Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 104, pagina 6391-6399 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 104, pagina 6391-6399 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling en invoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30448).
De voorzitter:
Ik meld de Kamer dat ik het niet uitgesloten acht dat wij rond half zes de behandeling van dit wetsvoorstel schorsen voor een VAO.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Waalkens (PvdA):
Voorzitter. Eindelijk is de wijziging van de Pachtwet aan snee. Dit dossier heeft veel stof opgeworpen, dat uiteindelijk weer is neergedaald. Ik ben blij dat de Kamer nu een voorstel behandelt om een belangrijke wijziging door te voeren, waarbij piketpaaltjes worden geslagen voor de komende periode.
Pacht is een heel belangrijk instrument bij de grote transitieopgaven waarvoor het platteland en de agrarische sector staan. Pacht is belangrijk voor de financiering bij de overdracht van gronden aan gebruikers en nieuwe eigenaren. De agrarische sector staat voor een grote opgave in de zin van een schaalvergroting ter versterking van de concurrentiekracht. Het platteland verandert door nieuwe, bredere activiteiten, die zeker hun effect hebben op het grondgebruik. Naast het agrarische gebruik noem ik water, natuur, recreatie en woningbouw. Die worden vertaald in groene, blauwe en rode functies.
De PvdA kijkt bij de behandeling van de Pachtwet nog eens terug naar de doelstellingen. Wij willen nagaan of de instrumenten die wij nodig hebben op hun plek zijn gevallen en wat wij daar eventueel nog aan willen wijzigen. De Pachtwet heeft het in zich om de positie van de gebruikers van het landelijk gebied te versterken en een redelijke continuïteit in het grondgebruik te waarborgen. Nieuwe en aanvullende activiteiten, met name van startende bedrijven krijgen kansen en de bedrijfsopvolging wordt voor een deel vergemakkelijkt. Bij de Pachtwet zal er rekening mee gehouden moeten worden dat pachters en verpachters geen gelijkwaardige partijen zijn, omdat gronden niet gemakkelijk uitwisselbaar zijn.
Er is gepoogd voor de uiteindelijke vaststelling van de pachtsom tot een evenredige verdeling van het rendement over pachters en verpachters in het Pachtnormenbesluit te laten neerslaan.
Wij vinden het een prima verschuiving om de Pachtwet als een zelfstandige wet onder te brengen bij het Burgerlijk Wetboek. Dat past bij andere artikelen in het Burgerlijk Wetboek over het contractrecht.
De discussie over de wijziging van de Pachtwet heeft kennelijk in het veld tot overeenstemming geleid. Wij zouden er daarom van kunnen uitgaan dat wij bij een korte behandeling snel tot zaken kunnen komen. Dat heeft er zelfs toe geleid dat het CDA bij de voorbereiding van de behandeling hier niet eens heeft meegewerkt aan het verslag. Iedereen heeft zo zijn eigen redenen om dat wel of niet te doen, maar ik had toch op zijn minst verwacht dat het CDA zou meedoen bij de behandeling van zo'n belangrijk instrument.
Deze wet is eigenlijk helemaal geregeld vanuit de agrarische sector, ze is gebaseerd op het gebruik van de grond. Ik heb hierover een amendement ingediend omdat ik me afvraag of het wel juist is om alleen uit te gaan van een landbouwkundige toetsing. Wij willen de transities in het kader van een verbrede landbouw, maar ook op het gebied van natuur en water, dus de groene en blauwe diensten, eveneens een plek geven in deze wetgeving.
In 1996 werd een pachtperiode van twee keer zes jaar geïntroduceerd, deze wordt nu omgezet in een voortdurende gebruiksovereenkomst. Dit vinden wij prima.
De commissie-Van Hall is druk bezig geweest om in het veld overeenstemming te zoeken over een model voor het bepalen van de pachtprijs, waarmee ook de hoogst toelaatbare pachtprijs vastgesteld kan worden. Daarbij is ervan uitgegaan dat een evenredige verdeling van het rendement van de grond tussen pachters en verpachters zou neerslaan in het Pachtnormenbesluit. Wij kunnen op zichzelf instemmen met dit model, maar wij zetten toch nog wel wat vraagtekens bij het uitgangspunt. Het uitgangspunt is het opbrengend vermogen van de grond, de verdiencapaciteit van de bedrijfsvoering. Deze is in de huidige situatie bijvoorbeeld in de melkveehouderij mede gebaseerd op subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deze maken in sommige gevallen wel 30 tot 40% van de verdiencapaciteit uit. Ik vraag me dan ook af welke invloed een verandering van de subsidie zal hebben. Wij hebben toch wel wat moeite met de eenzijdige oriëntatie op landbouw in de hele wet. Het is mogelijk dat een wijziging van de toeslagrechten of het introduceren van versnelde modulatie of van hectaretoeslagen naar tijd, plaats en functie nadrukkelijk invloed zal hebben op de verdiencapaciteit. Welke invloed zal dat dan weer hebben op het vaststellen van de pachtprijs?
Samen met de heer Slob heb ik een amendement over de leeftijdsbepaling van 65 jaar voorbereid. Wij vinden dat het niet meer in deze tijd past dat de overeenkomst kan worden opgezegd als de pachter deze leeftijd bereikt.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Ik wil nog even terugkomen op het opbrengende vermogen van de grond in relatie tot eventuele subsidies vanuit Brussel. Bent u er bang voor dat het opbrengend vermogen van de grond veel lager zal zijn als deze subsidies wegvallen, met een risico voor de pachtprijs?
De heer Waalkens (PvdA):
Het is nu zo dat de verdiencapaciteit voor een deel bestaat uit producten die via de markt gaan, waarmee je dan je inkomen vergaart. Daarenboven is er via indirecte en directe subsidies vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid verdiencapaciteit. Bij de melkveehouderij loopt dit op tot misschien wel 30 à 40% van de totale verdiencapaciteit. Als dat op een of andere manier verandert – ik zeg niet dat het wegvalt – is er de vraag in hoeverre dit zal neerslaan in de beoordeling van de hoogst toelaatbare pacht.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Dan heb ik u goed begrepen.
