Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 september 2006 over PBO's.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. De PBO's zijn totstandgekomen in 1949. De VVD behoorde tot de partijen die indertijd tegen de wet stemde die de PBO's mogelijk maakte, dus wij zijn heel consequent. Wij hebben een stevig algemeen overleg gehad. Als VVD zouden wij deze oude structuren graag opruimen, maar het is volstrekt duidelijk dat daarvoor geen meerderheid te vinden is. Ik heb een motie opgesteld om PBO's op te heffen, waarbij wel enkele wettelijke en aanvullende taken zekergesteld worden die in de agrarische sector en de visserij absoluut noodzakelijk blijven. D66 zou zo'n motie absoluut steunen, maar de SP, die tegen protesterende tuinders mooi weer speelde door te zeggen dat zij voor afschaffing van de PBO's is, heeft mij laten weten dat zij dat in de Kamer toch uiteindelijk niet zal steunen. Ik vind dat teleurstellend.

Een aantal zaken zouden wij nu kunnen verbeteren. Gezien het debat zou daar absoluut steun in de Kamer voor moeten zijn. De leden van de fracties van de LPF, het CDA en de PvdA, die aan het algemeen overleg deelnamen, vonden dat het democratische gat zou moeten worden gedicht. Alle ondernemers zouden inspraak moeten hebben. Er zou volledige transparantie moeten zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de product- en bedrijfschappen ondernemers verplicht worden aangesloten en heffingen krijgen opgelegd;

dat deze ondernemers géén zeggenschap hebben over de samenstelling van het bestuur, de taken en de heffingen;

spreekt als haar mening uit dat de aangesloten ondernemers het recht moeten krijgen ten minste twee derde van de bestuursleden te kiezen en de begrotingen en heffingen goed te keuren;

verzoekt de regering, deze democratische rechten in de Wet op de bedrijfsorganisatie vast te leggen en de Kamer daartoe vóór 1 april 2007 een wetswijziging voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(25695).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de product- en bedrijfschappen géén openheid geven in hun jaarverslagen over onder andere salarissen en vergoedingen van de bestuurders en over de betalingen aan andere organisaties zoals de vakbonden;

overwegende dat ondernemers heffingen krijgen opgelegd maar essentiële informatie wordt onthouden over de besteding van hun heffing;

spreekt als haar mening uit dat de financiële verslagen van de schappen volledige openheid moeten geven over de bestedingen van de gelden;

verzoekt de regering, maatregelen te nemen waardoor de schappen worden verplicht, volledige openheid van zaken te geven in de financiële verslaglegging, vergelijkbaar aan de eisen gesteld aan beursgenoteerde vennootschappen en de Kamer vóór 1 februari 2007 hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(25695).

De heer Van Dijk (CDA):

Wat staat er nu precies in deze tweede motie? Stel dat de product- en bedrijfschappen dit opnemen in een code voor goed bestuur. Hebben ze dan voldaan aan uw verplichtingen?

De heer Aptroot (VVD):

Ik vind het heel wonderlijk dat wij gaan wachten op de product- en bedrijfschappen. Jaar in jaar uit hebben ze het vertikt om openheid te geven over onder andere hun financiën. Nu zouden zij zelf een code van goed bestuur moeten gaan opstellen. Aan beursgenoteerde vennootschappen stellen wij harde eisen voor het jaarverslag. Waarom pakken wij dat niet op en stellen wij niet dezelfde eisen aan product- en bedrijfschappen? Dan hoeven ze het niet zelf te doen, dan hoeven wij niet bang te zijn dat ze toch weer wat uithalen om geen volledige openheid te geven. Laten wij dat gewoon even regelen. Als wij het snel doen, kunnen wij die eisen ook nog stellen aan de jaarverslagen over 2006.

De heer Van Dijk (CDA):

Met andere woorden, als ze het opnemen in een code voor goed bestuur, is dat voor u niet voldoende.

De heer Aptroot (VVD):

Nee, ik wil niet wachten. Die kans hebben ze al jaren gehad. Ik denk dat wij het nu gewoon zeker moeten stellen.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben verscheidene debatten gehad over de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. De PvdA vindt het goed dat wij in Nederland over organisaties beschikken die in het middenveld van de samenleving opereren en die bereid zijn in een bepaalde vorm verantwoordelijkheid te nemen en te dragen voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en het bijdragen aan het realiseren van maatschappelijke doelen. De PBO's kunnen daarin een belangrijke rol blijven vervullen. Gaande het debat, is er nog wel een aantal zaken bij ons opgekomen die wij in een motie tot uitdrukking willen brengen. De eerste motie gaat over de betrokkenheid van ongeorganiseerde ondernemers bij het werk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering streeft naar de totstandkoming van een wettelijk te verankeren code voor goed bestuur door en voor de PBO's;

overwegende dat uit de toekomstverkenningen van de PBO's naar voren is gekomen dat draagvlak onder alle bedrijfsgenoten van belang is voor een gemoderniseerde voortzetting van de PBO's;

overwegende dat in de toekomstverkenningen wel wordt aangegeven dat de stem van de ongeorganiseerde ondernemingen gehoord moet worden, maar dat in de plannen om het draagvlak onder ongeorganiseerde ondernemingen te vergroten, vooral wordt gekozen voor vormen van consultatie en niet voor enige vorm van participatie in de besluitvorming;

overwegende dat de zwaarte van het verticale toezicht op de PBO's kan worden beperkt door een adequate betrokkenheid van alle bedrijfsgenoten en versterking van het horizontale toezicht;

verzoekt de regering, in het verzoek aan de PBO's tot opstelling van een code voor goed bestuur op te nemen dat vergroting van het draagvlak en versterking van het horizontale toezicht mede vorm moeten krijgen door de ongeorganiseerde ondernemingen op enige wijze in het besluitvormingsproces over de hoofdlijnen van het beleid van (de sectoren van) een PBO te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Dat zijn heel veel woorden van de heer Douma om enige betrokkenheid van de ongeorganiseerden te realiseren. Is hij bereid om de motie te steunen die ik net heb ingediend? Daardoor krijgen alle betrokken ondernemingen – zij betalen ook allemaal een heffing en krijgen ook allemaal regels opgelegd – rechtstreeks zeggenschap. Wat is erop tegen om hen twee derde van het bestuur te laten kiezen? Aangezien het taalgebruik van de heer Douma heel wollig is, wil ik van hem weten wat hij echt wil bereiken.

De heer Douma (PvdA):

Er zijn heel veel manieren waarop ongeorganiseerde ondernemers bij de besluitvorming van een PBO betrokken kunnen worden. U doet een aantal concrete suggesties, maar daar wil ik nu niet in treden. Volgens mij zijn er verschillende mogelijkheden om die betrokkenheid te realiseren. Ik wil er in ieder geval van verzekerd zijn dat ook ongeorganiseerde ondernemers in de besluitvorming van een PBO een rol kunnen spelen. Daarom vraag ik in mijn motie om nader aan te geven hoe dat precies gerealiseerd kan worden. Dat lijkt mij voor dit moment meer dan voldoende. Ik neem aan dat de minister, de PBO's en de ongeorganiseerde ondernemers daar een goede weg voor zullen vinden.

De heer Aptroot (VVD):

Kan de heer Douma één of twee goede oplossingen noemen en duidelijk maken wat hij wil bereiken?

De heer Douma (PvdA):

Ik heb in het AO een aantal suggesties gedaan. Ik heb in dat licht onder meer gesproken over een begroting en een jaarverslag. Ik ben het met u eens dat er heldere en overzichtelijke jaarverslagen moeten komen waarin iedereen kan zien wat er gebeurt en dat die ook vastgelegd moeten worden. Ongeorganiseerde ondernemers moeten een plaats krijgen in het besluitvormingsproces om mee te kunnen beslissen over dergelijke beleidsbeslissingen. Hoe dat georganiseerd moet worden, zullen wij nog wel zien.

De heer Van den Brink (LPF):

Als je ongeorganiseerden daarbij wilt betrekken, waarom schrijf je dan niet doodleuk in je motie dat de bestuurders in de georganiseerde landbouw ook een niet georganiseerde daarbij moeten betrekken opdat die zitting kan nemen in het bestuur? Nu is uw verhaal zo wollig.

De heer Douma (PvdA):

Eerlijk gezegd, snap ik de vraag van de heer Van den Brink niet goed. Ik ben voor behoud van de gedachte van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Dat zijn organisaties waarin ondernemers en vakbeweging gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van een aantal maatschappelijke vraagstukken en voor belangen die in de bedrijfstak spelen. Dat lijkt mij een buitengewoon goed uitgangspunt. Die organisaties nemen daarvoor de verantwoordelijkheid. Ongeorganiseerde ondernemers nemen die verantwoordelijkheid niet, maar toch wil ik hun een plaats geven in het besluitvormingsproces. Dat lijkt mij meer dan voldoende.

De heer Van den Brink (LPF):

Dat de geachte afgevaardigde mijn vraag niet begrijpt, kan ik niet helpen. Ik zal het nog eens proberen. Als je de ongeorganiseerde ondernemers meer wilt betrekken bij de bestuursvaardigheid van de PBO's, dan zou er een verplichting moeten komen. De georganiseerde ondernemingen zouden verplicht moeten zijn een ongeorganiseerde ondernemer op te zoeken en in het bestuur van een productschap zitting te laten nemen.

De heer Douma (PvdA):

U noemt twee dingen. Georganiseerde ondernemers zouden in de eerste plaats ongeorganiseerden op moeten zoeken. Dat vind ik veel te mager. Ik wil ze een plek geven in het besluitvormingsproces. In de tweede plaats zegt u dat ongeorganiseerde ondernemers in het bestuur moeten. Dat vind ik niet. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie blijft wat ons betreft een organisatie die samengesteld wordt door andere organisaties. Logischerwijs zullen mensen die in het bestuur van de PBO zitten, voorgedragen worden door de samenstellende organisaties. Hiermee heb ik mijns inziens antwoord gegeven op uw vraag.

Ik heb nog een tweede motie, die gaat over de naleving van de verordeningen zoals die door de PBO's worden uitgevaardigd en zoals dat volgens de wet op dit moment ook kan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat handhaving van autonome verordeningen van product- en bedrijfschappen thans plaatsvindt via de traag werkende procedures van het strafrecht en het tuchtrecht;

overwegende dat daarmee niet snel kan worden opgetreden tegen zich opeens voordoende overtredingen van verordeningen zoals het zonder statiegeld verkopen van partijen frisdrank;

overwegende dat aan product- en bedrijfschappen niet de bestuursrechtelijke mogelijkheden ten dienste staan die de laatste jaren voor gemeenten en andere overheden ter beschikking zijn gekomen;

verzoekt de regering, te onderzoeken of het mogelijk is, aan product- en bedrijfschappen de mogelijkheid te bieden, gebruik te maken van het handhavingsinstrumentarium van bestuursdwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boetes, en de Kamer over de resultaten van dat onderzoek te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Begrijp ik het goed dat de heer Douma bevoegdheden die je normaal aan politie en justitie of aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit geeft, nu wil geven aan een organisatie waarop geen democratische controle is en waar geen zeggenschap is van degene waarover wordt beslist? Meent u dit nu echt?

De heer Douma (PvdA):

Mijnheer Aptroot, volgens mij is het in dit land zo dat, als er regels worden uitgevaardigd, deze regels moeten worden nageleefd, of die nu door het parlement zijn uitgevaardigd of door een publiekrechtelijk bedrijfsorgaan nadat dit daartoe de bevoegdheden heeft gekregen. Om ervoor te zorgen dat de regels inderdaad worden nageleefd, hebben organisaties instrumenten nodig. U kunt het daarmee als rechtgeaarde VVD'er niet oneens zijn.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Als er nog mensen zijn die zeggen dat het ideologische debat in de afgelopen periode niet in de Kamer aan bod is gekomen, mag ik hen teleurstellen. Als er immers over één onderwerp stevige ideologische debatten zijn gevoerd, dan is het wel over het onderwerp van de PBO's geweest. De heer Aptroot zei al dat de standpunten die in 1949 zijn ingenomen, nog steeds helder aanwezig zijn. De VVD-fractie is gewoon tegen de product- en bedrijfschappen en de overige fracties hebben er van oudsher sympathie voor.

Dit neemt niet weg dat ook de CDA-fractie in de debatten die gevoerd zijn, kritiek heeft geuit op het functioneren van product- en bedrijfschappen en heeft aangegeven dat het nu toch hoog tijd wordt dat er enige modernisering plaatsvindt. Daartoe hebben de product- en bedrijfschappen hun werkzaamheden in de afgelopen periode verricht en hebben zij een goede toekomstverkenning neergelegd. Wij hebben daarover op 7 september een goed algemeen overleg gevoerd. Daarin zijn veel zaken naar voren gekomen en is op veel punten overeenstemming bereikt.

Er zijn mijns inziens nog twee elementen die een uitspraak van de Kamer vergen omdat er onenigheid over bestaat tussen de minister en een groot deel van de Kamer, of omdat er meer duidelijkheid over gewenst is. Daarom dien ik twee moties in.

De eerste motie gaat over de dubbele heffing. Er zijn veel ondernemers die te maken hebben met zowel een productschap als een bedrijfschap. Voor beide moeten zij heffingen betalen. In het overleg tussen de product- en bedrijfschappen worden er op dit punt wel stappen vooruit gezet, maar wij willen een markering plaatsen en ervoor zorgen dat het per 1 januari echt afgelopen is met deze dubbele heffingen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel ondernemers vanwege hun activiteiten onder diverse schappen vallen;

overwegende dat zij hierdoor aan meerdere schappen een heffing voor al hun ondernemingsactiviteiten moeten betalen terwijl de aard van de activiteiten van de schappen een grote overlap vertonen;

overwegende dat dit veel onbegrip ontmoet bij ondernemers;

verzoekt de regering, in overleg met de schappen te treden om te bevorderen dat vanaf 1 januari 2007 alle dubbele heffingen worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk en Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(25695).

De heer Van Dijk (CDA):

In het algemeen overleg hebben wij uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld over de zogenaamde Schilthuiskorting. Ik zie de heer Van den Brink al grinniken. Dat was een mooi debat, maar desondanks ben ik nog niet overtuigd door de argumenten. De afgelopen periode heb ik veel mails en telefoontjes ontvangen van brancheorganisaties en schappen, waarin men aangeeft die Schilthuiskorting overeind te willen houden. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat brancheorganisaties onontbeerlijk zijn voor het goed functioneren van de product- en bedrijfschappen;

overwegende dat vrijwillige bestuurders van brancheorganisaties veel activiteiten verrichten voor product- en bedrijfschappen zonder dat zij hiervoor betaald worden, terwijl niet-georganiseerden deze activiteiten niet verrichten en aan anderen overlaten;

overwegende dat de Schilthuiskorting een positieve stimulans is voor ondernemers om zich aan te sluiten bij brancheorganisaties, waardoor het draagvlak voor product- en bedrijfschappen gehandhaafd wordt of zelfs versterkt;

verzoekt de regering, af te zien van het voornemen om de Schilthuiskorting in de nieuwe Wet op de bedrijfsorganisatie te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk en Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(25695).

De heer Van den Brink (LPF):

Wij hebben hier al voldoende over gediscussieerd. Eén ding snap ik echter nog steeds niet. Aan de ene kant zeggen het CDA en de PvdA dat wij de niet-georganiseerden moeten betrekken bij het werk van het productschap, maar aan de andere kant zeggen zij dat de Schilthuiskortingen moeten worden gehandhaafd. Hebben jullie dan niet door dat je juist daardoor de niet-georganiseerden compleet in het harnas jaagt en dat je daardoor de kloof wat betreft het wel of niet functioneren en de steun van productschappen tussen georganiseerden en niet-georganiseerden steeds groter maakt? Het was in mijn ogen juist goed dat het kabinet zei dat de Schilthuiskorting moest worden afgeschaft. Gelijke monniken, gelijke kappen.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb hier twee antwoorden op. Het eerste is een ideologisch antwoord. Het staat iedere ondernemer volstrekt vrij om lid te worden van een brancheorganisatie dan wel een nieuwe brancheorganisatie op te richten, zoals u onder andere ook heeft gedaan, en om uiteindelijk toe te treden tot de besturen van product- en bedrijfschappen. Iedere ondernemer is dus, ideologisch gezien, volledig vrij om dat te doen. Mijn tweede antwoord is een meer pragmatisch antwoord. Als ondernemers zeggenschap willen hebben, hoeft dat niet volledig te gaan via bestuursactiviteiten. Dat is ook het probleem dat ik heb met de motie van de heer Aptroot. Het gaat mij erom dat tegenwoordig iedereen, ook ongeorganiseerden, via allerlei methoden, bijvoorbeeld via e-mail, geraadpleegd kunnen worden over de vraag wat men ergens van vindt. Op die manier kan men zijn mening heel goed naar voren brengen en kunnen ongeorganiseerden ook een zeer nadrukkelijk oordeel geven over het beleid zoals dat naar voren wordt gebracht. Er is dus geen sprake van het onderscheid dat de heer Van den Brink naar voren heeft gebracht.

Minister De Geus:

Voorzitter. Wij hebben in het algemeen overleg over dit punt, en ook bij eerdere overleggen, grondig over de materie gediscussieerd en gedebatteerd. Wij hebben de ideologische verschillen gezien en wij zijn vervolgens tot de conclusie gekomen dat duidelijk is dat de regering en de meerderheid van de Kamer de koers delen. Wij komen nu bij de afronding van het debat. Ik beperk mij nu tot het reageren op de ingediende moties.

De tweede moties van de heer Aptroot en de eerste van de heer Douma gaan alle drie over zaken die fragmentarisch aanknopen bij de discussie over de inhoud van de code goed bestuur. Omdat wij als regering, door de meerderheid van de Kamer gesteund, heel nadrukkelijk een weg zijn ingeslagen waarbij de sociale partners en de SER zelf aan zet zijn bij de invulling van de codegroep bestuur, ga ik de aanvaarding van deze moties ontraden. Dat betekent ook dat ik nu niet gepassioneerd zal ingaan op de verschillende merites van de onderdelen. Dat zou ik kunnen doen, maar dat hebben wij in het AO al besproken. Ik vind het van groot belang dat wij nu niet als politiek een oordeel vellen over bepaalde onderdelen, maar dat wij eerst het veld zelf aan bod laten komen. Ik zal de Kamer daar uiteraard over informeren en ook het regeringsstandpunt erbij geven. Het kan zijn dat de Kamer dan zegt: wij nemen daar met dankbaarheid kennis van. Ik ontraad daarom de aanvaarding van de moties van de heer Aptroot. De motie van de heer Van Dijk gaat over de vormgeving van de consultatie en valt volgens mij ook onder het beslag van deze redenering.

De heer Aptroot (VVD):

Maakt de minister niet een gedachtefout? Is het wel goed om ervoor te kiezen dit door de PBO's zelf te laten doen, terwijl er nog steeds geen inspraak is van de niet-georganiseerden en allerlei ondernemers wel die heffing moeten betalen? De politiek is hier toch de aangewezene om de belangen van alle ondernemers, alle aangeslotenen, te behartigen? Op deze manier is het een fuik waarbij de ondernemers altijd weer voor zichzelf de toekomst bepalen. Als er voor bepaalde standpunten een meerderheid is in de politiek, lijkt het mij juist als de minister het voortouw neemt en dat hij het niet weer aan de schappen overlaat.

Minister De Geus:

Het door de heer Aptroot bepleite voortouw is enkele jaren geleden genomen. De discussie over de richting is gevoerd. Daarbij is nadrukkelijk erkenning ontstaan van het belang van de betrokkenheid van de ongeorganiseerden bij de besluitvorming. Nu komt het aan op de vormgeving en de uitwerking. Ik vind het van belang om niet te twijfelen over de richting en om de betrokken partijen de gelegenheid te geven om hun code goed bestuur in te vullen. Ik vrees dat de heer Aptroot en ik hierover van mening zullen blijven verschillen.

De heer Douma (PvdA):

Ik heb ook een vraag naar aanleiding van deze motie. De minister zegt dat de schappen de ruimte moeten hebben om die code op te stellen. De motie tast dat niet aan. In de brieven heeft de minister aangegeven dat hij het te weinig vindt dat ongeorganiseerde ondernemers alleen consultatief geraadpleegd worden. In deze motie wordt de regering verzocht om de ongeorganiseerde ondernemingen in het besluitvormingsproces te betrekken. Dat is wat mij betreft vormvrij. Het is toch niet te veel gevraagd om die boodschap mee te geven, zeker gelet op het feit dat een overwegende meerderheid van de Kamer daarvoor is?

Minister De Geus:

De opvattingen van de Kamer zijn uiteraard te allen tijde relevant, zeker als het meerderheidsopvattingen zijn. Ik heb betoogd dat de regering een koers kiest, waarbij zij de Kamer ontraadt, op dit moment uitspraken te doen die zich richten op de verdere vormgeving van de code goed bestuur omdat in het samenspel tussen regering en parlement enerzijds en de partijen die zich bereid hebben verklaard om deze code vorm te geven anderzijds, er geen behoefte is aan een politiek oordeel over een code die er nog niet is. Tegen die achtergrond raad ik de Kamer aan om daarover geen uitspraken te doen. Ik zei eerder dat het niet mijn bedoeling is om in dit debat op verschillende onderdelen in te gaan. Het is goed mogelijk dat het ene onderdeel mij wat sympathieker is dan het andere, maar dit is een bestuurlijk principe. Nu de bereidheid er is en wij het als regering en Kamer waarderen dat er een code goed bestuur zal worden opgesteld, ontraad ik de Kamer om daar op dit moment richtinggevende uitspraken over te doen.

Voorzitter. Dan kom ik bij de motie van de heren Douma en Van Dijk waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of het mogelijk is aan product- en bedrijfschappen de mogelijkheden te bieden gebruik te maken van het handhavingsinstrumentarium van bestuursdwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boetes. In het algemeen overleg heb ik gesteld dat de regering aarzelingen heeft om mogelijkheden die naar hun aard aan overheden ter beschikking staan over te laten aan product- en bedrijfschappen. In de motie verzoeken de indieners om te onderzoeken of de handhaving bij mogelijke knelpunten beter gewaarborgd kan worden. Als ik de motie in die zin mag interpreteren en als de Kamer deze mening ook is toegedaan, dan zal ik dit nog een keer nagaan bij de SER en de schappen. Daar zal ik de Kamer dan over berichten.

Dan zal ik nu ingaan op de moties van de heren Van Dijk en Douma. Allereerst wordt in de motie verzocht om in overleg te treden met de schappen om te bevorderen dat vanaf 1 januari alle dubbele heffingen worden voorkomen. Ik maak een serieuze kanttekening bij de tweede overweging, met name bij het deel dat na de komma staat: terwijl de aard van de activiteiten van de schappen een grote overlap vertonen. Nu is "grote" natuurlijk een appreciatie. Ik moet de motie toch zo verstaan dat het vooral een administratieve lastenverlichting betekent voor bedrijven op het moment dat een bepaalde heffing in één inning zou plaatsvinden. Wij kunnen wel wat doen aan de irritatie op het punt van de centrale inning.

Wat ook aan de orde kan komen, is om tot een besparing te komen in het geval van overlap, maar wij moeten niet de illusie hebben dat er zo veel overlap bestaat dat er een zeer betekenisvolle heffingskorting van zou kunnen uitgaan. Als dat zo zou zijn, dan hebben wij een ander probleem. Dat zijn echt overlappende taken en daarover heb ik niet zodanige signalen ontvangen dat ik er al te optimistisch over kan zijn. Als de Kamer uitspreekt wat in deze conceptmotie staat, dan zal ik dat graag uitvoeren. Ik zal dan in overleg met de schappen treden om te bevorderen dat het naast elkaar bestaan van inningen van verschillende schappen over eenzelfde grondslag, zeker administratief, tot een minimum wordt beperkt.

In de laatste motie verzoekt de heer Van Dijk de regering af te zien van het voornemen om de Schilthuiskorting in de nieuwe wet op de bedrijfsorganisatie te schrappen. Wij hebben hier in het algemeen overleg uitgebreid over gediscussieerd. Ik heb toen betoogd dat er op grond van het huidige regime van de Schilthuiskorting sprake is van een ongelijke behandeling. Als gevolg daarvan betaalt het ene bedrijf per saldo een andere heffing dan het andere bedrijf. Dat komt alleen doordat men georganiseerd is bij een private partij. De regering heeft daar bezwaar tegen en dat heb ik ook beargumenteerd in het AO. De heer Van Dijk zei al dat er van verschillende kanten signalen zijn gekomen, vooral vanuit de brancheorganisaties. Dat begrijp ik, want het is in hun belang dat deze faciliteit blijft bestaan. Die signalen hebben ons ook bereikt, maar die hadden wij ook verwacht. Dat zou ook gebeuren als het omgekeerde aan de orde is. Als wij de invoering van een Schilthuiskorting aankondigen, die per saldo tot een tariefstijging zou leiden, aankondigen, dan zouden wij van alle ongeorganiseerde ondernemers de vraag krijgen waarom het tarief stijgt.De Geus

Met andere woorden, bij een voornemen als dit zullen degenen die in hun directe belang geschaad denken te worden massaal hun reacties naar regering en parlement sturen. Daarom heb ik ook gezegd dat het de regering ernst is om bij de tenuitvoerlegging van dit voornemen goed te letten op tempo, maatvoering en respect voor de continuïteit in de verschillende sectoren. Er moet echter een punt aan de horizon zijn waarop die Schilthuiskorting wordt geschrapt. Wij moeten evenwel nog het gesprek aangaan met de SER over tempo en maatvoering. Wij willen dit voornemen dus niet loslaten, maar wij zeggen graag toe geen onomkeerbare stappen te zullen nemen.

De voorzitter:

Ik wil het hierbij laten. Het is een verslag van een algemeen overleg en er is uitgebreid over het onderwerp gesproken. Wij hebben nog een lange dag voor ons met de behandeling van de Pensioenwet.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb een heel belangrijke vraag.

De voorzitter:

Ik heb gezegd dat ik geen vragen meer toesta. Vervolgens zegt u dat uw vraag belangrijk is. Dat is iedere vraag per definitie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven