Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 12 april 2007 over de uitwerking van de WAO-paragraaf in het coalitieakkoord.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Mijn fractie heeft vijf moties. Omwille van de tijd dien ik die meteen in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het verhogen van de WAO-uitkering van 70% tot 75% in het geval van de aanwezigheid van een aanvullende uitkering op grond van een WAO-hiaatverzekering vaak niet leidt tot een verhoging van het inkomen;

constaterende dat het verhogen van de WAO-, Wajong- of WAZ-uitkering van 70% tot 75% voor hen die zijn aangewezen op een aanvullende bijstand of gemeentelijke kwijtscheldingsregelingen niet zal leiden tot een verhoging van het inkomen;

verzoekt de regering om maatregelen te treffen, zodat de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot 75% zal leiden tot een overeenkomstige verhoging van het inkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verhoging van de uitkering tot 75% voor arbeidsongeschikten in de WIA is ingegaan op 1 januari 2006;

verzoekt de regering om ook de verhoging tot 75% voor mensen in de WAO, Wajong en WAZ per 1 januari 2006 in te laten gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het terugdraaien van de eenmalige herbeoordeling van WAO'ers die voor 1 juli 1959 zijn geboren, in principe moet leiden tot het herstel in de situatie vóór de eenmalige herbeoordeling;

verzoekt de regering om de aanspraak op grond van de voorgenomen nieuwe beoordeling van WAO'ers niet terug te laten werken tot 22 februari 2007, maar tot het moment van de beslissing op grond van de eenmalige herbeoordeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het toepassen van het oude schattingsbesluit in gevallen waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage als gevolg van de eenmalige herbeoordelingsoperatie niet is veranderd, zou kunnen leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage voor zover dat percentage niet 80-100 was gebleven;

verzoekt de regering om ook arbeidsongeschikten met een onveranderd arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw te doen beoordelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86(28333).

De heer Ulenbelt (SP):

Mij is de brief die de minister gisteren over de aanpassing van het schattingsbesluit heeft gestuurd, onduidelijk. Daarom dien ik de volgende motie in. Ik heb ook maar een termijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het schattingsbesluit voor wat betreft de maximering van de urenomvang op 38 wordt aangepast;

constaterende dat voor mensen die wel in beroep zijn gegaan, de oude situatie wordt hersteld en dat voor mensen die niet in beroep zijn gegaan, de oude situatie wordt hersteld vanaf 2 maart 2007;

verzoekt de regering om alle betrokkenen gelijk te behandelen en in de oude situatie te herstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87(28333).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is in grote lijnen buitengewoon tevreden over de uitwerking van de WAO-paragraaf in het coalitieakkoord. Er wordt nog steeds uitgegaan van wat mensen ondanks hun ziekte of beperking nog wel kunnen doen. Tegelijkertijd wordt voor de mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, de uitkering verhoogd van 70% naar 75%. Tijdens het algemeen overleg heeft mijn fractie de minister eraan herinnerd dat hij nog een taak te vervullen heeft ten aanzien van de specifieke problematiek van het WAO-gat. Zij gaat ervan uit dat de minister zich daadwerkelijk gaat inspannen om te voorkomen dat de hogere uitkering daadwerkelijk in de zakken van verzekeraars terechtkomt en niet bij de uitkeringsgerechtigden. Die toezegging heeft hij overigens tijdens het algemeen overleg gedaan. Wij zien hierin voor de komende jaren een belangrijke opgave om nu te gaan werken aan het daadwerkelijk creëren van meer arbeidsplaatsen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Hun arbeidsdeelname blijft nog achter bij onze doelstellingen. Daarover zijn wij niet tevreden. Wij roepen de minister nadrukkelijk op om tijdens de participatietop hierover concrete afspraken te maken.

Mijn fractie is buitgewoon verheugd over de antwoorden die de minister heeft gegeven op de schriftelijke vragen van de heer Ulenbelt en de heer Heerts over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de zogenaamde 38-uursmaatregel. Namens de CDA-fractie heb ik daarbij in het overleg ook stilgestaan. Mijn fractie is tevreden over het feit dat de minister naar de Kamer heeft willen luisteren, dat hij de situatie zal herzien, ook voor de mensen die niet in beroep zijn gegaan, en dat het initiatief daarvoor nu ook daadwerkelijk bij het UWV ligt en niet bij de uitkeringsgerechtigden zelf. Wanneer kan deze operatie worden gestart en wanneer kan zij worden afgerond?

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Nu de PvdA weer meedoet in de regering gaan enkele honderdduizenden mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn er in inkomen op vooruit. Er is dus geen verdere aantasting meer in de zin van een verslechtering van uitkeringsvoorwaarden en een verlaging van uitkeringen. Wat de PvdA betreft gaat het dus bergopwaarts. Toch zullen wij ook moeten blijven proberen om zo veel mogelijk volledig arbeidsongeschikten te verleiden om aan de slag te gaan.

Ik sluit mij aan bij collega Van Hijum over het WAO-gat en over het feit dat het geld niet bij verzekeraars terecht moet komen maar bij mensen. Ik hoop dat de minister daarover overleg zal voeren met de sociale partners.

Wij zien met vertrouwen de uitwerking in wet- en regelgeving tegemoet. Ik dien ten slotte de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor alle volledig arbeidsongeschikten met een WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering de uitkering wordt verhoogd van 70% naar 75%;Heerts

overwegende dat deze verhoging is ingegeven door het streven om te komen tot inkomensverbetering;

constaterende dat een aantal mensen met een Wajong-uitkering onder de huidige regelgeving een eventuele langdurigheidstoeslag zou verliezen, als hun uitkering met 5 procentpunt wordt verhoogd;

overwegende dat dit zou kunnen leiden tot een netto-inkomensdaling;

verzoekt de regering, in overleg met gemeenten te bevorderen dat de uitkeringsverhoging bijdraagt aan het streven naar inkomensverbetering en dat eventueel verlies van de langdurigheidstoeslag dit streven niet ondergraaft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heerts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ongeveer 44.000 mensen in de groep "45- tot 50-jarigen" al een herbeoordeling met het nieuwe schattingsbesluit hebben ondergaan;

overwegende dat van 29.000 mensen de uitkering daarbij gelijk is gebleven of is verhoogd;

overwegende dat tot deze groep ook duizenden mensen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering behoren;

constaterende dat de minister het UWV geen opdracht heeft gegeven, via dossieronderzoek in kaart te brengen of deze mensen recht zouden hebben op een hogere uitkering bij toepassing van het oude schattingsbesluit;

constaterende dat het wenselijk is dat voor al diegenen wordt onderzocht of zij recht hebben op een hogere uitkering zonder dat zij zelf daarvoor initiatieven hoeven te nemen;

verzoekt de regering, met het UWV te bezien of het UWV voor deze groep net als voor degenen die een verlaagde of beëindigde uitkering hebben gekregen een nieuwe beoordeling kan doen om te onderzoeken of zij recht hebben op een hogere uitkering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerts, Van Hijum en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89(28333).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ongeveer 450.000 WAO'ers zijn uitgezonderd van de herbeoordelingen met het aangescherpte schattingsbesluit, van wie ongeveer twee derde jonger is dan zestig jaar;

overwegende dat het zowel voor de samenleving als voor henzelf wenselijk is dat zij naar vermogen kunnen participeren in die samenleving en op de arbeidsmarkt;

overwegende dat het voor hen in veel gevallen volstrekt onduidelijk is wat er met hun inkomen gebeurt, als zij gaan werken;

constaterende dat dit een belemmering vormt voor participatie;

voorts overwegende dat aanvaarding van werk voor het UWV een reden is om deze AOW'ers op te roepen voor een herbeoordeling met mogelijk negatieve consequenties voor de uitkeringsrechten;

constaterende dat ook dit een onwenselijke belemmering vormt voor participatie op de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering, de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling te informeren hoe de WAO zodanig kan worden aangepast:

  • - dat werken aantrekkelijker wordt;

  • - dat WAO'ers die gaan werken, geen directe herbeoordeling hoeven te vrezen;

  • - dat WAO'ers jaarlijks op de Dag van de Arbeid van het UWV informatie krijgen over de gevolgen van arbeidshervatting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heerts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(28333).

De heer Heerts (PvdA):

Ik stop ons plannetje erbij. Die mag misschien deel uitmaken van de Handelingen.

De voorzitter:

Het plannetje wordt toegevoegd aan de Handelingen. Het heet: "Hoe WAO'ers verleiden tot participatie". Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Wat een overdaad, acht moties! Het lijkt mij het beste vooral op de ingediende moties in te gaan. Althans, dat sluit aan bij de discussie over de WAO. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de maximering van de maatmanuren loopt er overigens tussendoor. Ik heb dinsdag de antwoorden op Kamervragen hierover aan de Kamer gezonden. Dat onderwerp was strikt genomen slechts zijdelings aan de orde. Het stond niet in de brief die wij in het AO bespraken.

Een aantal moties van de heer Ulenbelt komt neer op de vraag of wij andere mensen ook nog wat geld kunnen geven. Dat kan natuurlijk altijd, maar de vraag is wat de rechtvaardiging is om het te doen. Ik moet er rekening mee houden dat ik iedere cent of euro die ik aan de een geef, bij iemand anders uit de portemonnee moet halen via belasting of premies. Wij willen niet vervallen in wat Augustinus al schreef over overheden, namelijk dat die gerechtigheid wegnemen. Hij vroeg zich af wat een overheid anders is dan roverij in het groot. Dat moeten wij ook indachtig zijn. Er moet een zekere rechtvaardiging zijn voor waarom je het ene wel doet en het andere niet.

De eerste motie van de heer Ulenbelt gaat over het verhogen van de WAO-uitkeringen. Hij richt deze motie op de problematiek van de WAO-hiaatverzekering, maar ook op de situatie dat een verhoging in combinatie met aanvullende bijstand of gemeentelijke kwijtscheldingsregelingen ertoe kan leiden dat die geen effect op het inkomen heeft. De heer Heerts noemt een derde problematiek, namelijk de langdurigheidtoeslag die in combinatie met de verhoging tot een probleem kan leiden. Wij hebben het systeem van sociale uitkeringen heel ingewikkeld gemaakt. Als wij een uitkering dus verhogen, kan dat een aantal onvoorziene effecten hebben. Bij sommigen heeft dat tot gevolg dat het inkomen niet omhoog gaat. Dat komt, omdat eerder is gebleken dat een lage uitkering voor bepaalde personen een bijzondere hardheid tot gevolg heeft. Dan kun je vervolgens niet het onrecht creëren dat je, als je de uitkeringen in het algemeen verhoogt, de groep die in het verleden werd geconfronteerd met bijzondere hardheid, nu plotseling boven de rest laat uitsteken, omdat de verhoging een op een moet worden doorgegeven. Dan ben je heel willekeurig bezig en je creëert onrecht, want er is geen enkele reden waarom personen waarvoor in het verleden een reden bestond om ze te helpen, ook in de toekomst moeten worden geholpen, zodanig dat zij boven hun lotgenoten uitstijgen. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

In het AO heb ik wel aangegeven dat de WAO-hiaatverzekering een aandachtspunt is. Ik doel daarbij niet op de verzekeraars. De polis werkt namelijk doorgaans in die zin dat de verhoging van de uitkering wordt doorgegeven. Ik heb het in het bijzonder over de regelingen die de pensioenfondsen hebben voorzien voor het WAO-gat. Daarmee ben ik in overleg, maar de sociale partners zijn er ook bij betrokken. Ik hoop dat dit tot een bevredigend resultaat kan leiden.

De heer Heerts vraagt in de motie op stuk nr. 88 aan de regering, te voorkomen dat verhoging van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een nadelig effect op het inkomen zou hebben. Ik sta er wel sympathiek tegenover dat hij aandacht vraagt voor dit probleem, want het is natuurlijk in het algemeen een bizar gevolg, als een verhoging van een uitkering leidt tot een inkomensachteruitgang. Ik ben dus gaarne bereid om er met de gemeenten over te overleggen hoe het ondervangen kan worden dat een combinatie van verhoging van de uitkering en de langdurigheidstoeslag een nadelig inkomenseffect heeft. Ik ontraad de Kamer dus, de motie van de heer Ulenbelt op dit punt aan te nemen, en bij de motie van de heer Heerts conformeer ik mij aan het oordeel van de Kamer.

In de motie op stuk nr. 84 verzoekt de heer Ulenbelt de regering, de verhoging van de uitkering voor mensen in de WAO, de Wajong en de WAZ tot 75% niet op 1 juli aanstaande, maar op 1 januari 2006 te laten ingaan, overeenkomstig de verhoging van de uitkering voor arbeidsongeschikten in de WIA. Het gaat hierbij om een beleidsbeslissing van dit kabinet en dan is het vreemd om hieraan terugwerkende kracht te geven op grond van een beleidsbeslissing van het vorige kabinet. In alle gevallen gaat het om een verhoging waarvoor de wetgeving nog moet worden aangepast; in die zin nemen Kamer en regering toch al een wat vreemde positie in door hierop vooruitlopend de verhoging al op 1 juli aanstaande te laten ingaan. Ik acht het volstrekt onverantwoord om hieraan terugwerkende kracht te geven. Bovendien zouden er dan een heleboel mensen met negatieve inkomenseffecten geconfronteerd worden, vanwege het wegvallen van allerlei andere uitkeringen. Maar ook afgezien daarvan ontraad ik de Kamer, deze motie aan te nemen. Dit punt zal nog aan de orde kunnen komen bij de behandeling van de benodigde wijzigingsvoorstellen.

In de motie op stuk nr. 85 verzoekt de heer Ulenbelt de regering, de toepassing van het oude schattingsbesluit niet te laten ingaan op het moment van aantreden van het kabinet, maar dit terug te laten gaan tot het moment waarop het nieuwe schattingsbesluit werd genomen. Dit punt is uitvoerig in het algemeen overleg aan de orde geweest. Ook hierbij gaat het niet om het repareren van iets wat misgegaan is, maar om een beleidsbeslissing van dit kabinet. Derhalve zou het onlogisch zijn om deze terug te draaien naar de oude situatie. Het is vrij willekeurig om dit hierbij wel te doen en niet voor eventuele andere belastende maatregelen. Ook het aannemen van deze motie ontraad ik dus.

De vierde motie van de heer Ulenbelt vertoont sterke overeenkomsten met de tweede motie van de heer Heerts. Het gaat om de groep van 29.000 personen wier uitkering door toepassing van het oude schattingsbesluit niet is gewijzigd. Er wordt gewezen op de mogelijkheid dat daaronder personen zijn bij wie de toepassing van het oude schattingsbesluit juist zou leiden tot een hogere uitkering. Dat is een beperkte groep, omdat het grootste deel van de 29.000 personen vallen in de categorie 80% tot 100%. Daarvoor is geen enkele wijziging opgetreden onder het nieuwe schattingsbesluit. Ik ben gevoelig voor de zorg op dat punt en zal inderdaad het UWV vragen om voor de gevallen waarin uit het dossier blijkt dat het gaat om een beperktere arbeidsongeschiktheid, dezelfde procedure toe te passen als voor de 15.000 die er wel onder vielen. Kortom, op basis van het dossier wordt bezien of er aanleiding is tot een hogere uitkering. In die zin conformeer ik mij bij beide moties of één van twee, indien aanvaard, aan het oordeel van de Kamer, maar is het een redelijk verzoek.

Ik kom vervolgens bij de motie van de heer Ulenbelt over de maximering van de urenomvang van de maatmanuren. Ik heb uiteengezet dat ik, mede gehoord de discussie erover in de Kamer, probeer zoveel mogelijk de uitvoering van het besluit tot zo min mogelijk lasten te laten leiden voor betrokkenen. Het gaat er niet om dat voor degenen die in beroep zijn gegaan, het oude besluit wordt teruggedraaid. Er heeft een beroep tegen het besluit plaatsgevonden. Derhalve zal voor die groep, omdat het beroep gegrond is, het nieuwe besluit ongedaan worden gemaakt. Dan wordt gewoon de oude situatie gehandhaafd.

Voor alle andere gevallen is, zoals ik al heb aangegeven tijdens het mondelinge vragenuur, een nieuw besluit mogelijk. Ik heb geschetst op welke wijze ik het UWV heb gevraagd om dat zoveel mogelijk te doen op basis van dossiers, op basis van een brief die alle betrokkenen wordt aangeschreven. In die zin is daar sprake van een andere situatie in de zin dat zij zich bij de oude beschikking hebben neergelegd. Dan geldt een beginsel van bestuursrecht dat de beschikkingen formele rechtskracht gekregen hebben en dat het nemen van een ander besluit voor deze groep zou betekenen dat een geheel nieuw beleid moet worden ontwikkeld. Dat acht ik niet gerechtvaardigd. Dat is ook niet de implicatie van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Derhalve wil ik aanvaarding van de motie van de heer Ulenbelt op dat punt ontraden, met dien verstande dat de motivering onjuist is. Wat hij van mij vraagt, is om verschillende gevallen gelijk te behandelen. Ook dat is discriminatie.

Vervolgens kom ik bij de derde motie van de heer Heerts om WAO'ers te verleiden tot participatie. Over de term "verleiden" twijfel ik, omdat ik toch regelmatig vraag "breng mij niet in verzoeking". De woordkeuze komt echter voor verantwoordelijkheid van de PvdA. In de motie wordt de regering gevraagd, de Kamer te informeren of de WAO kan worden aangepast. Het is juist dat wat hier wordt gevraagd, een vrij fundamentele stap is in de systematiek van de WAO. Dat vereist inderdaad onderzoek. Ik ben gaarne bereid om op dat punt te voldoen aan het verzoek in de motie, als dit ook het verzoek is van de Kamer, om te onderzoeken of die mogelijkheid bestaat, wat de implicaties daarvan zijn en op welke wijze dit kan bijdragen aan participatie. Wat dat betreft is de gedachte erachter de moeite waard om te onderzoeken. Ook in die zin conformeer ik mij aan het oordeel van de Kamer.

De heer Heerts (PvdA):

Ik heb nog een vraag aan de minister. In het algemeen overleg is overeengekomen dat mensen zo snel mogelijk nadat het oordeel van de Kamer over de moties bekend is door het UWV worden voorgelicht over wat er is afgesproken. Gebeurt dit automatisch?

Minister Donner:

Ik heb gezegd dat het UWV voorrang geeft aan gestaakte procedures. Als er al een medische keuring heeft plaatsgevonden in het kader van de herbeoordeling maar nog geen arbeidskundige, wordt daaraan voorrang gegeven. Vervolgens wordt de herbeoordeling opnieuw bezien, waarna wordt doorgegaan met de herbeoordeling van de mensen die nog niet zijn opgeroepen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de ingediende moties zal donderdag aanstaande plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Van Haersma Buma

Naar boven