De heer Waalkens (PvdA):
Voorzitter. Er is vervolgens nog een punt waarmee wij wel wat moeite hebben. Het Pachtnormenbesluit is onderdeel van de wet; op die wijze wordt het model aangegeven, namelijk dat er een Pachtnormenbesluit is. Het kabinet heeft ervoor gekozen om via ministeriële beschikking jaarlijks de pachtsom aan te passen door wijziging van het veranderingspercentage. Er zit een dempende factor in, doordat wordt uitgegaan van een vijfjaarlijks gemiddelde. Via de ministeriële beschikking is er evenwel de mogelijkheid de pachtprijs jaarlijks aan te passen. Ons komt het voor dat het een bijna ondoenlijke zaak is om tot jaarlijkse aanpassing over te gaan. Een besluit nemen is één, maar de uitvoering daarvan vergt veel overleg en leidt tot veel administratievelastendruk, als wij voor zo'n jaarlijkse aanpassing kiezen. Een slecht jaar wordt daarbij omgezet in het vijfjaarlijkse gemiddelde en zo krijg je een doorlopend gemiddeld. Wij zouden echter graag zien dat het één keer per drie jaar wordt aangepast. Dan hebben wij misschien een dubbele dempende werking, maar het lijkt ons geen goede zaak om alle pachters ieder jaar te confronteren met een ministeriële beschikking waarin de veranderpercentages worden aangepast.
Alles overziende zijn wij van mening dat het hoog tijd wordt om de Pachtwet op deze manier te hervormen, maar dan wel met inachtneming van de bemerkingen die ik daarbij naar voren heb gebracht.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Voorzitter. Eindelijk gaan wij dan, na een jarenlange strijd, om het zo te noemen, de Pachtwet behandelen. Daarbij zetten wij nu echt een stap tot vernieuwing van de Pachtwet. Deze vernieuwing is niet zo groot als een aantal mensen, in het verleden en misschien zelfs tot op de dag van vandaag, zouden willen, maar het kan toch wel gekenschetst worden als een modernisering van de Pachtwet. De heer Waalkens sprak van zijn kant overigens over hervorming van de Pachtwet. Een heel ingrijpend punt daarbij is het overgaan van de Pachtwet naar het Burgerlijk Wetboek.
Voor de VVD-fractie zijn bij deze vernieuwing of modernisering van de Pachtwet twee uitgangspunten steeds belangrijk geweest. Ten eerste dient er een goede balans te zijn tussen de belangen van de pachter en die van de verpachter; ten tweede zijn bij deze aanpassing continuïteit en vooral prijsvorming en prijsbeheersing belangrijke onderdelen.
Ik kom nu even terug op het punt van de overgang van de Pachtwet naar het Burgerlijk Wetboek. In de ogen van mijn fractie was deze overgang niet nodig geweest. Het kabinet hechtte echter nogal aan dit voor het kabinet zwaarwegende punt. Nu er uiteindelijk voor is gekozen de Pachtwet in zijn geheel over te laten gaan naar het BW en er inhoudelijk geen effecten zullen optreden als gevolg daarvan, kunnen wij hiermee instemmen. Het daarnaast in stand houden van de Pachtkamer en de Grondkamer is en was steeds een nadrukkelijke wens van de VVD-fractie. Wij moeten de kennis die daar aanwezig is niet willen missen. Met het voorstel dat nu voor ons ligt, blijven deze kamers in stand en dat heeft onze nadrukkelijke instemming.
Zoals wij allen weten, is door de ministeries en de Tweede Kamer met de diverse partijen over dit voorstel gesproken. Het bleek dat pachters en verpachters nogal verschilden van opvatting, maar uiteindelijk heeft de broedende kip haar werk gedaan. Het resultaat is dat zes organisaties elkaar hebben gevonden. Wellicht had van de minister het overleg wat meer op mogen brengen, maar de fractie van de VVD vindt het beter om de wet nu op een aantal onderdelen te moderniseren dan te streven naar meer. Bovendien kunnen de partijen zich in dit voorstel vinden en dat is belangrijk, want zoals ik al zei, pachters en verpachters hebben elkaar nodig. Mijn fractie is zich zeer bewust van het feit dat wanneer wij het instrument pacht willen behouden, het voorstel voor beide partijen in belangrijke mate consensus met zich mee moet brengen.
Over enkele onderdelen van het voorstel wil ik vervolgens een opmerking maken. Eenmalige pacht wordt voortaan geliberaliseerde pacht genoemd. De maximale termijn van twaalf jaar voor eenmalige pacht komt te vervallen. Daarvoor in de plaats komen twee soorten pacht: een pacht voor een termijn korter dan zes jaar zonder prijstoetsing aan de pachtnormen en een pacht voor een langere termijn dan zes jaar met prijstoetsing. Met deze wijziging wordt onder meer voorkomen dat gronden terechtkomen in het grijze pachtcircuit of niet meer voor pacht worden uitgegeven.
Wij hebben begrepen dat deze geliberaliseerde pacht voor pachters en verpachters een zeer bruikbaar instrument is. Wij ondersteunen daarom deze liberalisering. Er zal niet meer het continueringsrecht en het voorkeursrecht gelden. Dit heeft de instemming van de VVD-fractie. Over dit punt is een opmerking gemaakt in de memorie van toelichting, maar waarom is hierover geen bepaling in de wet opgenomen?
Bij dit punt speelt de verstandhouding tussen pachter en verpachter een belangrijke rol. Die is essentieel. In eerdere debatten is met de minister gewisseld dat een bedrijf voor zijn voortbestaan en eventuele productierechten afhankelijk is van een bepaald aantal hectares. Je zou in dat verband kunnen spreken van pachtafhankelijkheid. Wil de minister daarover nog iets zeggen, ook in het licht van de productierechten? Natuurlijk willen wij de pachters en verpachters hun gang laten gaan, maar wij dienen op dit punt alert te zijn, aangezien het hier gaat om het voortbestaan van het bedrijf.
Dan wil ik iets zeggen over het pachtprijsmechanisme. De Commissie Pachtnormen heeft voorgesteld om uit te gaan van het opbrengend vermogen – noem het maar even: het productievermogen van de grond – en van de bedrijfsuitkomsten van de laatste jaren. De uitgangspunten zijn prima, maar de vraag is nog waarom het jaar 2005 niet bij deze berekeningen is betrokken.
Hoe groot mogen de verhogingspercentages zijn? Natuurlijk wil de ene partij geen maximumverhogingspercentage van 25 en de andere partij juist vrij zijn in de verhoging. Wij vinden dat het kabinet op dit punt een goed voorstel doet.
Er is om twee gebiedsaanpassingen gevraagd. Ik ga ervan uit dat de minister kan toezeggen dat die gebiedsaanpassingen zullen worden doorgevoerd en ik heb op dit punt dan ook geen moties of amendementen opgesteld. Het verzoek is om de Wieringermeer bij het westelijke weidegebied onder te brengen en niet bij de Flevopolder. Kamperland zou bij het oostelijk weidegebied in plaats van bij het noordelijk weidegebied komen.
Voorzitter. In het verleden hebben wij gesproken over de vermogensrendementsheffing en over de successierechten. Daarop is weer gewezen. Graag hoor ik of het kabinet over deze onderwerpen nog heeft nagedacht. De VVD heeft in haar verkiezingsprogramma hierover iets gezegd, wat ook in deze setting een belangrijke stap kan zijn. Ten slotte kan ik zeggen dat wij het amendement van de heer Slob over het laten vervallen van de grens van 65 jaar van harte ondersteunen.
De heer Waalkens (PvdA):
Ik heb de VVD in het verleden een pleidooi horen houden voor verbreding van de grondslag van de wet, in de vorm van de natuurpacht. U hebt daar nu niets over gezegd. Hoe staat het daarmee?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Dat pleidooi hebben wij steeds gehouden, en dat doen wij nog. Wij staan nog steeds op het standpunt dat er een verbreding moet komen. Maar ik ken uw amendement op dit punt nog niet.
De heer Waalkens (PvdA):
Dat is onderweg. Verder heb ik twijfels uitgesproken over het uitgangspunt van het pachtnormenstelsel, waarbij ik ook het element van de toeslagen heb betrokken, als zijnde een kwetsbaar punt. Onderschrijft u het laatste en zo ja, moet daar niet meer aandacht aan worden besteed?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Op zich zeg ik niet direct dat dit systeem mij kwetsbaar lijkt. Als je sec uitgaat van het opbrengend vermogen, lijkt het systeem niet kwetsbaar te zijn. Ik realiseer mij ook dat er een toekomstig zorgpunt is, als de toeslagrechten vervallen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. De wetgever die iets wil veranderen in het pachtrecht doet het niet gauw voor iedere betrokkene goed. De belangen van pachters en verpachters lopen uiteen en zijn soms tegengesteld. Er is tevens een gemeenschappelijk belang en in zekere zin een algemeen belang. Met het laatste doel ik op de pacht als financieringsinstrument voor de landbouw. Al vele jaren lang staat dat instrument onder druk. Veranderingen in de wetgeving moeten daarom gericht zijn op instandhouding of versterking van dat instrument. Zolang wij in ons recht geen wettelijke verplichting tot verpachting kennen – uiteraard in gevallen waarin geen sprake is van eigen gebruik – is het zaak om naar een zorgvuldig evenwicht van rechten en verplichtingen te zoeken, aangepast aan de omstandigheden. Die landbouwkundige omstandigheden worden momenteel gekenmerkt zowel door de eis van duurzaamheid als door die van dynamiek. Aan die ontwikkelingen kan het pachtrecht zich niet onttrekken. Op die ontwikkelingen werd ruim tien jaar geleden, bij de wetswijziging van 1995, met de introductie van kortdurende pachtvormen, reeds ingespeeld. De resultaten wat betreft de instandhouding van het pachtareaal lijken sindsdien niet ongunstig te zijn uitgevallen.
Het is een moeizaam en langdurig proces geweest om tot de indiening van het voorliggende voorstel te komen. Maar winst is dat de nieuwe regeling in de praktijk op steun zal mogen rekenen. De behandeling verloopt tot dusver voorspoedig en het is te hopen dat dit in het verdere traject ook het geval zal zijn, al was het alleen maar omdat in het jaar 2007 de twaalfjaarstermijn van de eerste op basis van het huidige artikel 70f, lid 5 in 1995 afgesloten pachtovereenkomsten eindigt. Belangengroepen hebben bij het ontstaan van dit voorstel een belangrijke, misschien wel cruciale rol gespeeld. Het scheelde maar weinig of er was van zelfregulering sprake geweest. Alom lijkt tevredenheid te bestaan over het voorliggende resultaat. Toch zijn bij dit proces wel enkele vragen te stellen. Organisaties van betrokkenen hebben een aanzienlijke inbreng gehad, al is gedurende het proces de Bond van Landpachters afgehaakt. In zulke situaties is altijd weer de vraag of en in hoeverre zulke organisaties representatief zijn voor alle pachters en verpachters. Staat bijvoorbeeld vast dat met de categorie van particuliere verpachters, dus niet zijnde institutionele beleggers en landgoedeigenaren, en hun belangen voldoende rekening is gehouden? Daarmee is overigens ook de vraag gesteld welke eigen verantwoordelijkheid de overheid, de regering, zich in het proces heeft gereserveerd. Wat zou er gebeurd zijn als de belangengroepen het niet met elkaar eens geworden zouden zijn? De verschillen tussen het voorontwerp van het kabinet en het eigen, gezamenlijke voorstel van de organisaties zijn constateerbaar, maar onduidelijk is welke rol de overheid heeft gespeeld. Zijn er concrete punten te noemen, die steunen op de interventie van de zijde van de regering?
Het totstandkomingsproces van het wetsvoorstel brengt tevens mee dat de Kamer wel moet weten wat zij doet als zij nog beduidende veranderingen in het voorstel zou overwegen, naar welke kant dan ook. Het wetsvoorstel is als tussenstap bedoeld. Het vorige kabinet had ingezet op een meer fundamentele herziening. Of een meer ingrijpende wijziging op basis van het rapport van de commissie-Leemhuis "Ruimte voor pacht" in het belang van het voortbestaan van het instituut pacht op langere termijn misschien wenselijk ware geweest, is een vraag die wij nu maar buiten beschouwing moeten laten; een dergelijke wijziging leek in elk geval robuust en bleek onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk. Dat vond ook de SGP-fractie.
Mijn fractie staat in elk geval positief tegenover de doelstelling om de eenvoud en transparantie van de pachtregels te bevorderen. Het voorstel is daarin geslaagd al zijn er nog wel enkele vragen te stellen, waarover meer in het vervolg van mijn bijdrage. Eerst zou ik willen opmerken dat het voorstel een gedenkwaardig moment markeert, namelijk dat de eerstverantwoordelijke minister niet is die van LNV maar die van Justitie. Dat hangt samen met het besluit om het materiële pachtrecht een plaats te geven in het Burgerlijk Wetboek. Vóór de Pachtwet van 1937 werd de rechtsverhouding, die thans pacht heet, in de zevende titel van het Derde Boek van het Burgerlijk Wetboek geregeld en viel deze onder huur en verhuur, evenals de arbeidsovereenkomst. In de derde en vierde afdeling van de zevende titel werden regelen gegeven "welke bijzonder betrekkelijk zijn tot de huur van huizen en huisraad" en regelen"welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur van landerijen", aldus de teksten toen. Dwingend recht kwam daarin niet voor. Het voorliggende voorstel bewerkt dat in het Nieuw Burgerlijk Wetboek het pachtrecht weer een regeling ná het huurrecht krijgt. In de literatuur is in de loop der jaren veelvuldig gestreden over de voor- en nadelen van een regeling van het pachtrecht in of buiten het Burgerlijk Wetboek. Wij laten dat rusten, maar wij menen wel dat er thans veel goede argumenten aan te voeren zijn om een plaats in het Burgerlijk Wetboek te bepleiten. Wij zijn dus ingenomen met het standpunt dat de regering dienaangaande in het wetsvoorstel inneemt door een duidelijke keuze hieromtrent te maken.
Zoals gezegd, plaatsen wij nog enkele kritische kanttekeningen als het gaat om de vraag in hoeverre het voorstel beantwoordt aan de doelstelling van eenvoud en transparantie van de regelgeving. Positief is in dit opzicht bijvoorbeeld dat artikel 54 van de huidige Pachtwet, de regeling bij overlijden van de pachter, sterk is vereenvoudigd. Wel is in dit verband een vraag waarom artikel 366 niet de mogelijkheid handhaaft dat bij overlijden van de pachter, de pachtovereenkomst kan worden opgezegd indien géén van de erfgenamen als opvolger in aanmerking zou komen omdat, zoals de Pachtwet voorschrijft, géén van hen voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering.
Een andere vraag is, waarom in het voorgestelde artikel 319 de landbouwkundige toetsing is gehandhaafd. Waarom eigenlijk? Ik citeer hier uit het commentaar op de Pachtwet van Houwing/Heisterkamp (artikel 5, nr. 200): "De verwachting dat er van de landbouwkundige toetsing van de pachtovereenkomst weinig terecht zou komen, is inmiddels ten volle bewaarheid. Het hele onzinnige ingewikkelde stel regels van artikel 5 is al volkomen een dode letter gebleken." Wat is de reactie van de minister op deze constatering van deskundigen?
Dan een derde vraag. Artikel 325 voorziet net als het huidige artikel 12, eerste lid, Pachtwet, in de mogelijkheid de Grondkamer te verzoeken vanwege bijzondere omstandigheden goedkeuring te verlenen aan een pachtovereenkomst voor een kortere dan de wettelijke duur. Het is de vraag of aan deze mogelijkheid nog wel behoefte bestaat gelet op het stelsel van eenmalige pachtovereenkomsten.
Dan kom ik bij een vierde vraag in dit verband die wij reeds in het verslag aan de orde stelden. De artikelen 385 en 387 voorzien opnieuw in een bijzondere regeling voor verpachting door openbare lichamen. Het antwoord motiveert deze keuze weliswaar, maar ook hier is het de vraag of er wel behoefte bestaat aan een bijzondere regeling, gezien de ruimere mogelijkheden van eenmalige kortdurende pacht die het voorstel nu juist opent.
Ten slotte kom ik terug op de door mijn fractie in het verslag gestelde vraag of de verwachting dat de reguliere pacht voor los land zal blijven bestaan gewettigd is. Zal niet gekozen worden voor het type geliberaliseerde pacht voor zes jaar of korter, zonder prijstoets, of voor een geliberaliseerde pachtovereenkomst langer dan zes jaar, met prijstoets? Ook kan de vraag gesteld worden of hoevepacht nog wel op basis van het huidige wettelijke regime zal plaatsvinden nu omtrent een hoevepacht niet meer is bepaald dat deze twaalf jaar duurt.
Voorzitter. Ik heb nog een reactie op het intussen ingediende amendement van collega Slob en enkele anderen over de leeftijdsgrens van 65 jaar. De andere amendementen bereikten mij kort voordat ik mij naar dit debat begaf. Die kan ik nog niet becommentariëren. De heer Waalkens zei zojuist dat die leeftijdsgrens niet meer in deze tijd past. In de toelichting op het amendement schrijft de heer Slob dat de trend die er in de samenleving is ook hier moet doorwerken. Die trend hebben wij ook geconstateerd en wij onderkennen dit punt. Een tweede overweging in dit verband betreft de vergrijzing in de agrarische sector. Tot 1958 speelde de leeftijd in de Pachtwet geen rol. In 1958 kwam er een pakket sociale voorzieningen dat ook de zelfstandige agrarische ondernemer en zijn gezinsleden bereiken kon, uiteraard onder voorwaarden die in de wet werden voorzien. In 1984 hebben wij die leeftijdsgrens heel bewust in deze Kamer ingebracht. Dat deden wij omwille van de doorstroming in de agrarische sector, opdat jonge boeren ook een kans zouden krijgen, onder erkenning van de beschikbaarheid van de sociale voorzieningen voor 65-plussers. Ik verwijs hiervoor naar de pagina's 9 en 10 van de nota naar aanleiding van het verslag. Wij zijn nu twintig jaar verder. De vraag is of dat ineens geen rol meer zou hoeven te spelen. Ik heb begrip voor de flexibilisering rondom de leeftijdsgrens en ik onderken de trend in de samenleving. Ik sta ook niet onsympathiek tegenover deze gedachtegang. De argumentatie voortvloeiend uit de kenmerken van de agrarische sector en de leeftijdsopbouw in deze sector doen mij echter deze vraag kritisch stellen aan de heren bewindslieden. Zij zullen hier ongetwijfeld hun commentaar op geven.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. De regering, de Kamer, de pachters en de verpachters zijn al jarenlang op zoek naar een evenwichtige benadering van de pacht en de pachtnormen. Steeds is echter geworsteld met de vraag wat onder een evenwichtige benadering moet worden verstaan. In de praktijk bleek dat het niet zo eenvoudig was om die vraag te beantwoorden. In dat licht vindt mijn fractie het opmerkelijk – dat bedoelt zij positief – en prijzenswaardig dat bijna alle organisaties er op dit moment in zijn geslaagd om met een breed gedragen voorstel te komen. Het heeft lang geduurd, maar dat voorstel ligt nu voor. Er is sprake van een gedeeld collectief belang en een tegengesteld eigenbelang. Eén organisatie vormt hierop een uitzondering. De heer Van der Vlies heeft die zojuist genoemd.
Dat dit punt was geagendeerd, was bij veel mensen bekend. Dat blijkt uit de vele brieven, mailberichten en telefoontjes die wij in de afgelopen dagen over dit onderwerp hebben gekregen. Veelvuldig is aan de Kamer het dringende verzoek gedaan om datgene te respecteren wat gezamenlijk tot stand is gekomen. Dat lijkt mij een reëel verzoek, al laat dat onverlet dat de Kamer zelf verantwoordelijk is om een wetsvoorstel op zijn merites te beoordelen. Indien zij dat nodig acht, kan zij dus met wijzigingen komen. Gezien het aantal amendementen dat nu voorligt en de insteek daarvan, verwacht ik echter dat het verzoek grotendeels wordt gehonoreerd. Dat is ook de insteek van mijn fractie.
Ik dank de regering voor de uitgebreide schriftelijke beantwoording. Die beantwoording heeft voor ons al veel opgehelderd. Toch zijn er nog diverse zaken waarover mijn fractie graag duidelijkheid wil. In de memorie van toelichting staat dat het kabinet dit wetsvoorstel als een eerste stap beschouwt. Ik heb gevraagd of dat inhoudt dat het kabinet een verdergaande liberalisering blijft voorstaan, ondanks de maatschappelijke en politieke weerstand. Op die vraag heb ik nog geen duidelijk antwoord gekregen. Gezien de zittingsperiode van dit kabinet zal het niet zo'n vaart lopen, maar het lijkt mij toch goed om te weten waar de ministers ten aanzien van dat punt staan.
Het antwoord op onze vraag of de opzeggingsgrond voor een pachtovereenkomst van 65 jaar nog verstandig is, vinden wij onbevredigend. Daarom hebben wij samen met de heer Waalkens en mevrouw Willemse-van der Ploeg het amendement op stuk nr. 13 ingediend. Dat beoogt deze opzeggingsgrond uit het wetsvoorstel te schrappen. Naar mijn oordeel spreekt de toelichting op dat amendement voor zich. Ook de heer Van der Vlies heeft dat zojuist gezegd en hij heeft het in het perspectief van het verleden geplaatst. Ik ben benieuwd wat de regering daarvan vindt, maar het spreekt voor zich dat wij ook wat dat betreft met dat amendement een keuze hebben gemaakt.
In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen pachtcontracten van 6 jaar of korter en pachtcontracten die voor een langere periode gelden. Pachtovereenkomsten voor de duur van 6 jaar of korter kunnen voortaan ongelimiteerd worden afgesloten, zonder dat er sprake is van een pachtprijstoets. In het schriftelijk overleg hebben wij gevraagd waarom de minister er niet voor heeft gekozen om bijvoorbeeld een limiet van 12 jaar toe te voegen, zodat de bepalingen betreffende de pachtprijsbeheersing op enig moment van toepassing zijn. Hij heeft op die vraag geantwoord dat een dergelijke toevoeging het compromis geweld zal aandoen en dat die de flexibiliteit van de nieuwe pachtvorm niet ten goede zal komen. Dan zou de regeling wel eens het tegendeel van het beoogde doel kunnen bewerkstelligen. Uiteraard hebben wij dat antwoord tot ons genomen. Inmiddels heeft mevrouw Gerkens op dat punt een amendement ingediend met de intentie een andere uitspraak te vragen. Het spreekt voor zich dat wij benieuwd zijn naar de argumentatie voor dat amendement.
De commissie-Van Hall heeft ons uit een lange impasse op het punt van de pachtnormen gehaald. Daarvoor zijn wij haar erkentelijk. Voor mijn fractie is het altijd van belang geweest dat het agrarisch opbrengend vermogen van grond uitgangspunt voor de pachtnorm is. Wat de grondgebruiker op zijn grond kan verdienen, moet leidend zijn voor wat hij voor de grond kan betalen. In dat opzicht ben ik blij dat de Commissie Pachtnormen een nieuwe rekenmethode heeft voorgesteld waarin het opbrengend vermogen van de grond uitgangspunt is. Maar ik ben wel zeer benieuwd naar de antwoorden op de redelijk indringende vragen die de heer Waalkens hierover heeft gesteld. Mevrouw Snijder heeft hier ook een uitroepteken bij geplaatst.
De minister heeft ons geïnformeerd dat de uitkomst van de nieuwe rekenmethodiek in sommige pachtnormgebieden kan leiden tot een individuele verhoging van de pachtprijs met meer dan 46%. Dit is een hoog percentage. Om dit eenmalige effect te dempen stelt het kabinet een maximale regionale verandering voor van 25%. Daar is zowel door pachters als door verpachters op gereageerd. De een vindt het percentage te hoog, de ander vindt het een onterechte afwijking van het voorstel van de Commissie Pachtnormen. Het is ook een moeilijk dilemma. Ik heb de indruk dat deze ministers een soort wijsheid van Salomo hebben toegepast bij deze uit elkaar liggende percentages, want dat past ook wel bij hen. Ik hoor hier graag een nadere toelichting op, want je kunt niet lang genoeg naar Salomo luisteren.
Over de pachtnormgebieden heb ik dezelfde vragen als mevrouw Snijder. Bij twee gebieden is de vraag of zij op de juiste manier zijn ingedeeld. Ik snap dat het lastig is, als je van 14 naar 8 gebieden teruggaat. Je moet een keer een streep zetten en een indeling maken. Deze twee gebieden springen er wat ons betreft uit. Ik geef toe dat het riskant is om hierin te bewegen, maar ik denk dat deze vraag over de Wieringermeer en over het Kampereiland reëel is. Ik hoor hierop graag een reactie van de regering.
Het kabinet heeft de pachtprijs van agrarische bedrijfsgebouwen gekoppeld aan de stijging van het prijspeil volgens de consumentenprijsindex, de CPI. Volgens LTO is een koppeling aan de vervangingswaarde ook mogelijk, maar dat is wat brozer. Ik hoor graag een onderbouwing van de gemaakte keuze.
Een andere vraag, die wij ook aan andere bewindspersonen hebben gesteld, is waarom het kabinet er niet toe over wil gaan om verpachters die vallen onder box 3, vrij te stellen van de vermogensrendementsheffing. Zien de ministers mogelijkheden om verpachters vrij te stellen van successierecht? Mevrouw Snijder heeft hierover ook iets gezegd.
Mijn fractie is het niet eens met de opstelling die het kabinet bij de vermogensrendementsheffing tot nu toe heeft gekozen. De inbreng voor de evaluatie van de belastingherziening 2001 moest net voor het reces worden ingediend, maar daarbij hebben wij dit ook aan de orde gesteld. Wij hebben hierover vragen gesteld waarop wij inmiddels antwoorden hebben gekregen die wij redelijk onbevredigend vinden. De vermogensrendementsheffing op basis van een forfaitair rendement van 4% in box 3 verhoudt zich volgens ons niet met het maximale rendement van 2% over de vrije verkeerswaarde uit het Pachtnormenbesluit. Particuliere verpachting zou eigenlijk buiten de vermogensrendementsheffing moeten vallen. Ik leg dat hier neer, omdat wij nu over deze zaak spreken.
Wij hopen met het kabinet dat de nieuwe Pachtwet en het nieuwe Pachtnormenbesluit eraan bijdragen dat het instrument pacht, dat een heel lange geschiedenis kent, in de toekomst een aantrekkelijk financieringsinstrument voor de landbouw zal blijven. Ook al heb ik op een aantal punten verheldering gevraagd, ik kan in alle vrijmoedigheid doorgeven dat ik mijn fractie adviseer om steun te geven aan dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik stel de Kamer voor om nu te schorsen, zodat wij om kwart voor zes kunnen beginnen met het aangevraagde VAO. De brief is inmiddels gearriveerd. Wij hebben nog twee sprekers. Mevrouw Willemse-van der Ploeg houdt haar maidenspeech. Ik denk dat wij dat op een zorgvuldige manier moeten doen. Ik vraag de minister van Justitie of hij nog voorbereidingstijd nodig heeft voor het om kwart voor zes geplande VAO.
Minister Donner:
Ik heb wel enige voorbereidingstijd nodig. Als de Kamer mij wil excuseren, kan ik de voorbereiding combineren met de speeches hier. Dan kan ik onmiddellijk om kwart voor zes doorgaan.
De voorzitter:
Ik stel voor dat wij de minister van Justitie verontschuldigen in verband met de voorbereiding en dat de minister van LNV het kabinet vertegenwoordigt, zodat wij de eerste termijn nu kunnen afmaken.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Willemse-van der Ploeg, die haar maidenspeech zal houden.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
Voorzitter. Tijdens mijn eerste optreden in de Kamer word ik meteen geconfronteerd met een reprimande van de heer Waalkens. Wij hebben geen bijdrage geleverd aan de voorbereiding van dit wetsvoorstel omdat ik, zodra ik het dossier overnam, tot de ontdekking kwam dat de termijn al gesloten was. Het heeft, voor alle duidelijkheid, niets te maken met onze belangstelling voor het onderwerp pacht.
De voorzitter:
Het mag eigenlijk niet, maar de heer Waalkens werd zo aangesproken, dat ik aan hem het woord geef.
De heer Waalkens (PvdA):
Met alle respect, ik spreek ook niet mevrouw Willemse-van der Ploeg in persoon aan, maar het institutioneel geheugen van haar partij. Zij is absoluut verontschuldigd.
De voorzitter:
Een heel grote uitzondering, maar nu stoppen wij met de interrupties.
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):
In vele bijdragen is al gewezen op het feit dat de Pachtwet een lange geschiedenis kent. Ontstaan in de vorige eeuw onder geheel andere maatschappelijke omstandigheden, vooral ter bescherming van de pachters. Eind vorige en begin deze eeuw is een begin gemaakt met de herziening van de Pachtwet. In 1995 is de Pachtwet gedeeltelijk gewijzigd. De doelstellingen van deze wijzigingen waren stabilisering van het pachtareaal, zodat het instituut pacht als financieringsinstrument van de landbouw behouden wordt. Het pachtareaal echter nam nog steeds gestaag af.
De commissie-Leemhuis constateerde in haar rapport Ruimte voor pacht dat de Pachtwet door de wettelijke bescherming van de pachter er in belangrijke mate zelf toe heeft bijgedragen dat grondeigenaren minder geneigd waren grond in pacht uit te blijven geven. De commissie-Leemhuis stelde een vergaande liberalisering van de Pachtwet voor, die kabinet en Kamer te ver ging. In februari 2004 is in de Kamer met minister Veerman afgesproken om de Pachtwet te moderniseren. Ook daar is weer een lange tijd overheen gegaan.
Dit voorstel is het resultaat van een intensief en zorgvuldig proces met de betrokken partijen. Het kan rekenen op de grootst mogelijke meerderheid in het veld. Graag spreek ik mijn waardering uit voor de verschillende organisaties in het veld, die erin geslaagd zijn om tot een gezamenlijk standpunt te komen over dit belangrijke onderwerp. Ook complimenteer ik de minister met zijn bereidheid om daarnaar te luisteren. Onze fractie onderschrijft het belang van een breed draagvlak bij betrokkenen voor de voorgestelde wijziging van de Pachtwet. De technische herziening van het pachtrecht, het overbrengen van grote delen van de Pachtwet naar het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevorderen de eenvoud en de transparantie. Hierdoor zal een eventuele fundamentele herziening van de Pachtwet makkelijk geëffectueerd kunnen worden. Het voorstel brengt een beperkte verlichting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven mee, onder meer doordat de noodzakelijke administratieve handelingen zullen verminderen.
Positief is de CDA-fractie over het afschaffen van de maximale termijn van twaalf jaar voor een eenmalig pachtcontract. Het voorstel om een onderscheid te maken tussen pachtcontracten van nul tot zes jaar, waarvoor vrije prijsonderhandelingen gelden, en pachtcontracten voor langer dan zes jaar met een pachtprijstoets, wordt door ons onderschreven. Dit vergroot de flexibiliteit en de keuzevrijheid. Wij waarderen het ook dat losse pacht expliciet is opgenomen in dit wetsvoorstel, omdat dit tegemoetkomt aan de gewenste flexibiliteit bij bijvoorbeeld seizoensgebonden landbouwactiviteiten. Dit alles neemt niet weg dat onze fractie ook een aantal vragen en voorstellen heeft bij het voorliggende wetsvoorstel.
Veel boeren ontvangen momenteel op basis van toeslagrechten zogenaamde bedrijfstoeslagen die als inkomenssubsidie fungeren. De CDA-fractie vraagt zich af of onder het nieuwe pachtstelsel deze toeslagrechten blijven toevallen aan de pachter, of dat de verpachter er ook aanspraak op kan maken. Deze gedachte vloeit voort uit het feit dat de rechter in het verleden, omdat dit niet duidelijk geregeld was, de waarde van melkquota voor 50% aan de verpachter heeft toegekend en voor 50% aan de pachter. In zijn reactie op de schriftelijke inbreng heeft de minister een uitleg gegeven over deze materie. Toch blijven hierover in het veld onduidelijkheid en verschil van mening bestaan. De Europese verordeningen laten volgens de minister geen ruimte voor nadere nationale invulling. Het gaat hier niet om richtlijnen waarvan de implementatie in het nationale recht aan de wetgever nog enige mate van vrijheid laat, maar om verordeningen die rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde moeten worden toegepast, aldus het antwoord van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag van 16 juli jl. Kunnen wij daaruit ook concluderen dat de toeslagrechten persoonsgebonden en niet grondgebonden zijn?
De CDA-fractie is van mening dat, omdat toeslagrechten hun oorsprong vinden in inkomensondersteuning voor agrarische ondernemers, het ongewenst is dat deze landbouwgelden automatisch kunnen terechtkomen bij niet-landbouwers. Volgens prof. Bruil, hoogleraar agrarisch recht, heeft Nederland wel de vrijheid om te bepalen dat toeslagrechten niet aan verpachters, maar aan actieve agrarische ondernemers toebehoren. Leidt deze onduidelijkheid niet tot het uitlokken van jurisprudentie? Mocht dit het geval zijn, dan lijkt het de CDA-fractie niet terecht het oordeel van de rechter af te wachten. Dat leidt immers tot langdurige onzekerheid en bovendien gaan procedures met hoge kosten gepaard. Voor de pachter en de verpachter is het van belang te weten waar de rechten liggen. Kan de minister uitleggen hoe het precies zit? En als de gang naar de rechter de enige is, is de minister dan bereid te onderzoeken of samen met betrokken partijen tot een wetgevend kader kan worden gekomen om bedoelde rechten gewoon veilig te stellen?
Grote moeite heeft onze fractie met de bepaling in art. 375 dat de verpachter het recht geeft de overeenkomst op te zeggen om de enkele en simpele reden dat de pachter de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Deze leeftijdsbepaling is ook terug te vinden in de artikelen 363 en 380. Een dergelijke bepaling past niet meer in deze tijd. Het CDA stelt in zijn conceptverkiezingsprogramma Vertrouwen in Nederland, vertrouwen in elkaar juist dat voor ouderen die daarvoor kiezen – en ik onderstreep dat laatste – het mogelijk moet zijn ook na 65 jaar door te werken met behoud van AOW. Wij willen het juist juridisch en praktisch eenvoudiger maken om na 65 jaar door te werken als men dat wil. Deze bepaling staat daar haaks op. Daarnaast kan zich ook een situatie voordoen dat de agrarische ondernemer zijn bedrijf over wil doen aan een familielid, meestal een kind of kleinkind, dat bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd door de ondernemer om welke reden dan ook nog niet in de gelegenheid is om het bedrijf over te nemen. In dit wetsvoorstel zijn de rechten en plichten van de pachter én verpachter helder omschreven, waardoor voldoende waarborgen bestaan voor een goed beheer van de grond. Ook de vaststelling van de duur van de pachtovereenkomst voor los land op zes jaar maakt dat partijen, indien dat nodig is, sneller dan onder het huidige regime afscheid van elkaar kunnen nemen. Uit de schriftelijke inbreng blijkt dat ook de fracties van de PvdA en de ChristenUnie kritische opmerkingen hebben gemaakt bij de leeftijdsbepaling. De CDA-fractie vindt, alles overwegende, met de waarborgen in de wet en de kortere duur van de pachtovereenkomsten, dat de leeftijdsbepaling in de wet kan vervallen. Daarom hebben wij samen met de PvdA en de ChristenUnie een amendement op dit punt ingediend.
De CDA-fractie heeft met waardering kennisgenomen van het rapport van de Commissie Pachtnormen en de reactie hierop van het kabinet. De commissie, waarin pachters en verpachters evenwichtig vertegenwoordigd waren, neemt het opbrengend vermogen van de grond als uitgangspunt voor de berekeningsmethode. De pachter zou hierdoor in redelijkheid aan zijn verplichtingen kunnen voldoen. Omdat bij de overgang naar de nieuwe rekenmethode pachtprijsverhogingen van ruim 45% kunnen voorkomen, stelt de minister voor om deze in het eerste jaar van de overgang naar de nieuwe rekenmethode te maximaliseren op 25%. De organisaties die van de Commissie Pachtnormen deel hebben uitgemaakt, zijn evenals de Kamerleden recentelijk in het bezit gekomen van het antwoord van de minister. Begrijpelijkerwijs wordt vanuit het veld verschillend gereageerd op de door de minister voorgestelde maximalisering van de pachtprijsverhoging van 25%. Voor de een is die te hoog, voor de ander te laag, uitgaande van het belang van de organisatie. Wil de minister aangeven waarom hij juist op dit punt afwijkt van het advies van de Commissie Pachtnormen? Welke argumentatie ligt ten grondslag aan deze begrenzing en de periode waarover de eerste berekening op basis van de nieuwe rekenmethode plaatsvindt?
De gebiedsindeling, ook onderdeel van het werk van de commissie, is basis voor de differentiatie van de berekening van het opbrengend vermogen van de grond. Is met de afhandeling van het Pachtnormenbesluit de gebiedsindeling definitief vastgesteld, of is onderlinge uitruil nog mogelijk? In het veld twijfelt men aan de juiste indeling van het Kampereiland en de Wieringermeer. Is deze gebiedsindeling volgens de minister zo goed doordacht, dat wijzigingen niet gewenst zijn?
Mijn fractie kan instemmen met de voorgestelde koppeling van de pachtprijsverhoging aan de consumentprijsindex. Vanuit het veld wordt ten aanzien van de ontpachting in de gebouwensfeer echter opgemerkt dat de pachtprijs op dit moment structureel op een te laag pachtniveau is blijven staan. Men pleit daarom voor een eenmalige verhoging van de pachtprijs van 16,5%. Hoe staat de minister hiertegenover? Voor tuinland adviseert de minister een vergelijkbare rekenmethode op te stellen. Inmiddels heeft het kabinet het Landbouw Economisch Instituut opdracht gegeven om een dergelijke methodiek uit te werken. Kan de minister garanderen dat in de tussenperiode geen onomkeerbare beslissingen worden genomen voor dit gebied? En wanneer verwacht de minister dat de rekenmethode voor de tuinbouw gereed is?
Interpreteren wij de reactie van het kabinet goed, dat het inzake natuurpacht mogelijk is dat de beheersvergoeding hoger is dan de eigenlijke pachtprijs? Geldt daarbij dat het regime van de pachtprijs op deze overeenkomst niet langer van toepassing is?
In de memorie van toelichting staat dat er mogelijk in de toekomst een fundamentelere wijziging van de Pachtwet komt. Wij hopen dat de goede samenwerking tussen de betrokken partijen en de minister bij de voorbereiding van deze wetswijziging ook bij een toekomstige wetswijziging tot voordeel mag strekken. Ook hopen wij dat deze wijziging van de Pachtwet bijdraagt aan een vitale agrarische bedrijfstak, zowel voor pachters als verpachters.
De voorzitter:
Mevrouw Willemse-van der Ploeg, ik feliciteer u met uw heldere betoog waarin uw levenservaring weerspiegeld wordt.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Mevrouw Gerkens (SP):
Voorzitter. Ik vind het fijn dat de interesse voor mijn betoog zo groot is.
De landbouwsector staat onder enorme druk. Dagelijks sluiten zeven boerenbedrijven de poort. Dit zijn vaak bedrijven die generaties lang de trots van families zijn geweest. Veel agrariërs leven op de rand of zelfs op het minimum. De minister geeft in mijn ogen deze mensen een schop in de rug.
Voorzitter. De liberalisering is met name bedoeld om de verpachters tegemoet te komen. Boeren die een tijdelijke adempauze in hun bedrijfsvoering inlassen, hebben er baat bij. Zij kunnen tijdelijk voorzien in grondbeheer door de grond te verpachten. Ik vind dat een nobele geste van de minister. De kern van het verhaal is echter dat er geen rechtszekerheid voor de pachters aan verbonden is. Andere grondbezitters zoals investeringsmaatschappijen, speculanten en ook natuurbeheerorganisaties kunnen als verpachters ook gebruik maken van deze mogelijkheid in de wet.
De pachtende boer is vogelvrij. Je kunt het vergelijken met het huren van een huis. Na een aantal jaren heb je als huurder rechten opgebouwd. In de reguliere Pachtwet is die zekerheid nu ook voor de pachters opgenomen, maar de reguliere pachtstructuur wordt nu uitgebreid. Verpachters zullen natuurlijk altijd gaan kiezen voor de nieuwe, liberale vorm en daarmee is de mogelijkheid geboden om ongelimiteerd voor korte perioden de gronden te verpachten aan wie zij willen. Is de minister zich bewust van het feit dat het voorliggende voorstel de zekerheid van zorgvuldig landgebruik op langere termijn en de inkomsten van noodlijdende boerengezinnen ondermijnt? Wij denken dat het zo is en wensen een correctie aan te brengen voor de schrijnende gevallen die kunnen ontstaan. Daarom hebben wij een amendement ingediend.
Dit voorstel holt de rechtsbescherming van pachters steeds verder uit. De vraag is welk redelijk doel daar nu eigenlijk mee gediend is. In haar huidige vorm kent de Pachtwet voor geliberaliseerde kortlopende pachten een maximum van ten hoogste twaalf jaar. Die termijn vervalt. Er kunnen nu ongelimiteerd pachtovereenkomsten afgesloten worden van zes jaar of korter. In een advies heeft de Raad van State al aangegeven dat een dergelijke geliberaliseerde pachtvorm niet in het belang van de pachters is, omdat aangenomen mag worden dat bij de uitgifte van de pacht uitsluitend deze nieuwe pachtvorm gebruikt zal worden. Het zou dus logisch zijn om in vergelijking met het arbeidsrecht na drie keer verlengen een vaste dan wel langjarige overeenkomst af te sluiten. Graag hoor ik van de minister waarom hij de limiet van twaalf jaar niet handhaaft. Ik heb op dit punt eveneens een amendement ingediend.
Opvolging is voor veel boerenbedrijven al lastig. In het wetsvoorstel komt de zekerheid van het eerste recht bij opvolging en overerving van boerenbedrijven op losse schroeven te staan. De economische situatie in de landbouw dwingt steeds meer bedrijven tot samenwerkingsverbanden. De mogelijkheid van indeplaatsstelling en medepacht, zodat een broer, zoon, neef of buurman het familiebedrijf mee kan voortzetten, is gewoon hard nodig. Het wetsvoorstel voorziet daar niet in. De verpachter kan naar eigen goeddunken de grond verpachten aan anderen. Hoe gaat de minister het behoud van de grond van deze familiebedrijven garanderen? Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.
Dan is er het punt van de opzegging van de pachtovereenkomst. Het nieuwe wetsvoorstel wijkt hierin af van het huidige systeem. De verpachter moet de overeenkomst met opgave van redenen opzeggen. Dan heeft de pachter zes weken de tijd zich daartegen te verzetten. De verpachter kan de overeenkomst slechts op een paar gronden opzeggen. De vraag is echter – en die stel ik dan ook aan de minister – hoe expliciet de pachter in zijn verweer moet zijn. Hij wordt geconfronteerd met een enorme aderlating of zelfs met het einde van zijn bedrijf. Is dat dan voldoende basis? In de huidige Pachtwet kan de pachter volstaan met een verzoekschrift als hij verlenging van de pacht wenst. Het lijkt er nu op dat het anders is en ik wil graag dat de minister hier helderheid in geeft.
De huidige versnippering en verrommeling van het landschap moeten ook voor de regering alarmerend zijn. De liberalisering van de ruimtelijke ordening levert al veel problemen op met het landgebruik. Nederland is op veel plekken steeds minder mooi om aan te zien. De liberalisering van de Pachtwet maakt het er niet beter op. De SP-fractie is teleurgesteld in het voorliggende wetsvoorstel. De pacht heeft een belangrijke functie in het beheer van het platteland, de minister haalt dat zelf ook aan in zijn memorie van toelichting. Een duurzaam en langdurig grondgebruik hoort daar dan ook bij. De voorgestelde liberalisering maakt het nu voor grondeigenaar dan wel verpachter in onbeperkte mate mogelijk, voor kortetermijnbelangen pachtovereenkomsten te sluiten waarbij de duurzaamheid weg is. Het sturende karakter van de pacht als instrument gaat daarmee verloren. Hoe gaat de minister de vrijheid om te speculeren met de schaarse ruimte beteugelen? Daar hoor ik graag een reactie op.
Voorzitter. Het zal u niet verbazen als ik voorstel om deze liberalisering nu stop te zetten en de herziening van de Pachtwet opnieuw te bezien. Ik zou een Pachtwet willen die meer bescherming biedt aan onze boerenfamilies en betere bescherming aan het landelijke beeld van ons Nederlands landschap.
Wij hebben van de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers een notitie over het wetsvoorstel ontvangen met een aantal diepgaande argumenten en punten van kritiek op het voorstel. Ik zal die notitie dadelijk aan de minister geven. Ik verkrijg graag een reactie van de minister op dit stuk van de bond, voordat er over het wetsvoorstel wordt gestemd. Hij mag die reactie ook schriftelijk geven.
Het spijt mij, maar ik moet straks weg. Met een kleine fractie lukt het niet om alle activiteiten te dekken. Ik garandeer de minister echter dat wij meeluisteren naar zijn antwoord.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb in mijn bijdrage net als enkele collega's aangegeven dat er jarenlang over de Pachtwet is gesproken, om tot een evenwichtig besluit te komen, waarin zowel de belangen van de pachters als die van de verpachters een goede plek krijgen. Nu ligt er een voorstel, dat gedragen wordt door het overgrote deel van de organisaties, maar mevrouw Gerkens zegt in feite tegen de regering dat alles over moet worden gedaan. Dan gaan wij toch weer een periode van jarenlange onzekerheid in? Dat lijkt mij niet de goede richting.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik begrijp de zorg van de heer Slob, omdat hier een lang proces aan is voorafgegaan. Mijn betoog komt voort uit grote zorg over de voortzetting van het boerenbedrijf en de rechten van pachters. Als de minister toezegt dat hij mijn amendementen overneemt, dan zijn wij er vandaag nog uit.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Mevrouw Gerkens heeft de minister gevraagd om op een stuk te reageren. Dit stuk zal voor belangstellenden ter inzage worden gelegd bij de balie van het CIP.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-6391-6399.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.