Noot 1 (zie blz. 3183)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009 (31 700-VIII)

Vraag van het lid Biskop (CDA): Welke mogelijkheden zijn er om, als je in Venlo (of andere grensregio’s) een opleiding volgt/stage loopt, Duits als eerste vreemde taal i.p.v. Engels te kiezen?

In een kwalificatiedossier is aangegeven welke vreemde taal noodzakelijk is voor de beroepsuitoefening. Vanwege het landelijk civiel effect is het niet mogelijk om af te wijken van de eis voor de in het kwalificatiedossier genoemde vreemde taal.

Het voorgaande geldt niet in geval van enkele kwalificatiedossiers waarin is aangeven dat het aan de school zelf is om te bepalen wélke vreemde taal de vereiste vreemde taal is.

De school kan de vrije ruimte benutten om een andere vreemde taal aan te bieden.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Wanneer kunnen we een reactie verwachten op het manifest van het Koning Willem I college?

Ik heb met Coen Free, auteur van het manifest en voorzitter van het College van Bestuur van het Koning Willem I College, een gesprek gevoerd. Ik zal geen officiële reactie geven op het manifest. Ik heb niet het voornemen om een fundamentele stelselwijziging in het mbo aan te brengen. Ik heb mijn voornemens voor deze kabinetsperiode wat betreft het mbo uiteengezet in de Strategische agenda 2008–2011, «Werken aan vakmanschap». En in de Gemeenschappelijke agenda 2008–2011, «MBO, fundament onder de arbeidsmarkt», heb ik over de uitvoering afspraken gemaakt met relevante partijen (MBO-raad, AOC-raad Colo).

Onderwijsinstellingen hebben overigens veel ruimte tot specifieke profilering van mbo-opleidingen op de onderscheiden niveaus 1, 2, 3 en 4. Die ruimte is uiteraard begrensd door de wettelijke kaders en de landelijke kaders die in de kwalificatiedossiers zijn vastgesteld.

Met het oog op de noodzakelijke transparantie voor ouders en bedrijfsleven heb ik de MBO-raad gevraagd na te denken over de naamgeving van mbo-1 tot en met 4, gelet op de terechte punten van Coen Free over de behoefte van een heldere identificatie voor een goede beroepstrots.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Heeft de Minister voldoende zicht op de manier waarop ondernemerschap in de verschillende onderwijstypen aan bod komt? De CDA-fractie wil het antwoord op die vraag graag in een notitie waarin een samenhangende visie in het licht van Lissabon doelstellingen wordt neergelegd. Zou er niet meer samenhangend beleid hier nodig zijn?

Ik heb een goed overzicht van wat er op dit moment binnen de verschillende sectoren aan ondernemerschap wordt gedaan. De vorige FES regeling «Offensief voor ondernemerschap in het onderwijs» die de Minister van EZ en ik hebben uitgevoerd, heeft 28 projecten opgeleverd in alle sectoren van het onderwijs, waarvan de ontwikkelingen op de voet worden gevolgd. Vorig jaar hebben we een eerste nulmeting van ondernemerschap in het onderwijs laten uitvoeren van primair tot hoger onderwijs. Dit onderzoek laat zien dat bij veel scholen ondernemerschap op de agenda staat, ook in beleidsplannen, maar dat scholen nog moeite hebben dit te vertalen naar hun onderwijsprogramma. Voor de nieuwe fase van het programma, waarvoor OCW, EZ en LNV indicatief € 30 miljoen beschikbaar stellen, is gekozen voor een integrale aanpak die enerzijds generieke maatregelen biedt zoals scholing van docenten en anderzijds maatwerk voor de verschillende sectoren. Door deze gedifferentieerde aanpak kan worden aangesloten bij ontwikkelingen in de sector en is geen sprake van versnippering. Ook door de Europese Commissie is bevestigd dat Nederland vooroploopt in een geïntegreerde aanpak voor onderwijs en ondernemerschap. Het programma past in het bredere streven van het kabinet gericht op een innovatief en ondernemend Nederland, zoals verwoord in de Langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland. De planning is zowel in 2009 als in 2011 een meting uit te voeren om de voortgang te bewaken op basis van de 0-meting van vorig jaar. Deze 0-meting zal ik u zo snel mogelijk toesturen. Eind volgend jaar zal ik u vervolgens de meting van 2009 toesturen. Zo kunt u de voortgang van de hier geschetste aanpak volgen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Restauratorenopleidingen: zou in het onderwijsdeel van de begroting thuis horen. Naar aanleiding van amendement ingediend bij cultuurbegroting. Coördinatie van de restauratieopleidingen hoort thuis in het onderwijsdeel van de OCW-begroting en CDA roept het kabinet op om dat vanaf de begroting 2010 ook zo te doen Graag een toezegging op bovenstaand.

De financiering aan restauratorenopleidingen bestaat tot op heden uit twee componenten, de reguliere bekostiging, via de onderwijsbekostiging, en een subsidie in het kader van de cultuurnota.

In de periodes 2001–2004 en 2005–2008 zijn deze opleidingen door het ministerie van OCW in het kader van de Cultuurnota gesubsidieerd. Staatssecretaris Van der Laan heeft bij het beschikbaar stellen van de bijdrage voor de periode 2005–2008 aangegeven dat het een eindige subsidiëring betrof en dat deze opleidingen na 2008 financieel op eigen benen zouden moeten staan. De reden hiervoor was dat zij het bijdragen aan opleidingen voor het in stand houden of continueren van het ambacht niet tot de kerndoelstelling van het nationale cultuurbeleid rekende. Ik heb dit bevestigd.

De betrokken opleidingen in het mbo worden via de reguliere onderwijsbekostiging gefinancierd.

Ik zie op zichzelf geen reden de extra impuls die uit cultuurbudgetten is gegeven voort te zetten. Wetende dat het de bedoeling was dat het in de provincies structureel overgenomen zou worden door de sector dan wel de lokale overheden heb ik in de begrotingsbehandeling Cultuur aan uw Kamer echter aangegeven bereid te zijn om voor volgend jaar nog € 200 000 vrij te maken voor overheadkosten (voor coördinatie en administratieve ondersteuning). Mijn voorstel aan de Kamer was tevens dat wij de discussie hierover weer oppakken bij het debat over MoMo, modernisering van de monumentenzorg. Dit debat zullen wij sowieso volgend jaar voeren. In die context kunnen wij kijken hoe ermee moet worden omgegaan. Iedereen vindt het belangrijk dat het doorgaat, de vraag is echter door wie het gefinancierd wordt. Ik ben van mening dat dit niet door het rijk maar door de sector dan wel de lokale overheden gefinancierd zou moeten worden. Ik ga hierover met alle betrokkenen in gesprek. Ik zal uw Kamer hierover tijdig informeren.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Context: Onderzoek wijst uit dat na een jaar veel studenten/leerlingen weer stoppen met een techniekopleiding (in vmbo, mbo, hbo).

Wat doen we eraan om leerlingen in de techniek vast te houden?

– Er stoppen inderdaad veel leerlingen na een jaar techniekopleiding; overigens is dit per sector verschillend. Zo is de uitval in het vmbo geringer en is het rendement beter dan in het mbo.

– Het gaat er wel om dat de scholen de leerlingen vasthouden. Daarom maakt het Platform Bèta Techniek naast instroomafspraken óók doorstroom- en rendementsafspraken. Bovendien ondersteunt het platform de scholen bij het zoeken naar de juiste aanpak.

– Uiteindelijk gaat het, naast aantrekkelijke leeromgevingen, vooral om gericht beleid van instellingen op het volgen en vasthouden van de individuele leerling: hiervoor zijn voldoende «good practices» aanwezig die scholen hierbij kunnen helpen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Nederland loopt Europees achter op gebied Leven Lang Leren. Wat doen we niet goed? Hoe wordt het Grundtvig programma in Nederland ingepast? En klopt het dat er geen nieuwe leraren NT1 worden opgeleid zoals ik onlangs van een docent vernam. Kortom, op welke manier wordt het tweede kans onderwijs in Nederland nu echt handen en voeten gegeven en hoe komen we van die laatste plaats in Europa af?

Leven Lang Leren is een van de onderwijsindicatoren in het kader van de in 2000 geformuleerde Lissabon-doelstellingen voor 2010. De doelstelling voor Leven Lang Leren is dat 12,5% van de Europese bevolking tussen 25 en 64 jaar in 2010 deelneemt aan leven lang leren. Nederland had in 2000 een deelname van 15,4% en nam daarmee na de Scandinavische landen en Engeland de 5e positie in op de ranglijst van EU-lidstaten. In 2007 is het percentage gestegen naar 16,6% en bezet Nederland nog steeds de 5e plaats. In Europees perspectief doet Nederland het dus goed. Nederland heeft voor zichzelf echter een ambitie van 20% in 2010 geformuleerd. Er moet extra groei komen van groepen mensen en bedrijven die traditioneel minder scholingsgericht zijn (MKB, laagopgeleiden, ouderen). Dit vergt extra inspanning.

Het Grundtvig programma is een Europees programma voor de versterking van de volwasseneneducatie. Instellingen voor volwasseneducatie gebruiken dit programma voor de versterking van hun aanbod en de professionalisering van hun docenten. Dit programma loopt naar tevredenheid.

Wat betreft de docenten: als het gaat om NT1 zijn het leraren Nederlands. Die worden, ook voor de volwasseneducatie, nog steeds opgeleid, aan onder andere de tweedegraads lerarenopleidingen. Als de heer Biskop de docenten Nederlands als Tweede Taal bedoeld, de NT2 docenten, die worden in de sector mbo opgeleid. Daarin is geen verandering gekomen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Ondernemers worden veel benaderd voor stages. Kan daar niet een meer gecoördineerde inzet via kenniscentra op komen?

Voor dit doel hebben de kenniscentra het digitale systeem www.stagemarkt.nl opgezet. Alle erkende leerbedrijven kunnen hier hun gegevens op plaatsen, inclusief informatie over de beschikbaarheid van stageplaatsen. Studenten die een stageplaats zoeken, kunnen van dit systeem gebruik maken om na te gaan of een leerbedrijf stageplaatsen beschikbaar heeft.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Bij de groep visueel beperkten is wel veel belangstelling voor ICT, maar bekostiging is voor deze apparatuur niet beschikbaar. Is deze problematiek u bekend. En hoe wordt dit aangepakt. Bij dezelfde doelgroep zijn ook problemen bij het tijdig en volledig beschikbaar komen van aangepaste materialen (in braille of ingesproken).

– In algemene zin zien we dat er in alle clusters van het speciaal onderwijs behoefte is om ICT te gebruiken bij het onderwijs aan leerlingen met een handicap.

– In de vergoeding voor materiële instandhouding aan scholen voor speciaal onderwijs zit een component voor ICT.

– Specifiek geldt dat in cluster 1 ICT wordt ingezet voor de toegang tot leermiddelen.

– Aan de onderwijsinstellingen in cluster 1 is een structurele verhoging van het budget toegezegd. De instellingen kunnen een deel van deze middelen ook inzetten voor ICT.

– Ook is een subsidie aan Viziris (de netwerkorganisatie voor mensen met een visuele beperking) toegekend voor het opzetten van een expertisecentrum didactische en digitale toegankelijkheid van leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Gaat u meer aandacht besteden aan onderwijskundig leiderschap?

Ook wij streven naar goed onderwijskundig leiderschap, zowel in het po en als het vo. Voor het po is uw Kamer 3 december jl. een brief gestuurd met voorstellen over de versterking van de (onderwijskundig) leiderschap. In de Kwaliteitsagenda VO besteden we hier ook expliciet aandacht aan.

Een professionele onderwijsorganisatie, met een goede schoolleiding, is noodzakelijk voor kwalitatief goed onderwijs. Onder goed en inspirerend (onderwijskundig) leiderschap versta ik dat de schoolleiding zorgt voor richting en samenhang en een goed personeelsbeleid, leraren ruimte biedt en aandacht heeft voor het primaire proces. Daarin zal sterker dan nu geïnvesteerd worden. Zo wordt in het po in samenwerking met de sociale partners in 2009 een programma«opbrengstgericht leiderschap» gestart en zet de VO-raad zet hier de komende jaren op in door middel van professionalisering en training. Ik ondersteun dit, ook financieel.

In het Actieplan Leerkracht van NL is tenslotte aangegeven dat de onderwijsinspectie naar personeelbeleid van scholen gaat kijken. Prioriteit wordt gegeven aan zwakke en zeer zwakke scholen.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Een van de succesfactoren van een school is een goede schoolleider. Schoolleiders moeten zich verder gaan bekwamen, van hen mag worden verwacht dat ze meer aandacht besteden aan hun eigen scholing. Gaat u meer prioriteit geven aan bekwaamheidsbevordering?

Zie eerder antwoord op onderwijskundig leiderschap.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Hoe staat het op dit moment met de veiligheid in het onderwijs?

– Kunt u aangeven of de aanpak die we vorig jaar hebben afgesproken ten aanzien van de verplichte melding van de incidenten voldoende vruchten afwerpt?

– Neemt het veiligheidsgevoel toe binnen scholen?

– Veiligheid en een goede sfeer zijn medebepalend voor de kwaliteit van het onderwijs. Met een afgewogen pakket aan maatregelen wordt daarom de afgelopen jaren al extra geïnvesteerd (het gaat in totaal om een bedrag van 90 miljoen euro per jaar) in de veiligheid van het onderwijs. In aanvulling daarop zijn vorig jaar aanvullende acties aangekondigd, waaronder de voorbereiding van de invoering van een verplichte registratie.

– Er zijn steeds meer scholen die registreren. Met de invoering van een wettelijke verplichting wil ik ervoor zorgen dat straks alle scholen registreren. De afgelopen tijd ben ik in overleg met de PO-raad, de VO-raad en de inspectie gekomen tot een nadere uitwerking van deze wettelijke verplichting. Dit betekent dat vanaf 2009 de registratie stapsgewijs wordt ingevoerd: opstellen van uniforme definities van de verschillende incidenten, testen in de praktijk en start van het wetgevingstraject. Binnenkort ontvangt u de brief sociale veiligheid waarin onder andere deze actie verder is uitgewerkt.

Overigens blijkt uit de Veiligheidsmonitor voor het voortgezet (speciaal) onderwijs dat het overgrote deel van de docenten en leerlingen zich veilig voelt (meer dan 90%, net als bij de monitor in 2006).

Vraag van het lid Biskop (CDA): Ligt de verantwoordelijkheid voor REA-instellingen bij OCW?

De REA-instituten verzorgen hoofdzakelijk scholing gericht op re-integratie van jonggehandicapten. Dit zijn meestal specifieke trainingen gericht op een (duurzame) arbeidsinschakeling. Daarom ligt de verantwoordelijkheid voor de REA-instituten bij het ministerie van SZW. Bij de recente behandeling van de begroting van het ministerie van SZW is een motie van het lid Hijum aangenomen die de regering verzoekt de financiering van de REA-instituten over te hevelen naar het ministerie van OCW.

Over deze motie wordt nog binnen het kabinet overlegd. Daar kan ik nu niet op vooruitlopen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): De Staatssecretaris heeft toegezegd om nog eens naar de uitvoering van de WVA te kijken vanuit onderwijsperspectief. Weet de Staatssecretaris van Financiën ook van die toezegging, want ondertussen kregen projecten signalen van die staatssecretaris dat er helemaal niet meer naar gekeken wordt. Wat is de stand van zaken?

Ik bezie op dit moment de uitvoering van de Wet Vermindering Afdracht (WVA) vanuit onderwijsperspectief. Dat vind ik van belang, omdat de WVA destijds tot stand is gekomen toen nog sprake was van het leerlingwezen, terwijl we inmiddels op weg zijn naar CGO. Daarbij komen nogal wat aspecten in beeld. Op ambtelijk niveau lopen hierover gesprekken. En ik weet dat ook de Staatssecretaris van Financiën signalen ontvangt met betrekking tot de uitvoering van de WVA. Ik wil pogen begin 2009 tot een gezamenlijke visie te komen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Zorg nou dat er een goede geleidelijke overgang is van onderwijs naar arbeidsmarkt en één duidelijke regie en verantwoordelijke organisatie om jeugdwerkloosheid te voorkomen.

De beste aanpak om jeugdwerkloosheid te voorkómen is er voor te zorgen dat zoveel mogelijk jongeren met een (start)kwalificatie de arbeidsmarkt betreden. Uit CBS-cijfers blijkt dat jongeren met een startkwalificatie een twee keer zo grote kans hebben op een duurzame plaats op de arbeidsmarkt dan jongeren zonder zo’n kwalificatie. Daarom voert het ministerie van OCW gericht beleid om het voortijdig schoolverlaten te halveren. Tweederde van alle voortijdig schoolverlaters is aan het werk. De projectdirectie Leren en Werken zal in 2009 afspraken maken over 20 000 duale trajecten en EVC’s voor werkende jongeren zonder startkwalificatie. Dat versterkt hun employability en reduceert de kans op jeugdwerkloosheid. Voor re-integratie van werkloze voortijdig schoolverlaters is de gemeente eerstverantwoordelijke. Het komende Participatiefonds biedt gemeenten meer ruimte om uitval te voorkómen en niet uitkeringsgerechtigde werkloze jongeren weer op een traject naar werk en/of opleiding te plaatsen. Er is dus niet één verantwoordelijke organisatie aan te wijzen voor het voorkómen van jeugdwerkloosheid. Het gaat om een goede samenwerking tussen meerdere organisaties zoals scholen, gemeenten en sociale partners. Mijn collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik ondersteunen en stimuleren de regionale verbanden die op het snijvlak van onderwijs en arbeidsmarkt werken.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Graag extra ondersteuning voor de leraren, zoals klassenassistenten en conciërges: wilt u hiervoor geld vrijmaken; alleen zo komt de leraar toe aan zijn kerntaak?

We investeren structureel in ondersteunend personeel in het primair onderwijs. In het kader van de cao’s 2003 en 2005–2007 zijn al stappen gezet in de bekostiging van ondersteuners (in totaal € 50 miljoen). Het afgelopen jaar heb ik in totaal € 30 miljoen structureel extra beschikbaar gesteld voor 2 500 extra conciërges op de basisschool.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Hoe staat het nu met de EVC’s. Begint dit nu te werken. Is de website ondertussen toegankelijk en zijn de loketten Leren en Werken ook te vinden voor mensen die er niet toevallig werken.

Voor wat betreft de stand van zaken EVC verwijs ik naar mijn brief van 8 december 2008 aan de Kamer.

Ten aanzien van de toegankelijkheid van de website www.lerenenwerken.nl hebben wij door een onafhankelijk bureau laten onderzoeken hoe een consument daarop zijn weg kan vinden. Conclusie: EVC staat helder op de portal. Overigens was de conclusie ook dat er andere zaken zijn die wel verbeterd moeten worden.

Ten aanzien van de leerwerkloketten heb ik de stellige overtuiging dat er stevige stappen gezet zijn en nog steeds gezet worden. Er zijn nog verschillen tussen loketten, de een werkt beter dan de andere. Dat komt ook omdat sommige net starten, terwijl andere al twee jaar aan de gang zijn. Er wordt nu steviger gestuurd op de onderlinge vergelijkbaarheid. Bovendien gaan we zorgen voor een goede afstemming met de mobiliteitscentra zoals die nu in een aantal regio’s met financiële middelen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden opgestart.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Scholing van leraren op ICT-gebied. CDA wil hierop inzetten. De samenleving wordt steeds digitaler, maar docenten maken geen gebruik van digitale mogelijkheden. Daarom wil de CDA-fractie graag inzetten op scholing voor de leraren.

De lagere scholingsgraad van docenten op het terrein van ICT wordt mede veroorzaakt door de vergrijzing van docenten. Juist oudere docenten hebben een achterstand op ICT-terrein. In de lerarenopleidingen wordt inmiddels ruim aandacht besteed aan ICT in het onderwijs. Het is een verantwoordelijkheid van de schoolleiders om er op toe te zien dat docenten over voldoende ICT-vaardigheden beschikken. Nu de lerarenbeurs voorziet in ruime mogelijkheden voor docenten om een groter scholingstraject te volgen ontstaat er meer ruimte voor scholen om middels het scholingsbudget docenten korterlopende ICT-cursussen aan te bieden. Daarnaast initieert het aan de Open Universiteit verbonden Ruud de Moor centrum een scala aan mogelijkheden op dit terrein, zoals afstandsonderwijs en kennisbanken.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Diagnose en behandeling van dyslexie loopt via het Ministerie van VWS, hiermee wordt onderkend dat dyslexie een ernstige stoornis is met vergaande beperkende gevolgen. Maar als er voorzieningen nodig zijn, is het UWV aan zet en dit erkent dyslexie niet als een handicap. Hulpmiddelen als de reading pen worden daardoor niet vergoed. Hoe zit dat nou precies? Scholen, leraren, leerlingen en ouders hebben daar last van.

– In de regelgeving is sinds 2005 expliciet vastgelegd dat geen hulpmiddelen worden verstrekt in verband met dyslexie (zie besluit van 4 november 2003 (Staatsblad 2003, 463) en in artikel 19, lid 3 onder e van het Re-integratiebesluit van 2 december 2005 (Staatsblad 2005, 622).

– Dit besluit is indertijd om budgettaire redenen genomen.

– In het kader van de overheveling van de beleids- en financiële verantwoordelijkheid voor de verstrekking van onderwijsvoorzieningen en hulpmiddelen van SZW naar OCW per 1 januari 2009, is als uitgangspunt gehanteerd dat de vigerende regelgeving van SZW onverkort overgenomen wordt, waarmee het bestaande voorzieningenniveau en de bestaande voorwaarden voor verstrekking ervan gehandhaafd blijven. De bij dit bestaande voorzieningenniveau horende budgetten worden meerjarig overgeheveld vanuit de begroting SZW naar de begroting van OCW. De bepaling inzake de uitsluiting van dyslexie is dan ook in het nieuwe Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap (19, lid 2 onder e) overgenomen, dat binnenkort in het Staatsblad zal verschijnen.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Welke eisen zijn nodig voor het verkrijgen van een subsidie t.b.v. doorlopende leerlijnen. Graag opnieuw bekijken om administratieve lastendruk te verlagen bij scholen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA) doelt hierbij waarschijnlijk op de po-bijdrage aan de investeringen aan Doorlopende leerlijnen, in de vorm van taal- en rekenverbetertrajecten waar scholen op konden inschrijven.

M.b.t. eisen:

– Schoolbesturen kunnen bij de rekentrajecten met minimaal 5 scholen en maximaal 10 scholen deelnemen, bij de taal/lees verbetertrajecten wordt gewerkt in clusters van minimaal 10 scholen. Hiervoor is gekozen om de landelijke spreiding te garanderen en omdat scholen vermoedelijk meer ondersteuning nodig hebben dan bij taal/lezen. Van de deelnemende scholen moet minimaal 20% en maximaal 50% door de inspectie aangeduid zijn als rekenzwak.

– Scholen die al deelnemen aan de Taalpilots OA of de taal/lees verbetertrajecten of scholen die zeer zwak zijn, zijn uitgesloten van deelname. Zeer zwakke scholen ontvangen immers al ondersteuning via het Steunpunt Zeer Zwakke Scholen.

– Scholen ontvangen 3 jaar lang een subsidie van € 6 000 per jaar. Het schoolbestuur draagt voor elke deelnemende school eenzelfde bedrag bij.

M.b.t. administratieve lasten:

De plannen die scholen hiervoor moeten indienen alvorens te starten aan een verbetertraject, zijn inderdaad aan de uitgebreide kant. Deze plannen zijn echter bedoeld om, samen met een expert, precies vast te stellen wat er voor het reken- of taalonderwijs kan worden verbeterd op de specifieke school. Hoe preciezer in het beginplan wordt opgeschreven wat verbeterd kan worden en hoe dat verbeterd kan worden, hoe meer kans van slagen het gehele verbetertraject vervolgens heeft!

Het zo concreet mogelijk in beeld brengen van de beoogde schoolverbeteringen is bedoeld als hulpmiddel voor de docent en school zelf. Hoe scherper de resultaten in beeld zijn hoe opbrengstgerichter een docent of team kan handelen in het belang van de leerlingen. Dus het registreren van dit soort gegevens is in dit verband een kerntaak van de docent en de school en staat in dienst van het bevorderen van een meer opbrengstgerichte aanpak van docenten en scholen. Dit is één van de pijlers van de kwaliteitsagenda PO.

Het opstellen van het plan is kortom een cruciale fase van het hele verbetertraject, waarbij scholen bovendien worden begeleid door een expert, en advies op maat krijgen. Scholen zijn enthousiast over deze ondersteuning bij het opstellen van hun plannen.

Voor de verantwoording achteraf wordt gebruik gemaakt van het reguliere jaarverslag van scholen. Dat is dus nauwelijks extra werk.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik ben verbaasd dat u voorwaarden stelt aan de omvang van de achterban van de PO-raad voordat ze de werkgevers voor het po de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen laat doen. Dat is niet uw rol.

Ik stel geen eisen aan de omvang van de achterban van de PO-raad. Dit is een gezamenlijke voorwaarde die de bonden, de brancheorganisatie zelf en OCW hebben geformuleerd. Voor het goed functioneren van een straks gedecentraliseerd cao-overleg in het primair onderwijs is het wezenlijk dat er sprake is van een stevige en representatieve werkgeversorganisatie. Deze voorwaarde die van meet af aan is ingebracht van de zijde van de vakcentrales is begrijpelijk. Op dit punt moet de PO-raad (bij een huidige aansluiting van circa 50% van alle leerlingen) de komende tijd nog een slag maken. En ik heb er alle vertrouwen in dat de PO-raad daarin slaagt.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Kunnen brieven niet eerder naar de Kamer worden gestuurd. (onder verwijzing naar toezending brieven aan de Kamer laatste tijd met als voorbeeld Hoger onderwijs) Kan dat niet eerder en kan dat niet sneller.

