Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Mededingingswet als gevolg van de evaluatie van die wet (30071).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. Iedere wet is belangrijk, maar economen vinden de Mededingingswet toch wel een van de allermooiste wetten die er is, helemaal linkse economen. "Waarom vinden linkse mensen deze wet nu zo belangrijk? Inkomenswoordvoerders van de PvdA likkebaarden bij deze wet als inderdaad die concurrentie, die mededinging of het aanpakken van gevestigde bolwerken leidt tot druk op prijzen, tot betere kwaliteit en betere variëteit aan producten. Dat doet misschien veel meer voor de koopkracht dan welke lastenverlichting ook. Voor mensen betekent het dat er uiteindelijk ook meer werkgelegenheid komt als zij meer koopkracht krijgen. Vanuit dat oogpunt is de Mededingingswet geen VVD-wet, geen D66-wet, geen PvdA-wet, maar een wet voor ons allen."

Aldus een van mijn voorgangers, Rick van der Ploeg, op 18 maart 1997. Een van de voorgangers van deze minister, de heer Wijers, beschouwde het "als een voorrecht om de wet te mogen verdedigen" Het was "een definitieve afrekening met het adagium Nederland kartelparadijs". Als wij terugkijken is de Mededingingswet inderdaad een van de succesnummers van de kabinetten-Kok en inderdaad een opus magnum van minister Wijers.

Ik beschouw het als een voorrecht hun werk en gedachtegoed te mogen evalueren en tevens te profiteren van toenemende kennis en voortschrijdend inzicht. Ik ben bijzonder benieuwd hoe dat bij de andere fracties ligt. De SP-fractie heeft tegen deze wet gestemd. Ik ben benieuwd of met de komst van econoom en woordvoerder de heer Irrgang de SP-fractie nog steeds tegen karteltoezicht is. De VVD-fractie verdedigde in eerste instantie zeer openlijk de belangen van het grootkapitaal, want de financiële sector zou toch nooit onder het toezicht van de NMa mogen vallen. Overigens was de oppositiefractie van het CDA volmondig vóór deze wet nadat een CDA/PvdA-amendement van De Jong en Van der Ploeg was omgezet in een nota van wijziging waarin via ministeriële beleidsregels "een bel werd geïntroduceerd als onbelemmerde marktwerking leidt tot ongewenste gevolgen". Ook daarin is het PvdA-gedachtegoed niet veranderd.

Mede door een brief van de heer Wiegel speelde in die tijd ook de mate van marktwerking bij ziekenfondsen een grote rol. Inzet van de PvdA-fractie was en is dat onbelemmerde marktwerking niet gewenst is. Marktwerking kan mislukken vanwege grote externe effecten, bij voorziening in publieke goederen, bij grote informatieasymmetrie of omdat zij kan leiden tot onrechtvaardig grote inkomensverschillen.

Ook eind jaren negentig speelde er een groot dereguleringsdebat. Ik citeer weer: "Het is vooral de deregulering van normale productmarkten die de economische prestaties van een land beïnvloedt. Het gaat dus niet om de deregulering van arbeidsmarkten of socialezekerheidsmarkten." Dit alles deed Rick van der Ploeg met een verwijzing naar baanbrekend internationaal onderzoek van de destijds zeer jonge econoom Coen Teulings.

De fracties van D66 en VVD hebben in 1996 de bagatelbepaling bij amendement verhoogd en willen dat nu weer doen. De PvdA-fractie ging toen mee in de veronderstelling dat de bagatelbepaling op termijn weer zou worden afgeschaft, want – ook dat vindt mijn fractie nog steeds – wij moeten in Nederland niet meewerken aan een verkooppolitiek die de prijs van een product kunstmatig hoog houdt. Zolang scherp inkopen door een onderneming niet is gekoppeld aan verkoopmacht, profiteert de consument. De ondernemer die zich geconfronteerd ziet met het feit dat zijn prijs te hoog is ten opzichte van de markt, moet efficiënter of innovatiever gaan werken. Kunstmatig hoge prijzen instandhouden is pamperen en daar is de PvdA-fractie geen voorstander van. Het houdt ondernemerschap en innovatie tegen.

De heer Aptroot (VVD):

Ziet de heer Heemskerk niet in dat een bagatelregeling niet per se de prijzen hoog houdt, maar dat zo'n regeling er ook voor kan zorgen dat de prijs niet zo wordt gedrukt dat de marktmacht van degene die inkoopt de kleine ondernemers de nek omdraait? Ik zou zeer teleurgesteld zijn als de PvdA-fractie dat belang van het mkb echt niet meer ziet.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik weet niet of het in het belang van het mkb is om ze te beschermen. Het betekent in feite dat de prijzen kunstmatig hoog worden gehouden omdat men kan samenwerken en samenspannen. Op termijn kan dat ertoe leiden dat de werkgelegenheid in Nederland verdwijnt naar het buitenland. Als Albert Heijn niet goedkoper kan inkopen in Nederland, dan gaat men de spullen importeren uit het buitenland. Wil de heer Aptroot dat?

De heer Aptroot (VVD):

Ik roep een debat over de zorg in herinnering, waaraan de heer Heemskerk ook heeft meegedaan. Vindt hij echt dat het samenwerken van zelfstandige kleine ondernemers niet mogelijk is en dat dat grote ziekenfonds of dat grote Ahold met elke zelfstandige of met elke kleine ondernemer individueel moet onderhandelen? Dan worden er toch dictaten opgelegd en dan moet je het mkb toch een middel geven om samen op te treden? Waarom mag een filiaalbedrijf met driehonderd winkels allerlei dingen doen die twintig kleine winkeliers samen niet mogen doen? De heer Heemskerk komt alleen maar op voor de grote bedrijven en met die redenering heeft hij echt lak aan het mkb.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik constateer dat de Zorgverzekeringswet ervoor heeft gezorgd dat de zorgverzekeraars niet zijn gaan concurreren, maar de markt zijn gaan verdelen. Twee verzekeraars hebben nu meer dan acht miljoen mensen in de portefeuille. Ik hoop dat de NMa daar buitengewoon kritisch naar gaat kijken. De vraag is of die verzekeraars verkoopmacht hebben. Zij zouden dan ongewenst de toeleveranciers kunnen afknijpen, maar met de Mededingingswet is veel mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat zorgmakelaars, die verdeeld zijn onder een aantal regio's, gezamenlijk gaan onderhandelen met een aantal artsen of fysiotherapeuten. Met die mogelijkheid wordt voorkomen dat men uitgeknepen wordt. Sinds er sprake is van vrije prijzen, zijn de prijzen van fysiotherapeuten overigens met 16% verhoogd.

Een goede vriend van mij is met veertien jaar gaan werken en is drukker geworden. Hij heeft nu een prachtige drukkerij en zegt altijd dat hij twee soorten klanten heeft: kopers en toeleveranciers en hij wil ze allebei te vriend houden, want dan lopen zijn toeleveranciers wat harder als het écht nodig is. Kortom, goede ondernemers begrijpen dat zij hun toeleveranciers niet moeten wurgen.

Sinds de invoering van de Mededingingswet is de NMa een zbo geworden en men is ten tijde van A.W. Kist ook een autoriteit geworden. Vooral in het bouwkartel heeft de NMa zich bewezen, maar die zaak is overigens vooral via klokkenluiders en via de politiek aan het licht gekomen. Dat brengt mij op de toekomst. Hoe nu verder? Wat is het voortschrijdend inzicht ten opzichte van 1997?

De minister voert een aantal verbeteringen door, maar op een aantal andere punten levert hij halfbakken werk. Er is verbetering opgetreden bij het concentratietoezicht door een betere economische impact analyse. Om die reden komt er een economisch bureau, dat de effectiviteit van de NMa gaat meten. Het laatste lijkt mij nu juist de taak van de minister.

De minister komt ook tot een aanscherping van het boeteregime, ook van de persoonlijke boetes voor bestuurders. Ook worden de procedures en rechtswaarborgen verbeterd. Overigens hebben wij bij de Wet financieel toezicht extra waarborgen ingebracht. De heren Ten Hoopen en Aptroot hebben een amendement ingediend en ik verneem graag of dat identiek is aan de wijze waarop de AFM en De Nederlandsche Bank nu moeten omgaan met een openbare waarschuwing of een boete. Voor een bank is die boete altijd nog erger, want het leidt tot een grotere financiële reputatieschade dan een persbericht over een inval door de NMa.

De minister levert op een aantal punten echt half werk. Hij kondigt al twee of drie jaar een wetsvoorstel aan over huiszoekingen, maar ik heb nog niets gezien. Er zijn boetes voor bestuurders. Dit is principieel juist, maar niet effectief genoeg. Ik zal hier later op ingaan. Vandaar dat de PvdA-fractie de Mededingingswet wil moderniseren door drie dingen te doen: een betere rechtsgang en rechtswaarborg voor consumenten en ondernemingen, harmonisatie tussen de NMa en de Europese Commissie en effectiever en afschrikwekkend straffen. Het doel is immers uiteindelijk dat deze wet leidt tot eerlijke concurrentie. De PvdA-fractie vindt daarbij dat de consument nog sterker moet worden, maar de minister wil de consument niet erkennen als een belanghebbende. Bedrijven kunnen een zaak aandragen bij de NMa, maar een consument, vertegenwoordigd door een grote landelijke consumentenorganisatie, kan dat niet. Dan moeten zij maar een stichting oprichten, schrijft de minister ergens. Dit doet geen recht aan de positie van de consument, en dit zijn onnodige administratieve lasten voor burgers. De PvdA-fractie is daar tegen, vandaar het amendement van CDA en PvdA op stuk nr.20, waarin landelijke consumentenorganisaties als belanghebbenden worden erkend. De Kamer heeft dit ook in de Wmg geamendeerd.

De PvdA-fractie wil ook betere rechtswaarborgen voor ondernemingen en zij wil oeverloos procederen voorkomen. Dit kan met amendement nr.19, dat over de toezeggingen gaat, een amendement van CDA en PvdA. De NMa zal geen boete opleggen als ondernemingen haar toezeggen bepaalde gedragsaanpassingen door te voeren. Daarmee kan een jarenlange strijd bij de rechter worden voorkomen en kan de markt direct profiteren van de nieuwe situatie. Iedereen is op die manier tevreden: de consumenten, de concurrenten, de NMa en de onderneming in kwestie. Dat was in ieder geval zo bij het conflict tussen de Europese Commissie en Coca-Cola, dat via een toezegging kon worden beëindigd. De Europese Commissie kan het instrument van de toezegging al sinds 2003 inzetten en heeft dit in die verschillende zaken ook gedaan. Ook de NMa zal dit in Nederlandse zaken moeten kunnen doen. De handhaving en de transparantie verbetert daarmee, want men hoeft bovendien niet meer op elkaars blauwe ogen af te gaan. De NMa kan een boete opleggen als de toezegging niet wordt nagekomen. De introductie van de toezegging is een voorbeeld van harmonisatie.

Er bestaat echter nog een ander vreemd verschil tussen de Europese Commissie en de NMa. Dit is de mogelijkheid om huiszoekingen uit te voeren. De heer Kalbfleisch mag nu als hulpje van mevrouw Neelie Kroes wel huiszoekingen doen bij Europese opsporingsactiviteiten, maar hij mag dit niet doen om een Nederlands kartel op te sporen. Vandaar dat de schaduwboekhoudingen thuis in de garage lagen of in de achterbak van de auto, want boeven zijn slim. De NMa moet net zo effectief worden in het opsporen van Nederlandse kartels als de Europese Commissie in het opsporen van Europese kartels. Het is niet uit te leggen dat dit niet kan. Vandaar dat wij dit in het amendement op stuk nr.15 mogelijk maken. Natuurlijk moet er ook hier sprake zijn van checks and balances. Het kan niet zo zijn dat de heer Kalbfleisch opstaat om ergens binnen te vallen. Ook daar moet de rechter-commissaris vooraf goedkeuring geven, net zoals dit bij de Europese Commissie gebeurt.

Ten slotte staan wij voor de vraag hoe wij kunnen voorkomen dat er lucratieve kartels ontstaan door de straffen zo afschrikwekkend mogelijk te maken. De minister trekt de juiste conclusie: wij moeten de bestuurders aanpakken. Er is namelijk een grens aan de boete die aan een bedrijf kan worden opgelegd. Een kartel is zeer winstgevend en de pakkans is laag. Daarom moet er een ongelooflijk hoge boete worden opgelegd, hoger dan de boetes die de SP-fractie voorstelt, wil men echt effectief en afschrikwekkend zijn. Met hoge boetes tref je uiteindelijk alleen de werknemers en de aandeelhouders. Kortom, wij moeten de volgende fase ingaan en de feitelijk leidinggevenden aanpakken, ofwel de bestuurders. Wij gaan daarmee inderdaad de Angelsaksische kant op, maar dat doen de salarissen nu ook al, dus dan ook maar de straffen erbij. Dat is de keerzijde van het Angelsaksische model: hoger rendement, hoger risico, zegt de econoom.

De minister gelooft sterk in persoonlijke boetes voor bestuurders. Hij zal het met mij eens zijn dat een gevangenisstraf nog veel meer afschrikt. Onderzoek van de OESO wijst uit dat het opleggen van een individuele boete veel te weinig afschrikwekkend is. Het bedrijf kan bijvoorbeeld de boete gaan betalen, maar een bedrijf kan nooit de gevangenisstraf betalen. Ahold stop je niet in een gevangenis, maar dit kun je wel doen met de voorzitter van de raad van bestuur. Wij hebben bij de Aholdzaak gezien dat een strafrechtelijke veroordeling er inhakt bij corporate Nederland. Het proces over deze zaak heeft ook een normstellend karakter gehad. Dat is goed voor het bewustzijn en voor de naleving van de wet. Vanzelfsprekend betekent zo'n mogelijke gevangenisstraf dat de NMa de zaak overdraagt aan het Openbaar Ministerie. Net zoals bij de Belastingsdienst of de AFM vraagt dat om goede afspraken en wellicht een aanpassing van het convenant tussen het Openbaar Ministerie en de NMa. Graag een reactie van de minister.

Het kan wel! Ook de Wet financiële dienstverlening kent verbodsbepalingen die zowel door de AFM als door het Openbaar Ministerie kunnen worden vervolgd en bestraft. Ook daar gelden het ne-bis-in-idem- en het una-viabeginsel, die dubbele vervolging en beboeting verbieden. Als een bestuurder feitelijk leiding heeft gegeven aan een kartel, kan hij of zij worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar. Dit sluit aan bij de Wet economische delicten of bij het Wetboek van Strafrecht bij valsheid in geschrifte.

Zal dit leiden tot een extra werklast voor het Openbaar Ministerie? Ik verwacht het niet, ik hoop het ook niet, want een gevangenisstraf wens je niemand met plezier toe. Het doel is de afschrikwekkende werking, die een cultuur van naleving van de mededinging bevordert. Vandaar amendement op stuk nr. 16. Ik nodig de heer Ten Hoopen van het CDA uit om het amendement mede te ondertekenen, want hij heeft in de pers al nadrukkelijk gepleit voor gevangenisstraffen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dat is precies mijn punt. De heer Heemskerk zegt in het Financieel Dagblad van 29 maart jongstleden naar aanleiding van ons betoog: "Gevangenisstraffen gaan mij veel te ver."

De heer Heemskerk (PvdA):

"Een brug te ver."

De heer Ten Hoopen (CDA):

In het Financieel Dagblad van 31 mei jongstleden is de heer Heemskerk weer wél voor gevangenisstraffen.

In het blad Ondernemen! van MKB-Nederland van juni 2006 staat: "Heemskerk wil geen gevangenisstraffen." Ik krijg daar enigszins een jojogevoel bij. De volgende keer komt de heer Heemskerk misschien vertellen dat wij ondernemers moeten stenigen of ophangen. Waar staat hij nu?

De heer Heemskerk (PvdA):

Het is een kwestie van voortschrijdend inzicht. In eerste instantie dacht ik dat een bestuursverbod misschien voldoende is. Mede door de heer Ten Hoopen heb ik mij laten overtuigen én ik heb gezien wat die Aholdzaak losmaakte in corporate Nederland. Nu vind ik inderdaad dat men een gevangenisstraf niet moet uitsluiten als in Nederland of op Europese schaal sprake is van een zwaar kartel. Ik doe dat niet graag, dus ik besluit er niet zomaar over, maar uiteindelijk heb ik nu het amendement ingediend. Ik heb begrepen uit de pers dat ook de heer Ten Hoopen voor is, dus dan moeten wij daartoe maar besluiten.

De heer Ten Hoopen (CDA):

U haalt twee zaken door elkaar, want u beargumenteert het met de Aholdzaak. Die zaak ging niet over kartels. In de discussie spreek ik het willens en wetens over leidinggeven over kartels. De zaak waaraan u refereert, betreft een verschrijving in de boekhouding. Het gaat hier over kartels. Wat is uw heldere lijn?

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik heb een heel heldere lijn. Wij hebben gezien dat de Aholdzaak een enorme impact had in corporate Nederland. Er wordt veel over gesproken en een belangrijk punt in de discussie is wat bestuurders wel en niet mogen. Bij de Aholdzaak is hoger beroep aangetekend, maar er is al wel sprake van een strafrechterlijke veroordeling. Van die zaak heb ik geleerd.

Ik wil de mogelijkheid voor een gevangenisstraf introduceren bij een overtreding van de Mededingingswet. Het Openbaar Ministerie moet dat natuurlijk beargumenteren. Het is de meest afschrikwekkende straf. Ik refereer opnieuw aan dat onderzoek van de OESO; de boetes voor de bestuurders zal het bedrijf betalen. Een bestuursverbod zoals wij dat in Nederland kennen in de financiële sector en zoals de Nederlandse Bank dat kan opleggen, is een onduidelijke maatregel. Als er sprake is geweest van een veroordeling en een gevangenisstraf voor het overtreden van de Mededingingswet, zal de markt er wel voor zorgen dat het in de praktijk een bestuursverbod wordt, want een aandeelhoudersvergadering zal er niet zo snel mee akkoord gaan om zo iemand opnieuw te benoemen in de raad van bestuur.

De PvdA-fractie heeft een helder standpunt. Het heeft inderdaad even geduurd voordat wij dit standpunt innamen, maar er ligt nu een voorstel van ons. Ik ga ervan uit dat het CDA zijn rug recht houdt, nu niet de draai maakt en dit medeondertekent.

Ik rond af met een paar kleine vragen. Boetes laten betalen door de onderneming van een bestuurder is niet wenselijk. De PvdA is niet direct voorstander om dit wettelijk te verbieden, maar ziet er wel iets in om er via de Code-Tabaksblat op te laten toezien. Is de minister het daarmee eens en wordt dit bevorderd?Heemskerk

Er is een interessant rapport verschenen van onder anderen de advocaat VerLoren van Themaat over meer civielrechtelijke handhaving. Dat is ook iets wat de Europese commissie wil. Hij heeft een aantal opties geschetst. Hoe gaat de minister daar vervolg aangeven?

Een andere voorganger van hem, mevrouw Jorritsma – en als ik de heer Vendrik mag geloven was dat bepaald geen grote vijand van het bedrijfsleven – stapte op als voorzitter van de raad van toezicht bij Currence, omdat zij tegenwerking ondervond. Zij stelde dat de banken onwillig waren bij vernieuwingen in het betalingsverkeer. Er is aangekondigd dat de NMa naar deze zaak kijkt. Wanneer kunnen wij daar meer over verwachten?

Ik heb de indruk dat de NMa het iets rustiger aan doet. Er zijn minder invallen. Zijn alle medewerkers overgeheveld naar de afdeling fusiebeoordeling door de fusiedrukte in de zorg of wordt vooral theoretisch bureauonderzoek gedaan? Zijn er minder kartels? Als dat zo is, kunnen er ook minder ambtenaren komen. Of is men minder ambitieus? Ik mag hopen dat dat niet zo is, want dat zou niet goed zijn.

De conclusie is dat de Mededingingswet een goede wet was van Wim Kok en Hans Wijers. Wij moeten nu nog een stap verder doen dan deze minister doet. De NMa moet niet inkakken, de positie van de consument moet sterker worden, wij moeten meer waarborgen inbouwen voor bedrijven en wij moeten kunnen dreigen met afschrikwekkende gevangenisstraffen. Dan wordt eerder geconcurreerd en dat is goed voor de innovatie, voor de koopkracht en voor de werkgelegenheid in Nederland.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De heer Heemskerk refereerde erg sterk aan het verleden. Ik zal het veel hebben over het heden en vooral de toekomst. Dat bepaalt eigenlijk mijn inbreng. De NMa heeft zich de laatst jaren in onze optiek goed ontwikkeld. Deze ontwikkeling mag overigens geen reden zijn om nu achterover te leunen, maar moet de inspiratie geven voor een ambitieuze agenda voor de toekomst.

Ik moet helaas constateren dat die agenda eigenlijk ontbreekt. De visie en de daadkracht die deze minister op andere dossiers toonde, is hier eigenlijk afwezig. Ik geef ook maar voorbeeld; het is net ook genoemd. De parlementaire enquêtecommissie bouwnijverheid stelde voor om de NMa de bevoegdheid te geven om de privé-woningen binnen te treden. De minister noemde dit in het persbericht van juni 2003 "zeer noodzakelijk". Nu, bijna drie jaar na dato, is er zelfs nog geen wetsvoorstel ingediend bij de Kamer.

Mijn fractie meent dat er kansen blijven liggen. Daarom zal ik vandaag een tienpuntenplan presenteren. Dat bevat allereerst drie voorstellen om de effectiviteit van de Mededingingswet te verbeteren:

  • 1. Introductie van een bestuursverbod.

  • 2. Gevangenisstraf.

  • 3. Onderzoek naar instrumenten ter regulering van oligopolies, bijvoorbeeld op de benzinemarkt.

Vervolgens kom ik met vier voorstellen om de positie van het bedrijfsleven te versterken:

  • 4. Niet de NMa maar een onafhankelijke rechter moet de zware sancties opleggen.

  • 5. Verruiming van de bagatel om de onderhandelingspositie voor het midden- en kleinbedrijf te verbeteren.

  • 6. Voorkomen van reputatieschade in een periode voordat een rechter naar de zaak heeft gekeken.

  • 7. Niet de NMa maar de minister van Economische Zaken moet de open normen van de Mededingingswet invullen met beleid.

Ten slotte kom ik met drie voorstellen om de positie van de consument te versterken:

  • 8. Consumentenorganisaties moeten belanghebbenden worden om de positie van de consument te versterken.

  • 9. Het moet makkelijker worden om bij kartelzaken civiele schadeclaims in te dienen.

  • 10. Vermindering van de kosten voor water door kostengeoriënteerde prijzen.

Het sanctie-instrumentarium van de NMa heeft één grote tekortkoming: kartelafspraken zijn over het algemeen zeer winstgevend, terwijl de pakkans relatief beperkt is. Een gemiddeld kartel behaalt zo'n 25% extra winst per jaar, terwijl de pakkans op een zesde wordt geschat, zo blijkt uit cijfers van de OESO. Kartels maken deze winst gemiddeld meer dan een jaar. De boetes die de NMa kan opleggen, ter hoogte van 10% van de omzet, zijn over het algemeen niet hoog genoeg om oneigenlijk concurrerende ondernemingen af te schrikken. Het verhogen van de boetes is lastig, omdat bestrafte ondernemingen failliet zouden gaan, en dat vinden wij maatschappelijk onwenselijk. De CDA-fractie pleit daarom voor andere, soms zwaardere sancties.

Daarmee ben ik aangeland bij het eerste punt van mijn plan: het bestuursverbod. Dit kan bijdragen aan de effectiviteit van de Mededingingswet. Persoonlijke straffen voor managers kunnen afschrikwekkend werken. Grote ondernemingen laten zich over het algemeen goed voorlichten over de wet, en directeuren zullen niet snel hun carrière op het spel zetten. De CDA-fractie wil sjoemelende managers voor een aantal jaren uit hun functie zetten. Dat kan met een bestuursverbod. Het bestuursverbod moet opgelegd kunnen worden aan eenieder die leiding heeft gegeven aan kartels of aan misbruik van economische machtsposities. Een bestuursverbod maakt een grote inbreuk op het persoonlijk leven van de desbetreffende persoon. Mijn fractie kiest daarom voor strafrechtelijke handhaving. Dat betekent dat alleen de rechter bestuursverboden kan opleggen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik begrijp dat de verantwoordelijke manager eventueel een bestuursverbod krijgt. Niet altijd is de verantwoordelijke manager een bestuurder van de vennootschap. Het kan op vele niveaus, misschien niet op het laagste niveau, hoewel ook daar mensen gekke dingen kunnen doen. Betekent dit dat het bestuursverbod voor mensen in de praktijk kan inhouden dat zij gewoon een arbeidsverbod krijgen en, zo ja, aan hoeveel jaar denkt de heer Ten Hoopen? Mogen zij vijf of tien jaar niet werken? Moeten zij werkloos thuis gaan zitten?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Het zal er sterk van afhangen hoe zwaar het delict is. De rechter maakt uit wat de straf is. Als iemand willens en wetens leiding geeft aan een kartel en daarmee 25% meer winst genereert ten koste van vaak kleinere bedrijven en de burger, dan moet het mogelijk zijn om de bestuurder uit zijn functie te zetten. Of dat drie, vijf, zeven of tien jaar zal zijn, is aan de rechter.

De heer Aptroot (VVD):

Een bedrijfsleider van een onderneming uit een grote groep heeft het gedaan. Wat moet er dan in uw visie gebeuren? Krijgt zo iemand een verbod voor een soortgelijke baan? Wordt hij drie, vijf of tien jaar van de arbeidsmarkt uitgesloten? Het is niet altijd per se een bestuurder van een vennootschap.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Het is juist dat het operationeel vorm krijgt. Ik roep de verhoren van de bouwenquêtecommissie in herinnering. Het gaat om degenen die bestuursverantwoordelijk zijn en leiding hebben gegeven aan het kartel. De eindverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het gedrag.

De heer Aptroot (VVD):

Stel dat de eindverantwoordelijke van niets wist, terwijl het op een lager niveau gebeurde.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Het is aan de rechter om dat te wegen.

De heer Heemskerk (PvdA):

Het is mij even onduidelijk wie er in het strafbankje staat. Je bent eindverantwoordelijk of niet.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Precies!

De heer Heemskerk (PvdA):

Als je eindverantwoordelijk bent en er is in jouw bedrijf een kartel gevormd, dan sta je in het strafbankje. De heer Ten Hoopen heeft het over een voorstel, maar ik heb dat nog niet gezien. Wij zijn nu bezig met de wijziging van de wet. Waar is het voorstel?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Als het goed is, hebt u dat ontvangen. Zo niet, dan zorg ik ervoor dat u het zo snel mogelijk krijgt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Er zijn situaties denkbaar waarin zo'n Berufsverbot voor een bestuurder ook anderen impliceert. Ik noem de raad van commissarissen die de raad van bestuur flink onder druk heeft gezet om 'm in het komend jaar van jetje te geven, maar het kunnen ook groepen aandeelhouders zijn die de raad van bestuur helemaal gek maken door de rendementseisen elk jaar op te schroeven. Wie is dan eigenlijk waarvoor verantwoordelijk? Zo'n bestuurder voelde zich, misschien wel deels door de nood, gedwongen en dan kan hij tegen de rechter zeggen: ik kon niet anders; ik moest verder want de aandeelhouders willen van alles en ik heb toen maar een dealtje gesloten met mijn naaste concurrent; dat kwam ons beiden beter uit. Zijn in de visie van de heer Ten Hoopen de leden van de raad van commissarissen of de aandeelhouders dan ook verantwoordelijkheid? Geldt voor hen dan ook een Berufsverbot?

De heer Ten Hoopen (CDA):

De bestuurder is zelf verantwoordelijk om die afweging te maken, ongeacht het feit of de raad van bestuur of aandeelhouders druk uitoefenen of aanbevelingen geven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zou het voor de casuïstiek nog uitmaken of de raad van commissarissen of een groep van herkenbare, identificeerbare aandeelhouders niet expliciet tegen de bestuurder heeft gezegd dat hij zich aan de wet heeft te houden en de code-Tabaksblat dus eigenlijk niet goed heeft uitgevoerd?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Iedere directeur, iedere manager, iedere voorzitter van een raad van bestuur heeft een eigen verantwoordelijkheid. Op basis daarvan wordt hij aangesproken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit debat schiet niet op, want ik heb het erover of er ook sprake is van medeverantwoordelijkheid van anderen. Zo'n bestuurder opereert meestal niet in een geïsoleerd huis zonder ramen en deuren, maar hij probeert opdrachten uit te voeren die hij van hogerhand – aandeelhouders/raad van commissarissen et cetera – heeft gekregen. Als u zo'n zware straf op zo'n delict zet, roept dat automatisch de vraag op of die strafverzwaring niet ook moet gelden voor anderen die als het ware medeplichtig kunnen zijn aan het overtreden van het kartelverbod.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Dus een raad van bestuur, een raad van commissarissen, maar ook een bestuurder van een onderneming heeft een eigen verantwoordelijkheid. Op basis daarvan operationaliseert hij dat bedrijf en daarop wordt hij aangesproken.

Ik kom op mijn tweede punt. De afschrikkende werking van gevangenisstraffen kan nog groter zijn dan van bestuursverboden. Gevangenisstraffen voor managers die kartelafspraken maken, zijn in onze optiek ook gerechtvaardigd. Kartelafspraken zijn een indirecte vorm van diefstal van burgers en bedrijven. Andere bedrijven verhogen immers hun winst ten koste van die groepen. Bovendien zijn de maatschappelijke gevolgen voor bedrijven en hun werknemers, die gemangeld worden, zeer groot. Faillissementen en werkloosheid kunnen de uiterste consequentie zijn. De CDA-fractie is, zoals ik al eerder heb betoogd, voorstander van gevangenisstraffen. Zij wil ondernemers vrijheid en vertrouwen geven. Bedrijven en managers die dat vertrouwen schenden, dienen keihard te worden aangepakt.

De heer Heemskerk (PvdA):

Er ligt een voorstel van de PvdA om zo'n gevangenisstraf mogelijk te maken. Natuurlijk moet de rechter die opleggen. Kan ik rekenen op de steun van de CDA-fractie? U hebt uw eigen voorstel namelijk ingetrokken na een telefoontje.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb geen voorstel ingediend en ik kan het dus ook niet ingetrokken hebben. Wij hebben hier al eerder over gesproken in het AO. Verder ben ik zeer consistent en ik blijf ik dus bij wat ik eerder heb betoogd. Ik wil de minister vragen of hij een en ander mogelijkerwijze kan onderzoeken. Door nu al voor te stellen om in het strafrecht gevangenisstraffen op te nemen, ga je de Rubicon over. Verder is er ook nog zoiets als zorgvuldigheid. Wij gaan namelijk over van bestuursrecht naar strafrecht. Ik kies voor zorgvuldigheid.

De heer Heemskerk (PvdA):

U stelt dat mijn amendement niet zorgvuldig is, maar dat is niet juist. Inderdaad wordt een gevangenisstraf opgelegd door de strafrechter, maar de minister is helder geweest: hij wil het niet, iets wat hij keer op keer in de schriftelijke beantwoording heeft aangegeven. Daarom staan wij nu als Kamer voor de vraag of wij dat gaan doen. Het heeft even geduurd, maar mijn fractie heeft die stap gezet. Trekt u uw voorstel in, of tekent u mee?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb geen voorstel ingediend, dus er valt niets in te trekken. Ik vraag om een reactie van de minister, op basis waarvan wij het debat verder voeren.

De heer Heemskerk (PvdA):

Maar als de minister er niet aan wil, kan het amendement van de PvdA dan op sympathie rekenen van de CDA-fractie?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dan zijn wij in een nieuwe fase.

De heer Irrgang (SP):

Ik ben nu even het spoor bijster. Ik had namelijk begrepen dat u tien voorstellen deed, waarvan één een pleidooi is voor gevangenisstraf. Nu heeft de PvdA een amendement klaar liggen, en nu zegt u dat steun daarvan het oversteken van de Rubicon inhoudt. Ik dacht dat dat nu juist één van de tien voorstellen was!

De heer Ten Hoopen (CDA):

Je kunt op verschillende manieren de Rubicon over. Zodra de minister heeft geantwoord, zijn wij toe aan de volgende besluitvormingsfase. Kamer en regering zijn immers samen wetgever.

De heer Irrgang (SP):

U wilt de Rubicon over, maar daarvoor hoeft u geen plan meer van de minister te hebben. U weet immers toch al wat de uitkomst daarvan is.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Blijkbaar heeft u de minister achter de coulissen gesproken. Ik hoor het antwoord straks in deze Kamer.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Net als de heer Irrgang heb ik ook het woordje "gevangenisstraf" gehoord in het tienpuntenplan van de heer Ten Hoopen. Het is nu toch echt zwemmen of verzuipen! Wat is de bedoeling van uw opmerking van zojuist?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb in het AO gevraagd om te komen tot een knip tussen bestuursrecht en strafrecht. Een van de onderdelen om daartoe te komen, is bestuurlijke uitzetting, en ook gevangenisstraf. Ik vraag de minister wat hij vindt van mijn tienpuntenplan, en in het bijzonder van bestuurlijke uitzetting en gevangenisstraf. Als het antwoord daarop is dat de minister "nee" zegt, zijn wij in een nieuwe fase, en dan zal ik het amendement van de heer Heemskerk bekijken, of komen met een eigen amendement.

Een voorbeeld van een oligopolistische markt is het bankwezen. In mei bleek dat DNB spaarders niet laat profiteren van oplopende rente, terwijl op de financiële markten de rente in het afgelopen halfjaar met een half tot een heel procent is gestegen. Toch bleef de spaarrente voor de spaarder gelijk. Een ander voorbeeld: het oligopolie met gebrek aan concurrentie op de benzinemarkt. Tevens zien wij een snelle concentratie van ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Het CDA vindt dat de zorgverzekeraars niet meer dan zo'n 25% van de landelijke markt mogen hebben. Ik neem aan dat de minister dit deelt. De vraag is dan, hoe hij dat gaat afdwingen. Immers, er zijn absolute grenzen. Het CDA vindt dat wij moeten overwegen, oligopolies te reguleren. Er zijn verschillende instrumenten denkbaar van informatieverplichting tot prijsregulering. De vraag is, welke instrumenten nodig zijn. Kan de minister onderzoek doen naar vormen van ex ante toezicht door de NMa in markten met een oligopolistische structuur, waarin sprake is van een aanmerkelijke marktmacht? In het onderzoek moet ook aandacht zijn voor het Europees mededingingsbeleid. Ik wil graag een reactie van de minister.

Ondernemingen moeten kunnen rekenen op een adequate rechtsbescherming en eerlijke verhoudingen. Daarvoor heb ik vier voorstellen. Ik begin met de rechtsbescherming.

Ik kom allereerst bij de rechtsbescherming, ook in het licht van de sanctie die ik zojuist aan de orde heb gesteld. De NMa is op dit moment verantwoordelijk voor opsporing, vervolging, stafoplegging, rechtspleging én bezwaar. Dit wordt in de wandelgangen ook wel het alles-in-één-handstelsel genoemd. Dit betekent dat de NMa straffen kan opleggen zonder tussenkomst van de rechter. Dat klemt, want de bevoegdheden van de NMa worden steeds zwaarder. Verdachten moeten kunnen rekenen op passende rechtsbescherming. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben daarom terecht gepleit voor strafrechtelijke handhaving van het mededingingsbeleid. Dat zou inhouden dat niet de NMa, maar de onafhankelijke rechter wordt belast met het opleggen van sancties. De minister is van mening dat de Chinese wall binnen de NMa een alternatief voor sanctieoplegging door de rechter is. Dit is niet realistisch. Er is eerder sprake van een rituele dans tussen afdelingen, die ongetwijfeld nauw contact hebben en bovendien dezelfde organisatiedoelen nastreven. De bevoegdheden en de sancties worden dus steeds zwaarder, waardoor verstoring van het evenwicht dreigt tussen doelmatigheid en rechtswaarborging. Een NMa die opspoort, vervolgt en sancties oplegt, is als een slager die zijn eigen vlees keurt, wat niet past in de visie van de CDA-fractie. Om verdachte managers en ondernemingen adequate rechtsbescherming te bieden, moet de rechter belast worden met het sanctioneren van de onderzochten.

De CDA-fractie is voorstander van het zogenaamde duale stelsel. De NMa mag wat ons betreft de lage boetes opleggen, terwijl de rechter hoge boetes, bestuursverboden en gevangenisstraffen oplegt. Ik nodig de minister uit om onderzoek te doen naar een duaal stelsel en daartoe een wetsvoorstel voor te bereiden.

De heer Heemskerk (PvdA):

De invoering van een duaal stelsel betekent dat de taken van de NMa worden gesplitst, er op twee plaatsen toezichthouders komen en er een vertraging in het opleggen van boetes zal optreden. Is de CDA-fractie er ook voor om verkeersboetes van bestuurders, of boetes die de Nederlandsche Bank of de AFM oplegt, voortaan op te laten leggen door de rechter? Dat is toch buitengewoon ineffectief? Als er een boete onterecht wordt opgelegd, kan men immers altijd nog naar de rechtbank.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb net ook al gezegd dat er nu een onderscheid is tussen bestuursrecht en strafrecht. Als de boetes erg hoog worden en je kiest – u doet dat ook – voor uitzetting van bestuurders en gevangenisstraffen, dan ontkom je er niet aan om dit in het strafrecht onder te brengen. Dit willen wij op een zorgvuldige manier doen. De bestuursrechter mag dan niet steeds verder in het strafrecht treden. Daarom kies ik voor het duale stelsel. Het kan daarbij goed zijn dat kleine boetes bestuursrechtelijk worden opgelegd, zoals dat ook gebeurt bij verkeersovertredingen. Dat neemt echter niet weg dat de ondernemer of degene die leiding geeft aan een kartel, op een goede manier door de rechter moet kunnen worden beoordeeld en gesanctioneerd.

