Aan de orde is de voortzetting van het debat over kindermishandeling.

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Er was enige discussie tussen de woordvoerders over de opportuniteit van dit debat, na de twee rapporten die mij gisteren zijn aangeboden en die ik onmiddellijk aan de Kamer heb doorgestuurd. Zij verdienen een zorgvuldige bespreking. Tegenover de vraag of wij deze rapporten zomaar kunnen laten liggen staat de vraag wat wij er in een spoeddebat met enkele minuten spreektijd inhoudelijk over kunnen zeggen.

Ik vind het onderwerp waarop deze rapporten betrekking hebben wel zo belangrijk, en de inhoud ervan wel zo zwaarwegend, dat ik gisteren heb besloten om niet alleen de rapporten zelf naar uw Kamer te sturen maar daar ook een brief bij te voegen met een eerste inhoudelijke reactie. Daarmee heb ik willen aangeven in welke richting mijn gedachten gaan. Het gaat erom een adequaat antwoord te kunnen geven op deze bevindingen, die inderdaad schokkend zijn. Tegelijkertijd ben ik blij dat deze rapporten er liggen omdat wij nu weten hoe groot het probleem is.

Wij moeten hierbij wel oppassen voor beeldvorming. Ik ben al de uitspraak tegengekomen dat het aantal gevallen van kindermishandeling is verdubbeld. Dat is niet juist. Het aantal keren dat kindermishandeling voorkomt, blijkt beduidend hoger te zijn dan wij altijd hebben aangenomen. Wij hadden domweg niet eerder onderzoek naar de feitelijke omvang van dit probleem.

Ik hechtte er daarom zeer aan om uw Kamer een uitvoerige brief te sturen met de hoofdlijn van de aanpak, voortbouwend op datgene wat al eerder is gedaan, maar ook nieuwe accenten zettend. Ik heb de Kamer beloofd dat ik voor de zomer met een plan van aanpak zal komen in reactie op deze rapporten. Wij zijn het er van harte met elkaar over eens dat er meer nodig is dan wat er tot nu toe is gedaan.

Toch vind ik dit een nuttig debat. Ik vind het een goede zaak dat wij nu bij elkaar zijn vanwege de urgentie van dit probleem. Men zal begrijpen dat een spoeddebat beperkingen met zich meebrengt doordat ik niet op alle suggesties kan ingaan. Ik zal mijn best doen om in ieder geval op de hoofdlijnen te reageren. Juist bij de vormgeving van het plan van aanpak zal ik graag de suggesties uit dit debat meenemen.

De heer Van der Vlies heeft de kernvraag gesteld: wat weten wij niet? Ook bij het aantal van 107.200 kindermishandelingen geldt dat wij de gevallen niet kennen. Dit zijn signalen van professionals waardoor wij weten dat kindermishandeling in ieder geval 107.000 keer voorkomt, maar wij weten niet waar. Dit zijn niet geregistreerde gezinnen met problemen. Dat maakt de zaak ingewikkeld. Dit is wat mij betreft de ondergrens van het aantal gevallen van kindermishandeling in dit land. Dat is buitengewoon hoog. Dat betekent dat wij moeten zorgen voor een effectieve aanpak.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik begrijp de minister even niet, die zegt dat er geen sprake is van registraties, waardoor wij niet precies weten waar de gevallen van kindermishandeling zich voordoen in het land. De Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen is gebaseerd op registraties van ruim 1100 informanten, verspreid over alle delen van het land. Dat staat in uw eigen brief.

Minister Rouvoet:

Ik doelde op de aantallen gevallen die wij kennen van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling, waarin gevallen van kindermishandeling met naam en toenaam worden genoemd. Dit zijn registraties van de ervaringen en bevindingen van de professionals. Ik doe daar niets aan af, want het is buitengewoon belangrijk dat wij daarvan op de hoogte zijn, maar dat wil niet zeggen dat wij nu al gericht hulpverleners naar gezin X of Y kunnen sturen, op basis van deze beide rapporten.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Twee regels verder staat: "Daarnaast is in het onderzoek gebruik gemaakt van de registraties van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling." Waar praat de minister nu over? Laat hij gewoon aangeven dat het een probleem is en wat hij eraan gaat doen!

Minister Rouvoet:

Ik was nog niet klaar met mijn interventie in dit debat. Ik kom nog uitvoerig te spreken over wat wij gaan doen. Ik probeer nu duidelijk te maken dat wij nog geen lijst hebben met de namen van gezinnen waar kindermishandeling plaatsvindt. Een en ander is ook gebaseerd op de registratie bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Dat zijn er per jaar ongeveer 41.000 tot 42.000. Deels leidt dit tot onderzoeken en deels tot consulten of adviezen. In 14.000 gevallen per jaar, het laatste cijfer van de AMK's, wordt onderzoek gedaan. Dat kun je afzetten tegen tegen de aantallen waarover wij in dit kader spreken bij het onderzoek, maar wij hebben nu geen lijst met de namen van 107.200 gezinnen waar wij hulpverleners op kunnen afsturen. Relevant is dat aantal wel en het is ook relevant dat wij dit weten, ook vanwege de aangeduide risicofactoren. Ik ga straks in op hoe dat een vertaling kan krijgen in de aanpak die mij voor ogen staat.

Er is alle reden om ons zorgen te maken over dit probleem en ons te buigen over een effectieve aanpak. In dat verband heb ik ook in de brief gewezen op het artikel in het Burgerlijk Wetboek dat gisteren in werking is getreden. Ik sta daar nu niet uitvoerig bij stil, maar ik wijs er wel op dat ook dit een uiting is van de urgentie die gelukkig al langer leeft rondom dit onderwerp. Wij hebben nu een heel krachtig signaal afgegeven door de opname in het Burgerlijk Wetboek dat geestelijk en lichamelijk geweld niet in de opvoeding thuishoort.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. De minister stelt dat er per jaar sprake is van ongeveer 40.000 meldingen bij de AMK's. Tegelijkertijd stelt hij dat de ondergrens van het aantal kinderen dat daadwerkelijk wordt mishandeld, zo ongeveer ligt op die 107.200 kinderen. Afgelopen jaren is er incidenteel wat geld naar de AMK's gestuurd. Volgens mij was het een bedrag van 50 mln. Het IPO geeft ook aan dat de zorgvraag groter is. Komt er dus meer geld voor de AMK's? Wat gaat de minister concreet doen wat dit betreft?

Minister Rouvoet:

Ik wil het in ieder geval wel in de juiste volgorde doen. Ik kom daar nog over te spreken, maar ik had het nog steeds over de cijfers die gisteren zijn gepresenteerd. Ik hoop van harte, ook al klinkt dat gek, dat het aantal meldingen de komende jaren gaat stijgen. Ik doe er een waarschuwing bij. Naarmate wij meer aandacht geven aan het verschijnsel kindermishandeling zullen wij zien dat het aantal van ongeveer 107.000 niet naar beneden gaat, maar misschien nog wel omhoog, omdat er meer wordt onderkend. Mensen worden meer toegerust om te onderkennen wanneer er iets fout is in een gezin. Dat kan wel eens tot een stijging van de cijfers leiden. Daarvoor geldt dus hetzelfde als wat ik het gezegd over deze cijfers. Ik schrik ervan, maar ik vind het goed dat het duidelijk wordt. Daarom haakte ik even aan bij de opmerking van de heer Van der Vlies over wat wij niet weten. Daar zit de crux van het probleem. Dat is ook het gat tussen de 40.000 meldingen bij de AMK's en die 107.000 gevallen van kindermishandeling. Het eerste wat ons te doen staat, is dat gat te dichten, want dan kun je gericht interveniëren. Vandaar mijn opmerkingen over die 107.000 gevallen en de betekenis daarvan. Het aantal meldingen zal omhoog moeten. Daar moet een belangrijk deel van onze inspanningen op zijn gericht, zodat wij vervolgens gericht kunnen ingrijpen waar het nodig is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan is er geen tijd meer om incidenteel bezig te zijn. Er moet structureel worden geïnvesteerd in de AMK's als inderdaad sprake is van zo'n groot gat. Hoe gaat de minister dat doen?

Minister Rouvoet:

Dat brengt mij bij een aantal opmerkingen over de wachtlijstproblematiek. Ik stel voor dit niet tot een algemeen debat over de wachtlijsten in de jeugdzorg te maken, maar het toe te spitsen op waar wij het nu over hebben, namelijk het probleem van de kindermishandeling. Ik word halfjaarlijks geïnformeerd over de wachtlijsten in de jeugdzorg. De laatste stand van zaken heb ik nog niet gekregen. Daar zitten wij achteraan bij de provincies. Zodra ik de cijfers heb, gaan ze naar de Kamer. Ik volg een en ander op de voet, maar het maakt mij vooralsnog voorzichtig over het doen van harde uitspraken over het eventueel oplopen van de wachtlijsten. Een aantal woordvoerders stelde dat zij de wachtlijsten zien oplopen. Ik zie ook de krantenberichten daarover, maar ik zie nog niet de cijfers van de provincies. Daarom zit ik er achteraan dat we die zo snel mogelijk, zodra zij binnen zijn, naar de Kamer kunnen doorsturen.

Dat raakt ook de AMK's, waarover ik nog een opmerking wil maken. Verleden jaar is onder mijn voorganger Ross-van Dorp een enorme slag gemaakt met 100 mln. extra voor het wegwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Dit heeft ook effect gehad voor de AMK's. In de cijfers voor de wachtlijsten bij de AMK's is vooral in het laatste halfjaar een enorme slag gemaakt, waardoor volgens de laatste, mij bekende stand van zaken per 1 januari jongstleden het aantal op de wachtlijsten 99 bedroeg. Een kwartaal daarvoor was het nog ongeveer 1100. Vorig jaar is dus een enorme slag gemaakt. In tegenstelling tot de jeugdzorg komen de cijfers voor het AMK per kwartaal. Dat is ook van belang. De nieuwste cijfers over de wachtlijsten bij de AMK's heb ik nog niet. Ik kan dus ook niet bevestigen dat zij aan het oplopen zijn. Ik verwacht de cijfers op redelijk korte termijn krijgen. Die kunnen wij dan bij het debat over het plan van aanpak betrekken. Dan hebben wij de laatste cijfers en weten wij echt waar wij over praten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit is geen algemeen debat over wachtlijsten, maar wachtlijsten hebben wel degelijk hiermee en zeker met kindermishandeling, te maken. Als de acute dreiging bij het kind is weggenomen, rijst de volgende opdracht voor de jeugdzorg. Dat zijn de wachtlijsten die opnieuw oplopen. In Zuid-Holland zien wij een vertienvoudiging. Er zijn namelijk wel degelijk cijfers. In de brief komt de minister niet met maatregelen om de wachtlijsten terug te dringen.

Minister Rouvoet:

De heer Dibi verwijst naar krantenberichten. Die heb ik ook gezien. Waar de provincies de cijfers nog niet aan mij kunnen geven, heeft het mij verrast dat ik ze wel in de kranten zie. U zult van mij willen aannemen dat ik liever wacht tot de provincies mij op de afgesproken wijze de goede cijfers over de wachtlijsten aanleveren. Wij hebben ook de afspraak dat ik de Kamer daarover zal informeren. Dat is nooit anders geweest. Ik heb begrepen dat de Kamer eind juni of begin juli een algemeen overleg heeft gepland over de jeugdzorg, waaronder de wachtlijsten. Daarover zal ik graag met de Kamer spreken, maar niet op basis van berichten in de kranten over een of twee provincies. Veel verder ging het nog niet. Ik wil het doen op basis van de cijfers die mij op reguliere wijze worden aangeleverd. Wij zullen dan met elkaar moeten bespreken hoe het staat met de wachtlijsten en wat wij eraan zullen doen.

De voorzitter:

Op 4 juli is er een debat in de Kamer.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit is gewoon onjuist. Wij zien dat in de meeste provincies de vraag naar zorg fors toeneemt. Dit wordt bevestigd door het Interprovinciaal Overleg. Niet alleen in Zuid-Holland of Gelderland, maar in het gehele land zien wij een trend van toename. Volgens mij hebt u onlangs gesproken met het Interprovinciaal Overleg. Hebt u dit niet meegekregen?

Minister Rouvoet:

Volgens mij wordt verwezen naar een uitspraak van de voorzitter van het IPO in het bericht van NRC Handelsblad. Ik neem aan dat u dat daar bij u hebt. Ik kan echter niet zoveel met een uitspraak van iemand in een krant. Als ik bij het IPO vraag hoe het staat met de wachtlijsten, krijg ik geen cijfers. Ik houd met u mijn hart vast over het oplopen van wachtlijsten, maar ik heb geen cijfers van de provincies gekregen. Als mij geen cijfers worden aangereikt, kan ik de Kamer niet informeren, ook niet op basis van een enkele uitspraak van betrokkenen in een krant.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik begrijp dat de krantenberichten de minister niet welgevallig zijn, dat hij liever niet over de wachtlijsten spreekt en dat hij zich vooral bij het onderwerp kindermishandeling wil houden. Dat heeft echter wel degelijk direct ook met de lijsten te maken. Ik begrijp ook niet het antwoord van de minister dat hij de cijfers van de provincies niet krijgt. Ik zou zeggen: dan vraagt hij maar totdat ze die cijfers geven en snel ook, want ik wil in elk geval voor het debat op 4 juli de cijfers hebben. De wachtlijsten voor de deur, dus voor de niet-geïndiceerden, bedragen soms wel een jaar. Wij laten kinderen toch niet wachten omdat wij op 4 juli een overleg hebben? Ik begrijp dit niet.

Minister Rouvoet:

Ter geruststelling: ik wil die cijfers ook zo snel mogelijk hebben. Er zijn afspraken met de provincies en de cijfers worden geleverd aan het ministerie. Vervolgens komen wij erover te spreken. Ik geef hier aan dat ik wel hecht aan de goede cijfers. Wij moeten geen willekeurige cijfers van een of twee provincies als uitgangspunt voor het debat met de Kamer nemen. Maar wees gerust, want van mijn kant wordt alles gedaan om de cijfers op tijd te krijgen zodat wij er een goed debat over kunnen hebben. Ik neem aan dat ook de Kamer precies wil weten hoe het ervoor staat en niet een begin van cijfers wil hebben. Dat heeft dus niets te maken met een mij onwelgevallig bericht in de kranten. Het heeft wel te maken met een zorgvuldige wijze van de debatteren, juist met de Kamer. Als de Kamer eind juni/begin juli een debat wil over jeugdzorg inclusief wachtlijsten, wil ik dat graag voeren op basis van de goede cijfers. Ik volg met spanning en belangstelling wat daar gebeurt. Ik zie het probleem waarvan ook uw Kamer doordrongen is, voorzitter, namelijk dat dit gevolgen heeft voor de zorgverlening aan kinderen. Wij moeten er dus bovenop zitten. Het is niet zozeer mijn streven om dit debat niet over wachtlijsten te laten gaan, maar ik meen dat uw Kamer gevraagd heeft om een spoeddebat over het probleem van de kindermishandeling.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Nogmaals, kindermishandeling en wachtlijsten hebben veel met elkaar te maken. Daarover gaat mijn vraag echter niet. Ik wil ook de juiste cijfers en niet alleen van één of twee provincies. Maar u, mijnheer Rouvoet, bent de minister; ú moet de provincies daarop aanspreken en ú moet hen verplichten om die cijfers op tijd naar uw ministerie te sturen zodat u die weer naar ons kunt doorsturen. Ik pas ervoor om pas op 4 juni die cijfers te krijgen en dan nog eens een slap debat te gaan voeren. Ik wil dat de cijfers minstens twee weken voor het debat naar de Kamer komen. Dan kunnen wij dat debat zorgvuldig voeren.

Minister Rouvoet:

Ik kan u toezeggen dat dit gebeurt. Wij zijn daarover in gesprek met de provincies. De wachtlijsten worden opgevraagd en die komen naar de Kamer.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben vooral benieuwd naar de doelstellingen en de ambities van deze minister op dit punt. De vorige staatssecretaris zei dat zij de wachtlijsten weg ging werken. Dat is niet helemaal gelukt. De signalen die ons bereiken, zijn wel degelijk ernstig, ook al zijn het geen officiële cijfers. Wat is de ambitie op dit punt? De minister zei terecht dat hij hoopt dat kindermishandeling inderdaad gemeld wordt zodat deze kinderen geholpen kunnen worden, maar dan moeten wij hen wel kúnnen helpen.

Minister Rouvoet:

Ik wil daarover graag met de Kamer in debat, maar wel als wij over de cijfers beschikken. Het is moeilijk ambities te formuleren als ik de huidige stand van zaken niet weet. Mijn ambitie in algemene zin is vasthouden wat door de vorige staatssecretaris is gerealiseerd, waarbij de wachtlijsten grotendeels zijn weggewerkt. Dat is een gemeenschappelijk belang, niet alleen van mij als minister of van de Kamer of van bureaus jeugdzorg, het is vooral in het belang van de kinderen dat die wachtlijsten weggewerkt blijven. Daarop zullen mijn inspanningen gericht zijn. Zodra de cijfers bekend zijn, ga ik zo nodig in gesprek met de provincies om ervoor te zorgen dat dit gebeurt. Ik wil nu echter geen slag in de lucht slaan en een streefcijfer noemen, Wij willen allemaal eigenlijk geen wachtlijsten. Dat was de ambitie van de vorige staatssecretaris en dat is ook mijn ambitie. Verder wil ik graag het debat met de Kamer aangaan op het moment dat de cijfers er liggen en wij weten waaraan wij toe zijn.

Ik zou het debat van vandaag echt graag willen richten op de rapporten die wij gisteren gekregen hebben. Ik zie de verbinding met wachtlijsten, maar het lijkt mij niet heel erg vruchtbaar om daarbij lang stil te staan zolang wij niet meer weten.

De heer Çörüz (CDA):

Ik dacht te weten dat de cijfers voor het AMK per kwartaal worden gegeven. De cijfers van het eerste kwartaal zijn dus beschikbaar. De cijfers voor de bureaus jeugdzorg worden twee keer per jaar afgegeven. Het moet toch geen probleem zijn om de Kamer op korte termijn inzicht geven in de wachtlijsten voor het AMK?

Minister Rouvoet:

Zodra ik dat kan doen, gebeurt dat. De cijfers van het eerste kwartaal komen beschikbaar per 1 april want dan loopt dat kwartaal af. Ik heb die cijfers nog niet, anders had de Kamer die al gekregen. Wij hebben gevraagd om die cijfers zo snel mogelijk aan te leveren. Er is kennelijk sprake van een vertraging. Zodra ik die cijfers ontvang, zend ik die door naar de Kamer. Wij kunnen die dan betrekken bij de bespreking van het plan van aanpak.

Mevrouw Verdonk (VVD):

De minister had het over alles wat wij nog niet weten. Hij hoopt dat op het moment dat wij dit soort zaken wel weten, dit zal leiden tot meer meldingen bij het AMK. In zijn brief stelt hij dat dit mogelijk gevolgen kan hebben voor de partners in de jeugdhulpverleningsketen. Ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat het woordje "kan" weggelaten kan worden in deze brief. Als dat inderdaad het geval is, moet ervoor gezorgd worden dat bij de diverse organisaties meer capaciteit komt.

Minister Rouvoet:

Ik ga ervan uit dat dit het geval zal zijn. Mevrouw Verdonk heeft daar een punt. Het is echter wel zo dat niet iedere melding bij het AMK leidt tot geïndiceerde jeugdzorg of tot ingrijpen door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming met een ondertoezichtstelling. Zij heeft echter gelijk met haar opmerking dat daar een relatie ligt. Dat is duidelijk. Wij zullen dan moeten bekijken wat dit betekent voor de capaciteit. Natuurlijk zullen wij daarover met elkaar spreken. Ik vind kindermishandeling zo'n belangrijk onderwerp dat ik bereid ben om daarin te investeren. Wij moeten dit probleem tackelen.

De voorzitter:

Met het oog op de tijd sta ik nog maar een interruptie per fractie toe. U heeft ook nog een tweede termijn.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik zal mij richten op de hoofdlijnen en een aantal vragen zo goed en zo kwaad mogelijk daarin meenemen. Ook gehoord uw laatste mededeling, zeg ik op voorhand dat waarschijnlijk niet alle vragen kunnen worden beantwoord. Ik begrijp dat u weinig gelegenheid heeft om mij daarop te bevragen, maar ik verzeker u dat ik geen vragen zal ontlopen. Wat hier niet aan de orde komt, kan bij de vormgeving van het plan van aanpak aan de orde komen. Als het feitelijke vragen zijn, zal ik die graag schriftelijk beantwoorden. Ik zal mij nu richten op de hoofdlijnen en zo veel mogelijk concrete punten meenemen. Ik kan uw Kamer geruststellen dat er geen vragen worden weggeschoven. Die komen vroeg of laat zeker terug. Voor dit spoeddebat lijkt het mij aangewezen dat ik mij op de hoofdlijnen concentreer.

In de brief heb ik aangegeven wat wij in het plan van aanpak in ieder geval doen. Ik heb dat uitgesplitst in een zestal gedachtestreepjes; zie pagina 6 van de brief:

  • - de opvoedingsondersteuning, beschikbaar voor alle ouders;

  • - gerichte hulpverlening aan bepaalde ouders, waarin de focus zit die mevrouw Verdonk heeft gevraagd;

  • - proactieve steun voor risicogezinnen;

  • - tijdige en adequate signalering van kindermishandeling door professionals en burgers, onder andere door deskundigheidsbevordering;

  • - geïndiceerde jeugdzorg waar die nodig is: ambulant, pleegzorg en residentieel;

  • - als het niet anders kan, maar direct als het moet, de inzet vanuit een gedwongen kader: civielrechtelijk, ondertoezichtstelling en eventueel uithuisplaatsing en strafrechtelijk, vervolging van de dader.

Samengevat loopt het langs drie lijnen: preventie, signalering en ingrijpen. Ik heb een aantal opmerkingen over die drie lijnen die in de brief worden aangegeven, waarbij ik zal proberen een aantal van de vragen mee te nemen.

Preventie heeft niet zo veel te maken met soft beleid. Terecht heeft een aantal van uw woordvoerders onderstreept dat preventie juist ongelofelijk belangrijk is. Het is van belang om te voorkomen. Voorkomen is beter dan genezen, zeker als het om kindermishandeling gaat. Je moet je zo veel mogelijk richten op het voorkomen van kindermishandeling. Er gebeurt al heel veel aan preventie, bijvoorbeeld via de consultatiebureaus. Het is ook niet voor niets dat ik die lijn wil versterken door het verder uitrollen van de Centra voor Jeugd en Gezin, die iedere keer in de discussie terugkeren; gelukkig, zeg ik erbij. Daar zijn heel veel contacten en kan snel iets gesignaleerd worden. Dat heeft een sterk preventief karakter.

Betekent dit dat bijvoorbeeld de consultatiebureaus zitten af te wachten totdat probleemgezinnen zich melden? Neen, dat betekent het niet. Het grote bereik van de consultatiebureaus, zo'n 95%, betekent dat er heel veel contacten met gezinnen zijn en dat er heel veel wordt gezien. Ik vind het wel een probleem dat wij die laatste 5% niet bereiken. Los je dat op met een verplicht bezoek aan het consultatiebureau? Mij dunkt van niet. Ik ben er heel voorzichtig in. Het systeem van de jeugdgezondheidszorg zit niet zo in elkaar. Je kunt systemen aanpassen, maar ik ben gevoelig voor de argumentatie vanuit de sector zelf. Verplicht bezoek aan het consultatiebureau lijkt aantrekkelijk. Maar wat krijg je in het gesprek met zo'n ouder te horen, als iemand daar gedwongen zit? En als iemand niet komt opdagen, heb je dan een sanctie op het niet bezoeken van het consultatiebureau? Ik begrijp wel de urgentie waarmee dit aan de orde wordt gesteld en ik wil er graag verder naar kijken.

De consultatiebureaus en de Centra voor Jeugd en Gezin wachten overigens niet alleen maar af. Vanochtend werd gesuggereerd dat er soms nog een telefoontje uitgaat, maar dat er daarna niks meer gebeurt. Dat is niet het geval. Integendeel, ik hoor dat heel veel consultatiebureaus heel actief zijn op dat punt en de mensen opzoeken. Bemoeizorg komt daarbij kijken. Dat noem ik drang; het is geen dwang. Dat is heel goed. Er is al een heel proactieve, met bemoeizorg samenhangende benadering in de jeugdgezondheidszorg. Dat moet ook een van de kenmerken van de Centra voor Jeugd en Gezin worden. Het voorbeeld van Nijmegen is terecht genoemd. Het gebeurt niet alleen in Nijmegen, maar breder. Ik ben onlangs in Nijmegen geweest bij de daar vormgegeven integrale jeugdgezondheidszorg. Daar wist men mij te vertellen dat men via een bureau bijzondere zorg bij zo'n tweehonderd gezinnen van zorgwekkende zorgmijders in 98% van de gevallen alsnog weet binnen te komen, onder andere door hulp en begeleiding aan te bieden op andere terreinen, bijvoorbeeld bij huurschulden. De gemeenten geven daarmee aan dat zij behulpzaam willen zijn bij het kwijtschelden van de huurschuld, op voorwaarde dat in zo'n gezin een opvoedcursus wordt gevolgd. Die aanpak staat mij voor ogen: bemoeizorg, "handen aan de bel", kortom: actieve preventie. Wat zijn daarin de sleutelwoorden? Hoe kom je bij de problemen achter de voordeur? Samenwerking, afstemming, regie, vroegsignalering en bemoeizorg.

Bij preventie hoort wat mij betreft ook voorlichting en het voeren van campagnes. Die hebben natuurlijk niet alleen betrekking op het bekend maken van het verschijnsel, maar ook op het stimuleren van het aantal meldingen. Nieuwe campagnes moeten uiteraard goed worden afgestemd op al lopende campagnes. Vorige week is de campagne Huiselijk geweld van start gegaan, er is een langlopende Sirecampagne geweest, en de Kamer mag ervan uitgaan dat in het plan van aanpak voortdurend op dat aambeeld wordt gehamerd. Maar een campagne moet ook effectief zijn, er moet een zekere periodiciteit in zitten. Over de vormgeving kunnen wij met elkaar spreken, maar het voortdurend onder de aandacht brengen van het verschijnsel kindermishandeling, de ernst daarvan en de manier waarop er iets aan moet worden gedaan, zijn aspecten die in het plan van aanpak aan de orde zullen komen. In deze fase is dat vooral gericht op het bevorderen van het aantal meldingen. Bij preventie hoort ook nog het aanbieden van opvoedingsondersteuning aan alle ouders, zoals aangegeven in de brief. Als het op vrijwillige basis gaat, is dat fantastisch, maar ingrijpen is ook mogelijk.

De tweede lijn is die van het signaleren. Daarvoor is ongelooflijk belangrijk dat wordt geïnvesteerd in de deskundigheidsbevordering van de werkers in het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, de kinderopvang enzovoorts. Er is gevraagd, hoe dat zit in het onderwijs. Ook daar geldt dat onderwijzers er alert op horen te zijn. Het lijkt mij goed om in dat verband de meldcode mee te pakken. Zoals bekend is in het recente verleden door het kabinet gevraagd aan het NIZW om een meldcode te ontwikkelen, en die is er gekomen, en wordt in een aantal sectoren al toegepast. Ik doel op de jeugdgezondheidszorg, het onderwijs en ik meen de kinderopvang. Daarnaast heeft dat ertoe geleid dat andere sectoren die code hebben overgenomen, met een toespitsing op de eigen sector. Ik denk aan de huisartsen en de ziekenhuizen. Ik ben daar erg blij mee. Er is gevraagd of het een goede gedachte is om de meldcode te vervangen door een meldplicht. Daar valt wel wat voor te zeggen. In de VS bestaat zo'n meldplicht al, waarvan ik heb begrepen dat een meldplicht niet altijd voordelig uitwerkt. Het kan tot een zekere schuwheid leiden bij de mensen die ermee moeten werken, bijvoorbeeld bij huisartsen, waar ook de vertrouwensrelatie aan de orde is. Zo'n anderhalf jaar geleden is hierover een brief aan de Kamer gezonden. Aandringen op melden? Jazeker, zeker bij de professionals, maar ik zie op dit moment geen reden het standpunt van het vorige kabinet te wijzigen.

Mevrouw Agema (PVV):

De minister zegt dat hij een enkele reden heeft om zijn standpunt te wijzigen. In het geval van kindermishandeling is echter sprake van strafbare feiten. Als die strafbare feiten al bekend zijn van het AMK dan moeten die toch juist wel doorgestuurd worden naar justitiële instanties?

Minister Rouvoet:

Ik kom straks op de aangifteplicht te spreken. Mevrouw Agema spreekt nu namelijk over verplichte aangifte door de AMK's. Dat is een punt waar ik straks op terugkom. Dat staat echter los van de plicht om bij de AMK's te melden.

Mevrouw Verdonk (VVD):

De heer Rouvoet haalt een standpunt aan van anderhalf jaar geleden. Toen waren de onderzoeken waar wij vandaag over praten echter nog niet bekend. Die onderzoeken hebben schrikbarende gegevens opgeleverd. De minister zegt dat er altijd een mogelijkheid voor de arts moet bestaan om te kiezen voor de vertrouwensrelatie. De VVD kiest echter voor het belang van het kind. Ik vraag mij af hoe de minister daarover denkt.

Minister Rouvoet:

Het is vanzelfsprekend dat het belang van het kind centraal staat. Het feit dat het aantal gevallen van kindermishandeling hoger is dan het toenmalig kabinet wist in maart 2005 – op 4 maart 2005 is de brief naar de Kamer gestuurd – doet niet af aan het feit dat nog steeds sprake is van negatieve kanten van zo'n meldplicht. Dat moet zorgvuldig worden afgewogen. Er is toen aan de Kamer gemeld welke negatieve effecten een introductie van een meldplicht met zich mee zou kunnen brengen. Ik noem er een paar. Een ouder kan dan zijn arts of hulpverlener gaan mijden uit vrees dat die een vermoeden van kindermishandeling altijd zal melden. De drempel om een beroepsbeoefenaar te benaderen wordt daardoor dus aanzienlijk hoger en dat gaat ten koste van de hulp aan het kind. Vanuit het belang van het kind geredeneerd, heeft het toenmalig kabinet destijds een verstandige keuze gemaakt.

Het tweede negatieve effect zou kunnen zijn het risico van juridisering, waardoor beroepsbeoefenaren hun handelen kunnen laten bepalen door angst voor strafrechtelijke vervolging of een andere sanctie bij het niet melden van een vermoeden van kindermishandeling.

Het derde negatieve effect waar toen door het kabinet op gewezen werd, is dat het zal leiden tot een grote stijging van het aantal vals-positieve meldingen, met een extra onnodige druk op de AMK's als gevolg. Het zijn die argumenten van het toenmalige kabinet, die ik volledig tot de mijne maak. Ik heb geen aanleiding om het toen ingenomen standpunt te herzien.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik begrijp de minister niet. Er kan geen meldplicht ingevoerd worden voor huisartsen, omdat de ouders dan niet meer komen. Ouders, ga maar gewoon door met het lichamelijk mishandelen van je kind. Dat is dan de boodschap die je aan die ouders geeft. Binnenkort is het dan zo dat ouders hun kinderen niet meer naar school sturen, want stel dat de leraar ziet dat het kind vol blauwe plekken zit! Of ouders laten hun kind niet meer zwemmen, want stel dat de zwemleraar ziet dat het kind blauwe plekken heeft. Als je deze redenering doortrekt, vind ik die wel heel risicovol.

Minister Rouvoet:

Ik wijs er wel op dat dit de redenering van het vorige kabinet is, waar wij nu over spreken. Ik begrijp uw verbazing dan ook niet helemaal. Vanuit het belang van het kind geredeneerd, vind ik wat toen is neergelegd door het toenmalig kabinet, een verstandige lijn van redeneren, waarbij ik wil inzetten op een zo breed mogelijk toepassen van meldcodes, het stimuleren van de meldingsbereidheid en het geven van voorlichting, ook aan burgers. Ik zou niet graag zien dat wij door een snelle klap te maken, namelijk het introduceren van een meldplicht, straks minder zicht hebben op kindermishandeling. Dat is niet het belang dat u voor ogen staat en dat is niet mijn belang en dat is zeker niet in het belang van de kinderen. Wij willen zicht krijgen op de kinderen die mishandeld worden, maar het is dan wel zaak dat de hulpverleners en de kinderen elkaar zien. Het standpunt dat toen is ingenomen, maak ik dus volledig tot het mijne. Er kan ongetwijfeld aanleiding zijn om daar bij de bredere discussie over het plan van aanpak, op terug te komen.

De voorzitter:

U heeft uw interruptie al gebruikt, mevrouw Agema. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Er is verder gevraagd naar het elektronisch kinddossier en de relatie met het elektronisch patiëntendossier. Bijvoorbeeld de heer Çörüz sprak daarover in verband met het shoppen bij ziekenhuizen. Het is inderdaad van belang dat wij dat traject van het elektronisch kinddossier voortvarend voortzetten. Dit dossier is vanaf 1 januari aanstaande operationeel. In de ene regio zal de aansluiting wat makkelijker verlopen dan in de andere, want niet overal wordt al met een elektronisch kinddossier gewerkt. Vanaf 1 januari 2009 is aansluiting verplicht. Vanaf 1 januari aanstaande wordt ieder contact opgenomen in het EKD.

De volgende stap is de aansluiting tussen het elektronisch kinddossier en het elektronisch patiëntendossier. Daarvoor moet nog een slag gemaakt worden. Dit is echter wel van belang om het zogenaamde "ziekenhuis shoppen" te voorkomen.

De RAAK-aanpak ligt op het grensvlak van signaleren en ingrijpen. Deze aanpak is succesvol gebleken en ik hecht er zeer aan dat zij zoveel mogelijk navolging krijgt. In het plan van aanpak kom ik hier zeker op terug, want ik ben enthousiast over RAAK-aanpak. Door een goede samenwerking en een adequate regie kan de algemene doorlooptijd in de keten sterk worden teruggedrongen. Nu komt het in sommige gevallen voor dat er 12 tot 15 maanden zitten tussen het moment waarop wordt vastgesteld dat er iets moet gebeuren en het moment waarop daadwerkelijk iets wordt gedaan. Dat is natuurlijk veel te lang. Via de RAAK-aanpak kan die termijn drastisch worden teruggedrongen. De ambitie is om deze doorlooptijd terug te dringen tot 1 à 2 weken met een maximum van 2 maanden. Ik zal niet volstaan met het rondsturen van het handboek RAAK. Overigens moeten wel alle gemeenten en regio's kennis kunnen nemen van deze aanpak. Er is een relatie met de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik zal graag in het overleg met gemeenten en provincies de RAAK-aanpak onder de aandacht brengen. Hoe sneller die aanpak overal wordt overgenomen, hoe beter het is.

Ik begrijp wel dat er gepleit wordt voor één hulpverlenende instantie per gezin, maar ik wijs erop dat het in veel gevallen gaat om instanties met zeer uitlopende taken. Het aantal hulpverleners is niet het grootste probleem, maar wel het gebrek aan regie en onderlinge afstemming. Zowel bij de RAAK-aanpak als bij de Centra voor Jeugd en Gezin staan afstemming, coördinatie en regie centraal. In overleg met de gezinnen kan er daartoe een gezinscoach worden ingeschakeld. Dat is geen nieuwe functionaris, maar een van de al in het gezin werkzame hulpverleners.

Ik kan niet nalaten er nogmaals op te wijzen dat er een melding nodig is om in te kunnen grijpen. Signalen dat er iets fout gaat, moeten gemeld worden zodat bezien kan worden of er actie moet worden ondernomen of dat kan worden volstaan met een consult of een advies.

Gevraagd is wat een AMK met die meldingen doet. Er is gesproken van 107.000 gevallen waarin er sprake is van kindermishandeling, terwijl er bij de AMK's 40.000 meldingen zijn gedaan. Dat is een enorm gat. In 14.000 gevallen leidt het tot een onderzoek omdat niet kan worden volstaan met een advies. Dat kan op twee manieren leiden tot ingrijpen. Ten eerste tot ingrijpen in het belang van het kind via een ondertoezichtstelling of als het nodig is tot een uithuisplaatsing. Dat gaat via de Raad voor de Kinderbescherming. Een aantal woordvoerders vindt terecht dat de termijn voor het onderzoek door de AMK's moet worden bekort. De wettelijke termijn is 96 dagen – 13 weken en 5 dagen – voor het opstarten van het onderzoek. Ik kom nog met concrete plannen daarvoor. In hoeverre die termijn moet worden bekort hangt af van het overleg met de betrokken instanties. Dat moet echter niet op de lange baan worden geschoven. Daarom ben ik van zins om in het plan van aanpak met een concreet voorstel te komen. Er is een wetswijziging voor nodig. Mij dunkt dat het mogelijk moet zijn om die termijn te verkorten naar 10 en misschien wel naar 8 weken. Overigens hoeft het kind niet, zoals door sommigen werd gesuggereerd, tijdens het onderzoek door het AMK altijd in het gezin te blijven waar het mishandeld is. Er is een voorlopige ondertoezichtstelling mogelijk. In het belang van het kind kan ingegrepen worden, waarbij het kind uit het gezin wordt gehaald in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Uiteindelijk is ook een maatregel van de kant van de Raad voor de Kinderbescherming mogelijk.

De tweede mogelijkheid voor het AMK tot ingrijpen is het doen van aangifte. Als men het gevoel heeft dat er sprake is van een ernstige vorm van kindermishandeling kan aangifte worden gedaan, wat kan leiden tot een veroordeling. Mevrouw Agema vindt dat aangifte verplicht moet worden gesteld. Ik wijs erop dat de AMK's het belang van het kind centraal stellen. Er is verschil in de beoordeling van situaties. Gaat het bijvoorbeeld om de nieuwe vriend van moeder die zijn handen niet thuis kan houden of gaat het om een bijstandsmoeder met meer kinderen die onmachtig is om een goede opvoeding te geven en die zich te buiten gaat aan kindermishandeling. In beide gevallen moet de vraag gesteld worden of het in het belang van het kind is om tot een veroordeling van de dader te komen. Wellicht is het in het geval van de bijstandsmoeder verstandig om te kiezen voor de andere route, namelijk een snelle ondertoezichtstelling als het nodig is en vervolgens met de moeder het traject ingaan van een meer verplichtende vorm van opvoedingsondersteuning. Op die manier wordt het mogelijk om de gezinsrelatie in stand te houden en tot een verantwoorde opvoeding te komen. Dat is de reden waarom niet in alle gevallen aangifte wordt gedaan van kindermishandeling. Onlangs zijn vragen van een fractiegenoot van mevrouw Agema op dit terrein door de minister van Justitie en mij beantwoord.

De voorzitter:

Hoeveel tijd denkt de minister nog nodig te hebben voor zijn antwoord? Het debat loopt namelijk erg uit.

Minister Rouvoet:

Het is aan u om dat te bepalen. Ik wil graag mijn betoog goed afronden. Er liggen nog wat onderwerpen die beantwoording behoeven, maar dat kan ook breder bij het plan van aanpak. Ik zal mijn best doen om het zo kort mogelijk te houden.

Ik wil nog ingaan op de samenwerking tussen de AMK's en de Raad voor de Kinderbescherming. Wat dat betreft is verbetering mogelijk. Aan de Kamer is in het verleden al gemeld dat er in een zevental regio's een traject "Beter Beschermd" loopt, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming al meekijkt op het moment dat de melding door het AMK in behandeling wordt genomen. Dat geeft enorme voordelen bij – wat dan heet – de warme overdracht, omdat dan niet opnieuw een dossier hoeft te worden opgebouwd en in feite de beoordeling die al door het AMK is gedaan, moet worden overgedaan. Voortzetting van het project "Beter Beschermd" en ook het landelijk uitrollen daarvan lijken mij ongelooflijk belangrijk. Daar gaan wij ook mee aan de slag. De Kamer krijgt nader bericht over de manier waarop dat zal worden vormgegeven.

Er zijn een paar feitelijke vragen gesteld over het aantal veroordelingen. Ik laat dat nu rusten, maar merk wel op dat er op dat gebied een complicatie ligt, in die zin dat kindermishandeling niet apart strafbaar is gesteld. Het gaat altijd over veroordelingen wegens mishandeling. Zie het Wetboek van Strafrecht. Het spreken over het aantal veroordelingen wegens kindermishandeling is een beetje speculatief, omdat die niet apart geregistreerd worden. Het is dus lastig om concrete cijfers over dat traject te geven. Ik wil eens kijken, ook in samenspraak met de collega van Justitie, wat er wel te melden valt over aantallen in het traject van aangifte doen naar zaken die opgepakt worden door de rechter en überhaupt tot een zaak komen. Ik kan echter niet beloven dat dit concrete cijfers over het aantal veroordelingen wegens kindermishandeling zal opleveren wegens die redenen die ik al eerder heb aangegeven.

Voorzitter. Gelet op uw aansporing zal ik, voor zover dat nodig is, een aantal concrete vragen nog schriftelijk beantwoorden. Ik geef nu staccato nog een paar punten, in de hoop dat dat in ieder geval een begin van een antwoord is voor de woordvoerders. Er is gevraagd naar het onaangekondigd afleggen van huisbezoeken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft inderdaad de gewoonte om huisbezoeken meestal aan te kondigen, maar heeft wel de bevoegdheid om onaangekondigd bezoeken af te leggen. Dat gebeurt ook wel. Zeker als de Raad denkt dat er echt iets aan de hand is en er bijvoorbeeld aanleiding is voor een voorlopige ondertoezichtstelling, gaat dat vaak gepaard met onaangekondigde huisbezoeken. En dat is maar goed ook! Er zijn dus geen wettelijke belemmeringen. Het blijkt ook in de praktijk vaak zo te werken.

Er is ook een vraag gesteld over het ambtshalve opleggen van een ots. Het is al praktijk dat als de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld, er ook wordt gekeken naar andere kinderen. Het ligt dus niet voor de hand om het ambtshalve opleggen van een ots door de rechter te laten doen, maar de Raad voor de Kinderbescherming houdt wel al rekening met andere kinderen die in het gezin aanwezig zijn en kan, zo nodig, daarvoor voorzieningen vragen aan diezelfde kinderrechter. De kinderrechter zelf is natuurlijk niet geëquipeerd om de situatie van andere kinderen in te schatten. Dat is echt aan de Raad voor de Kinderbescherming. Maar ook dat is al praktijk.

Mevrouw Kant heeft een vraag gesteld over gespecialiseerde gezinszorg. Misschien mag ik die "afdoen" door te verwijzen naar de antwoorden op haar Kamervragen daarover die haar inmiddels bereikt zouden moeten hebben. In die antwoorden staat onder andere dat de gemeenten en de provincies daar een rol hebben en dat het CIZ daar nooit voor heeft geïndiceerd.

Ik ken uiteraard het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Haarlem. Dat doet belangrijk werk. Het wordt aangeboden via de AWBZ. Ik zal naar aanleiding van de vragen nagaan wat daar precies speelt en daarop terugkomen.

Ik wil nog iets opmerken over de risicofactoren, omdat die natuurlijk ook een belangrijk onderdeel vormen van het rapport dat gisteren is verschenen. Daar is terecht aandacht voor gevraagd. De belangrijkste risicofactoren blijken te zijn: een zeer lage opleiding en werkloosheid. Dat is samengevat ook wel de lagere economische status, waarop door een aantal woordvoerders is gewezen. Het mag de Kamer ook niet verbazen dat ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid en takenpakket vooral richt op de vraag, welke handvatten en aanknopingspunten die risicofactoren bieden om een betere risicotaxatie te maken bij de Centra voor Jeugd en Gezin, in die vroegsignalering, zodat wij op de goede plekken komen met het meer gerichte hulpaanbod. Zo begrijp ik het in ieder geval. Tegelijkertijd vind ik het terecht dat de Kamer mij aanspreekt om mijn algemene verantwoordelijkheid voor integraal jeugdbeleid. Ik verzeker de Kamer dat ik in discussie met de staatssecretaris van Sociale Zaken en andere collega's werkgelegenheid en armoedebeleid onder de aandacht zal brengen. Dat hoort bij een integrale benadering van de problematiek. Ik geef echter prioriteit aan de aanknopingspunten die ik ter beschikking heb. Die zullen in het plan van aanpak opgenomen worden. Ik zal in dat plan ook aandacht geven aan de risicofactoren in bredere zin en wat het kabinet daaraan kan doen. In het coalitieakkoord is het nodige opgemerkt over werkgelegenheidsbeleid. Dat wordt nader uitgewerkt in het beleidsprogramma. Ik wil daarover graag met de Kamer spreken.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Rouvoet heeft tegen toenmalig staatssecretaris Ross-van Dorp gezegd: "Ik wil graag dat de staatssecretaris meer kwantificeerbare en afrekenbare doelen stelt. Ik twijfel geen moment aan haar inzet en haar inspanningen. Daar kunnen bewindslieden niet op worden aangesproken en afgerekend." Wat is de ambitie van de minister bij de wachtlijsten? Verbindt hij net als zijn voorganger zijn politieke lot aan het einde van de wachtlijsten? Hoeveel gevallen van kindermishandeling mogen er over vier jaar nog zijn? Is de minister bereid de tijd dat jeugdvoogden per week kwijt zijn aan de bureaucratie tot 25% te laten dwalen?

Minister Rouvoet:

Wat voor de staatssecretaris gold, geldt ook voor mij. Het is goed om waar mogelijk afrekenbare doelen te stellen, in mijn eigen programma voor vier jaar en in het plan van aanpak. Ik wil opkomen voor de belangen van alle kinderen en voor het recht van kinderen op een veilige leefomgeving en op veilig opgroeien. De cijfers moeten dan ook zo veel mogelijk naar beneden. In het plan van aanpak maak ik dat concreet, zodat de Kamer erover kan spreken.

Er zijn vragen blijven liggen die feitelijk van aard zijn. Die wil ik schriftelijk afdoen. Ik ga ervan uit dat alle geopperde suggesties ook betrokken worden bij het debat over het plan van aanpak. Ik hoop oprecht dat het mogelijk is om direct na verschijning daarover met de Kamer te spreken. Dat kan nog voor de zomer gebeuren.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Gaat de minister de vragen die niet zijn beantwoord alsnog van een antwoord voorzien in een brief?

Minister Rouvoet:

Ik maak onderscheid tussen feitelijke vragen, die per brief kunnen worden beantwoord, en de suggesties, die ik graag betrek bij de vormgeving van het plan van aanpak. Het is geen prudente werkwijze om voorafgaand aan het plan van aanpak de suggesties vanuit de Kamer apart van commentaar te voorzien. Ik neem die suggesties mee. De Kamer is vervolgens aan zet bij de bespreking van het plan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik las deze week in de Trouw dat een jeugdvoogd al haar hoop op deze minister heeft gevestigd. Dat heb ik ook. Ik ben blij met de toezegging over de landelijke campagne. Ik was van plan om daarover een motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is om kwantificeerbare en afrekenbare doelen te stellen aan het begin van een regeerperiode;

verzoekt de regering, zich tot doel te stellen dat over vier jaar:

  • - het aantal gevallen van kindermishandeling is gehalveerd;

  • - nergens in de jeugdzorg wachtlijsten zijn en dat zij er bij de AMK's ook nooit zullen komen;

  • - de tijd die jeugdvoogden per week kwijt zijn aan bureaucratie, is verminderd tot maximaal 25%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Kant en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(31015).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de extra aandacht voor kindermishandeling en de brede samenwerking in de RAAK-regio's tot goede resultaten hebben geleid;

constaterende dat de minister van plan is, de resultaten van RAAK voor de zomer aan de gemeenten beschikbaar te stellen;

van mening dat het risico bestaat dat het proces verwatert als alleen de resultaten beschikbaar worden gesteld en het verder geheel aan gemeenten wordt overgelaten of en, zo ja, wat zij ermee gaan doen;

verzoekt de regering, sturing te geven aan de landelijke uitrol van RAAK,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Verdonk, Koşer Kaya en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(31015).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil toch gezegd hebben dat wij zeer teleurgesteld zijn over de voorbereiding van de minister op het gebied van de wachtlijsten. Verschillende provincies geven aan dat die in rap tempo toenemen en ik had daarom wel iets meer van hem verwacht. Ik hoop dat hij ons zo snel mogelijk zal laten weten wat hij aan die wachtlijsten wil gaan doen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik wacht met smart op het plan van aanpak want ik verwacht daar veel van.

Er zijn wel enkele dingen waarvan ik vind dat het een tandje ruimer mag of het mij niet duidelijk is hoe ver de minister daarin wil gaan. Het eerste is de opvoedondersteuning aan alle ouders. Ik heb hierover de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, plannen te maken voor opvoedondersteuning voor alle ouders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(31015).

Mevrouw Kant (SP):

Het gaat ons niet alleen om ouders die dit nodig hebben of waarvan het consultatiebureau heeft vastgesteld dat zij dat nodig hebben, alle ouders in Nederland zouden naar onze mening opvoedonder­steuning moeten krijgen, zodat het normaal wordt.

Mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de invoering van de RAAK-methode/werkwijze in heel Nederland gewenst is;

constaterende, dat heel Nederland een grote RAAK-regio moet worden;

verzoekt de regering, landelijk de werkwijze volgens de RAAK-methode in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31015).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Een motie die al is ingediend, vond ik niet ver genoeg gaan. De toezegging van de minister op dat punt vond ik ook niet ver genoeg gaan. Stimuleren, sturing geven, prima, maar ik vind dat RAAK landelijk moet worden ingevoerd en dat deze minister daarvoor moet zorgen!

De volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het signaleren en actie ondernemen om waar nodig kindermishandeling te stoppen, een verantwoording is van alle instellingen en professionals die met kinderen en jongeren werken;

constaterende dat gebruik van een richtlijn of meldcode kindermishandeling "Hoe te handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling", hierbij een logische en noodzakelijke stap is;

verzoekt de regering, voor deze beroepsgroepen het gebruik van meldcodes te verplichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31015).

Mevrouw Kant (SP):

Het gaat niet om het verplicht melden, maar om het verplicht gebruiken van meldcodes voor de mensen die werken met kinderen. Stimuleren vind ik in dit geval onvoldoende.

Dan komt nu mijn laatste motie in dit debat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor kinderen die mishandeld zijn, snel goede behandeling mogelijk moet zijn;

verzoekt de regering, regionale behandel- en diagnostische centra te ontwikkelen en bestaande te ondersteunen en te faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31015).

Mevrouw Kant (SP):

Dit was de enige vraag die de minister niet beantwoord heeft. Ik hoop dat hij hier positief op reageert.

Ik ben blij met zijn toezegging dat hij de Kamer zal informeren over de situatie van het centrum in Haarlem. Ik ga er in ieder geval van uit dat dit centrum gewoon kan blijven functioneren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Omdat wij niet helemaal tevreden waren over zijn reactie op elk onderwerp dat in dit debat aan de orde is gekomen, hebben wij de RAAK-motie van de heer Dibi mede ondertekend. Mevrouw Verdonk komt nog met een door ons ondertekende motie over wachtlijsten.

Ik heb zelf nog een heel belangrijk punt aangekaart, namelijk de genitale verminking van meisjes. Ik moest helaas even weg, dus heb ik niet het hele antwoord van de minister kunnen horen, maar ik heb begrepen dat hij daar geen enkel woord aan heeft gewijd. Wij zijn daar nu al jaren over aan het praten, voorlichting aan het geven, geduldig aan het uitleggen, maar nog steeds worden op grote schaal meisjes verminkt. Wij zijn vorige week nog op de vingers getikt door de VN-ambassadeur. Ik vind dit onacceptabel. Kennelijk vinden wij het belangrijker dat de gevoelens van een groep worden gespaard die misschien zou schrikken als meisjes worden gecontroleerd op genitale verminking dan dat de lichamelijke verminking van meisjes wordt beëindigd. Hun traumatische ervaring vinden wij kennelijk minder belangrijk. De schaamte en het taboe wegen naar mijn mening niet op tegen de lichamelijke beschadiging van de meisjes.

Ik heb een motie voorbereid, omdat ik vind dat er in dezen een verplichting moet worden gesteld. Omdat wij het wel verplicht stellen dat de balletjes van jongetjes worden gecontroleerd, zie ik niet in waarom meisjes niet gecontroleerd zouden kunnen worden. Die motie luidt als volgt.

De Koşer KayaKamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat meisjesbesnijdenis een gruwelijke vorm van kindermishandeling is en dat alles op alles moet worden gezet om deze handeling in Nederland volledig uit te bannen;

constaterende dat in Frankrijk van het beleid om meisjes verplicht te controleren op een mogelijke besnijdenis, een duidelijk preventieve werking uitgaat;

verzoekt de regering, het controleren op meisjesbesnijdenis door de GGD, in de persoon van de schoolarts, ook in Nederland te verplichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31015).

Mevrouw Kant (SP):

De doelstelling van deze motie is uiteraard sympathiek. Ik ben het ermee eens dat wij hieraan veel meer moeten doen. Ik betwijfel echter of het wijs is om deze route te kiezen waarbij specifiek voor dit probleem een controle door de schoolarts wordt ingevoerd. Ik neem aan dat die controle dan voor alle meisjes geldt, ongeacht of zij tot een risicogroep behoren. Zou het niet verstandiger zijn om dit beleid te richten op de risicogroep? Zou het niet beter zijn om dit toe te voegen aan het algemene onderzoek van de schoolarts waarbij ook wordt gekeken naar overgewicht, opvoedingsproblemen, rookgedrag en zo meer? De arts zou dit probleem dan kunnen meenemen en hier specifiek aandacht aan besteden bij bepaalde groepen. Zou dit niet veel wijzer zijn dan zo'n gerichte benadering?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Wij voeren al sinds 1993 een dergelijk beleid, maar als wij dan nog steeds op de vingers worden getikt, is het voor mij klaar. Er moet nu eindelijk een verplichting worden ingevoerd. Waarom kunnen wij verplicht stellen dat bij jongens wordt gecontroleerd of de testikels zijn ingedaald, maar niet dat de meisjes worden gecontroleerd op besnijdenis? Ik begrijp dit niet. Ik heb net nog naar het verhaal van Mashima geluisterd over de traumatische ervaring die zij heeft gehad. Er zijn heel veel meisjes die al bij het plassen pijn hebben, die geen seks kunnen hebben omdat dat te pijnlijk is, en wij zouden dat normaal moeten vinden? Ik vind dit niet normaal. In Frankrijk is hier eindelijk wel werk van gemaakt en met resultaat!

Mevrouw Kant (SP):

Mevrouw Koşer Kaya moet wel luisteren naar wat ik zeg. Zij doet net alsof ik het probleem niet onderken. Ik vind het net zo belangrijk als zij.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan luistert mevrouw Kant niet goed naar mij.

Mevrouw Kant (SP):

Ik denk dat de oplossing van mevrouw Koşer Kaya geen echte oplossing is. Bovendien, was het maar waar dat wij al jaren doen wat ik zeg. De schoolarts is wegbezuinigd en bestaat niet meer. Er wordt niet meer periodiek gecontroleerd. Trouwens, die balletjescontrole is ook helemaal niet verplicht.

Ik pleit ervoor dat de schoolarts terugkomt en dat er op een goede manier en vaak, in het algemeen naar het welbevinden van de kinderen wordt gekeken. Wat mevrouw Koşer Kaya wil, zou daarvan onderdeel moeten uitmaken.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De lichamelijke beschadiging van meisjes is veel te ernstig. Sinds 1993 is er al een preventiebeleid overeenkomstig het advies van destijds. Ik begrijp wel waar mevrouw Kant naar toe wil, maar haar oplossing is de mijne niet. Sinds wanneer is de SP niet voor een verplichting? De partij pleit in vrijwel alles voor een verplichting, maar in dezen zou dat onoverkomelijk zijn.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb de indruk dat wij langs elkaar heen praten. Ik ben wel voor een verplichting van de schoolarts. Die schoolarts moet goed kijken hoe het met de kinderen gaat. Ik ben er hartstikke voor dat een kind naar de schoolarts moet, maar niet specifiek op dit onderwerp. Ik denk dat dit contraproductief werkt. Mevrouw Koşer Kaya moet nu niet zeggen dat ik geen oplossing wil voor dit probleem. U hebt een oplossing specifiek hiervoor. Ik zeg: laten wij alstublieft dingen bij elkaar houden. Laten wij alle gezondheidsproblemen, inclusief dit ernstige probleem, bij de schoolarts brengen, want dat lijkt mij effectiever. Ik denk dat wat u wilt, eerder contraproductief is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik geloof dat er ook allerlei andere punten zijn die wij bij de schoolarts neerleggen, dus dit kan er ook nog bij. Dan komen wij waar u naartoe wilt. Ik zou het toejuichen als u mijn motie zou ondersteunen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik wil toch even memoreren dat dit een zeer heugelijke dag is. Ik heb mijn maidenspeech gehouden, dat maakt dit al tot een heel heugelijke dag voor mij, maar het is ook heel goed om te zien dat de D66-fractie om is. Daar ben ik heel blij mee. Er is een motie ingediend in 2003/2004 door mevrouw Arib. Daar stemde de D66-fractie nog tegen, al had die motie precies hetzelfde dictum als de nu voorliggende motie. Verder is er een motie uit 2005. Daar heeft de staatssecretaris de toezegging over gedaan dat zij de motie zou gaan uitvoeren. Dat is er nog niet van gekomen. Die motie ondertekende de D66-fractie toen ook nog niet. Dus ik vind dit een heuglijke dag.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ben blij dat u mij deze vraag stelt, want mijn collega Boris Dittrich heeft zelfs een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Dat gebeurde ver voor de indiening van de moties waar u op doelt. Alleen was daar niet voldoende steun voor. Ik weet niet waarom u dit stelt, maar wij vechten hier al jaren voor.

De voorzitter:

Mag ik met het oog op de tijd vragen om één korte opmerking?

Mevrouw Verdonk (VVD):

Wat ik niet begrijp, is dat er een dergelijk voorstel ligt en dat de D66-fractie er vervolgens niet voor is, als er twee moties worden ingediend met dezelfde strekking.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat houdt waarschijnlijk verband met dat initiatiefwetsvoorstel. Ik ken de precieze geschiedenis niet, maar dat de heer Boris Dittrich de eerste in deze Kamer was die hierover überhaupt vragen heeft gesteld, mag hier ook gezegd worden.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie heeft geen behoefte aan een AMK dat een voorschifting maakt en vindt dat er, ingeval er een melding binnenkomt bij het AMK, ook altijd aangifte moet volgen. Daarom luidt onze motie als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op grond van artikel 11, lid 1, sub d, van de Wet op de jeugdzorg het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) tot taak heeft, andere justitiële autoriteiten in kennis te stellen van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de minderjarige dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft, daartoe aanleiding geeft;

van mening dat dit veel te vrijblijvend is;

verzoekt de regering, de wet zodanig aan te passen dat het AMK een aangifteplicht krijgt om justitiële autoriteiten in kennis te stellen van kindermishandeling of een vermoeden daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agema en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31015).

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Voorzitter. Dank u wel. Mijn motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kindermishandeling meer en eerder gemeld moet worden;

overwegende dat signalen en meldingen vroegtijdig moeten worden opgevolgd;

overwegende dat naast civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen opvoedingsondersteuning een belangrijk preventief middel is;

constaterende dat het regeerakkoord hiervoor middelen vrijmaakt;

verzoekt de regering, op zo kort mogelijke termijn opvoedingsondersteuning actief aan te bieden aan gezinnen in een risicosituatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bouchibti, Kant, Agema, Dibi, Voordewind en Çörüz.

Zij krijgt nr. 10(31015).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De urgentie van het probleem is duidelijk en helaas groot. Die urgentie klonk ook door in de beantwoording van de minister. Daar heb ik scherp op gelet, want als dat niet zo zou zijn, dan is er pas echt een probleem. Wij hebben natuurlijk diverse middelen om de problemen aan te pakken en allerlei instrumenten, maar er moeten nieuwe worden ontwikkeld en wat wij hebben, moet hier en daar worden aangescherpt, en dat in onderlinge samenhang. Daarbij moet niet de automatische piloot worden ingevoerd, in de trant van: dit instrument hebben wij, dat maken wij even verplicht en dan zijn wij van het probleem af. Zo is het natuurlijk niet. Denk eens aan de vertrouwensrelatie die een huisarts met zijn patiënten heeft. Daar kun je niet zomaar aan voorbij gaan.

Het plan van aanpak van het programma Jeugd en Gezin verschijnt dezer dagen. Ik had wat moeite met het debat en heb dat in de loop van de dag alleen maar meer gekregen. Deze problematiek is te omvangrijk om in een spoeddebat, een vierminutendebat, op een fatsoenlijke manier te bespreken. Mijn kritiek betreft niet de spreektijdbeperking. De actualiteit is schrijnend en heeft mij ook pijnlijk getroffen, laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Wij lijken adequaat gehandeld te hebben door daar meteen bovenop te springen door middel van een spoeddebat, maar ik vraag mij af of wij de urgentie en de problematiek wel voldoende serieus hebben genomen, nu wij het debat bijna hebben afgerond. Naar mijn bescheiden mening is dat niet echt gebeurd. Wij hebben onder de maat gepresteerd. Ik leg dit als de visie van mijn fractie in de Kamer neer. Iedereen moet daar maar over denken wat hij wil. Ik vind dat wij hier lering uit moeten trekken. Deze problematiek is zo serieus, veelomvattend en indringend dat wij daar veel meer tijd voor hadden moeten nemen. Dan hadden wij die met elkaar uit kunnen discussiëren. Nu moet de minister een heleboel dingen in zijn komende stukken parkeren. Dat was te voorzien. Hij kan niet anders. Hij is nog maar een week of wat onderweg en heeft nog een lange weg te gaan. Laat er geen misverstand over bestaan dat ook mijn fractie dit probleem serieus neemt. Natuurlijk worden er moties ingediend. Die zal zij serieus in overweging nemen. Er kwam net een motie langs waar alleen mijn handtekening niet onder stond. Die motie is mij niet voorgelegd. Ik had er wel onder kunnen en willen staan. Dit is geen verwijt; zo lopen die dingen. Ik wil wel gezegd hebben dat wij anders met de spoeddebattencultuur moeten omgaan, willen wij onszelf en de problematiek serieus nemen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik heb nog twee verduidelijkende vragen te stellen en een drietal moties in te dienen. Tegen de heer Van der Vlies wil ik zeggen dat het feit dat dit onderwerp nu op de agenda staat, aantoont dat dit een urgent probleem is en dat er dus voor juli antwoorden moeten komen.

Iemand die problemen met de opvoeding heeft en opvoedingsondersteuning krijgt aangeboden, maar die niet accepteert, krijgt kwijtschelding van huurschuld. Dat lijkt mij een premie voor slecht gedrag. Wil de minister dit nog eens uitleggen? Wil de minister ook artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht bestuderen met het oog op het niet apart registeren van kindermishandeling?

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een snelle invoering van het elektronisch kinddossier van essentieel belang is voor het (tijdig) herkennen van risicogezinnen en signaleren van gevallen van kindermishandeling;

overwegende dat de vorige regering geen beletsel zag voor een invoering van het elektronisch kinddossier per 2008;

constaterende dat de huidige regering daar in haar coalitieakkoord van afwijkt en de invoering tot 2009 uitstelt;

verzoekt de regering, het oorspronkelijke tijdpad voor invoering van het elektronisch kinddossier ten uitvoer te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verdonk en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(31015).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artsen juridisch niet de plicht hebben om kindermishandeling te melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling;

overwegende dat artsen volgens de meldcode van de beroepsgroep slechts een "morele plicht" hebben om kindermishandeling te melden;

overwegende dat vroegsignalering van kindermishandeling van essentieel belang is en dat artsen hierin een belangrijke taak hebben;

van mening dat het kind uitgangspunt moet zijn van handelen en beleid;

verzoekt de regering, een meldplicht van artsen wettelijk vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verdonk en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(31015).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister een plan van aanpak heeft opgesteld met als doel:

  • - voorkomen dat ouders hun kind (gaan) mishandelen;

  • - vroegtijdig signaleren van gevallen van kindermishandeling;

  • - daar waar mishandeling wordt gesignaleerd: zo snel mogelijk stoppen van de mishandeling;

overwegende dat, als er meer gevallen van kindermishandeling worden gesignaleerd, dit zal leiden tot meer meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);

van mening dat melding bij het AMK zo snel mogelijk moet leiden tot een onderzoek van de gezinssituatie van het kind en daarop zo snel mogelijk actie moet volgen;

constaterende dat melding van kindermishandeling bij het AMK niet meteen leidt tot actie, aangezien er sprake is van een doorlooptijd van 13 weken en dat er tevens sprake is van een capaciteitsprobleem in de jeugdhulpverlening en de jeugdzorg, waardoor kinderen nergens terecht kunnen als kindermishandeling is gesignaleerd;

verzoekt de regering, op korte termijn aan te geven hoe en op welke termijn de capaciteitsproblemen worden opgelost en de doorlooptijd bij het AMK wordt versneld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verdonk, Koşer Kaya, Dibi en Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(31015).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister, die echt de urgentie inziet van de problematiek van kindermishandeling. Op een aantal onderdelen zullen de plannen worden uitgewerkt. Daar wachten wij op.

Komt er een vervolgonderzoek na deze twee belangrijke onderzoeken? Het zou goed zijn om over enige tijd na te gaan of er iets is veranderd en of de beoogde aanpak daadwerkelijk heeft geholpen.

De minister heeft over het geringe aantal vervolgingen van kindermishandeling gezegd dat kindermishandeling niet als zodanig is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Dat is juist. Kan in overleg met het OM niet worden gedacht aan een richtlijn, zoals die ook geldt voor huiselijk geweld? Is de minister bereid om dit te bespreken met de minister van Justitie?

Ik heb aandacht gevraagd voor de nazorg voor veroordeelde vaders en moeders die terugkomen, niet alleen in de vorm van een enkel reclasseringscontact maar ook in de vorm van het betrekken hierbij van het gehele gezin, inclusief de kinderen.

Ik heb gewaarschuwd voor shoppen langs ziekenhuizen. De minister heeft gezegd dat er elektronische kind- en patiëntendossiers komen. In het elektronisch kinddossier zijn ziekenhuizen echter niet opgenomen. Ik wil voorkomen dat ouders gaan shoppen.

Ik dien ten slotte de volgende motie in, omdat de minister mij niet helemaal goed heeft begrepen. Op dit moment kan de rechter een ondertoezichtstelling alleen uitspreken op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Er kunnen dus veel zaken zijn, bij voorbeeld omgangsregelingen, die niet direct aanleiding voor deze raad zijn om te vragen om beschermingsmaatregelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in gezinnen met meerdere kinderen per kind afzonderlijk een beschikking tot ondertoezichtstelling (ots) moet worden afgegeven;

overwegende dat problemen in een gezin die leiden tot een ots-beschikking zich veelal niet beperken tot één kind uit het gezin;

overwegende dat het veel tijd kost per kind afzonderlijk het traject in te zetten;

overwegende dat thans alleen de ots kan worden uitgesproken op verzoek;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken voor het toekennen van een ambtshalve bevoegdheid voor de kinderrechter om een ots op te kunnen leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz, Bouchibti en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(31015).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Zijn enthousiaste inzet is overduidelijk erop gericht om dit probleem heel serieus aan te pakken. Wij zullen hierover ongetwijfeld nog meerdere malen met hem komen te spreken.

Ik had de minister gevraagd naar de consultatiebureaus en de geboorteaangiften. Ik verzoek hem schriftelijk te antwoorden hoe de situatie zich ontwikkelt bij verschillende gemeenten om tot een opvoedingspakket te komen.

Ik had hem verder gevraagd naar de signalering bij basisscholen. De middelbare scholen kennen daarvoor een regeling, maar hoe is de verspreiding daarvan op basisscholen? Kunnen wij daar tot een grotere dekking komen? Ik verzoek de minister ook deze vragen schriftelijk te beantwoorden.

Voorts heb ik gevraagd naar de verjaringstermijn voor seksueel misbruik, die nu vijftien jaar bedraagt.

Ten slotte heb ik geen reactie van de minister gekregen op mijn verzoek om de kosten van de Kindertelefoon te bezien. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de telefonische hulpverleners een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van het welzijn van kinderen;

van mening dat alle vormen van telefonische hulpverlening aan kinderen laagdrempelig moeten zijn;

constaterende dat wat de Kindertelefoon betreft verschillende nummers worden gebruikt voor vaste en mobiele telefoons en dat voor het contact via de mobiele telefoon bovenop de kosten van de provider € 0,20 per minuut moet worden betaald;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om te komen tot één gratis nummer voor de Kindertelefoon, ook via de mobiele telefoon,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Çörüz en Bouchibti. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(31015).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Er is een aantal vragen gesteld. Een aantal woordvoerders heeft opgemerkt dat niet alle vragen zijn beantwoord. Dat klopt. Ik heb dat ook aangegeven aan het slot van mijn eerste termijn. Ik zou die vragen graag beantwoorden, maar dan heb ik nog een flinke tijd nodig. Ik heb niet voor niets aangegeven dat ik alle punten zal meenemen in de besprekingen over het plan van aanpak. Dat lijkt mij van belang. Een aantal feitelijke vragen, dat in tweede termijn soms is herhaald, wil ik graag schriftelijk beantwoorden.

Dat geldt bijvoorbeeld voor de vragen over het ambtshalve opleggen van de ots. Ik heb een aantal overwegingen gegeven. Ik zeg de heer Çörüz graag toe dat ik het niet alleen zal meenemen in de afwegingen bij het plan van aanpak, maar dat ik ook zal nagaan hoe het zou kunnen passen binnen het traject van het Programma Beter Beschermd. Ik kan het niet helemaal overzien, dus ik houd het nog even open, maar ik kom daar graag op terug. Als het mogelijk is, zal ik de Kamer daar in een vroeger stadium dan wel bij het plan van aanpak nader over informeren, maar ik wil daar graag naar kijken.

Dat geldt ook voor de meer technische vragen die door een aantal andere woordvoerders zijn gesteld, zoals hoe het met de verjaringstermijn zit. Ik ga dat graag na en kom erop terug. Ik houd een slag om de arm, maar mij is gemeld dat de dekkingsgraad van de zorgadviesteams in het primair onderwijs behoorlijk hoog is. Ik heb zelfs percentages van 60 tot 74 gehoord. Ik zal het nagaan en als er aanleiding voor is, kom ik graag op die percentages terug. Het is van belang om zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs met zorgadviesteams, of met iets wat erop lijkt, te werken. Dat is evident. Het zit ook in het ontwikkelingstraject van de centra voor Jeugd en Gezin dat die verbinding wordt gelegd tussen jeugdgezondheidszorg en het onderwijs, met name voor de zorgleerlingen.

Hetzelfde geldt voor het opvoedingspakket, de aangifte voor geboorte, het consultatiebureau dat door de heer Voordewind werd genoemd, en de motie-Verhagen. Daar kom ik graag schriftelijk op terug als ik heb nagegaan hoe het daarmee staat.

De heer Van der Vlies maakte een kritische opmerking over dit debat. Daar stelde mevrouw Verdonk tegenover dat dit onderwerp door dit debat nu op de agenda staat en dat zeker is gesteld dat de antwoorden voor juni komen. Dat stond wat mij betreft gisteren al vast. Het stond al op de agenda. De urgentie is hoog. Kamer en het kabinet hebben de kwestie opgepakt. De toezegging voor de zomer met een plan van aanpak te komen, dateert niet van dit debat, maar van mijn brief van gisteren. In deze brief worden de contouren van het plan van aanpak geschetst. Ik vond de brief niet alleen nodig om dit debat te faciliteren, maar ook om de Kamer vast enig inzicht te geven in de richting van mijn gedachten over een verdere aanpak van wat ik het grote kwaad van de kindermishandeling blijf noemen, want dat is het. Daar zijn wij het over eens.

Dat brengt mij bij het probleem van de ingediende moties. Laat ik vooropstellen dat het de Kamer vrijstaat om moties in te dienen. Ik heb de Kamer aangegeven dat ik goed heb geluisterd naar alle gedachten, maar dat ik het te snel vind om al in een spoeddebat, een dag na ontvangst van het rapport, definitief een keuze te maken wat betreft een aantal gedane suggesties. Ik wil dit in een plan van aanpak vormgeven. Ik wil er ook over spreken met de instanties die het straks moeten uitvoeren, die ermee aan de slag moeten gaan. De Kamer zou terecht direct aan de bel trekken als wij overhaast maatregelen zouden invoeren waarvan de instanties zeggen dat die op die manier niet werken. Dat zou een verspilling van tijd en energie zijn. Vandaar mijn opmerkingen over het plan van aanpak. Ik schuif een en ander dus niet op de lange baan, maar trek het juist naar voren door nu al de richting aan te geven. Een dag na de aanbieding van de rapporten debatteren wij al over deze kwestie. Ik heb voorts aangekondigd dat ik de diverse suggesties, waarop ik een eerste reactie heb gegeven, wil betrekken bij de vormgeving van het plan van aanpak. Wij kunnen bij de discussie daarover bezien of dat al of niet naar de wens van de Kamer is gebeurd.

Ik ben op dit moment een beetje beducht voor de aanneming van een aantal moties, waarin bepaalde voorstellen worden gedaan, al of niet te ontraden. Ik geef nu een eerste reactie op de moties. Moties die vervolgens worden aangenomen door de Kamer neem ik mee bij de afwegingen in het kader van het plan van aanpak. Dat geldt ook voor een aantal zaken waarover ik die toezegging heb gedaan, want dat is nu ook vastgelegd in moties. Dat maakt het een beetje ingewikkeld vooruit te lopen op het plan van aanpak. Vandaar dat ik maar even met deze insteek een paar moties langsloop om nog iets meer over de inhoud ervan te zeggen en dat ik voor het overige nog steeds van plan ben, wat er vandaag besproken is en wat al dan niet in moties is vastgelegd, te betrekken bij mijn afweging rondom dat plan van aanpak en op een aantal punten bij het beleidsprogramma.

Bij dit laatste doel ik bijvoorbeeld op de motie van de heer Dibi over meetbare en afrekenbare doelstellingen. Ik heb gezegd dat ik die zo veel mogelijk wil opnemen, zowel in het programma Jeugd en Gezin voor de komende vier jaar als in het plan van aanpak. Verder wijst de heer Dibi op het bredere onderwerp van de wachtlijsten in de jeugdzorg, de caseload en de administratieve verplichtingen van jeugdvoogden. Hierover is in dit debat niet zoveel gezegd, maar overeenkomstig de afspraken in het coalitieakkoord zullen deze onderwerpen wel een plaats krijgen in het programma Jeugd en Gezin, dat ik de Kamer uiterlijk eind juni zal toesturen. Er is ook al een debat over gepland, dus ik zou het niet correct vinden om er nu meer over te zeggen. Ik kom dus graag op de motie terug bij de behandeling van het plan van aanpak.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik begrijp het antwoord van de minister heel goed, maar het verbaast mij toch dat hij zelfs na het recente gesprek met de Bureaus Jeugdzorg niet weet hoe het met de wachtlijsten is gesteld. Ons bereiken berichten dat deze in een rap tempo langer worden. Wat gaat de minister hieraan doen? Gaat hij de situatie in kaart brengen? Wat is zijn ambitie hierbij? Ik neem aan dat hij gewoon zijn politieke lot verbindt aan het wegwerken van de wachtlijsten.

Minister Rouvoet:

Ik heb geen gesprek gevoerd met de Bureaus Jeugdzorg, ik heb een kennismakingsgesprek met het IPO gehad. Dit staat los van de vaste afspraken over de termijnen en de manier waarop cijfers over wachtlijsten door de provincies worden aangeleverd. De provincies hebben de verantwoordelijkheid hiervoor en wij sporen ze aan om deze cijfers zo snel mogelijk te leveren; de termijn hiervoor gaat nu ook echt klemmen. Wij zijn dus hierover met de provincies in gesprek en zoals ik uit en te na heb beloofd, krijgt de Kamer deze cijfers zodra ze beschikbaar zijn. Dan kunnen wij in het al vastgelegde overleg eind juni/begin juli over de wachtlijsten praten; ik zou het niet goed vinden om die discussie nu zonder cijfers bij dit debat over het rapport over kindermishandeling te betrekken. Ik zie het verband, maar de heer Dibi zou toch niet moeten willen dat ik bij wijze van spreken concrete maatregelen en bedragen ga noemen terwijl er nog geen cijfers bekend zijn, enkel en alleen omdat er in de krant hier en daar wel een cijfer heeft gestaan. Ik heb nog geen cijfers, maar wij zitten er bovenop en zodra ik ze heb, krijgt de Kamer ze ook.

De heer Dibi heeft ook een motie over de RAAK-regio's ingediend, evenals mevrouw Kant. Ik meen dat ik al nadrukkelijk heb aangegeven dat ik niet van plan ben om het te laten bij het rondsturen van het handboek RAAK en dat het er mij alles aan gelegen is, deze aanpak landelijk ingang te doen vinden. Wat er in deze moties gevraagd wordt, meen ik dus te hebben toegezegd. Ik zal mij ermee bemoeien en ik zal er met de gemeenten en de regio's over in gesprek gaan.

Mevrouw Kant heeft ook een motie ingediend over opvoedingsondersteuning voor alle ouders. In mijn brief van gisteren staat hier al het een en ander over en dit onderwerp zal ook zeker in het plan van aanpak worden opgenomen. Ook ik vind dat alle ouders opvoedingsondersteuning moeten kunnen krijgen, via de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ik hierbij een actieve aanpak voorsta en dit zal ook tot uitdrukking komen in het plan van aanpak. Als het gaat om het beschikbaar stellen van opvoedingsondersteuning aan alle ouders, dan meen ik te hebben toegezegd wat er in de motie wordt gevraagd. Als het zou gaan om het verplicht stellen van opvoedingsondersteuning voor alle ouders, dan ga ik daarop graag nader in bij de discussie over het plan van aanpak. Ik zou er de voorkeur aan geven om ons hierbij primair te richten op de risicogezinnen; ik meen dat mevrouw Bouchibti ook in deze zin gesproken heeft. Over de manier om de probleemgezinnen te bereiken die een steuntje in de rug echt nodig hebben om te voorkomen dat het bijvoorbeeld tot kindermishandeling komt, ga ik graag met de Kamer in gesprek, want ook ik vind dit een urgente kwestie.

Mevrouw Kant (SP):

Ik weet niet zeker of ik hetzelfde bedoel als de minister bedoelt en of ik de motie moet intrekken of niet. Het gaat mij erom dat het normaal wordt dat elke (aanstaande) ouder opvoedondersteuning krijgt. Het is ook normaal dat je een oproep krijgt van het consultatiebureau. Dan wordt je kind gewogen en krijgt het een gehoortest. Zo wordt het ook normaal dat je opvoedondersteuning krijgt. Het is niet verplicht dat iedereen het ook neemt, maar er moet wel een verplichting naar de overheid zijn dat elke ouder het krijgt. Als wij het erover eens zijn dat dat het doel is, kan ik de motie intrekken. Ik wil wel zeker weten dat wij het erover eens zijn.

Minister Rouvoet:

Ik denk dat wij heel dicht bij elkaar zijn. U maakt nu verschil: niet verplicht dat iedereen het neemt, maar wel verplicht dat iedereen het krijgt. Dat is een lastige. Nu bieden allerlei stichtingen het aan. Er is een veld van organisaties die zich ermee bezighouden. Daarom wil ik het integreren in de Centra voor Jeugd en Gezin. Daar is het beschikbaar voor alle ouders. U trekt een parallel met consultatiebureaus. Het is verplicht dat het wordt aangeboden en beschikbaar en toegankelijk is voor iedereen. Het is niet verplicht om er ook gebruik van te maken. Drang erop zetten en in bepaalde gevallen wel zoeken naar mogelijkheden om de opvoedondersteuning verplicht achter de deur te krijgen, bijvoorbeeld in het kader van een ondertoezichtstelling, is het tweede traject. Het aanbod moet er zijn en het moet voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn. Als wij het daarover eens zijn, heb ik aan uw motie daarmee voldaan.

De enige andere uitleg die ik eraan kan geven, is dat alle ouders verplicht opvoedondersteuning krijgen en dat is een stap verder dan ik op dit moment zou willen gaan.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is absoluut niet mijn bedoeling. Laat ik het omdraaien. Het gaat erom dat de overheid, in dit geval de gemeente, verplicht is om het alle ouders aan te bieden. Zoals ouders nu standaard een oproep krijgen van het consultatiebureau, krijgen ouders dan standaard via de verloskundige of het consultatiebureau opvoedondersteuning aangeboden. Het is er nu ook wel, maar het zal ook voldoende beschikbaar moeten zijn. Het is nogal wat. Daarom twijfel ik of wij hetzelfde bedoelen.

Minister Rouvoet:

Ik heb erover gezegd wat ik erover kan zeggen. Met beschikbaar stellen denk ik aan de Centra voor Jeugd en Gezin, zoals het nu al heel vaak is bij consultatiebureaus, bij de jeugdgezondheidszorg in bredere zin, voor alle ouders die er behoefte aan hebben, die erom vragen en die er in een gesprek op komen. Het komt in gesprekken ook aan de orde. Onderschat niet de medewerkers van de jeugdgezondheidszorg, die haarscherp in de gaten hebben dat het in sommige gevallen nodig is om meer drang uit te oefenen. Als wij het erover eens zijn dat de vrijwilligheid centraal blijft staan, is mijn inzet dat voor alle ouders die bij consultatiebureaus komen – dat is voor 95% van alle ouders met kinderen – opvoedingsondersteuning beschikbaar is en aangeboden wordt in gesprekken in die centra.

Mevrouw Kant (SP):

Ik handhaaf toch mijn motie, want het is mij niet helemaal duidelijk. Er zit toch een beetje iets achter van "als het nodig is". Ik vind dat het normaal moet worden dat alle ouders opvoedondersteuning krijgen, evenals het normaal is dat je kind naar school gaat. Er lijkt dus toch nog wel licht te zitten tussen wat u wilt en wat ik wil.

Minister Rouvoet:

Ik wacht af wat de Kamer met de motie doet. Me dunkt dat mevrouw Kant zou moeten kiezen. Naar school gaan is een plicht. Er is een leerplicht. Zij trok zojuist de parallel met de consultatiebureaus. Gelukkig komt 95% van de ouders er, maar het is niet verplicht om er te komen. Of het wordt beschikbaar gesteld en dan is het aan ouders, in gesprek met de medewerkers, om te bepalen of zij ervan gebruikmaken, of het is verplicht. Het laatste zou ik niet willen, het eerste heb ik voluit toegezegd. Ik wacht echter de aanvaarding van de motie of de verwerping van de motie af. Het komt ongetwijfeld terug, want er geldt dat wij dat debat zeker zullen voortzetten. Ik zeg erbij: in relatie – maar daar zijn mevrouw Kant en ik het volgens mij over eens – tot de noodzaak van een stevig debat over de situatie waarin wij moeten komen tot meer drang en wel verplichte vormen van opvoedingsondersteuning. Maar daar doelt mevrouw Kant met de motie niet in algemene zin op.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Als de verplichting er niet komt, wat ik begrijp, maar als kinderen niet bij de consultatiebureaus komen, komt er dan wel een verplichting vanuit het consultatiebureau om daar op bezoek te gaan?