Voor mij staat kwaliteit voorop. Kwaliteit vraagt om zorgvuldigheid en tijd. Bijvoorbeeld voor de brief over de menselijke maat was eerst het advies van de Onderwijsraad nodig. Zorgvuldigheid en snelheid staan soms op gespannen voet met de hoeveelheid toezeggingen die in een bepaald tijdsbestek moeten worden nagekomen. En het is waar dat ik het uiterste heb gedaan om zoveel mogelijk toegezegde brieven voor de begrotingsbehandeling aan u toe te zenden. Ik geef toe dat dat tot een ophoping heeft geleid. Graag wil ik werken aan een verbetering. Ik ben voornemens u dit voorjaar een planningsbrief met de stand van zaken van de toezeggingen te sturen, waarin ik zal uiteenzetten in welk tempo ik brieven aan u stuur.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Waarom is een commissie DON ingesteld voor onderzoek Financiële reserves. Wat gaan we met de uitkomsten van het onderzoek doen?

De Commissie vermogensbeheer onderwijsinstellingen heb ik samen met de minister van Financiën ingesteld. Deze commissie onder voorzitterschap van prof. dr. F.J.H. Don, is ingesteld om duidelijkheid te verschaffen hoe het vermogensbeheer bij onderwijsinstellingen nu in elkaar steekt.

De reden voor het formeren van de commissie Don, is de toenemende belangstelling voor het vermogen van de onderwijsinstellingen en de wens tot meer inzicht in dit vermogen. De aandacht voor vermogens van scholen is een onderwerp dat al veel langer speelt. Recentelijk is er nog een onderzoek gepresenteerd over po door Price Waterhouse Coopers (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 293, nr. 21) en momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een onderzoek bij vo door de auditdienst van het departement zelf. Dit zijn echter deelonderzoeken. Ook de Tweede Kamer heeft dit vraagstuk aan de orde gesteld.

Daarom hebben de minister van Financiën en ik een (onafhankelijke) commissie ingesteld die feitenonderzoek doet naar het vermogensbeheer bij onderwijsinstellingen in alle sectoren.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Hoe zit het met de effectiviteit van subsidies?

In de begroting van OCW zijn per beleidsartikel de belangrijkste instrumenten, waaronder subsidieregelingen, en de bijbehorende budgetten opgenomen. Over de effectiviteit van subsidies wordt de Kamer in het jaarverslag geïnformeerd. Ten slotte wordt de Kamer over de effectiviteit geïnformeerd middels de toezending van evaluaties en het instrument beleidsdoorlichting.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): De grondwettelijke basis voor samenwerkingsscholen is niet geregeld. Wanneer komt het wetsvoorstel dat de samenwerkingsscholen regelt?

– Het wetsvoorstel wordt nog dit jaar aan de Onderwijsraad, en vervolgens aan de Raad van State, voor advies voorgelegd.

– Indiening bij de Tweede Kamer kan naar verwachting in het voorjaar 2009 plaatsvinden.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Graag een notitie voor vo over de demografische ontwikkelingen in ’t algemeen en uitgewerkt naar regio’s waar uitzonderlijke ontwikkelingen zijn.

Wat betreft het voortgezet onderwijs heb ik u hierover in mijn brief over de bekostigingssystematiek van 4 december jl. al geïnformeerd. In die brief heb ik u mijn reactie op de motie Van Dijk c.s. gegeven. Ik verwijs u naar deze brief.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Bij het zoeken naar een geschikte maatschappelijke stage moet de school de leerling faciliteren, niet de hele stage organiseren. Deze «ïnstutionalisering» van de maatschappelijke stage is niet wenselijk.

1. Niet te veel bureaucratie (organisatie buiten de school). Graag reactie.

2. Er is minder belangstelling voor vmbo. Vooral havo/vwo-leerlingen doen mee.

Het uitgangspunt bij de invoering van de maatschappelijke stage is inderdaad zo weinig mogelijk extra administratieve lasten en regie bij de school. Scholen hoeven slechts jaarlijks een inhoudelijke rapportage op te leveren.

Verder constateren wij dat scholen voor de uitvoering van de maatschappelijke stage gebruik maken van bemiddelingsorganisaties en vrijwilligerscentrales. Deze spelen indien nodig een rol als makelaar. Scholen blijken hier behoefte aan te hebben, dit neemt hen werk uit handen.

Wij hebben geen signalen ontvangen dat er minder belangstelling is in het vmbo dan in het havo/vwo.

De vooruitzichten voor dit schooljaar, gebaseerd op de gegevens die wij krijgen van SenterNovem geven vergelijkbaar aantallen leerlingen aan voor havo/vwo en praktijkonderwijs/vmbo.

Verder ligt het aantal uren dat momenteel maatschappelijke stage wordt gelopen bij vmbo leerlingen op dit moment gemiddeld genomen zelfs hoger.

Vraag van het lid Jan Jacob van Dijk (CDA): Wat betreft het onderhoud van gebouwen zien wij graag dat u nadenkt om het volledige onderhoud éérst bij het schoolbestuur te leggen en pas daarná bij gemeentebestuur (in plaats van andersom zoals nu het geval is). Graag ook aandacht voor het binnenklimaat. Hiervoor moeten scherpere eisen in vergunningen worden gesteld.

Een aantal jaren geleden is de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud van schoolgebouwen in het vo overgeheveld van de gemeenten naar de scholen. In die tijd is onder alle schoolbesturen in het po een enquête gehouden om te peilen of er in die sector belangstelling was om daar hetzelfde te doen. De uitkomst van de enquête destijds was niet eenduidig: grote besturen wilden over het algemeen wel, de kleine waren huiverig. In overleg met het veld is toen besloten de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenten en schoolbesturen in het po te handhaven. Besturen zelf een keuze laten maken binnen een gemeente zou verschillende regimes binnen een gemeente kunnen betekenen. Zelfs verschillende regimes binnen een bestuur. Bovendien zou bij de keuze van het bestuur de staat van het onderhoud en de leeftijd van het gebouw een rol kunnen spelen. Het bestuur zou kunnen besluiten alleen de verantwoordelijkheid voor het gebouw van de pas gebouwde en net gerenoveerde scholen te nemen. De kostbare gebouwen («slechte risico’s») blijven dan bij de gemeenten.

Over het binnenklimaat heeft u een kabinetsvisie ontvangen bij brief van 15 februari 2008. Deze visie bevat een pakket van aanvullende maatregelen die betrekking hebben op de bewustwording van docenten en leerkrachten, een stimuleringsregeling met een financiële bijdrage voor het realiseren van aanpassingen die het binnenmilieu verbeteren, verscherpen van het toezicht en verdere kennisopbouw en onderzoek.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Op welke wijze wordt voorzien in arbeidstoeleiding na afloop van de ESF gelden. Voor leerlingen van het praktijkonderwijs worden ESF-subsidies ingezet t.b.v. arbeidstoeleiding, terwijl het toch een structurele taak van de scholen is. Als de ESF-subsidies komen te vervallen, op welke wijze wordt dan in de bekostiging voorzien. Moeten scholen dan een beroep doen op het participatiebudget. En moeten regionale scholen dan met 10 of 15 gemeenten afspraken gaan maken. Hoe ziet de staatssecretaris dat.

– ESF-subsidies hebben tot doel bij te dragen aan een verbetering van de kwaliteit van de arbeidstoeleiding, niet om de toeleiding zelf te bekostigen. Ik zie deze subsidies als tijdelijke subsidies om de kwaliteitsverbetering van de arbeidsmarkttoeleiding in het praktijkonderwijs te bevorderen.

– Op het ogenblik neemt ongeveer 58% van de scholen voor praktijkonderwijs deel aan een ESF-project. De overige scholen realiseren de toeleiding naar de arbeidsmarkt uit de middelen die hen via de lumpsumfinanciering ter beschikking worden gesteld. Ook de regeling doorontwikkeling praktijkonderwijs voorziet in mogelijkheden om de kwaliteit van de arbeidstoeleiding op de eigen school te verbeteren.

– De regeling voor ESF-subsidies loopt door tot 2013. Of en zo ja voor welke zaken Nederland na 2013 beschikking heeft over ESF middelen kan ik nu nog niet overzien.

– Gelet op de looptijd van de regeling en het doel van deze projecten, acht ik het nu nog niet opportuun om uitspraken te doen over extra financiële middelen die in de periode na 2013 ter beschikking worden gesteld, te meer daar deze subsidies duidelijk een tijdelijk en additioneel karakter hebben. ESF-subsidies kunnen immers niet worden ingezet om structurele taken te bekostigen.

– Het participatie budget is niet bedoeld om arbeidsmarkttoeleidingstrajecten die onder de verantwoordelijkheid van de school vallen, te financieren. Wel bestaat sinds kort de mogelijkheid dat gemeenten aanvullend op de onderwijsvoorzieningen middelen uit het participatiebudget inzetten om 15-/16-jarigen te ondersteunen op hun weg naar de arbeidsmarkt. Het kan gaan om de inschakeling van een job-coach. De gemeente beslist of een jongere hiervoor in aanmerking komt.

– De kans dat een school te maken krijgt met 10 à 15 gemeenten acht ik erg klein.

Vraag van het lid Slob (ChristenUnie): Hoe doordacht zijn de voorstellen over examens voor specifieke groepen leerlingen? Met name leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond. De kans op uitval voor deze groep neemt toe. Graag een reactie.

De door u genoemde punten heb ik betrokken bij mijn afweging. Daarbij heb ik oog gehouden voor het effect op het zakpercentage en de meetnauwkeurigheid.

Voorts ga ik ervan uit, dat de aankondiging van deze regeling ertoe leidt dat leraren en leerlingen erop zullen anticiperen.

Ik spreek hierover graag verder met u in het reeds geplande AO (22 januari 2008).

Vraag van het lid Slob (ChristenUnie): Er is voor de taskforce voor het jaar 2008 eenmalig 2,5 miljoen euro beschikbaar gesteld, hoe is de verdere financiering geregeld? Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat met alleen techniek, maar ook technologie deel uitmaakt van het werk van de taskforce, op welke wijze is dat gewaarborgd? Ik hoop dat de Minister mijn zorgen op dit punt kan wegnemen. Graag enige duidelijkheid.

De TOA is op 19 juni jl. gestart en is nu in vier regio’s actief: Twente, Rotterdam, Zuid-Oost Brabant en Zuid-Limburg. Na overleg met het veld is gekozen voor een regionale insteek. Per regio wordt een plan opgesteld waarbij alle betrokkenen op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt in de techniek en technologie samenwerken. De heer Kamminga is voorzitter van een landelijk TOA netwerk waar de actielijnen uit de regionale TOA’s bij elkaar komen. Het kabinet ondersteunt deze aanpak en helpt waar mogelijk via de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie. Het Platform Bèta Techniek verzorgt de ondersteuning van de regionale TOA’s. Hiervoor is het door u genoemde bedrag van € 2,5 miljoen geoormerkt binnen het programma van het Deltaplan Bèta Techniek (OCW-begroting). Het bedrag is nog niet volledig besteed. Dat zal pas geschieden zodra de regionale TOA’s goede plannen hebben ingediend. In juni 2009 wordt de tussenbalans opgemaakt.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat vindt de Staatssecretaris van het zo snel mogelijk een diploma geven in het vmbo?

– De wettelijke mogelijkheid bestaat om in het jaar voorafgaand aan het reguliere examenjaar (in het vmbo gaat dat dus om het derde schooljaar) examen te doen in één of meer vakken.

– Het gaat hierbij niet om het eerder behalen van een diploma, maar om het eerder afronden van één of meer vakken.

– In de praktijk hebben de meeste vmbo-leerlingen echter vier jaar nodig om aan alle eisen van het vmbo-diploma te voldoen.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Veel probleemkinderen komen terecht in basisleerweg. Over leerlingen in kader leerweg hoor je weinig. Dit zijn onze toekomstige vaklieden. Zij moeten goede brede opleiding krijgen. Ik mis een visie van deze verschillende groepen binnen het vmbo. Maakt de terugkeer van het voortgezet speciaal onderwijs onderdeel uit van de ideeën van Minister en Staatssecretarissen?

Het vmbo biedt juist door de verschillende leerwegen een gedifferentieerd aanbod voor een heterogene groep leerlingen. Sommige leerlingen zijn praktisch georiënteerd en komen goed tot hun recht in de beroepsbegeleidende leerweg, een leerwerktraject of een assistentopleiding binnen het vmbo. Andere leerlingen hebben meer in hun mars en kunnen terecht in de bredere theoretische, gemengde of kaderberoepsgerichte leerweg, van waaruit kan worden doorgestroomd naar de havo. Verder zetten we met name in op de verbetering van de aansluiting van het vmbo op het mbo op alle niveaus. Bijvoorbeeld door de vmbo/mbo2 experimenten. De Stichting Platforms VMBO is gevraagd om te bezien hoe deze aansluiting verder kan verbeteren. Kinderen kunnen overigens nog steeds terecht op het voortgezet speciaal onderwijs.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Voor kwaliteitsborging zijn schoolleiders van belang. Eis dat schoolleiders geregistreerd staan zodat ze aan kwaliteitscriteria kunnen voldoen. Laat de school kiezen welke register ze gebruiken. Ook op dit punt graag een reactie van de Staatssecretarissen.

In de brief van 3 december over «aanpak opbrengstgericht leiderschap in het onderwijs» wordt bevestigd dat de schoolleider inderdaad een cruciale factor is in het succes van een school. Vandaar ook dat deze brief een pakket van maatregelen bevat ter versterking van het onderwijskundig leiderschap. En onder de vlag van de kwaliteitsagenda PO wordt uitgevoerd. De bekwaamheidseisen van schoolleiders en registratie vormen daar een onderdeel van. Dit wordt niet centraal geregeld. Sociale partners in de sector po, die de brede aanpak voluit ondersteunen, hebben aangekondigd komend jaar met elkaar afspraken over kwaliteitseisen voor schoolleiders te maken. Ik ondersteun die inzet van harte.

Ook in het voortgezet onderwijs zetten we in op goed schoolleiderschap. Daaronder versta ik dat de schoolleiding zorgt voor richting en samenhang en een goed personeelsbeleid, leraren ruimte biedt en aandacht heeft voor het primaire proces. De VO-raad zet hier de komende jaren op in door middel van professionalisering en training.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Ik pleit voor een commissie die nagaat welke verkeerde prikkels in onze wet en regelgeving verstopt zitten, als voorbeeld noem ik het toetsingskader van de onderwijsinspectie: of scholen het nieuwe leren als methode gebruiken, terwijl we samen hebben vastgesteld dat de overheid over het «wat» moet gaan en niet over het «hoe». Ook daarop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Voor een commissie zoals voorgesteld voel ik niet. De instellingen zijn verantwoordelijk voor de onderwijskundige inrichting van de opleidingen (het «hoe»). Het «wat» wordt door Kenniscentra vastgelegd in een zogenaamd kwalificatiedossier dat uiteindelijk door de minister formeel wordt vastgesteld. De onderwijsinspectie ziet toe op naleving van het «wat», maar ook in beperkte mate op het «hoe».

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat doen we met kinderen die uiteindelijk toch uitvallen? Kans op uitval is groot, meer dan 15% van de basisleerweg doet dat. Kunnen we deze leerlingen met een rugzak met vouchers voor verder onderwijs equiperen? Deze vouchers kunnen ze «verzilveren» als ze in het mkb werken en daar een gerichte cursus doen. Dan hoeft hun baas de cursus niet te betalen en geeft uitvallers meer kans op een baan. Dankzij erkenning verworven competenties kunnen deze jongeren alsnog verder studeren en zo vormt een rugzak voortdurende prikkel om de draad weer op te pakken. Graag reactie Staatssecretaris!

– Het klopt dat ca. 15% van de deelnemers aan de opleiding BOL en BBL op niveau 2 in het mbo uitvalt.

– Daarnaast is tweederde van alle voortijdig schoolverlaters aan het werk.

– Het is dus essentieel om te investeren in een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor jongeren zonder startkwalificatie.

– De projectdirectie Leren en Werken zal in 2009 afspraken maken over 20 000 leerwerktrajecten en EVC’s voor werkende jongeren zonder startkwalificatie. Dat versterkt hun employability en reduceert de kans op jeugdwerkloosheid.

– Ik zie geen voordeel in het werken met ingestelde vouchers vanuit het Rijk voor uitgevallen leerlingen zonder startkwalificatie. Te meer omdat voor de re-integratie van werkloze voortijdig schoolverlaters de gemeente eerstverantwoordelijke is.

– De gemeentelijke RMC-functies hebben de wettelijke taak om voortijdig schoolverlaters te herplaatsen (richting opleiding of werk), al dan niet d.m.v. EVC’s of leerwerktrajecten.

Het mbo is ook toegankelijk voor iedereen ouder dan 18 jaar. Hiervoor wordt een relatief bescheiden les- of cursusgeld gevraagd.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Waarom niet veel meer aandacht voor mensenrechten in het po en vo? Dit moet volgens een – wel degelijk bindend – verdrag.

– Over dit onderwerp heeft Minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, samen met Minister Plasterk, op 8 december een brief aan uw Kamer gestuurd.

– Het onderwerp mensenrechten komt op verschillende plekken in het onderwijs aan bod. In verschillende kerndoelen po en vo en in de examenprogramma’s is er aandacht voor. Ook is er de wettelijke verplichting van scholen om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen.

– Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak in mensenrechtenverdragen om het onderwerp mensenrechten een prominente plek in het onderwijs te geven.

Er is geen aanvullende regelgeving nodig. Wel is het ministerie van Buitenlandse Zaken voornemens een lespakket samen te stellen.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Vmbo’ers die naar het mbo gaan, vallen in het eerste jaar uit. Meer dan de helft van alle uitvallers komt uit het mbo. De meesten zijn zonder vmbo-diploma doorgestoomd. De pilot met de vakscholen juichen we daarom toe. Graag hoor ik of de mogelijkheden voor deze vakscholen worden uitgebreid. Komt er ook een VM3 naast de pilot VM2? Ook op dit niveau verdient aansluiting met het mbo aandacht.

– Vakscholen zijn een particulier initiatief binnen het bestaande wettelijk kader, zonder subsidie van de overheid.

– Drie vakscholen doen mee met de experimenten vmbo/mbo2.

– Er is geen sprake van uitbreiding van de mogelijkheden: het kan al, zij het zonder overheidssubsidie.

Vraag van het lid Dibi (GroenLinks): Wil de Minister deze afspraken ook maken met de andere sectororganisaties: MBO-raad, VO-raad, PO-raad.

De HBO-raad en de VSNU hebben met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie een meerjarenafspraak gemaakt over energiebesparing en een convenant duurzaam inkopen hoger onderwijs ondertekend. De afspraken passen in een breder kader. In de zomer van 2007 hebben rijksoverheid, VNO NCW en MKB Nederland een duurzaamheidsakkoord gesloten. Bedrijfsleven en instellingen spelen een belangrijke rol in het bereiken van de doelen. Dat het hoger onderwijs zich hier nu bij aansluit, past in een ontwikkeling waarin van alle maatschappelijke organisaties een extra inspanning wordt gevraagd op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder het terugdringen van het energieverbruik. Ik ben verheugd over deze afspraken. De MBO-raad, VO-raad en PO-raad zijn zelf eerstverantwoordelijk voor het nemen van een dergelijk initiatief. Ik zou hen van harte willen oproepen om dit voorbeeld te volgen.

Vraag van het lid Dibi (GroenLinks): Wat gaat u doen aan het feit dat scholen ondanks extra geld onvoldoende geld steken in het opleiden van leraren?

Tijdens het AO d.d. 29 oktober jl. heb ik u toegezegd dat de lerarenbeurs zal worden geëvalueerd. Daarbij zal ook worden nagegaan of er veranderingen hebben plaatsgevonden in benutting van de middelen die in de lumpsum beschikbaar zijn voor scholing van personeel.

Vraag van het lid Dibi (GroenLinks): Nieuwe scholen moeten altijd ruimte hebben voor voor-, tussen- en naschoolse opvang. Wat vindt u hiervan?

De huisvesting van scholen, en dus ook de nieuwbouw, is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit biedt de mogelijkheid om lokaal maatwerk te bieden, immers de vraag of scholen ruimte nodig hebben voor voor-, tussen en naschoolse opvang is afhankelijk van de mate waarin ouders hiervan gebruik willen (gaan) maken. Tevens kan voor opvang gebruik worden gemaakt van ruimtes die er zijn, dat gebeurt ook. Steeds meer scholen zijn gehuisvest in multifunctionele gebouwen die voorzien in opvangruimte. Ook kiezen veel besturen ervoor de buitenschoolse opvang elders te laten plaatsvinden (bij andere organisaties). Een verplichting ligt niet voor de hand, het beperkt scholen in hun vrijheid om het zelf te regelen, bijvoorbeeld samen met andere scholen of op een plek waar meer mogelijkheden zijn voor aansluiting bij sport- of andere recreatieaccommodaties.

OCW ondersteunt de realisatie van ruimte voor voor-, tussen en naschoolse opvang via de volgende sporen:

– Vanaf het najaar 2008 is er een stimuleringsarrangement beschikbaar voor projecten die betrekking hebben op de aanpassing van huisvesting van brede scholen. Hiervoor is 29 miljoen gereserveerd. Gemeenten kunnen een subsidieverzoek indienen voor projecten waardoor gebouwen gerealiseerd worden die voor verschillende doeleinden en door verschillende doelgroepen kunnen worden gebruikt (multifunctioneel gebruik). Dit arrangement zal voorrang verlenen aan projecten waarbij publiek en private partijen gezamenlijk bijdragen aan de realisatie van de multifunctionele huisvesting. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bijdragen vanuit de woningcorporaties dan wel kinderopvangorganisaties. Het stimuleringsbeleid kent verschillende criteria die een aanvraag meer kansrijk maken. De tussenschoolse opvang zal één van deze criteria vormen. Hiermee krijgen scholen een extra impuls om binnenruimten dusdanig aan te passen dat deze ook geschikt zijn voor de tussenschoolse opvang.

– De Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang en het Netwerkbureau kinderopvang verspreiden goede voorbeelden van nieuwbouw.

Het Netwerkbureau kinderopvang biedt ondersteuning in situaties waarin gemeenten, scholen en kinderopvanginstellingen samen oplossingen zoeken voor knelpunten in het realiseren van ruimte voor voor-, tussen en naschoolse opvang.

Vraag van het lid Dibi (GroenLinks): Doordat macht van de besturen is gegroeid is de balans verdwenen. Ook het ministerie onderhandelt met de raden en niet meer, zoals vroeger wel het geval was, ook met leraren. De overheid heeft een gesprekspartner nodig die namens de instellingen spreekt. De Minister moet die balans herstellen. Hoe zien de bewindslieden de PO-, VO-, MBO- en HBO-raad? Zijn het werkgeversorganisaties of sectorraden. In dit laatste geval ontbreekt er e.e.a., want waar zijn de leraren, leerlingen en studenten dan? En als het werkgeversclubs zijn, waarom krijgen ze dan zoveel geld? De Minister en Staatssecretarissen zouden moeten aangeven hoe ze raden zien en wat ze eraan willen veranderen?

Zie antwoord 801. In aanvulling daarop: de MBO-raad, VO-raad en PO-raad vertegenwoordigen de schoolbestuurders. De belangen van bijvoorbeeld studenten/leerlingen, ouders en personeel worden in het bestuurlijke krachtenveld behartigd door organisaties als LSVB, LAKS, de landelijke ouderorganisaties en de onderwijsvakbonden. Het geld van de sectororganisaties wordt verkregen vanuit ledencontributies (belangrijk aandeel), betaalde dienstverlening en projectgelden waarvoor gerichte activiteiten moeten worden uitgevoerd.

Vraag van het lid Dibi (GroenLinks): Professioneel statuut/ruimte zal wettelijk kader krijgen zegt de Minister in de brief Menselijke Maat. Dat mag geen vaag kader worden. Docenten moeten echt meer invloed krijgen op het onderwijskundig beleid. Kan de Minister een tipje van de sluier oplichten wat hij daaronder verstaat? Wat gaat er concreet veranderen voor de docent? En wanneer kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien?

In het convenant Leerkracht van Nederland heb ik met de sociale partners afgesproken dat we de volgende punten in de wet opnemen:

– dat de leraar over professionele ruimte beschikt;

– dat leraren in samenwerking met collega’s vorm en inhoud aan die ruimte geven;

– dat zij dit doen in samenspraak met bestuur en management, binnen beleidsmatige en organisatorische kaders en binnen kaders van de eindverantwoordelijkheid van het bevoegd gezag;

– dat bestuur, management en leraren beslissen in onderling overleg hoe de interne zeggenschap van leraren wordt georganiseerd.

Aanbieding wetsvoorstel aan TK: planning is nu september/oktober 2009. N.B.: Gereed maken wetsvoorstel met memorie van toelichting: de tijd die daarvoor nodig is, is afhankelijk van de resultaten van het overleg.

Vraag van het lid Bosma (PVV): Gaat de Minister voor WWI i.v.m. uitspraken over Maroc.nl. nu iets doen op het terrein van Minister van OCW? Wat voor relatie heeft dit met de Persbrief? Waarom spreekt het Kabinet niet met één mond?

In antwoord op eerdere vragen heb ik aangegeven dat OCW de forumsite van Maroc.nl niet subsidieert en nooit gesubsidieerd heeft, maar dat het stimuleringsfonds voor de pers slechts de nieuwssite steunde met een eenmalige subsidie. Ik zag vanuit mijn portefeuille als minister van media geen reden om preventief in te grijpen in de inhoud van sites en verwees voor eventuele strafrechtelijke stappen naar het OM.

De minister van WWI subsidieert de site Maroc.nl en heeft op basis van klachten besloten te willen onderzoeken of hij zijn integratiesubsidies doelmatig inzet indien hij deze site ondersteunt. Dit onderzoek wacht de regering af.

Vraag van het lid Bosma (PVV): De Nederlanse publieke omroep heeft een probleem met links–rechts, terwijl de wet aangeeft dat de publieke omroep «voor ons allemaal» is. Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat de wet wordt nageleefd?

Er zijn verschillende instrumenten waaruit blijkt hoe de publieke omroep zijn wettelijke taak uitvoert, onder meer:

– Het concessiebeleidsplan van de publieke omroep

– De jaarlijkse meerjarenbegroting

– De rapportage over het prestatiecontract

– De visitatie eens in de vijf jaar

– Het wettelijke toezicht door het Commissariaat voor de Media

– De discussie die u aansnijdt hangt nauw samen met de inhoud van het aanbod. Die discussie moet per definitie in Hilversum zelf worden gevoerd. En dat gebeurt ook.

Vraag van het lid Bosma (PVV): De overtuiging van mijn partij is dat de invoering van het CGO een verkeerde zaak is. Ook de recente onderzoeken van JOB en AOB tonen dit aan?

Zie het antwoord op de vraag van Kamerlid van Dijk van de SP.

Vraag van het lid Bosma (PVV): De minister van BZK heeft aangegeven dat voor politie geldt: Uitingen die afbreuk doen aan de representativiteit mogen niet. Dus ook geen hoofddoekjes. Geldt voor leraren niet hetzelfde als voor agenten?

De heer Bosma stelt voor om net als voor politieagenten te komen tot een verbod op het dragen van hoofddoekjes door leraren.

Wij delen de opvatting van de heer Bosma dat ook de leraar gezag, neutraliteit en veiligheid moet uitstralen. De context waarin de politieagent in de openbare ruimte moet optreden verschilt echter veel van de situatie waarin de leraar zijn werk voor de klas moet doen. De politieagent vertegenwoordigt de lange arm der wet en heeft bijzondere bevoegdheden om het openbaar gezag te handhaven. Niet voor niets wordt dit gezag in het algemeen ondersteund door het optreden in uniform. Lifestyle uitingen kunnen daaraan afdoen.

De positie van de leraar is een andere. De leraar of lerares bouwt in de klas een band op met de leerlingen en ontleent het gezag aan de goede uitoefening van zijn of haar beroep.

Het is in ons Nederlandse onderwijsbestel aan het schoolbestuur om regels te stellen t.a.v. de kleding van de leraren.

Overigens acht de Commissie Gelijke Behandeling een verbod op het dragen van hoofddoeken door leerlingen en personeel in het onderwijs in het algemeen in strijd met discriminatieverbod.

Alleen daar waar het onderwijsproces wordt belemmerd door het dragen van kleding door docenten en leerlingen, zoals bij de gezichtsbedekkende kleding, is er aanleiding voor een door de overheid op te leggen verbod.

Vraag van het lid Depla (PvdA):

Maatwerk:

1. Jongeren met taalachterstand een jaar lang bijspijkeren in een schakelklas voor taal.

In Rotterdam had een vmbo-school een schakelklas opgericht. Het grootste deel van de leerlingen stroomde door naar de havo of het vwo van een ander schoolbestuur. Een voorbeeld dat navolging verdient. Ondanks het succes stopte de school met deze «schakelklas»: de kosten bleken te hoog. De school had wel de kosten maar niet de baten. Kent de minister dit voorbeeld En is hij bereid de bekostiging aan te passen, zodat dit soort successen bestaansrecht hebben?

2. Bevoegdheid tot het nemen van het besluit dat een individuele leerling zes jaar mag doen over het vmbo neerleggen bij het schoolbestuur.

3. Toetsingskader van de onderwijsinspectie zo aanpassen dat scholen die jongeren een kans geven op een hoger niveau in te stappen niet bang hoeven te zijn voor een negatief oordeel van de inspectie als dit uiteindelijk lukt.

4. Vmbo en hbo beter op elkaar aan laten sluiten en uitval terugdringen bij de overstap van mbo naar hbo.

5. Urennorm. Minder intelligente leerlingen hebben bijvoorbeeld meer uren nodig om voldoende kennis te vergaren. En voor veel kinderen zou een verlengde schooldag betekenen dat zij extra kunnen leren, bewegen en sporten i.p.v. op straat hangen. Wij verwachten van de commissie Cornielje niet één urennorm maar tenminste drie.

6. De schakelfunctie van vmbo-t/mavo naar zowel havo als mbo kan beter. Voorstellen daartoe zouden bijdragen aan maatwerk. Wanneer kunnen we die verwachten?

Het opruimen van belemmeringen heeft wat de PvdA betreft prioriteit. De brief van het kabinet over «stapelen en doorstromen» viel ons in dit verband tegen. Is de Minister bereid het hierboven gevraagde maatwerk op korte termijn te gaan leveren?

1. Jongeren met taalachterstand een jaar lang bijspijkeren in een schakelklas voor taal. In Rotterdam had een vmbo-school een schakelklas opgericht. Het grootste deel van de leerlingen stroomde door naar de havo of het vwo van een ander schoolbestuur. Een voorbeeld dat navolging verdient. Ondanks het succes stopte de school met deze «schakelklas»: de kosten bleken te hoog. De school had wel de kosten maar niet de baten. Kent de minister dit voorbeeld En is hij bereid de bekostiging aan te passen, zodat dit soort successen bestaansrecht hebben?

– Ik ken dit specifieke Rotterdamse voorbeeld niet. Wel heb ik onlangs van deze aanpak bij een werkbezoek in Den Haag mooie voorbeelden gezien (Nova College, onderdeel van het Johan de Wittcollege).

– Scholen kunnen schakelklassen opzetten binnen de bestaande bekostiging.

2. Bevoegdheid tot het nemen van het besluit dat een individuele leerling zes jaar mag doen over het vmbo neerleggen bij het schoolbestuur.

Wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het doorstroomonderzoek (dit is namelijk slechts één van de opties rond de verruiming van de verblijfsduur).

3. Toetsingskader van de onderwijsinspectie zo aanpassen dat scholen die jongeren een kans geven op een hoger niveau in te stappen niet bang hoeven te zijn voor een negatief oordeel van de inspectie als dit uiteindelijk lukt.

Het toetsingskader van de inspectie houdt hier reeds rekening mee. De inspectie stelt vast of leerlingen conform het advies van de basisschool zijn opleiding vervolgt. Als leerlingen op een hoger niveau dan het advies instappen en dat hogere niveau succesvol afsluiten levert dat een plusje op bij de toetsing door de inspectie. Indien deze leerling dit hogere niveau niet haalt, maar «terugvalt» naar het niveau van advies van de basisschool, levert dat geen negatief oordeel van de inspectie op. Maar er is altijd ruimte voor verbetering. Daarom heb ik in de Kwaliteitsagenda VO aangegeven dat ik verder met de Inspectie zal onderzoeken hoe de inspanningen en ambities van een school en de leerwinst die leerlingen er boeken (nog) beter tot uitdrukking kunnen komen in de waardering van een school. Op die manier wil ik bereiken dat de toegevoegde waarde en het rendement van een school (nog) beter kan worden vastgesteld en dat mogelijke perverse effecten (zoals te lage determinatie) zoveel mogelijk worden voorkomen. Het gesprek hierover met de Inspectie is gaande.

4. Vmbo en hbo beter op elkaar aan laten sluiten en uitval terugdringen bij de overstap van mbo naar hbo.

– Zoals de Minister in zijn brief «Het Beste Onderwijs» schrijft zullen we investeren in de scharnierpunten van ons onderwijsstelsel.

– Voor de overgang van het vmbo naar het mbo zijn we daar volop mee bezig (o.a. VM2-experimenten).

– Ook voor de overstap van mbo naar hbo worden initiatieven ontwikkeld (o.a. Associate Degree).

– Ik zal mijn aandacht vooralsnog richten op aansluitende onderwijssectoren. Het rechtstreeks op elkaar laten aansluiten van vmbo en hbo heeft in mijn ogen weinig toegevoegde waarde.

5. Urennorm. Minder intelligente leerlingen hebben bijvoorbeeld meer uren nodig om voldoende kennis te vergaren. En voor veel kinderen zou een verlengde schooldag betekenen dat zij extra kunnen leren, bewegen en sporten i.p.v. op straat hangen. Wij verwachten van de commissie Cornielje niet één urennorm maar tenminste drie.

– Ik ga hier vooruitlopend op het eindrapport van de Commissie Onderwijstijd niet inhoudelijk op in.

– Volgende week zal de Commissie Onderwijstijd haar aanbevelingen aan mij aanbieden.

– Ik streef ernaar uw Kamer hierop eind januari/begin februari een beleidsreactie te sturen.

6. De schakelfunctie van vmbo-t/mavo naar zowel havo als mbo kan beter. Voorstellen daartoe zouden bijdragen aan maatwerk. Wanneer kunnen we die verwachten? Het opruimen van belemmeringen heeft wat de PvdA betreft prioriteit. De brief van het kabinet over «stapelen en doorstromen» viel ons in dit verband tegen. Is de Minister bereid het hierboven gevraagde maatwerk op korte termijn te gaan leveren?

Ik bepaal voor de theoretische leerweg (evenals voor de andere leerwegen) wat de wettelijke kwaliteitseisen zijn voor wat betreft de vakken, het niveau en het centraal examen.

– Scholen zijn vrij om te bepalen hoe ze hun onderwijs inrichten.

– Scholen met een theoretische leerweg kunnen zich richten op zowel de doorstroom naar het mbo als naar de havo.

– Tot mijn genoegen gaan scholen hier verschillend mee om.

– Voor welke invulling een school kiest hangt af van verschillende factoren (leerstijl van de leerling, aanbod regionaal vervolgonderwijs e.d.)

– Ik zal daarom zelf geen voorstellen doen om de theoretische leerweg aan te passen.

– Onlangs is het platform theoretische leerweg opgericht. Het platform richt zich specifiek op de schakelfunctie van de theoretische leerweg. Dit is een uitstekende ontwikkeling.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Aanvulling op voorstel brief menselijke maat kabinet.

1. Elke afzonderlijke schoolvestiging informeren over de totale hoeveelheid geld die de school ontvangt en de verdeling daarvan. Om de afzonderlijke scholen meer inzicht te verschaffen in de verdeling direct onderwijsgeld/overheadkosten.

2. Meer bevoegdheden voor de MR in plaats van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad.

3. Het, naar voorstel van de onderwijsraad, invoeren van de schaaltoets voor beleidsvoornemens van het Ministerie van Onderwijs. Immers: groei van outputsturing heeft indirect effect op schaalvergroting.

1. «Elke afzonderlijke schoolvestiging informeren over de totale hoeveelheid geld die de school ontvangt en de verdeling daarvan. Om de afzonderlijke scholen meer inzicht te verschaffen in de verdeling direct onderwijsgeld/overheadkosten.»

In de huidige bekostigingssystematiek wordt de lumpsumbekostiging per school/brinnummer berekend. Als een school (brinnummer) uit meerdere vestigingen bestaat, worden de voor bekostiging relevante gegevens door de hoofdvestiging (brinnummer) opgeteld en als één geheel aan OCW doorgegeven. Voor alle scholen die onder hetzelfde bestuur vallen wordt de lumpsumbekostiging bij elkaar opgeteld, en vervolgens wordt dit totaalbedrag aan het schoolbestuur overgemaakt. Het schoolbestuur heeft dus inzicht in de beschikbare middelen per school (incl. vestigingen) en heeft de beslissingsbevoegdheid over de verdeling en besteding van de middelen. Het is aan het schoolbestuur om deze informatie al dan niet aan de onderliggende scholen ter beschikking te stellen. De lumpsumvergoeding van het schoolbestuur (en de onderliggende scholen) is in principe openbaar, maar wordt momenteel door OCW niet actief openbaar gemaakt. Leraren, ouders, leerlingen en andere geïnteresseerden kunnen deze gegevens ook opvragen bij OCW (CFI) en natuurlijk via het schoolbestuur, dat verplicht is deze gegevens aan de MR te verstrekken.

In de huidige normatieve bekostiging zijn vooral het aantal leerlingen en de aard van de school (categoriale school, smalle scholengemeenschap of brede scholengemeenschap) van belang als bekostigingsparameters. Er worden in de reguliere lumpsumbekostiging geen vestigingsparameters onderscheiden. Er is dus geen relatie tussen de normatieve bekostiging en de feitelijke kosten per vestiging.

In het kader van de modernisering van de bekostiging in het vo zou de vestigingsdirecteur in principe heel makkelijk kunnen berekenen waar hij «recht» op heeft, omdat de bekostiging dan (vrijwel volledig, wellicht resteert een vaste voet) leerlinggerelateerd zal plaatsvinden.

2. «Meer bevoegdheden voor de MR in plaats van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad».

In de huidige medezeggenschap binnen het primair en het voortgezet onderwijs is de positie van de ouders en personeelsleden al versterkt. In het BVE en HO is een wetswijziging daartoe in de maak. Er bestaat veel variatie in intern toezicht. In de komende tijd wordt het interne toezicht in alle onderwijssectoren versterkt. We zullen daarbij ook de belangen van ouders, leerlingen, studenten en het personeel verankeren in het functioneren van de intern toezichthouders. Daarbij zullen we ook aandacht hebben voor de relatie tussen de GMR en de MR met name op het punt van fusie- en schaalvraagstukken.

3. «Het, naar voorstel van de onderwijsraad, invoeren van de schaaltoets voor beleidsvoornemens van het Ministerie van Onderwijs. Immers: groei van outputsturing heeft indirect effect op schaalvergroting.»

Dit zal worden meegenomen in de reguliere beleidsinstrumenten van OCW, met name de beleidswijzer en zo mogelijk bij het zgn. «evidence based» onderzoek dat vooraf gaat aan de invoering van nieuw beleid.

OCW wil «goed beleid» maken. Daarvoor moet het in elk geval voldoen aan onderstaande voorwaarden.

– Van buiten naar binnen: het is extern georiënteerd.

– Maatschappelijke relevantie: het is gericht op het bereiken van (positieve) effecten in het veld en bij burgers.

– Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid: het is goed uitvoerbaar voor instellingen, uitvoerders en toezichthouders.

– «Evidence based»: het is empirisch goed gefundeerd.

– Goed bestuur: het past bij de bestuurlijke filosofie van OCW.

Deze voorwaarden én de vraag hoe we beleid ontwikkelen dat aan deze voorwaarden voldoet, staat allemaal in de Beleidwijzer. De Beleidwijzer helpt bij het structureren en vormgeven van het beleidsproces. Zo biedt het een steun in de rug van beleidsmakers, geeft het inzicht aan management van OCW en aan bewindspersonen én aan toetsers van beleid.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De vraag is of de basale rekenvaardigheden, die t/m groep 8 zijn aangeleerd, wel terugkomen in de wiskundeles in het Voortgezet Onderwijs, zodat die vaardigheden niet verloren gaan. Wij zouden graag van de Staatssecretaris horen dat tot en met het vo de rekenvaardigheden worden geoefend en een plek krijgen in het wiskundeonderwijs, zodat een echte doorlopende leerlijn ontstaat.

De omschrijvingen uit de referentieniveaus zullen in de examenprogramma’s wiskunde worden opgenomen. Omdat alle leerlingen in de onderbouw wiskunde volgen en de meeste ook in de bovenbouw wordt zo verzekerd dat het rekenen wordt onderhouden. Voor de leerlingen zonder wiskunde in het examenpakket, die dus alleen in de onderbouw wiskunde volgen, wordt nog gezocht naar een garantie ook in de bovenbouw. Ik denk daarbij aan een toets, maar daarover wil ik nog wel met het veld overleggen.

Zoals ik heb geschreven in mijn brief over examinering in het voortgezet onderwijs: «Daar waar wiskunde geen onderdeel uitmaakt van het eindexamen wordt de regeling als volgt: er is maximaal één 5 als eindcijfers (se + ce) toegestaan voor de twee vakken Nederlands en Engels. In deze gevallen zal overigens wel de toetsing van rekenen geborgd worden.»

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De schoolleider moet in het nieuwe inspectietoezicht formeel de plaats krijgen die hem toekomt. Schoolleider moet aan tafel zitten als de Inspectie met het schoolbestuur spreekt.

Het is een standaardprocedure dat de schoolleider altijd bij het inspectiegesprek aanwezig is. Het bestuur was tot voor kort vaak niet bij de gesprekken aanwezig. Dit is de reden dat de inspectie nu expliciet het schoolbestuur vanuit zijn verantwoordelijkheid voluit bij het gesprek betrekt. Een gesprek zonder aanwezigheid van de schoolleider is eigenlijk niet functioneel en komt in de praktijk ook zelden voor. Indien de schoolleider niet deelneemt zal daar ook een gegronde reden voor zijn. Zo is het heel goed voorstelbaar dat de schoolleider deel is van het probleem wanneer een school zeer zwak is als gevolg van een zwak management. Het kan dan in het belang van de zaak zijn om niet direct met de schoolleider, maar met de bestuurlijk verantwoordelijke het gesprek aan te gaan. Het regelen van een formele verplichting dat de schoolleider standaard aanwezig is, vind ik echter een vorm van overbodige regelgeving.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Kan er sneller ingegrepen worden bij zwakke scholen, bijvoorbeeld door het instellen van een soort EHBO voor zwakke scholen: een team van experts die de scholen helpen. Deze teams kunnen door de Inspectie aan scholen worden toegewezen.

Primair onderwijs

Het steunpunt zeer zwakke scholen in het po heeft voor 2008 subsidie gekregen voor het organiseren van vliegende brigades.

De vliegende brigade richt zich in dit geval op de eerste fase van het verbeterproces om een goede start te maken. Het Steunpunt zorgt voor de inrichting van de brigade of de «EHBO-kit» maar het gebruik komt voor rekening van de school. Als de inspectie na enige tijd terugkomt en het blijkt dat het niet beter gaat, kan zij vragen waarom de school de hulp van de vliegende brigade niet heeft ingeschakeld.

Scholen vinden het vaak lastig de juiste deskundigen te vinden na het inspectiebericht dat ze een zeer zwakke school zijn.

Het Steunpunt zeer zwakke scholen werkt aan een database met ervaren (ex)schoolleiders of deskundigen die in die situaties geraadpleegd kunnen worden. Deze aanpak wordt in het komende jaar verder uitgewerkt onder regie van de PO-raad. Daarbij zullen de besturenorganisaties en waar nodig de vakorganisaties de eerstelijns ondersteuning geven aan de scholen.

Voortgezet onderwijs

De VO-raad zorgt, samen met de AOC-raad, voor een Steunpunt zeer zwakke scholen. De VO-raad en AOC-raad nemen daarnaast de verantwoordelijkheid voor de volgende sectorbrede maatregelen:

– Stimuleren van kwaliteitszorg op scholen.

– Ontwikkelen en implementeren van effectieve aanpakken voor zwakke scholen.

– Beleggen van themabijeenkomsten met de zeer zwakke scholen.

– Ondersteuning bij een snellere ontwikkeling van diagnoses en verbeterplannen voor zeer zwakke scholen.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Er is nog geen toestemming gegeven door het Ministerie voor het starten van een tweedegraads lerarenopleiding in Den Haag. De maatschappelijke vraag naar goede leraren is groot, dus de Staatsseceretaris dient verstandig om te gaan met de macrodoelmatigheidstoets. De Staatssecretaris zou de mogelijkheden onderzoeken in gesprek met hogeschool Inholland. Wat is de uitkomst van dit gesprek? Dit duurt nu te lang.

Er zijn gesprekken gevoerd met Hogeschool Inholland, de Hogeschool Rotterdam, een delegatie van Haagse VO-schoolbesturen en de gemeente Den Haag. Dit heeft nog niet tot een oplossing geleid. Ik wacht nu eerst de behandeling van het bezwaarschrift van Inholland op 16 december as. door de bezwaarschriftencommissie af.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De functie van schoolleider is cruciaal in een school. Hij of zij moet een werkklimaat scheppen waarbij docenten als professionals tot hun recht komen en optimaal samen kunnen werken aan goed onderwijs. Er zijn grote kwaliteitsverschillen tussen schoolleiders. Velen van hen hebben zich via de Schoolleidersacademie bijgeschoold, maar dat geldt zeker niet voor iedereen. Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om ook voor schoolleiders scholingseisen op te stellen? Ziet zij een perspectief om bijvoorbeeld, in overleg met de Vereniging van Schoolleiders en de schoolbesturen, tot een soort «kwaliteitsconvenant schoolleiders» te komen, waarin meerjarenafspraken worden gemaakt over de implementatie daarvan? Er zijn overigens al uitstekende beroepsprofielen opgesteld door de NVA, daarbij kan makkelijk worden aangesloten. Een andere mogelijkheid is om schoolleidersregisters verplicht te stellen.

Zie tevens antwoord op de vraag van Kamerlid van Dijk (CDA) m.b.t. goede schoolleiders.

In de brief van 3 december over «aanpak opbrengstgericht leiderschap in het onderwijs» wordt bevestigd dat de schoolleider inderdaad een cruciale factor is in het succes van een school. Vandaar ook dat deze brief een pakket van maatregelen bevat ter versterking van het onderwijskundig leiderschap. En onder de vlag van de kwaliteitsagenda PO wordt uitgevoerd. De bekwaamheidseisen van schoolleiders vormen daar een onderdeel van. Dit wordt niet centraal geregeld. Sociale partners in de sector po, die de brede aanpak voluit ondersteunen, hebben aangekondigd komend jaar met elkaar afspraken over kwaliteitseisen voor schoolleiders te maken. Ik ondersteun die inzet van harte!

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Bij de verdere uitwerking van de doorlopende leerlijnen moeten achterstands- en zorgleerlingen een volwaardige plek in het geheel krijgen.

De referentieniveaus zullen richting geven aan het reken- en taalonderwijs in alle sectoren voor alle leerlingen, dus ook voor achterstands- en zorgleerlingen. Deze leerlingen zullen dan ook een volwaardige plek krijgen in het geheel. Maatwerk is hierbij van belang.

Daarom wordt ook binnen alle sectoren en ook op de overgangen tussen sectoren in 2009 en verdere jaren pilots opgezet, juist om daadwerkelijk invulling te geven aan toepassing van de referentieniveaus ook voor deze categorieën leerlingen.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Kan de Staatssecretaris een notitie maken over de positie van het openbaar onderwijs in Nederland, op grond waarvan een nader debat gevoerd kan worden? De Staatssecretaris heeft op het congres van VOS/ABB melding gemaakt van een wetswijziging met betrekking tot openbaar onderwijs, kan zij daarop een nadere toelichting geven. Bij het debat over kleine scholen kondigde zij aan dat ze met wetsvoorstel komt voor samenwerkingsscholen. Is dat hetzelfde wetsvoorstel?

Op het VOS/ABB-congres heb ik aangegeven dat ik met een voorstel wil komen waarbij verzelfstandigde besturen in het openbaar primair onderwijs een wettelijke bevoegdheid krijgen om aanvragen voor de stichting van nieuwe openbare scholen bij de gemeente in te dienen. Over dit voorstel is binnenkort overleg met alle betrokken partijen (VNG, VOS/ABB en VOO). Voor de goede orde: dit is wat anders dan het wetsvoorstel samenwerkingsscholen. Ik zeg de Kamer een brief toe over de positie van het openbaar onderwijs binnen het stelsel van het Primair Onderwijs, waarin ik onder andere nader zal ingaan op hetgeen te berde is gebracht op het VOS/ABB-congres.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Kan de toezegging gedaan worden dat vmbo-leerling niet verplicht worden twee vreemde talen te kiezen bij intersectorale programma’s?

– Bij het vaststellen van de sectorvakken voor de verschillende intersectorale programma’s zijn verschillende mogelijkheden bekeken.

– Dit is gebeurd in goed overleg met het onderwijsveld en de sectorraden.

– Bij het intersectoraal programma Dienstverlening en Commercie is op verzoek van het Platform intersectoraal onder meer gesproken over een tweede moderne vreemde taal als verplicht sectorvak.

– Op verzoek van het Platform intersectoraal is de tweede moderne vreemde taal inmiddels geen optie meer.

– Het verplichte sectorvak voor Dienstverlening en Commercie zal het vak economie worden.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Het vavo (volwassenenonderwijs) is een belangrijke pijler om jongeren een tweede kans te geven. Is de staatssecretaris bereid om, naar aanleiding van de brief in dit verband, met de MBO-raad en de VNG te bespreken hoe de toekomst van dit tweede kans onderwijs het beste kan worden gewaarborgd?

De heer Depla verwijst naar een brief van 23 oktober 2008, waarin MBO-raad en VNG gezamenlijk in overweging hebben gegeven het vavo buiten het Participatiebudget te laten en op een andere manier te ondersteunen, omdat het om een andere doelgroep zou gaan.

Tijdens de behandeling van voorstel van de Wet Participatiefonds heeft de regering aangegeven het vavo te beschouwen als de bovenkant van de educatie en daarmee niet als een categorie die een aparte behandeling verdient. Inmiddels staat vast dat de educatiemiddelen in hun geheel onderdeel gaan uitmaken van het Participatiefonds. De voorgestelde «nadere verkenning» met de MBO-raad en de VNG is dan ook niet nodig.

In de AMvB bij het wetsvoorstel Participatiebudget wordt geborgd dat gemeenten voldoende aandacht zullen besteden aan het vavo. De output-verdeelmaatstaven voor de educatie hebben onder meer betrekking op het aantal ingekochte vavo-trajecten en het aantal behaalde vavo-diploma’s.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Alle zorginstanties die met jongeren met problemen te maken hebben moeten beter samenwerken. De motie Depla en de wens van de PvdA bij de Algemeen Politieke beschouwingen beogen verkokering te doorbreken. Van de bewindspersonen op het ministerie van onderwijs wordt verwacht dat zij alles in het werk zullen stellen om ook de verkokering binnen het onderwijs te doorbreken, tenslotte, ook onderwijs kent immer nog vele schotten. In het kader van de motie Depla worden voor 1 februari de voorstellen voor de beloofde afbraak verwacht, in ieder geval in het mbo.

Over eventuele belemmeringen in de samenwerking tussen zorginstellingen en mbo-instellingen, hebben leden van het kabinet met Rotterdam op 8 oktober jl. afspraken gemaakt deze in beeld te brengen en weg te nemen. Het voortouw hierbij ligt bij de minister voor Jeugd en Gezin. Rotterdam dient hierbij als voorbeeld voor de rest van Nederland. De minister voor Jeugd en Gezin heeft u geïnformeerd over mogelijkheden tot ontschotten voor de aanpak van de jeugdproblematiek in de grote steden. Dit wordt nu verder uitgewerkt. Op 1 februari 2009 kan ik u informeren over de vorderingen die tot dat moment gemaakt zijn.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Er dient meer aandacht te komen voor sport in het mbo. Wanneer komen de voorstellen voor de invulling van de 5 miljoen euro extra voor sport. Topsport en mbo moeten beter samen gaan, hoe wordt dat gerealiseerd, want uit onderzoek van NOC/NSF blijft dat hier nog veel werk te doen is.

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen zijn extra middelen voor sport in het mbo vrijgekomen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 15 miljoen voor de periode 2009 tot en met 2011. Deze extra impuls is meegenomen in het Beleidskader «Sport Bewegen en Onderwijs». Dit beleidskader, dat in oktober jl. door OCW en VWS is aangeboden aan de Tweede Kamer, bouwt voort op de positieve ervaringen die eerder zijn opgedaan met de zogenoemde Sprintpremies. In het beleidskader «Sport, bewegen en Onderwijs» is voorgesteld – op basis van cofinanciering – structureel in te zetten op sportcoördinatoren als «linking pin» tussen de mbo-instelling en sportaanbieders. De resterende middelen komen eveneens ter beschikking van de mbo-instellingen om het sport- en beweegaanbod verder te verbreden en te verdiepen.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Wanneer krijgen we reactie op voorstellen Coen Free van Willem I college?

Zie het antwoord op eerdere vraag van Kamerlid Biskop.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Studenten staken hun opleiding omdat profiel van de opleiding in hun beleving veel te soft was. Op welke manier beijvert de Staatssecretaris zich om deze studenten voor de leraaropleiding te houden?

In mijn kwaliteitsagenda «Krachtig Meesterschap» heb ik de ambities ten aanzien van het opleiden van leraren beschreven. De kernpunten zijn:

– de basis op orde;

– meer academici;

– differentiatie in schoolorganisatie en beroep.

We spraken hier eind oktober over.

In deze agenda zitten diverse maatregelen die de opleiding voor de studenten waarop u doelt aantrekkelijker zullen maken: meer kennis en meer excellentie, meer structuur (minder reflecteren). Daar komt de verbetering van de beloning (convenant LeerKracht) nog bij.

Wat betreft de differentiatie binnen de pabo’s: daarover vraag ik advies aan de sociale partners in het onderwijs.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Graag een structurele regeling voor onderwijs ondersteunend personeel, zodat schoolleiders in het basisonderwijs blijvend aan hun eigen taken kunnen toekomen.

We investeren structureel in ondersteunend personeel in het primair onderwijs.

In het kader van de cao’s 2003 en 2005–2007 zijn al stappen gezet in de bekostiging van ondersteuners (in totaal € 50 miljoen).

Het afgelopen jaar heb ik in totaal 30 miljoen euro structureel extra beschikbaar gesteld voor 2500 extra conciërges op de basisschool.

De huidige regeling loopt tot het eind van deze kabinetsperiode. Het geld staat echter structureel op de OCW-begroting.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Op welke manier zijn het «hoe» en «wat» met elkaar vermengd inzake CGO?

Het «wat» gaat over wat de student moet kennen en kunnen om een bepaald landelijk erkend diploma te behalen. Dit wordt door kenniscentra vastgelegd in een zogenaamd kwalificatiedossier dat uiteindelijk door de minister formeel wordt vastgesteld. Dit vormt de basis voor de opleidingen die de mbo-instellingen aanbieden. De instellingen zijn verantwoordelijk voor de onderwijskundige inrichting van de opleidingen. Dat is het «hoe». Daarmee zijn het «wat» en het «hoe» dus niet vermengd, maar juist gescheiden in het CGO: de overheid stelt het «wat» vast, de instellingen zijn voor het «hoe» verantwoordelijk.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Komt er een ov-jaarkaart voor het mbo?

Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer dd 4 december 2008 heb geschreven onderzoek ik op dit moment de mogelijkheid van een ov-voorziening voor minderjarige mbo’ers. Gegeven de € 30 miljoen die ik beschikbaar heb, kan ik geen volledige ov-studentenkaart bekostigen. Daarom werk ik een ov-studentenkaart uit met bijbetaling voor de 16/17 jarige mbo’ers. Ik ga ervan uit dat dit een substantiële verlaging kan bieden van de reiskosten van deelnemers die ver moeten reizen.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Wat is er gebeurd met het plan van minister Van der Hoeven voor maximaal 80% zwarte leerlingen per school? De SP wil geen vrijblijvendheid in kader van segregatie.

In de brief aan uw Kamer van 8 februari 2008 is meegedeeld dat dit plan is ingetrokken omdat het zeer grote uitvoeringsproblemen opleverde. Zo zou het in bepaalde wijken niet meer mogelijk zijn om scholen te stichten. Deze brief bevat een reeks van wel goed uitvoerbare maatregelen waarmee hetzelfde resultaat (tegengaan segregatie) wordt nagestreefd.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Kamer onderzoekt deze vernieuwingen, later gepubliceerd. Inmiddels zijn twee andere onderzoeken vrijgekomen van de AOB en JOB (Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs) AOB concludeert dat de leraren niet blij zijn met topdown cultuur op ROC’s JOB geeft aan dat een kwart van de leerlingen vindt dat ze te weinig leert. Kunt u hierop reageren en betrekt u deze onderzoeken bij uw beleid.

In het onderzoek van de AOB vind ik niet alleen steun, maar ook een kritische reflectie op de lopende vernieuwing. De steun ervaar ik voor competentiegericht onderwijs als volgt: idee is oké, maar uitvoering moet nog beter. Ook ervaar ik steun voor mijn beleid voor versterking van taal en rekenen. Uw zorgen over de gesignaleerde kloof tussen management en personeel deel ik.

Ook het ODIN onderzoek naar de tevredenheid van de studenten bevestigt dat het CGO op zich een goede ontwikkeling is. Maar ook dat de invoering kwalitatief nog kan verbeteren. Daarvoor doet de JOB tien aanbevelingen. Versterking van de medezeggenschap door studenten is daarvan de belangrijkste. Ik vind dat ook belangrijk. Het wetsvoorstel medezeggenschap dat bij uw Kamer in behandeling is, regelt bijvoorbeeld een aparte positie voor medezeggenschap voor studenten.

Ik heb de instellingen met klem gevraagd in hun invoeringsplan CGO voor dit jaar alle aandacht te geven aan het draagvlak bij docenten. Dit is ook een belangrijk aandachtspunt bij de ondersteuning vanuit MBO 2010.

Op deze wijze betrek ik de genoemde rapporten direct bij mijn beleid.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Hoe meer privéscholen, hoe meer de overheid faalt. Met hoeveel stijgt het aantal privéscholen en wat is de ouderbijdrage? De SP stelt voor de ouderbijdrage te koppelen aan een maximum, ter voorkoming van arme en rijke scholen. Graag reactie.

B2

– Het aantal particuliere scholen dat op grond van de WVO examens mag afnemen (B2) is niet gestegen, wel het aantal vestigingen en aantal leerlingen.

– Het aantal leerlingen bedroeg in 2006: 2687 en in 2007: 3037 Dit is een stijging van 13%.

– De hoogte van de kosten verschillen per school en daarbinnen per soort van opleiding en welke klas en de wijze van berekening. Het loopt uiteen van € 15 000 tot € 28 000.

B3

– Op 18 januari jl. is de kamer geïnformeerd over de particuliere (B3) scholen (TK 30 652, nr. 15).

– Een zeer klein deel van de kinderen en jongeren volgt onderwijs aan een zogeheten B3-school. B3-scholen zijn particuliere scholen voor basisonderwijs en/of voortgezet onderwijs.

– Op 28 november 2008 waren er 24 particuliere B3 basisscholen en 15 particuliere B3 scholen voor voortgezet onderwijs. In december 2007 constateerde Regioplan dat er 34 B3 scholen waren. In oktober 2005 waren het er overigens 60.

– Regioplan concludeerde in december 2007 dat de tweevoorafgaande jaren het aantal leerlingen stabiel is gebleven (in totaal 903 leerlingen).

– Regioplan concludeerde tevens in december 2007 dat de ouderbijdrage per school sterk varieert, namelijk van € 840 tot € 18 000 per jaar.

– Particuliere B3 scholen worden doorgaans opgericht of gekozen door zeer betrokken ouders, die op basis van een eigen overwegingen bewust kiezen voor een bepaalde school met soms daaraan verbonden hoge tot zeer hoge kosten.

Ik heb in mijn recente brief over het Beste Onderwijs verder aangegeven dat ik een onderzoek zal starten naar de omvang van het private geld in het onderwijs, de ontwikkeling daarvan, en de mogelijke impact op het onderwijsstelsel.

Voor B2 en B3

– Het is niet aan de wetgever om de keuze van ouders/jongeren te treden door een maximum te stellen aan de tarieven die de particuliere scholen hanteren.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Op sommige Islamitische scholen zijn hoofddoekjes verplicht. Gaat dat niet te ver?

Er is geen verband tussen een verplichting om hoofddoekjes te dragen en het verbod op gezichtsbedekkende kleding.

Op dit moment is sprake van een beleidsvoornemen van de regering om een verbod op gezichtsbedekkende kleding in te voeren. Een wetswijziging is in voorbereiding. Voor een dergelijk verbod is een groot draagvlak gebleken in de Tweede Kamer. Dit verbod zal een algemene werkingssfeer kennen en na het van kracht worden van de wetgeving voor alle scholen en instellingen van primair tot en met het hoger onderwijs gelden.

Dit verbod op gezichtsbedekkende kleding staat geheel los van kledingsvoorschriften die schoolbesturen kunnen vaststellen. Scholen kunnen kledingsvoorschriften geven die samenhangen met de identiteit van de school, waaronder een verplichting tot het dragen van hoofddoekjes. Daarbij mag de school geen onderscheid maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Aan de uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling zijn de kaders te ontlenen waarbinnen de school zich dient te bewegen.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Reactie op onderzoek AOB over lerarensalarissen.

Het AOB-onderzoek naar de huidige beloningsstructuur in het primair en voortgezet onderwijs is gebaseerd op cijfers die op de website functiemix van het ministerie en in de Nota Werken in het Onderwijs zijn gepubliceerd. In het verleden zijn investeringen in extra schalen onvoldoende van de grond gekomen. Om die reden heb ik nu in het convenant Leerkracht en de daaruit voortvloeiende cao’s harde afspraken met de sociale partners gemaakt om de inkorting van de carrièrelijn te realiseren en de extra hogere schalen te realiseren. Ik heb de Kamer een brief gestuurd over de wijze waarop ik de voortgang van de afspraken op de voet volg. Dit voorjaar volgt de nulmeting. Ik heb daar alle vertrouwen in. Mocht een sector haar afspraken niet nakomen dan heb ik de mogelijkheid ingebouwd om de extra bekostiging te bevriezen, zo nodig ook op bestuursniveau.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Waarom valt de aanschaf van een laptop niet onder schoolkosten? Ouders moeten laptops nu zelf betalen, maar dit zou de school moeten doen.

Tijdens het AO Schoolkosten van 6 november werd deze vraag ook gesteld. In mijn brief van 4 december (VO/TGS/84839) heb ik hierop al antwoord gegeven. Dit antwoord luidt als volgt:

Laptops vallen niet onder de definitie van lesmateriaal, omdat zij informatiedragers zijn, niet het lesmateriaal zelf. Consequentie van deze definiëring is dat ouders zelf kunnen besluiten om een laptop aan te schaffen als zij dat wenselijk vinden. In de huidige situatie kan het bezit van een laptop door scholen niet van ouders worden geëist en andersom kunnen ouders dit niet van scholen eisen.

Echter de digitale ontwikkelingen gaan snel, er komt steeds meer digitaal lesmateriaal beschikbaar en laptops worden goedkoper. Op het moment dat scholen volledig of grotendeels schoolboeken vervangen door digitaal lesmateriaal en het bezit van een laptop voor het leerproces noodzakelijk is geworden, dienen scholen hierin zelf te voorzien. Er is vanuit bekostigingsoverwegingen geen principieel verschil tussen de aanschaf van een desktop of een laptop. Binnen de lumpsum hebben scholen de mogelijkheid om de ICT-bekostigingscomponent en de bekostiging voor lesmateriaal (€ 316) hiervoor te gebruiken.

Ik heb het bovenstaande standpunt recent besproken met de VO-raad, die zich hierin kan vinden.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): De regeling extra conciërges in po is te bureaucratisch. Wat gaat u daaraan doen?

– Dat de aanvraag voor conciërges tot enorme administratieve lasten zou leiden moet op een misverstand berusten.

– Het is een eenvoudige aanvraagregeling. Het aanvraagformulier kan online gedownload worden van de site van CFI. Het betreft 1 A4’tje, waarin gevraagd wordt naar het Brin-nummer van de onderwijsinstelling en de omvang van de aangevraagde aanstelling. Bij toekenning moet een akte van aanstelling aan CFI worden toegezonden.

– De regeling is aangemeld bij ACTAL. ACTAL oordeelde dat de administratieve lasten die gepaard gaan met de regeling zo gering zijn dat de regeling niet meetelt in de bepaling van de administratieve lasten van de sector.

– De regeling sluit aan bij stappen die in de cao’s van 2003 en 2005–2007 zijn gezet in de bekostiging van een ondersteuner op iedere school (in totaal € 50 miljoen).

– Afgelopen jaar heb ik in totaal 30 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor 2500 extra conciërges op de basisschool.

– Eerst kwamen 1700 scholen in aanmerking voor de loonkostensubsidie ondersteunend personeel. Na verruiming van het bedrag met 10 miljoen euro zijn alle aanvragen die waren ingediend (2500 scholen), en die aan de voorwaarden voldeden, gehonoreerd.

Overigens treffen we voorbereidingen voor de introductie van de «bestemmingsbox» binnen de lumpsum po. De bestemmingsbox is een budget binnen de lumpsum met middelen voor duidelijke beleidsdoelen. Voorbeelden zijn middelen voor vroegschoolse educatie of voor extra ondersteuning (conciërges). De scholen hoeven hiervoor geen aanvragen in te dienen. In het jaarverslag moet worden aangegeven waaraan de middelen zijn besteed. De administratieve lasten worden hiermee tot een minimum beperkt.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Komt de minister met een voorstel om discriminatie van homoseksuele leraren tegen te gaan.

Ik kom begin 2009 met een handreiking voor scholen waarin ik aangeef hoe zij een discriminatievrije school kunnen zijn of worden. Hierin ga ik onder andere in op bestrijding van discriminatie van homoseksuele leerkrachten. Voor de discussie over de «enkelefeitconstructie» in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de motieven om hierover advies te vragen aan de Raad van State verwijs ik naar het mondelinge vragenuur van deze week, en de beantwoording door Minister Ter Horst en Minister Rouvoet namens het kabinet.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Stop met de invoering van gratis schoolboeken of geef het geld aan de ouders.

– Allereerst dank voor uw complimenten over het convenant.

– Maar, er kan geen sprake zijn van stoppen met aanbesteden.

– Het invoeren van gratis schoolboeken wordt niet uitgesteld, en de plicht tot Europees aanbesteden ook niet.

– Zelfs in het zogenaamde alternatieve plan van de SP (geld aan ouders, en dan iets met prijsregulering) zal het gros van de scholen de schoolboeken gewoon moeten aanbesteden.

– Vanaf schooljaar 2009–2010 zijn de schoolboeken gratis voor iedereen in het (bekostigde) voortgezet onderwijs. Scholen bepalen én betalen vanaf dat jaar de schoolboeken.

– Alle partijen willen rust en vertrouwen op de educatieve boekenmarkt herstellen.

– Niet alleen aanbestedingen hebben een doorlooptijd, ook het logistieke traject van de educatieve boekenmarkt kost tijd.

De conclusie van alle partijen: Laten we scholen niet onnodig opjagen. De aanbestedingsplicht blijft, maar het is verstandiger om een aanbesteding voor schoolboeken voor augustus 2010 te starten als het niet meer lukt voor 2009.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Wat is uw reactie op het onderzoek van de MO-groep naar het opleidingsniveau van kinderleidsters op peuterspeelzalen?

Het kabinet onderschrijft de noodzaak om in het peuterspeelzaalwerk te investeren.

– Alle leidsters in de kinderopvang dienen – cf. landelijke kwaliteitseisen – te voldoen aan het opleidingsniveau SPW-3. Voor het peuterspeelzaalwerk gelden op dit moment geen landelijke eisen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor kwaliteitseisen voor het peuterspeelzaalwerk, inclusief de opleidingseisen van de leidsters.

– Dit kabinet wil de kwaliteit en financiering van peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang harmoniseren. In de brief «Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie» (Kamerstukken II, 2007/08, 31 322, nr. 24) heb ik beschreven hoe het kabinet invulling geeft aan deze afspraak tot harmonisatie uit het coalitieakkoord. Onderdeel van de harmonisering is dat met ingang van 1 augustus 2010 landelijke kwaliteitseisen zullen gaan gelden voor het peuterspeelzaalwerk. Voor wat betreft de opleidingseisen van de leidsters geldt dat op iedere groep in het peuterspeelzaalwerk één leidster met een SPW-3 kwalificatie moet zijn.

– In de brief is beschreven dat het kabinet vanaf 2010 structureel 60 mln. jaarlijks uittrekt voor de professionaliseringsslag van het peuterspeelzaalwerk. In 2009 is eenmalig een bedrag van 16 mln. gereserveerd. Een aanzienlijk deel hiervan is bestemd voor de professionalisering van de leidsters in het peuterspeelzaalwerk.

– Het wetsvoorstel om invulling te geven aan de beleidsvoornemens uit de brief «Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie» zal in het voorjaar 2009 ingediend worden bij de Tweede Kamer.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Wil de Staatssecretaris niet liever de stelselverantwoordelijkheid houden over de volwasseneneducatie?

Met de recente behandeling van het wetsvoorstel Participatiefonds door uw Kamer zijn hierover afspraken gemaakt. In het wetsvoorstel is na amendering uit uw Kamer geregeld dat per 1-1-2011 de marktwerking ook voor de volwasseneneducatie wordt ingevoerd. Daarbij heb ik aangegeven dat in 2009 de eerdere invoering van de marktwerking voor de inburgering wordt geëvalueerd. Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het kabinet zich opnieuw beraden op de volwasseneneducatie en terugkomen bij uw Kamer.

Vraag van het lid Jasper van Dijk (SP): Wat gaat u doen om de problematiek van de studerende moeders aan te pakken?

Ik heb bij het Wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van afgelopen maandag een rapportage toegezegd over de studerende moeders in de 1e helft van 2009. Die rapportage zal gebaseerd zijn op een onderzoek naar mogelijke uitval van studerende moeders uit het hoger onderwijs. Daarnaast ga ik in gesprek met het steunpunt studerende moeders. Ik heb de stichting dit jaar al een subsidie toegekend om haar website en informatievoorziening te verbeteren. Hoewel ik geen voorstander ben van een structurele subsidie, ben ik bereid te bezien of de stichting eenmalig aanvullende ondersteuning behoeft.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Kunt u taken en bevoegdheden van de MBO-, PO- en VO-raad herdefiniëren?

De MBO-, VO- en PO-raad zijn sectororganisaties (zelfstandige verenigingen) die een aantal taken hebben: belangenbehartiging, dienstverlening en de werkgeversfunctie. Ze ontlenen hun mandaat en daarmee hun bevoegdheden aan hun leden: de schoolbesturen in de betreffende sectoren die lid zijn van de branchevereniging. Als overheid overleggen wij met deze organisaties omdat zij de besturen in deze sectoren vertegenwoordigen. De overheid heeft een gesprekspartner nodig die namens de instellingen spreekt. Als overheid kennen we niet of nauwelijks formele taken, noch bevoegdheden toe aan de sectororgansiaties. Er er is ook geen grond voor de gevraagde herdefiniëring van taken en bevoegdheden. Deze taken en bevoegdheden worden toegekend aan de bevoegde gezagsorganen van de onderwijsinstellingen zelf: de besturen. Daarbij hechten wij eraan op te merken dat wij naast deze brancheorganisaties evenzeer geregeld overleggen met andere partijen als onderwijsvakbonden, leerlingen- en studentenorganisaties en ouderorganisaties. Niet alleen met organisaties maar zeker ook met individuele leerkrachten, ouders, studenten etc.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wat is er gedaan met de 90 miljoen FES gelden voor het oplossen van het lerarentekort. Kan de Minister voorbeelden noemen van nuttige besteding

– Er zijn aanvragen ontwikkeld voor de € 90 mln. FES-middelen. Deze aanvragen zitten nu in de beoordelingsprocedures voor FES-aanvragen.

– De aanvragen richten zich op:

– verhogen van de arbeidsproductiviteit d.m.v. innovaties, slimme organisatie van het onderwijs en de inzet van ICT;

– professionalisering van schoolleiders en (midden)management in het po, vo en mbo;

– «de open school» die scholen ondersteunt in het po en vo bij het vinden van oplossingen voor acute knelpunten zoals lesuitval, die ontstaan als gevolg van het lerarentekort.

– Begin volgend jaar zal de ministerraad een besluit over de voorstellen nemen.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wij houden een pleidooi voor het aanpakken van homodiscriminatie. Hoe wordt seksualiteit bespreekbaar, ook bij Marokkaanse jongeren. En met name op bijzondere scholen.

De drie voor seksuele voorlichting meest relevante nieuwe kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn:

Kerndoel 29: de leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in sleutelbegrippen uit het gebied van de levende en niet-levende natuur, en leert deze sleutelbegrippen te verbinden met situaties in het dagelijks leven.

Kerndoel 34: de leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam, verbanden te leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid, en daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Kerndoel 35: de leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving, en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties (wonen, leren, werken, uitgaan, verkeer) positief kan beïnvloeden.

Met name kerndoel 34 verwoordt de verplichting voor scholen «aandacht te besteden aan seksualiteit», waarbij «de invulling van seksuele voorlichting» onder de verantwoordelijkheid van de school valt. Dat is in lijn met het algemene uitgangspunt dat de overheid over het «wat» gaat, de scholen gaan echter over het «hoe».

Scholen kunnen hierbij gebruik maken van de informatievoorziening over veiligheid, seksualiteit en seksuele weerbaarheid die voor het onderwijsveld beschikbaar is via het Centrum School en Veiligheid (CSV).

Over het bestrijden van homodiscriminatie kan ik u melden dat ik begin 2009 met een handreiking voor scholen kom waarin ik aangeef hoe zij een discriminatievrije school kunnen zijn of worden. Hierin ga ik onder andere in op bestrijding van discriminatie van homoseksuelen.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wat is de stand van zaken met betrekking tot uitbetaling aan ouders in het kader van de gratis schoolboeken.

Over de stand van zaken uitbetaling € 316 aan ouders voor schoolboeken kan het volgende worden gezegd (laatst bekende gegevens d.d. 5 december jl.).

In totaal gaat het om 942 770 scholieren die aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming van € 316.

In de eerste week van december is de € 316 uitbetaald voor 925 089 ouders of scholieren, dit is ruim 98% van de doelgroep. Rond half december zal ruim 99% zijn uitbetaald.

Er zijn aanvullende gegevens gevraagd voor 16 006 scholieren en ouders (ontbrekend rekeningnummer of adresgegevens). Ca. 50% heeft het formulier met de juiste gegevens retour gezonden. Zij ontvangen de tegemoetkoming nog voor het eind van het jaar.

Van 1 674 waren de gegevens onbekend. Dit is minder dan 0,2% (o.a. ouders in het buitenland). Deze groep is voor 2/3 nu in beeld en ontvangt deze week nog een brief met het verzoek aanvullende gegevens te verstrekken zodat uitgekeerd kan worden.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Leerlingen komen soms terug van vakantie en zijn dan geradicaliseerd. Wat gaat de minister hiertegen doen, met name op bijzondere scholen? De VVD vindt dat er een protocol tegen radicalisering moet komen, dat wordt vermeld in de schoolgids. Graag een reactie van de minister.

Op dit moment kunnen specifieke signalen over radicalisering gemeld worden bij de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast is er een helpdesk waar docenten en ouders terecht kunnen voor informatie over radicalisering en polarisatie (Nuansa, het landelijke kennis- en adviescentrum). In de komende periode wordt er ook een handleiding ontwikkeld voor docenten en schoolbesturen hoe zij signalen het beste kunnen herkennen en welke actie zij daarop kunnen nemen. Radicalisering vindt trouwens niet alleen plaats op bijzondere scholen – uit de Trendanalyse Polarisatie en Radicalisering die BZK binnenkort naar de Kamer gaat sturen blijkt dat scholen meer last hebben van rechts-extremisme dan van islamitisch extremisme.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Docenten geven geen les, maar zijn bezig met regelen van maatschappelijke stageplaatsen. Waarom wordt er zoveel geld uitgegeven aan de maatschappelijke stage? Dit bedrag kan toch beter besteed worden?

Vanaf schooljaar 2011–2012 gaan jaarlijks 195 000 leerlingen maatschappelijke stage lopen.

De bekostiging daarvoor is bedoeld:

– als tegemoetkoming in de personele en materiële kosten die gemoeid zijn met het coördineren en organiseren van de maatschappelijke stage (bij scholen en aanbieders)

– het opbouwen van een netwerk voor de ontwikkeling en uitvoering van de maatschappelijke stage

– inbedding van de maatschappelijke stage in de school

– eventuele inhuur van derden zoals een medewerker van een vrijwilligerscentrale

– begeleiding van leerlingen op de stageplek realiseren.

De leraar verzorgt dus wel degelijk onderwijs en hoeft zich niet bezig te houden met het regelen van stages e.d.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Hoeveel geld komt er bij de leerling terecht van budget voor passend onderwijs?

Inzet bij Passend Onderwijs is dat de middelen zoveel mogelijk ten goede komen aan het onderwijs aan de leerlingen. Dat geldt zowel voor de reeds beschikbare middelen als voor de nieuwe enveloppemiddelen. Omdat er nu onduidelijkheid is over waar de middelen terecht komen is in het Algemeen Overleg van 4 december jl. afgesproken dat er gericht onderzoek gedaan wordt naar de inzet van de reeds beschikbare middelen voor speciale leerlingenzorg. Uit dit onderzoek zal blijken welk deel van deze middelen direct in het onderwijs ingezet wordt en welk deel aan overhead wordt uitgegeven. Omdat de budgetfinanciering Passend Onderwijs wordt uitgesteld zal in overleg met de onderwijsorganisaties opnieuw gekeken worden naar de inzet van de enveloppemiddelen, zoals is toegezegd in de tweede voortgangsrapportage Passend Onderwijs.

Naar boven