De heer Heemskerk (PvdA):

Dat is in het huidige stelsel. Een gevangenisstraf valt te allen tijde onder het strafrecht. Uw voorstel gaat ertoe leiden dat de NMa veel trager gaat werken, dat er nog meer toezichthouders komen, dat het nog meer capaciteit gaat kosten, omdat het werk dubbel moet worden gedaan. Met uw voorstel ondermijnt u bovenden de effectiviteit van het karteltoezicht in Nederland.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik stel geen nieuwe toezichthouders voor. Ook doe ik geen enkel voorstel om het werk van de NMa op enigerlei te belemmeren, laat staan het te belasten met administratieve lasten. Dus is uw vraag onterecht.

Vervolgens kom ik te spreken over de positie van het midden- en kleinbedrijf. De inkoopmacht, een veelbesproken onderwerp, is niet een mededingingsrechtelijk maar een normatief probleem. De kern van dat probleem is, dat het niet rechtvaardig is als een ondernemer uit het midden- en kleinbedrijf wordt uitgeknepen. Grote ondernemingen kunnen met een dictaat vaak de inhoud van contracten bepalen, soms zelfs de winst en het voortbestaan van kleine leveranciers. Dat past niet in de CDA-visie op de rol van de ondernemingen in de samenleving. Een goede oplossing is in onze visie een verruiming van de bagatel, waardoor kleine leveranciers verkoopcombinaties kunnen vormen en een tegenwicht tegen de onderhandelingsmacht van bijvoorbeeld grote riettelers en verzekeraars kunnen vormen zodat er geen sprake is van een dictaat. Met collega Aptroot heb ik een amendement ingediend om de bagatel te verruimen. Volgens dat amendement mogen ondernemingen samenwerken mits zij samen maximaal 10% van de markt in handen hebben. De overige 90% vormt dan voldoende concurrentie.

Voorstel 6. betreft het voorkomen van reputatieschade in de periode voor het rechterlijk oordeel. Als de rechter in de toekomst de zware sancties oplegt, blijft de NMa verantwoordelijk voor het opleggen van lage boetes. Publicaties van die boete door de NMa kan leiden tot reputatieschade bij de ondernemingen. Mijn fractie wil niet dat ondernemingen reputatieschade lijden voordat de rechter naar de zaak heeft gekeken. Reputatie komt in het algemeen te voet, maar gaat te paard. Het geeft geen pas om daar onzorgvuldig mee om te gaan.

Ook in het debat over de AFM is er aandacht geweest voor de reputatieschade. Het CDA heeft de wens uitgesproken dat ondernemingen voor publicatie van hun boete gedurende een korte periode in beroep kunnen gaan. Vindt de minister dit een goede oplossing? Zo nee, welke oplossing ziet hij zelf? Samen met collega Aptroot heb ik een amendement ingediend om ondernemingen een week de tijd te geven voordat de NMa de sancties publiceert. In die week hebben zij de kans om een kort geding aan te spannen om onredelijke publicaties te voorkomen. Om reputatieschade te voorkomen, moet dat kort geding achter gesloten deuren plaatsvinden. Is dat op grond van de huidige wet mogelijk?

Voorstel 7 gaat over de invulling van de open normen in de Mededingingswet door de minister van Economische Zaken. De CDA-fractie heeft eerder gepleit voor een duidelijke scheiding tussen beleid en toezicht. Beleid impliceert een politieke afweging en is daarmee bij uitstek een zaak van de politiek. Als de belangen eenmaal zijn afgewogen en in regels en besluiten gevat, dienen die onverkort te worden nageleefd. Dit laatste is een primaire functie van de toezichthouder. Het CDA vindt dat de minister de open normen moet invullen met lagere regelgeving. Een voorbeeld zijn de richtsnoeren voor clementietoezeggingen. De CDA-fractie is positief over de clementiestrategie, maar meent dat de regelgeving over dit onderwerp een politieke afweging inhoudt. De minister en de Kamer moeten daarbij betrokken worden. Als de minister beleid maakt, heeft dat als gevolg dat de rechtszekerheid van ondernemingen toeneemt. Het is terecht dat ondernemingen die de verkeersregels overtreden, worden aangepakt. Het moet dan echter wel glashelder zijn wanneer zij door het rood gaan. Het CDA nodigt de minister uit om de totale verantwoordelijkheid te nemen voor het mededingingsbeleid.

De CDA-fractie wil de positie van de consument versterken. Consumenten moeten hun schade kunnen verhalen en invloed kunnen hebben op de prioritering van de NMa. Voorstel 8 betreft versterking van het klachtrecht van consumentenorganisaties, de zogenaamde supercomplaint. De consumenten worden wel eens de ogen en oren van de NMa genoemd. Zij worden direct geconfronteerd met ondernemingen en prijzen en zijn daarom een belangrijke informatiebron voor de NMa. Consumenten zijn vaak geen belanghebbenden. Zij zijn klanten van een supermarkt, gebruikers van postbussen en leerlingen van een autorijschool. Omdat zij geen belanghebbenden zijn, is de NMa niet verplicht om onderzoek te doen als zij een klacht indienen. De CDA-fractie bekijkt dit vraagstuk vanuit een dubbele invalshoek. Enerzijds is een Amerikaanse claimcultuur ongewenst. Anderzijds is het primaire doel van de Mededingingswet om de marktwerking te bevorderen. Consumenten moeten kunnen rekenen op een betere kwaliteit tegen lagere prijzen. Gezien die doelstelling is het logisch dat de consument een grotere rol krijgt bij de prioritering van de NMa. De CDA-fractie kiest daarbij voor een evenwichtige benadering. Het zou te ver gaan om de individuele consument belanghebbende te maken. De NMa kan dan overspoeld worden door klachten. Bovendien leidt dit tot een grote toename van de administratieve lasten.

Aan beide uitgangspunten kan wel recht worden gedaan door consumentenorganisaties het recht te geven om klachten in te dienen door hen belanghebbende te maken. Deze figuur wordt naar Engels voorbeeld de "super complaint" genoemd. Consumentenorganisaties kunnen daardoor klachten van consumenten bundelen zodat de NMa gedwongen wordt om zich meer op het belang van de consument te richten. De "super complaint" doet dan recht aan de doelstelling van de Mededingingswet.

De CDA-fractie wil zo het maatschappelijk middenveld in de positie brengen om zelf die verantwoordelijkheid te dragen. Ik heb samen met collega Heemskerk een amendement ingediend om de algemene consumentenorganisaties belanghebbende te maken.

Dit brengt mij op het een na laatste voorstel: verbetering van de mogelijkheid van civiele schadeclaims in kartelzaken. De Europese Commissie heeft recent een groenboek ingediend over de civielrechtelijke handhaving van de mededingingsregels. De Commissie concludeert dat er in de lidstaten grote belemmeringen zijn om schadevorderingen in te dienen. Aangezien er nauwelijks voorbeelden zijn van succesvolle schadeclaims, is er eigenlijk sprake van theoretisch recht. Is de minister voornemens om zelf initiatieven te nemen in dit kader en, zo ja, welke?

Ik kom nu op het laatste voorstel: vermindering van de kosten van water. Uit onderzoek van Eric van Damme en Koen Mulder van de Universiteit van Tilburg blijkt dat huishoudens per jaar gemiddeld € 66 minder zouden kunnen betalen aan water. De CDA-fractie wil die prijsdaling graag verwezenlijken. Waterleidingbedrijven hebben een publiek monopolie. De CDA-fractie vindt dat consumenten die zaken doen met monopolies beschermd moeten worden vanwege de eenzijdige afhankelijkheid.

Bovendien hebben de waterleidingbedrijven een publieke taak. Zij hoeven geen winst te maken, maar moeten zorgen voor een goed product en goede dienstverlening. De wetgever deelt deze mening, zo blijkt uit de Waterleidingwet. Het bestaande artikel 3.p heeft tot doel consumenten te beschermen tegen het monopolie van het waterleidingbedrijf.

De CDA-fractie wil eigenlijk een stap verder gaan. Bedrijven mogen slechts een redelijke prijs rekenen, en een redelijke prijs bestaat uit de kosten plus een redelijk rendement. De NMa kan hier toezicht op houden. De waterrekening zal op deze manier dalen. De minister zegt vaak dat hij de bescherming van de consument hoog in het vaandel heeft staan. Kostengeoriënteerde tarieven en toezicht passen hier uitstekend bij. Is de minister bereid om dit in samenwerking met staatssecretaris Van Geel in de wet vast te leggen?

De heer Heemskerk (PvdA):

Er zou een waterkamer komen bij de NMa en er is al een reiskamer, zo komen er steeds meer kamers bij de NMa. De PvdA is het ermee eens dat er goed toezicht moet zijn op de efficiency, maar de heer Ten Hoopen draagt die taak nu op aan de NMa. Waarom is de NMa daarvoor geschikt? Waarom houden wij dit niet gewoon bij de minister of regelen wij dit decentraal? Waarom verschuift de heer Ten Hoopen deze taak?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Het gaat ons om het resultaat. Over de vraag of dit moet worden bereikt door een waterkamer of door een decentrale regeling kunnen wij later nog van gedachten wisselen. Nu zien wij dat de efficiency wel via benchmarking wordt bereikt, maar dit levert niets anders op dan een toevoeging aan het vermogen. Mijn doelstelling is om die efficiencywinst door te geleiden naar de eindgebruiker, dus naar de consument.

De heer Heemskerk (PvdA):

Wij zijn ook tegen het oppotten van winsten en wij zijn ook voor lage waterprijzen. De vraag is dus hoe wij kunnen zorgen voor een scherp toezicht. Wat ons betreft hoeft dit niet door de NMa worden uitgeoefend. Dit zou ook een taak kunnen zijn van de staatssecretaris en het ministerie.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb de minister gevraagd om het met de staatssecretaris te regelen. Als dat antwoord er is, kunnen wij hierover verder met elkaar spreken.

Voorzitter. De CDA-fractie is voorstander van gevangenisstraffen en bestuursverboden. Mijn fractie wil ondernemingen vertrouwen geven. Wie dat vertrouwen schendt, krijgt zware sancties opgelegd. Ik wil van de minister horen dat hij ook een voorstander is van gevangenisstraf en bestuursverboden. Ook wil ik de harde toezegging dat de minister voor 1 september een wetsvoorstel indient om deze sancties te introduceren.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Mededinging en Mededingingswetgeving zijn belangrijk. Het is dan ook jammer dat de publieke bekendheid over het algemeen beperkt is tot de bouwfraude: samenspannende ondernemers die prijzen en winsten opvoeren door illegale afspraken. Dat is natuurlijk maar een stukje van de realiteit en de wetgeving. Overigens laat het wel goed zien dat de overheid achteraf kan optreden.

Wij vinden de mededingingswetgeving ook heel belangrijk omdat die moet bijdragen aan het voorkomen van dit soort praktijken en moet bevorderen dat bedrijven concurreren. Door die concurrentie hebben consumenten, zakelijke afnemers en opdrachtgevers een keuze die hen in staat stelt het beste te verwerven. Marktwerking en concurrentie vergroten onze welvaart, omdat het de beste aanjager is van kwaliteits- en efficiencyverbetering. Met andere woorden: gewoonweg meer waar voor je geld. De geschiedenis bewijst dat vrijemarkteconomieën de welvaart bevorderen en dat geleide economieën leiden tot armoede.

Wij zijn voor marktwerking, omdat concurrentie in ieders belang is. Wij willen dan ook een stevige aanpak van alles en iedereen die de marktwerking verstoort. Als er geen marktwerking is maar een monopolie, ook een overheidsmonopolie, kunnen wij dat niet op z'n beloop laten. Wie de marktwerking verstoort, vindt de VVD op zijn of haar weg.

De mededingingswetgeving moet de optimale werking van de markt bevorderen en verstoring door te grote marktmacht van een partij of groep partijen voorkomen. Misbruik van zo'n stevige marktpositie moet worden aangepakt. Soms moet er vooraf regulerend worden opgetreden als duidelijk is dat dominante posities economische vooruitgang en welvaartsvergroting belemmeren. Onze minister zegt dan ook terecht: een sterke markt vraagt om een sterke overheid.

Mededingingswetgeving is dus in het belang van consumenten en zakelijke afnemers. Mededingingswetgeving is ook belangrijk voor de concurrenten, de collega's, want door marktmacht van het ene bedrijf kunnen andere bedrijven de markt worden uitgedrukt. Dat kan bij aanbestedingen gebeuren. Dat kan bij inkoop het geval zijn. Alle vormen van misbruik van marktmacht vinden wij ongewenst. Daarbij valt het op dat het vaak ook overheden of semi-publieke organisaties zijn die een monopolie of een bevoorrechte positie hebben die marktwerking kan verstoren. Dan is ook voor overheden en semi-publieke organisaties onafhankelijk toezicht en mogelijk ingrijpen noodzakelijk.

Over het algemeen zijn wij tevreden over de voorgestelde wijzigingen van de Mededingingswet, een enkel punt daargelaten. Over het algemeen zijn wij ook tevreden over het optreden van de NMa. Het is vrij nieuwe wetgeving en een betrekkelijk jonge organisatie. Wij zijn tevreden, maar vinden wel dat moet worden voorkomen dat de NMa zo hard blijft groeien. Over een punt zijn wij minder tevreden, maar daar kom ik later op terug.

De verhoging van de sancties hebben wij gesteund. Wij volgen ook de verhoging van de sancties die door het kabinet wordt voorgesteld. Wat is onze kritiek op het wetsvoorstel? Onze belangrijkste kritiek is dat zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemers onvoldoende mogelijkheden hebben om samen te werken en daardoor een tegenwicht te vormen tegen grote marktpartijen. Wij hebben nu eenmaal te maken met grote ondernemingen met marktmacht. Eén onderneming heeft meer dan 50% van de speelgoedmarkt in Nederland in handen. Een andere onderneming heeft ruim 40% van de supermarkt omzet in handen. Er zijn steeds minder zorgverzekeraars, en er wordt nu gesproken over fusies waardoor er sprake van zal zijn dat één zorgverzekeraar meerdere tientallen procenten van de markt in handen krijgt. In de hele verzekeringbranche is er overigens sprake van concentratie. Dit geldt ook voor de banksector, delen van de detailhandel, delen van de bouwsector en vele andere sectoren. Als zelfstandigen en mkb'ers de krachten willen bundelen tot een marktaandeel en daarmee een marktmacht waarmee zij niet in de schaduw kunnen staan van deze concerns, dan is dat echter verboden. Samenwerkende zelfstandige ondernemers mogen geen fractie van wat een filiaalbedrijf mag. Deze ongelijkheid is voor de VVD-fractie niet aanvaardbaar, omdat de gevolgen ongunstig kunnen zijn, voor de betrokken kleinere ondernemers, maar ook voor onze welvaart. De gevolgen van het ontbreken van concurrentie door het ontbreken van tegenmacht zullen wij allemaal in ongunstige zin merken.

Wij vinden het niet alleen acceptabel, maar zelfs gewenst dat er machtsevenwicht ontstaat. Ik dien dan ook een amendement in dat het mogelijk maakt dat ondernemingen of ondernemersverenigingen samenwerken en hun feitelijke gedraging afstemmen indien hun marktaandeel op relevante markten niet groter is dan 10%. Dit betekent een forse uitbreiding van de bestaande regeling. Het amendement is mede ondertekend door de heer Ten Hoopen van de CDA-fractie.

De verruiming van de bagatelbepaling komt bovenop de vrijstelling voor afstemming voor acht ondernemingen met een gezamenlijke omzet van maximaal € 4.540.000 indien zij goederen leveren en € 908.000 indien zij diensten leveren. Deze omzetgrenzen zijn sinds 1997 niet gewijzigd en moeten volgens ons worden aangepast. In een amendement dat ik heb ingediend worden deze bedragen aangepast aan de inflatie, die over deze periode in totaal 19% heeft bedragen. Ik heb de bedragen een fractie naar boven afgerond op 5,5 mln. en 1,1 mln. Het amendement is mede ondertekend door de heer Ten Hoopen.

De brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 december 2005, mede geschreven namens zijn collega van Economische Zaken, is van groot belang. Daarin wordt nadrukkelijk gesteld dat groepsvrijstelling tot een gezamenlijk marktaandeel van maar liefst 20% mogelijk is voor vormen van samenwerking waarbij producten gezamenlijk worden vervaardigd of diensten gezamenlijk worden verricht. Onze vraag is, of wellicht naast samenwerkende huisartsen en specialisten ook zelfstandige detaillisten, ambachtelijke en industriële bedrijven, dienstverleners en bijvoorbeeld zelfstandige journalisten voor groepsvrijstelling in aanmerking zouden kunnen komen. Is dat ook niet nodig om iets te kunnen stellen tegenover de steeds grotere inkoopmacht? Ik vraag de minister, aan te geven welke mogelijkheden er zijn voor andere beroepsgroepen om deze groepsvrijstelling te krijgen, zoals zelfstandige mkb-bedrijven.

De groepsvrijstelling bij algemene maatregel van bestuur, zoals omschreven in artikel 15, spreekt van een billijk aandeel van het voordeel dat gebruikers ten goede moet komen. Wij vinden het ook goed dat een billijk aandeel van het voordeel de leveranciers ten goede komt. Ook de eindgebruiker heeft er belang bij dat alle schakels in de keten fair worden behandeld. Eén schakel die kapot gaat, betekent verstoring van de hele keten. Ik heb een amendement ingediend op grond waarvan groepsvrijstelling kan worden verleend als een billijk aandeel van de daaruit voortvloeiende voordelen gebruikers of leveranciers ten goede komt. Ook dat amendement is meeondertekend door de heer Ten Hoopen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In uw betoog over de verruiming van de bagatelbepalingen had u het over het streven naar machtsevenwicht in de markt. Dat kan op twee manieren. U pleit ervoor de kleine zelfstandigen meer te laten samenwerken. Ik voel meer voor een andere oplossing. Je zou soms denken dat wij nog in kartelland leven, of in elk geval in een land dat gedomineerd wordt door een aantal economisch zeer sterke bedrijven die een relevant deel van de markt in handen hebben. U noemde voorbeelden van supermarkten en zorgverzekeraars. Zou het niet logisch zijn als u een concreet pleidooi hield voor het verlagen van de percentages van wat wij aanmerkelijke marktmacht of een economisch dominante positie noemen?

De heer Aptroot (VVD):

Ik begrijp uw opmerking, en ik ben het daarmee ook eens. Het bijzondere van de huidige wet is echter dat deze duidelijk is over kartels en over marktmacht van partijen. Daarentegen biedt de wet geen duidelijkheid over de mogelijkheid van kleine ondernemingen die samenwerken. Het is duidelijk dat het fusietoezicht scherp moet zijn. Ik hoor hier al een collega – ik dacht de heer Ten Hoopen – zeggen dat de zorgverzekeraars mogen gaan tot 25%. U zult mij die uitspraak niet horen doen. Ik wil eerst een duidelijke analyse hebben, waaruit blijkt of er nog sprake is van marktwerking als een zorgverzekeraar 25% van de markt heeft. Ik vind dus ook dat eerst de NMa daar eens naar moet kijken en met verstandige opmerkingen komen. Ik vind het fusietoezicht uiterst belangrijk. Kartels hard aanpakken is ook uiterst belangrijk, maar het spiegelbeeld – de samenwerking van kleine detaillisten tot vorming van een iets minder klein geheel, waardoor je ook een zeker evenwicht krijgt – is net zo hard nodig als het bewaken en eventueel verbieden van die grote macht.

De heer Vendrik (GroenLinks):

25% is misschien al veel. Volgens mij staat dat percentage in de Zorgverzekeringswet. Het is dus een bijzondere bepaling die alleen van toepassing is op zorgverzekeraars. Maar kennelijk vindt de heer Aptroot dat al veel. Wat moeten wij dan denken van een supermarkt die 40% van de retail in handen heeft? Is dat dan niet te veel? Moet dat percentage dan niet naar beneden?

De heer Aptroot (VVD):

U hebt mij dat voorbeeld juist horen noemen. Ik heb ook de speelgoedbranche genoemd, waar één ondernemer meer dan 50% heeft. Dat vind ik uitermate zorgwekkend. Ik vind het heel goed dat wij wetgeving hebben die het mogelijk maakt om in te grijpen en dat wij ook een NMa hebben die er kritisch naar kijkt. Overigens is het heel lastig als bedrijven organisch groeien en een groot marktaandeel krijgen. Dan hebben wij een probleem. Als er echter overnames zijn, zoals dat nu in de supermarktwereld weer het geval is, dan komt dat op het bord van de NMa te liggen en dan ben ik heel blij dat wij een stevige NMa hebben die daar op basis van stevige wetgeving naar kijkt. Daarover zijn wij het eens. Ik hoop dat wij het er ook over eens zijn dat het wel heel gek is als wij het goed vinden dat er een markt is waar bedrijven een marktaandeel van 50, 40 of misschien wel heel acceptabele 15%, 20% of 25% hebben, terwijl wij een paar detaillisten niet laten samenwerken, omdat zij samen een marktaandeel van nog geen 10% zouden hebben.

De heer Heemskerk (PvdA):

Als een bedrijf organisch groeit tot 40%, maar geen misbruik maakt van zijn economische machtspositie, dan is er niets aan de hand.

De heer Aptroot (VVD):

Dat ben ik met u eens.

De heer Heemskerk (PvdA):

Dus in die zin toetst de NMa dat wel degelijk. U hebt een amendement ingediend, waarin u eigenlijk zegt: samenwerking, prijsafspraken en bundeling mogen tussen concurrenten, als dat niet alleen ten goede komt aan de consument, maar ook aan de toeleverancier. Dat hebt u toegevoegd: het moet ten goede kunnen komen aan andere toeleveranciers. Daarmee maakt u Nederland toch veel duurder?

De heer Aptroot (VVD):

Nee, nee. U haalt twee verschillende voorstellen door elkaar. Ik heb bepleit dat samenwerking mogelijk moet worden als de ondernemingen of de ondernemersvereniging in een relevante markt niet meer dan 10% marktaandeel hebben. En er is sprake van groepsvrijstelling. Dat is een ander artikel in de wet. Daarbij staat dat het kan als een billijk aandeel de afnemers ten goede komt. Ik vind dat het ook mogelijk zou moeten zijn dat in een dergelijke situatie een billijk aandeel de leveranciers ten goede komt. Dan gaat het niet om het belang van de ondernemingen zelf. Zij moeten de belangen zien van degenen voor hen in de keten en degenen achter hen in de keten.

De heer Heemskerk (PvdA):

Als het de toeleveranciers ten goede komt, de aanleveranciers, dan kunnen zij hun prijzen verhogen en dat wordt weer doorgegeven aan de consument. Uiteindelijk maakt de VVD-fractie daarmee Nederland duurder. Legt u mij nu eens uit waarom dat nodig is. De Mededingingswet biedt immers heel veel mogelijkheden om afspraken te maken op het terrein van kwaliteit of van duurzaamheid. Er mag veel. Er mogen twee dingen niet: je mag de markt niet verdelen en je mag geen prijsafspraken maken.

De heer Aptroot (VVD):

De situatie is wel zo dat een onderneming met 15%, 20% of 25% marktaandeel kan doen wat zij wil en dat wat kleinere ondernemingen niet samen een afspraak mogen maken, bijvoorbeeld over prijzen. Het moet natuurlijk wel volstrekt transparant zijn. Ik bestrijd dat dit altijd in strijd zou zijn met het belang van de consument. Het is niet in het belang van de consument dat er situaties ontstaan waarin de kleine ondernemingen de markt uit worden gedrukt, niet samen mogen optreden in een formaat waarmee zij nog steeds veel kleiner zijn dan een aantal grote concerns en dus eigenlijk met lege handen in de concurrentieslag staan. Dat is ook niet in het belang van de concurrentie, omdat bedrijven de markt uit worden gedrukt, waardoor uiteindelijk het marktaandeel van die paar overblijvende bedrijven nog groter wordt.

De heer Heemskers (PvdA):

Als je te klein bent, dan moet je maar groter worden of slimmer. Is dat uw antwoord?

De heer Aptroot (VVD):

Als er fusies van zorgverzekeraars komen, dan bent u aan het piepen. Het is heel gek. Ik zou misschien liever hebben dat – ik pak een terrein waarop u bezig bent – een paar zorgverzekeraars op een enkel punt samenwerken en op andere terreinen goed concurreren, dan dat je straks vier zorgverzekeraars hebt met 25% marktaandeel. Maar zij worden tot de fusies gedwongen omdat de Partij van het Arbeid het onmogelijk wil maken dat kleine ondernemers samenwerken. Neem detaillisten. Waarom zouden twintig tot dertig kleine detaillisten met een gezamenlijk marktaandeel van enkele procenten niet mogen samenwerken door gezamenlijk in te kopen en samen een krantje uit te geven met prijsaanbiedingen terwijl zij volledig zelfstandig blijven, als het filiaalbedrijf met honderden vestigingen dit wel mag? De heer Heemskerk meet gewoon met twee maten. Hij houdt van het grootbedrijf en laat het mkb in de kou staan.

De heer Heemskerk (PvdA):

Neen, mijnheer Aptroot. U trekt steeds de parallel met de zorgmarkt, maar sorry, daar heeft u geen verstand van. Als wij echt willen dat huisartsen overeind blijven – en dat is wat de Partij van de Arbeid wil – kunnen wij voor hen vaste tarieven afspreken om op die manier de zorg in hoge mate te beschermen. Ik deel uw analyse over de samenklontering van de zorgverzekeraars. De NMa dient daarnaar buitengewoon goed te kijken.

De heer Aptroot (VVD):

Wij delen een aantal zorgen over de zorgmarkt. Het merkwaardige is dat de heer Heemskerk niet mijn zorgen deelt ten aanzien van de detailhandel en het klein industrieel bedrijf. Dat betreur ik zeer. Ik ben er ontzettend trots op dat wij in Nederland een Stork hebben. Ik zou ook graag zien dat ook een aantal kleinere bedrijven, waaronder bijvoorbeeld toeleveranciers, samen in de markt kan optreden. Samen vormen zij misschien maar een fractie van het grote Stork, maar zij moeten wel de mogelijkheid hebben.

Het voorkomen van marktmacht, het kritisch volgen ervan en het stevig straffen van misbruik zijn vanzelfsprekend als het gaat om ondernemingen. Ook overheden en semi-publieke organisaties vertonen echter dergelijk gedrag. Zij voelen zich daarin vaak gelegitimeerd en onaantastbaar door een overheidsmonopolie op een bevoordeelde uitgangspositie. Deze gedragingen vragen eenzelfde aanpak als geldt ten aanzien van bedrijven. Telefoonbedrijven en energiebedrijven worden door de NMa en Opta gevolgd en vallen zelfs onder een regulering. Wij achten het principieel onjuist dat er daarnaast bij de waterleidingbedrijven geen enkel toezicht is. Wij wensen dat de waterleidingbedrijven ook onder de Mededingingswet en het NMa-toezicht zullen gaan vallen. Wij denken daarbij helemaal niet aan een aparte waterkamer. De NMa moet klachten kunnen beoordelen en als zij dat nodig vinden onderzoek kunnen doen. Er moet geen nieuwe grote organisatie worden opgetuigd. Als dat nodig is, duikt de NMa erop. Als er niets aan de hand is, kan de aandacht en tijd aan andere zaken worden besteed.

Wij zijn van mening dat overheden en semi-publieke organisaties die diensten en producten aanbieden en daarvoor tarieven berekenen, eenzelfde toezicht behoeven als bedrijven. Vaak is sprake van monopolies. Dan is toezicht noodzakelijk. Wij vinden dat overheden en semi-publieke organisaties geen hogere tarieven zouden mogen hanteren dan de kostprijs bij efficiënte uitvoering. Wij vragen de minister of hij bereid is om overheden en semi-publieke organisaties te onderwerpen aan onafhankelijk toezicht en eventueel aan toezicht in de zin zoals ik heb geschetst. Als de regering daartoe niet bereid is, overwegen wij een motie en zo nodig – maar dat kost iets meer tijd – een initiatiefwet in te dienen.

De markt wordt daarnaast verstoord door overheden die zich begeven op de markt waarop private partijen actief zijn. Met belastinggeld en andere voordelen ontstaat aldus oneerlijke concurrentie. Het is bekend dat de VVD van mening is dat overheden niet ondernemer moeten gaan spelen maar zich dienen te beperken tot hun kernverantwoordelijkheden. Het optreden op terreinen daarbuiten achten wij uitsluitend legitiem wanneer de markt faalt en noodzakelijke voorzieningen daardoor niet door marktpartijen worden aangeboden.

Wij wachten al te lang op de toegezegde Wet markt en overheid die dit moet aanpakken. Wanneer wordt deze wet aan de Kamer aangeboden en zullen beide problemen, zowel de tarieven als het zich begeven op terreinen die geen overheidstaak zijn, er in aangepakt?

De heer Heemskerk (PvdA):

Het kabinet heeft de Wet markt en overheid ingetrokken.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb ook toen al gezegd daarover bijzonder teleurgesteld te zijn.

De heer Heemskerk (PvdA):

En vervolgens heeft het kabinet aangekondigd met beleidsregels te zullen komen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik meen dat de wet onderweg is en dat hij wellicht bij de Raad van State ligt. Ik weet het niet, maar de minister zal het ons straks ongetwijfeld vertellen. Wij zijn van mening dat dit goed geregeld moet worden. Wij zijn voor veel minder regels, maar wij kunnen niet aan het bedrijfsleven regels opleggen en de overheid zelf buiten schot laten en maar zijn gang laten gaan.

De heer Ten Hoopen heeft het alles-in-de-handprincipe al genoemd. Wij achten het verwonderlijk dat dit bij de NMa eigenlijk voor alles kan. Het is voor ons acceptabel dat voor lichte overtredingen die vergelijkbaar zijn met verkeersovertredingen, een schikkingsvoorstel met een beperkte boete wordt opgelegd. Voor zwaardere overtredingen vinden wij dit ongewenst. Naar onze mening dient de rechter daarover te oordelen. Onze mening loopt niet helemaal, maar wel grotendeels parallel met die van de CDA-fractie. Graag de mening van de minister hierover.

Wij vinden het overigens ook gek dat er tegen een besluit van de NMa in eerste instantie bij diezelfde NMa beroep moet worden aangetekend. Wij weten dat je direct naar de rechter kunt gaan als de NMa daarmee instemt of als de voorzieningenrechter daarin voorziet, maar wij willen graag weten of dit in de praktijk dan ook altijd gebeurt. Als dit zo is, hebben wij vrede met de situatie, maar als men dwarsligt, willen wij bekijken of wij de gang van zaken nog wel acceptabel vinden.

Wij waarderen de NMa zeer, maar wij zijn op één punt ontevreden over het functioneren van deze instelling en wij spreken de minister hierop aan. Wij vinden dat er in een aantal gevallen sprake is van onnodige bemoeizucht, van punaises poetsen. Achter doodgewone samenwerking en informatieverstrekking ziet de NMa soms een complot, een inbreuk op de mededingingswetgeving terwijl daar wat ons betreft helemaal geen sprake van is.

Zo vinden wij het verbijsterend en zijn wij er ook wel verontwaardigd over dat het de afdeling tweewielerbedrijven van de BOVAG niet toegestaan is, voor de bij deze vereniging aangesloten kleine ondernemers jaarlijks te berekenen wat de kostprijs van een uur fietsherstelwerk is. Het gaat om de kosten op basis van de cao en de kosten die erbij komen voor de werkplek, de overheid en dergelijke. Elk groot bedrijf berekent deze kosten, maar een zelfstandig ondernemer kan dit veelal niet zelf. Hij zou het elk jaar door zijn accountant kunnen laten doen, maar dat kost hem dan een boel geld. En het is toch logisch dat een brancheorganisatie zulke kosten gewoon voor haar leden berekent? Het is geen kartel, het gaat niet om prijsafspraken, het is informatie waar men toch wel aan kan komen. Laat dit toch gewoon gebeuren.

En waarom mogen fietsenfabrikanten, die overigens ook wel eens dingen hebben uitgehaald die echt niet kunnen, hun omzetten niet gezamenlijk bij een bureau inleveren om er statistieken van te laten maken? Een individu of één bedrijf mag het wel, maar als zij het gezamenlijk doen en de kosten delen, mag het niet. Het gebeurt toch openlijk? Ik zie het probleem niet, waarom zou je geen cijfers over het verleden kunnen verzamelen?

En waarom zouden zelfstandige journalisten, freelancers, niet mogen laten uitrekenen wat de kostprijs van bepaalde werkzaamheden is? Als zij in loondienst zijn bij een groot bedrijf, is dit normaal, dus waarom zou de Nederlandse Vereniging van Journalisten een dergelijke berekening niet mogen maken? Ook deze ondernemers moeten toch weten wat deze kosten zijn, inclusief sociale lasten, verzekering, pensioen en reiskosten?

Naar de mening van onze fractie ziet de NMa dus spoken als het gaat om informatie die zelfstandigen en ondernemers nodig hebben, informatie die slechts betaalbaar te verkrijgen is als hun branche- of beroepsorganisatie die verstrekt. Wij vragen de minister of hij bereid is, een einde te laten maken aan deze uitwassen in de uitvoering.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Een week geleden spraken wij met de staatssecretaris van Economische Zaken over de Wet consumentenbescherming. In dat debat heeft mijn fractie het belang en de noodzaak van goede en effectieve bescherming van de consument onderstreept. Dit punt staat wat ons betreft nu wederom centraal. Het is tegelijkertijd ook ons grootste punt van kritiek, er ontbreekt namelijk te veel in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting. Er is bij de evaluatie van de werking van de Mededingingswet immers nog steeds geen centrale plaats aan de consumenten gegeven. Zo worden zij in de huidige wet niet eens genoemd. In het artikel Europees mededingingsbeleid en Paretiaanse welvaartstheorie stelt emeritus hoogleraar economie Arnold Heertje dat in het Europees mededingingsbeleid andere overwegingen dan de belangen van consumenten, zoals werkgelegenheid, groei en innovatie, ondergeschikt zijn aan en niet nevengeschikt met bevrediging van de behoefte van de consument van nu en straks. Ook de Consumentenbond vraagt aandacht voor bescherming en versterking van de economische belangen van consumenten als doel van de Mededingingswet.

Wij vinden dat mededinging geen doel op zichzelf is, maar een middel om te verzekeren dat markten blijven functioneren, mede in het belang van de consument. Wij pleiten er dan ook voor dat consumentenorganisaties worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van de Mededingingswet. Wij vinden ook dat bedrijven en bestuurders harder moeten worden aangepakt, als zij kartelovertredingen begaan, harder dan volgens het wetsvoorstel. Gelet op de hele gang van zaken rondom de bouwfraude en de reputatie "Nederland, fraudeland" vindt onze fractie dan ook dat het invoeren van celstraffen voor bestuurders in dit verband wenselijk en noodzakelijk is.

Hiermee sluiten wij ons bovendien aan bij een goede Europese traditie, zoals ik uit de memorie van toelichting kan opmaken. Een Europese traditie is iets wat deze minister zou moeten aanspreken. Is dat ook zo, zo vraag ik hem. Volgens onder meer het Verbond van verzekeraars is het aantal afgesloten bestuursaansprakelijkheidsverzekeringen nu al flink toegenomen. De SP-fractie vindt dit een zeer gevaarlijke en onwenselijke ontwikkeling en is van mening dat boetes niet verzekerbaar moeten zijn, want anders heeft het opleggen van hoge boetes niet zoveel zin. Graag verkrijg ik ook hierop een reactie van de minister.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik zou graag van de heer Irrgang horen, onderbouwd en met cijfers en rugnummers erbij, hoe hij erop komt dat Nederland een fraudeland is.

De heer Irrgang (SP):

Ik denk dat u dan het rapport van de parlementaire enquêtecommissie bouwfraude er maar even op moet nalezen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Misschien was het u niet bekend, maar ik ben vice-voorzitter geweest van de bouwenquête. Natuurlijk zijn er dingen die niet goed gaan, maar wij hadden het over 5% van de bouwmarkt. Hoe komt u er dus bij dat Nederland een fraudeland is? Dingen die niet goed gaan, moeten wij aanpakken, maar wij moeten wel de dingen bij de naam noemen.

De heer Irrgang (SP):

Ik denk dat er heel veel fout is gegaan; dat staat volgens mij ook in dat rapport. Daar is toch wel de stinkende lucht van fraude boven blijven hangen: Nederland fraudeland. Ik had het ook over reputatie. Natuurlijk zijn er ook goeden en moeten de goeden altijd onder de kwaden lijden, maar ik denk niet dat wij de zaken op dat punt, als uitkomst ook van die parlementaire enquêtecommissie, moeten bagatelliseren.

Voorzitter. Meer in het algemeen is de SP-fractie van mening dat in Nederland de boetes nog steeds erg laag zijn, bijvoorbeeld in vergelijking met de Verenigde Staten. De Amerikaanse kartelhoogleraar en kartelexpert John M. Connor concludeerde onlangs dat Europa minstens het dubbele aantal kartels heeft in vergelijking met de Verenigde Staten. Hij is van mening dat een boete van maximaal 10% van de jaaromzet bij lange na niet genoeg is. In de Verenigde Staten kunnen bedrijven tot 80% van de jaaromzet als boete opgelegd krijgen. Het risico van een faillissement kan volgens hem voorkomen worden door de boete gespreid op te leggen. Volgens het meest toonaangevende onderzoek op het gebied van kartelovertredingen, genaamd "Cartel overcharges, survey and meta-analysis", eveneens van de hand van de heer Connor, behaalt een gemiddeld kartel jaarlijks 25% extra winst door samenspanning. Ik heb daarom ook een tweetal amendementen ingediend. In het ene amendement wordt voorgesteld de boetes voor materiële overtredingen te verhogen naar 25%; in het andere, analoog daaraan, wordt voorgesteld de boetes voor formele overtredingen te verhogen naar 2,5%.

De heer Aptroot (VVD):

Ik vind het heel leuk dat de SP-fractie nu het walhalla ziet in Amerika: daar is het allemaal zo goed geregeld. U wilt nu de boetes op Amerikaans niveau. Geldt dat ook voor salarissen? Wilt u die voor bestuurders ook op Amerikaans niveau? Dat wilde u eerder altijd niet. U bent selectief aan het winkelen en zo ken ik u ook.

De heer Irrgang (SP):

Dat is geen selectief winkelen. Als je ergens markten voor hebt, moet je er ook de kartels bestrijden en dat moet je doen met sancties die effectief zijn. Dat is op dit moment niet het geval. Overigens komt het amendement dat ik heb ingediend, nog niet in de buurt van de sancties die in de Verenigde Staten kunnen worden opgelegd. Ik denk dat mijn amendement in dit opzicht alleszins redelijk is en ik hoop daarbij dan ook op de steun van de VVD-fractie te kunnen rekenen. Inderdaad, niet alles wat uit Amerika komt, is slecht. Zo kent u mij niet en zo kent u de SP niet. Wij zijn niet te beroerd om op het moment dat daar iets goed gaat, dit te onderkennen. Ik zal u een opsomming besparen van wat daar allemaal fout is, maar Guantánamo Bay wordt gesloten, zo las ik gisteren in de krant. Welnu, ten aanzien van de kartelbestrijding denk ik dat wij meer die kant op moeten gaan.

Voorzitter. Ik kom op het punt van de capaciteit en de belasting van de NMa. De SP-fractie vindt de belasting van de rechterlijke macht als argument onvoldoende. Naar de indruk van mijn fractie kampt de NMa ook met overmacht, net zo goed als de rechterlijke macht. De SP-fractie is daarom van mening dat indien de NMa effectief wil optreden, ook in het belang van de consument, een uitbreiding van de NMa wenselijk is. Ook dit is iets waar de heer Connor voor pleit.

Voorzitter. Mijn op een na laatste punt betreft de kwestie van de inkoopmacht. De minister schrijft in zijn brief van 13 april dat hij niets ziet in het aanpakken van de inkoopmacht van grote ondernemingen. De SP heeft eerder een punt gemaakt van het verwante onderwerp van verkoop onder de kostprijs. Ik krijg opnieuw de indruk dat hier sprake is van gebrek aan politieke wil om het probleem van de inkoopmacht echt aan te pakken. Op dit punt heb ik een amendement ingediend, ook omdat de minister zelf zegt dat inkoopmacht de mededinging op termijn kan schaden. Weliswaar zijn de belangen van consumenten belangrijk, maar dat is niet het enige. Het gaat hier ook om werkgelegenheid en verder om eerlijke mededinging. Dat laatste is op zichzelf nastrevenswaardig. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Tot slot wil ik iets zeggen over het punt van de schadevorderingen. In opdracht van de minister heeft het advocatenkantoor Houthof Buruma een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden voor civielrechtelijke handhaving van de mededingingsregels in ons land. Er worden in het rapport oplossingen aangedragen om de obstakels die benadeelden van de mededingingsovertredingen in Nederland op hun weg aantreffen bij het vorderen van een schadevergoeding weg te nemen dan wel om die zo klein mogelijk te maken. Waarom heeft de minister de huidige evaluatie van de Mededingingswet niet aangegrepen om de mogelijkheden voor civielrechtelijke handhaving te verbeteren? Daarbij had hij het rapport van Houthof Buruma kunnen betrekken. Ook de Europese Commissie is van mening dat het voor benadeelden gemakkelijker moet worden gemaakt om schade vergoed te krijgen. Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Perfecte markten bestaan niet. Vrije markten zijn een illusie. Het eerste wat ondernemers sinds mensenheugenis in de praktijk proberen te doen, is de markt waarop zij actief zijn zo snel mogelijk opheffen. Voor de precieze motieven kunnen wij terecht bij Marx en Freud, wier boeken ook voor dit debat klassieken zijn. De les is dat vrijemarktideologen meer dan ooit baat hebben bij regels, regels en nog eens regels. Dat is ook het adagium van deze minister. Als wij een sterke markt willen, hebben wij minimaal een sterke overheid nodig, een overheid die een sterke toezichthouder met tanden uitrust om de would-be oligopolisten elke dag weer te lijf te gaan. Voorzitter. Zo hoort het. Dit heeft mijn steun.

De Mededingingswet is dus cruciaal voor de sociaal-economische ordening van Nederland en Europa. Je zou die eigenlijk het beste kunnen vergelijken met een pakje croma: spettert niet altijd, bakt meestal wel, maar je moet er even bij blijven. Dat is wat wij vandaag doen.

Het eerste aandachtspunt van de fractie van GroenLinks betreft de fusies. Ik gaf al aan hoe graag ondernemers de markt waarop zij actief zijn willen beheersen en de onzekerheid van hun bedrijfsvoering willen reduceren. Fusies zijn een gewilde manier om een grotere marktmacht te bereiken. Het is dus van eminent belang dat toezichthouders in Nederland en Europa het proces van fusievorming begeleiden, soms tegenhouden en soms een andere kant op sturen. Verder is het van belang dat daarbij regels gelden. Op dit punt is mij het wetsvoorstel niet helemaal duidelijk. Er wordt aangesloten bij het materieel criterium van de Europese verordening. Dat betekent ... ja, wat betekent dat eigenlijk? Ik wil verwijzen naar het korte debatje dat ik met de heer Aptroot hierover had. Dat ging niet alleen over fusies, maar ook over het hebben van een mogelijk economisch dominante positie. Voor mij gaat het hierbij om een cruciaal onderdeel van de Mededingingswet. Wat gaat dit in de praktijk behelzen? Wat betekent dit voorstel van de minister precies voor de werkwijze van de Nederlandse Mededingingsautoriteit?

Ik heb uit het wetsvoorstel begrepen dat de NMa richtsnoeren gaat opstellen. Voor mijn fractie gaat het hierbij om een zeer gevoelig punt. Dat heb ik destijds ook gezegd in het debat over het wel of niet verlenen van een zbo-status aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Ik was en blijf daar een hartgrondig tegenstander van. Het betreft hier namelijk een toezichthouder met een zeer open wetgeving: het is een pakje croma, je moet er iedere keer weer bij blijven, overal duikt de Mededingingswet op. De heer Aptroot had het zelfs over punaises. Kun je nagaan! Ook daarvoor speelt de Mededingingswet een rol, maar uiteindelijk is de minister verantwoordelijk. Hij moet telkenmale, op elk dossier, aanspreekbaar te zijn en de vraag beantwoorden in hoeverre de Mededingingswet in de concrete situatie tot het gewenste resultaat leidt. Dat is uiteindelijk een politieke verantwoordelijkheid. Niet de toezichthouder is daarvoor dus verantwoordelijk. Jaren geleden is mij tijdens een hoorzitting over de evaluatie van de Mededingingswet gebleken dat dit ook wordt gehuldigd, omdat de NMa op grond van die ruime Mededingingswet met ruime algemene bepalingen veel beleidsvrijheid heeft. Een toezichthouder behoort echter zo min mogelijk beleidsvrijheid te hebben. Dat behoort de minister toe. Die dient hierover verantwoording af te leggen. Los daarvan merk ik op dat de NMa tot mijn grote spijt een zbo is geworden. Nu lees ik dat die machtige NMa – ik zeg nogmaals dat zij een toezichthouder met tanden moet zijn – ook richtsnoeren gaat opstellen voor het concentratietoezicht. Ik ben benieuwd wat dat in de praktijk precies behelst. Eerlijk gezegd ben ik van mening dat het opstellen van die beleidsregels de minister toekomt en dus niet de NMa. Dat was ook mijn standpunt ten aanzien van de Opta. Dat is een specifiek toezichthouder met bijzondere regels. Ook daar geldt dat, indien het nodig is om beleidsregels op te stellen om op adequate wijze toezicht te kunnen uitoefenen, de minister daarover altijd verantwoording dient te kunnen afleggen. De vrees dat Tweede Kamerfracties dan naar de interruptiemicrofoon zullen lopen om het betreffende bedrijfsbelang nog eens flink onder de aandacht te brengen, is naar mijn idee onterecht. Elke goede minister van Economische Zaken lost dat met de linkse partijen vanzelf op. Dat gaat altijd goed. Dat hebben wij met minister Zalm meegemaakt toen de financiën aan de orde waren en met de minister of de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op het punt van Telecom. Wij wassen dat varkentje wel samen. Graag wil ik een verklaring.

Ik heb dezelfde klamme gevoelens over de mate waarin de NMa in Nederland economisch grote partijen op allerlei markten toestaat. De heer Aptroot heeft goede voorbeelden gekozen. Een en ander zou bij de evaluatie van de Mededingingswet toch wel eens centraal mogen staan, al is het vooral Brusselse regelgeving die wij in Nederland dienen te implementeren? Wordt die economische machtspositie niet in te ruime mate toegelaten?

Veel fracties hebben terecht grote woorden gewijd aan de positie van de consumentenorganisaties. Het amendement-Van Heemskerk/Ten Hoopen op stuk nr. 20 ligt voor. Ook ik onderstreep het belang van dat amendement. Ik vind het inderdaad vreemd dat consumentenorganisaties niet als belanghebbenden in de Mededingingswet worden erkend. Wat verzet zich daartegen? Wat is wat dat betreft het probleem van deze minister? De heer Irrgang heeft daarover in zijn betoog op goede wijze aandacht besteed. Ik raad de regering aan om het amendement over te nemen en het de heren te gunnen. Wij zullen dat amendement allemaal steunen.

Een toezichthouder als de NMa dient sterke tanden te hebben en er moet sprake zijn van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor de minister. Dat is een conditio sine qua non, maar dan met die extra bevoegdheden zoals die door de enquêtecommissie Bouwfraude onder leiding van Marijke Vos werden voorgesteld. De heer Heemskerk heeft daaraan in zijn betoog op goede wijze aandacht besteed. Ik vind het bizar dat dit in een apart wetsvoorstel moet worden geregeld in plaats van in deze wet. Daar hebben wij toch de evaluatie voor? Het werk van de zojuist genoemde commissie kan ook als een evaluatie van de Mededingingswet worden beschouwd. Daaruit blijkt dat de NMa op een aantal terreinen bevoegdheden tekort komt. Ik verzoek de minister om een en ander te regelen en steun het amendement-Heemskerk op stuk nr. 15.

Ik kom op het punt van het straffen. Ik ben gevoelig voor de argumentatie van mijn linkse vrienden. De fractie van GroenLinks is geen groot voorstander van straffen. Zij gelooft in principe in het goede van de mens, maar wij nemen ook aan dat er wel eens wordt gecalculeerd. Als straf en daad niet met elkaar in overeenstemming zijn – dat lijkt bij de NMa het geval te zijn – mag er misschien een tandje bij. Ik heb dus sympathie voor de amendementen van de collega's op dat punt, al verwacht ik daar niet al te veel van.

De heer Aptroot (VVD):

Wij kennen GroenLinks inderdaad als de partij die nooit meedoet als het gaat om zwaarder straffen. Overigens heeft de praktijk bewezen dat straffen vaak niet afschrikwekkend genoeg zijn. Dat hebben wij gezien bij terrorismebestrijding en dergelijke. GroenLinks doet nooit mee. Nu hebben wij de straffen net verder fors verzwaard en worden ze nog verder verzwaard en dan vindt de heer Vendrik dat niet goed genoeg. Waarom is dat in dit geval wel zo en niet als het gaat om de veiligheid op straat of terrorismebestrijding? Ik begrijp dat niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer Aptroot, wat heerlijk dat u mij deze vraag stelt. Voorzitter, hoeveel tijd heb ik? Niet veel geloof ik. Jammer. Straffen veronderstelt een idee van proportionaliteit. Dan gaat het over de effectiviteit van een straf in het licht van de daad die gepleegd is. Daar ging mijn vraag over, die ik overigens niet voor niets heb gesteld. Bij veel wetgeving die hier voorbij komt of wanneer hijgerige Kamerleden sans rancune de strafmaxima nog even wat willen verhogen voor een aantal delicten waar zij toevallig net over in de krant hebben gelezen, wordt nooit meer de vraag naar proportionaliteit gesteld, de vraag naar het alternatief. Ik ben blij dat wij dat debat hier nog kunnen voeren. Uit dat oogpunt wil ik deze minister hierop bevragen. Ik loop niet zo maar aan achter allerlei verhogingen van boetes, bestuursverboden en weet ik wat er allemaal niet te verzinnen is om bestuurders nog eens even flink de broek op de enkels te laten zakken op het moment dat er een strafbaar feit is gepleegd. Ik vind dat straffen proportioneel moeten zijn. Wij zijn niet zonder meer voor harde straffen, mijnheer Aptroot, maar wel voor effectief straffen. Daar gaat dit debat over. Ik ben blij dat wij dat hier nog kunnen voeren zonder de hectiek van de buitenwereld en allerlei rechtse politici die vinden dat twintig jaar niet voldoende is. Wat moet je nog meer dan straffen na twintig jaar? Maar goed, dat is een ander debat.

Voorzitter. Ik heb dezelfde gevoelens als de heer Irrgang als het gaat om civielrechtelijke afdoening van overtredingen van de Mededingingswet. Dat lijkt mij een belangrijk punt, niet alleen om verlichting van de strafrechtelijke keten te bevorderen, maar ook om private partijen zelfstandig de mogelijkheid te geven om schade indien geleden als gevolg van overtreding van de Mededingingswet te kunnen vorderen. Waarom heeft de minister dit helemaal niet opgepakt bij de evaluatie van de Mededingingswet, waarbij dit wetsvoorstel was gevoegd? Dat lijkt mij toch de moeite van het antwoorden waard.

Tot slot nog twee punten die mij zeer aan het hart gaan. In de eerste plaats is de komst van de Mededingingswet regelmatig vergezeld gegaan van debatten over de relatie tussen de Mededingingswet en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik herinner mij hierover verschillende debatten, onder anderen met mevrouw Jorritsma. Dit punt is enigszins achter de horizon verdwenen. Ik vraag de minister hoe hij daar in staat. Is de spanning tussen mededinging en maatschappelijk verantwoord ondernemen opgelost? Behoeft dat nog nader onderzoek? Ik kan mij voorstellen van wel, maar ik hoor graag wat de positie van de minister is op dit punt.

Ten tweede werd ik getriggerd door de opmerking van de heer Ten Hoopen over de waterkamer. Nu pak ik er één sector uit waar het voor mij echt menens is – nog iets meer dan met de waterkamer – namelijk de vastgoedsector. Ik heb enkele weken geleden het voorstel gedaan om tussen de toezichthouders NMa en AFM, onder leiding van het openbaar ministerie, een speciaal punt in te richten. Je zou het een vastgoedkamer kunnen noemen. Een van de lessen van de enquête over de bouwfraude is dat er in de vastgoedsector van alles aan de hand is. Vooral gemeentelijke overheden hebben bijvoorbeeld in het kader van de Wet BIBOB allerlei mogelijkheden om verdachte transacties te achterhalen en vergunningaanvragen tegen het licht te houden. Wij weten dat bij de Belastingdienst nog wel eens gevoelige informatie beschikbaar is. Het Openbaar Ministerie doet zijn deel en de NMa heeft ook zo haar kennis. Een van de grote problemen die in de nadagen van de enquête over de bouwfraude aan de orde kwamen, is de samenwerking tussen deze instituten.

Ik wil ervoor pleiten om een soort vastgoedkamer op te richten die de bij de diverse onderdelen van de Staat der Nederlanden en de daartoe behorende organen aanwezige informatie kan combineren. Deze kamer kan een onderdeel zijn van de AFM of van de NMa, dat maakt mij niet uit. Vervolgens kunnen bijvoorbeeld gemeenten effectief worden geholpen bij de uitvoering van de Wet BIBOB, kan het Openbaar Ministerie effectief worden geholpen bij het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van de daders of kan de Belastingdienst effectief naslagheffingen opleggen indien deze of gene onderneming te weinig belasting heeft betaald. Kortom, er is nog steeds het een en ander aan de hand met vastgoed in Nederland. Dat is met de bouwfraude-enquête niet voorbij. Ik zou er een lans voor willen breken dat dit kabinet de bestaande barrières tussen de verschillende instituten opheft opdat de informatie die er al is, kan worden gedeeld en zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Bij gebrek aan beter spreek ik het maar over een vastgoedkamer. Graag hoor ik hierop een reactie van deze minister.

De vergadering wordt van 17.10 uur tot 17.25 uur geschorst.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de bijdrage in eerste termijn over dit belangrijke wetsvoorstel dat een gevolg is van de evaluatie van de Mededingingswet na acht jaar. Ik dank de Kamer voor de vele positieve reacties over de werking van de Mededingingswet en over het optreden van de NMa. Ik dacht mijn bijdrage in eerste termijn als volgt in te delen. In een korte inleiding zal ik een aantal algemene uitgangspunten bij de aanpassing aan de orde stellen. Daarna zal ik nog iets zeggen over de betekenis van de belangrijkste voorstellen. Dan kom ik op de relatie tussen uitvoering en beleid, waarover verschillende geachte afgevaardigden hebben gesproken, zoals de heer Heemskerk die heeft gevraagd of de NMa het rustig aan doet. Tot slot zal ik ingaan op de amendementen die de geachte afgevaardigden hebben ingediend over de afzonderlijke onderwerpen.

Allereerst de vraag waar wij staan op dit ogenblik. Ik ben het met vele geachte afgevaardigden eens dat de komst van de Mededingingswet in 1998, inclusief de handhaving daarvan door de NMa, een van de meest wezenlijke economische hervormingen in het land is van de afgelopen tien jaar. Er bestaat onder prominente economen geen twijfel dat vooral concurrentie, dus een effectieve mededinging en toetreding, zorgt voor welvaart voor de burgers. Door concurrentie wordt het Nederlandse bedrijfsleven sterk en speelt het in de internationale arena mee. De toenemende ontwikkeling van de Europese integratie maakt dat alleen maar belangrijker.

Wij weten allemaal dat concurrentie een van de meest drijvende krachten is achter innovatie. Uit berekeningen van anderen blijkt dan ook dat het mededingingsbeleid en de NMa zichzelf ruimschoots terugverdienen. Natuurlijk kan een competitief klimaat moeilijk zijn voor individuele ondernemingen. Belangengroepen, die ook in deze Kamer volop aanwezig zijn, zullen dan al snel pleiten voor afzwakking van het mededingingsbeleid, maar de minister van Economische Zaken moet verder kijken dan deelbelangen. In het belang van de economie als geheel en in het belang van de consument ben ik dan ook niet van plan om het mededingingsbeleid af te zwakken.

Ik benadruk dat de werking en de reikwijdte van het mededingingsbeleid in de Europese Unie en de Verenigde Staten algemeen worden onderschreven. Er geldt een wereldwijde consensus op hoofdlijnen. De Europese Commissie is heel helder over voor wie de regels gelden en hoe zij moeten worden uitgelegd. Ik wil dan ook geen uitzonderingsbeleid voor Nederland, want ik wil daarvan geen eiland maken.

Het mededingingsbeleid is goed voor de economie als geheel, maar het is allereerst gericht op de consumentenbelangen, en dat wil ik zo houden. Het is verleidelijk om de kortetermijnbelangen van ondernemers om te zetten in uitzonderingsbepalingen in de Mededingingswet, bijvoorbeeld door deelgroepen van ondernemers toe te staan prijsafspraken te maken. Natuurlijk zijn prijsafspraken op korte termijn profijtelijk voor ondernemingen, maar kartels worden onherroepelijk gefinancierd door de consument en gaan met zekerheid ten koste van de welvaart, dat ben ik met de heer Heemskerk eens. Er is een amendement ingediend door de heren Heemskerk en Ten Hoopen dat breed wordt gesteund. Ik ben het met die benadering eens en ik kom er straks op terug. Consumentenorganisaties behoren erbij. Om die reden houd ik de blik gericht op het consumentenbelang, dat wat mij betreft samenvalt met het bredere economische belang.

Uit de mededingingspraktijk, waaronder de bouwfraude, blijkt dat het debat moet gaan over slagkracht en effectiviteit van de handhaving, en dat onderschrijf ik. Daar ligt de belangrijkste uitdaging en dat is ook mijn belangrijkste zorg. Ik stel voor om het handhavingsinstrumentarium van de NMa aan te passen aan de nieuwste inzichten. De structuren die goed hebben gewerkt in de afgelopen acht jaar, wil ik daarbij behouden. Voor de operationele effectiviteit van de NMa is het bijvoorbeeld van groot belang dat deze integraal verantwoordelijk is voor de voortgang in een zaak. Zonder dat was de afhandeling van de meest omvangrijke kartelzaak ter wereld, de bouwfraude, niet in deze vorm mogelijk geweest. Ik wil de effectiviteit van de NMa het liefst verder versterken, want een sterke macht vraagt om een sterke overheid, zoals men zegt.

Tegen die achtergrond zijn dan ook de belangrijkste voorstellen te beoordelen. Ik geef ze nog even heel kort aan, want dan heeft de Kamer ook tegelijkertijd de meetlat voor voorstellen die vanuit de Kamer zijn gedaan. Ik noem in de eerste plaats de boetes die voor het eerst worden opgelegd aan bestuurders of aan feitelijk leidinggevenden. In de tweede plaats zijn er structurele maatregelen opgelegd. Er zijn, in lijn met de rest van Europa, hogere boetes in het concentratietoezicht. Voorts is een materiële toets van het concentratietoezicht aangepast alsmede de behandeling van de coöperatieve joint ventures. Ik zeg even tegen de thans afwezige heer Vendrik dat de beleidsregels inzake het toezicht op de fusie beleidsregels van de minister zijn. Als de NMa in bepaalde gevallen een nadere uitwerking daarvan heeft, dan is dat één ding. Maar het spreekt vanzelf dat ik verantwoordelijk ben voor het beleid. Ten slotte wordt nog gesproken over procedurele wijzigingen, zoals het opheffen van de opschortende werking van het bezwaar en het beroep bij de last onder dwangsom.

Voorzitter. Hiermee geef ik eigenlijk al een begin van een antwoord op de vraag van de heer Ten Hoopen. De minister heeft een totale verantwoordelijkheid voor het mededingingsbeleid. Met die stelling dat de minister verantwoordelijk is voor het mededingingsbeleid, ben ik het van harte eens. Die stelling is hier in brede zin gesteund. Maar ik ben wel verbaasd over de opmerking dat ik dat onvoldoende zou zien en dat ik dat onvoldoende zou doen. Daar ben ik het geheel niet mee eens. Zo heb ik het initiatief genomen tot dit wetsvoorstel. Ik zorg voor de voorwaarden waaronder de NMa kan functioneren en ik leg verantwoording af tegenover het parlement over het functioneren van de NMa. Dat zijn allemaal zaken van beleid waarmee ik mij bezighoud. Ik heb al even aangegeven dat het in bepaalde gevallen een zaak van de NMa is. Dat zijn gevallen waarin de Mededingingswet dat ook verlangt, omdat er feiten worden vastgesteld en bepaalde wettelijke voorschriften worden uitgelegd. Maar het is niet zo dat de NMa het beleid maakt. Het beleid ligt hier. Bij het richtsnoer gaat het, juridisch gesproken, over beleidsregels. De Mededingingswet spreekt ook over uitvoeringsregels. Nogmaals, dat wil dus niet zeggen dat de NMa niet bepaalde richtsnoeren kan uitvaardigen. Dat is allemaal onder het kopje: beleid van de minister, toezicht door de NMa.

Voorzitter. Ik wil nog even heel kort reageren op de vraag of de NMa het rustig aan doet.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik ben blij dat de minister toezegt dat hij het beleid wil maken en dat hij daar ook verantwoordelijk voor is. Dat betekent dus ook dat hij nu actief aan de slag gaat om de open normen ook van lagere regelgeving te voorzien? Dat was immers mijn vraag.

Minister Brinkhorst:

Als sprake is van een beleidsruimte die de mogelijkheid biedt van een individuele uitleg van regels, moet de minister uiteraard optreden. Vandaar dat ik ook heel krachtig de opmerking maak – eigenlijk speciaal in de richting van de heer Vendrik – dat er bij de NMa natuurlijk geen sprake is van een soort zelfstandig fusietoezicht. De regels zijn de regels. En die worden toegepast.

De heer Ten Hoopen (CDA):

U geeft geen antwoord op mijn vraag. U zegt: regels zijn regels. Ik vroeg heel concreet of u de open normen gaat invullen. Immers, als je naar hogere sancties gaat, dan moet helder zijn wat die sancties zijn. Iemand moet bijvoorbeeld weten wat de sanctie is als hij door rood licht rijdt. Gaat u die invullen?

Minister Brinkhorst:

Waar naar mijn mening behoefte is aan invulling, vul ik dat in. Als ik vind dat die behoefte er niet is, vul ik dat niet in. Dan is het namelijk een kwestie van toepassing. Wanneer vanuit de Kamer het gevoel bestaat dat ik bepaalde regels onvoldoende invul, dan moet zij dat maar zeggen. Ik kom zo meteen te spreken over de kwestie van de bagatels. Dat is kennelijk een punt waar althans een deel van de Kamer behoefte aan heeft. Daar zal ik mijn reactie op geven. De NMa vult de kwestie van de bagatelregelingen niet zelf in. Het is een beleidsvisie. Die wordt door mij opgesteld, uiteraard onder toezicht van de Kamer.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik ben het geheel met de minister eens dat hij antwoord moet geven op onduidelijkheden die vanuit de Kamer worden aangekaart. In mijn ogen is vrij veel helder. Ik wil even specifiek ingaan op de richtsnoeren. Is de minister daarvoor verantwoordelijk? U had het zojuist over een ander type regelgeving waarvoor de NMa juist weer verantwoordelijk is. Kunt u nog eens haarfijn het verschil aangeven tussen enerzijds het beleid en anderzijds de specifieke regeling door de NMa?

Minister Brinkhorst:

Dit is een relevant punt. Juridisch gesproken zijn richtsnoeren beleidsregels, wat niet hetzelfde is als uitvoeringsregels. De Mededingingswet spreekt over uitvoeringsregels; daarin zitten dus aspecten van het beleid. De wetgever stelt dus de kaders en de minister het beleid vast, en binnen de kaders die de politiek gesteld heeft, houdt de NMa toezicht. Vandaar dat ik graag op een aantal van deze punten specifiek inga, want anders blijft het een wat academisch debat.

Ik zeg tegen de heer Heemskerk dat de NMa-agenda voor 2006, die met de Kamer is besproken, buitengewoon ambitieus is. Naar mijn gevoel zal dat ook blijken uit het jaarverslag dat de NMa aanstaande dinsdag uitbrengt. Ik heb daarin inzicht gekregen, omdat ik nu eenmaal de minister ben die het beleid maakt, maar de Kamer krijgt het jaarverslag aanstaande dinsdag te zien. Ik geef u van tevoren aan dat mijns inziens de NMa volop actief is. Zij is niet opgehouden met het doen van onderzoek en van invallen, maar zij maakt die acties tegenwoordig niet direct bekend. De NMa is zeer actief, ook in contact met buitenlandse experts, om proactief kartels en andere concurrentiebeperkingen op te sporen. Zolang deze kartels er zijn, zal zij dat blijven doen. Tegen die achtergrond kan ik alleen maar zeggen dat ik buitengewoon tevreden ben over de daadkracht die daar tentoongespreid wordt.

De heer Ten Hoopen heeft in dit verband gezegd dat ik geen visie en daadkracht heb getoond tijdens de parlementaire enquête bouwfraude. Ik ben niet erg kleinzielig, maar ik zeg politiek dat mij dit een beetje steekt. Wij hebben dat namelijk wel degelijk gedaan; ik heb toen vier sporen uitgezet. In de eerste plaats heeft de NMa onderzoek gedaan en zijn er forse boetes opgelegd. Verder zijn er nieuwe aanbestedingsregels gekomen; de Kamer krijgt binnenkort de Aanbestedingswet op tafel. In de derde plaats is de Regieraad Bouw ingesteld, die de verhoudingen tussen de overheid en de sector heeft genormaliseerd. Ten slotte heb ik de verantwoordelijkheid genomen om de civiele schikking met betrekking tot overheidsopdrachtgevers te aanvaarden, omdat wij uiteindelijk ook door moesten. De heer Ten Hoopen, als vice-voorzitter van de bouwfraudecommissie, heeft mij daartoe ook aangespoord. Ik hoop daarom dat hij bij nader inzien niet zo streng oordeelt over het gebrek aan visie en daadkracht van de minister van Economische Zaken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

U daagt mij met uw reactie uit. De bouwfraudecommissie is in 2003 met haar aanbevelingen gekomen. Wij zijn nu nog steeds bezig met de aanbestedingsregels. Er is bovendien nog niets op het punt van het invullen van binnentreden van woningen. Hierop was mijn visie gebaseerd.

Minister Brinkhorst:

Over het binnentreden van woningen en de gevangenisstraf kom ik straks te spreken. De Aanbestedingswet heb ik inderdaad fundamenteel aangepakt, want daaraan ontbrak echt het een en ander.

De heer Ten Hoopen had het in het kader van de integrale handhaving over de slager die zijn eigen vlees zou keuren. Als oud-minister van LNV spreekt dat beeld mij erg aan. In mijn vorige termijn zijn dergelijke zaken ook aan de orde geweest, dus ik weet veel van slagers en van het eigen vlees dat gekeurd moet worden. Dit is een fundamenteel punt. Daarom moeten wij de discussie breder zien. Het systeem van de integrale handhaving houdt in dat onderzoek, opsporing en sanctieoplegging door dezelfde organisatie wordt uitgevoerd. Dit systeem heeft naar mijn gevoel heel duidelijke voordelen en staat een onbevooroordeelde sanctieoplegging niet in de weg. Een van de redenen waarom bij de totstandkoming van de Mededingingswet specifiek is gekozen voor sanctieoplegging door de NMa zelf en niet door een rechter, was gelegen in het feit dat daardoor sneller en effectiever kan worden gereageerd op inbreuken. Die discussie is destijds natuurlijk ook gevoerd bij de voorbereiding, zoals de heer Ten Hoopen weet. Het sterkste voorbeeld is inderdaad de aanpak van de bouwfraude, die sterk gebaat was bij een integrale handhaving. Je moet er niet aan denken dat wij de bouwfraude hadden moeten oplossen met zo'n soort half gemengd systeem. Het bestaan van een bestuursorgaan dat in staat is om een eigen aanpak te kiezen met een mix van in te zetten instrumenten, bijvoorbeeld de versnelde procedure, heeft de effectiviteit van de aanpak van de bouwfraude sterk geholpen. Dat betekent niet dat wij daarmee de rechtsstaat geweld aan hebben gedaan. Ik heb dat natuurlijk internationaal georiënteerd. Ik houd niet van "eilanddenken" in dit land. Ook op dit terrein heb ik bekeken of onze aanpak een vreemde eend in de bijt is. Daar is geen sprake van. In de grootste landen om ons heen, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk, komt de rechter er niet aan te pas. Ook de Europese Commissie heeft een integrale bestuursrechtelijke handhaving die al decennia goed functioneert. Tegen die achtergrond is het natuurlijk van belang dat er daarna altijd beroep mogelijk is; dat spreekt vanzelf. We hebben in dit land altijd een beroepsmogelijkheid. Het college van beroep corrigeert in bepaalde gevallen de NMa. Maar "if it ain't broke, don't repair it".

De gedegen checks and balances beginnen binnen de procedure van de NMa zelf. Wat stellen die Chinese walls voor? Het is een heel duidelijke structuur. De raad kan in alle vrijheid een sanctiebesluit nemen omdat de directeur concurrentietoezicht en niet de raad een onderzoek aanstuurt en een rapport vaststelt. Er zijn ook externe checks and balances. Tegen elk besluit is beroep mogelijk. Bij de rechter in de AFM-zaak bestond tegen dat systeem geen bezwaar. Ik hoop dan ook dat de heer Ten Hoopen door mijn pleidooi is overtuigd. Ik ben niet van plan om de integrale handhaving bij de NMa te veranderen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Waarop baseert de minister dat dit minder effectief zal zijn of meer kosten meebrengt? Dat is natuurlijk niet zo. Als wij de knip maken naar een duaal stelsel, kan de NMa op dezelfde wijze effectief zijn, maar komt de sanctionering bij de rechter. Ik zie absoluut niet in waarom dat niet zou kunnen. De minister maakt dat ook niet duidelijk.

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat bij u een misverstand bestaat. Ik ben helemaal niet tegen strafrechtelijke vervolging. De keuze voor strafrechtelijke of bestuurlijke vervolging staat los van de vraag of een integrale handhaving van de NMa een juist systeem is. Het is heel goed mogelijk dat naast en aanvullend op een bestuurlijk integraal systeem de strafrechtelijke handhaving bestaat. Ik kom hier graag op terug. Die zaken kunnen niet worden verbonden. Ik verwees u naar Engeland, Duitsland en Frankrijk, waar de rechter bij een dergelijke beoordeling niet te pas komt.

De heer Aptroot (VVD):

Ik vroeg met betrekking tot de integrale handhaving nog wat er gebeurt als de NMa optreedt en men niet daar in beroep wil gaan, maar direct naar de rechter wil. In de praktijk blijkt dit mogelijk als een onderneming dat wil. Als de NMa niet dwarsligt, heb ik minder problemen met de integrale handhaving, althans zolang het in het bestuurlijke systeem zit.

Minister Brinkhorst:

Ik neem aan dat u over civiele handhaving spreekt, dus is er de mogelijkheid van civiele schadeclaims. Ik vind dat dit mogelijk moet zijn en steun dit van harte. Met de minister van Justitie heb ik zulks ook aangegeven in de reactie op het groenboek van de commissie. Het heeft een groot voordeel, omdat daarmee buiten de NMa zaken kunnen worden geregeld. Dat betekent echter niet dat er bij een publiekrechtelijke beoordeling en het afschrikken van partijen die de mededingingsregels overtreden, geen publieke handhaving gewenst is. Tegen die achtergrond heb ik ook het voorstel gedaan om de instrumenten van de NMa te versterken.

De heer Aptroot (VVD):

Misschien is er een misverstand. Het gaat mij er vooral om dat de beroepsprocedure, het aantekenen van bezwaar bij de NMa, kan worden overgeslagen. Dat kan in principe wel, maar dan moet de NMa akkoord gaan of je moet naar de voorzieningenrechter. Als dat in de praktijk goed loopt, als die keuze er daadwerkelijk is, dan heb ik er minder problemen mee.

Minister Brinkhorst:

Misschien is het goed om op dit specifieke punt in tweede termijn terug te komen. Ik heb regelmatig gecheckt of dit systeem functioneert en mijn informatie is dat er in de praktijk op dit punt geen bezwaar bestaat. Ik wil echter nog specifiek op dit punt reageren. Mocht er in de praktijk wel bezwaar bestaan, dan hoort de heer Aptroot dat nog. Ik kijk ondertussen mijn ambtenaren aan en zij knikken tevreden. Dan is de minister ook tevreden; dat begrijpt u. Tot zover de problematiek van de integrale handhaving.

Daarmee ben ik in het vuur van het betoog direct op de kwestie van de strafrechtelijke handhaving gekomen. Ik zei u al dat daar tevredenheid over bestaat. Ik heb het betoog van de heer Ten Hoopen goed beluisterd. Hij is voorstander van de strafrechtelijke handhaving. Op bepaalde aspecten is de heer Heemskerk daar eveneens voor. De strafrechtelijke handhaving staat bij mij naast en niet in plaats van de integrale handhaving.

Dat brengt mij bij een paar van de amendementen. Ik begin met het amendement van de heer Heemskerk op stuk nr. 15 over het binnentreden. Ik onderschrijf het belang van de spoedige invoering van een NMa-bevoegdheid tot binnentreding in privé-woningen. Ik ben het met de heer Ten Hoopen eens dat het lang geduurd heeft, maar het vereist ook de nodige rechtswaarborgen, zoals de betrokkenheid van het OM. Ik bereid een regeling tot binnentreden van privé-woningen voor met mijn collega van Justitie Donner. Het heeft mijn voorkeur om die bevoegdheid te regelen in dat voorstel, waarin specifieke waarborgen zijn ingebouwd met betrekking tot de ingrijpende bevoegdheid van het binnentreden. Ik onderschrijf dus het pleidooi van de heer Heemskerk, maar ik stel een andere route voor. Aangezien er ook bij Justitie hard wordt gewerkt, moet het naar mijn gevoel mogelijk zijn om het wetsontwerp tegen 1 oktober klaar te hebben. Op deze wijze komt er een regeling die rekening houdt met de complexiteit van de betrokkenheid van het OM en de relatie met de NMa.

Voorzitter: Hamer

De heer Heemskerk (PvdA):

Maar zo kunnen wij geen zaken doen. Ik heb een amendement laten voorbereiden met daarin exact dezelfde rechtswaarborgen voor het binnentreden in een woning die nu gelden bij het binnentreden in een woning door de Europese Commissie. Dus in die zin hebben wij het goed geregeld. U zegt: ik kom met een wetsvoorstel. Maar dat roept u al drie jaar. Wat dat betreft ben ik het eens met de heer Ten Hoopen dat dit geen vervolg is van een parlementaire enquête. Dit is veel te traag. U zult ons haarfijn moeten uitleggen waarom deze rechtswaarborgen onvoldoende zijn. Hier is ook de rechter-commissaris bij betrokken.

Minister Brinkhorst:

Ik denk ook dat wij dit heel graag meenemen, mijn collega van Justitie en ik, om te zorgen dat het ook inderdaad past in het verdere justitiesysteem. Naarmate u krachtiger aandringt, zal de druk op de ambtenaren toenemen. Ik ben het op zichzelf met u eens, evenals de heer Ten Hoopen, naar ik heb begrepen. Het is echter als het ware onderdeel van het totale pakket.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. Dit amendement is een totaal pakket. Dit amendement deugt juridisch, daarom heb ik het ingediend. Op deze manier wordt het geregeld. De minister schermt nu opeens met het OM en met Justitie. Daar hebben wij niets mee te maken. Wij hebben te maken met de Mededingingswet. Daar kunnen wij het nu in regelen. Dus ik ontvang graag veel uitgebreider en schriftelijk het eventuele commentaar van de minister, want ik zie niets.

Minister Brinkhorst:

Ik hoor goed wat de heer Heemskerk zegt. Ik hoop dat ook de heer Ten Hoopen goed luistert, want ik ga het nu hebben over de gevangenisstraf voor bestuurders. Daar heeft naast de heer Heemskerk ook de heer Ten Hoopen over gesproken. Beiden bepleiten naast de kwestie van het binnentreden een gevangenisstraf voor bestuurders, om de afschrikwekkendheid van de Mededingingswet te vergroten. Ik vind dat een interessante gedachte. Ik onderschrijf de lijn van de afschrikking.

In dit verband wil ik ook even reageren op een stuk van de heer VerLoren van Themaat in het Financieele Dagblad van vandaag, waarin deze zegt dat het bestrijden van kartels eigenlijk niet zo belangrijk is. Ik hoop dat wij het er in de Kamer over eens kunnen zijn dat de oude heer VerLoren van Themaat, de eerste directeur-generaal van de mededingingsautoriteit, zich in zijn graf zou omdraaien als hij dit zou horen. Ik weet niet precies wie de mijnheer Verloren van Themaat is die in het Financieele Dagblad schreef, maar hij moet nog veel leren van zijn geachte naamgenoot. Dit als kleine zijsprong. Dat heb je als je een aantal jaren meeloopt in de wereld van de mededinging. Dan herinner je je dit nog. Dezelfde heer VerLoren van Themaat is trouwens later ook advocaat-generaal geweest.

Ik heb dezelfde reactie als met betrekking tot het amendement over het binnentreden. Het voorstel dat ik met mijn collega van Justitie voorbereid om privé-woningen te kunnen binnentreden, biedt niet alleen de mogelijkheid tot het binnentreden van privé-woningen, maar maakt ook de strafrechtelijke handhaving door het opleggen van gevangenisstraf mogelijk. Zoals ik zojuist tegen de heer Van Heemskerk heb gezegd, zeg ik nu tegen de heer Ten Hoopen dat het mijn voorkeur zou hebben om het amendement samen met mijn collega Donner te kunnen uitwerken. Ook in dit geval hoop ik het voor 1 oktober te kunnen doen. Wanneer beide fracties die samen een meerderheid in de Kamer vertegenwoordigen, van mening zijn dat dit met kracht moet worden voortgezet, zal ik mij er met kracht voor inzetten dat het wetsvoorstel voor 1 oktober aanstaande bij de Kamer op tafel ligt.

De heer Heemskerk (PvdA):

De minister is al tijden in gesprek met zijn collega Donner. Eerlijk gezegd heb ik daarmee helemaal niets te maken. Ik heb een amendement ingediend dat deugt. Dat kan in stemming worden gebracht en aangenomen. Het CDA is immers ook voor gevangenisstraf. Ik hoor graag van de minister of er technische of juridische bezwaren bestaan tegen dit amendement. Als dat niet het geval is, kunnen wij het gewoon in stemming brengen.

Minister Brinkhorst:

Er moet bovendien nog een samenwerkingsprotocol tussen het Openbaar Ministerie en de NMa worden opgesteld. Dat neemt nu eenmaal tijd en in dit goede land zijn de vakanties lang. Ik kan het niet mooier maken. Eigenlijk wil ik dolgraag verder met de heer Heemskerk net zoals ik op dit punt verder wil met de heer Ten Hoopen. Ik heb goed geluisterd. Als zij persisteren op deze manier verder te willen gaan, zal ik deze zaak morgen in het kabinet aan de orde stellen. Ik zal dan ook het commentaar van collega Donner vragen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb inderdaad om de toezegging gevraagd. Ik neem aan dat de minister dadelijk nog zal spreken over het bestuursverbod. Ik heb deze zaken gecombineerd. Zouden wij er uit kunnen komen doordat de minister mij de toezegging doet dat de wet voor 1 september naar de Kamer komt? Wij zijn er al heel lang mee bezig. Mijn voorwaarde behelst dat dit nu snel tot een afronding komt. Als de minister mij kan toezeggen dat het wetsvoorstel er op 1 september ligt, kunnen wij denkelijk zaken doen. Anders gaat het allemaal toch wel heel erg lang duren.

Minister Brinkhorst:

Het is goed dat wij vandaag met elkaar spreken. Ik zal deze zaak morgen in het kabinet aan de orde stellen en dan ook de vraag voorleggen of 1 september haalbaar is. Ik zal volgende week, voor de stemmingen, een reactie naar de Kamer zenden. Ik vat samen dat de heer Ten Hoopen de amendementen van de heer Heemskerk steunt. Ik vraag mij even af of er in de Kamer nog andere gegadigden zijn die hieraan hun steun wensen te geven. Ik constateer dat zelfs uiterst links dat doet in de persoon van de heer Irrgang. Ik verzamel even de reacties.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voor de zorgvuldigheid merk ik het volgende op. De heer Heemskerk heeft een amendement ingediend. Ik heb steeds bepleit dat gevangenisstraffen mogelijk moeten worden gemaakt. Ik heb het amendement niet medeondertekend en ik heb evenmin toegezegd het te zullen steunen.

Minister Brinkhorst:

Ik acht het van belang om te weten met welke kracht ik het gevoelen van de Kamer in het kabinet moet overdragen. Wanneer de heer Heemskerk alleen staat en alleen maar wordt gesteund door de mij overigens zeer sympathieke heer Irrgang, is dat wat anders dan wanneer er een meerderheid van de Kamer er bij mij sterk op aandringt. Als dat laatste het geval is, zal ik morgen in het kabinet met de vuist op tafel slaan. Zoals u weet, doe ik dat altijd prudent. Ik doe nooit iets anders dan ik zeg. Ik ben niet van plan heel hard te gaan trommelen als blijkt dat de heer Heemskerk alleen staat.

De heer Aptroot (VVD):

Ik kan duidelijkheid geven over de mening van de VVD-fractie. Wij menen dat het binnentreden van woningen in het pakket thuishoort. Wat ons betreft kan dat echter ook dit najaar worden geregeld. Wij voelen geen klap voor gevangenisstraffen. De straffen zijn behoorlijk verzwaard. Daarbij kan het blijven

De heer Heemskerk (PvdA):

Het gaat om een amendement van onze fractie. De CDA-fractie is in dit verband voor het invoeren van gevangenisstraf, ik maak dat met dit amendement mogelijk. Ik doe het ook niet met plezier, want ik stuur niet graag iemand de gevangenis in, maar ik maak uit de reactie van de minister op dat het juridisch wel mogelijk is, al heeft hij er een voorkeur voor om nog een convenant te organiseren.

Minister Brinkhorst:

Nee, geen convenant. Ik ben er een voorstander van om het in een zelfstandig wetsvoorstel te regelen. Op het punt van met name het binnentreden zijn de heren Ten Hoopen en Aptroot het met u eens, maar het is op het punt van de gevangenisstraf voor mij van groot belang om de mening van de heer Ten Hoopen te weten te komen.

De heer Heemskerk (PvdA):

Die heeft telkens gezegd dat hij daar een voorstander van is, dus hij moet nu niet ineens deze keutel intrekken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik weet niet waarop u dit baseert, maar goed, dit even ter zijde.

Minister Brinkhorst:

Ik heb het niet over keutels gehad, dat woordgebruik is mij vreemd.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik reageerde op de heer Heemskerk. Wij zijn in dit verband vóór gevangenisstraffen en ik heb aan de minister gevraagd, wetgeving voor te stellen voor een bestuursverbod en gevangenisstraffen. Anders dien ik een amendement in of doe ik zaken met de heer Heemskerk. Ik vraag u, omstreeks 1 september wetgeving aan de Kamer voor te leggen; als u dat kunt toezeggen, kunnen wij zaken doen.

Minister Brinkhorst:

Goed.

Dan zal ik nog even reageren op de kwestie van de boetes voor bestuurders. Het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid voor de NMa om leidinggevenden binnen een onderneming boetes op te leggen. Met deze mogelijkheid om een boete op te leggen aan degene die opdracht heeft gegeven tot de overtreding of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, beoog ik bestuurders, managers en andere werknemers van bedrijven ervan te weerhouden om de materiële en formele bepalingen in de Mededingingswet te overtreden. Ik denk dat de bestuurlijke boete zal leiden tot een toename van het beroep op het clementieprogramma van de NMa. Een bestuurder zal – in ruil voor strafvermindering – eerder willen meewerken als niet alleen zijn onderneming, maar ook hij persoonlijk zal kunnen worden gestraft. Daarom kies ik er in lijn met het wetsvoorstel voor, via de tranche van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk te maken dat de NMa een bestuurlijke boete oplegt. Overigens kennen vrijwel alle grote lidstaten van de Europese Unie, niet alleen Duitsland, Frankrijk en Engeland, maar ook Spanje, de mogelijkheid om een sanctie aan de leidinggevende op te leggen. Ik ben er verheugd over dat de heer Heemskerk het wetsvoorstel ook op dit punt ondersteunt. Het lijkt mij van groot belang, hiermee verder te gaan.

Wat het bestuursverbod betreft, ik zou willen afwachten wat het effect is van de bevoegdheid die de NMa zal krijgen om een persoonlijke boete op te leggen, voordat ik denk aan een bestuursverbod. In de Europese Unie is het alleen in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland mogelijk om zo'n bestuursverbod op te leggen. En het is natuurlijk toch de vraag in hoeverre ondernemingen bereid zijn om hun bestuurders te vrijwaren van persoonlijke boetes, opgelegd wegens wetsovertredingen. Een aantal bestuurders zal dus hoe dan ook het risico lopen, zo'n boete ook echt zelf te moeten betalen. Ik verwacht hier dan ook zeker een afschrikwekkend effect van.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik kom toch nog even terug op het punt van wetgeving. Wij hebben over bestuursverboden en gevangenisstraf gesproken. U vroeg of u op mijn steun zou kunnen rekenen; die heb ik toegezegd. Heb ik dan de toezegging van u binnen dat u de benodigde wetgeving per 1 september regelt? Hoe lang wacht u af voordat u aan een bestuursverbod denkt? Waarom regelen wij deze kwesties niet nu allebei? Ze behoren bij elkaar, je kunt ze niet scheiden.

Minister Brinkhorst:

Ik begrijp uit uw woorden dat u alleen het punt van de gevangenisstraf wilt regelen als er een bestuursverbod komt. Klopt dat?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik zal het anders zeggen. Als u niet toezegt wat ik vraag, dien ik een amendement in waarin beide zaken geregeld worden.

Minister Brinkhorst:

Ik begrijp het, maar het is voor mij belangrijk om dit in het kabinet te kunnen bespreken en ik weet niet of minister Donner in verband met het vakantieregime bij Justitie in de gelegenheid is om dit nog vóór 1 september te behandelen. Per 1 oktober kan van mij het toegezegde worden verwacht. Ik begrijp dat de heer Ten Hoopen in dat geval, als dit mogelijk is, het amendement van de heer Heemskerk niet zal steunen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik vind het werkelijk lachwekkend dat u, als minister van Economische Zaken, het argument van de vakantie gebruikt, daar waar het gaat om daadwerkelijke wetgeving. Ik zie u nu ook glimlachen. U heeft mij horen zeggen wat ik heb gezegd en ik ga over mijn eigen antwoorden. Als u het niet toezegt, kom ik met een eigen amendement met betrekking tot bestuursrecht en gevangenisstraf.

Minister Brinkhorst:

Ik heb u heel goed begrepen.

De heer Heemskerk (PvdA):

Dan kan blijkbaar de heer Ten Hoopen iets in drie dagen doen, waar u en uw collega Donner maanden voor nodig hebben. Ik ben dan ook benieuwd naar het amendement. Ik heb echter de volgende vragen aan u.

U zei eerst dat u niets voelde voor een beroepsverbod, omdat u ging kijken hoe de boetes uitwerken. Zegt u nu toe dat u per 1 oktober wel met een beroepsverbod komt? Zo ja, dan maakt u een grote draai.

Mijn tweede vraag is deze. Als u ons begin volgende week bericht over het overleg dat u met de heer Donner heeft gehad, wilt u ons dan ook uitleggen waar nu precies mijn strafrechtmaat wringt met wat Justitie zou willen?

Minister Brinkhorst:

Dat laatste spreekt vanzelf. U bent gewend, voorzitter, dat ik geen pirouettes maak. Het is dan ook niet zo dat ik nu het bestuursverbod van de heer Ten Hoopen heb omhelsd. Ik heb echter begrepen dat het voor hem een heel belangrijk element is en ik zal dit morgen in het gesprek in het kabinet inbrengen.

Reagerend op de inbreng van de heer Heemskerk merk ik op dat de kwestie van het binnentreden, waar wij het over hebben gehad, naar mijn gevoel het mindere punt is. Dit, omdat het OM een belangrijke rol speelt, daar waar het betreft de problematiek van de gevangenisstraf.

Mijn ambtenaren geven mij nu aan dat ook zij een probleem hebben met mijn opmerking over de vakantie en die opmerking trek ik in. De heer Ten Hoopen heeft wat dat betreft gelijk. Ik heb evenwel afspraken met de heer Donner om erin te voorzien dat wij het in het wetsvoorstel zullen regelen. Nu, ik begrijp dat ik onder een sterke dreiging sta van een meerderheid in de Kamer, als wij niet opschieten. Misschien mag ik het dan zo vertalen.

Voorzitter. Ik kom bij een ander belangrijk onderwerp, de kwestie van de inkoopmacht. Wij moeten inkoopmacht niet verwarren met felle concurrentie. Dit betreft, meen ik, een opmerking van de heer Heemskerk. Felle concurrentie kan leiden tot het uittreden van inefficiënte ondernemingen en het verdwijnen van overcapaciteit. Dat zijn echter de normale, wenselijke gevolgen van marktwerking. Ik spreek hierbij met name de heer Aptroot en de heer Ten Hoopen aan, die op dit punt naar mijn gevoel dezelfde ideële basis hebben als ik.

Van inkoopmacht is pas sprake als een onderneming een economische machtspositie heeft aan de inkoopkant of als ondernemingen samenwerken bij de inkoop. Maar inkoopmacht op zichzelf hoeft geen probleem te zijn, integendeel. Neem de situatie dat ondernemingen inkoopvoordelen als gevolg van inkoopmacht doorgeven in de vorm van lagere verkoopprijzen. Dat is een mogelijkheid en dit is uiteindelijk in het voordeel van de consument. Juist degenen in de Kamer die pleiten voor een versterking van de positie van de consument, moet dat een zeer positief gevoel geven.

Ook bieden inkoopovereenkomsten mkb-ondernemingen de mogelijkheid om soortgelijke hoeveelheden tegen kortingen af te nemen als hun grotere concurrenten. Dat kan heel goed en die overeenkomsten bevorderen doorgaans de mededinging. Dat ben ik met de heer Aptroot eens. Daarom staat het mededingingsrecht ook veel positiever tegenover inkoopmacht dan tegenover verkoopmacht.

De vraag is, wanneer inkoopmacht wel een probleem is. Inkoopmacht is een probleem ingeval van misbruik van een economische machtspositie aan de inkoopkant. Dat is de kern waar wij het over hebben. Het is mogelijk daartegen op te treden ingevolge artikel 24 van de Mededingingswet.

Inkoopmacht is ook een probleem als door concentratie van ondernemingen een economische machtspositie aan de inkoopkant kan ontstaan of worden versterkt, waardoor een daadwerkelijke mededinging op significante manier wordt beperkt. De NMa mag dan geen toestemming geven.

Ook zijn inkoopovereenkomsten soms een probleem, bijvoorbeeld als ondernemingen daardoor een groot aandeel op hun inkoopmarkt krijgen of hun kosten daardoor grotendeels dezelfde zijn of als zij een groot deel van hun goederen via een inkoopcombinatie inkopen, waardoor zij op de afzetmarkt niet meer effectief kunnen concurreren. In al die gevallen is het kartelverbond van toepassing.

Verschillende leden, met name de heren Aptroot en Ten Hoopen, hebben gepleit voor verruiming van de bagatelvrijstelling. In plaats van de drempel van 8 ondernemingen en een gezamenlijke omzet van € 4.540.000 respectievelijk € 908.000 willen zij een marktaandeel van 10% laten gelden. Ik heb de heren heel goed begrepen. De bepaling zou ook moeten gelden voor hard-coreafspraken, voor prijsbinding, voor productiequotering en voor markt- of klantenverdeling. Als dat inderdaad de bedoeling is, ben ik principieel tegen dit voorstel. Allereerst heb ik Europeesrechtelijke bezwaren. De gewijzigde vrijstelling zou ook gelden voor hard-coreafspraken die onder de werkingssfeer van het Europese mededingingsrecht vallen. Omdat artikel 81 van het EG-verdrag hard-coreafspraken verbiedt, zou de vrijstelling afspraken toelaten die volgens het EG-recht zijn verboden. Daarmee zou de vrijstelling zinloos zijn, want het EG-kartelverbod gaat boven de nationale vrijstelling. Bovendien zou de Europese Commissie Nederland ervan kunnen beschuldigen dat het handelt in strijd met het EG-verdrag door afspraken vrij te stellen die volgens artikel 81 van het EG-verdrag zijn verboden. In dat soort problemen heb ik geen zin. Ik wens mij EU-conform op te stellen, omdat wij met het Europese mededingingsrecht een belangrijke garantie hebben voor de welvaart van ons land. Niet voor niets gelden bagatelvoorzieningen in grote Europese lidstaten als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland niet voor hard-coreafspraken. Hiermee heb ik het Europeesrechtelijke probleem nauwkeurig uitgelegd.

Verder vind ik het idee om met verruiming van de bagatelvrijstelling meer mogelijkheden te krijgen voor prijsafspraken en op die manier een tegenwicht te bieden aan inkoopmacht in strijd met de doelstelling van het mededingingsrecht. Die doelstelling is het beschermen van de concurrentie, omdat die bijdraagt aan de consumentenwelvaart. Ik heb heel goed geluisterd naar de heer Aptroot. Meestal houdt hij een buitengewoon overtuigend betoog, maar op dit punt heeft hij mij niet overtuigd. Hard-coreafspraken, zoals het gezamenlijk onderhandelen over prijzen, verkoopkantoren en productieafspraken, dienen geen ander doel dan het beschermen van ondernemingen. Enige bijdrage aan de economische of technologische vooruitgang leveren zij niet. Zij leiden alleen tot monopolistisch prijsgedrag ten nadele van de consument.

De heer Aptroot (VVD):

U zegt dat u principieel tegen mijn voorstel bent, maar in grote lijnen zijn wij het natuurlijk met elkaar eens. Wij vinden het goed dat er allerlei fusies zijn en wij accepteren dat bedrijven een marktaandeel van 40% en soms zelfs van meer dan 50% hebben. Ik noem de supermarkten en de speelgoedmarkt. Eén onderneming heeft door overnames meer dan 50% van de Nederlandse speelgoedmarkt in handen. Echter, volgens de minister zouden zelfstandige mkb-ondernemingen niet mogen samenwerken om bijvoorbeeld een marktaandeel van 10% te verkrijgen. Dat zou dan bovendien open en transparant gebeuren. Er wordt niets stiekem gedaan. Wat is dan de logica van de redenering van de minister?

Minister Brinkhorst:

Die is heel helder. Zowel het nationale als het Europese mededingingsrecht verbiedt het misbruik maken van economische machtsposities. Daar wordt hard tegen opgetreden. Dat is ook de kern van het mededingingsbeleid. Dat doet de NMa in alle mogelijke opzichten. In de sector van de media hebben wij kortgeleden zelfs de afspraak gemaakt dat een aandeel van meer dan 35% niet mogelijk kan zijn, vanwege het vermoeden van een economische machtspositie. U vindt mij aan uw zijde als u het vermoeden hebt dat in de huidige situatie in bepaalde sectoren – u noemde de speelgoedsector en de supermarkten – misbruik wordt gemaakt van economische machtsposities en de marktaandelen daar te hoog zijn. Ik wil een discussie daarover eventueel laten agenderen. Hier gaat het om verticale prijsafspraken, de horizontale afspraken en de productiequota. Of dergelijke afspraken nu worden gemaakt door kleine ondernemingen of door grote ondernemingen, zij kunnen geen bijdrage leveren aan datgene wat u en ik willen. Wij zijn beiden volbloed liberalen en wij beiden willen verhoging van de technologie, verhoging van de innovatiekracht en verhoging van de kracht van de consumenten. In dat licht zeg ik dat een monopolistisch prijsgedrag altijd ten nadele van de consument is. Ik voel er dus niets voor om de bagatelvrijstelling te verruimen alleen voor afspraken die niet onder het EG-recht vallen. Ook hard-coreafspraken met louter een nationale dimensie hebben nadelige effecten. Als ik destijds minister van Economische Zaken was geweest, had ik moeite gehad met de bestaande bagatelvrijstellingen. Die deugen immers niet. In opdracht van mij is daarnaar onderzoek gedaan en de uitkomst daarvan is dat er geen enkel ander Europees land is dat bagatelvrijstellingen van deze aard kent. De drempels zijn zodanig laag dat alleen echte bagatels worden vrijgesteld. Als men over die drempels komt, moet het nationale kartelverbod gelden. Ik herhaal dat hardcore afspraken verboden zijn. Hetzelfde geldt voor andere afspraken die betrekking hebben op 10% van het marktaandeel. De Kamer hoort dat ik met passie spreek en dat ik geen ambtelijke taal gebruik. Uit de woorden die ik zojuist heb gesproken, kan de Kamer opmaken dat ik haar ontraad om het amendement-Aptroot/Ten Hoopen op stuk nr. 23 aan te nemen. Dat doe ik omwille van de marktzuiverheid. Ik zeg wel toe dat ik nader laat onderzoeken in hoeverre bepaalde grote hoeveelheden marktmacht intrinsiek iets op het punt van de economische machtspositie betekenen. Ik heb zojuist gezegd dat ik het beleid bepaal. Nu maak ik mijn beleidsruimte door dat te zeggen, want op het punt van de mentaliteit is er naar mijn idee geen groot verschil tussen datgene wat ik van de heer Aptroot heb gehoord en de woorden die ik heb gesproken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Wij spreken met elkaar over die 10%. Er blijft dan 90% van de markt over waar de volle concurrentie nog kan plaatsvinden. Minister Brinkhorst heeft gezegd dat dit in het buitenland niet gebeurt, maar de rechtsgrond in het Bundeskartelambt in Duitsland is juist dat het onredelijk is om ten opzichte van een kleine marktpartij afspraken te maken onder de vlag van een grote marktpartij. Ik verzoek de minister om ook in te gaan op die kleine samenwerkingsverbanden die voor diversiteit zorgen. Die maken immers dat de concurrentie uiteindelijk veel grotere vormen aanneemt.

Minister Brinkhorst:

Ik beantwoord de vragen in omgekeerde volgorde. Binnen het Europese recht is het mogelijk om ter wille van research en development en innovatie samenwerking te bevorderen. Het recht is alleen daarop toegespitst.

De heer Ten Hoopen heeft gezegd dat 90% van de markt open staat voor concurrentie. Het Europese mededingingsrecht heeft niet een kwantitatief iets in die zin dat bijvoorbeeld 10% apart wordt gezet en dat op het overige gedeelte, namelijk 90%, kan worden samengewerkt.Brinkhorst

Als grote bedrijven misbruik maken van hun positie om kleine bedrijfjes te knevelen, vallen zij precies onder de economische machtpositie. De Kamer vindt mij aan haar zijde om daartegen hard op te treden. Iets heel anders is dat de heer Ten Hoopen zegt dat wij die 10% enigszins mogen afzonderen zodat het een aparte markt is en dat wij de rest aan anderen overlaten. Dat is niet de basis waarop het mededingingsrecht functioneert.

Ik kom op het amendement-Irrgang op stuk nr. 25 met het verbod om misbruik te maken van economische afhankelijkheid. De Kamer zal begrijpen dat ik haar ontraad om dat aan te nemen. Economische afhankelijkheid is in een groot land als Frankrijk of Duitsland aan de orde, maar dat is geen succes. Het is en blijft immers lastig om misbruik aan te tonen. Ik twijfel er dan ook aan of dit verbod toegevoegde waarde heeft. Er geldt immers al een verbod op het maken van misbruik van een economische machtspositie. Het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid heeft betrekking op misbruik van eenzijdige afhankelijkheid van één leverancier ten opzichte van één afnemer. Het is dus primair bedoeld om het belang van die leverancier te beschermen. De doelstelling van de Mededingingswet is niet het beschermen van de leverancier maar van de concurrentie. Het amendement staat op gespannen voet met die doelstelling. Om die reden ontraad ik de Kamer om het aan te nemen.

De heer Irrgang (SP):

Als er sprake is van een economische machtspositie, kan misbruik van inkoopmacht worden aangepakt. Daarover zijn wij het naar mijn idee eens. Het gaat erom dat er daarnaast een mogelijkheid is om te voorkomen dat een afnemer misbruik maakt van de economische afhankelijkheid van een leverancier, al heeft hij geen economische machtspositie. In die gevallen biedt dit amendement de mogelijkheid om op te treden. Het gaat niet om de economische afhankelijkheid op zichzelf, maar om het misbruik dat daarvan kan worden gemaakt. Dat is veelvuldig aan de orde. Daarom kan daartegen in Frankrijk en Duitsland wel worden opgetreden. Het ligt naar mijn idee ook in lijn met de Mededingingswet, want de mededinging kan uiteindelijk worden gefrustreerd doordat die afnemer een oneigenlijk voordeel krijgt ten opzichte van andere afnemers.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik heb niet alleen met de theorie te maken, ik heb te maken met wat er in de praktijk gebeurt. Het is aardig dat die nationale kartelautoriteiten er zijn en dat die zo langzamerhand met elkaar gaan samenwerken, maar de informatie waarover ik beschik is dat er in Frankrijk noch in Duitsland een effectieve manier is om de concurrentie te bevorderen. Dat is de kern waar het om gaat. Ik voel er dus niets voor om een subjectief element toe te voegen aan het bestaande en zo langzamerhand ingeburgerde begrip misbruik van de economische machtspositie.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb het amendement heel objectief gedefinieerd. Wij zijn het op dat punt duidelijk niet eens.

Minister Brinkhorst:

Ik neem graag kennis van de opmerking van de heer Irrgang.

Voorzitter. De heren Heemskerk en Ten Hoopen pleitten er vandaag voor om landelijk werkende consumentenorganisaties als belanghebbende aan te merken in de zin van de Mededingingswet. Dat gebeurt natuurlijk in de verwachting dat de consument er uiteindelijk van profiteert. Dat vind ik ook een belangrijk element. Het amendement gaat nog een stapje verder, namelijk dat de landelijk werkende consumentenorganisatie in formele zin als belanghebbende moet worden aangemerkt, evenals bij de wet marktordening gezondheidszorg. Ik heb nog eens zorgvuldig nagedacht over dit probleem en ben tot de conclusie gekomen dat dit een heel sympathiek amendement is en dat het geheel in lijn is met mijn visie. Het is bekend dat ik een minister ben die er niet alleen is voor de bevordering van economische groei en van het ondernemersgedrag, maar dat ik ook het belang van de consument voor ogen heb. Nogmaals, dit amendement heeft mijn sympathie.

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben niet razend enthousiast over het standpunt van de minster over het amendement op stuk nr. 23. In het amendement op stuk nr. 22 wordt voorgesteld om de bedragen die worden genoemd naast het aantal van acht ondernemingen aan deflatie aan te passen. Graag hoor ik daar het standpunt van de minister over.

Minister Brinkhorst:

Ik begrijp uw amendement heel goed, maar u hebt ook begrepen dat ik niet zo enthousiast ben over de bestaande bagatelbepaling. Daar komt dan nog een inflatiepercentage bij. Kortom, ik ga niet aftreden als het amendement wordt aangenomen, maar een erg aardig amendement vind ik het niet.

De heer Aptroot (VVD):

Sommigen zouden dan enthousiast worden over het amendement. Ik niet hoor! Maar daag de oppositie niet uit.

Minister Brinkhorst:

Sommigen hadden gewild dat ik helemaal nooit minister was geworden, maar dat is iets anders. Daar is niets aan te doen. Althans, bij leven en welzijn.

Voorzitter. Vervolgens wil ik reageren op de amendementen van de heer Irrgang op stukken nrs. 17 en 18. Er is al sprake van een verhoging, die ik zelf heb ingezet, voor 10% van de betrokken jaaromzet. Voorts worden in het wetsvoorstel de boetes in het concentratietoezicht verhoogd in lijn met het Europese concentratietoezicht. Dit betekent dat formele overtredingen kunnen leiden tot een maximale boete van 1% van de omzet of € 450.000 als het hoger is. De materiële overtredingen kunnen leiden tot een maximumboete van 10% van de omzet of € 450.000 als het hoger is. Er gelden derhalve geen lagere boetes dan 1% van de omzet of € 450.000. Die maxima zijn in lijn met Europese wetgeving. Ik voel er niets voor om op dit ogenblik buiten de Europese lijnen te treden, want er wordt bij de boetetoemeting, zoals de NMa in het boeterichtsnoer al aangeeft, rekening gehouden met de duur van de overtreding naast de ernst, het profijt of de economische impact. Dat systeem leidt tot maatwerk bij het opleggen van sancties, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het concrete geval en met de aard van de betrokken onderneming. Tegen die achtergrond ontraad ik aanvaarding van beide amendementen.

De heer Irrgang (SP):

Zou de minister ook kunnen ingaan op de argumenten die ik heb gegeven?

Minister Brinkhorst:

Ja, u verwees naar de Amerikaanse situatie. Ik voelde mij eigenlijk wel aangetrokken door de reactie van een collega van u uit de Kamer daarop.

De heer Irrgang (SP):

Dat bedoelde ik niet. Ik heb gezegd dat uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde winst van een kartel alleen al 25% is. Dan heb ik het nog niet eens over de kans om gepakt te worden. Dan is toch de vraag – wat ook uit onderzoek blijkt – of die 10% niet veel te laag is.

Minister Brinkhorst:

Ik heb mijn beleidsmatige antwoord gegeven.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb u voorgelegd dat het gemiddelde kartel een winst heeft van 25% van de omzet. De maximale boete is 10% en de pakkans is ook niet 100%. U kunt er dan toch niet onderuit dat dit percentage eigenlijk veel te laag is.

Minister Brinkhorst:

Ik heb ook in derde instantie gehoord wat u daarover te zeggen hebt.

De heer Irrgang (SP):

U gaat er dus gewoon niet op in.

Minister Brinkhorst:

Mijn afweging is de afweging die ik heb gemaakt. Die afweging is in de eerste plaats dat ik graag globaal in lijn met de Europese ontwikkelingen handel. In de tweede plaats denk ik dat wij inderdaad in een andere wereld leven dan de Verenigde Staten. In de derde plaats ben ik van mening dat wij nu al een duidelijke stap hebben gezet. Ik wil graag eerst zien hoe dit in de praktijk gaat uitwerken.

De heer Irrgang (SP):

Als u geen enkele inhoudelijke argumentatie heeft om de boetes niet te verhogen, kunt u toch niet alleen maar verwijzen naar de Europese situatie?

Minister Brinkhorst:

Wie zegt dat ik geen inhoudelijke argumentatie heb? Ik vind dit een buitengewoon inhoudelijke argumentatie.

De heer Irrgang (SP):

Een verwijzing naar de Europese situatie, zonder in te gaan op het punt dat ik noemde?

Minister Brinkhorst:

Ik ga naar mijn gevoel impliciet zeer in op alles wat u zegt. U komt tot een ander oordeel.

De heer Irrgang (SP):

Dat is mij niet opgevallen.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 19 over de toezegging. Ik kan kort zijn over dit amendement van de heer Heemskerk. De toezegging is een instrument dat op grond van de artikelen 81 en 82 van het verdrag sinds 1 mei 2004 deel uitmaakt van het instrumentarium dat de Europese Commissie ter beschikking staat. Ik vind het feit dat de NMa als gevolg van dit amendement ook over die bevoegdheid kan beschikken, passen bij mijn wens om het Nederlandse mededingingsrecht zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij het Europese. Ik sta dan ook sympathiek tegenover dit amendement. Als de heer Irrgang dit amendement had ingediend, had ik precies hetzelfde gezegd.

Het amendement op stuk nr. 21 van de heer Ten Hoopen gaat over het uitstel van de publicatie van sanctiebesluiten van de NMa. Daarbij gaat het om de ruimte voor de afzonderlijke bedrijven. De heer Ten Hoopen stelt in zijn amendement voor om bedrijven via een kort geding de mogelijkheden te geven publicatie van een sanctiebesluit van de NMa uit te stellen. Ondernemingen zouden een week de tijd krijgen om een kort geding aan te spannen. Ik zie in het voorgestelde amendement niet staan dat het kort geding achter gesloten deuren moet plaatsvinden. Dat vind ik eerlijk gezegd ook niet zo gewenst. Voorzover ik weet is dat immers ook niet zo geregeld in de Wet op het financieel toezicht. De rechter kan de publicatie verbieden totdat in hoger beroep uitspraak is gedaan. Ik begrijp dat het idee achter dit voorstel is dat, als de rechter in hoger beroep oordeelt dat de NMa ten onrechte een boete heeft opgelegd, de onderneming geen reputatieschade lijdt door een vroegtijdige publicatie van de sanctiebeslissing. Ik sta niet onwelwillend tegenover dit voorstel. Ik ontraad het aannemen van dit amendement niet. Ik vind het een gedachte die het waard is om te worden overgenomen. Misschien is het goed dat wij ondernemingen die mogelijkheid bieden voor de sanctiebesluiten van de NMa conform de zesde nota van wijziging van de Wet op het financieel toezicht. Collega Zalm heeft bedrijven daarin de kans gegeven om binnen vijf werkdagen na het opleggen van een boete door de AFM een verbod op publicatie van een sanctiebesluit te vorderen bij de voorzieningenrechter in Rotterdam. Ik geef de heer Ten Hoopen in overweging om dat als uitwerking van zijn amendement te accepteren. Dat kunnen wij dan vervolgens overnemen.

Het amendement op stuk nr. 24 gaat een enorm stuk verder dan het amendement over de inkoopmacht dat de heer Aptroot en de heer Ten Hoopen hebben ingediend. Daar heb ik net over gesproken. Als ik het goed begrijp, staat in dit amendement dat hardcore afspraken altijd kunnen worden vrijgesteld. De voordelen daarvan zijn immers altijd in het voordeel van de betrokken ondernemingen. Sterker nog, zij hebben voor niemand anders voordelen dan voor die ondernemingen. Zij leveren geen enkele bijdrage aan de economische of technische vooruitgang en zijn daarmee dus in strijd met de doelstelling van het mededingingsrecht, namelijk het beschermen van de concurrentie. Met die toevoeging aan artikel 15 van de Mededingingswet zou Nederland zich volstrekt buiten de Europese werkelijkheid plaatsen. Ik moet het aannemen van dit amendement dan ook met zeer veel kracht afraden. Sterker nog – ik zeg het in alle vriendschap – als de Tweede Kamer dit voorstel aanneemt, trek ik het wetsvoorstel in. Ik neem aan dat dit niet de bedoeling is van de heer Aptroot.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik denk dat het goed is om door te gaan met de tweede termijn als er bericht uit het kabinet is van de minister. Los daarvan laat de agenda het niet goed toe om nu door te gaan met het debat. Ik stel voor om volgende week de tweede termijn te houden.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Gelet op uw prachtige glimlach kan ik alleen maar met uw voorstel akkoord gaan. Ik ga ervan uit dat ik dan nog ruimte heb om moties in te dienen.

De voorzitter:

Uiteraard. Er komt nog een tweede termijn, maar op een later moment.

De heer Heemskerk (PvdA):

Als de tweede termijn volgende week is, betekent dit dat wij begin volgende week een reactie hebben van het kabinet op de amendementen om strafrechtelijke bepalingen te introduceren, zoals huiszoeking en gevangenisstraf.

Minister Brinkhorst:

Voor alle helderheid, ik zal het morgen in het kabinet aan de orde stellen. Ik heb een puur technisch probleem. Ik ben maandag en dinsdag op reis in het buitenland en ik ben dinsdagavond terug. Het is zeker mogelijk dat mijn handtekening elektronisch wordt gescand. Dinsdag krijgt u een reactie van mij, zodat wij woensdag of donderdag door kunnen gaan, want ook ik heb er belang bij dat wij de zaak zo snel mogelijk afhandelen.

De voorzitter:

Dan stel ik nogmaals voor dat de tweede termijn plaatsvindt nadat de brief is binnengekomen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.30 uur tot 20.00 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

Naar boven