzoeken vandaan komen die in ieder geval mij verontrusten. Dit neemt overigens niet weg dat ik wetenschappelijk gezien ook wel wat tegengegevens heb, maar wij kunnen het risico niet nemen.

De heer Bosma wil weten of de geplande invoerdatum van de eindtermen gehaald wordt. Volgende week, op 18 december, krijgen staatssecretaris Van Bijsterveldt en ik het advies over de referentieniveaus aangeboden vanuit het veld. De raadplegingen zijn dus al achter de rug en wij liggen op schema.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de andere staatssecretaris van OCW, mevrouw Van Bijsterveldt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mag ik nog een vraag stellen?

De voorzitter:

Liever in tweede termijn, mijnheer Van Dijk, anders moeten de bewindspersonen weer van plek ruilen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik ben blij hier vandaag te mogen staan. Zo halverwege deze kabinetsperiode is het een mooi moment om de balans op te maken. Ik moet zeggen dat het staatssecretarisschap een prachtig vak is. Het is sowieso al heel mooi om eens in de zoveel dagen op allerlei manieren en over allerlei onderwerpen in debat te mogen met de Kamer. Dat debat is vaak heel constructief, maar vaak ook scherp. Ik denk dat wij daar beter van worden.

Het is ook heel mooi om gewoon het land in te trekken en mensen uit het onderwijs te ontmoeten. Dat is heel inspirerend. Wij zitten als bewindslieden boven in de grote Hoftoren en zien al die problemen langskomen. Wij zeggen wel eens "trouble is our business" en dat is ook zo. Het ene probleem gaat de deur uit en een andere leuke ambtenaar komt alweer binnen met een nieuw probleem onder de arm. Als ik dan gewoon het land intrek en mensen op school ontmoet, in het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld het vmbo, of in het middelbaar beroepsonderwijs, dan is dat enorm inspirerend. Vaak merk je dan dat het gelukkig ook, soms dankzij ons maar soms ook ondanks ons, heel goed gaat op die scholen. Mensen nemen hun verantwoordelijkheid en zijn elke dag met heel veel enthousiasme in de weer.

Een voorbeeld daarvan is het vmbo, waar met enorm veel engagement door leerkrachten gewerkt wordt en het middelbaar beroepsonderwijs waar te zien valt dat in de opmaat tot de skills masters zowel hier in Nederland als in Europa en de world skills enorm hard gewerkt wordt om de jonge mensen zover te krijgen. Je merkt dat daarmee het beroepsonderwijs sterker in beeld komt en dat het imago van deze vorm van onderwijs versterkt wordt. Een ander voorbeeld zijn de universiteiten en hogescholen die op het moment samen met het vo heel gemotiveerd werken aan de educatieve minor om te zorgen dat er meer academische studenten leraar worden.

De afgelopen twee jaar hebben wij samen met partners in het veld veel beleid in de steigers mogen zetten. De maatschappelijke stage draait al op volle toeren; hoewel deze nog niet eens wettelijk is ingevoerd wordt zij toch al opgepakt. Er zijn convenanten gesloten over de VSV en mensen zijn op lokaal niveau heel enthousiast aan de slag. In het vo-veld zijn de universiteiten aan de gang met de Lerarenagenda. Mijn collega noemde zojuist de referentieramingen al; rekenen en taal zijn volop aanwezig in de veldraadpleging die wij volgende week ontvangen. Daarna gaan wij beginnen met de implementatie. Ondertussen wordt er hard gewerkt aan de kwaliteit van ons vmbo, mbo, havo, vwo, lerarenopleiding en ga zo maar door. Om die kwaliteit gaat het.

Een aantal woordvoerders had het over ambitie. Dit sluit uitstekend aan bij het beleid dat is neergezet en dat in de komende jaren uitgevoerd moet worden. Ambitie is geen vies woord als het gaat om de kinderen van nu en de volwassenen van de toekomst. Dit past in de tijdgeest waarin onze kinderen de kans krijgen om hun dromen waar te maken. Zij krijgen ook de kans om een plek te vinden op een zeer veeleisende arbeidsmarkt. Dit vraagt om onderwijs dat daarop aansluit. Daarom is het terecht dat de menselijke maat en het geven van ruimte aan het talent van ieder kind kernonderwerpen zijn in deze begroting.

Hoewel beleid maken misschien het spannendst lijkt te zijn, vind ik als bestuurder een goede uitvoering een zeker zo grote uitdaging. Dagelijks ervaren mensen in de praktijk de effecten van onze besluiten. Een zeer goede zorg voor een zeer goede uitvoering vind ik voor mijzelf de komende jaren dan ook de hoogste prioriteit. Daar hebben wij overigens alle betrokkenen in het veld bij nodig. Het kan niet zonder de inzet van de mensen die ook verantwoordelijkheid dragen en die – naar ik hoop – ook echt nemen. Het gaat dan om ouders die betrokken zijn bij de school en die meer zijn dan alleen kritische consumenten. Ik noem ook de leidinggevenden die verantwoordelijkheid afleggen aan degenen in hun omgeving via horizontale procedures. Ik noem ook het geven van ruimte aan de professionals in de school zelf en leraren die deze positie afdwingen omdat zij weten dat zij professional zijn en daar ook aan werken. Voor mij – en dus voor ons drieën – betekent het dat wij kaders stellen, maar ook ruimte en vertrouwen geven aan de mensen in het onderwijs. Dat is enorm van belang.

Tot zover een aantal inleidende opmerkingen. Ik wil graag nu de vragen in vier blokjes beantwoorden. Het eerste is het vmbo, doorstroom en stapelen. Het tweede is het mbo. Het derde is voortijdig schoolverlaten en het vierde de menselijke maat.

Er zijn veel opmerkingen gemaakt over doorstroom en stapelen. Het vmbo is daarmee onlosmakelijk verbonden. In de afgelopen maanden hebben wij hier steeds over gesproken. Dit onderwerp gaat ons aan het hart. Wij willen elk talent ontwikkelen. De heer Jasper van Dijk zei het heel goed toen hij opmerkte dat het idee van de inefficiënte leerroutes een vorm van sterk macro-economisch denken is. Misschien is het wel verkeerd macro-economisch denken, want uiteindelijk heeft de samenleving er veel meer aan wanneer talent echt de kans krijgt om zich te ontwikkelen en daardoor een pijler te worden van die samenleving. Jonge mensen met talenten moeten daarvoor de ruimte krijgen.

De discussie over de vroege selectie maakt duidelijk hoe belangrijk het is om echt te investeren in ons stelsel en om alles er uit te halen wat er in zit. Ik heb de indruk dat wij daarmee een ijzersterke combinatie te pakken hebben. Ons stelsel biedt de mogelijkheid van maatwerk. Wij proberen dit in onderlinge afstemming en soms ook in debat verder te optimaliseren.

Scholen hebben de ruimte om het eerste en het tweede jaar met heterogene klassen te werken. Sommige scholen kiezen ervoor om jongeren de ruimte bieden om op de manier van de basisschool te functioneren in het voortgezet onderwijs voordat de finale keuze wordt gemaakt. Wij leggen dit niet op, maar de mogelijkheid zit wel in het stelsel.

Een andere belangrijke beslissing ten gunste van het vmbo is door mijn voorgangster Karin Adelmund genomen. Zij heeft het verplichte vakkenpakket doorstroming vmbo-tl naar de havo laten vervallen. Dat is een belangrijke stap geweest. Ik heb zelf gewerkt aan de doorstroming van de gemengde leerweg naar de havo. De toestemming van de inspectie is vervallen. Er is nog één verplicht sectorvak. Ik noem ook het globaliseren van examenprogramma's. Wij hebben het mogelijk gemaakt dat vakken op een hoger niveau gevolgd kunnen worden. Dit was een nadrukkelijke wens van de Kamer. Wij hebben een breder programma-aanbod, ook voor de techniek. Ik noem ook de brede intersectorale programma's. Er is ook de mogelijkheid om door te stromen naar het vavo via de vo-bve-route; erg belangrijk.

Daarnaast wordt er nog steeds gewerkt aan de sectorprogramma's. Het lijkt mij goed om dat hier aan te geven, want dit punt is heel erg in beweging. De Stichting Platforms vmbo kijkt op dit moment heel kritisch naar de aansluiting van de beroepskolom. Terecht heeft de heer Depla gesteld dat wij ervoor moeten zorgen dat het vmbo, het mbo en het hbo uiteindelijk op een goede manier op elkaar aansluiten. Daar wordt op dit moment heel concreet aan gewerkt. Ook de VO-raad heeft ons te kennen gegeven in de komende jaren heel graag te willen doorgaan met het verbeteren van de aansluiting tussen vmbo en mbo. De VO-raad wil ook werken aan de loopbaan- en beroepsoriëntatie, wat eveneens een belangrijk punt is binnen het vmbo.

Wij werken aan het VM2-traject, waarin het vmbo direct aansluiting vindt in het mbo. Dit is heel belangrijk, want terwijl het voor het ene kind belangrijk kan zijn de keuze nog even uit te stellen, kan het voor het andere kind juist belangrijk zijn dat er vroegtijdig een keuze gemaakt wordt. Afgelopen maand heb ik in Rotterdam de Horecavakschool geopend. Wij hebben hier allemaal mogen genieten van de traktatie van de school. Als wij de kinderen van die school nog twee jaar lang in een algemene klas zouden zetten, zouden wij hen misschien kwijt zijn en dat zou doodzonde zijn. Die kinderen zijn met heel veel enthousiasme vanaf groep 1 aan de slag op de Horecavakschool. Prima!

Zoals gezegd investeert de VO-raad in de loopbaan- en beroepsoriëntatie. Ook de scholen investeren daar steeds meer in, want het is heel belangrijk om te weten wat een vak wel en niet biedt. Wij zien dat dit onderwerp in het kader van het vsv-beleid ook hoog op de regionale agenda staat. Wij zien tevens dat het bedrijfsleven steeds dichter op het vmbo zit. Dat is een goede zaak.

Ik maak nu even een uitstapje van het vmbo naar het mbo. Ik zal ruimte geven om aan het begin van het mbo in domeinen te werken. Op die manier kan de beroepskeuze nog even worden uitgesteld, terwijl er wel sprake is van een stevige beroepsaanpak in het eerste jaar.

Ik rond mijn blokje over het vmbo, doorstromen en stapelen nu af. Zo meteen zal ik nog ingaan op het onderzoek dat is gehouden. Over de doorstroming vanuit het vmbo naar het beroepsonderwijs en naar het havo kan ik een mooi nieuw punt aan de Kamer kwijt. Er was zorg dat de doorstroming vanuit het vmbo naar het havo door de komst van het vmbo-tl verminderd is. Ik kan echter melden dat de cijfers over 2007 aangeven dat 20% van het vmbo-tl en vmbo-gl doorgestroomd is naar het havo. Dat is ongeveer het dubbele van wat er is doorgestroomd in de laatste jaren van het mavo. Dit geeft aan dat wij op dit moment op allerlei manieren bezig zijn om de doorstroming te versterken. Het ligt in de lijn der verwachting dat er, gelet op de invoering van de tweede fase in het voortgezet onderwijs, nog meer doorstroming zal kunnen plaatsvinden. Wij maken dus echte slagen. Het lijkt mij goed om dat hier ook te benoemen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik wil de staatssecretaris een korte vraag stellen. Een tijdje geleden heb ik voorgesteld om een knipkaart te introduceren waarmee kinderen vanaf het vmbo een aantal vervolgopleidingen kunnen volgen, juist om de keuze te vergemakkelijken. Hoe ver is de staatssecretaris daarmee?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb mevrouw Dezentjé Hamming beloofd dat ik dit punt onder de aandacht zou brengen van de VO-raad, omdat die bezig is met het plan inzake de loopbaan- en beroepsoriëntatie. Dat heb ik inmiddels gedaan. Men vindt dit een leuke gedachte. Ik verwacht dat het genoemde plan in januari of uiterlijk in februari in onze handen is, want ik heb erop aangedrongen dat men snel met dit plan komt. Het is heel belangrijk om te weten wat een vak wel en niet biedt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Staatssecretaris Van Bijsterveldt is verantwoordelijk voor het voortgezet onderwijs. Ik heb de minister al gehoord over het uitstel van de studiekeuze, maar ik ben ook benieuwd naar de visie van de staatssecretaris daarop. Vindt zij dat wij in Nederland in vergelijking met andere landen te vroeg selecteren? Zo ja, vindt zij dat daaraan iets veranderd moet worden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik kan aansluiten bij hetgeen de minister zojuist gezegd heeft. Het is goed dat dit punt heel scherp in de gaten gehouden wordt. Gelet op de vergrijzing en de ontgroening en mede gelet op het feit dat wij een kenniseconomie hebben, kunnen wij geen talent laten liggen. Dit betekent dat wij heel sterk inzetten op vsv en dat wij ook het door de heer Dibi genoemde punt heel scherp in beeld hebben. De Kamer heeft over het stapelen, wat heel erg raakt aan dit thema, diezelfde zorg, daarom doen wij op dit punt al heel veel. Naar mijn idee kunnen wij binnen dat stelsel heel veel doen om een en ander te optimaliseren. Dan krijg je een goede balans binnen een stelsel dat ruimte biedt aan een school om twee jaar een heterogene klas te hebben maar ook aan een kind dat al op jonge leeftijd weet wat het wil. Ik denk aan het kind dat kiest voor de horeca, dat de stap wil maken om naar de horecavakschool in Rotterdam te gaan, dat na het behalen van het mbo-2-diploma door kan zodat het direct aan de slag kan. Die diversiteit proberen wij te bieden. Dit alles maakt dat ik de zorg terecht vind. Daarom hebben wij het onderzoek toegezegd naar het stapelen van opleidingen. Daarom ook is aan de minister de vraag aan de Onderwijsraad voorgelegd of wij in dit opzicht genoeg doen. Ik denk dat wij binnen ons stelsel heel veel ruimte hebben.

De heer Dibi (GroenLinks):

Opstromen, afstromen, doorstromen, dat steun ik allemaal van harte, maar is de staatssecretaris het met mij eens dat dit reparaties achteraf zijn, die geld kosten en tijdrovend zijn? Dan zeg je tegen een kind dat verkeerd is geselecteerd: wij hebben je verkeerd geselecteerd, maar wij hebben nu een route voor je die veel langer duurt en daar moet je het maar mee doen. Is de staatssecretaris het daarmee eens? Is de staatssecretaris bereid om te bevorderen dat er op elke middelbare school een brugprogramma komt voor elke leerling die van vmbo-t of havo naar een hoger onderwijstype wil gaan?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Natuurlijk kan de "snelbloeier" de gemakkelijkste oftewel de meest efficiënte route nemen. Dat is logisch. Als een kind weet wat het wil en het gaat naar de vakschool, dan zit het goed op de route en huplakee het stroomt door, het haalt een diploma. Ik noem in dit verband het Instituut De Boer. Dat wordt echt een heel grote beweging; dat is een goede zaak. Maar een laatbloeier heeft het moeilijker. Het is ook een beetje van deze tijd. Ik herken het bij mijn eigen kinderen. Je bent langer aan het zoeken en overigens niet alleen met kinderen van twaalf, ook met kinderen van achttien of jongvolwassenen van in de twintig. Ja, die zijn wat meer tijd kwijt; dat klopt. Dat vind ik niet het grootste probleem. Het grootste probleem is dat zij in een val kunnen lopen waar zij niet meer uit kunnen. Wij moeten er alles aan doen om dat te voorkomen. Daarom ben ik zo ontzettend blij dat de Kamer dit onderwerp zo scherp op de agenda zet. Aan de maatregelen die wij nu nemen en die wij in het afgelopen jaar genomen hebben, kun je zien dat wij proberen om daar het optimale aan te doen. Ik wijs op de stelselwijziging voor het vmbo, die zelfs door de commissie-Dijsselbloem als één van de redelijk gelukte stelselwijzigingen genoemd is. Nogmaals, dit is niet alleen de verdienste van dit kabinet. Het is heel nadrukkelijk een punt dat de Kamer op de agenda heeft gezet. Misschien heeft het stelsel wat ongemakken gekend bij de start, maar het wordt wel steeds meer een stelsel dat goed werkt. Sterker, de cijfers wijzen uit dat de doorstroom nog nooit zo goed is geweest. In 1992 was de doorstroom van mavo naar havo 16,7%. Wij zitten nu op 20,3%. Dus het helpt.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan mevrouw Verdonk voor een interruptie vraag ik de staatssecretaris om iets korter te antwoorden. Ik wil graag om 21.00 uur met de tweede termijn beginnen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Prima, voorzitter. Dat doe ik.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik reageer op de opmerking van de heer Dibi over het verkeerd selecteren. Hij legt de schuld bij het onderwijsveld. Ik zou graag de schuld neerleggen bij de ouders, want wij hebben het hier vooral over allochtone leerlingen. De ouders van die kinderen weten vaak niet eens waar hun kinderen op school zitten. Nu kan de staatssecretaris wel bedenkelijk kijken, maar laten wij wel eerlijk zijn: die kinderen hebben geen kans gekregen vanwege hun opvoeding, die kinderen worden – en zeker de jongens – de straat op gestuurd. Ik spreek genoeg allochtone ouders en als ik vraag waar hun kind op school zit, dan zeggen zij "daar". Als ik vervolgens vraag hoe lang die school duurt, weten zij het niet en als ik vraag naar het soort onderwijs, weten zij het al helemaal niet. En dan moet je als kind maar slagen. Wat doet de staatssecretaris eraan om ervoor te zorgen dat die ouders eindelijk eens gaan doen waarvoor zij in het leven geroepen zijn: hun eigen kinderen opvoeden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is natuurlijk allereerst de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Laten wij dat gewoon vaststellen. De samenleving is niet zo maakbaar dat wij vanuit het onderwijs binnen de gezinnen kunnen mee-opvoeden. Wij kunnen wel kijken of wij mensen kunnen stimuleren. Minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin probeert met de Centra voor Jeugd en Gezin ouders te betrekken bij de opvoeding en zo nodig een steun in de rug te geven.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik zou graag horen wat de staatssecretaris van plan is en niet wat een andere minister gaat doen. Ik wil graag weten wat deze staatssecretaris doet. Ik heb geen lang antwoord nodig. Ik kan heel goed leven met een kort en krachtig antwoord.

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk, ik stel voor dat wij de staatssecretaris laten uitpraten, dan kunnen wij zien of het antwoord wordt gegeven.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mevrouw Verdonk vraagt mij om wat te doen aan de opvoeding. Ik geef aan dat niet alleen de bewindslieden van Onderwijs zich daarmee bezighouden. Het hele kabinet houdt zich daarmee bezig. Opvoeden begint bij het gezin.

Scholen nemen heel veel initiatieven om autochtone en allochtone ouders erbij te betrekken. De cultuur van allochtone ouders is misschien niet de cultuur die in Nederland gebruikelijk is, maar ook heel veel Nederlandse ouders zijn soms niet meer dan kritisch consument. Ik denk dat het niet terecht is om de bal alleen daar neer te leggen, alhoewel ik het wel met mevrouw Verdonk eens ben dat daar een specifiek probleem ligt. Ik zie dat scholen dat oppakken, bijvoorbeeld door huisbezoeken af te leggen. Daardoor hebben zij zicht op het gezin. Er zijn ook scholen die tegen de ouder die zijn kind komt inschrijven, zeggen: fijn dat u uw kind hier wilt plaatsen, wat wilt u gaan doen in deze school, wat zal uw bijdrage zijn, weet dat wij rapport- en informatieavonden hebben en weet dat wij u daar daadwerkelijk verwachten. De scholen doen dus een steeds dwingender beroep op de ouder. Dat is terecht. Ouders moeten betrokken zijn. Zonder ouders kun je een kind niet optimaal ontwikkelen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ben net zo blij als de staatssecretaris met al die goede initiatieven van scholen. Ik ben blij dat scholen, ook al hebben zij wettelijk geen poot om op te staan, tegen de ouders zeggen: jij komt gewoon naar school en jij komt naar die ouderavond en je stuurt niet meer het oudste broertje, maar je komt zelf, want jij bent ouder van je kind. De staatssecretaris slaat hier nog steeds politiek correcte taal uit, maar ik ben blij met die initiatieven van de scholen. Die scholen verdienen haar steun.

De voorzitter:

Ik heb geen vraag gehoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Een terugkeer naar de basisvorming of de middenschool is geen goed idee. Wij moeten wel zorgen voor meer doorstroming en iedereen alle kansen bieden om op latere leeftijd een opleiding te volgen. Daarvoor zijn goed tweedekansenonderwijs en goed volwassenenonderwijs nodig. Tot mijn grote schrik heeft de coalitie echter besloten om het volwassenenonderwijs aan de markt over te laten. Is de staatssecretaris het daar nou echt mee eens?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voor scholing tot 18 jaar is er de route via het voortgezet onderwijs. De scholing voor volwassenen, het vavo, valt inderdaad onder het participatiebudget. Het doel is dat daarbij aanbesteding en marktwerking plaatsvinden. Dat is inherent aan het loslaten van het labelen in het middelbaar beroepsonderwijs. Waar dat gebeurt, vind ik uiteindelijk niet zo belangrijk. Ik vind wel belangrijk dat het wordt aangeboden. Ik maak daarom met de gemeenten afspraken over het aantal trajecten, zodat mensen vavo kunnen volgen. Dat moet ook worden aangeboden. Ik weet dat heel veel gemeenten het vavo heel belangrijk vinden. Zij krijgen daar ook heel directe vragen over. Gemeenten hebben er ook steeds meer belang bij om mensen door een goede scholing naar werk te leiden. Ik ben ervan overtuigd dat de gemeenten die verantwoordelijkheid waarmaken als zij die krijgen. Daarover maak ik met de gemeenten ook afspraken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het probleem is dat de coalitie het nodig vindt om het volwassenenonderwijs nu al aan de markt over te laten. Dat was niet het besluit van deze staatssecretaris, maar het besluit van de coalitiepartijen. Wij zien wat er aan de hand is bij de inburgering. Dat gaat niet goed. De staatssecretaris evalueert dat. Mocht bij de evaluatie van de inburgering blijken dat het niet goed gaat op die markt, is de staatssecretaris dan bereid nog eens heel goed na te denken over de vraag of zij het volwassenenonderwijs wel aan die markt wil overlaten? Misschien wil de staatssecretaris het dan niet doen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik begrijp de zorg van de heer Van Dijk, want dat is ook mijn zorg. Ik heb dat ook duidelijk gemaakt. Ik ben daar nooit onduidelijk over geweest. Bij het aannemen van het bedoelde amendement op de Wet participatiebudget heb ik nadrukkelijk aangegeven dat ik naar de Kamer terug zal komen als bij de evaluatie van de inburgering blijkt dat dit problemen oproept. De woordvoerders waren zich daarvan bewust toen het desbetreffende amendement werd aangenomen. Het ligt vast in de Handelingen. Als dat nodig is, kom ik naar de Kamer terug want wij zijn ervoor verantwoordelijk dat het goed gebeurt.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris houdt terecht een wervend verhaal over het vergroten van de mogelijkheden om te stapelen en door te stromen. Wij hebben gisteren als voorbeeld genoemd dat er in Rotterdam een goed initiatief was. Die school was zo succesvol dat de kinderen van de schakelklas niet naar het vmbo gingen, maar naar havo/vwo van een ander bestuur. De staatssecretaris zegt dat de bekostiging geen probleem is, maar dat is in de praktijk wel een probleem, want die school is ermee opgehouden, omdat hij de kosten van dat succesvolle project voor zijn rekening nam, terwijl de baten bij een andere school terechtkwamen. De staatssecretaris zegt dat zij dit probleem niet kent. Mijn vraag is of zij er nog een keer naar wil kijken en dit probleem wil oplossen, want anders zie ik goede experimenten en initiatieven in de grote steden om de schakelklas vorm te geven een zachte dood sterven en dat willen wij niet.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het is een afweging van een bestuur om dit wel of niet te doen. Ik ben toevallig twee maanden geleden bij het Novacollege geweest, onderdeel van de Johan de Witt Scholengroep. Daar is een schakelklas die naar volle tevredenheid draait. Het moet wel worden ingepast in een school die een zekere schaal heeft, zodat hij de ruimte heeft om dat te kunnen doen. Het is misschien niet mogelijk bij elke school; ik weet het niet. Het ligt eraan welke prioriteiten men stelt. Er is geen belemmering om het binnen de bekostiging te doen.

De voorzitter:

De vraag was of u bereid bent om te kijken naar het probleem hoe wij de schakelklas beter zouden kunnen organiseren.

De heer Depla (PvdA):

In theorie hebt u helemaal gelijk, maar het probleem is dat niemand het doet als er in een gemeente meerdere besturen zijn die allemaal een te kleine schaal hebben. Zij zijn eigenlijk verplicht om samenwerking te organiseren, omdat er anders niets van de grond komt. De vraag is of u daarin een rol wilt spelen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het lijkt mij helder. Ik zal kijken waar het aan ligt. Ik zal een vergelijking maken met goede voorbeelden om te bekijken waarom het wel lukt bij de een en niet bij de ander.

Voorzitter. Er is inmiddels al veel gezegd over het stapelen. De heer Dibi vroeg wanneer het onderzoek komt. Het onderzoek over stapelen en doorstromen heeft de Kamer inmiddels bereikt, maar zij moet de beleidsreactie nog krijgen. Die krijgt zij in april. Dan ga ik in op de punten die ik in de brief heb genoemd, zoals het vijfde en zesde vmbo-jaar en nog een paar andere punten. Daarmee nemen wij een heel scala aan maatregelen rondom doorstroming en stapelen en dat is een heel goede zaak.

De heer Depla heeft een vraag gesteld over het toetsingskader van de onderwijsinspectie, omdat hij zich zorgen maakt dat dit perverse effecten zou hebben. In de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs heb ik aangegeven dat ik dit geluid vaker hoor en dat wij ernaar zullen kijken. Na eerste bestudering is het beeld dat in het toetsingskader heel veel evenwicht zit. Het begint met het advies van de lagere school. Het is wel belangrijk dat dit advies hout snijdt, maar dat doet het heel vaak. Elke school die een kind een niveau hoger tilt, krijgt er een plus bij. Als dat kind daalt, wordt het geen min, maar blijft het neutraal, dus er is wel een consistente lijn van de basisschool naar het eind. Die toegevoegde waarde komt behoorlijk goed in beeld. Wat goed is, kan altijd nog beter, dus ik bekijk met de inspectie of wij het nog scherper kunnen maken om mogelijk verkeerde effecten te voorkomen. Daarmee heb ik de belangrijkste vragen over dit onderwerp beantwoord.

De heer Dibi (GroenLinks):

De beleidsreactie komt eraan. Ik vraag om daarin twee suggesties mee te nemen. De eerste is om de leerwinst op het vo te meten door te kijken naar de uitslag van de Cito-toets en hoeveel kinderen vier jaar later boven of onder die score zitten. De tweede vraag is of u bereid bent om te bevorderen dat er op elke school een brugprogramma ligt voor elke leerling die wil doorstromen, zodat elke school precies weet wat hij moet doen als een kind wil doorstromen. Dat moet meer regel worden dan uitzondering.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het is mij nog niet helemaal helder wat u met een brugprogramma bedoelt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voor elke leerling die denkt een hoger niveau aan te kunnen, moet elke school een plan van aanpak hebben. Dat noemen sommige mensen een brugprogramma. Daarin staat welke stappen hij bijvoorbeeld met zijn ouders moet nemen om dat hogere niveau te kunnen halen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voordat ik de toezegging doe dat ik dit even ga regelen, lijkt het mij goed om met de VO-raad de stand van zaken op de scholen op dat vlak te bespreken. Ik vind dat het aan de school is om een bepaalde methodiek te kiezen om een kind te begeleiden in het opstromen.

De tweede vraag is mij even ontschoten, sorry.

De voorzitter:

De heer Dibi stelde een vraag over de meting van de Cito-toets, opdat vier jaar later het leerrendement van een school kan worden bekeken.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik meen dat de inspectie daar cijfers over heeft. Dit lijkt mij althans het geval te zijn, want het is een van de punten die meetelt in de beoordeling van de school. Ik zal bekijken of ik de cijfers boven water kan krijgen. Als dat het geval is, dan zorg ik ervoor dat de Kamer deze krijgt.

Voorzitter. Er is een aantal vragen gesteld over het voortijdig schoolverlaten, met name door mevrouw Dezentjé. Zij maakt zich zorgen over de verkokering en de versnippering rondom de jongeren. Zij heeft een heel terecht punt. Wij treffen weliswaar het kind op de school, maar de problemen van het kind hebben vaak betrekking op meer dan de school alleen. Vaak zijn het heel veel zaken om de jongeren heen die uiteindelijk ervoor zorgen dat het op school niet goed gaat. Wij hebben de heel dure plicht om ervoor te zorgen dat de instituties rondom de school niet gericht zijn op zichzelf, maar gewoon op de jongeren. Minister Rouvoet probeert op dit moment de gebundeldheid ook echt tot stand te brengen, onder meer door de Centra voor Jeugd en Gezin. Er moet echter een grote slag gemaakt rondom de scholen zelf.

Staatssecretaris Dijksma gaf al aan dat volgende week gesproken wordt over de zorgadviesdienst. Deze dienst vervult immers een goede rol. Het aantal groeit enorm, waardoor de dekking binnen het voortgezet onderwijs zo goed als volledig is. Ook het mbo maakt een forse slag. Dit zorgt er echter wel voor dat men om de tafel gaat zitten en onwillekeurig veel kindgerichter bezig is dan wanneer men een case behandelt op kantoor. De gemeenten, vooral de grote gemeenten, nemen ook een sterke regierol op dit vlak. Daaruit is bijvoorbeeld het convenant met Rotterdam ontstaan. Daarin hebben wij goede afspraken kunnen maken, overigens ook met een aantal departementen. Staatssecretaris Dijksma en ik zitten op dit moment met de vier grote steden om de tafel om te bezien of wij "een foto" kunnen maken van de situatie rondom de school in de stad. Wat kunnen wij dan doen? Ongetwijfeld betrekken wij daar ook collega's bij, als dat nodig blijkt te zijn. Wij zien wel dat die slagen gemaakt worden, omdat het gewoon bittere noodzaak is, zoals mevrouw Dezentjé terecht aangeeft.

Mevrouw Dezentjé vraagt of de € 2000 die ik aan de vsv besteed niet heel erg zonde is. De manier waarop wij dit doen, zal haar aanspreken: no cure, no pay. Het geld is er pas, nadat er geleverd is. Ik vind het ook terecht dat er extra geld komt voor een school die zich extra inspant. Er zijn extra inspanningen nodig om in deze tijd kinderen op school te houden in het vmbo en het mbo. Soms gaat dit zelfs om problematische kinderen. Dat daar wat extra budget voor beschikbaar komt, is niet meer dan terecht, maar de prestatie moet wel geleverd worden. Er is dus geen sprake van lumpsum, en huplakee het is er en het verdwijnt in het grote gat. Wij merken dat er een enorme energie op gang komt in de vsv-regio's met de € 2000 no cure no pay en de programmagelden die wij daarnaast in de 39 regio's inzetten. Ik vind het mooie van de aanpak dat wij alleen maar proberen om enthousiasmerend aanwezig te zijn – wij zitten ook heel erg op de huid van die regio's – maar dat de verantwoordelijkheid en het werk echt daar liggen. Doordat zij die gelden met elkaar verdelen, zitten zij dus ook heel dicht op de problematiek van het vsv en werken zij erg pittig samen. Wij zien dat er grote slagen gemaakt worden op het vlak van verzuim en het op school houden van kinderen.

Ik heb gisteren het nieuws naar buiten kunnen brengen dat van het aantal vmbo'ers met een diploma, een aanzienlijk groter aandeel doorstroomt naar het mbo en het havo dan voor die tijd. Wij zien hier heel duidelijk het effect. Men is bezig met LOB, loopbaan- en beroepsoriëntatie. Kortom, er gebeurt heel veel. Ik heb het beeld dat het enthousiasme op lokaal niveau alleen maar heel groot is, omdat juist een impuls gegeven wordt. Ik vind niet dat er sprake is van zulke extreme bedragen voor zo'n belangrijk doel, waardoor ik kan zeggen dat ik ze veel te hoog vind. De komende maanden gaan wij de eerste resultaten zien van 2007 en 2008. Ik ben dus ook heel benieuwd. Ik heb wel het idee dat wij op dit moment er in ieder geval alles aan doen om tot goede resultaten te komen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Omwille van de tijd reageer ik niet op de € 2000, want wij hebben die hiervoor immers al aan de orde gehad. Ik heb hier ook mijn mening over gegeven. Ik heb echter wel een vraag over de ouderverantwoordelijkheid inzake de schooluitval. Is de staatssecretaris met de VVD van mening dat wanneer de ouders hun verantwoordelijkheid niet nemen, de kinderen laten spijbelen en de leerplichtambtenaar als het ware aan de kant zetten, er dan ook stevige maatregelen nodig zijn, zoals de stok achter de deur door middel van het korten op kinderbijslag?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Minister Rouvoet heeft daar inmiddels het nodige over gezegd. Wij zitten er inderdaad scherper op. Ik denk echter dat het in deze tijd – waarin wij veel vragen van ouders die allebei werken, daarnaast een kind opvoeden en daarnaast betrokken zijn bij wat er op de school gebeurt – ook de kunst is om ervoor te zorgen dat je eigentijdse middelen hebt om dat te doen. Het College Flevoland in Almere stuurt een sms naar ouders van wie het kind het eerste uur spijbelt, waarbij het kind ook een sms krijgt dat zijn ouders ervan weten. Reken maar dat dit 's avonds een gesprek aan de keukentafel oplevert! Dat is ook een manier van aanpak die past bij deze tijd. Een beetje rekening houden met de ouder van deze tijd is dus ook goed.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik ben blij dat de staatssecretaris het voorstel van de VVD-fractie daarmee ondersteunt. Dat is mooi.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De sms vind ik een prachtige actie, alleen dat gesprek aan de keukentafel zie ik nog niet overal gebeuren.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Heb een beetje vertrouwen!

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Te veel vertrouwen is buurmans gek, dat weet de staatssecretaris. Ik wil het even hebben over de ambitie inzake het vroegtijdig schoolverlaten. De staatssecretaris zegt dat zij de 53.000 gevallen in het schooljaar 2006/2007 wil terugbrengen tot 35.000 in 2011, waarbij ik aanteken dat 35.000 nog wel heel veel kinderen zijn. Dat is 18.000 minder. Gedeeld door vier wil dat zeggen dat wij er per jaar 3500 in mindering kunnen brengen. Vindt zij dat geen magere doelstelling?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het zal blijken dat dit nog een heel pittige doelstelling is. Wij hebben in de afgelopen jaren natuurlijk ook slagen gemaakt. Het laaghangend fruit is wel geplukt. Het gaat er nu om, de jongeren die vaak wat meer problemen hebben toch op school te houden. Of het een magere doelstelling is, zullen wij straks wel zien. Mochten er enorme aantallen zijn, dan is dat des te beter. Ik ben met mevrouw Verdonk van mening dat wij die 35.000 natuurlijk ook gewoon naar een diploma zouden moeten brengen. Dat is ook het beste. Na dit vsv-beleid komt er ongetwijfeld weer een nieuw kabinet – wat mij betreft een kabinet-Balkenende – dat ermee verdergaat.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De staatssecretaris kan af en toe ook heel grappig zijn.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat probeer ik wel!

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dit was een leuke. Ik ga toch nog even door op die getallen. Ik blijf het allemaal heel erg mager vinden. Er wordt een doelstelling gesteld over tien jaar, maar wij kunnen pas afrekenen in 2012. Dan zit dit kabinet er niet meer. Wij zullen zien wie er dan zit. Heeft de staatssecretaris nog helemaal geen zicht op wat er is bereikt in het schooljaar 2007/2008? Het is nu december.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Neen, dat hebben wij nog niet. Wij zijn op dit moment de cijfers aan het inventariseren. Ik schat in dat wij die in februari of maart hebben.

Voorzitter. Ik ben bij het volgende blokje: het mbo. Er zijn enkele vragen gesteld die een relatie hebben met het mbo. Er is in ieder geval één belangrijk punt naar voren gebracht, dat de financiën in het mbo betreft. Daarover bestaan zorgen, met name rondom het wegvallen van de FES-middelen. De heren Van Dijk, Biskop en Depla hebben daarover het nodige gezegd vanuit de zorg die zij hebben over de vernieuwingen die op het mbo plaatsvinden. Ik ben mij er heel goed van bewust dat het middelbaar beroepsonderwijs de komende jaren voor een heel forse opgave staat. De invoering van het CGO – wij hebben er al vaak over gesproken – vraagt veel, net zoals de aanpak van het vsv-beleid en het niveau van taal en rekenen. Gelukkig investeren wij behoorlijk op allerlei niveaus, ook op die punten.

Er leven inderdaad zorgen rondom de FES-middelen. Het is waar dat de FES-middelen voor 2007 en 2008, twee keer 71 mln., beschikbaar zijn voor het competentiegericht onderwijs en dat er voor 2009 op dit moment geen FES-middelen op de lat staan. Wij zijn nu bezig met het voorbereiden van 500 mln. voor de FES waarover halverwege 2009 een besluit zal worden genomen. Beroepsonderwijs in Bedrijf – want dat is de noemer waaronder de FES-aanvraag in de afgelopen jaren liep – zal daarbij zeker een van de thema's zijn. Het zal ook een aantrekkelijk thema zijn, omdat het ministerie van Economische Zaken dit punt mede ondersteunt. Maar ik kan hier ook naar eer en geweten zeggen dat er meerdere projecten zijn op het onderwijsvlak en ook elders, die mee zullen dingen naar deze FES-aanvraag. Dan zien we dat er rondom de algehele toename van het geld in het middelbaar beroepsonderwijs niet alleen minnen zijn maar ook plussen. De plussen zitten bij de enveloppengelden voor het competentiegericht onderwijs, die naar 33 mln. gaan in 2011. Dit jaar zit er 5 mln. in en in 2010 zo'n 20 mln. extra. Voor de leerlinggebonden financiering hebben wij extra middelen vrij kunnen maken bij de voorjaarsnota, oplopend tot 27 mln. in 2010. Er komt meer geld beschikbaar voor het taal- en rekenonderwijs: 30 mln. in 2010 en 50 mln. in 2011. Ook voor het werkleerrecht zit er extra geld in. Er komt dus behoorlijk veel geld aan. De 71 mln. in 2008 van het FES zijn pas in november 2008 toegekend, omdat het lange tijd onzeker is geweest of de scholen dat geld zouden krijgen. Men heeft een behoorlijke slag moeten maken om goed te laten zien wat men met de 70 mln. in 2007 had gedaan. Ik heb het bij de ministers van Financiën en van Economische Zaken voor elkaar gekregen dat dit geld ook in 2009 mag worden uitgegeven. Een groot deel van die FES-middelen kan dan ook in 2009 worden ingezet. Er is dus een forse financiering voor het middelbaar beroepsonderwijs door middelen die bij elkaar zijn gekomen. Daarna zal ik proberen om die FES-aanvragen voor het beroepsonderwijs ook goed en scherp in beeld te krijgen, maar ik heb ook nog een aantal andere aanvragen. Daar wil ik ook niet schimmig over zijn.

Voorzitter. Ik kom op de ov-jaarkaart van het middelbaar beroepsonderwijs. Door de leden Biskop en Slob is ervoor gepleit deze 30 mln. zo snel mogelijk te investeren. Dat zal ik doen, maar een ov-jaarkaart met een tegemoetkoming langs de koninklijke, wettelijke weg zal waarschijnlijk pas in augustus 2010 kunnen worden gerealiseerd. Door de grote betrokkenheid en ervaringen vanuit de MBO Raad, de JOB en de provincies over pragmatische oplossingen – een gedeputeerde uit het hoge noorden wil daar ook met mij over meedenken – zal ik kijken of er wellicht naast de koninklijke weg ook nog een pragmatische overbrugging kan zijn. Ik wil wel eerlijk zijn in de verwachtingen, want het moet wel goed gebeuren. De Kamer mag ervan uitgaan dat ik eruit haal wat erin zit.

Voorzitter. De heer Depla heeft een vraag gesteld over het maatschappelijk werk. Hij uitte zijn zorg of dit niet verspreid werd over de massa en wil dat dit heel gericht gebeurt. Ik kan hem geruststellen; dat gaan wij heel gericht doen. In het rapport van het Nederlands Jeugdinstituut wordt aangegeven dat het wel overal voorkomt maar dat het in een aantal scholen gebundeld en versterkt aanwezig is. In overleg met de MBO Raad zal ik de lijn van het NJI volgen in de toedeling van de middelen. Ik probeer inderdaad echt tot een prioriteitsstelling op basis van het onderzoek te komen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. FES-middelen, VSV, CGO ... Denkt u dat een kijker het nog snapt?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nee. Zal ik al die afkortingen vertalen? Ik ben bang dat ik dan nog wel even bezig ben.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb mij voorgenomen om te spreken over competentieleren, schooluitval en dergelijke. Dat FES is nog lastig, Fonds Economische Structuurversterking. Maar nu weer naar de politiek. De MBO Raad heeft gezegd dat de grote onderwijsvernieuwing van het competentieleren heel moeilijk wordt als wij die middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking niet krijgen. Erkent de staatssecretaris dat en is zij bereid om in dat opzicht 2010 daarvoor los te laten?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dat laatste heb ik de MBO Raad in ieder geval niet horen zeggen. Dat het mbo geen vetpot is, weten wij allemaal, maar dat geldt voor heel veel publieke zaken. Wij willen de zaken goed en doelmatig doen. Ik heb wel geprobeerd aan te geven dat het niet alleen economische en structuurversterkende maatregelen zijn, maar dat wij inderdaad heel veel middelen bij elkaar brengen die allemaal een bijdrage leveren aan het primaire proces of aan het proces in het klaslokaal, om het maar even simpel te zeggen. Doordat de structuurversterkende middelen pas in november 2008 binnenkomen, zijn zij ook nog goed inzetbaar in 2009. Neem van mij aan dat er veel geld wordt omgezet, maar 71 mln. wegzetten in vier à vijf weken is weinigen gegeven. De kerstvakantie start zo en ineens is het januari. Dus heel veel van die middelen kunnen ook in 2009 worden aangewend. Die ruimte heb ik ook gegeven. Ik denk dat daarmee een heel forse slag kan worden gemaakt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik snap dat u uw best doet om de eindjes aan elkaar te knopen, maar de MBO Raad heeft wel tegen mij gezegd dat het lastig is om enerzijds een grote vernieuwing door te voeren – wellicht gaat u in dat verband ook nog wel iets zeggen over fusies – en anderzijds minder middelen te hebben. Daarbij is mijn vraag, die ik overigens ook al in een ander verband heb gesteld: moet u kost wat het kost vasthouden aan die datum van 2010? Die link legt de MBO Raad ook, namelijk dat invoering lastig wordt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik denk dat met de bekostiging die slagen op zichzelf kunnen worden gemaakt. Die bekostiging was bekend toen wij het convenant, de bestuursovereenkomst, sloten met de MBO Raad en Colo. Een van de aspecten van dat convenant is het competentiegericht onderwijs, of het competentieleren zoals u het zegt. In dat opzicht ga ik ervan uit dat men ook die slag maakt. Daarnaast komt er gelukkig op heel veel terreinen ook geld bij. U heeft zelf met een amendement over het participatiebudget gezorgd dat er 50 mln. structureel bijkomt. Dat is natuurlijk ook een goede zaak. Ik wil ook tegen het mbo zeggen: er komt veel geld binnen; kijk goed waar je het aan besteedt. Men heeft veel keuzen: van materieel, gebouwen tot het proces in de klas, de docent en de leerling. Daarin zullen heel goed prioriteiten moeten worden gesteld, want nogmaals: het is niet zo dat het geld hiervoor met bakken de wereld ingaat.

De heer Biskop (CDA):

Ik wil even inzoomen op de 50 mln. voor taal en rekenen uit een motie van de leden Spies en Spekman. U schrijft heel terecht in de brief dat wij een en ander niet meteen kunnen doen, want voor 2009 zijn die gelden al besteed. Nu lezen wij echter in de brief dat u begint met 30 mln., terwijl in de motie heel nadrukkelijk 50 mln. staat. Nu kan ik straks wel een motie indienen, maar een motie indienen om een motie te laten uitvoeren, lijkt mij wat overdreven. Dus waarom doet u er gewoon geen 50 mln. bij?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Met de bewindspersoon van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die de "lead" heeft over het participatiebudget, heb ik afgesproken om tot een evenwichtige afbouw van dit budget te komen. Daarvoor hebben wij de 30/50-constructie gekozen. Die afspraak heb ik met hem gemaakt en gestand gedaan in deze brief.

De heer Biskop (CDA):

De Kamer heeft aan u gevraagd om 50 mln. beschikbaar te stellen en u heeft al een heel jaar, namelijk 2009, om daarnaar toe te werken.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb aan de Kamer gemeld wat ik in het kabinet heb afgesproken en dat lijkt mij correct. Er vindt toch een aardige afbouw plaats van het huidige budget. Ik wil uw punt er wel bij betrekken. Ik weet niet of het zo zwaar weegt.

De heer Biskop (CDA):

U heeft nog een tweede termijn.

De heer Depla (PvdA):

Allereerst wil ik het hebben over die 50 mln., waar de heer Biskop ook over begon. Tegen de staatssecretaris zeg ik: u kunt afspraken in het kabinet maken, maar u krijgt een opdracht van de Kamer mee. Dus u krijgt de opdracht om die afspraak toch te gaan maken conform de vraag van de Kamer en om ons te rapporteren als u goede argumenten heeft om dat niet te doen. Dus mijn eerste vraag is: bent u daartoe bereid? De tweede vraag gaat over de invoering van het competentiegericht onderwijs. Dat is een onderwijsvernieuwing. Een van de lessen uit het verleden van de commissie-Dijsselbloem was dat wij elke keer zeggen dat er extra geld nodig is om de verbouwing te financieren. Dat zijn in dit geval de FES-middelen. De komende jaren, zeg maar 2009 en 2010, zijn wij nog bezig met de invoering daarvan. U zegt terecht dat men die middelen in november heeft gekregen, dus daar kan men volgend jaar ook nog wat van gebruiken. Daarna is men echter ook nog twee schooljaren bezig met de invoering. Dus volgens ons is het duidelijk dat u dat project moet indienen om het voor de innovatiebox in aanmerking te laten komen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Er zit in de komende jaren een forse toename van middelen in, die ook structureel zijn. Dat is wel relevant. Daardoor kun je mensen aannemen voor een langere termijn. De FES-middelen zijn in 2009 nog te benutten. Ik wil dit onderwerp bij het FES-traject zeker goed in beeld houden, maar er zijn vanuit het ministerie van OCW ook andere onderwerpen die bij deze FES-ronde in beeld komen. Die afweging wil ik wel heel goed maken, bijvoorbeeld waar het gaat om technieklokalen in het vmbo. Ook dat is een project dat wij goed moeten bekijken. Ik denk dat het in ieder geval heel belangrijk is dat het mbo heel duidelijk maakt wat men met de middelen gedaan heeft die men nu krijgt en wat de resultaten zijn. Dat maakt sowieso een aanvraag sterk. Uiteindelijk zal die afweging binnen OCW plaatsvinden, maar ook bij de andere ministeries, want er wordt altijd veel meer ingediend dan dat er is. Ik wil niet de verwachting wekken dat ik dat een, twee, drie ga regelen.

De voorzitter:

Er lag ook nog de vraag waarom u de Kamer niet hebt laten weten dat u de motie die was ingediend, niet volledig hebt uitgevoerd.

De heer Depla (PvdA):

Dat is de vraag hier. In de brief staat dat het 30 mln. is in plaats van 50 mln. Bent u bereid om alsnog onze opdracht uit te voeren en dat te bespreken in het kabinet? Anders moet u een wel heel goede reden hebben, behalve dat u het afgesproken hebt, want de opdracht van ons moet toch iets zwaarder wegen dan de afspraak die u zelf maakt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dat ziet er allemaal heel dreigend uit, dus ik zal het punt meenemen. Laten wij afspreken dat ik daar later op terugkom. Ik zal het meenemen en bespreken met mijn collega's.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik noem u wat afkortingen die iedereen wel begrijpt: ov-jaarkaart voor 16- en 17-jarige mbo'ers. Die is er nog steeds niet. Ik heb zelf met man en macht gezocht naar een dekking en die helaas niet gevonden, omdat een aantal foute uitgaven van dit kabinet al juridisch gebonden is. De minister begon zijn verhaal met de uitspraak dat er in de komende jaren nog wel wat geld bij komt. Hij had het over 1,2 mld. en 1,7 mld. en hij zei dat hij een goede relatie heeft met de minister van Financiën. Waarom zegt u niet gewoon: die ov-jaarkaart komt er in deze kabinetsperiode eindelijk wel en daar zorg ik voor?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De bedragen waar de minister het over had, waren volgens mij voor de leraren bestemd. Ik weet niet of u het daar vandaan wilt halen, maar dat lijkt mij niet zo handig. Ik zie u nee schudden. Dat dacht ik al. Ik probeer het te doen met de 30 mln. die ik dankzij de motie gekregen heb. Daar ga ik mee aan de slag en dan kom ik zo snel mogelijk met een goed voorstel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dank u wel. Bent u ook in gesprek met uw collega van Verkeer en Waterstaat, om mogelijk daar wat financiën te vinden? Dan kunt u het samen oplossen, als u het alleen niet kunt oplossen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het gesprek over dit onderwerp heb ik al gehad met mijn collega, staatssecretaris Huizinga. Daarna heb ik hier helaas al moeten melden dat ik nul op rekest heb gekregen. Vandaar dat uiteindelijk de motie-Slob te voorschijn is gekomen.

De voorzitter:

Ik wil de staatssecretaris verzoeken om haar laatste onderwerp te behandelen. Ik wil wachten met interrupties totdat de staatssecretaris daarmee klaar is.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Prima, de menselijke maat. Ik heb nog twee punten die daarbij aan de orde zijn gekomen. Allereerst de zorg rondom Rolduc, door de heer Jan Jacob van Dijk naar voren gebracht. Ten aanzien van de voorgenomen fusie is het van belang om oog te hebben voor de demografische ontwikkeling in de regio. Van een schoolbestuur mag verwacht worden dat het adequaat inspeelt op die situatie. Naar mijn inschatting heeft het schoolbestuur dat wel zo goed mogelijk willen doen. Wel constateer ik dat ouders en gemeenten het gevoel hebben dat er niet met hen, maar over hen is besloten, en dat past zeker niet in het beeld dat wij hier met elkaar neerzetten rond de menselijke maat. Dat is wel een gevoelen waarmee het schoolbestuur ook rekening moet houden.

Ik sta hier niet als rechter die zegt wat er moet gebeuren. Daarvoor ontbreken mij, zoals de minister net al aangaf, ook de wettelijke mogelijkheden, maar ik bespeur wel grote zorgen bij alle betrokkenen. Ik roep dan ook het bestuur op om het gesprek met de ouders aan te gaan. De gemeenschappelijke loyaliteit ligt bij de leerling, bij het kind. Daar omheen zal men heel goed met elkaar moeten kijken hoe men de zaken aanpakt.

Gezien de discussie nu in de Kamer en gezien het standpunt van de regering lijkt het mij wenselijk wanneer de school daar ook wel enige rekenschap van geeft. Betrokkenheid van het ministerie is er zeker en zal er ook zijn. Een school die geworteld is in een samenleving – en dat is deze school zeker in de samenleving in Kerkrade – zal ook gewoon ouders mee moeten zien te krijgen. Er ligt voor hen wel een dure plicht om dat zo goed mogelijk te doen.

In meer algemene zin raakt deze discussie ook de principiële discussie in uw Kamer over de rol van medezeggenschap in de school en de positie van ouders als het gaat om dit soort belangrijke beslissingen. Ik hoop echt dat de loopgraven uiteindelijk weer verlaten worden, en dat men met elkaar aan tafel gaat. Het is nu een beetje de discussie over de kip en het ei. Wie moet waarvoor openstaan, de school voor medezeggenschap of de medezeggenschap voor de school? Ik zou zeggen: zoek elkaar op en spreek met elkaar. Dat is de oproep die ik heb gedaan aan het bestuur, ook hoogstpersoonlijk via mijn directeur voortgezet onderwijs, die daar een dag naartoe gegaan is, om met mensen te praten rondom deze kwestie. Ik heb nog een klein puntje over de menselijke maat. Dat heeft betrekking op het ROC Flevoland en het ROC van Amsterdam. De zorg is uitgesproken dat men daar op dit moment bezig is met een fusie. De plannen, zoals die zijn verwoord in een persbericht van beide instellingen in het voorjaar van 2008, leken inderdaad op een fusievoornemen. Evenmin als de Kamer was ik van dat voornemen gecharmeerd. Ik vond namelijk dat een en ander een te grote omvang kreeg. Naar aanleiding van dat bericht heb ik daarom een gesprek gevoerd met beide instellingen, waarin ik mijn mening heb verwoord. Beide instellingen hebben uiteindelijk aangegeven dat zij niet tot een fusie wilden komen, maar tot samenwerking. En samenwerken mag. Tot nu toe heb ik geen andere aanvraag ontvangen.

Ook ik deel de zorgen die de Kamer heeft geuit en hecht eraan om een helder signaal af te geven over fusies in het middelbaar beroepsonderwijs. Wij zullen met elkaar praten over de fusietoets. Binnen het mbo kennen wij die al. Daar zal het dus gaan om de criteria daar omheen. Wat mij betreft zal het uitgangspunt van de komende beoordelingen zijn "nee, tenzij". Met "tenzij" doel ik op een situatie waarin fuseren de enige oplossing is voor de continuïteit van opleidingen, het in stand houden van een breed opleidingsaanbod in de regio en het openhouden van keuzemogelijkheden voor mensen. In een dergelijke situatie zou een fusie een mogelijkheid kunnen zijn. Ik kan natuurlijk geen generieke stap zetten, omdat ik inderdaad andere situaties tegenkom, zoals in Brabant. De heer Biskop sprak daarover. Ik zou echt een slecht besluit nemen als ik nee zei, want waarschijnlijk zijn het twee kleine instellingen. Samen zullen zij zelfs de kleinste instelling zijn in het hele verhaal. Zij hebben elkaar dus hard nodig. Tegen de rest van de fusieaanvragen zal ik echter zeggen: "nee, tenzij". En "tenzij" is dan van toepassing als men evident de noodzaak kan aantonen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ten aanzien van de situatie in Rolduc ben ik blij met alles wat de staatssecretaris daarover gezegd heeft, maar ik denk dat wij dit alles moeten plaatsen in de problematiek van Zuid-Limburg. Vanwege de stevige, krimpende groei van het aantal leerlingen, heeft men enkele stappen gezet. Daarover hebben wij de staatssecretaris vorig jaar bevraagd. In een brief heeft zij die vragen vervolgens beantwoord, maar wij zijn eerlijk gezegd niet zo tevreden met die antwoorden. De staatssecretaris zegt namelijk dat zij niets gaat doen. Als zij namelijk wel iets gaat doen, zal dat volgens haar stevige herverdelingseffecten hebben en ga zo maar door. Zijn er geen mogelijkheden om op tijdelijke basis – vaak gaat het om een tijdelijke aanpassingssystematiek – toch iets te doen voor scholen, opdat zij die fase kunnen doormaken? De staatssecretaris is daarover in haar brief nogal terughoudend.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Incidenteel, overbruggend, is er zeker iets mogelijk, maar wij zullen altijd heel goed moeten kijken vanuit welke omstandigheden een school een vraag bij ons neerlegt: is er voldoende geanticipeerd op de omstandigheden die men zag aankomen? Als een school achterover gaat leunen en wacht tot het probleem megagroot is, is die wat mij betreft niet aan het juiste adres. Het bestuur moet gewoonweg anticiperen en laten zien dat het zijn best heeft gedaan. Hoe staat het met de reserves van de school? Is het niet mogelijk om die eerst in te zetten? Ik noem nu gewoon maar twee punten. Ik hecht er zeker aan om hier te zeggen dat wij incidenteel tegemoetkomingen aan scholen kunnen doen. Wij hebben daarvoor een pot, om het zo maar te zeggen. Dat heb ik overigens ook in mijn brief vermeld. Wij zullen echter per situatie bekijken of de vraag terecht is. Ik denk dat het goed is om dat te doen, omdat een en ander uiteindelijk natuurlijk voortkomt uit de financiering van het voortgezet onderwijs. Daarmee sluiten wij overigens ook aan bij het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen en het RMB over dit onderwerp.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ja, maar tegelijkertijd is het zo dat, als de staatssecretaris ook nadrukkelijk wijst naar reserves, dit ertoe kan leiden dat men die in het begin vrij stevig aanwendt voor andere dingen. Men kan echter niets doen aan de problemen die te maken hebben de demografische krimp en in dat geval krijgt men te horen dat er even niets of te weinig wordt gedaan. En als men alle reserves al op heeft gemaakt, zou men dat bedrag wel mogen gebruiken. Zou het toch niet beter zijn om daarnaar goed, gestructureerd te kijken?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik denk dat je een school altijd individueel moet beoordelen. Natuurlijk wordt daarbij gekeken naar het verloop van de financiën in de afgelopen tijd. Als een school weet dat er problemen aankomen en desondanks grote bedragen uitgeeft aan grote investeringen waarvan men de vraag kan stellen of die nodig zijn, heeft de school ook een verantwoordelijkheid. Ik vind het niet zo'n goed idee om generiek te zeggen dat een school bij voorbaat geld krijgt in een bepaalde situatie. Wij kijken liever specifiek naar de vraag van een school. Daarbij bezien wij ook wat een schoolbestuur zelf vanuit zijn verantwoordelijkheid heeft gedaan om problemen te voorkomen. Het kan zijn dat het bestuur in Limburg probeert om te voorkomen dat het straks voor financiering langs moet komen. Dat zouden wij op zich moeten toejuichen, in algemene zin. Bij de wijze waarop het gebeurt, heb ik een kanttekening geplaatst. De betrokkenheid van mensen vind ik heel belangrijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In het mbo zijn een aantal zorgelijke ontwikkelingen op het terrein van fusies. De staatssecretaris noemde al ROC Flevoland en het ROC van Amsterdam. Ik noem ook nog het Regio College te Zaandam en het Horizon College te Alkmaar, waarover wij berichten hebben ontvangen. De staatssecretaris zegt: "nee, tenzij".

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, dat klopt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat houdt dat nu concreet in? Gaat zij ook een brief schrijven aan die roc's?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Jazeker. Ik ga een brief schrijven aan alle roc's om hen te wijzen op de zorgen die in de Kamer leven, in het verlengde van hetgeen de minister heeft gezegd. Wij zullen de instellingen duidelijk maken dat wij buitengewoon kritisch zullen zijn wat betreft fusies, dat wij het idee hebben dat het mbo in Nederland al een behoorlijke schaal heeft en dat onze lijn "nee, tenzij" is. Daarnaast zullen wij de scholen schrijven dat wij in januari en februari het gesprek zullen aangaan om te praten over het fusie-idee uit het rapport van de Onderwijsraad.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris moet toestemming geven voor feitelijke fusies in het mbo. Zij heeft echter aangegeven dat daar fases voor zijn, zoals samenwerking. Zo'n roc-bestuur kan dan zeggen dat de instellingen niet gaan fuseren, maar alleen samenwerken. Daar kunnen toch zorgen over bestaan onder het personeel. Zij kunnen dat beschouwen als een eerste stap. Ik ben erover te spreken als de staatssecretaris de roc's allemaal zal inlichten over de stand van zaken in de Kamer.

De voorzitter:

Dat heeft de staatssecretaris al toegezegd.

De heer Depla (PvdA):

Ik wil de staatssecretaris complimenteren. Zij heeft een helder signaal gegeven over hoe het is gegaan in Rolduc. Zij heeft nog een verdere stap gezet dan in het voortgezet onderwijs het geval is. Daarvoor moeten wij nog een wet maken. In dit geval gaat zij de huidige wet gebruiken en snel invullen zodat wij bij wijze per 1 januari het "nee, tenzij"-principe kunnen hanteren. Daarmee feliciteer ik haar en ik dank haar voor deze doortastende aanpak.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Graag gedaan. Ik heb dat geheel in het verlengde van het beleid van de minister gedaan.

De voorzitter:

Volgens mij zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de termijn van de staatssecretaris, maar ik zie nog iemand rennen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter, ik ben de radicalisering vergeten. Daarop ben ik echter in de schriftelijke beantwoording ingegaan. Ik zal er hier ook nog kort iets over zeggen. De VVD-fractie heeft zorg over radicalisering en vraagt wat eraan wordt gedaan. Op dit moment kunnen specifieke signalen over radicalisering worden gemeld aan de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast is er een helpdesk waar docenten en ouders terecht kunnen voor informatie over radicalisering en polarisatie. Die heet Nuansa, Kennis- en Adviescentrum Polarisatie en Radicalisering. In de komende periode wordt een handleiding ontwikkeld voor docenten en schoolbestuurders over hoe zij signalen het beste kunnen herkennen en welke acties zij vervolgens kunnen ondernemen. Er gebeurt dus het nodige op dat vlak.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik zou daar toch iets concreter mee willen omgaan. Het is goed dat er kennis over wordt opgedaan. Ik pleit ervoor om een verplichte meldcode op te nemen in de schoolgids zodat ouders en leraren gelijk weten hoe zij moeten handelen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nee, daar kies ik niet voor. De lijn die op dit moment wordt gehanteerd, namelijk de helpdesk en mensen er bewust van maken, is al een hele forse stap vooruit en ook een goede stap.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ouders weten op dit moment helemaal niet hoe zij moeten handelen. Docenten ook niet. Zij kennen die protocollen niet. Ouders zijn echter net zo belangrijk, want zij krijgen schoolvriendjes over de vloer bij wie zij hun vragen hebben. Zij weten niet hoe zij moeten handelen. Dat zijn praktijksituaties.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Waarom de staatssecretaris dan toch niet dat ene stapje verder wil zetten. Het is verder allemaal zo vrijblijvend.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik denk dat het zeker niet vrijblijvend is. Het is wel belangrijk dat wij weten waarover wij het hebben en dat die kennis richting docenten gaat die er kijk op hebben. Ik kan mij voorstellen dat scholen ook ouders informeren. Ik kan mij ook voorstellen dat wij een ouderorganisatie over iets dergelijks informeren. Daar zal ik naar kijken. Een rechtstreekse meldcode voor ouders vind ik echter te ver gaan. Het allerbelangrijkste is dat de school heel goed op de hoogte is van zaken die spelen rond dit punt.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Er is nog niet gesproken over alle kleilagen, alle besturen. In de schriftelijke beantwoording van een vraag van mij schrijft de staatssecretaris precies waarvoor ik al bang was. Zij schrijft: wij doen allemaal zaken met de MBO Raad, VO-raad en de PO-Raad. Dat zijn de schoolbesturen van de desbetreffende sectoren. Zij schrijft dat zij overlegt met deze organisaties omdat zij de besturen vertegenwoordigen. En o ja, by the way, natuurlijk komen wij ook wel eens een leraar of een leerling tegen als wij in het land zijn.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik kan mij niet voorstellen dat het er zo staat.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het "by the way" komt van mij. Verder staat er echter letterlijk: "Daarbij hechten wij eraan om op te merken dat wij naast deze brancheorganisaties geregeld overleggen met andere partijen, zoals onderwijsvakbonden, leerlingen- en studentenorganisaties en ouderorganisaties. Niet alleen met organisaties overleggen wij, maar zeker ook met individuele leerkrachten, ouders en studenten." Met de brancheorganisaties zit de staatssecretaris dus structureel om de tafel.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Al leest u het nog zo laatdunkend voor, mevrouw Verdonk, ik vind het nog steeds heel goed klinken.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ben nog niet aan het stellen van mijn vraag toegekomen. Misschien mag ik even uitpraten van de staatssecretaris? Hoe doet zij dit? Hoe zit zij structureel met individuele leerkrachten om de tafel?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat gaat gewoon heel leuk. De minister, staatssecretaris Dijksma en ikzelf krijgen heel vaak brieven van docenten uit het land. Eén maal in de zoveel tijden selecteren wij een dwarsdoorsnede uit die groep. Die mensen vragen wij om naar het ministerie te komen om een aantal onderwerpen met hen te bespreken. Dat is heel verfrissend. Deze mensen komen vaak twee of drie keer. Daarna nodigen wij weer een andere groep uit. Dat is vaak heel leuk. Daarnaast spreken wij dus met vertegenwoordigers van deze groepen, want dat is ook een goede zaak.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Is de staatssecretaris het met mij eens dat een incidenteel overleg op grond van brieven die zij ontvangt, een heel ander soort overleg is dan een structureel overleg met een aantal belangenbehartigers van alleen de besturen en de schoolleiders?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij overleggen wat af. Dat is een heel goede zaak, want het mooie daarvan is dat behalve het overleg met de belangenbehartigers vanuit de bestuurlijke kant van het onderwijs, er ook structureel overleg is met de vertegenwoordigers van docenten, ouders en studenten. Daarnaast spreken wij ook nog eens met individuele studenten en docenten. Mevrouw Verdonk, u wordt volledig bediend. Op allerlei plekken moet er uiteraard echter ook gewoon worden bestuurd. Gelukkig gebeurt dat met veel engagement.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het is aan mij om te bepalen of ik volledig wordt bediend.

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk, u hebt het woord niet. De heer Jasper van Dijk heeft een vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris heeft nog niet gereageerd op een van haar favoriete onderwerpen. De fractie van de PvdA vroeg of het een idee is om in plaats van één 1040 urennorm drie normen te gaan hanteren? Mogen wij op die vraag een reactie ontvangen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Volgens mij was dit meer een statement van de heer Depla dan een vraag. Mijn reactie op dat statement zou zijn dat de heer Clemens Cornielje volgende week de resultaten van zijn onderzoek zal presenteren. Wij hebben deze commissie met veel tevredenheid ingesteld. Het lijkt mij heel goed om met een open mind de uitkomsten te bezien.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind het bizar dat wij het rapport van de commissie-Cornielje een week na de behandeling van de begroting ontvangen, terwijl dat rapport volgens mij al heel lang bij de staatssecretaris ligt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Hoe komt u daarbij, mijnheer Dibi?

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat heeft de staatssecretaris goed strategisch gepland. Mijn vraag gaat echter over de kleilagen waarover mevrouw Verdonk het zojuist had. De staatssecretaris noemde de organisaties sectororganisaties, maar dat zijn zij uiteraard niet. Deze organisaties vertegenwoordigen de sector namelijk niet, maar de besturen en het management. De sector omvat ook de scholieren, de ouders en de docenten. De staatssecretaris heeft de Kwaliteitsagenda VO samen met de VO-raad opgesteld, maar niet met alle andere vertegenwoordigers van de sector. Is de staatssecretaris bereid om voortaan als zij belangrijke dingen gaat regelen voor het voortgezet onderwijs, met iedereen te spreken en alle betrokkenen evenveel te laten inbrengen? Wil zij dat niet meer alleen maar doen met de besturen en de werkgevers?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mijnheer Dibi, ik vind dat u nu een beetje flauw doet. U weet heel goed dat er een Kwaliteitsagenda VO is gemaakt. Ik heb een jaar geleden in de Kamer ruiterlijk toegegeven dat ik met deze agenda een tweede slag zou maken. Daarvoor heb ik letterlijk de hele wereld van betrokkenen bij het voortgezet onderwijs gesproken. Hetzelfde is gebeurd bij de kwaliteitsagenda voor het mbo en voor leraren. Maakt u zich dus geen zorgen; wat u vraagt, doe ik al. Verder zijn de MBO Raad en de VO-raad inderdaad brancheorganisaties. Volgens mij staat dat in de schriftelijke beantwoording. De sector is breder dan alleen de brancheorganisaties. Dat zijn ook studenten, docenten, leraren en ouders en alle anderen die erbij betrokken zijn. Volgens mij hebt u van ons drieën gehoord dat wij er zo tegenaan kijken en dat wij dat in de praktijk brengen.

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, een laatste maal.

De heer Dibi (GroenLinks):

Maar in de praktijk worden de impulsgelden altijd aan de bestuurdersorganisaties toegekend en niet zozeer aan de andere organisaties. De staatssecretaris heeft wel een inhaalslag gemaakt, maar pas nadat de afspraken waren gemaakt. De andere organisaties mochten allemaal nog hun zegje doen, maar daar is verder niet zeer veel mee gedaan.

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, ik hoor geen nieuwe vraag.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb een motie voorbereid. Ik weet niet of ik deze moet indienen. Als de staatssecretaris toezegt dat zij in het vervolg altijd de hele sector betrekt bij het maken van deze afspraken en dat de kwaliteitsagenda met iedereen wordt opgesteld – dat is ook bij het primair onderwijs gebeurd – dan hoef ik mijn motie niet in te dienen.

De voorzitter:

Dit had u ook in uw tweede termijn kunnen doen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dit is een herhaling van zetten. De Kwaliteitsagenda VO – gelukkig heb ik nog meer in mijn portefeuille zitten – is in overleg met alle partijen, dus ook met het mbo en de leraren, tot stand gekomen. De agenda ligt er. Zoals ik al in mijn inleiding zei, wij gaan ermee aan de slag.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik had zo ontzettend gehoopt dat ik deze keer niet het onderwerp van de gratis schoolboeken hoefde aan te snijden. Het komt echter weer op mijn pad; ik kan het ook niet helpen.

De aanleiding hiertoe wordt gevormd door een brief van 8 december jongstleden van Inkoopkenniscentrum Pro Mereor – deze is overigens gericht aan de staatssecretaris – waarin staat dat men zich ernstig zorgen maakt over de berichtgeving vanuit het ministerie. Volgens het inkoopcentrum kan er geen twijfel over bestaan dat de scholen op grond van het Europees aanbestedingsrecht gehouden zijn een aanbesteding te organiseren voor schoolboeken die in 2009-2010 en daarna moeten worden aangeschaft. Als scholen zonder valide reden afzien van het houden van een aanbesteding, handelen ze onrechtmatig. Het risico bestaat dan – zo beweert het inkoopcentrum – dat scholen ter zake worden aangesproken door ofwel een leverancier die graag een kans krijgt de markt te betreden ofwel door de Europese Commissie.

Is dit juist? Wordt nu ten onrechte de onjuiste en ongenuanceerde suggestie gewekt dat scholen nu van elke verplichting tot het organiseren van een aanbesteding ontslagen zijn, onder andere door dat convenant?

De voorzitter:

Ik vraag de staatssecretaris hierop in haar tweede termijn terug te komen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Prima.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb goede en slechte dingen gehoord in de beantwoording door het kabinet. Het gaat ook over veel onderwerpen, dus dat is niet zo verwonderlijk. Zoals ik al zei, vind ik de voortvarendheid waarmee het kabinet aan de slag gaat met de fusietoets positief. Ik wacht in spanning op de voortgang. Hetzelfde geldt voor de voorschoolse educatie. Wij kunnen daar een agenda van verwachten. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn zij daarmee denkt te komen?

Dan kom ik op de discussie over het wat en het hoe. De minister zegt dat het in principe helder is dat de leraar zelf bepaalt hoe hij lesgeeft. Ik blijf met hem van mening verschillen over dat punt. In zijn eigen brief schrijft de minister dat het niet zo moet zijn dat de leerlingen alles van internet halen. Dan zou het ontplooiingsmodel als het ware doorslaan. Het punt is echter dat als een leraar nu zegt dat hij van zijn leerlingen verwacht dat zij alles van internet leren, wij in die redenering niet kunnen ingrijpen. Wat mij betreft moet daarom de Onderwijsinspectie een alomvattende blik hebben op de scholen. De inspectie moet in principe gewoon kunnen kijken of er een juiste balans tussen kennis en vaardigheden op een school is.

Voortgaande op bovenstaande kom ik op de grote onderwijsvernieuwing in het mbo, het competentiegerichte onderwijs. Mijn fractie heeft daar veel zorgen over. Ook in deze discussie gaat het in hoge mate over het hoe. De nadruk op zelfstandig leren mag namelijk niet neerkomen op lesarm onderwijs in het mbo. Ook moet niet krampachtig vastgehouden worden aan de datum van 2010, als je ziet dat er echt geen draagvlak is onder docenten.

Ik voerde eerder een debatje met de minister over de leraarssalarissen. Hij zegt dat hij afspraken heeft gemaakt met alle scholen over loonsverhoging voor leraren. Dat klopt, dat noemen wij de functiemix. Hij zei er echter ook bij dat als de schoolleiding het niet waarmaakt, en er geen leraren in hogere schalen terechtkomen, de school dat extra geld niet krijgt. Dat is juist en dat is ook precies mijn zorg. Met een harde koppeling tussen beloning en opleiding heeft die leraar wel gegarandeerd dat geld. Nu is dat nog onzeker.

Er komt nog een onderzoek over de discussie rondom het al of niet te vroeg selecteren. Dat onderzoek wacht mijn fractie af, maar ik wil hier nog wel zeggen dat ik het echt zeer onjuist vind dat de regering door de coalitie wordt gedwongen om marktwerking in het volwassenenonderwijs in te voeren. Ik vind dat echt heel onverstandig. Kijk naar de inburgering. Kijk überhaupt naar de publieke taak die het onderwijs is. Het kabinet is het daarover in grote mate met mij eens: onderwijs is een publieke taak. Ik zou zeggen dat juist in deze tijd van zorgen over onvoldoende doorstroming en schooluitval het kabinet moet gaan staan voor het volwassenenonderwijs. Dat is een publieke taak die niet aan de markt overgelaten moet worden.

Aanstaande maandag ontvangen wij het advies van de heer Cornielje over de 1040 urennorm. Ik wacht het met spanning af. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat hij adviseert dat deze norm op dit moment niet in overeenstemming is met de bekostiging, maar wij wachten het af.

Dan kom ik op het punt van godsdienst op openbare scholen. Ik vind het jammer dat staatssecretaris Dijksma niet echt wilde ingaan op mijn vraag. Ik ben zelf geen voorstander van het bekostigen van godsdienstonderwijs op een openbare school. Maar als je het wel doet, dan moet je ook zuiver redeneren. Dan moet het ook mogelijk zijn dat ouders op een bijzondere school een voorziening voor het vak humanisme kunnen aanvragen. Dat is het spiegelbeeld van het vak godsdienst op een openbare school. Wil de staatssecretaris hier nog kort op reageren?

De uitspraak van de minister over de toelating van leerlingen indien de grondslag van de school wordt gerespecteerd, verheugt mij zeer. Hij zei: "ja, zo werkt het ook". Daar ben ik het zeer mee eens.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat een school een leerling dient toe te laten indien de grondslag van de school wordt gerespecteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86(31700 VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wellicht ten overvloede merk ik op dat dit een uitspraak van de Kamer is en dus geen verzoek aan de regering. Maar dat had u ongetwijfeld al begrepen. Ik wil graag dat de Kamer zich hierover uitspreekt.

Het is goed dat de fusietoets er komt, maar het probleem is dat er op dit moment een aantal fusies gaande is. Via een inventarisatie hebben wij 26 lopende fusies gevonden en, wie weet, zijn het er veel meer. Het is goed dat het kabinet de scholen via een brief nog voor 1 januari aanstaande aanspreekt. Ik wil het proces niet vertragen, maar het lijkt mij goed dat de Kamer die brief even ziet om te kunnen beoordelen of het ook een goede brief is. Ik dien een motie in om het proces aan te moedigen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voor het onderwijs een fusietoets gaat maken, maar dat het wetgevingstraject nog één à twee jaar gaat duren;

constaterende dat er minstens 26 fusies gaande zijn waarover grote zorgen bestaan onder betrokkenen;

verzoekt de regering, zich gedurende het wetgevingstraject tot het uiterste in te spannen om scholenfusies geen doorgang te laten vinden als daar geen draagvlak voor is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87(31700 VIII).

De heer Depla (PvdA):

Ik vind deze motie van de heer Van Dijk een beetje flauw. De regering heeft op dit punt duidelijke toezeggingen gedaan. Het lijkt er nu op dat hij ook nog zijn geurvlag daarop wil plaatsen. De regering heeft gezegd, zich tot het uiterste in te spannen. De heer Van Dijk maakt zich echter zorgen en vraagt de regering om zich tot het uiterste in te spannen. Ik snap dat het ook een beetje zijn feestje moet zijn, want hij heeft altijd mede gestreden voor de menselijke maat. Hij krijgt daar alle egards voor, maar deze motie vind ik flauw.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is toch een beetje projectie. Als coalitiepartijen ergens goed in zijn dan is het wel in het indienen van moties over beleid dat er al aankomt. Bij mijn motie is dat beslist niet het geval. Ik luister straks met belangstelling naar de reactie van de regering. Zij heeft inderdaad gezegd, zich te zullen inspannen. Er zijn echter allerlei vormen, zoals de samenwerking tussen roc Amsterdam en roc Flevoland. Het college van bestuur zegt dat de roc's niet gaan fuseren, maar alleen samenwerken. Dat vind ik een twijfelgeval. Gelet op de schaalgrootte is het ongewenst, maar wettelijk mag het. Dan is het de vraag in hoeverre de regering zich wil inspannen om die schaalvergroting tegen te houden. Daarom heb ik deze motie ingediend. Zij heeft zeker toegevoegde waarde.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen, zowel mondeling als schriftelijk. Aan het eind van mijn bijdrage zal helder zijn of ik het met alle antwoorden eens ben. Op sommige terreinen plaats ik nog wat kanttekeningen.

Ik kom terug op het vraagstuk van de demografische ontwikkelingen. Wij maken ons daar zorgen over, omdat het niet alleen gaat om de situatie in Limburg. In Limburg is de situatie op dit moment buitengewoon ernstig. Daar moeten op dit moment stappen gezet worden. Of dat nu de juiste stappen zijn, laat ik even in het midden. De manier waarop een en ander gegaan is, heeft in ieder geval niet onze goedkeuring; ik heb daar in eerste termijn al het een en ander over gezegd. Wellicht kon men daar niet anders dan tot deze stappen komen, vanwege het feit dat men met deze problematiek te maken heeft. Het gaat echter niet alleen om Rolduc. Het gaat ook om andere regio's waar wij exact dezelfde problematiek zien. De beantwoording die wij hierover via een brief hebben ontvangen, bevredigt ons nog net niet. In de brief wordt aangegeven dat men maatwerk wil leveren. Dat is natuurlijk prima. Toch is het dan wel handig om daar nog eens iets dieper op in te gaan. Wellicht is het verstandig als wij daar een apart overleg over voeren, want ik zou ook graag een reactie ontvangen van de staatssecretaris voor primair onderwijs. Dezelfde problematiek speelt immers ook voor een deel in het primair onderwijs. Wij hebben daar in het kader van de problematiek van de kleine scholen al even over gesproken, maar wellicht kunnen wij daar ook nog over spreken in het kader van het samenwerkingsschoolmodel, dat volgens de staatssecretaris binnenkort onze kant op komt. Dit onderwerp is wat ons betreft nog niet volledig uitgediscussieerd.

Een tweede element waarvoor wij in de eerste termijn aandacht hebben gevraagd, is de bureaucratie die momenteel bestaat bij het aanvragen van subsidies. In de schriftelijke beantwoording wordt min of meer gezegd: daarmee helpen wij de schoolbestuurders. Laatst hebben wij echter directeuren van het primair onderwijs uit Brabant bij ons op bezoek gehad en die ervaren dat absoluut niet zo. Zij hebben echt het gevoel dat zij ongelofelijk veel formulieren moeten invullen en veel deskundigen moeten raadplegen en inhuren om die formulieren goed in te vullen, waarbij zij het risico lopen dat zij, als puntje bij paaltje komt, uiteindelijk uitgeloot worden voor de subsidieverlening. Ik wil de staatssecretaris vragen daar eens buitengewoon kritisch naar te kijken en misschien zelf eens een dergelijk aanvraagformulier in te vullen. Zij zal dan helaas constateren dat het invullen van een dergelijk formulier erg veel werk is.

Wij hebben eveneens gesproken over een punt dat voor een deel te maken heeft met de verantwoordelijkheidsverdeling en met de PO-Raad. In het overleg dat wij daarover met de minister hebben gevoerd, gaf deze helder aan dat er 80 à 90% organisatiegraad zou moeten zijn voordat hij overgaat tot doordecentralisatie van arbeidsvoorwaarden. Dat is wat ons betreft eigenlijk een heel gekke gang van zaken. Het is immers niet aan de overheid om te bepalen wie met wie onderhandelt; dat doen de sociale partners. Dat moeten zij onderling uitzoeken. Als er sprake is van 40% organisatiegraad en de werknemers vinden het voldoende om op basis daarvan te onderhandelen, dan is dat wat ons betreft iets wat zij moeten doen. Alleen als er wordt gesproken over algemeenverbindendverklaring, wordt er gekeken naar de representativiteitseisen. Bij dat element hebben wij dus wel enige vraagtekens.

Ik wacht nog op het antwoord van de minister op de vraag welke opdracht de commissie-Don precies heeft gekregen. Ik heb de brief er nog eens op nagelezen. Daarin staat dat er een onderzoek wordt gedaan naar het vermogensbeheer, maar er wordt niet bij gezegd waar nu echt naar gekeken zal worden, wat de achtergrond is van het gedane verzoek en wat er uiteindelijk met de conclusies zal worden gedaan. Is het onderzoek bedoeld om ervoor te zorgen dat er veel kleinere reserves ontstaan? Of is het de bedoeling dat scholen die kleinere reserves hebben gekregen door alle problematiek waar zij tegenaan liepen, extra geld zouden moeten krijgen? Graag hoor ik wat er precies bedoeld wordt.

Vervolgens een opmerking over de acceptatieplicht. De heer Jasper Van Dijk deed voorkomen alsof de minister op dit punt een toezegging heeft gedaan. Misschien is dit symptomatisch voor de manier waarop de heer Jasper van Dijk naar de debatten luistert: af en toe knoopt hij even zijn oren dicht als er iets gezegd wordt wat hem niet bevalt. Volgens mij heeft de minister buitengewoon nadrukkelijk aangegeven dat hij zich nog eens goed zou verdiepen in de materie en ons daarover zou informeren. Dat is iets anders dan de conclusie die de heer Jasper van Dijk uiteindelijk trok.

De voorzitter:

Er willen nu diverse leden interrumperen, maar de heer Jasper van Dijk werd aangesproken, dus ik wil hem als eerste de gelegenheid geven om hierop te reageren.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil alleen maar even zeggen dat wij hetzelfde hebben gehoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik citeer minister Plasterk. Hij zegt:

"Moet een school een leerling toelaten indien de grondslag wordt gerespecteerd? Ja, en zo werkt het ook. Je wordt toegelaten als je naar een school toe gaat en zegt: ik respecteer de grondslag van uw school. Dat lijkt mij ook geen titel om iemand te weigeren."

De vraag aan de heer Jan Jacob van Dijk is: bent u het daarmee eens?

De voorzitter:

Met dank aan de Dienst Verslag en Redactie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, wij kunnen de discussie overdoen die wij anderhalve week of twee weken geleden met elkaar gevoerd hebben over de vraag hoe het zou moeten gaan met kleine scholen. De discussie ging over de opheffingsnorm en de discretionaire bevoegdheid. Toen had de heer Jasper van Dijk het ook over acceptatieplicht. Wij hebben toen gewezen op het arrest-Maimonides, waarin buitengewoon nadrukkelijk werd aangegeven dat er terecht gronden kunnen zijn op basis waarvan men toetreding kan weigeren. De minister heeft na dit antwoord – ik heb niet het stenografisch verslag van het antwoord daarna erbij – aangegeven dat hij hierop terugkomt en dat hij schriftelijk zal uitleggen hoe de zaak precies in elkaar zit. Ik vind het een beetje flauw dat de heer Van Dijk nu stopt bij dit gedeelte en niet kijkt wat er later staat. Wellicht was het handig geweest wanneer hij het hele verslag erbij had gepakt in plaats van selectief te gaan winkelen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hier blijkt maar weer uit dat het CDA niet van deze tijd is. Het enige waar wij het over hebben, is dat je een leerling op school toelaat indien je de grondslag respecteert. Dat is alles. Als u het daar niet mee eens bent, vind ik dat wel zo uit de tijd, dat mij dat zeer van u teleurstelt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij, mijnheer Jasper van Dijk, hebben wij daar in de afgelopen periode herhaaldelijk over gediscussieerd. U zegt dat het in 95% van de gevallen zo gaat. In eerste termijn heb ik gezegd dat wij het heel snel met elkaar eens zullen zijn wanneer wij in algemene zin spreken over grondrechten. Maar wanneer het op een individueel geval aankomt, zul je zien dat er af en toe spanning gaat ontstaan en dat je dan heel zuiver moet redeneren. U hanteert nu een selectieve manier van redeneren en ik ben het niet met u eens.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil de heer Jan Jacob van Dijk geruststellen. Echt, maakt u zich geen zorgen. Dit heeft niets te maken met artikel 23. Lees het rapport van de Onderwijsraad. Dit is een heel beschaafd en keurig voorstel, dat nu al voor 95% van de scholen praktijk is. Die 5% scholen die wat orthodoxer zijn, laten wij helemaal met rust. Maakt u zich geen zorgen, dit is gewoon beschaving.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, mijnheer Jasper van Dijk, wellicht zou het verstandig zijn als u niet selectief zou winkelen en alleen maar zou kijken naar hetgeen u bevalt in sommige stukken. Misschien is het ook verstandig als u kijkt naar uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling of naar het arrest-Maimonides. Misschien zou het verstandig zijn om daar kennis van te nemen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij is het de heer Jan Jacob van Dijk die zijn oren dichtknoopt als hij iets hoort wat hem niet bevalt, want ook de heer Pechtold, mevrouw Dezentjé Hamming en ik hebben gehoord wat de heer Jasper van Dijk heeft gehoord. De heer Jan Jacob van Dijk heeft mij gisteren gecomplimenteerd met daadkracht. Dat compliment kan ik hem ook maken, want hij is altijd heel duidelijk. Daarom stel ik hem de volgende vraag. Vindt hij dat een school een meisje mag weigeren omdat zij thuis een tv heeft staan? Daar hebben wij het namelijk over.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Jawel, maar mijnheer Dibi, als de wereld zo simpel was als u hem nu presenteert, zou het misschien allemaal veel en veel gemakkelijker gaan. Maar deze situatie omtrent iemand die thuis een televisie heeft, heeft een heel andere achtergrond. Dat heeft ook te maken met de grondslag. Wanneer scholen de grondslag onvoldoende naleven kunnen wij op basis van de keuzevrijheid en de vrijheid van scholen stellen dat er voor ons een rechtvaardige grond is om daarvan af te wijken. Dat is keurig netjes in regelgeving neergelegd. Dat is handhaving van de grondrechten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben blij dat de minister toch vindt dat dit zo niet kan doorgaan en dat hij heeft toegezegd dat hij erop gaat studeren. Misschien komt hij zelfs met een acceptatieplicht.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik ben blij dat u in ieder geval ook hebt gehoord dat de minister heeft toegezegd dat hij nog even goed gaat studeren op hetgeen hier gewisseld is in het debat. Dat is iets anders dan wat de heer Jasper van Dijk de minister in de mond wilde leggen.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mijnheer Jan Jacob van Dijk.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Dan het onderwerp van de menselijke maat. Wij zijn buitengewoon blij met de toezeggingen die door de drie bewindspersonen gedaan zijn. Wij hadden eerlijk gezegd een motie voorbereid waarin wij heel nauwkeurig wilden aangeven welke elementen wij naar voren wilden brengen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Onderwijsraad op 28 november 2008 een helder advies over de menselijke maat heeft uitgebracht en het kabinet het advies op hoofdlijnen heeft omarmd;

overwegende dat het kabinet voornemens is om een fusietoets te ontwikkelen voor de onderwijssector, maar naar verwachting nog één à twee jaar nodig heeft om het wetgevingsproces inclusief de parlementaire behandeling af te ronden;

constaterende dat er momenteel al aanvragen voor fusies in het po, vo en mbo zijn ingediend;Jan Jacob van Dijk

verzoekt de regering, lopende dit wetgevingsproces de onderwijsinstellingen te wijzen op het belang van een gediversifieerd aanbod van onderwijs in een regio, van de bereikbaarheid van de onderwijsinstellingen, van de menselijke maat, van een optimale betrokkenheid van ouders en personeel bij de besluitvorming rondom fusies en deze aspecten te betrekken bij hun besprekingen over fusievoornemens en hen aan te bevelen om nu al gebruik te maken van de in het advies van de Onderwijsraad genoemde instrumenten als fusietoets en fusie-effectrapportage,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan Jacob van Dijk en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(31700 VIII).

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik wil graag aan de indieners vragen wat nu precies de toegevoegde waarde is van deze Kameruitspraak. Ik beluister dat alles wat daarin staat, behalve een zeer uitzonderlijke detaillering – de Kamer schrijft geen brieven aan scholen, dat laat zij aan de regering over – niets toevoegt aan hetgeen al aan de Kamer is toegezegd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Zeker na de interventie van de heer Depla heb ik daar ook even naar gekeken: voegt dit nu echt iets toe aan hetgeen al min of meer is toegezegd? Misschien is the devil in the detail, maar het gaat hier met name over een aantal aspecten die wij graag in de brief terug zouden zien. Over die onderwerpen hebben wij hier nog niet uitgebreid gesproken. Over de optimale betrokkenheid van de ouders hebben wij wel gesproken, maar nog niet zozeer over een gediversifieerd aanbod in de regio of de bereikbaarheid. Als het kabinet dadelijk zegt dat het overgaat tot de uitvoering van alles wat in deze motie is genoemd, kan ik haar altijd nog aanhouden of intrekken.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De heer Jan Jacob van Dijk verweet net een aantal collega's dat zij de zaken een beetje uit hun verband haalden en dat zij teksten niet goed lazen. Ik hoor nu een heel lange motie, met heel veel woorden. En er lag al een duidelijke motie waar het CDA voor heeft gestemd. Die motie heeft een heel makkelijk dictum: verzoekt de regering in het plan voor de menselijke maat voorstellen te doen voor een fusietoets in het onderwijs en tot die tijd een fusiestop in te stellen. Waarom nou die nieuwe motie?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

In de eerste termijn heb ik al tegen mevrouw Verdonk gezegd dat wij een brief hebben ontvangen waarin voorstellen staan voor een fusietoets. In het debat hebben wij gezegd dat wij in de tussentijd in ieder geval voor het primair en het voortgezet onderwijs geen instrumenten hebben voor een fusiestop. Het enige wat wij kunnen doen is tegen de scholen zeggen dat zij rekening moeten houden met de plannen die op stapel liggen om in dit parlement besproken te worden. Dat is de toegevoegde waarde van deze motie, vergeleken met de motie waar het CDA al voor had gestemd. Mevrouw Verdonk interpreteert deze motie als een fusiestop, maar wij hebben steeds gezegd dat deze motie mag worden opgevat als een fusiestop totdat de notitie over de menselijke maat hier ligt. Daarna geldt naar onze mening de situatie die zich daarvoor al voordeed, namelijk dat wij voor het po en het vo geen fusiestop kunnen afdwingen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De heer Van Dijk blijft wel vinden dat er een breed draagvlak is voor schaalverkleining en dat desalniettemin schaalvergroting aan de orde van de dag is. Dat vindt hij geen goede beweging. Hij wil er alles aan gedaan hebben. Dat is meer dan wordt gezegd in de motie die eindigt met "het bespreken van". De heer Van Dijk vraagt dus echt van de regering om te stoppen met de fusies.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mevrouw Verdonk, u suggereert dat het kabinet aan het fuseren is, maar dat is niet waar. Nee, de scholen zijn bezig met fuseren, dus wij kunnen alleen de scholen daarop aanspreken. Wij vragen aan het kabinet om een heldere brief te schrijven, waarin staat dat er zorgen bestaan in de Kamer over die ontwikkelingen, waarin wordt gevraagd om de fusietoets en de fusie-effectrapportage ook te betrekken bij het geheel en om daarin ook een aantal andere overwegingen mee te nemen. Dat staat in de motie.

Dan heb ik nog twee korte opmerkingen. Wij hebben een amendement ingediend over 5 mln. voor godsdienstige en humanistische vorming en openbaar onderwijs in 2009 en maximaal 10 mln. in de daaropvolgende jaren. Ik markeer helder dat het gaat om een plafond van 10 mln. bij dit onderwerp.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik zal mijn standpunt niet herhalen, maar de CDA-fractie laat zich erop voorstaan, een deugdelijke partij te zijn wat het financieel beleid betreft en nu komt hier een slecht gedekt amendement voor 10 mln. Wat gaat de heer Van Dijk hiermee doen? Gaat hij het amendement of de dekking wijzigen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wij hebben de suggestie op tafel gelegd om de dekking te vinden in artikel 1 van de onderwijsbegroting. Mocht blijken dat de staatssecretaris van mening is dat het daar niet gevonden kan worden, dan kan zij het wel vinden in de rest van dat artikel, waar een bedrag van 9,113 mld. omgaat, want daar is het te vinden.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

U dient een niet-gedekt amendement in en u zegt tegen het kabinet: zoek het maar uit. Het is financieel ondeugdelijk als op deze manier wordt gehandeld.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, volgens ons is de dekking wel deugdelijk, want er ligt een groot bedrag. Wij gaan het niet uit andere posten halen; het ligt in deze post.

De heer Bosma (PVV):

De staatssecretaris denkt daar heel anders over en raadt de aanneming van de motie af. Gaat het CDA zijn poot stijf houden?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het gaat hier niet om een motie, maar om een amendement. In dat geval hebben wij het budgetrecht, dus wij gaan net als de twee andere coalitiepartners onze poot strak houden. Dat betekent dat wij hiervoor stemmen en daarna met belangstelling afwachten op welke manier het wordt uitgevoerd.

Er is gevraagd wat in het initiatiefwetsvoorstel precies wordt voorgesteld. Zoals het er nu uitziet, gaat het in ons voorstel om vijf elementen waaraan een school moet voldoen wanneer de publieke bekostiging is toegewezen. Als aan een van die elementen niet is voldaan, moet wat ons betreft de bekostiging na drie maanden worden opgeschort en in feite ook ingetrokken. Wij zullen dit neerschrijven in het initiatiefwetsvoorstel dat wij nog voor de zomer bij de Kamer beogen in te dienen.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Naar mijn idee is het antwoord op een paar vragen nog achterwege gebleven. Ik heb in eerste termijn een opmerking gemaakt over het manifest van het Koning Willem I College. In de procedurevergadering hebben wij al om een reactie van het kabinet gevraagd. Het is teleurstellend om in de beantwoording te lezen dat er geen officiële reactie zal komen, omdat wij een reactie wel op prijs stellen. De staatssecretaris verwijst naar een vraag die zij bij de MBO Raad heeft neergelegd over een andere benaming van de verschillende niveaus, maar het manifest gaat iets verder dan alleen maar andere namen eraan hangen. Als het enigszins kan, ontvangen wij toch graag een inhoudelijke reactie.

Ik heb ook opmerkingen gemaakt over het opheffen van het Platform Techniek en gesuggereerd om dat samen te voegen met het Platform Beroepsonderwijs. Graag hoor ik daar nog een reactie op. In de beantwoording wordt wel een keurige analyse gegeven van de techniekopleidingen, maar de vraag is: wat doen wij eraan? Het antwoord daarop heb ik helaas nog niet mogen lezen.

Bij de vragen over EVC's en een leven lang leren verwijst de staatssecretaris naar een brief van 8 december. Het is een prachtig betoog dat Nederland als vijfde in het rijtje in Europa staat. De beleving is echter een heel andere, ook als ik door Europa heen ga. Ik wil daar in een later debat op terugkomen.

Ik weet niet waar het kabinet vandaan haalt dat het Europees programma Grundvik naar tevredenheid loopt. Ik heb vorige week nog gesproken met medewerkers van het Europees Platform. Zij zeiden letterlijk: "wij krijgen het geld niet weggezet, mijnheer Biskop". Het kan zijn dat het kabinet dit "naar tevredenheid" noemt, maar dit lijkt mij toch niet het geval te zijn.

Over onderwijs en ondernemerschap geeft het kabinet in de beantwoording aan dat er al een integrale aanpak bestaat en dat er geen sprake is van versnippering. Er is een nulmeting gedaan en er komt een nieuwe meting. Eind 2009 komen wij daarop terug. Als ik in het veld kijk, zie ik toch allerlei losse projectjes ontstaan, enerzijds vanuit EZ, anderzijds vanuit OCW. Dit komt toch niet heel erg integraal over. Ik kom ook hier later nog op terug.

Het kabinet geeft over de Wet vermindering afdracht aan dat de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Onderwijs begin 2009 met een gezamenlijke visie komen. Eindelijk! Het is wel jammer dat in de tussentijd projecten brieven hebben gekregen dat dit allemaal niet gaat gebeuren. Dit zorgt voor een heleboel onrust in het veld.

Ik ben heel verheugd dat het kabinet inzake het hele fusieverhaal met "nee, tenzij" is gekomen en dat het Zuidoost-Brabant, de Eindhovense School en St. Lucas heeft genoemd in het kader van dat "tenzij". Iedereen wil heel graag bepaalde opleidingen in de regio behouden, zowel ouders, leerlingen, studenten als het schoolbestuur. Hiep hiep hoera voor Zuidoost-Brabant in dezen!

Nadat ik de beantwoording op de vragen over de hulpmiddelen voor visueel beperkten en dyslectici heb gelezen, heb ik de behoefte om daar een motie over in te dienen. Dit doe ik samen met mevrouw Kraneveldt en de heer Slob.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de zorg voor visueel beperkte en dyslectische studenten veel ondersteunende leerhulpmiddelen beschikbaar zijn;

constaterende dat het inzetten van deze materialen een positief effect heeft op het schoolsucces van deze leerlingen;

van mening dat het tijdig en volledig beschikbaar komen van aangepaste studiematerialen (in braille of ingesproken) van belang is voor studenten met een visuele beperking en/of dyslexie;

van mening dat veel visueel beperkte en dyslectische studenten problemen hebben, zoals het tekort aan bekostiging of het niet erkennen door het UWV dat dyslexie een handicap is die belemmerend werkt voor het verkrijgen van leerhulpmiddelen;

verzoekt de regering om:

  • - voor het zomerreces 2009 een notitie aan de Kamer te sturen waarin een overzicht wordt gegeven van de knelpunten ten aanzien van het verkrijgen van leerhulpmiddelen voor visueel beperkte en dyslectische studenten in het Nederlandse onderwijs;

  • - te komen met een plan van aanpak dat tegemoetkomt aan die knelpunten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop, Kraneveldt-van der Veen en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89(31700 VIII).

De heer Biskop (CDA):

Als laatste kom ik op het Restauratie OpleidingsProject. Daarover was de schriftelijke beantwoording erg teleurstellend, omdat de minister aangeeft dat het Rijk geen rol in dat project heeft. Je kunt dan zeggen: ziende blind, horende doof. Van jaar tot jaar regelt de Kamer via amendementen dat het project kan doorgaan. Dat geeft naar mijn idee toch een heel duidelijk signaal af dat de Kamer dit project heel erg van belang vindt. De Kamer heeft ook bij de behandeling van het onderdeel "cultuur" al aangegeven dat zij voor dit jaar en het komende jaar weer middelen beschikbaar stelt. Traditie is een mooie zaak, ook in het culturele wereldje, maar in plaats van dit nu jaar, na jaar, na jaar te doen, is het voor de fracties van het CDA, de PvdA en ChristenUnie toch zaak om dit structureel te regelen. BiskopDaarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor het behoud van ons nationaal erfgoed de restauratieopleidingen van groot belang zijn;

constaterende dat het restauratieopleidingenproject (ROP) tot doel heeft, deze opleidingen te behouden en te stimuleren, zodat kennis en vakmanschap overgedragen kunnen worden aan een nieuwe generatie vaklieden in de restauratie;

constaterende dat de bekostiging van het restauratieopleidingsproject deels door het Rijk en deels door provincie en branches wordt gerealiseerd;

constaterende dat jaarlijks bij de begroting middels amendering op het onderdeel Cultuur middelen vrijgemaakt worden ten behoeve van de continuering van de coördinatie van deze opleidingen;

van mening dat het belangrijk is dat dit structureel geregeld wordt en dat het voortbestaan van deze opleidingen gewaarborgd zal worden;

verzoekt de regering om in overleg met provincies en branches structureel middelen binnen de eigen begroting beschikbaar te stellen ten behoeve van het restauratieopleidingsproject en de Kamer daar voor de voorjaarsnota over te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop, Anker, Depla en Leerdam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(31700 VIII).

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Voorzitter. Ik dronk gisterenmorgen een kopje koffie met mijn moeder, die overigens 40 jaar voor de klas heeft gestaan. Zij zei dat er de laatste tijd wel erg veel wordt gepraat over het onderwijs. Het gekke is, zo zei zij, dat er in haar tijd gewoon werd gehandeld en dat het onderwijs gewoon deugde, en dat er nu al een punt van wordt gemaakt als het kind de ene dag met de rechterhand schrijft en de andere dag met de linkerhand. Ik vond dat wel een heerlijk relativerende opmerking.

Ik heb gemerkt dat de minister zijn politieke instrument, de onderwijsinspectie, niet kwijt wil. De inspecteur zit met de minister aan tafel om de kwaliteit van het onderwijs te bespreken. De Kamer kan geen eigen contact hebben met de inspectie; het gaat immers om ambtenaren van de minister. Dat is nu juist het probleem, want de onderwijsinspectie dient de minister als ambtenarenapparaat. Ik stel vast dat daarmee in dit land geen onafhankelijke instantie bestaat die puur en alleen staat voor de kwaliteit van het onderwijs.

Voor de VVD-fractie is de kwaliteit van het onderwijs zo belangrijk dat zij vindt dat wij het toezicht niet moeten laten beperken door de beleidskaders van de minister. Ik heb in die zin een belangrijke vraag aan de minister. Kan hij mij uitleggen hoe de commissie-Dijsselbloem de conclusie heeft getrokken dat de overheid haar kerntaak – deugdelijk onderwijs – heeft verwaarloosd, terwijl er een onderwijsinspectie was? Hoe kon dit gebeuren? Er was geen toezichthouder die tijdig aan de bel trok. Ook nu is er geen toezichthouder die kritisch is op bijvoorbeeld de maatschappelijke stage, de gratis schoolboeken of de kwaliteitsimpuls van 200 mln. in het voortgezet onderwijs. Laten wij alstublieft niet over tien jaar weer een rapport bespreken waarin wordt geconstateerd dat de politiek fouten heeft gemaakt. Laten wij de politiek een instrument in handen geven dat zuiver is, namelijk puur en alleen gericht op kwaliteit, en niet als ambtenarenapparaat de minister dient. Deelt de minister in elk geval mijn analyse dat er behoefte bestaat aan een meer onafhankelijk toezicht? Wat gaat hij hieraan doen? Is hij bereid, mee te denken over oplossingen? Daarnaast vind ik het ook geen slecht idee om eens goed te kijken of er onafhankelijke kwaliteitsnormen zouden moeten zijn in plaats van per jaar vast te stellen hoe de Cito-toets is gedaan en dat als norm te stellen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik had gisteren beloofd dat ik nog even naar dat rapport op dit onderdeel zou kijken. Dat heb ik ook gedaan. Ik hoor mevrouw Dezentjé nu ook weer een toelichting geven. Eén vraag houdt mij wel bezig. De afgelopen twaalf jaar heeft de VVD in de regering gezeten en ook belangrijke posten bekleed rondom onderwijs. Het is een oprechte vraag hoe zij toen in die positie heeft kunnen functioneren met een onderwijsinspectie waaraan mevrouw Dezentjé nu wel heel zware kwalificaties geeft. Is dat voortschrijdend inzicht of is het iets wat al veel langer binnen de VVD leeft? Ik heb het nooit eerder opgemerkt.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Wij hebben deze discussie ook gevoerd toen wij het over het rapport-Dijsselbloem hadden. Wij hebben ons toen ook afgevraagd of wij een potje moesten gaan zwartepieten. Natuurlijk heeft de VVD ook in de regering gezeten. De ChristenUnie niet, dat geef ik toe. Nu is dat wel het geval. Ik hoop alleen maar dat de ChristenUnie nu zij in de regering zit, al twee jaar trouwens, nu echt eens doorpakt om de kwaliteit van het onderwijs zo te verbeteren dat ook het toezicht op het onderwijs verbetert. Aan de ene kant wil je het vertrouwen teruggeven aan de scholen en de professionals. Dat heb ik de heer Slob ook horen onderstrepen. Dat betekent dat je aan de andere kant het evenwicht moet hebben van de checks and balances, die goed moeten zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik wil niet zwartepieten, maar het is een oprechte vraag. Ik ben ook degene geweest die destijds met minister Hermans het indringende debat heeft gevoerd over de Wet op het onderwijstoezicht. Die heeft hij toen voluit verdedigd. Dat raakt dus de inspectie. Wat mevrouw Dezentjé nu doet, is toch aan een in mijn ogen onafhankelijk orgaan – dat natuurlijk wel politiek wordt aangestuurd – de kwalificatie geven dat het partijdig zou zijn en zijn werk in feite niet goed zou doen, en daarmee zeggen dat de taak daarom op een andere plek moet worden neergelegd. Dat vind ik nogal wat voor een partij die er dus wel jarenlang mee heeft gewerkt en heeft bijgedragen aan de wetgeving op dat punt.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Het is nog sterker: het is mede dankzij de VVD, die juist in een regeerakkoord heeft geregeld dat de inspectie meer op afstand zou komen. Die stap hebben wij inderdaad gezet en ik wil daar nu eigenlijk nog een stap verder in gaan. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe de heer Slob het zou kwalificeren als de inspecteur-generaal wekelijks bij de ministerstaf aan tafel zit. Ik zou niet weten hoe onafhankelijk dat eigenlijk is.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mevrouw Dezentjé had het over onafhankelijke kwaliteitsindicatoren. Waar moet ik dan aan denken?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Je zou daar op verschillende manieren mee om kunnen gaan. In ieder geval moet worden vermeden dat in het jaar waarin de Cito-toets is gemaakt, deze ook als kwaliteitsnorm wordt gesteld. Ik wil pleiten voor een kwaliteitsnorm voor rekenen of taal die voor ieder jaar geldt. Je kunt ook aan veel meer dingen denken en ik vind dat wij dat debat hier eens moeten voeren. Ik weet ook dat de inspectie daartoe bereid is, want je hebt nu geen goede kwaliteitsindicator. Ik grijp wat dat betreft ook even terug naar het debatje dat wij een jaar geleden daarover hebben gevoerd, waarin juist de heer Jan Jacob van Dijk vroeg wat nu eigenlijk die kwaliteit is. Ik hoop dat ik hem aan mijn zijde vind als ik eens over die kwaliteitsnorm wil doorakkeren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik vind het prima om dingen door te akkeren maar wat mevrouw Dezentjé zegt, is volgens mij feitelijk onjuist. Zij legt hier een kwaliteitsnorm op tafel dat een leerling een bepaalde Cito-score moet halen. Volgens mij is dat geen kwaliteitsnorm. De kwaliteitsnorm is dat er een bepaald niveau van rekenen en taal behaald moet worden. Dat is wat er nu op tafel ligt. Wat is dan het bezwaar van mevrouw Dezentjé tegen die norm?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

De heer Jan Jacob van Dijk praat nu over de kerndoelen. Jaarlijks wordt de norm bijgesteld aan het aantal leerlingen dat slaagt. Zoveel kinderen hebben hun Cito-score goed of slecht behaald en daar wordt de norm op afgestemd, per jaar en niet objectief.

Voorzitter. Ik wil een aantal moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het toezicht op de kwaliteit van onderwijs momenteel belegd is bij de Inspectie voor het Onderwijs onder directe verantwoordelijkheid van de minister;

constaterende dat in de samenleving én het parlement een toegenomen behoefte bestaat om te kunnen beschikken over onafhankelijke en gezaghebbende uitspraken over de toestand van het onderwijs;

van mening dat het onderwijs een toezichthouder verdient die buiten alle politieke kaders uitspraken kan doen over de kwaliteit van instellingen en het onderwijs in brede zin;

verzoekt de regering, voor 1 mei 2009 een brief naar de Kamer te sturen waarin de mogelijkheden voor meer onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van onderwijs in kaart worden gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat doelstelling 59 van de begroting gericht is op het voorkomen en terugdringen van polarisatie en radicalisering in Nederland;

constaterende dat de beoogde instrumenten vooral gericht zijn op kennisoverdracht en niet op het tegengaan van radicalisering in de samenleving;

van mening dat onderwijsprofessionals en ouders een belangrijke rol zouden kunnen spelen in een preventief beleid gericht op het tegengaan van radicalisering;

verzoekt de regering, scholen te verplichten een meldcode radicalisering op te stellen en deze op te nemen in de schoolgids,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat homoseksuelen zich in de samenleving in toenemende mate niet geaccepteerd of zelfs bedreigd voelen;Dezentjé Hamming-Bluemink

overwegende dat in de kerndoelen basisvorming niet expliciet tot uiting komt dat de school aandacht dient te besteden aan homo- en biseksualiteit en de maatschappelijke acceptatie daarvan;

van mening dat deze ontwikkeling volstrekt onaanvaardbaar is;

verzoekt de regering, de kerndoelen zodanig aan te passen dat voor alle scholen in het voortgezet onderwijs de verplichting geldt, aandacht te besteden aan het onderwerp homo- en biseksualiteit en de maatschappelijke acceptatie daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat twee derde van de basisscholen in het land weinig tot geen aandacht aan seksuele voorlichting besteedt;

overwegende dat goede seksuele voorlichting voor ieder kind effectiever is dan een maatschappelijke discussie over de seksuele moraal van de jeugd, zoals de minister voor Jeugd en Gezin dat voorstelt;

verzoekt de regering, de kerndoelen in het basisonderwijs dusdanig aan te passen dat iedere basisschool verplicht is aandacht aan seksuele voorlichting te besteden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94(31700 VIII).

De heer Depla (PvdA):

Hoe vaak krijgen wij het komend half jaar nog nieuwe opdrachten voor het onderwijs van de VVD?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Daar hebben wij het al vaker over gehad. Dat staat overigens in de kerndoelen. De maatschappelijke acceptatie staat daar echter niet expliciet in vermeld en die had ik daar graag in willen hebben. Ik hoop dat dit op de steun van de PvdA kan rekenen, want ik geloof dat ook de PvdA vindt dat seksuele weerbaarheid een van de belangrijkste dingen is.

De heer Depla (PvdA):

Het klopt dat wij die heel belangrijk vinden. Wij vinden een hele hoop dingen belangrijk in het leven, maar wij willen niet het onderwijs de opdracht geven om die belangrijke dingen in het leven voor ons te organiseren.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Dat was een constatering en geen vraag.

Dan wil ik de minister nog even een reminder geven over het geld dat is besteed aan onderwijs op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ik ben die kwestie even nagegaan. De Kamer heeft die informatie niet, dus ik hoor die graag in de tweede termijn.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Een fusie tussen de SP en de PvdA zit er vooralsnog niet in, maar een samenwerkingsbestuur in een volgende kabinetsperiode met misschien GroenLinks erbij zou erg innovatief zijn. Dat zou echter weer veel te links zijn voor de heer Bosma. Als hij echter nog ooit een samenwerkingsbestuur vormt met mevrouw Verdonk en de VVD, dan komt er wellicht een Wiki-kabinet. Ook dat is innovatief, maar dan neem ik net als mijnheer Van der Vlies weer een boek ter hand. In de krant konden wij echter lezen dat de minister weer verder wil met het CDA, dus daar komen wij voorlopig niet uit. Ik stel voor om het besluit hierover, na een uitgebreide veldronde langs de kiezer, uit te stellen tot 2011. Dat lijkt ons vroeg genoeg. Alle gekheid op een stokje, ik dank alle bewindslieden voor hun antwoorden en reacties op onze vragen en opmerkingen in de eerste termijn.

Voorzitter. Er komt een brief over de positie van het openbaar onderwijs binnen de sector primair onderwijs. Dat is hartstikke goed, dank voor die toezegging. Ik heb daarbij één vraag: wil de staatssecretaris bij het wetsvoorstel inzake de samenwerkingsscholen vooral ook het punt betrekken van de wijze waarop de besluitvorming binnen een dergelijke constructie tot stand komt? Als onder één bestuur een openbare en bijzondere poot vallen, moeten beide takken ook echt zijn gewaarborgd. Wil de staatssecretaris daaraan uitgebreid aandacht besteden?

Dan kom ik op de zwakke scholen. De staatssecretaris vroeg bij ons EHBO-punt wat wij nog meer willen, want dan kijkt zij of dat ingebracht kan worden. Wij hebben daar een aantal ideeën over, waar wij later op terugkomen en voorstellen voor doen.

Wij vinden dat intensief toezicht na de start van een nieuwe school standaard moet zijn en natuurlijk niet alleen bij Iederwijsscholen of islamitische scholen moet plaatsvinden. Het moet gewoon gebeuren om zeker te weten dat een school een goede start maakt en niet om vervelend te doen jegens besturen of scholen, maar om goed onderwijs al vanaf de start beter te waarborgen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het kwalijk is als een school vanaf het begin onderwijs verzorgt dat kwalitatief onder de maat is, omdat kinderen recht hebben op goed onderwijs;Kraneveldt-van der Veen

verzoekt de regering om voorstellen te formuleren om de inspectie bij nieuw gestichte scholen standaard intensief toezicht te laten houden, zodat deze als het ware over de schouder van de school meekijkt en op basis van verdiend vertrouwen dat toezicht af te laten bouwen wanneer aan alle randvoorwaarden voor kwaliteit is voldaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen, Jan Jacob van Dijk, Slob, Dibi, Bosma en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 95(31700 VIII).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De schoolleider is een cruciale man of vrouw in de school. Ik heb daarover twee moties voorbereid, die voor zichzelf spreken, dus ik zal deze niet nader toelichten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds de invoering van het nieuwe proportionele toezicht niet meer de schoolleider of locatiedirecteur het eerste aanspreekpunt voor een gesprek met de inspectie is, maar het schoolbestuur;

van mening dat de functie van schoolleider juist een cruciale rol kan spelen bij inspectietoezicht omdat een schoolleider als geen ander weet wat er op het niveau van zijn of haar locatie plaatsvindt;

verzoekt de regering om de schoolleider in het nieuwe inspectietoezicht weer formeel een positie te geven om bij gesprekken met de inspectie aanwezig te zijn en hem als volwaardige gesprekspartner te laten deelnemen, daarbij de mogelijkheid houdend om als bevoegd gezag een apart gesprek met de inspectie aan te vragen indien dit noodzakelijk wordt geacht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de schoolleider van zeer groot belang is voor de borging van de onderwijskwaliteit, goed personeelsbeleid en een optimale werksfeer op zijn school;

voorts van mening dat een professionele schoolleider aan bepaalde kwaliteitseisen zou moeten voldoen;

constaterende dat weliswaar veel schoolleiders zich de afgelopen jaren al hebben geschoold, maar dat dit nog niet voor alle schoolleiders geldt;

verzoekt de regering om samen met de Nederlandse Vereniging van Schoolleiders en de vertegenwoordigers van de schoolbesturen in overleg te treden en te komen tot meerjarenafspraken inzake de verdere professionalisering van schoolleiders, met als eindperspectief het scholen van alle schoolleiders in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen, Slob, Jan Jacob van Dijk, Dibi, Bosma en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 97(31700 VIII).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dan heb ik al het een en ander gezegd over het inzichtelijk maken van de gelden die met passend onderwijs zijn gemoeid. Daar heb ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er jaarlijks een budget van meer dan 2 mld. beschikbaar is om zorgleerlingen een passend onderwijs- en zorgaanbod te geven;

tevens constaterende dat de overheid geen helder zicht heeft op de daadwerkelijke besteding van deze middelen door scholen, waardoor het vermoeden bestaat dat veel geld onbedoeld blijft hangen in onnodige bureaucratie en overhead en niet terechtkomt bij het kind in de vorm van adequate hulp en begeleiding;

van mening dat het voor het verdere vervolg van het traject Passend Onderwijs en eventuele beslissingen over een vorm van budgetfinanciering absoluut noodzakelijk is dat duidelijk wordt hoe de zorggelden worden besteed;

verzoekt de regering, een diepgaand accountantsonderzoek in te stellen in het po, het vo en het mbo naar de daadwerkelijke besteding van de zorggelden bij een representatief aantal scholen in het reguliere onderwijs en in alle clusters van het speciaal onderwijs;

verzoekt de regering tevens, in dat accountantsonderzoek alle budgetten voor lwoo, pro, WSNS, sbo, het regionaal zorgbudget vo, "Op de rails", "Rebound", "Herstart", de rugzakken en de meerkosten van het (v)so mee te nemen, en de Kamer daar in het voorjaar van 2009 verslag van te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen, Ferrier, Slob, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 98(31700 VIII).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Dan heb ik nog een punt over de positie van de ouders in het traject Passend Onderwijs. Zij hebben toch het gevoel dat het voornamelijk nog een bestuurlijk speeltje is en wij denken dat bij de vorming van die netwerken ook de ouders meer in positie moeten worden gebracht. Daar heb ik eveneens een motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ouders het gevoel hebben dat het traject Passend Onderwijs tot nu toe vooral een bestuurlijke aangelegenheid is, waar zij zelf geen invloed op uitoefenen;

overwegende dat het draagvlak van Passend Onderwijs ermee gebaat is dat ook ouders deze ontwikkeling ervaren als iets dat hen niet van bovenaf wordt opgedrongen, maar waar zij zelf mede vorm aan geven;

verzoekt de regering om bij de nadere uitwerking van Passend Onderwijs ervoor te zorgen dat ouders een formele positie krijgen in de nieuw te vormen regionale netwerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen en Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99(31700 VIII).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Tot slot: de eerste helft van deze kabinetsperiode met betrekking tot deze drie bewindspersonen van OCW vind ik zeer geslaagd, maar nu de tweede periode. Wij doen graag een suggestie voor wat naar onze mening een van de speerpunten zou moeten worden in de tweede periode van dit kabinet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat optimale samenwerking tussen onderwijs- en zorginstellingen noodzakelijk is om kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, snel te kunnen helpen;

van mening dat schotten, knelpunten en drempels die deze optimale samenwerking in de weg staan zo snel mogelijk moeten worden weggenomen;

verzoekt de bewindslieden van OCW om de ontschotting van onderwijs en zorg in alle onderwijssectoren tot een van de speerpunten van het beleid in de tweede helft van deze kabinetsperiode te maken en in samenwerking met hun collega's van VWS in het voorjaar van 2009 met een plan van aanpak hiervoor te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt-van der Veen en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100(31700 VIII).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Dan wens ik deze bewindslieden veel wijsheid en succes toe in de tweede helft van deze kabinetsperiode.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden bedanken voor de beantwoording. Ik zie een goed team dat onder de bezielende aanvoering van de minister werkt aan goed onderwijs, door aan de ene kant ruimte te bieden aan het onderwijs, en aan de andere kant niet weg te kijken wanneer het om de kerntaak van de overheid gaat: het bewaken van de kwaliteit. Het is een kwestie van lange adem.

Er zijn belangrijke stappen gezet. De belangrijkste zet ik nog even kort op een rijtje, om iedereen er enthousiast voor te krijgen: 1 mld. om het vak van leraar aantrekkelijker te maken; hogere eisen aan de lerarenopleiding en financiële stimulansen voor docenten om zich bij te scholen; de basis van taal en rekenen op orde; doorlopende leerlijnen en extra geld voor taal en rekenen; 200 mln. voor de kwaliteit van scholen; strengere eisen aan examens; meer ruimte voor scholen; niet wegkijken, maar ingrijpen bij zwakke scholen en daar ook wetgeving voor maken; maatregelen voor de menselijke maat bij fusies en defuseren – daar kom ik zo op terug; topsalarissen aan banden; een agenda voor de tweede helft van deze kabinetsperiode; doorgaan met kwaliteit; stapelen en doorstromen, zodat er geen talent verloren gaat. Wat ons betreft, wordt daar nog aan toegevoegd de ontschotting ten behoeve van de zorg. Nu ik dat gezegd heb, maak ik nog een paar korte opmerkingen. Wij hebben uitvoerig gesproken over hoe wij alle kinderen gelijke kansen kunnen bieden, opdat zij hun talenten maximaal kunnen ontwikkelen en er dus geen talent verloren gaat. Het is goed dat het kabinet gaat onderzoeken via welke wegen het mogelijk is om ervoor te zorgen dat die kans niet afhangt van het inkomen, de opleiding of de afkomst van de ouders. Ik zeg nadrukkelijk "wegen", omdat een belangrijke conclusie van de commissie-Dijsselbloem is dat er niet één weg naar Rome is, maar dat er meerdere wegen zijn die daarheen leiden. Als je kinderen gelijke kansen wilt geven, moet je namelijk ook rekening houden met die verschillen. Het is jammer dat het debat over dat onderwerp heel snel in een stelseldiscussie uitmondt. De ene fractie wil van het kabinet de toezegging dat het onderwijs de komende eeuw niet meer wordt aangepast. En als je het al over een stelselwijziging hebt, is er maar één mogelijk, namelijk de wijziging die in het verleden ooit is gedaan. Ik zie ernaar uit dat het kabinet de Kamer informeert. Ook zie ik uit naar een goed debat daarover.

Ik wilde graag een motie indienen over stapelen en doorstromen. Daarmee wilde ik, ondanks alle mooie toezeggingen van het kabinet, ook mijn geurvlag neerzetten. En, zoals de heer Van Geel gisteren zei, soms wil je moties hebben die je in je eigen kamer kunt ophangen. Dit is zo'n motie, maar ik heb zojuist zo heftig gereageerd op de heer Jasper van Dijk. Ik zal mijn motie dus voorlezen en op de lijst plaatsen en als de heer Van Dijk zijn motie dinsdag van de lijst afhaalt, zal ik dat ook doen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Dijsselbloem heeft aanbevolen om extra dwarsverbanden tussen onderwijstypen aan te brengen teneinde de kansen te vergroten en keuzemomenten te flexibiliseren opdat (verborgen) talenten van kinderen beter worden benut;

constaterende dat schakel- en voetklassen ertoe kunnen bijdragen dat leerlingen met specifieke achterstanden een noodzakelijke inhaalslag maken;

constaterende dat sommige leerlingen ermee gebaat zijn als zij zes jaar mogen doen over het vmbo, maar dat scholen niet zelf mogen beslissen als zij zo'n leerling die mogelijkheid willen bieden;

constaterende dat de wijze waarop de onderwijsinspectie de kwaliteit van het voortgezet onderwijs meet, onbedoeld werkt als een straf voor scholen die leerlingen, van wie het niet helemaal zeker is welk niveau zij aankunnen, extra kansen bieden en als een beloning voor scholen die risico's uitsluiten, zulke kinderen op een niveau laten leren wat ze ruim aankunnen;

constaterende dat de problematiek van de doorstroming van mbo naar hbo nog onvoldoende aandacht heeft binnen het kabinetsbeleid;

verzoekt de regering om voorstellen uit te werken om:

  • - in de bekostiging van de scholen schakel- en voetklassen beter mogelijk te maken;

  • - de bevoegdheid om te beslissen dat een individuele leerling zes jaar mag doen over het vmbo voortaan te leggen bij de schoolbesturen;

  • - het toetsingskader van de onderwijsinspectie zodanig aan te passen dat scholen die leerlingen bij twijfel over het niveau kansen geven, niet langer een negatief inspectieoordeel hoeven te vrezen;

  • - de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Slob en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101(31700 VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb even nagedacht over het aanbod van de heer Depla. Dat wat hij net voorlas, was inderdaad bijna letterlijk copy/paste van alle toezeggingen die al gedaan zijn. En eerlijk gezegd zie ik van zijn partijgenoot ook moties over een accountantsonderzoek over passend onderwijs, terwijl dat al is toegezegd. Als de heer Depla al zijn moties intrekt, wil ik wel kijken of ik die van mij ook intrek.

De heer Depla (PvdA):

Zo ken ik u weer! Zo genereus als u altijd bent. Ik wacht dinsdag af. Dan zal ik kijken hoe genereus u bent. Misschien ben ik wel genereus als u dat niet bent.

Het volgende punt is het beroepsonderwijs. Over het bedrag van 50 mln. voor taal en rekenen hebben wij gesproken. Het is duidelijk: de staatssecretaris brengt dat in het kabinet aan de orde en wij vernemen of zij toch niet gaat doen wat wij vragen, of dat zij haar collega ervan overtuigt dat er uiteindelijk naar de Kamer moet worden geluisterd. Bij de uitwerking daarvan willen wij ook nagaan, net als bij het schoolmaatschappelijk werk, of het geld niet meteen pondsgewijs over alle scholen verdeeld wordt en of het gericht wordt ingezet. Het probleem is namelijk misschien niet overal even groot. Dat kan bijvoorbeeld op het mbo-4-niveau minder groot zijn dan op het eerste en het tweede niveau. Het is aan de staatssecretaris om dat uit te zoeken.

Ik kom op de FES-middelen. Daarover heb ik ook een motie gemaakt. Laat ik die voorlezen. Daar staan alle mooie overwegingen in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat pas in 2009 besluitvorming is gepland over selectieve continuering van de FES-projecten in het kader van de FES-innovatiebox;

overwegende dat een van de lopende projecten de invoering van competentiegericht leren in het mbo betreft en de invoering nog niet is afgerond;

overwegende dat een van de lessen van de commissie-Dijsselbloem is dat een deugdelijke bekostiging van de invoering van de vernieuwing een voorwaarde vormt voor een kansrijke invoering van het competentiegericht leren;

spreekt uit dat het gewenst is om de financiële ondersteuning van de invoering van het competentiegericht onderwijs ook in het schooljaar 2009/2010 te continueren;

spreekt verder uit dat voortzetting van financiering uit de FES-innovatieboxmiddelen een goede mogelijkheid daarvoor is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Biskop en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102(31700 VIII).

De heer Depla (PvdA):

Mijn laatste punt betreft ook het beroepsonderwijs. Het gaat over de discussie over de wijze waarop moet worden omgegaan met het tweedekansonderwijs. De motie spreekt voor zich.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vavo tweedekansonderwijs is dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan het stapelen van diploma's doordat het deelnemers de mogelijkheid biedt om alsnog een diploma vmbo-tl, havo of vwo te behalen;

overwegende dat er prestatieafspraken gemaakt worden met gemeenten over het tweedekansonderwijs;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG en de MBO Raad, zonder beperkingen vooraf, voorstellen uit te werken zodat op de beste manier brede toegankelijkheid van het tweedekansonderwijs kan worden gegarandeerd en hierover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Slob en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103(31700 VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijnheer Depla, u wilt marktwerking invoeren voor het volwassenenonderwijs. Ik vind dat een buitengewoon slecht plan. Bent u, net als de staatssecretaris, bereid om dat nader te bezien als het onderzoek over de inburgering is gepubliceerd en dat bij u tot nieuwe inzichten heeft geleid?

De heer Depla (PvdA):

Dat staat hier niet, marktwerking. Het tweedekansonderwijs is een publieke taak. De vraag is hoe je die uitvoert. Wij leggen de uitvoering bij de gemeenten neer. Het eerste deel van het volwassenenonderwijs zit in de bekostiging van het voortgezet onderwijs, dat van de kinderen tot 18 jaar. Het gaat hier om mensen die ouder zijn. Dat hebben wij in het Participatiefonds belegd. De gemeenten hebben ons samen met MBO Raad een brief gestuurd waarin staat dat zij willen nadenken over een mogelijke andere vormgeving van het volwassenenonderwijs. Wij willen de staatssecretaris aanmoedigen om met die twee partners te praten om te bezien wat de meest optimale manier is om het tweedekansonderwijs vorm te geven binnen het Participatiefonds. Dat is het doel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de schriftelijke beantwoording van vragen die zijn gesteld in de eerste termijn zegt de staatssecretaris letterlijk dat de marktwerking zou moeten worden ingevoerd naar aanleiding van uw amendement. De staatssecretaris is iets verstandiger dan u, want zij zegt dat zij eerst de evaluatie van de marktwerking in de inburgering wil afwachten. Zij schrijft: "Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het kabinet zich opnieuw beraden op de volwasseneneducatie."

De heer Depla (PvdA):

Ja, volgens mij hebben wij dat afgesproken tijdens de behandeling van het Participatiefonds.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat lijkt mij dan het minste.

De heer Depla (PvdA):

Wij hebben dit al vaker met elkaar besproken. Wij zijn noch voor gedwongen winkelnering noch voor gedwongen aanbesteden. U bent voor gedwongen winkelnering. Dat zien wij weer niet zitten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben voor onderwijs als een publieke taak en u levert het aan de markt over.

De heer Depla (PvdA):

Dat ziet u helemaal verkeerd. Het feit dat iets een publieke taak is, wil niet zeggen dat je per se met gedwongen winkelnering moet werken.

Ik ben heel blij met de toezeggingen – ik vind het een historisch moment vandaag – over de stappen van dit kabinet op het gebied van de menselijke maat. Wij komen van het stimuleren van schaalvergroting en zetten nu helder koers richting een fusietoets en de mogelijkheid van defuseren. Dat vind ik een bijzonder moment. Zeker omdat daar waar het wettelijk al kan, met de roc's, vanaf 1 januari al het "nee, tenzij"-principe wordt gehanteerd. Wij hebben het ooit gehad over een spoedwet. Binnen een half jaar een wet maken over zo'n ingewikkeld onderwerp, is eigenlijk een spoedwet. Hartelijk dank daarvoor. Wij zullen er nadrukkelijk aan meewerken om die wet snel door de Kamer te krijgen.

Ik wil nog een opmerking maken aan het adres van de heer Jasper van Dijk. Wij trekken graag samen op waar het gaat om de menselijke maat in het onderwijs. Op één punt verschillen wij. U wil eigenlijk een heel grote stelselherziening, u wilt namelijk één groot schoolbestuur in Den Haag in de Hoftoren. Wat wij willen in de menselijke maat is een klein schoolbestuur en niet één grote school in Den Haag. Laten wij samen optrekken. Als u dat laatste niet doet, kunnen wij samen misschien nog zo ver komen als mevrouw Kraneveldt aangaf.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Moet ik nog ingaan op deze provocatie? Ik wil inderdaad helderheid en ik wil graag dat het ministerie een aantal randvoorwaarden stelt. Verder moet de leraar maximale autonomie krijgen bij de inrichting van het onderwijs. Nu is er sprake van een schijnautonomie, door de dikke bestuurslaag die ertussen hangt. Die houdt de heer Depla in stand.

De heer Depla (PvdA):

De heer Van Dijk haalt de hele tussenlaag eruit. Daardoor ontstaat een situatie waarin er alleen nog leraren zijn en Den Haag. In die situatie zullen er weer heel wat circulaires vanuit Den Haag naar de leraren gaan. De heer Van Dijk kiest dus uiteindelijk voor één groot schoolbestuur. Ik hoop daarentegen dat het onderwijs weer in handen komt van de ouders van wie het onderwijs was en is. Het kabinet heeft mooie stappen gezet in die richting. Wij moeten het onderwijs voor de ouders organiseren en niet in Den Haag.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Omdat wij om halfelf stoppen, ben ik waarschijnlijk de laatste spreker. Ik dank het trio voor de beantwoording en ook voor naar ik begrijp het nachtwerk. Onderwijs is een fascinerende portefeuille, maar soms mis je erin de wat hardere politieke tegenstellingen. Ik wens mevrouw Halsema heel veel succes met haar plan om wat meer te kunnen botsen op politiek niveau.

Mijn vraag ging over marokko.nl, niet over maroc.nl. De laatste site ken ik helemaal niet. Marokko.nl heeft twee keer subsidie gehad. Ik heb deze avond begrepen dat zelfs mevrouw Kraneveldt, naar ik aanneem in een ander leven, hierover nog Kamervragen heeft gesteld. Mijnheer Van der Laan is ook verontwaardigd over deze site. Hij kondigt vragen aan over marokko.nl. De antwoorden van de minister kan ik daarom absoluut niet plaatsen. Het Bedrijfsfonds heeft tot twee keer toe subsidie gegeven aan deze site.

De continuering van competentiegericht onderwijs is mijns inziens een feit. Het is jammer dat de verbouwingsdrift in het mbo vrolijk doorgaat. Het leukste politieke puntje vanavond gaat natuurlijk over godsdienstles op de openbare scholen, hoewel het hierbij niet om de grootste uitgave gaat. Gezien het feit dat dit plan de Marcouch-agenda is "ingeweaseld", wensen wij staatssecretaris Dijksma bijzonder veel succes met het stijf houden van haar poot. Ik begrijp namelijk dat de CDA-fractie haar een beetje een bezuiniging om de nek wil hangen, want daarop komt het neer. Wij wachten met smart op haar antwoorden in de tweede termijn.

De fusietoets is natuurlijk ook hartstikke leuk. Wij zien naarstig uit naar de spoedwetgeving in dit verband. Een volgende stap lijkt mij om ook eens te kijken naar de locaties en de vestigingen. Dat is wat men percipieert als een gebrek aan de menselijke maat. Ik heb hierover de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ongebreidelde fusiedrift van de afgelopen decennia heeft geleid tot monopolieposities van schoolbesturen in diverse regio's, waardoor ouders, leerlingen en docenten in die regio's niets meer te kiezen hebben;

overwegende dat keuzemogelijkheden leiden tot onderlinge concurrentie die de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt;

verzoekt de regering, keuzemogelijkheid als hoeksteen van beleid te formuleren en er dus naar te streven om per onderwijssector te zorgen voor de aanwezigheid van meerdere scholen van een type in een bepaald voedingsgebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104(31700 VIII).

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter, ik heb ook nog een motie opgesteld die ramen in de sponningen had doen dansen inzake de eindtermen in het basisonderwijs. Ik begrijp echter dat de veldraadpleging al is geweest en dat alles op zijn pootjes is terechtgekomen. Deze motie doe ik daarom in het ronde archief. Ik heb nog één motie. Dat is volgens mij de enige motie die deze avond niet is ondertekend door de heer Dibi. Zij is echter wel ondertekend door mevrouw Verdonk. Deze motie gaat over de hoofddoekjes. Ik gebruik de analogie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij zegt: wat geldt voor politieagenten geldt ook voor leraren. Ik begrijp nu dat er enorme verschillen zijn tussen politieagenten en leraren. De argumenten gaan echter op voor beide beroepen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de leraar, net als de politieagent, in onze maatschappij een bijzondere plaats inneemt;

constaterende dat de minister van BZK voornemens is, het hoofddoekje te verbieden voor politieagenten;

overwegende dat de minister van BZK zich baseert op argumenten van gezagsuitstraling en neutraliteit;

overwegende dat de argumentatie van de minister ook opgaat voor docenten;

verzoekt de regering, ook voor het onderwijzend personeel het dragen van hoofddoekjes te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bosma en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105(31700 VIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik bedank de bewindspersonen voor de antwoorden in eerste termijn. Daaruit bleek een behoorlijke gedrevenheid voor het beleidsterrein waarvoor zij zich sterk moeten maken; dat is maar goed ook, want er liggen de komende jaren nog zeer veel opgaven voor. Mijn fractie is blij met alles wat in de afgelopen jaren al is gedaan. Ik heb in mijn eerste termijn al een aantal onderwerpen genoemd, waarmee wij daadwerkelijk verder zijn gekomen.

Ik wil in deze tweede termijn nog enkele punten maken. Volgens mij hebben wij op een goede manier met de minister kunnen spreken over het uitstel van studiekeuze. Het is goed dat er een procedureafspraak is gemaakt over de manier waarop wij daarover verder zullen spreken: eerst wordt de Onderwijsraad om advies gevraagd en na ommekomst van dat advies zullen wij ons nader beraden. Ik vind het plezierig om van de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor het voortgezet onderwijs, te horen dat op dit terrein al heel wat mogelijk is. Laten wij die mogelijkheden dan ook optimaal benutten, zonder in allerlei stelseldiscussies te vervallen.

Bij de discussie over de menselijke maat ben ik blij met de wijze waarop wij verder gaan met de fusietoets. Het is een historisch moment dat het voor het eerst onder een motie over die fusietoets staat. Vanuit de wijze waarop wij er steeds over hebben gesproken, geeft dat ook aan dat het nu op een niveau ligt waar wij het graag wilden hebben. De minister heeft aangegeven de wetgeving te zullen voorbereiden. Ik herhaal even zijn toezegging aan de Kamer: in het voorjaar – ik neem aan zulks te doen aan de hand van een notitie – zullen wij met elkaar wat inhoudelijke keuzen maken, die vervolgens hun weerslag kunnen krijgen in het wetsvoorstel, zodat de Kamer optimaal betrokken wordt bij het proces.

Ik heb aandacht gevraagd voor de stichtingsnormen. Er wordt gekeken of deze kunnen worden verlaagd. Ik heb ook aangegeven dat de termijnen om aan de normen te voldoen, wat mijn fractie betreft verlengd moeten worden. De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij daarover met het veld zal praten. Dat heeft al een duidelijke mening geventileerd. Ik wil dat de Kamer daar verder bij betrokken wordt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet in het kader van het behoud van keuzevrijheid voor ouders de mogelijkheid onderzoekt om de stichtingsnormen voor scholen te verlagen;

constaterende dat op dit moment een aantal nieuw gestichte scholen binnen de nu fungerende wettelijke periode van vijf jaar nog niet kan voldoen aan de huidige stichtingsnormen;

tevens constaterende dat dit het ongewenst effect kan hebben dat deze scholen onder de vlag van een groter schoolbestuur zullen verdergaan;

verzoekt de regering:

  • - inzichtelijk te maken om hoeveel scholen het hier gaat en in het onderzoek naar de verlaging van de stichtings­normen een uitbreiding van de periode om aan de stichtingsnormen te voldoen naar acht jaar mee te nemen;

  • - de Kamer over zowel het verlagen van de stichtingsnormen als de uitbreiding van de periode om daaraan te voldoen in het voorjaar van 2009 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Depla, Jan Jacob van Dijk, Van der Vlies en Verdonk.

Zij krijgt nr. 106(31700 VIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb nog twaalf seconden spreektijd. Omdat ik hedenavond nog een behoorlijk groot aantal kilometers moet afleggen, zal ik zo meteen de vergadering verlaten, maar vanuit mijn fractie wordt verder meegeluisterd naar de beantwoording door de bewindspersonen in tweede termijn.

De voorzitter:

Ik heb daar begrip voor.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij heb ik ook nog maar heel weinig tijd over, dus ik zal heel snel praten.

Ik bedank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik vond dat staatssecretaris Dijksma haar bijdrage mooi begon met het verhaal over de grootmoeder. Het feit dat zij en staatssecretaris Van Bijsterveldt in vak K zitten, bewijst maar hoe ver wij zijn gekomen, maar wij hebben natuurlijk nog een lange weg te gaan in de strijd tegen de verspilling van talenten.

Ik bedank de minister daarom ook voor het onderzoek naar het uitstel van selectie. Wanneer mag de Kamer dat tegemoetzien? Ik zou het eigenlijk bijzonder op prijs stellen indien de minister de onderzoeksopzet al na het kerstreces naar de Kamer stuurt. Dan ben ik zelfs bereid om zijn hoedenassortiment uit te breiden met een nieuwe aanwinst.

Wat begon als een heel erg saai debat, werd in de tweede termijn wat spannender. Dat kwam onder meer omdat artikel 23 mogelijk gemoderniseerd wordt. Ik kijk uit naar het voorstel van de CDA-fractie en ook naar dat van de minister over de acceptatieplicht.

Er is een grote stap gezet op het terrein van de fusietoets. Scholen die te groot dreigen te worden, zijn net zo bedreigend voor de menselijke maat als scholen die al te groot zijn. Daarom is een de-fusietoets net zo belangrijk. Zal de minister daar even veel haast mee maken als de fusietoets?

Voorzitter. Ik heb een viertal moties. Die zal ik heel snel voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een docent met een afgeronde hbo-bachelor die een wo-master wil volgen om als eerstegraads docent aan de slag te gaan, eerst een schakeljaar moet doen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de lerarenbeurs gebruikt mag worden om dat schakeljaar te bekostigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107(31700 VIII).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Is dit niet voor een deel een sigaar uit eigen doos, mijnheer Dibi? Stel je voor dat het schakeljaar wel gefinancierd wordt. Dan heeft de docent één jaar financiering en daarmee zijn recht verspeeld. Hij moet daarna zijn vervolgopleiding zelf betalen. Is het op die manier niet een sigaar uit eigen doos?

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, dat is het niet. Als de docent daarna nog een master wil volgen waarvoor hij zelf geen geld heeft, mag hij daar namelijk zijn opleidingskosten voor gebruiken. Het gaat mij erom dat wanneer een docent zich wil verdiepen in zijn vak of zich extra wil specialiseren, hij daarvoor de lerarenbeurs kan gebruiken, ongeacht waar het voor bedoeld is, dus ook voor het schakeljaar.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Maar het gaat erom dat die lerarenbeurs met name gebruikt wordt om de kwalificaties van de docent te verbeteren. Dan gaat het met name om die wo-masters. Als dan het eerste gedeelte door de school wordt betaald en het tweede gedeelte vanuit de beurs, is er toch ook geen enkel probleem?

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij moeten allemaal vaststellen dat die opleidingskosten te vaak niet gebruikt worden door docenten. Wij weten niet precies waarom dat is. Soms wordt docenten zelfs verboden door de schoolleiders om er gebruik van te maken. Ik vind dat een docent dan ook mag zeggen dat hij allereerst het schakeljaar bekostigt met die lerarenbeurs en dat hij vervolgens zijn opleidingskosten gebruikt om die wo master te betalen. Uiteindelijk moet er geen enkel obstakel zijn om je verder te specialiseren. De eerste weg is in dit geval het schakeljaar.

Voorzitter. Ik kom op de Onderwijsinspectie. Ik wil duidelijk maken dat ik in de commissie-Dijsselbloem heb geconstateerd dat de Onderwijsinspectie door de jaren heen heel veel waardevol werk heeft verricht en dat nog steeds verricht. Ik heb de motie van de VVD-fractie ondersteund, omdat het slechts om een onderzoek gaat. Ik deel de kwalificaties natuurlijk niet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in het verleden is voorgekomen dat een zorgwekkend rapport van de Onderwijsinspectie enkele dagen te laat is verschenen, namelijk net nadat de Kamer had ingestemd met een kabinetsbesluit over hetzelfde onderwerp;

overwegende dat het in het belang van de controlerende taak van de Kamer is dat de Kamer tegelijkertijd de rapporten krijgt van de Onderwijsinspectie en dat het mogelijk moet zijn om rechtstreeks in contact te treden;

verzoekt de regering, het Inspectiereglement dusdanig te wijzigen dat de Kamer een meer rechtstreekse relatie heeft met de Onderwijsinspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet met de HBO-raad en de VSNU afspraken heeft gemaakt over energiebesparing en duurzaam inkopen;

verzoekt de regering, het initiatief te nemen zodat er ook afspraken komen voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Depla. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de sectororganisaties besturen en managementorganisaties zijn en dus niet de gehele sector vertegenwoordigen, omdat niet alle geledingen rond de schoolgemeenschap zijn vertegenwoordigd;

overwegende dat het onwenselijk is om alleen met de sectororganisaties afspraken te maken, zoals bijvoorbeeld is gebeurd met de Kwaliteitsagenda vo;

verzoekt de regering om voortaan bij afspraken die de gehele sector aangaan ook structureel alle geledingen uit de sector te betrekken en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Verdonk en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110(31700 VIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zie dat de staatssecretaris niet echt geamuseerd is over de motie. Ik ben benieuwd naar haar reactie.

Tot slot. Wij kunnen grapjes maken over het onderwijs zoals de heer Bosma net deed, maar ik vind het eerlijk gezegd zorgelijk dat de gehele inbreng van een partij beperkt blijft tot een hoofddoekjesverbod bij bevoegde docenten ...

De voorzitter:

Uw spreektijd is ruim voorbij.

De heer Dibi (GroenLinks):

... en marokko.nl. Zelf Trots op Nederland heeft meer ideeën.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik heb één minuut om vier moties in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kennis van de mensen- en kinderrechten van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking ervan, en dat Nederland op dit gebied verplichtingen heeft zoals vastgelegd in het Kinderrechtenverdrag en uitgewerkt in het VN-Actieplan;

van mening dat iedereen in Nederland bekend dient te zijn met de mensenrechten;

overwegende dat recent onderzoek laat zien dat in diverse vakken aandacht kan worden besteed aan democratie, burgerschap en aanverwante zaken, maar dat mensen- en kinderrechten in de praktijk onvoldoende structurele en expliciete aandacht krijgen in de lesmethodes in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs;

verzoekt het kabinet, met respect voor de onderwijsvrijheid en de bevindingen van de commissie Onderwijsvernieuwing te bekijken hoe mensen- en kinderrechten wel de noodzakelijke aandacht binnen het onderwijscurriculum kunnen krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ieder kind recht heeft op kwalitatief goed onderwijs;

van mening dat iedere school moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals gesteld door de Onderwijsinspectie;

van mening dat de overheid scholen moet ondersteunen bij het bieden van kwalitatief goed onderwijs;

verzoekt het kabinet, aan de Kamer een aanvalsplan te presenteren met de harde doelstelling dat een school nooit langer dan één jaar het predicaat zwak kan hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Dezentjé Hamming-Bluemink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de invulling van de kwaliteitseisen een primaire verantwoordelijkheid is van de sociale partners in het onderwijsveld;

overwegende dat sociale partners in het primair onderwijs hebben aangegeven, met elkaar in gesprek te gaan over kwaliteitseisen voor schoolleiders in het kader van de cao primair onderwijs;

van mening dat het principe van verplichte registratie bijdraagt aan het waarborgen van de onderwijskwaliteit en dat dit een kerntaak van de overheid is;

verzoekt de regering, het principe van verantwoording van kwaliteit door verplichte registratie van schoolleiders wettelijk voor te schrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113(31700 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat leerlingen die het onderwijs verlaten zonder een startkwalificatie vaak een slechte startpositie in de maatschappij hebben;

overwegende dat veel uitvallers na het opdoen van levens- en werkervaring zich alsnog via een opleiding verder kunnen ontwikkelen;

van mening dat de overheid uitvallers een voortdurende prikkel moet geven tot verdere ontwikkeling via het onderwijs;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar een systeem waarbij uitvallers zonder startkwalificatie een "rugzak" met rechten op onderwijs meekrijgen die zij in overleg met een werkgever kunnen besteden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114(31700 VIII).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

U hebt een motie ingediend waarin wordt uitgesproken dat een school niet langer dan een jaar "zwak" mag zijn. Dat is wel heel erg kort. Wij kennen ook nog de gradatie "zeer zwak". Wij hebben al moeite om die gradatie binnen drie of twee jaar weg te werken. Als een school maar één jaar zwak mag zijn, weet u hoeveel scholen er dan gesloten moeten worden?

De heer Pechtold (D66):

Erg hè, dat er zo veel zwakke scholen in Nederland zijn. Maar misschien kunnen wij samenwerken. Het is altijd mogelijk om de motie te wijzigen. Dan veranderen wij samen "zwak" in "zeer zwak". Ik zou het prachtig vinden als die motie het zou halen. In ons land is nog steeds 2% van de scholen zeer zwak. Ik heb gevraagd hoe lang dat nog zo door kan gaan. Ik heb geen antwoord gekregen dat erop wijst dat er een prikkel is omdat voor het eind van deze kabinetsperiode te beperken. Het lijkt mij dat de coalitiepartijen de uitspraak dat een school niet langer dan een jaar zeer zwak mag zijn, toch wel kunnen steunen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Maar wij moeten ook realistisch zijn. Ik ben in ieder geval blij dat u het nu over zeer zwakke scholen heeft. Dat is de eerste verbetering. Nu moet u nog even bezien of de termijn van een jaar ook realistisch is. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris af, maar ik vind die termijn wel heel erg kort.

De heer Depla (PvdA):

Ik kom terug op de motie over de mensenrechten. Over het belang daarvan verschillen wij niet van mening. Dat aspect hoort eigenlijk thuis bij een onderdeel van het curriculum waarvan mij de naam op dit moment even niet te binnen wil schieten. Ik vraag mij wel af of u hiermee het onderwijs een extra opdracht geeft. U was toch ook enthousiast over het rapport "Tijd voor onderwijs"? Welke consequenties heeft deze motie voor het onderwijs?

De heer Pechtold (D66):

U heeft de fractie van de D66 er nooit op kunnen betrappen dat zij het hobbyisme van alles en iedereen over het hek van de school wilde gooien. Dat gebeurde niet bij het appeltje, de seksualiteit, het pesten of het vetertje strikken. Wat dat betreft, ben ik de eerste om te zeggen dat dit terug moet naar de opvoeding. Dat zijn niet allemaal taken voor een school. Mensen- en kinderrechten, door dit kabinet tot speerpunt gemaakt, passen echter prima in het burgerschap. Ik vraag geen uitbreiding, maar een specificatie van dit curriculum, waarin kinder- en mensenrechten wat mij betreft centraal zouden kunnen staan.

Ook ik zal dit debat verder via het oor volgen, want ik heb helaas nog andere verplichtingen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag de bewindslieden dank zeggen voor hun beantwoording. Ik loop een enkel punt langs. Allereerst een opmerking over de adviesaanvraag bij de Onderwijsraad inzake de vroege selectie. Voordat die adviesaanvraag de deur uitgaat, komt die naar de Kamer ter beoordeling. Prima. Ik wacht dat met grote belangstelling af.

Over de fusietoets zijn goede toezeggingen gekomen. Er liggen ook enkele Kameruitspraken voor. Ik vind dat wij daarmee via dit debat een stap vooruit zetten in het onderwijsbeleid.

Ik sluit mij aan bij de door collega Jan Jacob van Dijk gestelde kritische vragen over de opdracht aan de commissie-Don, die onderzoek gaat doen naar het beheer van vermogens bij schoolbesturen. Gaat het ook om de hoogte van het vermogen? Gaat het om de vraag van wie dat geld eigenlijk is? Gaat het om onderwijsgeld en blijft het opgepot, terwijl het eigenlijk in het onderwijs zou moeten worden benut? Zal er een afroming plaatsvinden? Dit zijn allemaal vragen die spelen en die nauw luisteren.

Ik houd het op een verspreking van de minister, toen hij zei dat hij respecteren voldoende vindt en onderschrijven niet nodig acht. De wet schrijft het laatste echter voor voor de leerplichtige leeftijd. Met andere woorden: dit moet een verspreking zijn. De heer Jasper van Dijk gaat naar mijn mening veel te ver als hij zegt dat de scholen en de politici die voor onderschrijven blijven pleiten onbeschaafd zouden zijn. Dat laat ik mij niet aanleunen. Met alle respect, maar dat kan niet gebeuren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Over dat laatste hebben wij een politiek meningsverschil. Ik stel de heer Van der Vlies de volgende vraag. Vindt hij dat een bijzondere school, die verschillende soorten leerlingen heeft opgenomen, van allerlei pluimage – er zijn nu veel bijzondere scholen die allerlei leerlingen toelaten – allerlei soorten leerlingen moet blijven opnemen?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb altijd gezegd dat een school helder moet communiceren over het toelatingsbeleid, maar wel alle recht heeft om dat toelatingsbeleid te bepalen. Zo is dat. Als een school de traditie heeft om op dit punt scherp op te treden, dan moet dat verantwoord worden, maar dan moet dat wel kunnen. Dat is de traditie van artikel 23 van de Grondwet. Als een school op dit punt een ruimer beleid heeft, dan is dat helemaal aan de school. Dat zal ik niet verbieden. Dat moet ook kunnen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Van dat laatste zegt de Onderwijsraad dat dit geen enkele inbreuk is op artikel 23 van de Grondwet. Als je vaststelt dat een bijzondere school allerlei soorten leerlingen toelaat – laten wij daar blij mee zijn; in grote steden zouden wij haast niet anders kunnen – dan ...

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Van Dijk?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan is het voldoende dat men de grondslag van de school respecteert.

De heer Van der Vlies (SGP):

En dat is omdat het schoolbestuur daarover gaat en dat bepaalt en daar voldoende aan heeft.

Ik wacht graag het initiatief van collega Jan Jacob van Dijk inzake de te stichten scholen af.

Ik ben benieuwd naar de bejegening van het amendement over het godsdienstonderwijs, nu dit uiteindelijk overeind blijft. Het wordt ontraden, maar er is over de dekking uitvoerig gesproken.

Ik had een motie voorbereid over de digitale aanbieding van leerstof, maar ik heb bij interruptie van de minister vernomen hoe hij dat bedoelt en daarom dien ik daarover geen motie in. De minister wil geen substituut voor de contacturen, maar wel een modernisering van de leerhulpmiddelen. Daarin kan ik meegaan. Dat zijn ontwikkelingen van onderaf. In dit verband wil ik constateren dat er heel veel moties zijn ingediend, nota bene ook door de coalitiepartijen, die als overbodig kunnen worden beschouwd gelet op wat er in het debat is gewisseld.

De voorzitter:

Dat kan misschien straks aanleiding zijn om moties in te trekken. Als laatste in deze termijn van de kant van de Kamer is het woord aan mevrouw Verdonk. Ik kan meedelen dat het kabinet meteen kan antwoorden. Ook deel ik mede dat wij aan het personeel hebben beloofd om de hamer om 23.30 uur te laten vallen. Dat wil ik ook doen. Daarom vraag ik de Kamer zich zeer te beperken met interrupties – of men moet dinsdag verder willen gaan met het debat, maar ik denk dat niemand in deze zaal dat wil – zodat de hamer ook echt om 23.30 uur kan vallen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden. Ja, het heeft ook weer voordelen om eens een tijdje zo langs de zijlijn te hebben toegekeken. Dan kun je het nog kritischer volgen, laat ik het zo maar zeggen. Ik wil de antwoorden van de bewindspersonen langslopen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt complimenteer ik met haar ideeën en met de bereikte resultaten met ingang van 1 januari over de fusies. Het is heel jammer dat zij nog steeds in die politiek correcte kramp schiet als het gaat om de thuissituatie van allochtone jongeren. Laten wij dat nu eens helder benoemen, dan kunnen wij ook heldere oplossingen daarvoor vinden. Ik mis bij het onderwerp schooluitval gevoel van urgentie. Ik zou graag antwoord hebben naar aanleiding van de pagina's 9, 19 en 92 in de begroting over schooluitval. Er worden allemaal verschillende jaartallen gehanteerd en verschillende streefcijfers. Waarom pas in maart/april 2009 resultaten als het schooljaar al in juli/augustus 2008 is afgerond?

Dan kom ik bij staatssecretaris Dijksma. Nou, het begin is er. Er komen conciërges, maar nu nog graag in alle scholen. Wat het VVE betreft worden goede maatregelen genomen met het extra taalonderwijs, maar waar blijft die toets? Daar praten wij al heel lang over.

Ik ga nog even terug naar staatssecretaris Van Bijsterveldt met betrekking tot het competentieonderwijs. Ja, het is een lakmoesproef in 2010, of zij nu wel of niet luistert naar die leraren. Wat de kleilagen betreft kan ik duidelijk zijn: de staatssecretaris ziet het verschil niet tussen structureel overleg met bestaande samenwerkingsverbanden en incidenteel overleg met incidenteel bij elkaar geroepen groepen. Dat vind ik heel jammer.

Tot slot nog een opmerking over het antwoord van de minister. Hij had het over de visietoets voortgezet onderwijs. Ik proef geen gevoel van urgentie bij deze minister. Ik vroeg ook al in eerste termijn waarom de minister nu de discussie aanzwengelt over de schoolkeuze. Daar heb ik geen antwoord op gekregen, maar ik weet het nu: anders hadden wij helemaal niet veel gehad om over te praten met de minister. Ik ben benieuwd wat er uiteindelijk in de adviesaanvraag staat. Ik wens de bewindspersonen heel veel succes bij het nakomen van al die toezeggingen.

Minister Plasterk:

Mevrouw de voorzitter. Allereerst dank voor uw straffe leiding, want ik denk dat wij het allemaal op prijs stellen om het vanavond op de derde dag van de marathonsessie af te kunnen ronden. Ik zal proberen mij zoveel mogelijk te beperken door in te gaan op de moties en de enkele feitelijke vraag die nog openstaat.

In eerste termijn heb ik op drie punten toegezegd de Kamer in tweede termijn te informeren. Allereerst zijn wij schriftelijk niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag van de heer Biskop over het Platform Bèta Techniek. De middelen lopen tot en met 2010. Ik ben ook onder de indruk van de prestaties van het platform. Ik ga in overleg met het platform hoe die functie in het vervolg kan worden vormgegeven. Wat mij betreft is dat een totaal open zaak. Ik kom daar graag op terug.

De heer Jan Jacob van Dijk vroeg naar de vraagstelling van de commissie-Don. In de brief aan de Kamer van 18 november jongstleden heb ik gemeld dat de commissie tot taak heeft, een feitelijk onderzoek uit te voeren naar de financieringsstructuur en financiële risico's van onderwijsinstellingen alsmede het in kaart brengen van de mogelijkheden tot optimalisatie van een financieringsstructuur in relatie tot de aanwezige risico's en/of tot een andere verdeling van de risico's. Ik wil daaraan toevoegen dat daarachter beslist niet de bedoeling zit om tot een afroming van reserves over te gaan. Ik meen dat de heer Van Dijk zich daarover zorgen maakt. Er is echter vrij veel maatschappelijk gedebatteerd over de vraag hoeveel geld daar zit en of het niet wordt opgepot. Op basis daarvan is besloten om de commissie-Don te vragen dit in kaart te brengen.

Ik heb tegen mevrouw Dezentjé Hamming gezegd dat ik de informatie die eerder aan de Kamer is gestuurd over het onderwijs op de BES-eilanden zou laten opzoeken. Zij heeft overigens gelijk: het is niet bij de OCW-commissie gebeurd, maar bij de begroting voor Koninkrijksrelaties. Op de vraag hoe het geld verdeeld zou worden, was het antwoord dat er per beleidsterrein een onderverdeling te geven is. Er staat tweemaal 4 mln. voor onderwijs. Ik kan deze informatie ter hand stellen.

De cri du coeur van de heer Van der Vlies spreekt mij wel aan: aan het einde van een debat van drie dagen is de spannendste vraag toch of een lange serie van moties die in feite niets anders doet dan het regeringsbeleid onderstrepen, het gaat halen of niet. In die zin ben ik namens de regering dan weer gelukkig met deze lijst van moties, want beter zo dan andersom.

Ik heb mij even afgevraagd hoe ik wil omgaan met de moties die in onze ogen overbodig zijn. Ik denk dat het niet anders dan fair is om over de hele linie consequent te zijn, ongeacht of de eerste indiener nu uit de coalitie of uit de oppositie afkomstig is. Als ik denk dat de motie een volledige ondersteuning is van hetgeen wij hebben toegezegd, en dus overbodig is, zal ik het aannemen daarvan ontraden. Als ik erbij aanteken dat ik de motie beschouw als een ondersteuning van het beleid, dan verzoek ik de indiener om deze in te trekken. Uiteindelijk is het altijd aan de Kamer om per motie een oordeel te vormen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als de minister zo met de brief omgaat dat dit overeenkomt met de geest van het dictum van de motie, zal ik de motie bij dezen intrekken.

Minister Plasterk:

Dank u wel.

Voorzitter. Bij de eerste motie was de interpretatie van de heer Van der Vlies juist. Ik versprak mij. Na twee uur antwoorden stond mij het subtiele, maar voor sommigen zeer belangrijke verschil tussen "respecteren" en "onderschrijven" even niet scherp voor ogen. De afspraak in het coalitieakkoord daarover is overigens bekend. Gelet op het feit dat het nu elf uur is en dat de voorzitter om half twaalf wil stoppen, denk ik dat wij de discussie over de vraag of een joodse school van iemand mag vragen of hij moslim is of omgekeerd op een ander moment moeten voeren. Ik heb mijzelf echter al meteen herpakt en wel in die zin dat ik niet het voornemen had om hierover een nieuwe discussie te voeren. Ik had al gezegd dat ik mij erop zou beraden. Om te voorkomen dat mijn medewerkers daarover brieven moeten schrijven, hoop ik dat wij dat bij dezen mondeling hebben kunnen doen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, ik sta de interruptie alleen toe als u een vraag stelt ter toelichting. Dat doe ik niet als deze gaat over het oordeel over de motie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is een vraag ter toelichting, voorzitter.

De minister heeft op de vraag of een school een leerling moet toelaten indien de grondslag wordt gerespecteerd, gezegd: ja, en zo werkt het ook. Meent de minister dit of trekt hij dit in?

De voorzitter:

Dat is geen toelichtende vraag over de motie.

Minister Plasterk:

Ik had al gezegd dat ik mij versprak. Wat meer kan een mens doen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus de minister trekt dat in?

Minister Plasterk:

Dat heb ik al gedaan door te zeggen dat ik er nog naar zal kijken. Dat heb ik inmiddels gedaan en ik kom erop terug. Het antwoord is helder.

Dan kom ik op de tweede motie van de heer Van Dijk. De aanneming daarvan ontraad ik. Het criterium is dat er geen draagvlak voor zou zijn. Dat zou de ultieme toets worden voor fusies. Ik denk dat het instrumentarium dat wij gaan ontwikkelen voor fusietoetsen subtieler is dan alleen maar de vraag naar draagvlak.

Dan kom ik op de motie van de heer Jan Jacob van Dijk op stuk nr. 88. Daarin wordt beschreven wat de regering op dit punt van plan is. Wij betrekken al die criteria bij het vervolgtraject.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Deze motie wil ik dan bij dezen intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Jan Jacob van Dijk/Slob (31700-VIII, nr. 88) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Plasterk:

De heer Biskop heeft een motie op stuk nr. 89 ingediend over het restauratieopleidingenproject. Bij de begroting voor Cultuur hebben wij daarover vrij uitgebreid gesproken met de heer Anker van de ChristenUnie en de andere leden. Ik heb toen al toegezegd dat ik eenmalig twee ton beschikbaar heb op de Cultuurbegroting en dat ik een gesprek wil aangaan met de sector, ook met de overtuiging dat dit belangrijke opleidingen zijn. Ik wil nog even de gelegenheid hebben om te bekijken wie precies wat gaat betalen. Mijn standpunt is dat dit in principe bij de sector en het lokaal bestuur zou moeten liggen. Ik vraag om deze motie aan te houden, zoals ik bij de Cultuurbegroting met de Kamer heb afgesproken. Ik zal tijdig rapporteren over wat daar uitkomt, zodat men ervan verzekerd kan zijn dat er niets gebeurt wat men niet wenst, voordat ik bij de Kamer terug ben gekomen.

De heer Biskop (CDA):

Ik heb de motie ingediend, omdat u van tevoren al schreef dat u het geen taak van het Rijk vindt om dat te bekostigen. Dat leek mij wat erg kort door de bocht als je de discussie open aangaat. Met deze uitleg kan ik leven, dus ik wens de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Biskop stel ik voor, zijn motie (31700-VIII, nr. 90) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Plasterk:

Ik geef toe dat ik met de eerste zin de indruk heb gewekt dat het finaal is, maar dat is mijn inzet in het gesprek, waar ik nog op terugkom. Ik snap dat dit wellicht enige verwarring heeft gewekt.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 91 van mevrouw Dezentjé over de inspectie. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik denk dat die opvatting in strijd is met de Grondwet. Het hoeft op dit moment geen probleem te zijn als wetgeving strijdig is met de Grondwet, maar niettemin is dat voor mij voldoende grond om de aanneming van deze motie te ontraden.

Mevrouw Kraneveldt heeft een motie ingediend op stuk nr. 96 over de positie van de schoolleider in het nieuwe inspectietoezicht. Ik doe haar de suggestie aan de hand om het stukje "formeel een positie te geven" te laten vervallen. Als zij dat doet, laat ik het oordeel hierover graag aan de Kamer, want dan leggen wij daarmee vast dat de schoolleider in principe een volwaardige gesprekspartner is bij die gesprekken. Ik heb dat in eerste termijn ook beschreven als de feitelijke situatie. Ik blijf haken bij "formeel een positie te geven", want dat lijkt mij toch in strijd met de positie van het bestuur.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik kijk er even naar, maar ik sta welwillend tegenover de suggestie van de minister, dus dat gaat waarschijnlijk wel lukken.

Minister Plasterk:

Dank u wel.

Mevrouw Dezentjé heeft nog een aantal moties ingediend waarin zij allemaal dingen wil vastleggen over regels en voorschriften. Daar komen de staatssecretarissen op terug, omdat deze op hun terrein liggen.

De heer Depla suggereerde dat de heer Jasper van Dijk wilde vaststellen dat er nationaal onderwijs zou komen. Ik vind het wel een aantrekkelijke gedachte dat wij de strenge schoolhoofden van heel Nederland zullen zijn, want ik heb altijd al schoolhoofd willen worden, maar dat is toch niet serieus wat wij beogen.

De heer Bosma heeft een motie ingediend op stuk nr. 104 over de fusies, maar daarover komt wetgeving. Ik ontraad de aanneming van moties waarin vooruit wordt gelopen op de criteria die wij daarin gaan zetten. Wij zullen hierop terugkomen met de Kamer.

Ik ontraad de aanneming van de motie op stuk nr. 105 over de hoofddoekjes, met de argumentatie die ik schriftelijk heb gegeven. Een politieagent treedt op namens de overheid, als de strenge arm der wet, maar een onderwijsgevende treedt helemaal niet op namens de overheid. Ik vind dat echt een belangrijk verschil. Op grond daarvan vind ik niet dat je die twee gelijk kunt stellen en ontraad ik de aanneming van de motie.

Ik ontraad de aanneming van de motie-Dibi op stuk nr. 108 over de Onderwijsinspectie. Dit doe ik met de argumentatie uit eerste termijn.

In de motie-Dibi/Depla op stuk nr. 109 over duurzaam inkopen wordt verzocht om in elk geval te trachten, voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs dezelfde afspraken te maken over energiebesparing als in hoger onderwijs. Op zichzelf lijkt mij dit een mooi doel. Ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer over. Het betekent overigens wel werk aan de winkel, maar het is zoals gezegd een mooi doel.

Voorts kom ik bij de motie-Dibi c.s. op stuk nr. 110. In deze motie wordt verzocht om in al deze sectoren niet alleen de werkgevers bij het overleg te betrekken, maar ook andere geledingen. Daarvan is alleen al de considerans in strijd met de werkelijkheid. Er wordt namelijk overwogen dat wij dit normaal gesproken niet zouden doen, maar wij doen dit altijd. Ik vind dat echt vanzelfsprekend. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie, omdat via deze motie de indruk wordt gewekt dat het een novum in het regeringsbeleid zou zijn om ook met werknemers of studenten te overleggen. Wij overleggen ons de gehele dag suf met alle geledingen, met studentenorganisaties, ouders en werknemers. Overigens doen wij dat met heel veel plezier en daar gaan wij ook mee door.

Dan de motie-Pechtold op stuk nr. 111 over mensenrechten en onderwijs. Ik heb samen met de minister van Binnenlandse Zaken daar net een brief over aan de Kamer gestuurd. In die brief wordt betoogd en betuigd hoe belangrijk wij het vinden dat er aandacht is voor de mensenrechten. Er komt ook een lesbrief over. Ik heb er juist in aangegeven dat wij binnen de genoemde grenzen, alles doen om mensenrechten in het onderwijs onder de aandacht te brengen. Ik denk dat deze motie daar niets aan toevoegt. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

De laatste motie die onder mijn eerste verantwoordelijkheid valt is de motie van de heer Pechtold op stuk nr. 113. Daarin wordt de regering verzocht, het principe van kwaliteit door verplichte registratie van schoolleiders wettelijk voor te schrijven. Ik vraag mij trouwens even af of dat niet meer onder de portefeuille van een van de staatssecretarissen valt. Ik hoor naast me dat dit onder "arbeidsmarkt" valt. Wij hebben juist in het kader van het actieplan leraren aangegeven dat de registratie door de beroepsgroep zelf georganiseerd moet worden. De beroepsgroep van schoolleiders heeft dat overigens ook al gedaan. Dat gaan wij nu niet laten overnemen door de overheid. Ik ontraad dus de aanvaarding van deze motie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag naar aanleiding van de reactie van de minister op de motie van mevrouw Kraneveldt. De minister deed een suggestie om de motie aan te passen. Mijn vraag luidt: als de motie wordt aangepast in de zin zoals de minister suggereert, wat is dan zijn oordeel? Ziet hij de motie dan als ondersteuning van zijn beleid, dus als overbodig?

Minister Plasterk:

Dan beschrijft de motie in feite datgene wat ik in eerste termijn heb aangegeven, namelijk dat het de normale praktijk is dat de schoolhoofden bij dergelijke gesprekken aanwezig zijn. Dan lees ik de motie als een ondersteuning van het lopende beleid en laat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik zal een hele stapel moties bespreken en nog een aantal vragen beantwoorden.

De heer Jasper van Dijk heeft gevraagd wanneer de VVE-agenda komt. Die komt in het voorjaar. De heer Jan Jacob van Dijk heeft ook een aantal vragen gesteld. Hij heeft gevraagd of ook in het primair onderwijs meer aandacht kan worden besteed aan de problematiek van het kleiner wordende aantal leerlingen. Het lijkt me goed om daar nog eens op een ander moment met elkaar over verder te spreken. Hij heeft op basis van de schriftelijke beantwoording rondom de taal- en rekenverbetertrajecten gevraagd of ik zelf misschien zo'n formulier zou willen invullen. Dat wil ik met alle liefde doen. Het punt is alleen dat het hier natuurlijk gaat om het maken van een plan voor een school om de taal- of de rekenresultaten te verbeteren. De kern van de beantwoording is hier nu juist dat het maken van dat plan zo ongeveer al het vereiste werk is. Als scholen dat eenmaal hebben gedaan, waarbij ook experts worden betrokken, zijn zij al een heel eind op de goede weg om ook hun onderwijsresultaten te verbeteren. Verder ben ik het er wel mee eens dat wij echt moeten kijken naar vermindering van administratieve lasten. Dat doen wij dus ook. Om die reden hebben wij bijvoorbeeld de bestemmingsbox als idee geïntroduceerd binnen de lumpsum, omdat je dan wat sneller kunt afkomen van al die aparte subsidies en hun voorwaarden. Dat komt, hoop ik, meer tegemoet aan datgene wat de heer Jan Jacob van Dijk wil.

Ook vroeg de heer Jan Jacob van Dijk of wij de doorcentralisatie en de organisatiegraad vanuit Den Haag gaan afdwingen. Neen, het punt is nu juist dat sociale partners dat zelf hebben gedaan. Wij ondersteunen dat. Dat is de positie.

De heer Jan Jacob van Dijk heeft het een en ander gezegd over zijn aangekondigde initiatiefwetsvoorstel rondom de stichtingseisen. Er vallen twee dingen over te zeggen. Om te beginnen wacht ik gewoon heel graag zijn wetsvoorstel af. Het is gebruikelijk dat er dan van onze kant een reactie komt op dat voorstel. De Kamer kan vervolgens het debat erover aangaan. Volgens de bestaande wettelijke mogelijkheden, die ik maar alvast aan de beoogde indiener meegeef, gelden al vanaf het moment van bekostiging alle deugdelijkheidseisen en bekostigingsvoorwaarden in de desbetreffende onderwijsregelgeving voluit. Dat zijn dus meer eisen dan de vijf die de heer Van Dijk heeft genoemd.

De inspectie ziet toe op naleving van die wettelijke voorschriften. Zij doet dat over de volle breedte. In geval van kwetsbare nieuwe scholen gebeurt dat dan vanaf dag 1, en dus niet met een aanlooptermijn. Bij niet inachtneming van een of meer wettelijke voorschriften volgt opdracht van de inspectie om de onrechtmatigheid te herstellen. Als dat niet gebeurt, volgt een bekostigingssanctie. De zwaarte van de sanctie is uiteraard contextafhankelijk, dus afhankelijk van de aard van en het aantal voorschriften dat wordt overschreden. In veel gevallen hanteert de inspectie hierbij een hersteltermijn van vier weken, bijvoorbeeld van het niet naleven van onderwijstijd. De genoemde termijn van soms wel twee jaar gaat dus niet op bij het naleven van wettelijke voorschriften. Daar kunnen wij natuurlijk geen twee jaar mee wachten. Als er essentiële voorschriften worden overtreden, kan dat natuurlijk leiden tot stevige sancties. Die moeten in de huidige wetgeving wel altijd proportioneel zijn. Voor alle duidelijkheid: de bekostiging kan in het uiterste geval op grond van artikel 164 van de Wet primair onderwijs worden ingehouden. In gewone mensentaal betekent dat einde oefening voor de school.

Ik ben daarmee bij de moties gekomen. De heer Biskop vraagt in zijn motie op stuk nr. 89 om een notitie voor het zomerreces waarin een overzicht wordt gegeven van de knelpunten voor het verkrijgen van leerhulpmiddelen voor visueel beperkte en dyslectische studenten. Op zichzelf ben ik het ermee eens dat er een notitie komt voor de zomer. In die notitie zullen wij beschrijven welke maatregelen er lopen om tot verbeteringen van de voorzieningen te komen. Ik laat het oordeel over deze motie dus graag aan de Kamer.

Dan ga ik naar de moties van mevrouw Kraneveldt. Dat zijn er een aantal. Ik begin met de motie waarin zij de regering verzoekt, samen met de Algemene Vereniging van Schoolleiders en vertegenwoordigers van schoolbesturen in overleg te treden om te komen tot meerjarenafspraken over professionalisering van schoolleiders. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het kabinetsbeleid. Deze ambitie hebben wij ook. Mevrouw Kraneveldt heeft dat kunnen lezen in de brief van 3 december jl. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

De voorzitter:

Het gaat hier om de motie op stuk nr. 97.

Staatssecretaris Dijksma:

In de motie op stuk nr. 95 van het lid Kraneveldt c.s. wordt de regering gevraagd, standaard intensief toezicht te starten op het moment dat er nieuw gestichte scholen zijn. Ik ben het met haar eens dat intensief toezicht nodig is, maar het moet wel proportioneel zijn, dus wel plaatsvinden bij de scholen waarbij je echt kunt veronderstellen dat er een probleem is. Als wij dat altijd bij alle nieuwe scholen doen, ook al kan je van tevoren nagaan dat er geen probleem is, zijn wij bezig met het verspillen van energie. Ik ben het ermee eens dat wij dat doen als er aanleiding is om het te doen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wij kunnen moeilijk zeggen dat het wel bij de ene school moet en niet bij de andere. Je moet dan een lijn trekken want je weet nog niet of er wat aan de hand is. Het moet standaard gebeuren. Maar op het moment dat je merkt – en dat kan ook heel snel zijn – dat het goed is en dat het bestuur bijvoorbeeld al ervaring heeft bij een andere school, kan er ook meteen mee gestopt worden en draait de school gewoon mee in het normale regime van de andere scholen.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij houden wel vast aan het risicogestuurd toezicht van de inspectie, omdat andere leden van de Kamer en ook mevrouw Kraneveldt zo de nadruk hebben gelegd op het verdwijnen van zwakke scholen. Dat betekent ook met de kracht van de inspectie dat de energie maar een keer kan worden gebruikt. Ik lees de motie op zo'n wijze dat wij ertoe overgaan als wij een vermoeden hebben. Ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer over.

Mevrouw Kraneveldt vraagt in een volgende motie om in het voorjaar van 2009 een plan van aanpak in te dienen voor de ontschotting tussen OCW en VWS. Ik neem aan, dat zij Jeugd en Gezin bedoelt.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 100.

Staatssecretaris Dijksma:

Laten wij het debat daarover op 18 december voeren in het algemeen overleg over de ZAT's. De minister van Jeugd en Gezin is al met dit traject aan de gang. Het kabinet heeft dit dus eigenlijk al op zich genomen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Ik zal de tekst wijzigen in "met uw collega's van andere departementen". Bij VWS doen zich ook knelpunten voor met persoonsgebonden budgetten en LGF's. Ik zal het dictum in die zin wat helderder maken.

Staatssecretaris Dijksma:

En ik laat het oordeel aan de Kamer over.

Voorzitter. Het diepgaand accountantsonderzoek is toegezegd. Ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer over.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 98.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb niet alle nummers.

De leden Kraneveldt en Ferrier verzoeken in hun motie ouders een formele positie te geven in de nieuw te vormen regionale netwerken.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 99.

Staatssecretaris Dijksma:

Dit sluit prima aan bij de inzet van het kabinet en ik laat het oordeel hierover graag aan de Kamer over.

Ik kom op de motie van de heer Slob op stuk nr. 106. In eerste termijn heb ik toegezegd om hiermee aan de slag te gaan. Wij willen het verzoek ook graag betrekken bij het onderzoek naar bekostiging in het kader van de menselijke maat. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer.

Mevrouw Dezentjé Hamming heeft een motie ingediend over seksuele voorlichting in de basisschool. Ik zou de Kamer willen verzoeken om niet elke keer weer elk maatschappelijk probleem via het basisonderwijs te willen oplossen. Ik wil aanvaarding van deze motie toch echt met klem ontraden. Er is al aandacht voor in de kerndoelen en ik geloof niet dat wij daar weer een schep bovenop moeten doen.

De voorzitter:

Dit was de motie op stuk nr. 93.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. De laatste motie waarover ik een oordeel mag geven, is die van de leden Pechtold en Dezentjé Hamming. Zij vragen om een aanvalsplan met harde doelstellingen, zodat een school nooit langer dan een jaar het predicaat zwak kan hebben.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 112.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik denk dat de heer Jan Jacob van Dijk met zijn interruptie al wel duidelijk heeft gemaakt dat deze motie echt tot een onwerkbare situatie leidt. Overigens doen wij al heel veel met onze kwaliteitsagenda's om zwakke scholen zo snel mogelijk weer op de rails te krijgen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De heer Jasper Van Dijk heeft zijn zorg uitgesproken over het competentiegericht onderwijs. Mevrouw Verdonk zegt: laten wij luisteren naar de leraren en het niet doen. Wij hebben een brief gekregen van de AOb. De eerste aanbeveling daarin is de invoering van een competentiegerichte kwalificatiestructuur, waarin ook kennis stevig is verankerd in 2010. Dus het principe wordt door deze vertegenwoordigende organisatie van de leraren wel degelijk onderschreven, zij het onder een aantal condities, die ik in belangrijke mate onderschrijf, zoals teams die een belangrijke rol moeten spelen in het CGO. Dat heb ik ook aangegeven aan de scholen. Het is een van de punten die wij via MBO 2010 proberen te stimuleren. Het is echter aan de scholen om samen met de leraren hieraan vorm te geven.

De heer Jan Jacob van Dijk heeft de bekostiging van de demografische ontwikkelingen aan de orde gesteld. Naar mijn idee ben ik in mijn brief daarover duidelijk geweest. Ik denk dat er wel degelijk een oplossing is voor incidentele situaties. Wij zouden dit soort zaken toch niet structureel willen opvangen, want dan zijn wij wel heel ver van huis. Het wordt echt ontraden door de Raad voor de financiële verhoudingen. Ik wil goed luisteren naar scholen met een probleem, om vervolgens te bezien hoe ik met mijn incidentele middelen hier en daar een brug kan slaan naar een oplossing of een tijdelijke overbrugging qua tijd.

De heer Biskop vraagt een reactie op het stuk van de heer Coen Free. Ik heb bij de MBO Raad inderdaad de vraag neergelegd over de naamgeving. Het gaat echter niet zomaar om de naamgeving, maar het gaat er ook om dat je zaken transparant wilt houden, voor ouders en voor het bedrijfsleven. Waar staat welke opleiding voor? Als wij het in Nederland allemaal anders gaan noemen, kan het ingewikkeld worden, hoewel het best past in de wet. Als ik een reactie krijg van de MBO Raad, zal ik daarop weer mijn reactie geven. Ik beloof dat ik dan ook inga op een aantal punten die in de notitie staan van Coen Free. Ik vind dat daar een aantal heel goede aanzetten in staat. Ik heb dat aan hem doorgegeven en ik heb er met hem over gesproken.

De heer Depla vroeg naar de 50 mln. en naar de verdeling daarvan naar probleemgebieden. In mbo 4 zijn rekenen en taal juist heel relevant. Het eerste onderdeel van het mbo waar ik centraal examens ga invoeren is mbo 4, omdat de aansluiting tussen vmbo, mbo en hbo goed moet zijn. Er moeten niet zoveel uitvallers zijn als nu, juist vanwege dit punt. Ik kom met een plan en daarin geef ik aan hoe ik het wil doen. De Kamer zal er ongetwijfeld een reactie op geven.

Uit de eerste termijn rest nog een vraag van de VVD-fractie over Pro Mereor. Dit is een inkoopcollectief dat is ingehuurd door de besturenorganisaties van VOS/ABB. VOS/ABB heeft zijn scholen geadviseerd om niet langer gebruik te maken van de diensten van Pro Mereor. Oorzaak hiervan was en is dat naar de mening van VOS/ABB door Pro Mereor geen deugdelijke bestekken zijn gemaakt voor de aanbesteding van gratis schoolboeken. Dit is iets wat speelt tussen VOS/ABB en Pro Mereor. Ik ga daar niet tussen zitten: laat dat helder zijn. Het convenant zorgt ervoor dat scholen de rust en de ruimte krijgen voor de invoering van de gratis schoolboeken. Dat zou mijn reactie zijn op de vraag van mevrouw Dezentjé. Nu wij het toch over de boeken hebben: misschien is het mooi om aan te geven dat inmiddels 99% van alle ouders de € 316 hebben ontvangen. Soms maken wij ons er wel eens zorgen over of een dergelijke megaoperatie lukt, want wij hebben het over een kleine 1 miljoen kinderen. Dit is echter buitengewoon goed verlopen tot nu toe. Dat wil ik toch even gemeld hebben. Overigens dankzij de Sociale Verzekeringsbank en de IB-groep, die een geweldige klus hebben geklaard. Dat was het wat dat punt betreft.

Dan kom ik bij de amendementen. Ik had per ongeluk het amendement van de heer Jasper van Dijk over het gratis openbaar vervoer voor 16- en 17-jarigen laten liggen. Voorzitter. U zult begrijpen dat ik dat niet zal doen. Ik onderzoek op dit moment de ov-voorzieningen voor die 30 mln. die ik heb. Die heb ik binnen. De heer Van Dijk geeft een dekking aan, het dividend 2009, maar dat dividend is nog onzeker en het lijkt aangewend te worden voor het programma hoogfrequent spoor. Daarom is de inzet van dividenden niet deugdelijk, temeer daar het in de rede ligt dat het amendement beoogt om een structurele regeling te treffen. Ik neem aan dat u de 16- en 17-jarigen niet slechts één jaar wilt laten reizen, mijnheer Van Dijk? Wel? Dat vind ik dan heel bijzonder, want dat leidt dan wel tot een teleurstelling in het jaar daarna.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het is echt bedoeld voor één jaar. Dit is heel bescheiden. Het is bedoeld om u te inspireren, staatssecretaris. Het gaat om de tweede helft van 2009. Ik heb dit samen met mijn collega van Verkeer en Waterstaat de heer Roemer bedacht. Wij zien het als een aanzet. U komt immers zelf ook met een klein stapje, en wij helpen u.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Hartelijk dank. Ik vind u ook heel vaak heel erg inspirerend, dat meen ik oprecht, maar een halve dekking voor een structureel verhaal, daar kan ik als kabinetslid toch niet mee uit de voeten.

Voorzitter. Ik kom nu bij de volgende motie, de motie-Depla c.s. op stuk nr. 101 over de doorstroming et cetera. Ik begrijp het engagement ...

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Om tijd te besparen: mijn uitlokking is niet gelukt, heb ik net begrepen, dus dan moet ik die motie toch maar intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Depla c.s. (31700-VIII, nr. 101) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Geweldig, dat scheelt weer een lang verhaal.

Voorzitter. Dan kom ik bij het tweedekansonderwijs. Ik maak afspraken met de VNG, dat zijn de prestatieafspraken, mijnheer Depla. Met de MBO Raad kan ik wel afspraken maken, maar u en ik weten dat het participatiefonds straks geen gedwongen winkelnering meer kent, dus met de MBO Raad afspraken maken, betekent eigenlijk gewoon afspraken maken met de roc's. Als de gemeenten straks zeggen: wij willen dat op een andere manier organiseren, dan zit die vrijheid dus wel in het amendement dat hier in de Kamer is aangenomen. Daar wil ik u op wijzen. Verder zie ik deze motie als steun van staand beleid.

De voorzitter:

Dat was de motie-Depla c.s. op stuk nr. 103.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dank u, voorzitter. De motie op stuk nr. 103 is overigens feitelijk overbodig, want ik doe het eigenlijk al.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Nu gaan wij de net gewonnen tijd weer kwijtraken. Het is een bewuste oproep om conform de brief die de MBO Raad en de VNG ...

De voorzitter:

Mijnheer Depla, ik heb de Kamer gevraagd om alleen nog toelichtende vragen te stellen. Ik geef het woord weer aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Met de VNG ben ik in overleg over de cijfers. Ongetwijfeld komen wij ook nog te spreken over de vavo. Ik spreek de MBO Raad regelmatig. Met de keuze voor het participatiebudget wordt echter de keuze gemaakt – wij kunnen niet koud en warm tegelijk blazen – dat de gemeente straks de ruimte heeft om diensten af te nemen van elke instelling die ze biedt. Dus dan moet u zich beraden over het participatiebudget. Dat is wel de weg die wij inslaan, voorzitter.

Dan kom ik bij de motie-Pechtold op stuk nr. 114 over leerlingen zonder startkwalificatie en een rugzak met rechten. Deze motie is echt overbodig. Wij zijn op dit moment bezig om 20 EVC-trajecten met werkende vsv'ers voor elkaar te krijgen, dus die kunnen nog eens aan de gang als zij al vertrokken zijn uit het onderwijs. Daarnaast zijn er rechten in het mbo voor BBL en BOL, voor leerwerktrajecten, geen beperking op leeftijd of inschrijfduur. Niveau 1 van het mbo heeft zelfs een werkelijk drempelloze instroom, dus dat kan altijd nog, al ben je 80. Vsv gaat per definitie naar een opleiding op mbo-niveau. Die motie is dus echt overbodig.

Dan kom ik bij het vastleggen van homoseksualiteit in de kerndoelen, de motie-Dezentjé Hamming-Bluemink op stuk nr. 93. Het valt mij toch altijd weer tegen dat de VVD-fractie zoveel wil vastleggen. Wij hebben het hier al eerder over gehad. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik ontraad ook de aanneming van de motie op stuk nr. 92 over de meldcode radicalisering. Wij willen heel wat vastleggen wat leraren en docenten moeten doen. Zij moeten vooral gewoon lesgeven en wij zorgen ervoor dat zij de benodigde informatie goed achter de hand hebben.

Ik kom bij de FES-innovatiebox. Ik heb daar een uitgebreid verhaal over gehouden. Ik zal dat, gelet op de tijd, niet herhalen. Ik heb gezegd dat geld van 2008 mag worden besteed in 2009. Feitelijk is nog een groot deel van die 71 mln. te besteden in 2009. In 2010 komt er weer heel veel geld bij voor het mbo. Ik zal proberen om rondom die FES-aanvraag voor de 500 mln. die beschikbaar is voor alle departementen het beroepsonderwijs goed in beeld te houden. Ik heb echter ook afwegingen te maken. De motie is deels overbodig en ligt deels gewoon in andere handen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

De voorzitter:

Dit was de motie op stuk nr. 102.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik kom nu op de extra dwarsverbanden en onderwijstypen, maar dat is de motie van de heer Depla die al is ingetrokken. Op radicalisering ben ik ook al ingegaan.

De voorzitter:

Volgens mij hebt u alle moties behandeld.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat zou werkelijk geweldig zijn. Ik zie hier nog de opgewarmde prak van de heer Dibi geschreven. Dat een type meester die zegt dat het anders moet en die, als de leerling het anders doet, aan het eind van het jaar toch nog zegt dat het nog anders moet. Dat is niet zo erg motiverend. Ik heb een heel lijstje aangeleverd uit Onderwijs met ambitie – dat was de kwaliteitsagenda voor het voortgezet onderwijs – met ongeveer tachtig inspraken onder het motto: ik hoop dat hij die ook nog eens een keer goed wil lezen.

Dat was het. Bedankt.

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk heeft nog een prangende vraag.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb een vraag gesteld over de schooluitval. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen. Die mag ook schriftelijk worden beantwoord, dat vind ik ook goed.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat lijkt mij een heel mooie uitnodiging, mevrouw Verdonk. Dat doen wij.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden en de Kamerleden voor hun inbreng. De griffier heeft drie pagina's toezeggingen genoteerd. Zij zal u die morgen per mail doen toekomen.

Sluiting 23.31 uur

Naar boven