Minister Rouvoet:

Dan moet ik opnieuw uitleggen hoe de jeugdgezondheidszorg werkt. Ik heb er eerder iets over gezegd. Dat geldt ook een beetje voor het vorige onderwerp. Er is een verplichting tot het aanbieden en een gemeentelijke verplichting om ervoor te zorgen dat er jeugdgezondheidszorg beschikbaar is. Er is geen plicht voor ouders om ernaartoe te gaan. Gelukkig gaat 95% van de ouders met hun kind naar het consultatiebureau. Daar zijn wij erg blij mee. Het probleem is hoe die laatste 5% daar te krijgen. Het wordt natuurlijk ingewikkeld als mevrouw Koşer Kaya mij vraagt om degenen die niet verplicht zijn om naar het consultatiebureau gaan, vervolgens wel te verplichten om opvoedingsondersteuning te krijgen. De eerste kunst is om bij die gezinnen binnen te komen. Mijn energie zal erop gericht zijn om binnen te komen bij de gezinnen die wel bij het consultatiebureau komen en waarvan de indruk bestaat dat er méér aan de hand is dan eruit komt. Wij willen daar binnen kunnen komen als het nodig is. De tweede inspanning is erop gericht om te komen bij die gezinnen die wij nu zelfs niet zien bij de consultatiebureaus, omdat daar misschien problemen zitten die nu verborgen blijven, onder andere op het punt waarover wij nu spreken: de kindermishandeling. Daarom spreek ik over bemoeizorg. Wij moeten die gezinnen echter eerst weten te vinden. Die vraag is al een paar keer gesteld. Ik verwijs in dit verband naar de heer Van der Vlies. Wat weten wij niet? Waar zitten mogelijk problemen? Daar moeten wij zien te komen. Eerder komen wij niet toe aan de vraag over verplichtingen.

Mevrouw Kant heeft een motie ingediend die ertoe strekt het gebruik van meldcodes te verplichten. Ik heb haar goed begrepen dat het niet gaat om verplicht melden maar om verplicht gebruik van meldcodes. Ik ben erg ingenomen met het feit dat in een toenemend aantal sectoren gebruik wordt gemaakt van meldcodes. Ik ga dat ook verder aanjagen. Ik wil graag in gesprek gaan met de sectoren die met kinderen te maken hebben, zoals de ggz, de sport, fysiotherapeuten, et cetera. Ook tandartsen worden vaak genoemd als een relevante sector als het gaat om het onderkennen en signaleren van kindermishandeling. Ik wil heel graag stimuleren dat steeds meer sectoren met meldcodes gaan werken die al beschikbaar zijn. Ik heb voldoende vertrouwen in dat proces om op dit moment niet over te gaan tot een verplichting om meldcodes te gebruiken, aangezien het op vrijwillige basis al heel goed werkt. Dat proces wil ik graag verder aanjagen.

Mevrouw Kant heeft ook een motie ingediend met het verzoek aan de regering, regionale behandel- en diagnostische centra te ontwikkelen en bestaande te ondersteunen. Ik heb het antwoord op haar desbetreffende vraag niet paraat. Ik begrijp dat zij een motie heeft ingediend omdat het de tweede termijn was. Ik kijk even naar mijn medewerkers of wij in staat zijn die vraag schriftelijk te beantwoorden. De motie geeft duidelijk aan wat de bedoeling is. Omdat ik nu niet inhoudelijk kan antwoorden, zal ik proberen dat schriftelijk te doen voor de stemmingen. Onafhankelijk van het lot van de motie kom ik op dit punt terug. Het onderwerp is belangrijk genoeg.

Mevrouw Koşer Kaya zegt terecht dat ik niet ben ingegaan op haar belangrijke opmerkingen over genitale verminking. Dat komt door de tijdsklem van dit debat. Zij heeft dit punt nu neergelegd in een motie. Ik zou aanvaarding van deze motie willen ontraden. Er is veel over dit punt gesproken in de vorige kabinetsperiode. Er is ook het nodige in gang gezet. Voor zover mijn informatie reikt, wordt er op dit moment in zes regio's intensief aan dit probleem gewerkt. Recent hebben de AMK's de opdracht gekregen om genitale verminking bij meisjes te registreren. Dat is een stap in dat proces. Deze ernstige vorm van kindermishandeling is belegd bij de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie. Dit punt wordt meegenomen in het traject rond eergerelateerd geweld. Juist gelet op de voorgeschiedenis en op het feit dat op een ander spoor actief over dit onderwerp met de Kamer wordt gediscussieerd, zou ik voor dit moment aanvaarding van deze motie willen ontraden. Ten slotte kan ik zeggen dat mij gemeld is dat in juni 2007 door de staatssecretaris van VWS een voortgangsrapportage aan de Kamer zal worden toegezonden. Het lijkt mij dat dit punt bij die gelegenheid kan worden betrokken.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Mevrouw Kant heeft net ook tien keer geïnterrumpeerd.

De voorzitter:

Dat was een andere situatie. Ik wil het u straks graag toelichten. U mag uw motie intrekken als u dat wilt, maar in alle andere gevallen heeft u het woord niet.

Minister Rouvoet:

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Agema over de aangifteplicht. Terecht verwees mevrouw Agema naar artikel 11, lid 1, sub d van de Wet op de jeugdzorg. Daarin wordt het belang van het kind juist heel erg centraal gesteld. Ik heb dat in eerste termijn ook aangegeven. Met die argumentatie is ook gekozen voor de route die wij nu bespreken, namelijk om het doen van aangifte niet te verplichten, maar het aan de AMK's over te laten om te beoordelen of dat in het belang van het kind is. Juist omdat in de Wet op de jeugdzorg in algemene zin en dus ook bij dit onderdeel het belang van het kind altijd centraal staat, wil ik nog eens de vraag onder de aandacht van mevrouw Agema of het verstandig is om daar nu van af te zien en deze motie in stemming te brengen. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik het verplichten tot aangifte niet in alle gevallen in het belang van het kind vind en dat ik dat graag aan het AMK laat. De rapportage die wij van het AMK krijgen geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de AMK's hier niet in het belang van het kind mee omgaan. Zij hebben niet als knelpunt gesignaleerd dat het in het belang van het kind nodig zou zijn om altijd aangifte te doen. Ik heb de meer inhoudelijke argumenten in mijn eerste termijn gegeven en ontraad aanneming van de motie.

Ik kom bij de motie van mevrouw Bouchibti over het actief aanbieden van opvoedingsondersteuning aan gezinnen in een risicosituatie. Ik heb al aangegeven dat dit in mijn voornemen ligt. Als een van de contouren van het plan van aanpak heb ik aangegeven dat opvoedingsondersteuning beschikbaar is voor iedereen en dat gerichte hulpverlening beschikbaar is voor sommige ouders. Dat kan ook in het traject dat in het coalitieakkoord is opgenomen, waarin wij ondertoezichtstelling al in een eerder stadium op grond van een lichter criterium mogelijk willen maken. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat te maken zal hebben met het criterium bedreigende opgroeisituatie. Daardoor kunnen wij niet pas tot een ots komen als er problemen met een jongere zijn, bijvoorbeeld bij kindermishandeling, maar al eerder als er een bedreigende opgroeisituatie is. In dat kader kan ook de meer verplichte vorm van opvoedingsondersteuning worden meegenomen. Ik zie deze motie van mevrouw Bouchibti als ondersteuning van dat beleid. Dat zit in de plannen die in het plan van aanpak zullen worden uitgewerkt, maar die al in het coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik heb dan ook geen bezwaren tegen deze motie.

Ik kom bij de motie van mevrouw Verdonk en mevrouw Agema over het elektronisch kinddossier. Mevrouw Verdonk baseert zich op de opmerking in het coalitieakkoord bij de toelichting en ook in de tekst van de motie. Zij constateert dat de huidige regering – bedoeld zal zijn "kabinet" – daar in haar coalitieakkoord van afwijkt en de invoering uitstelt tot 2009. Zij citeert het coalitieakkoord niet heel precies. Er staat "uiterlijk in 2009". Ik heb aangegeven dat het elektronisch kinddossier vanaf 1 januari aanstaande operationeel en beschikbaar is, dus er is geen sprake van uitstel tot 2009. Daarom heb ik geen behoefte aan deze motie, die uitgaat van een mijns inziens verkeerde interpretatie van het coalitieakkoord. Bovendien lijkt mij relevant wat ik hier zeg over de planning van het EKD, namelijk dat het vanaf 1 januari operationeel is. Alle nieuwe contactmomenten zullen dan ook via het EKD kunnen lopen.

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Verdonk en mevrouw Agema over de meldplicht. Ik heb er in eerste termijn gezegd dat ik daar geen voorstander van ben en heb de argumenten daarvoor aangegeven, verwijzend naar de brief van 4 maart 2005 van het vorige kabinet. Ik heb die argumentatie overgenomen. Het mag voor zichzelf spreken dat ik geen aanleiding heb om daar nu van af te zien. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

Ik wil de motie van de leden Verdonk, Koşer Kaya, Dibi en Agema over de capaciteitsproblemen en de doorlooptijd bij het AMK graag behandelen bij de ambitie die wij in het plan van aanpak zullen neerleggen. Ik heb al iets gezegd over de doorlooptijden, dus daarover is volgens mij geen verschil van mening, namelijk dat die 13 weken wat mij betreft naar beneden moeten. Ik heb ook aangegeven dat het gelukkig niet zo is dat er in de tussentijd niets gebeurt met de kinderen, maar dat een voorlopige ondertoezichtstelling vaak al wel kan worden opgelegd, zodat het kind uit die bedreigende situatie wordt gehaald. Dat de doorlooptijden naar beneden moeten, is voor mij helder. Ik zal in het plan van aanpak een concrete ambitie op dat punt neerleggen. Hetzelfde geldt voor eventuele capaciteitsproblemen. Wij hebben besproken dat het aannemelijk is dat het ook gevolgen zal hebben voor wat er achter de AMK's zit. Het AMK levert zelf geen hulp of zorg; dan komt de jeugdzorg in beeld. Ik kom daar graag op terug bij het plan van aanpak, maar volgens mij zijn wij het over de strekking waar het gaat om doorlooptijden van harte eens.

De heer Çörüz heeft een motie ingediend over de ambtshalve bevoegdheid van de kinderrechter om een ots op te kunnen leggen. Ik weet niet of er echt een misverstand is tussen ons beiden, maar ik heb daarvan al gezegd dat het al praktijk is dat in het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de positie van de andere kinderen, indien aanwezig, wordt meegenomen. Als het komt tot een ots, wordt naar de kinderrechter meegenomen wat eventueel met andere in het gezin aanwezige kinderen moet gebeuren. Als een ots voor kind 1 is opgelegd, hoeft er voor kind 2 dus niet helemaal opnieuw een traject te worden opgebouwd, voordat het opnieuw tot een ots kan komen. Dat zit al in het voortraject: voordat het bij de kinderrechter komt, wordt daar al aandacht aan besteed, wat kan leiden tot een bredere vraag voor andere kinderen uit dat gezin. In die zin is de motie overbodig, maar zoals gezegd wil ik graag kijken, in hoeverre het traject Beter beschermd daar nog verder invulling aan kan geven. Ook hier wacht ik het oordeel van de Kamer graag af.

De motie-Voordewind gaat over de Kindertelefoon. Ik ben daar op bezoek geweest, en heb gesproken met de mensen daar, maar het in de motie genoemde probleem is mij niet als zodanig aangemeld. Ik ben graag bereid om na te gaan of dat in de praktijk een probleem is. Ik heb het voorrecht gehad om goed te kunnen meekijken en -luisteren, uiteraard onder strikte privacyafspraken en geheimhoudingsplicht, maar het mobiele en het vaste bellen zijn bij mij niet neergelegd als een apart probleem. Ik zal daar de Kindertelefoon echter nog naar vragen. Ik heb dus geen bezwaar tegen de motie.

De voorzitter:

Ik herhaal de gedane toezeggingen, zij het alleen die waarover de Kamer op een nader moment schriftelijk wordt geïnformeerd.

  • 1. Voor de zomer zal een plan van aanpak in uitgewerkte vorm worden gepresenteerd, waarbij de suggesties vanuit de Kamer worden betrokken.

  • 2. Er komt een uitvoerige reactie op de gepresenteerde onderzoeksrapporten.

  • 3. De wachtlijstcijfers voor de jeugdzorg en de AMK's komen zo spoedig mogelijk naar de Kamer.

  • 4. Onbeantwoorde feitelijke vragen zullen schriftelijk worden beantwoord, onder andere over de positie van het Jeugdtraumacentrum in Haarlem.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de antwoorden en stel voor, aan het einde van de vergadering te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven