Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 5 oktober 2006 over de voortgang van de Flora- en faunawet.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik zal drie moties indienen en enkele vragen over andere moties stellen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Faunafonds voor vrijgestelde soorten geen schade uitkeert;

overwegende dat feitelijke terugdringing van de grote schade, veroorzaakt door de grauwe gans, na invoering van de vrijstelling nog geruime tijd in beslag zal nemen;

overwegende dat de kosten die ontstaan als gevolg van gewas- en bedrijfsschade niet eenzijdig neergelegd mogen worden bij agrarische ondernemers;

roept de regering op, binnen zes weken een volledige schadevergoedingsregeling te ontwikkelen en de effectiviteit van de vrijstelling na drie jaar te evalueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(29446).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Waarom spreekt u over een periode van zes weken? Het is namelijk zelfs nog helemaal niet zeker dat die vrijstelling doorgaat en als die al doorgaat, zal dat pas in april zijn.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het verkiezingsreces begint binnenkort. Daarna vindt de begrotingsbehan­deling plaats en dan moeten wij kunnen beoordelen of het problemen oplevert.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de zogenaamde lichte weidevogelpakketten een waardevolle bijdrage leveren aan het agrarisch natuurbeheer en het brede draagvlak daarvoor;

overwegende dat Brusselse richtlijnen vergoeding voor deze pakketten niet toestaan;

voorts overwegende dat het adviesbureau Alterra adviseert, het weidevogelbeheer te verbeteren door verhoging van het aantal zwaardere pakketten;

verzoekt de regering, binnen zes weken de mogelijkheden te verkennen voor het ontwikkelen van weidevogelpakketten, die het midden houden tussen nestbescherming en het mozaïekbeheer en tevens goed inpasbaar zijn in de normale bedrijfsvoering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(29446).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Het gevolg van de problemen rond de gedragscode zal toch zeker niet zijn dat wij straks een ontheffing moeten aanvragen om ons gras te maaien, land te ploegen, een tuin aan te leggen of een zomerfeest te organiseren? Er is een motie ingediend over vossen en kraaien. Is het gevolg van die motie dat men in Noord-Holland een vergunning moet aanvragen voor een lichtbak?

Voorzitter. Ten slotte mijn derde en laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de op 1 oktober 2005 in werking getreden wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 zich richt op de bescherming van natuurgebieden;

overwegende dat in 2002 in de Kamer een motie is aanvaard, waarin gevraagd wordt om het jachtverbod in natuurgebieden, neergelegd in artikel 46, lid 3, van de Flora- en faunawet, te schrappen;

overwegende dat de jacht in de aangewezen gebieden in het verleden geen beletsel vormde voor de aanwezigheid van de vogelsoorten, op grond waarvan de gebieden zich kwalificeerden;

voorts overwegende dat het schrappen van genoemd wetsartikel geen strijdigheid oplevert met de Vogelrichtlijn en/of de Habitatrichtlijn;

nodigt de regering uit, bij het nog in te dienen wetsvoorstel ter zake van het schrappen van artikel 46, lid 3, van de Flora- en faunawet, het jagen, beheren en bestrijden, voor zover uitgevoerd conform het daarvoor bepaalde in de Flora- en faunawet, niet aan te merken als vergunningplichtige handeling als bedoeld in de Natuurbescher­mingswet 1998,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(29446).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wil de CDA-fractie een motie indienen om een nog niet ingediende wetswijziging alvast te veranderen? Dit is een novum in de Kamer.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

U weet ook dat de CDA-fractie artikel 46, lid 3, vandaag in dit debat had willen behandelen. Dit artikel wordt echter pas na het reces behandeld. Als met name dit artikel niet goed geregeld wordt, en ik hoop dat het ook goed in de memorie van toelichting komt te staan, is er gedurende vier jaar voor niets op een nieuw wetsvoorstel gewacht.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wat gaat de minister doen tegen de regering van IJsland, die de commerciële jacht op walvissen heeft geopend? Ik zou hierop graag een schriftelijke reactie willen hebben.

De Flora- en faunawet is in het leven geroepen om de flora en fauna in Nederland te beschermen. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat Nederland één grote schiettent is geworden, met vrijstellingen en versoepelingen op het vlak van het doden van vossen, edelherten, damherten, reeën, wilde zwijnen, zwarte kraaien, kauwen, houtduiven, konijnen, mollen, verwilderde katten, duiven, de Canadese gans en, als het aan het kabinet ligt, in april ook nog de grauwe gans. Dit is nog niet eens een complete opsomming! De bodem is uit de wet geslagen en deze wet beschermt niet langer de flora en fauna maar slechts de jager.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het oorspronkelijke doel van de Flora- en faunawet de bescherming van alle flora en fauna in Nederland beoogt;

constaterende dat met de AMvB's en wetswijzigingen die zijn ingevoerd sinds de Flora- en faunawet van kracht werd het oorspronkelijke doel van de Flora- en faunawet teniet is gedaan;Van Velzen

constaterende dat door het op grote schaal op de landelijke vrijstellingslijst plaatsen van wilde dieren zonder wetenschappelijke onderbouwing, zonder het stimuleren van alternatieven en zonder onafhankelijk aangetoonde schade de argumentatie en noodzaak ontbreekt voor deze wijzigingen;

verzoekt de regering, de wetswijzigingen en AMvB's van de Flora- en faunawet opnieuw te bezien en de wet terug te brengen naar haar oorspronkelijke doel: bescherming van flora en fauna in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(29446).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Overzomerende ganzen zorgen voor flink wat overlast. Ook de PvdA-fractie wil daaraan graag iets doen, maar dan met een bewuste aanpak, die gedegen is voorbereid. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat overzomerende ganzen, in het bijzonder de grauwe ganzen en brandganzen, met name in Gelderland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland voor veel overlast zorgen;

constaterende dat reeds nu gedeputeerde staten vrijstelling kunnen verlenen;

gehoord de minister die zijn besluit om de overzomerende grauwe ganzen op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, wil opschorten tot 1 april 2007;

overwegende dat de natuurbeschermende organisaties hun deelname aan de overleggroep van het beleidskader faunabeheer hebben opgeschort omdat zij zich gebruuskeerd voelen doordat de minister buiten de overleggroep om zijn besluit heeft genomen;

overwegende dat het van groot belang is dat alle partijen in de overleggroep van het beleidskader faunabeheer achter de te treffen maatregelen staan;

overwegende dat het besluit haaks staat op het wetenschappelijk advies van SOVON getiteld "Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei?" waarin juist voor een gebiedsgericht instrumentarium wordt gepleit en juist niet voor een generiek instrumentarium;

roept de minister op, zijn besluit in te trekken en zich actief in te spannen om alle partijen van de overleggroep van het beleidskader faunabeheer weer aan tafel te krijgen, opdat zij vóór 1 april 2007 gezamenlijk maatregelen formuleren die gebaseerd zijn op het onderzoeksrapport van SOVON,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(29446).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Allereerst dien ik een motie in die betrekking heeft op de weidevogelbescherming.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat weidevogelbeheer de basis is voor het agrarisch natuurbeheer;

overwegende dat juist de beheerspakketten voor het weidevogelbeheer een krachtige impuls hebben gegeven aan de collectieve aanpak van weidevogelbescherming;

overwegende dat nestbescherming op basis van voornoemd beheerspakket (SAN) verder gaat dan de wettelijke zorgplicht krachtens de Flora- en faunawet en dat de vergoeding hiervoor in strijd zou zijn met EU-regelgeving;

overwegende dat voorgaande overwegingen maken dat de Flora- en faunawet stimulerend beleid voor bescherming van weidevogels belemmert;

verzoekt de regering, de knelpunten die thans aanwezig zijn in de Flora- en faunawet op basis waarvan er thans geen subsidie mag worden verstrekt, weg te nemen en vervolgens nieuwe weidevogelpakketten te ontwikkelen en eventueel experimenten hiermee op te starten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(29446).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Vervolgens dien ik een motie in die betrekking heeft op het groeiende aantal overwinterende ganzen. Wij hebben de minister in eerdere debatten uitgedaagd met de vraag of de anderhalf miljoen ganzen die wij nu opvangen, voldoende zijn en of wij daarmee aan onze internationale verplichtingen en de verplichtingen tegenover Europa voldoen. De minister heeft toen geantwoord "ja", ook in relatie met de 80.000 ha. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,Snijder-Hazelhoff

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland in het kader van de vogeltrek een internationale verplichting heeft in de opvang van ganzen en smienten;

overwegende dat Nederland hier gevolg aan geeft door de aanwijzing van 80.000 ha foerageergebied en dat het kabinet als uitgangspunt heeft dat dit aantal hectaren toereikend is;

overwegende dat het kabinet in eerdere debatten heeft aangegeven dat een aantal van anderhalf miljoen overwinterende ganzen uitgangspunt is;

overwegende dat het zich laat aanzien dat er komende winter ruim twee miljoen overwinterende ganzen in Nederland zullen verblijven;

overwegende dat daardoor de hoeveelheid hectaren foerageergebied onvoldoende zal zijn en dat daardoor meer schade aan landbouwgewassen kan ontstaan, waardoor de kosten voor ganzenopvang verder zullen stijgen;

verzoekt de regering, beleid te gaan ontwikkelen waarmee wordt voorkomen dat het aantal overwinterende ganzen toeneemt, zodat er niet meer foerageergebied nodig is en tevens te voorkomen dat er meer schade gaat ontstaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(29446).

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik zal proberen zo kort mogelijk te antwoorden. Ik begin met de twee vragen die mevrouw Schreijer heeft gesteld over de lichtbakken. Het ligt in de competentie van gedeputeerde staten om dat al dan niet toe te staan. Ik zal daarover spreken met de gedeputeerden en deze problematiek nader met hen bezien. De kwestie van de administratieve lasten voor ontheffingen zal ik bij de bespreking van de moties beantwoorden.

Mevrouw Van Velzen vraagt een schriftelijke reactie op de hervatting van de walvisjacht door IJsland. Mijn standpunt is bekend, maar ik zal de schriftelijke reactie geven waar mevrouw Van Velzen om vroeg. Overigens wordt Nederland geen schiettent, naar ik hoop ook in de komende weken niet. Nederland is geen schiettent en de uitspraak is zwaar overdreven, maar ik begrijp haar wel.

Dan kom ik op de moties, in de eerste plaats de motie van mevrouw Schreijer-Pierik met betrekking tot de vragen over de overgangsperiode van drie tot vijf jaar voor het vergoeden van gewasschade. Bekend is dat het lokaal om grote schade gaat. Daarom heb ik gezegd dat ik de gedachte wel sympathiek vind. Er is echter een aantal kanttekeningen bij te maken. Het hele ganzenbeleid is namelijk zo succesvol dat het de financiële draagkracht van het departement overstijgt. Dat is mooi. Nederland lijkt hier en daar wel één grote ganzenhouderij geworden te zijn in plaats van dat wij ons bezig houden met akkerbouw of melkveehouderij.

De landelijke vrijstelling treedt pas in werking na 1 april. Daar hebben wij het over, dus alles wat wij doen, doen wij al ruim een halfjaar van tevoren, maar dat is begrijpelijk in het licht van wat ons te wachten staat. De grondgebruikers hebben ruim de tijd om de schadebestrijding te organiseren. Er zit een patroon in ganzenschade, zodat dus voorspelbaar is waar en wanneer de gewasschade zal optreden. Ik verwacht dat wij nog wel even kunnen doorgaan met het vergoeden van die schade, maar boeren doen in de tussentijd al het nodige om de schade zo klein mogelijk te maken. Dat moeten zij ook doen en daar kan de vrijstelling voor worden benut. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat ik het Beleidskader faunabeheer de ruimte wil geven om voor 1 april deugdelijke en alternatieve maatregelen te maken. Dat is ook meteen mijn reactie op de motie van mevrouw Kruijsen die ik daar maar meteen bij betrek. Daarvoor zet ik mij in, zoals in de motie wordt gevraagd. Daarin wordt echter ook gevraagd een besluit in te trekken. Dat lijkt mij in het licht van het noodzakelijke druk houden op de onderhandelingspartners niet gewenst. Met dat deel van de motie kan ik daarom niet uit de voeten. Wij moeten afwachten of er alternatieven zijn. Mijn inzet bij het algemeen overleg was duidelijk: wij gaan praten om te proberen een oplossing te vinden. Als die oplossing er is, hoeven wij niet per 1 april 2007 te doen wat ik nu heb besloten. Leidt dat overleg niet tot adequate maatregelen die een alternatief bieden, dan zal mij geen andere oplossing resten dan deze.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik heb voorgesteld het besluit niet in werking te laten treden. Er zijn twee manieren om een stok achter de deur te krijgen. De natuurbeweging is weggelopen uit het overleg omdat zij zich gebruuskeerd voelt doordat het besluit achter haar rug om is genomen. De natuurbeweging zal best bereid zijn om rond de tafel te gaan zitten, maar zonder dat het besluit als een zwaard van Damocles daarboven hangt. Om deze partijen rond de tafel te krijgen, zou men het besluit dus juist niet moeten laten ingaan.

Minister Veerman:

Het is mijn taak om de zielen te zalven die ik heb beschadigd. Daarmee ben ik druk bezig. Het intrekken van het besluit heb ik daarvoor op dit moment niet nodig. Het is naar mijn mening bestuurlijke wijsheid om het te laten zoals ik in het algemeen overleg heb gezegd. Ik zal mij er sterk voor maken dat er een oplossing komt, zodanig dat alle partijen ermee kunnen leven en wij het nu omstreden besluit wellicht niet nodig zullen hebben. Ik moet de aanneming van de motie zoals die thans luidt op het punt van de vergoedingen dan ook ontraden door gebrek aan middelen. Ik herhaal dat ik mij ervoor inzet om andere mogelijkheden te beproeven.

Ik kom bij de moties op de stukken nrs. 2 en 6. In het algemeen overleg heb ik al gezegd waarom de nestbescherming geen basis meer kan zijn voor een financiële vergoeding. Wij zijn nu met de provincies en met Natuurlijk Platteland Nederland aan het onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om te komen tot alternatieven om de resterende activiteiten – niet zijnde nestbescherming – uit de weidevogelpakketten alsnog te compenseren. Daarbij letten wij natuurlijk ook op de inpasbaarheid daarvan in de normale bedrijfsvoering. Met de nieuwe weidevogelpakketten of gebiedspacten met de provincies kunnen wij samen met beheerders een rijk weidevogellandschap realiseren. Dat is immers onze bedoeling. In die zin zie ik beide moties als een ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mijn motie heeft een iets andere strekking. Wij gaan ervan uit dat de zorgplicht zoals die nu in de Flora- en faunawet is geregeld iets verder gaat dan waartoe Europa ons verplicht. Volgens mijn informatie zou Europa op basis daarvan zeggen dat er sprake is van staatssteun. Ik vraag de minister daarom alsnog te bezien of een geringe aanpassing in de Flora- en faunawet noodzakelijk is om de weidevogelpakketten weer terug te kunnen halen.

Minister Veerman:

Dat zal ik bestuderen. Ik kan daarover nu geen uitspraken doen. Dit luistert allemaal heel nauw, zoals mevrouw Snijder ook weet. Ik zal bezien in hoeverre een eventuele verandering in de Flora- en faunawet ertoe zou kunnen leiden dat de staatssteunklem, die ons nu verhindert om een financiële vergoeding uit te keren, kan worden weggenomen. Als dat het geval zou zijn, lost het probleem zich vanzelf op.

De motie over opheffing van het jachtverbod in natuurgebieden beschouw ik in zoverre als een ondersteuning van het beleid dat de regering ernaar streeft de jacht zo veel mogelijk te reguleren in de beheerplannen voor beschermde natuurgebieden. Ik verwacht dat de regulering door beheerplannen in ieder geval bij natuurgebieden in agrarisch gebruik weinig problemen zal geven. Dat geldt zeker bij het hanteren van maatregelen als compartimentering, maar ik kan natuurlijk nooit op voorhand zeggen dat regulering van het beheerplan in alle gevallen en voor alle natuurgebieden tot de mogelijkheden zal behoren. Dat zal uiteraard afhangen van de specifieke kenmerken van het gebied, de instandhoudingsdoelen en andere maatregelen om negatieve effecten te voorkomen. Wij hebben hierbij echter te maken met een Europese verplichting. In artikel 6 van de Habitatrichtlijn staat namelijk dat wij verplicht zijn tot het treffen van passende maatregelen om verslechtering van kwaliteit van habitats en significant verstorende effecten op soorten te voorkomen. Wij moeten dus altijd een stok achter de deur houden, ook al zouden wij dat door middel van de beheersplannen zo veel mogelijk willen uitsluiten en door het hanteren van de gedragscodes tot een minimum willen beperken.

Een gedragscode biedt overigens nooit de volledige zekerheid dat iemand niet voor de rechter wordt gedaagd. Op basis van een goedgekeurde gedragscode is echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de wet van toepassing. Als iemand dus werkt volgens deze gedragscodes kunnen geen verbodsbepalingen worden overtreden. Als je immers volgens de gedragscode werkt, kun je de wet niet overtreden en kan er dus ook geen sprake zijn van strafvervolging. De Vogel- en Habitatrichtlijn lijkt mij echter geen mogelijkheid te bieden om vervolging in alle gevallen uit te sluiten. Het praktische risico is dus zeer beperkt, omdat de gedragscode van toepassing is en de beheersplannen een en ander in hoge maten zullen dekken, maar strafvervolging ten principale uitsluiten, is volgens de regering in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ik kan dus niet anders dan het aannemen van deze motie ontraden. De gezindheid die uit de tekst van de motie spreekt, is echter dezelfde als de gezindheid van de regering op dit punt.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Mijn vraag aan de minister is heel duidelijk. Met artikel 46, lid 3 zijn wij heel lang bezig geweest. Straks zal toch niet al dit werk overbodig blijken te zijn? Er moet duidelijk maatwerk komen en datgene waarmee wij bezig zijn geweest, moet uitgevoerd kunnen worden. Dat heeft de minister ook altijd toegezegd.

Minister Veerman:

Jazeker, maar er zijn dus in deze kwestie twee belangrijke punten. In de eerste plaats is er het beheersplan en in de tweede plaats de gedragscode. Vervolging ten principale uitsluiten, kan dus niet. In de praktijk zal het echter geen problemen opleveren, maar door principieel uit te sluiten, brengen wij ons ten opzichte van de Vogel- en Habitatrichtlijn in een heel kwetsbare positie. U weet dat de veroordeling al een feit is en dat de boete voor de deur ligt.

In de motie van mevrouw Van Velzen wordt de regering verzocht de wetswijziging opnieuw te bezien en de Flora- en faunawet terug te brengen naar haar oorspronkelijke doel, namelijk de bescherming van de flora en fauna. Mijns inziens verwart mevrouw Van Velzen in deze motie twee zaken, namelijk het doel en het middel. Over het doel hebben wij geen enkel verschil van inzicht; dat is namelijk de bescherming van de flora en fauna in Nederland. Over het middel dat daarvoor wordt aangewend in de vorm van de feitelijke vormgeving van de wet, lopen de meningen uiteen. De mening van mevrouw Van Velzen is een gans andere dan die van de regering, hetgeen niet tot verwondering zal leiden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als de minister het dictum van deze motie leest, zou hij toch moeten constateren dat daarin het huidige kabinetsbeleid wordt omschreven. Daarom zou hij de motie een positief advies moeten meegeven. Of vindt hij dat de manier waarop de wet nu gewijzigd wordt, het doel voorbijstreeft, namelijk de bescherming van de flora en fauna?

Minister Veerman:

Nee, in het geheel niet. Wij zijn het volstrekt eens over het doel, maar u wilt de wet terugbrengen naar haar oorspronkelijke doel. Daartoe is echter geen enkele aanleiding, want over het doel verschillen wij niet van inzicht.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Exact, dus dan hoeft u niets terug te brengen en is deze motie een ondersteuning van uw beleid.

Minister Veerman:

Nee, integendeel. Over het doel zijn wij het eens, maar eerder in de motie wordt gesproken over "vrijstellingen op grote schaal". Verder noemde u een heel lijstje wilde dieren die vrij bejaagbaar zijn en die grote schade veroorzaken, wat dagelijks in het veld is te zien. Het gaat daarbij niet alleen om schade aan gewassen en oogsten, maar ook om schade aan andere diersoorten. Het is dus zaak om in een land als Nederland, waar de jacht een beheersdaad is en dient te zijn, wij er scherp op letten dat deze jacht ook alleen maar het beheer dient. Voor zover jacht een hobby wordt, heeft het ook niet mijn sympathie, maar dat weet de Kamer. Ik schiet alleen maar op bokken.

Dan kom ik te spreken over de motie op stuk nr. 7 van mevrouw Snijder over de populatiegrootte. Daarover hebben wij ook in het AO van gedachten gewisseld. Als de populatie van overwinterende ganzen te groot wordt, neemt het broedsucces af. Dat is een natuurlijk gegeven. De gedachte is groeiende, evenals het bewijs daarvoor, dat sprake is van een natuurlijk evenwicht in relatie tot de oppervlakte van het foerageergebied. Het foerageergebied is vastgesteld. Daarvoor zijn financiële middelen beschikbaar. Ik zal de partners bij het Beleidskader verzoeken om verder beleid te ontwikkelen en om in de gaten te houden of het vermoeden, ecologisch een algemeen beginsel, dat als een foerageergebied niet groot is, de populatie zich daarop stabiliseert, ook feitelijk het geval is. Ik zal dat bij de evaluatie van het Beleidskader meenemen. Wij moeten dan nader beziën in hoeverre eventueel andere maatregelen noodzakelijk zijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven