Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer) (30312).

(Zie vergadering van 6 september 2006.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Nicolaï:

Voorzitter. Ik dank eenieder die mij in de eerste termijn hartelijk welkom heeft geheten als minister in het gezelschap van betrokkenen bij bestuur en bestuurlijke vernieuwing. Ik zal vrij snel terzake komen, omdat ik tot mijn verheugenis heb gemerkt dat over de teneur en het belang van dit wetsvoorstel brede overeenstemming is en ik zal mij concentreren op de vragen en een aantal dingen verhelderen. Om te beginnen is dat de vraag wat het burgerservicenummer eigenlijk is en wat daardoor verandert. Het is in feite niet veel meer dan de opvolger van het sofinummer, een verbetering van de situatie van nu. Het is nieuw dat het wordt uitgegeven door gemeenten en dat er een verplicht gebruik is van dat nummer binnen de gehele overheid. Dat is een verbreding ten opzichte van zoals het nu geregeld is met het sofinummer.

Een belangrijk punt waar ik later op terugkom, is het gebruik door andere diensten dan overheidsdiensten. Dat verandert ten principale niet door de invoering van dit nummer, omdat de constructie dezelfde blijft. Het burgerservicenummer is dus geen universele sleutel tot bestanden; het is geen centrale opslag van gegevens. Het is dus ook niet onveiliger of makkelijker te kraken. Het burgerservicenummer is simpelweg een hulpmiddel om de overheid doelmatiger te laten werken, vooral ten behoeve van de burger. Wij kunnen een grote stap zetten door meer tot eenmalige gegevensverstrekking over te gaan. Dat is een groot voordeel. Overigens is dit nog niet de stap, maar dit is een belangrijke voorwaarde om die stap te kunnen zetten.

Dat brengt mij bij de vraag die de heer Slob het meest pregnant heeft gesteld: hoe ingrijpend is dit voorstel? Het is wel ingrijpend als je kijkt naar de technische operatie. Hierdoor kan de doelmatigheid bevorderd worden en de administratieve rompslomp voor burgers verminderd worden. Dat komt vooral doordat wij tot eenmalige gegevensverstrekking kunnen overgaan. Het is niet ingrijpend voor de privacy: het bedreigt de privacy niet. De privacy is ook niet in deze wet geregeld, maar in de Wbp, de Wet bescherming persoonsgegevens. Daar liggen de principes en de regelingen in vast. Het belangrijkste is natuurlijk dat de organisatie alleen de persoonsgegevens mag weten die de organisatie ook daadwerkelijk nodig heeft. De gegevens worden passend beveiligd. Het CBP moet daar toezicht op houden. Verder worden het klachtrecht en het recht van beroep daarin geregeld.

Het zou zelfs verwarring wekken als je de privacydiscussie in dit wetsvoorstel opneemt, want die moet hier niet in geregeld worden. Ik wil met veel plezier mijn visie op privacy geven, maar dat is voor dit wetsvoorstel niet relevant. Ik sluit aan bij de visie die wij hebben en die ook door de Kamer wordt gedragen. Dat wordt geregeld in de Wbp. Dat neemt niet weg dat de Kamer de gelegenheid kan aangrijpen om te kijken naar de privacy en om na te gaan of er redenen zijn om de zaken tegen het licht te houden.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik deel uw opvatting dat het in de privacywetgeving is geregeld, maar omdat het een nieuwe ontwikkeling is die mensen kan verontrusten, heb ik het wel gemist en vind ik uw uitleg toch te zwak.

Minister Nicolaï:

Nu is het een voordeel dat ik nog niet klaar was met mijn uitleg, dus wellicht stelt u dat gerust. Ik deel overigens wel uw zorg, want al zouden wij het hier nog wel begrijpen en het erover eens zijn, het vertrouwen van de burger in wat er gebeurt, is natuurlijk wel een zaak waar wij ons druk om moeten maken. Dat zou er echter niet toe moeten leiden dat bij amendement wijzigingen worden doorgevoerd die uit dat verkeerde beeld voortvloeien, namelijk dat hiermee de privacy in het gedrang zou komen. Ik begin daarom graag met de amendementen die daarmee te maken hebben en begin met dat over de aparte ombudsfunctie.

Ik denk dat ik daarover kort kan zijn, want in de interruptiedebatjes lijkt mij daar al vrij veel duidelijkheid over te zijn gekomen. Ik kan het niet veel beter zeggen dan de heer Haverkamp, want als er nu één instantie is – de Belastingdienst, een verzekeraar – die iets schrijft of iets laat weten wat niet klopt en wat te maken heeft met je persoonsgegevens, dan is het wel die instantie die vragen daarover moet kunnen beantwoorden. Het zou zelfs eerder Kafkaësker worden en tegenovergesteld aan de goede bedoelingen van de indieners als er weer een aparte instantie werd gecreëerd waar mensen in dat geval terecht moeten. Je gaat natuurlijk naar de instantie waar iets niet blijkt te kloppen. Mocht dat te maken hebben met het burgerservicenummer zelf, ga je natuurlijk naar de instantie die je dat heeft gegeven, namelijk de gemeente. Dat zijn de twee mogelijkheden, logische mogelijkheden en voor de burger ook begrijpelijke mogelijkheden. Hoezeer ik ook de bedoeling deel om de burger te helpen die het gevoel krijgt dat er steeds meer van hem wordt gevraagd en bewaard met een gemakkelijke toegankelijkheid, het werkt naar mijn idee juist averechts als je naast die twee logische en begrijpelijke mogelijkheden nog een eigen soort loket zou maken of er een nog andere voorziening voor zou treffen.

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk, als je een probleem hebt met bijvoorbeeld de Belastingdienst ga je allereerst daar naar toe en zal het in de meeste gevallen ook wel worden opgelost. Toch zul je zien dat informatie die ergens verkeerd terecht is gekomen, doorsijpelt naar allerlei andere instanties en dat de burger dat op verschillende plekken moet rechtzetten. Een burger heeft nog wel wat anders te doen dan voortdurend allerlei loketten afgaan en ik zou mij dan ook goed kunnen voorstellen dat een burgerservicepunt – dat was het voorstel – een goed instrument is om dat voor de burger op te lossen, om er naast te gaan staan. Over het algemeen zal het niet nodig zijn, het is meer een vangnet, een extra mogelijkheid voor burgers om te voorkomen dat zij verdwaald raken tussen de verschillende overheidsinstellingen.

Minister Nicolaï:

Ik deel uw benadering van het helpen van de burger, maar ik blijf ervan overtuigd dat dit nu net een averechts signaal zou zijn. In het voorbeeld van de heer Van der Ham lijkt mij nu juist de gemeente de aangewezen instantie om daarbij te helpen, want die heeft dat servicenummer toch gegeven. Als er echt iets fouts zit in dat nummer en de fout niet zit bij een verzekering, de Belastingdienst of een andere instantie, dan moet de gemeente daar toch antwoord op kunnen geven. Dat lijkt mij voor de burger ook laagdrempeliger te zijn dan weer een nieuw loket waarvan hij overigens ook nog maar moet weten dat hij daar naar toe zou moeten.

De heer Van der Ham (D66):

Het is niet of/of. U zei terecht dat het om de invoering van iets groots gaat en dat veel burgers dat ook als zodanig zullen ervaren en dat veiligheidskleppen en veiligheidseisen dan ook heel belangrijk zijn. Dat is niet omdat wij denken dat het radicaal fout zal gaan, maar omdat er hier en daar natuurlijk foutjes in het systeem zullen voorkomen. Dat hoort nu eenmaal bij systemen. Dit is een vangnet, een extra voorziening, waardoor de mogelijke ongerustheid extra kan worden weggenomen. Dat is de hoofddoelstelling. Daarnaast kan zo'n burgerservicepunt gemakkelijker inzicht krijgen in situaties waarin iets fout is gegaan. Misschien komt de burger er niet eens achter waar het precies is misgegaan met zijn burgerservicenummer. Zo'n punt kan daar een faciliterende functie in hebben.

Minister Nicolaï:

Ik vrees dat wij hierover van mening en inschatting blijven verschillen. Ik kan mij wel het volgende voorstellen, maar dat heeft met de voorlichting over de introductie van het nummer te maken. De suggestie is gedaan om een telefoonnummer of een website in het leven te roepen om mensen bij de introductie van het nummer een extra mogelijkheid bovenop de twee voor de hand liggende te geven om vragen te stellen. Dit is misschien een lichte tegemoetkoming. Het is in ieder geval iets anders dan een apart loket. Het kan de introductie begeleiden en daar sta ik wél positief tegenover.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik begrijp niet dat de minister zegt dat zo'n burgerservicepunt een averechts effect zou hebben. Ik zie het zelf als een laatste plek waar burgers terecht kunnen op het moment dat zij bijvoorbeeld bij de gemeente niet verder zijn gekomen met bezwaren over de wijze waarop met hun nummer is omgegaan. Het is dus een laatste mogelijkheid en het is dan ook niet te hopen dat er veel gebruik van zal worden gemaakt. Wel denk ik dat het een extra waarborg en een service naar burgers is. Daarom moet burgers de mogelijkheid worden geboden om hier naar toe te gaan als zij stuklopen op de plek waar zij eigenlijk horen te zijn. Je krijgt dan een sluitend systeem. Ik zie eerlijk gezegd niet in dat dit een averechts effect zou hebben. Ik kan dat niet helemaal volgen en misschien kan de minister dat toelichten.

Minister Nicolaï:

Met averechts bedoel ik dat het lijkt alsof het iets nieuws is. Het zou voeding kunnen geven aan de gedachte dat door deze stap een centrale opslag van gegevens plaatsvindt, wat niet zo is. Als de Belastingdienst iets fout doet, dan moet de Belastingdienst dat goed maken. Als de Belastingdienst dat niet doet, dan zijn er gelukkig veel mogelijkheden om klachten en bezwaren kenbaar te maken. Je kunt ook altijd nog naar de Nationale ombudsman. Overigens heeft deze nog niet eens doorzettingsmacht om vervolgens ook iets te doen bij de Belastingdienst. De roep om doorzettingsmacht klinkt in deze tijd altijd erg goed en ik ben er over het algemeen erg voor. Je kunt je echter niet voorstellen dat een ombudsachtige voorziening de mogelijkheid zou krijgen om iets door te zetten bij een andere instantie.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik hoor de minister zeggen "dat eigenlijk liever niet". Zegt hij nu dat het goed is dat er in het kader van de voorlichting een telefoonnummer komt dat burgers kunnen bellen als er vragen en onduidelijkheden zijn? Het betreft dan als het ware een BSN-infonummer tijdens de introductie voor de duur van een jaar. Als de minister dit kan toezeggen, dan zou ik heel tevreden zijn.

Minister Nicolaï:

Ik was nog aan het denken over de beste manier om de voorlichting en de begeleiding van de introductie te organiseren. Deze suggestie was al door de Kamer gedaan. Ik vind het een goede suggestie. Als de Kamer eraan hecht dat ik dit bij dezen toezeg, dan doe ik dat met alle plezier, want ik denk dat het nuttig is om dat te doen.

De heer Szabó (VVD):

Volgens mij lopen er twee dingen door elkaar heen, namelijk voorlichting en vragen met betrekking tot klachten. Ik heb gisteren gezegd dat de VVD-fractie wil dat burgers met klachten of vragen snel worden geholpen. Ik heb gisteren ook de éénloketgedachte via internet op tafel gelegd. Wij hebben de website www.overheid.nl. Helaas weten veel mensen dat niet. Het is een goede website die de afgelopen jaren volwassen is geworden. Ik denk dat u die website wat meer mag promoten. Volgens mij is de oplossing buitengewoon eenvoudig. Laat mensen naar www.overheid.nl gaan. Daar kunnen zij "BSN" intikken en vervolgens kunnen zij vragen stellen dan wel klachten poneren. Als het om klachten gaat, kan vervolgens worden aangegeven bij welke zbo's en overheidsinstellingen een klacht kan worden geponeerd. Dat kan keurig worden opgesomd. Stel dat iemand een probleem heeft met BSN bij de Belastingdienst. Deze persoon kan dan naar www.overheid.nl gaan, de optie Belastingdienst kiezen en vervolgens komt hij op de juiste plek terecht. Volgens mij kan het buitengewoon eenvoudig worden geregeld.

Minister Nicolaï:

Ik dank u voor deze suggesties. Deze lijken mij goed.

De fracties van de ChristenUnie en D66 hebben een amendement ingediend over de melding van fouten aan de burger. Het wetsvoorstel is op dit punt al aangepast naar aanleiding van opmerkingen van het CBP. Als een fout wordt gemaakt bij de toekenning van het BSN, is de gemeente ambtshalve verplicht om dat te melden aan de burger. Hiermee is de wet dus al uitgebreid.

In het amendement wordt voorgesteld om de verplichting in te voeren om bij elke fout die wordt gemaakt met persoonsgegevens een melding te doen. Dat gaat dus verder dan de wijziging die is aangebracht naar aanleiding van het advies van het CBP. Er kunnen natuurlijk allerlei technische fouten in allerlei werkprocessen van allerlei instanties worden gemaakt die even snel weer worden hersteld. Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken dat ik op de hoogte wordt gehouden van al dat soort kleine oneffenheden die meteen weer zijn verholpen. De bedoeling van het amendement is op zich wel goed, maar ik denk dat de uitwerking averechts zou kunnen zijn. Het is nu in de kern geregeld. In het eerste deel van dit amendement op stuk nr. 12 wordt geregeld wat er al in de Wet bescherming persoonsgegevens staat en het tweede deel zou administratieve rompslomp opleveren die wij de overheid noch de burger willen aandoen.

De heer Van der Ham (D66):

U noemt het voorbeeld van het melden van kleine tekstverwerkingsfoutjes aan de burger. In de toelichting op het amendement staat duidelijk dat het niet ziet op verschrijvingen bij het verwerken van persoonsgegevens die direct door de gebruiker zijn hersteld. Het gaat dus niet om tikfoutjes en dat soort zaken. Die zijn uitgesloten in dit amendement omdat ook wij de burgers daarmee niet willen lastigvallen. Fouten die niet dit soort verschrijvingen betreffen, zouden wel moeten worden gemeld zodat de burger weet wat er is gebeurd en daar eventueel een klacht over kan indienen. Ik denk dat op deze wijze ook heel veel klachten kunnen worden voorkomen.

Minister Nicolaï:

Gemeenten zijn al verplicht om te melden als er een fout wordt gemaakt bij de toekenning van het nummer. De kleine dingen hoeven blijkbaar niet te worden gemeld. Ik vraag mij af welke problemen er dan nog zijn waar ik als burger graag van op de hoogte zou worden gehouden, zeker als deze al zijn opgelost. Ik denk dat het voorstel een averechts effect zal hebben.

Er zijn diverse vragen gesteld over de beveiliging en er is ook een amendement over ingediend. De beveiliging van bestanden met persoonsgegevens en de technische verbindingen worden passend geregeld. Dat is simpelweg verplicht volgens de Wbp. Dat is zo logisch dat het verder niet in deze wet is herhaald. De beveiliging moet uiteraard adequaat zijn. De overheidsinstanties dienen zich aan deze wet te houden. Het CBP ziet hierop toe.

De beveiliging van de beheersvoorziening zelf en de aansluiting op die voorziening worden wel geregeld in dit wetsvoorstel. Ik wijs met name op de regels op grond van artikel 3, tweede lid, en artikel 16 van het wetsvoorstel. Het amendement op stuk nr. 14 van de leden Fierens en Timmer strekt ertoe om in de wet te verzekeren dat de regels op grond van artikel 16 ook de beveiliging van de aansluiting op de beheersvoorziening betreffen. Ik vind dit zo logisch dat ik het niet had opgenomen, maar ik heb er ook geen bezwaar tegen om dit wel te doen. Dat is meteen mijn oordeel over dit amendement.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het doel van het amendement is om dit wel op te nemen ter geruststelling, met name vanwege gebruik van het BSN in de zorg. Het is niet mijn bedoeling om een precieze handleiding op te nemen, maar om een extra veiligheidsklep in te bouwen in het voorstel met betrekking tot de aansluitingen.

Minister Nicolaï:

Zo had ik het begrepen. Mijn conclusie is dat het zo logisch is dat het misschien niet had gehoeven, maar dat er zeker geen bezwaar tegen is om dit toch te doen. In symbolische zin, het extra duidelijk maken welke garanties er zijn, kan het een voordeel zijn.

Ik denk dat het terecht is dat veel woordvoerders zijn ingegaan op de begeleiding van het invoeringsproces. Het kan immers wel zijn dat de Kamer ziet dat dat de invoering van het BSN niet zo veel met privacy te maken heeft, maar de burger heeft snel het gevoel dat dit wel het geval is. Daar moeten wij iets mee. Daar hebt u volstrekt gelijk in.

Ik heb al gezegd dat ik het gestelde over het telefoonnummer uitvoer. Dat is volgens mij in de geest van de motie van de heren Van der Ham en Slob op stuk nr. 13. Dat hoeft overigens niet in de wet te gebeuren; wij kunnen het gewoon afspreken. Wij zorgen ervoor dat er ten tijde van de introductie een informatienummer beschikbaar is. Verdere communicatieactiviteiten worden opgezet op basis van onderzoek naar onder andere de vraag hoe de burger de zaak opvat. Medio 2005 is er in samenwerking met de RVD een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Daarin is vooral gevraagd naar de beleving van de burger. Dat heeft juist tot de conclusie geleid dat een bescheiden publiekscampagne, vooral via de radio, de beste manier is om mensen te informeren. Wij blijven onderzoek doen. Mocht er aanleiding zijn om het anders te doen en bij te stellen, dan doen wij dat. De kern van het onderzoek zal zijn dat wij de burger duidelijk maken dat dit een verbetering van het sofinummer is en niet een verandering van de privacysituatie, mijnheer Slob.

De heer Szabó (VVD):

De minister zegt dat hij de mensen vooral via de radio wil informeren. Daar schrik ik van. In mijn jeugd heb ik namelijk nogal eens naar hoorspelen geluisterd waarin allerlei enge dingen gebeurden. Volgens mij moet je het dus niet alleen via de radio doen. Kan er in het kader van de voorlichting niet naar nieuwe informatiedragers en nieuwe media worden gekeken?

Minister Nicolaï:

Ik dank de heer Szabó voor de suggestie. Ik zal zeker naar de nieuwe media kijken. Afgewogen worden natuurlijk ook de impact en de kosten. Zo simpel ligt het. Televisie is meteen een heel ander verhaal. Vooralsnog heb ik niet de indruk dat dit het adequate medium hiervoor is, mede gezien de kosten. De suggestie om de voorlichting via de nieuwe media te laten verlopen, houd ik graag in gedachten.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Hoor ik de minister nu zeggen dat hij tv uitsluit? Hij heeft het specifiek over de radio. Mijns inziens kijken heel veel mensen in Nederland naar de lokale omroepen. Mij lijkt daarom dat daar ook aan moet worden gedacht.

Minister Nicolaï:

Ik sluit tv niet uit. Ik houd de suggestie van mevrouw Van Oudenallen in gedachten, net als die van de heer Szabó. Ik zei alleen maar welke conclusie indertijd getrokken is over de manier waarop de burger het best kan worden geïnformeerd.

De heer Szabó (VVD):

Gisteren heb ik iets gezegd over de rol die gemeenten in de voorlichting spelen. Dat hoor ik niet terugkomen in uw verhaal.

Minister Nicolaï:

De heer Szabó heeft volstrekt gelijk. De lokale media zijn net al genoemd. De gemeenten moeten juist een rol spelen in dit geheel. Zij zijn de instantie die het regelt en waar mensen terecht kunnen.

Dit brengt mij op de concrete vragen die zijn gesteld. Ik begin met de vraag die alles te maken heeft met de principiële discussie. Ik kijk hierbij in het bijzonder naar de heer Slob en hij waarschijnlijk naar mij. Hij stelt in zijn betoog over de privacy dat het BSN het technisch mogelijk maakt om gegevens op te zoeken in persoonsregistraties waarin het BSN is opgenomen en dat de aard van de raadplegingen door de verantwoordelijken wordt bepaald. De vraag was of ik dat kon concretiseren. Hij haalde daarbij het voorbeeld aan van politieagenten die de mogelijkheid zouden hebben om in een dossier van een bekende voetballer te kijken en vroeg of dat niet op de een of andere manier wettelijk voorkomen kon worden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben altijd vriendelijk tegen ambtenaren die om mijn teksten vragen, maar ik had er misschien bij moeten zeggen dat de uitgesproken tekst geldt. Ik heb dat voorbeeld gisteren niet gebruikt.

Minister Nicolaï:

Prima. Dat is des te beter. Dank u voor uw opmerking.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het gebeurt vaker. Ik verbaas mij hierover. Het is namelijk dienstverlening van Kamerleden aan ambtenaren die zich moeten voorbereiden. Het is van groot belang dat wij ons concentreren op wat hier wordt uitgesproken. Ik heb dus om een toelichting gevraagd van wat er in de tekst stond. Dat voorbeeld heb ik alleen niet uitgesproken. Ik vroeg aan u om concretisering, omdat er enige onduidelijkheid bestond.

Minister Nicolaï:

Ik zal bij mijn concretisering het voorbeeld niet noemen dat u niet hebt gebruikt. U hebt helemaal gelijk. U vraagt in hoeverre het mogelijk is dat de ene instantie aan een andere instantie om informatie vraagt, omdat er een centraal nummer is. Dat is een van de kernvragen die te maken hebben met de vraag of dit wetsvoorstel de privacybescherming niet raakt of er een risico voor vormt. Het antwoord is zo simpel als het is: nee. Door het feit dat er één nummer is, ontstaan er voor een overheidsdienst niet meer mogelijkheden om informatie van elders te krijgen. De mogelijkheid daartoe is gerelateerd aan de basisbeginselen van de Wet bescherming persoonsgegevens, namelijk dat je gegevens voor een bepaald doel mag verzamelen en gebruiken. Als dat doel niet gediend is met waar die andere dienst op is gericht, mag dat niet. Dat wordt hierdoor dus niet anders, maar het is wel heel goed om dat expliciet te concluderen, omdat dit alles te maken heeft met de achterliggende privacydiscussie.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vraag een reactie op de opmerking van de minister dat de privacydiscussie zinnig is maar hier niet thuishoort. Hoe is het dan mogelijk dat een instantie van het CPB er nu juist zo sterk de nadruk op legt dat het van belang is dat in dit wetsvoorstel waarborgen op dit punt worden opgenomen? Ik vond de argumentatie van het CPB, een organisatie met gewicht, op een aantal onderdelen overtuigend. De minister maakt zich er nu gemakkelijk van af. Hoe taxeert hij het feit dat het CPB zo stevig heeft aangeslagen aan zijn adres en aan dat van de Kamer?

Minister Nicolaï:

Ik weet niet precies hoe stevig het CPB heeft aangeslagen aan het adres van de Kamer. De stukken die ik ken, kwalificeer ik niet als stevig. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is voorstander van dit wetsvoorstel, hetgeen zijn voorzitter heeft herhaald. In de ambtelijke voorbereiding hebben wij daarnaar niet alleen goed geluisterd maar op een aantal punten ook bijstellingen doorgevoerd van de concepttekst. Nu ligt er in mijn ogen een heel afgewogen voorstel. Het CBP is dat ten principale ook van mening. Er zijn nog enkele punten aangedragen, zoals de ombudsfunctie, waarover ook een amendement is ingediend. Op dat punt deel ik de ingebrachte opinie niet, niet omdat ik een andere opvatting heb over privacy, maar over de effectiviteit van de aanpak. Ik benadruk dat dit wetsvoorstel op zichzelf niet handelt over privacy. Elke wijziging van zaken als deze mag – en moet – natuurlijk voor iedereen aanleiding zijn om te bezien hoe het is gesteld met de privacy. In die zin is het goed dat dat recht wordt gebruikt.

De heer Van der Ham (D66):

Ook het CBP heeft uitdrukkelijk aangegeven dat het met zijn suggesties is gekomen om tegemoet te komen aan het gevoel van veiligheid bij burgers en de overtuiging dat er goed wordt omgegaan met hun persoonsgegevens. De minister ziet dit als een andere inschatting, maar een college dat hiervoor uitdrukkelijk waakt, moet meer serieus worden genomen in een oproep als deze. Bij de persoonsgegevens gaat het heel vaak om gevoelige kwesties. Niet voor niets is men onlangs in Duitsland hiermee begonnen, juist vanwege de grote gevoeligheid van dit soort zaken. Ik roep de minister dan ook op om dit veeleer als een kans te beschouwen om de invoering prettiger te laten verlopen dan als een bedreiging voor dit wetsvoorstel.

Minister Nicolaï:

Die discussie hebben wij daarnet gevoerd. Ik neem daarvan kennis.

De heer Szabó (VVD):

Tijdens het zomerreces heb ik een brief ontvangen van La Primavera, een organisatie in Spanje die mij schreef dat ik € 681.000 had gewonnen. In de brief stond het verzoek om een formulier in te vullen met al mijn gegevens, inclusief mijn sofinummer, alsmede een kopie toe te sturen van mijn identiteitsbewijs, opdat men aan de hand daarvan zou kunnen vaststellen dat ik degene ben die het bedrag heeft gewonnen. Dat zou vervolgens worden overgemaakt. Daarna had ik 10% moeten betalen voor transactiekosten. Het gaat hier om een geval van identity theft, het stelen van identiteitsgegevens. In het kader van privacy en voorlichting vraag ik de minister of hij bereid is om bij de introductie van het burgerservicenummer de burger ook duidelijk te maken dat men heel voorzichtig moet zijn met het vrijgeven van gegevens, niet alleen het burgerservicenummer. De koppeling daarmee met andere gegevens maakt het mogelijk om identiteiten te stelen. Dat is een belangrijk onderwerp, waarvan ik vind dat wij daarbij moeten stilstaan in dit kader. Het genoemde bedrag heb ik overigens niet echt gewonnen; hier was sprake van een frauduleuze activiteit.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik sta nog even stil bij de voorlichting. Wij hebben gevraagd om de voorlichting niet alleen te concentreren op de eventuele bedreigingen die zijn geschetst in het kader van de privacy, maar ook op de voordelen, met name voor het bedrijfsleven, en op de mogelijkheden die op dit moment bestaan bij andere wetgeving. Die mogelijkheden dreigen ondergesneeuwd te raken door de publiciteit in het kader van dit wetsvoorstel. Ik heb daarover nog niets gehoord.

Minister Nicolaï:

De heer Haverkamp heeft volstrekt gelijk. In de toelichting moet vooral worden ingegaan op waarom dit zo handig en goed is. Voorts moet duidelijk worden gemaakt dat men zich geen zorgen hoeft te maken over zijn privacy.

De heer Haverkamp wil ook meer horen over de concrete winst van het wetsvoorstel. Hij zal begrijpen dat die winst niet precies valt uit te rekenen. Ik wijs wel op de winst door middel van de eenmalige gegevensverstrekking. Dat is overigens pas de volgende stap. Dit wetsvoorstel is de eerste stap. De winst van de eenmalige gegevensverstrekking is in termen van uren in kaart gebracht. Uit twee onderzoeken blijkt dat de kosten van de invoering in twee tot drie jaar worden terugverdiend. Ik wijs wat dat betreft ook op de zorgsector. Het scheelt die sector heel veel geld dat het niet nodig is een apart nummer in te voeren. Daar wordt met dit nummer in voorzien. Daarmee zijn heel grote bedragen gemoeid.

Ik ben al ingegaan op de eenmalige gegevensverstrekking. Het is inderdaad een heel belangrijke stap. Ik hoop dat daarna de vervolgstap kan worden gezet.

De heer Van der Ham (D66):

Het idee van de eenmalige gegevensverstrekking ligt al 3,5 jaar in de kast. Ter gelegenheid van Prinsjesdag 2003 heeft de Koningin er ook al over gesproken. Die zaak zou snel komen, maar het is nog steeds niet zover. Het was beloofd voor volgend jaar, maar wanneer kunnen wij het verwachten?

Minister Nicolaï:

Ik heb in dit kabinet nog maar kort de tijd om een aantal dingen te doen. Ik concentreer mij momenteel op iets dat niet helemaal hetzelfde is als de eenmalige gegevensverstrekking, maar dat wel met formulieren te maken heeft en met de onbegrijpelijkheid daarvan. Daarover kan ik bij dezen toezeggen dat de Kamer een voorstel krijgt, voordat zij met verkiezingsreces gaat. Ik weet nog niet wanneer de eenmalige gegevensverstrekking op brede schaal wordt ingevoerd. Wij moeten overigens eerst over dit wetsvoorstel besluiten om dat technisch mogelijk te maken.

De heer Van der Ham (D66):

Kunnen wij hier meer informatie over krijgen? Het is uitdrukkelijk genoemd bij de regeringsverklaring van het kabinet-Balkenende II. Ook de Koningin heeft het destijds in de mond genomen. Het was een mooi punt, ook goed voor burgers. Ik stel mij een traject in de tijd voor, waarbij de minister aangeeft wanneer die kwestie kan worden ingevoerd. Wij moeten de minister daar dan ook aan kunnen houden.

Minister Nicolaï:

Dat is goed. Als ik er niet toe kom, dan zal mijn opvolger het moeten doen.

Dan kom ik toe aan het bredere gebruik, het gebruik door het bedrijfsleven. De heer Haverkamp vond het verstandig die kwestie niet in één moeite door te regelen in dit wetsvoorstel, als dat maar niet betekent dat de deur vervolgens dicht zit. De kwestie moet nog wel kunnen worden geregeld. Dat lijkt mij duidelijk. Gelet op de grondslagen van de Wet bescherming persoonsgegevens moet je dit ook niet in deze wet willen regelen. Dat moet gewoon via aparte wetgeving gebeuren. Deze wet doet de deur dus niet op slot. Het kan daarna bij wet worden geregeld, uiteraard volgens de waarborgen in die wet.

De heer Haverkamp (CDA):

Het is aardig om te constateren dat het kan, maar het moet vervolgens ook gebeuren. Dat heb ik gevraagd. Er is een suggestie gedaan voor een kadernota. Gaat er wat dat betreft nog iets gebeuren? Zo niet, geeft de minister dit mee in het overdrachtsdossier? De discussie loopt al een aantal jaren.

Minister Nicolaï:

Ik word steeds enthousiaster over de mogelijkheid mijn eigen opvolger te worden. Dit zijn zaken die ik niet in korte tijd kan uitvoeren. Ik begrijp de vraag van de heer Haverkamp en wellicht kunnen wij de Kamer informeren over de plannen die uiteraard voor rekening van het nieuwe kabinet komen. Het is in feite een discussie die per sector zal worden gevoerd, maar ik zeg toe dit te zullen onderzoeken.

De heer Haverkamp (CDA):

De vraag is of de discussie daadwerkelijk per sector gevoerd moet worden of dat kan worden volstaan met een kadernotitie. Het voorstel kwam van VNO-NCW. Tijdens dit debat wil ik graag een antwoord van de minister, zodat ik daarop kan voorsorteren.

Minister Nicolaï:

Ik zeg toe mij daarover te zullen buigen. Ik kan niet toezeggen dat ik daarin nog veel stappen kan zetten, maar wel dat ik de Kamer over een door de heer Haverkamp bedoeld toetsingskader zal informeren.

De heer Haverkamp (CDA):

Mag ik dan voor de stemming een brief van de minister ontvangen, waarin hij aangeeft of het inderdaad mogelijk is een en ander in een kadernotitie te regelen? Dan weet ik of ik zelf nog eventueel iets moet regelen.

Minister Nicolaï:

Dat zeg ik hierbij toe.

De heer Szabó heeft gevraagd wat ik denk van het gebruik van het BSN als ordeningsmiddel in de administratie van bedrijven en of daarvoor een basis bestaat in de Wbp. Hij heeft ook gevraagd of er al een mogelijkheid bestond het sofinummer als ordeningsmiddel te gebruiken en welke mogelijkheden er zijn op te treden tegen ongeoorloofd gebruik van het BSN. Voor het gebruik van het BSN door niet-overheidsorganen wordt de lijn die is ingezet met het gebruik van het sofinummer vooralsnog doorgetrokken. Het BSN mag en moet worden gebruikt voor zover daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is. De betreffende sectorwet bepaalt in welke gevallen en waarvoor het nummer mag worden gebruikt. Zo moet een werkgever nu een sofinummer gebruiken voor een goede inning van belastingen en premies. Met de invoering van het BSN-stelsel wordt dit uiteraard omgezet in de verplichting het BSN te gebruiken.

Dergelijke wettelijke regelingen gelden nu voor verschillende gevallen waarbij sprake is van bijzonder maatschappelijk belang. Dat kan zijn in verband met fraudebestrijding, een goede inning van belastingen of een goede toedeling van gezondheidszorg. Deze gevallen worden omgezet naar het gebruik van het BSN. Het algemene doel van ordening van de administratie van een bedrijf, lijkt mij niet een dergelijk algemeen bijzonder maatschappelijk belang en het gebruik van het BSN alleen voor dit doel, is in strijd met de Wbp.

De heer Szabó heeft ook gevraagd of de overheid kan optreden tegen onterecht gebruik van een sofinummer of een BSN. Ik verwijs daarbij naar de regeling in de Wbp, hoofdstuk 10, onderdeel sancties. Bovendien kan de belanghebbende zelf actie ondernemen als onterecht met zijn gegevens wordt omgegaan.

De heer Szabó heeft ook gevraagd of gebruikers die geen overheidsorgaan zijn, worden aangewezen bij of krachtens de wet en hij vraagt zich af of dit niet de wetgever in formele zin zou moeten zijn. In artikel 1, onderdeel d, staat "dat verstaan moet worden onder een gebruiker die geen overheidsorgaan is, ieder ander voor zover deze werkzaamheden verricht waarbij het gebruik door hem of haar bij of krachtens de wet is voorgeschreven". Dat is dus iets anders, want de grondslag en de belangrijkste zaken voor het gebruik van het BSN moeten in de wet in formele zin zijn opgenomen. Dat is ook wat de heer Szabó bedoelt.

De heer Haverkamp en mevrouw Fierens hebben in het kader van het brede gebruik gevraagd of ik bereid ben in het voorjaar een brief te sturen over het BSN-gebruik bij het terugvinden van personen die zijn verhuisd, mede in verband met nog niet afgeronde transacties. Zij hebben gevraagd hoe de gegevensoverdracht tussen de markt en de overheid wordt geregeld in zaken waarbij het BSN niet verplicht is. Ik zeg de brief kortheidshalve bij dezen toe.

De heer Szabó (VVD):

Ik kom even terug op de uitdrukking bij of krachtens de wet. Stel dat er straks niet-overheidsorganen zijn die wel het BSN willen gebruiken. Welke invloed heeft het parlement dan om dat wel of niet toe te staan?

Minister Nicolaï:

Als het betrekking heeft op de grondslag voor gebruik van het BSN in de formele zin van de wet, heeft het parlement ten volle de bevoegdheid zich daarmee te bemoeien. Een aantal Kamerleden heeft iets gezegd over het toetsingskader, niet zozeer in kritische zin als wel in de zin van: kunnen wij daar iets van zien? Wat gaat ermee gebeuren? Ik begrijp de vragen, vooral als ik afga op de term "toetsingskader", die een zekere juridische status en betekenis suggereert. Daarmee is dat woord geen adequate aanduiding van wat het wél is. Het is niets meer en niets minder dan een hulpmiddel, een gebruiksaanwijzing, bij de implementatie van het BSN-stelsel. Het is een handboek dat de gebruiker moet ondersteunen bij het omgaan met het stelsel. Het heeft geen enkele nadere normstelling, laat staan een juridische status. Daarom zou het toetsingskader ook niet in de wet moeten worden verankerd, want dan geeft men nog meer voeding aan een verkeerde perceptie.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat toetsingskader geeft natuurlijk wel aan op welke wijze de wet zal worden uitgevoerd. Ook geeft het inzicht in de reikwijdte van de wet en geeft het aan onder welke voorwaarden een en ander kan plaatsvinden. Het is daarom van groot belang daar enig zicht op te hebben.

Het lijkt mij niet onlogisch om zo'n toetsingskader een wettelijke verankering te geven. De heer Nicolaï weet dat er een amendement ligt om het bij AMvB te regelen. Er wordt nog eens naar gekeken om de Kamer de ruimte te geven haar opvattingen te geven.

Minister Nicolaï:

Ik vrees dat deze behoefte toch uitgaat van een verkeerd beeld van dat toetsingskader. Ik steek de hand in eigen boezem, want het woord "toetsingskader" zet mensen op het verkeerde been. Het is een handleiding. Als er een nadere normstelling in staat, deugt de handleiding niet. Als er iets gebeurt waarvan de Kamer zegt: ho, dat hadden wij even willen zien, is het sowieso geen goede handleiding.

Een handleiding is voor hoe men met iets moet omgaan. Men kan erover van mening verschillen of die term adequaat is. Als het probleem voor de Kamer is opgelost door die term te amenderen, heeft zij mij alsnog aan haar kant.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij maken dit ook bij andere wetgeving mee. Vorige week was er in de Kamer een debat met minister Veerman over richtlijnen die op zijn ministerie worden gebruikt. Die geven een uitleg over hoe de wet moet worden geïnterpreteerd en toegepast. Met betrekking tot de jurisprudentie zijn dit belangrijke zaken. Wanneer er problemen ontstaan en het komt bij de rechter, moeten er afwegingen worden gemaakt en zo'n richtlijn zal dan vaak een rol spelen.

De heer Nicolaï heeft gezegd dat de term misschien verkeerd is begrepen. Wat nu "toetsingskader" heet, is niet alleen maar een handboekje voor ambtenaren over hoe te handelen, maar geeft tevens aan op welke wijze de wet moet worden geïnterpreteerd en toegepast. Juridisch gezien heeft dat een grotere reikwijdte.

Minister Nicolaï:

Richtlijnen en beleidsregels kunnen een juridische status hebben. Meestal hebben zij dat en dan ontstaat vanzelf jurisprudentie. In de vergelijking die de heer Slob maakt, kan ik dat niet overzien, maar ik kan mij voorstellen dat het daar relevant is, zonder in die discussie zelf te treden.

Hier ligt het anders. Dit is een handleiding. Men zou niet moeten willen, zelfs staatsrechtelijk niet, om er een juridische status aan te geven of om het op te waarderen door het in de wet te verankeren. Voor jurisprudentie zal dat eerder averechts kunnen werken, want dan suggereert men een soort gelding naast of aanvullend op de wet, of een nadere normstelling ten opzichte van de wet. Dat mag het niet zijn en dat zal het dus ook niet zijn.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik wil hier even op doorgaan. In mijn letterlijke inbreng van gisteren staat dat het om uitvoeringsinstructies gaat, dus om een handleiding, zoals de heer Nicolaï heeft gezegd. Het is zelfs de vraag hoever je als Kamer daarin moet gaan en in hoeverre je daar controle over wilt uitvoeren. Daar zit een beetje de kneep: de relatie tussen het maken van een wet in de Kamer en de harde praktijk.

Ik heb de heer Nicolaï gisteren aangesproken over de vergewisplicht. Mijn rol als controleur en als beslisser straks over deze wet wordt bemoeilijkt als die uitvoeringsinstructie er niet ligt. Het is moeilijk om dan de uitwerking, de interpretatie en de gebruiksvriendelijkheid van deze wet goed te kunnen beoordelen. Daarom hebben wij daar in een vroeg stadium naar gevraagd. Daar zit misschien ergens een soort schemergrens. Ik twijfel er ook een beetje aan of de Tweede Kamer over een handleiding moet willen gaan. Aan de andere kant vind ik het eigenlijk een belangrijke voorwaarde om een besluit te kunnen nemen over deze wet.

Minister Nicolaï:

Ik kan niet de handleiding bij de Kamer leggen als nog niet duidelijk is hoe de wet er precies uitziet. Wij spreken hier nog over amendementen. Mevrouw Fierens zal begrijpen dat de handleiding van een wet die er nog niet is, niet aan de Kamer kan worden gepresenteerd. Als daaraan wordt gehecht, met inachtneming van alle opmerkingen die ik heb gemaakt over het niet-juridische karakter ervan, vind ik het uitstekend om twee dingen toe te zeggen. Ik zal zo snel mogelijk na aanname van de wet, als ook bekend is wat er met de amendementen is gebeurd, voorbereidingen treffen voor het maken van deze handleiding en, als de Kamer dat vraagt, die onmiddellijk naar de Kamer sturen, al dan niet in conceptvorm.

Mevrouw Fierens (PvdA):

De minister heeft natuurlijk al een outline van het toetsingskader. Ik kan mij niet voorstellen dat hij die niet heeft. Het gaat niet om de details, maar de outline zou ik graag ontvangen voordat wij over de wet stemmen.

Minister Nicolaï:

Dat kan eigenlijk niet. Alles wat de Kamer vraagt, moet de regering naar beste vermogen proberen te doen, maar mevrouw Fierens vraagt mij iets bijna onmogelijks, namelijk een wet waarvan nog niet helder is hoe hij er precies uitziet te verwoorden in een handleiding die wij nog moeten maken, met bovendien de kanttekening dat de handleiding niets mag afdoen of toevoegen aan de wet waarover zij moet besluiten. De kern van de handleiding is dat deze niet mag treden in datgene waar de Kamer ja of nee tegen zegt bij het stemmen over het wetsvoorstel.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik kan mij bijna niet voorstellen dat er nog niets is voorbereid, vooral niet omdat wij hierover uitdrukkelijk hebben doorgevraagd. Daar zit ook de zorg van de mensen die met het BSN moeten gaan werken. Als wij het hebben over voorlichting en over zorgvuldige introductie, zit dat ook daarin.

Minister Nicolaï:

Mijn ambtenaren inschattend kan ik mij ook niet voorstellen dat er nog niet over is nagedacht, omdat zij vaak goed vooruitwerken en -denken. Dat doet er niet aan af dat ik het een onjuiste vermenging vind als ik nu toch iets naders moet geven, waarvan ik betoog – wat mevrouw Fierens niet weerspreekt – dat het niets mag afdoen of toevoegen aan de wet waarover de Kamer moet stemmen. Bovendien haal ik dat in de tijd niet, al is er dan wel over nagedacht. Ik was juist zo verheugd dat de Kamer heeft besloten om dit zo'n hoge prioriteit te geven, ook voor de tijdige invoering. Het is ook de bedoeling dat wij zo snel mogelijk doorgaan naar de Eerste Kamer, want het kan natuurlijk daarna pas wet zijn. Ik herhaal mijn toezegging dat ik de handleiding zo snel mogelijk ter kennisneming naar de Kamer zal sturen.

De heer Van der Ham (D66):

De minister zegt over het amendement van de heer Slob en mijzelf over het toetsingskader eigenlijk dat dat weer zo'n amendement is dat slapende honden wakker maakt. Dat is een beetje de redenering die hij volgt. Dan doen wij net alsof het een lugubere wet is, die wij wat proberen open te breken om er wat zonlicht bij te krijgen. Dat is natuurlijk niet de insteek van het amendement. Het is een extra middel om informatief te zijn, om een handreiking te doen aan burgers. Kan de minister aangeven wat er nu eigenlijk echt mis is met dit soort amendementen, maar vooral met dit amendement? Wordt de wet er slechter door? Dat zou een overtuigend argument zijn. De minister zegt dat hij het amendement niet nodig heeft en dat het misschien de negatieve atmosfeer rond deze wet versterkt. Heeft hij ook een feitelijk argument ertegen, waardoor het de wet slechter zou maken?

Minister Nicolaï:

Ik weet niet of ik veel meer argumenten heb dan ik al heb gegeven. Wij hebben de ombudsdiscussie gehad, waarbij het volgens mij averechts werd gezien. Hier geldt ook dat het in zoverre averechts zou kunnen werken, dat het de verwarring vergroot over de status van de handleiding. Ik denk dat het precies het verkeerde signaal zou zijn. Voor dit amendement geldt niet dat het niet zo nodig is en misschien wel een zorg zou kunnen wegnemen, wat ik heb gezegd in reactie op het amendement van mevrouw Fierens over de beveiliging. Ik denk dat het een verkeerde status toekent aan de handleiding.

Ik herhaal mijn toezegging dat ik de handleiding, zodra wij deze hebben en in ieder geval bijtijds voor de invoering van de wet, aan de Kamer zal sturen.

Ik kom bij de Landkaart. De heer Van der Ham vraagt zich af of je met de Landkaart kunt achterhalen welke gegevens worden gebruikt, gekoppeld aan het BSN, ook buiten de overheid. De Landkaart bevat informatie over de gevallen waarin het BSN ook buiten de overheid mag worden gebruikt. Die informatie moet overigens door de overheid worden aangeleverd, dus dat geeft geen administratieve rompslomp voor andere instanties. Dat gebruik moet altijd een wettelijke grondslag hebben, maar dat is een andere discussie.

De heer Haverkamp heeft twijfel of de Landkaart ook na verloop van jaren nog wel op dezelfde manier nuttig zal blijven. Heb ik wel goed geluisterd naar het CBP? Ja zeker, dit was ook een van de ideeën van het CBP. Ik ben van mening dat de Landkaart juridische verankering nodig heeft, maar ik zeg de heer Haverkamp graag toe dat ik de mogelijkheid creëer om te kijken naar de vormgeving. Daarover hebben wij niets vastgelegd in de wet. Als je de vormgeving na verloop van tijd, gelet op het gebruik en de werking, wilt bijstellen, dan moet dat kunnen.

De heer Haverkamp (CDA):

Mijn vraag ging verder. Uit uw eigen onderzoek blijkt dat de meeste mensen zeggen: het is leuk dat de Landkaart er is, maar wij zullen er nooit naar kijken. Voorts zijn er helemaal geen rechten en plichten verbonden aan de Landkaart die men juridisch kan afdwingen. Mijn vraag was of u zelfs zo ver zou kunnen gaan om de Landkaart ooit uit de lucht te halen. Ik heb in de wettekst nergens kunnen vinden dat er daadwerkelijk een Landkaart is en dat die juridisch verplicht is. Ik zou het jammer vinden om nu een wet vast te stellen en die Landkaart tot in lengte van dagen in de lucht te moeten houden totdat er een wetswijziging komt om die Landkaart uit de lucht te halen. Kan die juridisch gezien op een bepaald moment uit de lucht worden gehaald?

Minister Nicolaï:

In de wet staat dat de Landkaart er is. Als je die volstrekt uit de lucht wilt halen, moet je de wet daartoe wijzigen. Dat kan natuurlijk altijd. Je kunt de Landkaart ook anders invullen. Het is mijn ambitie om die te evalueren en te kijken of het anders kan.

De heer Szabó maakte meerdere interessante opmerkingen en schetste vergezichten rondom de Landkaart. Hij begon met de vraag wat eigenlijk de toegevoegde waarde van deze Landkaart is. Hij koppelde daaraan de vraag wanneer de persoonlijke internetpagina komt, waarop je je gegevens kunt bekijken. Voorts vroeg hij wanneer je via internet bijvoorbeeld kunt zien in welk stadium van behandeling een vergunning is. Hij vroeg ook of het ook nog op papier komt. Hoezeer hij ook doordrongen is van alle mogelijkheden van internet, wij weten allemaal dat een deel van Nederland die mogelijkheid nog steeds niet gebruikt.

De Landkaart geeft op zichzelf geen rechten, maar laat zien waar al die gegevens zijn. Het is de bedoeling dat je op de persoonlijke internetpagina je gegevens kunt bekijken en dat je op termijn verzoeken tot wijziging kunt indienen. Dat zijn evenwel heel ambitieuze doelstellingen, waarbij heel veel organisaties betrokken zijn. Mijn aanpak daarbij is: wacht niet totdat je dat allemaal hebt geregeld en uitgetekend en totdat je iedereen erbij hebt waarbij de laatste schakel de langzaamheid bepaalt, maar begin al met kleine stappen. Ik kan geen einddatum noemen, maar ik kan wel toezeggen dat ik op weg daar naar toe kleine stappen zet. De afhandeling van de verzoeken heeft ook daarmee te maken. De heer Szabó vraagt of het ook nog op papier komt. Dat is natuurlijk lastig voor burgerservicenummerinformatie, maar je kunt altijd naar een bibliotheek gaan. Je hoeft geen eigen voorzieningen te hebben om die informatie te kunnen zien.

De heer Szabó (VVD):

Ik dank de minister voor de antwoorden over dit onderwerp. Ik ben echter nog niet tevreden, want het is wat ons betreft allemaal nog veel te vrijblijvend. Het is leuk dat er een Landkaart is, maar je kunt er nog weinig mee. Je kunt zien wat er met je gegevens gebeurt, maar je kunt die gegevens zelf niet inzien en de informatiestroom ook niet volgen. In ICT-termen is de Landkaart in feite een nulschema van iets wat je moet gaat bouwen. Er wordt echter al gebouwd; er zijn gemeenten die hun informatie openbaar maken en ik neem aan dat de provincies hierover ook nadenken. De minister zegt dat hij geen einddatum kan noemen waarop burgers, en waarschijnlijk ook bedrijven, inzicht krijgen in hun gegevens. Het kan echter niet zo zijn dat bijvoorbeeld Heemskerk, waar ik woon, de gegevens wel kan laten zien over wat er gebeurt met de informatie, bijvoorbeeld een vergunningaanvraag, terwijl als ik 50 meter verderop verhuis naar Beverwijk, men daar zegt dat die gegevens wellicht over acht of tien jaar beschikbaar komen. Op die manier is er een overheid die het allemaal maar laat lopen. Ik sla dus aan als de minister zegt dat de einddatum er nog niet is. Ik wil specifieker weten welke einddatum de minister voor ogen heeft. Het kan niet zo zijn dat bepaalde gemeenten hiermee wel intensief bezig zijn en andere gemeenten het laten lopen. Ik wil ook specifieker weten wat de minister in bijvoorbeeld ipo-verband of VNG-verband voor afspraken heeft gemaakt.

Minister Nicolaï:

Dit valt een beetje buiten het onderwerp waar wij vandaag over spreken, de invoering van het BSN. Ik kan de heer Szabó ook om die reden niet op alle vragen antwoord geven. Ik neem echter aan dat hij de kerngedachte deelt dat het beter is als er in Heemskerk iets kan, dan als er in Heemskerk pas iets kan als Beverwijk het over acht of tien jaar heeft. Het principe van de stapsgewijze benadering zal hij niet betwisten, maar hij wil wel meer zicht op de vorderingen en de planning. Ik kan hem dat nu niet geven, maar bij de eerste de beste gelegenheid die zich voordoet, zal ik hem dat graag wel geven.

De heer Szabó (VVD):

Ik begrijp dat u in het kader van het huis van Thorbecke, dat wij beiden graag omarmen, vandaag niet kunt zeggen tegen de gemeente Beverwijk dat men daar te langzaam werkt. Beverwijk doet het overigens heel goed, dus ik kan beter spreken over gemeente Y naast Heemskerk. Toch wil ik zaken als doorzettingsmacht bezien; ik ga het niet forceren maar wil toch dat het tempo er in blijft. Vandaar dat ik heel specifiek aan u vraag welke stappen u zet zodat de overheidsinstellingen ergens tegelijk op een datum niet al te ver in de toekomst hun zaak op orde hebben. Ik heb het daarbij niet over vergezichten, maar denk eerder aan 2010. Dit onderwerp ligt niet helemaal buiten de discussie over de invoering van het BSN, want de Landkaart is een onderdeel van deze discussie en de PIP is in feite de invulling van die Landkaart, zodat deze ook effectief gebruikt kan worden door burgers en bedrijven.

Minister Nicolaï:

Ja, het heeft inderdaad allemaal met elkaar te maken. De Landkaart was echter bedoeld om informatie te geven over het burgerservicenummer. De heer Szabó wil dat de burger veel meer overheidsinformatie kan achterhalen via internet; die wens is heel terecht en goed. Maar nogmaals, ik kan tijdens dit debat niet meer doen dan zeggen dat bij de eerste de beste gelegenheid waar dit wordt besproken, ik hem hierover graag nader informeer.

De heer Szabó vroeg ook nog naar de beveiliging op grond van artikel 13. Hij vroeg hoe de beveiliging gestandaardiseerd wordt en hoe wordt bewerkstelligd dat de kosten redelijk blijven. Het antwoord daarop is dat de concrete situatie bepaalt welke beveiligingsmaatregelen aangewezen zijn. Het is uiteraard de aard van de gegevens die om bepaalde maatregelen vraagt; naarmate een sector meer gevoelige gegevens verwerkt, zullen de beveiligingsmaatregelen zwaarder moeten zijn. Dat is precies het kader waar artikel 13 van de Wbp de basis voor geeft. Er zijn uiteraard internationale standaarden voor beveiligingsmaatregelen. Deze kunnen worden vertaald naar specifieke situaties in een bepaalde sector, zoals dat ook in de zorgsector speelt. Door de afweging per sector te maken, wordt er optimaal gebruik gemaakt van de standaarden zonder dat de kosten onevenredig zijn.

Wat de risico's en waarborgen betreft, wordt voordat het pakket van beveiligingsmaatregelen wordt samengesteld veelal een risicoanalyse gemaakt. Daarmee worden de resterende risico's nadat de maatregelen zijn getroffen, beheersbaar en overzichtelijk gehouden.

Er is gesproken over de registratie van niet-ingezetenen die geen burgerservicenummer in hun paspoort zouden krijgen. De hoofdlijn is duidelijk: personen die in de GBA zijn ingeschreven, krijgen een burgerservicenummer. Dat wordt in principe vermeld in het paspoort, de identiteitskaart en het rijbewijs. Als het Nederlandse document door een Nederlandse post in het buitenland wordt uitgegeven, hoeft dat burgerservicenummer niet in alle gevallen op het document te worden gezet. Dat zou bij grenswerkers kunnen voorkomen. Aansluitend is gevraagd hoe ver de registratie van niet-ingezetenen is gevorderd. De doelstelling was om de registratie van niet-ingezetenen technisch en organisatorisch snel te realiseren. Tijdens de werkzaamheden bleek de vormgeving van de registratie van niet-ingezetenen complexer dan aanvankelijk voorzien. In de voortgangsrapportage Andere Overheid van mei 2006 is aan de Kamer gemeld dat er geen planning kon worden afgegeven. De consequentie van de invoering wordt nauwgezet in kaart gebracht. Op basis daarvan kan naar verwachting eind 2006 besluitvorming over de invoering plaatsvinden.

De heer Van der Ham is ook ingegaan op DigiD. In april dit jaar zijn één miljoen DigiD's uitgereikt. De faciliteiten van DigiD zijn uitgebreid met sms-authenticatie. Burgers kunnen voor steeds meer diensten gebruik maken van DigiD. Er zijn meer dan 80 gemeenten aangesloten. Bij zes grote uitvoeringsorganisaties kunnen diensten worden afgenomen. Op dit moment wordt voorbereid dat de belastingaangifte met DigiD kan worden afgehandeld. Het aantal burgers dat van DigiD gebruik maakt zal daardoor mogelijk kunnen stijgen tot zes miljoen. Dan zijn wij natuurlijk wel heel ver.

De heer Szabó (VVD):

Kunt u aangeven wanneer de laatste gemeente op DigiD zal zijn aangesloten?

Minister Nicolaï:

De heer Szabó heeft iets met einddata. Maar het is goed dat hij daar zo bovenop zit.

De heer Szabó (VVD):

Ik sta hier voor de burger en de burger heeft recht op dit soort informatie.

Minister Nicolaï:

Ik was u gelukkig net voor met mijn waarderende opmerking. Ik kan niet zeggen wanneer de laatste gemeente zal zijn aangesloten op DigiD. Ik zal daar echter naar kijken en dan zal ik u dat melden.

Het is alsof ik het erom doe, maar ik kom nu aan de vraag van de heer Szabó wanneer het zo ver is dat elke Nederlander een elektronische Nederlandse identiteitskaart heeft. De technische voorzieningen voor de eNIK zijn eind 2006 gereed. De voor de eNIK benodigde organisatorische voorzieningen zijn begin 2007 afgerond. Er zal naar worden gestreefd het wetsvoorstel dan zo spoedig mogelijk in 2007 aan de Kamer aan te bieden. Na inwerkingtreding van de wet is voor iedere Nederlander zo'n eNIK beschikbaar.

Mevrouw Van Oudenallen heeft gevraagd wat er gebeurt als je je kaart kwijt bent geraakt en of dat dan geld kost. De eNIK is een reisdocument, zoals bedoeld in de Paspoortwet. Als je je eNIK verliest, moet je daarvan aangifte doen bij de politie. Na aangifte kun je een nieuwe eNIK aanschaffen bij de gemeente. Daar moet je dan uiteraard weer voor betalen.

Mevrouw Fierens heeft een opmerking gemaakt over de gemeentelijke basisadministratie. Zij vroeg of de GBA niet meer op orde moet zijn, voordat je op de goede manier het BSN in kan voeren. Wij zijn hard bezig met een kwaliteitsverbetering van het GBA. Ik heb vrij recent een brief gestuurd naar de Kamer over een andere aanpak van de audit van de GBA, waarbij de nadruk komt te liggen op de controle of de GBA wel de feitelijke werkelijkheid weergeeft. Wij weten namelijk dat daar onzuiverheden in zitten. Veel gemeenten zijn hard en goed bezig om die bestanden te verbeteren door middel van onderzoek en controles. Dat leidt tot een verbetering van de kwaliteit. Tegelijkertijd is BSN een stap in de verbetering van de kwaliteit van diezelfde gegevens bij de GBA. Het een hoeft dus niet op het ander te wachten, maar het een moet het ander helpen. Ik begrijp haar vraag wel, maar mijn antwoord is dat het juist goed is om die BSN een impuls te laten zijn, want het is ook een opschoning voor als er dingen niet kloppen, bijvoorbeeld met betrekking tot het sofinummer, waarvoor burgerservicenummers uitgereikt gaan worden.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik heb ook gevraagd of er een financiële tegemoetkoming is. Het op orde brengen van de GBA, zeker in de grote steden en de oude wijken, is namelijk veel werk. Er moeten mensen op pad om te controleren wie waar woont en wie er in bepaalde panden zit. Dat vergt een enorme inspanning. Wat staat daar tegenover? Wat voor afspraken zijn daarover gemaakt?

Minister Nicolaï:

Er staan geen nieuwe financiële tegemoetkomingen van mijn kant tegenover. Ik denk dat dat ook niet nodig is. De bedoeling van het BSN is namelijk dat het goedkoper en eenvoudiger is dan het huidige systeem. Ik verwacht dan ook geen substantiële financiële consequenties. Uiteindelijk zal het minder gaan kosten voor gemeenten.

Er is door meerderen gesproken over de term "publiekrechtelijk" uit artikel 10. Het amendement op stuk nr. 10 heeft daar betrekking op. Artikel 10 van het wetsvoorstel bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taken gebruik kunnen maken van het BSN. Dat zou het geval moeten zijn voor alle taken die het overheidsorgaan als zodanig uitvoert. Juist de schijnbare inperking door het publiekrechtelijke taken te noemen zou naar mijn overtuiging tot verwarring leiden. Welke andere taken heeft een overheidsinstantie dan publiekrechtelijke? Er is volgens mij sprake van verwarring tussen discussie over de taken, de bevoegdheden en de handelingen. Overheden en overheidsinstanties verrichten heel veel privaatrechtelijke handelingen op basis van privaatrechtelijke bevoegdheden, maar de taken zijn volgens mij per definitie publiekrechtelijk. Het zou dan ook een heel rare inperking zijn van wat een overheid des overheids doet als je dat publiekrechtelijke zou toevoegen, alsof je daarmee suggereert dat het voor iets anders niet zou gelden. Om die reden ontraad ik dan ook dit amendement op stuk nr. 10.

De heer Slob (ChristenUnie):

Gisteren heb ik al gezegd dat daar een heel dispuut over is. Wij moeten dat hier maar niet gaan voeren, want dat zou ook veel tijd vergen. De reden dat u het publiekrechtelijke hebt geschrapt, is omdat het nogal onduidelijk is hoe dat precies moet worden ingevuld. Maar, u geeft nu zelf een wat andere invulling door te zeggen dat de overheid voluit publiekrechtelijk bezig is en dat, omdat dat volstrekt duidelijk is, dit dus niet nog eens apart in deze wet hoeft te worden benoemd. Dat gaat dus wel een beetje voorbij aan dat dispuut over het feit dat er nogal eens privaatrechtelijke aspecten aan het overheidshandelen kunnen vastzitten.

Minister Nicolaï:

Als ik u goed begrijp, schetst u mijn overweging juist. Ik zou inderdaad niet weten welke privaatrechtelijke taak dan zou moeten worden uitgezonderd. Ik zou überhaupt niet weten welke privaatrechtelijke taak een overheid zou hebben. Inderdaad, er zitten privaatrechtelijke aspecten aan het handelen en de bevoegdheden van overheden. Als wij het hebben over publiekrechtelijke taken, bijvoorbeeld het bevorderen van voldoende woongelegenheid of het in stand houden van een goede weginfrastructuur, dan zijn daarbij soms privaatrechtelijke bevoegdheden nodig.

De heer Slob (ChristenUnie):

Misschien kunnen wij het kort afhandelen. U zegt in feite dat als het gaat om overheidsorganen die bevoegd zijn tot het gebruik maken van het burgerservicenummer, dat puur betrekking heeft op het publiekrechtelijke handelen en de publiekrechtelijke bevoegdheden van de overheden?

Minister Nicolaï:

Ja!

De heer Slob (ChristenUnie):

Het is dan nu wel helder, het wordt ook opgenomen in de Handelingen en ik zal overwegen of het nog wel nodig is om dit amendement aan te houden.

Minister Nicolaï:

Dank u wel!

Voorzitter. Er is een conceptbesluit Burgerservicenummer beschikbaar dat momenteel in de adviesronde is. Enkele instanties hebben daar al op gereageerd. Het College Bescherming Persoonsgegevens en het Actal hebben er advies over uitgebracht en hadden er geen opmerkingen over. De VNG komt binnenkort met haar reactie. Er is niets geheims aan, dus als er behoefte aan bestaat, kan ik die best naar de Kamer zenden.

De heer Slob vroeg of men gewetensbezwaren kan hebben tegen een burgerservicenummer. Nee, want je kunt ook geen bezwaar hebben tegen een sofinummer of tegen een nummer in je paspoort. Ik zou niet weten waartegen men dan bezwaar zou moeten hebben en welke consequenties dat dan zou moeten hebben.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb het iets breder getrokken en gewezen op de technische ontwikkelingen, zoals het biometrisch paspoort, maar ook op nieuwe mogelijkheden voor het koppelen van allerlei gegevens. Er zijn mensen – hoe groot die groep is, weet ik niet – die daar bezwaren tegen hebben die soms van levensbeschouwelijke aard zijn. Ik heb daarvoor uw aandacht gevraagd. Ik weet dat sommige mensen al contact hebben opgenomen met het ministerie om hun bezwaren daartegen kenbaar te maken. Die richtten zich vooral op het biometrisch paspoort. Gisteren heb ik uw aandacht voor deze groep gevraagd, omdat ik de indruk heb dat die nergens terecht kan en zich soms ook voor voldongen feiten voelt gesteld. Denk bijvoorbeeld aan de onvermijdbaarheid van invoering van dat biometrisch paspoort.

Minister Nicolaï:

Ook in meer algemene zin kan ik er slechts negatief op reageren. Dat geldt ook voor de discussie rond het biometrische paspoort. Het kan niet zo zijn dat iemand vanwege gewetensbezwaren geen chip of vingerafdruk in zijn paspoort wil hebben. Als bij wet wordt bepaald dat deze verplichting kleeft aan een identiteitskaart of paspoort is daarop geen uitzondering mogelijk. Dat zou immers een ondermijning van het doel van wetgeving zijn.

De heer Haverkamp vraagt naar het voordeel voor de agrariërs. In het algemeen geldt dat het burgerservicenummer een noodzakelijke en belangrijke stap is op weg naar het eenmalig verstrekken van gegevens. Dat maakt het gemakkelijk voor vele beroepsgroepen en burgers, waaronder de agrariërs.

De heer Haverkamp (CDA):

Het gaat niet alleen om de eenmalige gegevensverstrekking, maar ook om het gebruik van één nummer. In de schriftelijke gedachtewisseling is gevraagd of voor 100% zeker is dat het bij dit nummer blijft. Daarop is een aantal uitzonderingssituaties aangegeven, waaronder het geval van mensen die van identiteit veranderen in de justitiële keten. Hoe is echter geregeld dat op een ministerie alsnog gebruik zal worden gemaakt van een eigen nummer?

Minister Nicolaï:

Dat is een relevant punt. Ik stel de heer Haverkamp graag gerust. Het principe is: nee, tenzij. Het burgerservicenummer dient gebruikt te worden. Het wetsvoorstel bevat ook bepalingen om het gebruik van andere nummers te beperken. Als een burger een burgerservicenummer heeft gekregen, mag die door de overheid niet worden lastig gevallen met de vraag om een ander persoonsnummer op te geven dan het BSN. Dat staat letterlijk in artikel 13. Daarop zijn geen uitzonderingen mogelijk.

Ik heb van de heren Szabó en Slob vragen gehoord over de planning van de invoering in de verschillende sectoren en de einddatum. Zodra de wet en het bijbehorende besluit over BSN zijn gepubliceerd, kan het nummer in gebruik worden genomen. De doelstelling daarbij is 1 januari. Als er snel over gestemd kan worden in deze Kamer en als de Eerste Kamer het snel kan behandelen, kan dat in ieder geval op tijd plaatsvinden. Periodiek is en wordt nagegaan wanneer de verschillende sectoren het BSN gaan invoeren. Het leeuwendeel van de organisaties geeft aan in mei 2006 het BSN in te zullen voeren als dat op tijd wettelijk mogelijk is gemaakt. Dat geeft mij alle vertrouwen om aan te nemen dat het voortvarend wordt opgenomen. De invoering gebeurt zorgvuldig en in overleg met alle betrokken overheidsorganen. Tussen de verschillende sectoren moet een goede afstemming plaatsvinden.

De heer Haverkamp (CDA):

In artikel 13 staat dat degene aan wie een burgerservicenummer is toegekend, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, niet kan worden verplicht om bij het verstrekken van persoonsgegevens een ander nummer te overleggen. Het beperkt zich dus tot persoonsgegevens. Een bedrijf zal voor de correspondentie met de overheid dus gewoon nog steeds een klapper met nummers nodig hebben. Hoe gaan wij daarmee om?

Minister Nicolaï:

Ik kom er in tweede termijn op terug voor een precieze reactie.

De heer Szabó (VVD):

U zei zojuist dat de sectoren bereid zijn om het burgerservicenummer in mei 2006 te implementeren. Ik denk dat u mei 2007 bedoelde.

Minister Nicolaï:

Ik bedoelde 2006. Men heeft al eerder aangeven dat men het in mei 2006 kon implementeren en op grond daarvan neem ik aan dat men het snel na 1 januari 2007 kan doen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

U bent op enkele van mijn vragen nog niet ingegaan. Zo vroeg ik naar de ervaring die men in andere landen met het burgerservicenummer heeft opgedaan. Wat is verder uw doorzettingsmacht als coördinerend minister? Ik vraag dat met enige nadruk, omdat het project Andere Overheid niet altijd even vlot loopt. Hoe ziet bijvoorbeeld uw regie eruit bij de zorgsector?

Minister Nicolaï:

Ik heb er alle vertrouwen in dat de zorgsector het snel zal oppakken. In deze belangrijke sector beseft men heel goed dat met het burgerservicenummer zaken veel beter geregeld kunnen worden. In de grote sectoren denkt men niet: moet dit nu allemaal, maar: kunnen wij al? Het is en blijft natuurlijk mijn verantwoordelijkheid om aan de bel te trekken als het niet snel genoeg opschiet.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Thom de Graaf zei vier jaar geleden ook toen hij begon met het project Andere Overheid: ik heb er alle vertrouwen in. Wij zijn nu toe aan de derde minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en daarom wil ik nu echt concreet horen wat u doet als zich strubbelingen voordoen bij de invoering.

Minister Nicolaï:

Ik zeg graag toe dat ik de Kamer zal informeren wanneer zich problemen voordoen. Het is alleen maar goed dat de sectoren de hete adem van de Kamer in de nek voelen. Het was niet mijn idee van bestuurlijke vernieuwing om de derde minister voor dit terrein te worden. U zult mij echter niet willen verwijten dat ik die derde minister ben geworden.

Bij de voorbereiding zijn vergelijkingen gemaakt met andere landen. Daaruit bleek dat sommige landen voor een burgerservicenummer hebben gekozen en andere voor een variant op of uitbreiding van het sofinummer. Er is geen eenduidig beeld en het was dan ook onmogelijk om op basis van deze vergelijkingen te bepalen wat de meest efficiënte mogelijkheid is. Wel lijkt de indruk gerechtvaardigd dat het algemene nummer waarvoor wij hebben gekozen, adequaat is.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.40 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven