Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006 (30300 VII)

, en van:

- de motie-Irrgang/Duyvendak over het laten vallen van politieke ambtsdragers onder een vergelijkbaar stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekering als werknemers (30300 VII, nr. 8);

- de motie-Dubbelboer c.s. over een fonds voor de subsidiëring van de lokaal of regionaal vertegenwoordigende partijen (30300 VII, nr. 9);

- de motie-Fierens/Szabó over het spoedig reageren op klachten van burgers (30300 VII, nr. 10);

- de motie-Van Schijndel over de modaliteiten van een te creëren algemene bevoegdheid voor de burgemeester (30300 VII, nr. 14);

- de motie-Van Beek/Knops over het voorkomen van onwenselijk geachte precarioheffing (30300 VII, nr. 15);

- de motie-Van Beek/Szabó over een "meter" waarmee bereikte administratieve lastenverlichting inzichtelijk wordt gemaakt (30300 VII, nr. 16);

- de motie-Van der Ham over de vormgeving van de huidige subsidie aan jongerenorganisaties en een nieuw model voor bestuursbeurzen (30300 VII, nr. 17);

- de motie-Van der Ham/Van der Laan over preventie als belangrijk onderdeel van de prestatiecontracten (30300 VII, nr. 18);

- de motie-Van der Ham/Van der Laan over democratische controle in het politiebestel (30300 VII, nr. 19).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Remkes:

Voorzitter. Mevrouw Albayrak heeft gevraagd hoe het kabinet er toch bij komt, de stelling te betrekken dat de politie niet altijd je beste vriend meer is. Wij hebben voor deze stelling uitvoerige overwegingen naar voren gebracht. De vraag hierbij is wat voor soort politie wij eigenlijk in Nederland willen hebben. Er liggen een kerntakenbrief en een reactie van het kabinet op de visie van de Raad van Hoofdcommissarissen bij de Kamer. Ik zal met veel enthousiasme het debat hierover met de Kamer aangaan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wat vindt de minister van de suggestie van de PvdA, het Openbaar Ministerie in de discussie over centralisatie en een ministerie van veiligheid niet een onderdeel te laten zijn van de crimefighters?

Minister Remkes:

Ik vind dat een belangrijk aandachtspunt voor het vervolgtraject. Uit een oogpunt van checks and balances kan ik mij wel iets voorstellen bij deze suggestie van de PvdA. Als dat de waterscheiding is, heb ik een uitstekend departement in de aanbieding als veiligheidsministerie. Dat departement heet Binnenlandse Zaken!

De heer Algra (CDA):

Ik ken de stukken die de minister heeft genoemd. In mijn inbreng heb ik het gehad over het ontbreken van draagvlak bij de politie. Het gaat om wezenlijke vragen als: hoe functioneert de politie in de samenleving? Is het inderdaad nog je beste vriend of is het alleen een repressief apparaat dat bekeuringen uitdeelt?

Minister Remkes:

De politie is niet uitsluitend een repressief apparaat, maar een apparaat met belangrijke repressieve taken. In de kerntakenbrief worden vier belangrijke taken genoemd. In de eerste plaats de noodhulpverlening; in de tweede plaats de strafrechtelijke handhaving; in de derde plaats de handhaving van openbare orde en veiligheid; in de vierde plaats het takenpakket dat de wereld is ingegaan onder het kopje "tegenhouden". Bij dat laatste gaat het dan om advisering, preventie en dergelijke. Ook dat is een volwaardige politietaak, al was het maar om de indruk te vermijden dat de politie de enige instantie is die verantwoordelijk is voor veiligheid in onze samenleving en losgekoppeld kan worden van het bestuur. Als je zegt dat de veiligheidsproblemen in onze samenleving alleen maar langs strafrechtelijke weg kunnen worden aangepakt, vrees ik met grote vreze dat de samenleving onveiliger wordt.

De heer Algra (CDA):

Misschien gaat de minister ook nog iets zeggen over het draagvlak tegen de achtergrond van de door hem vermelde vier taken.

Minister Remkes:

Het spreekt vanzelf dat het nodige zending- en missiewerk moet worden verricht om dat bij de organisatie tussen de oren te krijgen. De korpschefs en ook ik hebben hier een belangrijke verantwoordelijkheid. In de kern wordt het volgende bedoeld. In de afgelopen tijd hebben we een zekere gezagserosie kunnen constateren. Het gezag van de politie moet worden hersteld. Dat wil niet zeggen dat de politie nooit meer vriendelijk doet of niet meer in de buurten en wijken, de haarvaten van de samenleving, aanwezig is, maar er is wel alle aanleiding om terug te komen op sommige onderdelen van het rapport "Politie en verandering" uit 1977.

De heer Van Schijndel (VVD):

Voorzitter. De Raad van Hoofdcommissarissen sprak van signaleren en adviseren over veiligheidsvraagstukken als andere taak voor de politie, althans voor de hogere politiefunctionarissen. Ik kan mij voorstellen dat de minister er geen bezwaar tegen heeft als hoofdcommissarissen hun korpschefs adviseren. Maar hoe kijkt hij aan tegen het publiekelijk optreden van hoofdcommissarissen, zoals de raad deed met het visiedocument "Politie in ontwikkeling"? Dat betreft toch een politiestandpunt, door functionarissen in de openbaarheid gebracht die onder het bevoegd gezag van de politiek staan.

Minister Remkes:

Ik heb absoluut geen bezwaren tegen publieke uitspraken van politiemensen over de professionaliteit van het vak. In belangrijke mate raakt het thema waarover u spreekt aan opvattingen van de politie over de professionaliteit van het vak. Die opvattingen moeten echter wel ingekaderd zijn in de politieke opvattingen van het bevoegde gezag. Daarom leek het collega Donner en mij ook nuttig om een commentaar hierop aan de Kamer te zenden, om u in de gelegenheid te stellen ook uw zegje daarover te doen; dit om de verhoudingen duidelijk te maken.

De heer Eerdmans vroeg naar de mogelijkheid van vormen van prestatiebeloning. In wat meer algemene zin wordt dit thema de laatste jaren veel besproken. Toepassing hiervan in de overheidsorganisatie kent meer haken en ogen dan in de marktsector; die laatste kent bijvoorbeeld relatief veel duidelijkere financiële targets, wat binnen de overheid veel minder het geval is. Verder is dit in het bijzonder voor de politie een lastig thema, omdat bij uitstek in deze beroepsgroep de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van taken de kurk is waar het werk op drijft. De beoordeling en meetbaarheid van individuele prestaties, dan wel individuele bijdragen aan het groepsproces, dan wel de vraag wie die individuele agenten zijn die in aanmerking moeten komen voor zo'n individuele prestatiebeloning, is een lastige zaak. Het zou het voor de politietaak kenmerkende proces doorbreken. Ik vind dat dit proces sterk is en sterk moet blijven. De formulering van criteria is eveneens zeer lastig. Ook moeten wij niet vergeten dat het bevoegd gezag al de mogelijkheid heeft om voor uitzonderlijke prestaties een gratificatie toe te kennen. Dit alles gezegd hebbend, wil ik de heer Eerdmans wel toezeggen dat ik bereid ben om over de mogelijkheden door te praten met het politieveld. Ik wil namelijk niet de indruk wekken dat ik hier principieel tegen zou zijn. Ik geef alleen aan dat dit binnen de politieorganisatie lastig is.

De heer Eerdmans (LPF):

Het is heel goed dat u toezegt om dit te gaan bespreken. Misschien kunt u in die bespreking meenemen het fenomeen van de groepsprestaties. Als politieman ben je nooit alleen, maar werk je in groepsverband. Misschien kunt u bijvoorbeeld een team dat op zeer assertieve wijze woninginbraken aanpakt en daarmee resultaten boekt, als groep belonen.

Minister Remkes:

Ik heb zojuist iets gezegd over integrale politiezorg, en dit heeft daar ook mee te maken. Ik sluit echter niets uit in zo'n gesprek.

Dan kom ik nu op de gevarentoeslag. Laat ik één ding vooropstellen: inherent aan de uitoefening van het vak van agent is het lopen van risico's. De werkgever neemt op verschillende manieren zijn verantwoordelijkheid om de daadwerkelijke risico's zoveel mogelijk te verkleinen en de eventuele gevolgen zoveel mogelijk weg te nemen. Een voorbeeld daarvan is de recentelijk gesloten cao met de thema's geweld tegen de politie, loondoorbetaling bij ziekte en de inrichting van een waarborgfonds. Het toekennen van een gevarentoeslag in gevaarlijke steden komt mij meer voor als een verkapte beloningscomponent en het maken van onderscheid tussen agenten. De heer Algra heeft daar bij interruptie al enkele kanttekeningen bij geplaatst, en daar ben ik het mee eens.

Geweld tegen politiemensen is een thema dat hierop aansluit. De heer Algra heeft hierover een aantal opmerkingen gemaakt. Ik heb de Kamer al meerdere keren gezegd dat ik geweld tegen politiemensen niet accepteer. Ik heb de Kamer daarvoor een set van maatregelen gepresenteerd, waarmee al concreet aan de slag is gegaan. Ik ben blij dat deze maatregelen op de steun van de Kamer kunnen rekenen. Ook krijg ik voor deze maatregelen steun van de Raad van Hoofdcommissarissen en de politievakorganisaties. Deze steun betekent voor mij een extra stimulans om de maatregelen zo snel mogelijk om te zetten in concrete resultaten. Dat het niet alleen bij woorden blijft, moge blijken uit de cao zoals die vorige week formeel door de politiebonden en door mij is ondertekend. Ik heb mij verplicht om vóór 1 januari 2007 één landelijke regeling te maken op het gebied van geweld tegen politiemensen, inclusief de bedreigingen. Het uitgangspunt voor deze regeling is dat geweld tegen de politie een krachtdadig strafrechtelijk en/of civielrechtelijk vervolg krijgt. Elke pleger van geweld moet dit vervolg weten en vooral voelen. Voor mij betekent dit dat de prioriteit moet liggen bij de opsporing van de dader: zonder dader geen vervolg en geen signaal naar de samenleving. Daarnaast werk ik samen met de minister van Justitie aan een afspraak over het strafrechtelijke vervolg. voor mij is deze afspraak pas geslaagd als er een duidelijke landelijke richtlijn komt voor het sneller en harder straffen van daders van geweld tegen de politie.

De heer Van Schijndel heeft een vraag gesteld over het regelmatig testen van competenties. Dit is inderdaad van groot belang, en het gebeurt. ook. Er zijn jaarlijks verplichte schietvaardigheidstoetsen. Relevant is ook dat in de vorige week gesloten cao afspraken zijn gemaakt over fitheids- en gezondheidseisen waaraan politieambtenaren moeten voldoen. Daarnaast benadruk ik dat medewerkers en korpsen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben om competenties op niveau te houden. Daarvoor worden er door de politieacademie en de korpsen zogenaamde profchecks ontwikkeld. Dit is een vorm van opfrisonderwijs, gericht op het onderhouden van bijvoorbeeld wetskennis.

De heer Van Schijndel (VVD):

Er gelden allerlei eisen voor het op peil houden van de competenties, en dat is natuurlijk heel goed. Bij sommige korpsen lopen er echter agenten op straat die niet aan de schietvaardigheidseisen voldoen, omdat zij niet zijn komen opdagen. Ziet u mogelijkheden om daar iets aan te doen?

Minister Remkes:

Ja, dat is een belangrijk aandachtspunt in mijn communicatie met de korpsen. De Kamer heeft daar trouwens zeer recent een brief over gekregen van mij. Als ik terugkijk, is er sprake van een substantiële verbetering, maar wij zijn er nog niet. Dat blijft dus een belangrijk aandachtspunt.

De heer Algra (CDA):

Is er ruimte voor maatwerk in dat traject? Enkel toetsen, toetsen, toetsen kan de oplossing niet zijn. Je hebt immers de goeden, die altijd meteen goed toetsen en de slechten, die er wat langer over doen. Wordt er in de nieuwe regelingen ook ruimte voor maatwerk gemaakt?

Minister Remkes:

Er is altijd ruimte voor een zeker maatwerk, maar de regels zijn op zichzelf helder en moeten worden nageleefd. Daarover kan ik geen enkel misverstand laten bestaan.

Dan kom ik op de administratieve belasting te spreken. Zoals bekend, ligt er een ibo-rapport. De Kamer wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de voortgang. Daaruit zal blijken dat er op het gebied van wet- en regelgeving de nodige bureaucratische belemmeringen opgeruimd kunnen worden. Ook het informatiestatuut dat recent in werking is getreden, ruimt overbodige verantwoordingsinformatie op. Ik mag voorts wijzen op de cao. Daarin wordt het regionale arbeidsvoorwaardenoverleg afgeschaft. Dat levert ongeveer 400 fte op. Dat heeft men gedaan met een knipoog naar de uitvoering van het rapport van de commissie-Leemhuis. Ik wijs tevens op de kerntakendiscussie. De heer Eerdmans zei: de minister was het op een gegeven moment met mij eens, waarom horen wij daar niets meer van. Tegen hem zeg ik: de brief over de kerntaken ligt bij de Kamer en de Kamer heeft daar nog niet over gesproken.

Wat de gestandaardiseerde processen betreft, heeft de standaardisatie die de heer Van Schijndel vraagt, al plaatsgevonden. Grote tijdwinst is er met name door het feit dat het ICT-systeem het proces-verbaal gebruikersvriendelijk aanbiedt. Dit houdt in dat de agent zo min mogelijk vrije tekst hoeft in te typen. In plaats daarvan kan hij of zij gebruik maken van keuzeteksten die hij of zij kan aanklikken. Dat geldt met name voor processen-verbaal bij bulkzaken.

De SP-fractie heeft de angst uitgesproken dat de wijkagent verdwijnt. Ik hoop afgelopen maandag voldoende duidelijk gemaakt te hebben dat er voor die vrees naar mijn mening absoluut geen aanleiding is. Gebiedsgebonden politiewerk is voor mij als minister van Binnenlandse Zaken een landelijke prioriteit.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Die wijkagent is niet de hele dag boeven aan het vangen. Hij loopt rond in de wijk, maakt een praatje met een winkelier, informeert zich, weet wat er gebeurt in de buurt. Ik ben blij te horen dat de minister dat ook belangrijk vindt, maar hoe kan hij mij nu garanderen dat dit ook voor zijn opvolgers geldt? Misschien krijgt hij wel een opvolger die niets ziet in wijkagenten en meent dat de politie gewoon boeven moet vangen.

Minister Remkes:

Als er bij de verkiezingen in 2007 verstandige keuzes worden gemaakt, dan heeft de heer Irrgang in ieder geval een grotere garantie dan als er onverstandige keuzes worden gemaakt.

De heer Irrgang (SP):

Ja, dat is natuurlijk waar. Maar het punt is dat wij hier in de Tweede Kamer minder dicht op de wijken zitten dan de gemeenteraden. Het gevaar van de centralisering van de politie is dat men lokaal minder rekening houdt hiermee en dat men zich meer zal richten op repressie, op het oppakken van meer mensen, op het vervolgen van meer mensen, waardoor de wijkagent uiteindelijk toch in het gedrang komt. Dat is ook de vrees bij de politieagenten.

Minister Remkes:

Even voor de helderheid: de gemeenteraad gaat daar dus nu niet over.

De heer Irrgang (SP):

De gemeenteraad controleert wel.

Minister Remkes:

De gemeenteraad controleert de wijze waarop de burgemeester zijn gezagsrol uitoefent. Het is de bedoeling dat de regio's er gewoon bij blijven en dat zij ook zelf bepalen hoe de sterkte over de regio wordt verdeeld. Dat is nu zo en dat blijft zo. Als het, in aanvulling daarop, nodig is dat ik met de voorzitters van de veiligheidsregio's of met de hoofdcommissarissen afspraken maak over de toekomst van het instituut buurtgebonden politiezorg, zou ik die bereidheid hebben.

De heer Irrgang (SP):

U loopt wel een beetje om het punt heen dat gemeenten meer zicht hebben op de wijken en dat vanuit Den Haag altijd sterker de nadruk zal liggen op repressie. Voor dat gevaar loopt u weg.

Minister Remkes:

Dat gevaar is er niet, want hier leven ook wel verstandige mensen. Iedereen ziet dat er ook een samenhang is tussen die zaken, die wij niet kunnen opknippen. Er is buurtinformatie nodig voor de opsporingsfunctie van de politie. Ik heb al meermalen benadrukt dat ook voor het signaleren en tegengaan van radicaliseringsprocessen de oren en ogen van de buurtgebonden politiezorg in de haarvaten van de samenleving nodig zijn. Het zou dus buitengewoon onverstandig zijn om dit op te knippen. Ik vind dat wij absoluut niet vanuit de Haagse commandotoren moeten zeggen waar een agent moet worden ingeschakeld. Daar is geen sprake van. Ik zie daarom voor uw vrees geen enkele grond.

Mevrouw Albayrak heeft nog een aantal suggesties gedaan voor het vertrouwen van burgers in de politie, waarop zij een reactie heeft gevraagd. Dit is voor mij de komende tijd een belangrijk aandachtspunt, maar hierbij moet niet de indruk worden gewekt dat er bij de politie nu geen aandacht zou zijn voor de wensen en de behoeften van de burgers. Die aandacht is er wel. Voor mij is het de vraag hoe wij daaraan verder handen en voeten kunnen geven. Dat zal wat mij betreft ook een thema worden bij het vervolg-veiligheidsprogramma dat collega Donner en ik volgend jaar aan de Kamer zullen aanbieden. Ik vind dit onderwerp van belang voor het draagvlak en voor de vraag hoe wij een zekere prioritering door de ogen van de burgers in de wijk kunnen aanbrengen waaraan de politie primair aandacht moet geven.

Ik voel er niets voor 5% af te zonderen, want het werkterrein van de politie is naar mijn mening te complex om daar één aspect op die manier uit te lichten, zonder dat ik daarmee zeg dat het thema onbelangrijk is. De weg die zij kiest is naar mijn mening niet de juiste.

Het snel kunnen doen van aangifte is van wezenlijk belang, zowel voor de informatiepositie van de politie als uit een oogpunt van servicegerichtheid aan de burger. In het nieuwe budgetverdeelsysteem wordt rekening gehouden met de eis dat de burger binnen een acceptabele tijd aangifte kan doen van slachtofferschap. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het doen van elektronische aangifte. Ik ben het eens met de gedachte dat niet alle gemeenten het wiel zelf zouden moeten uitvinden waar het gaat om een lokaal integraal veiligheidsbeleid. Verschillende initiatieven van het ministerie van BZK zijn dan ook gericht op ondersteuning van gemeenten daarbij als aanjager. Zo worden goede initiatieven waar mogelijk extra gestimuleerd door het Rijk, zoals pilots in de regio Noord-Holland Noord en Ede. Ook komen binnenkort de resultaten van een behoefteonderzoek onder gemeenten beschikbaar, waarin specifiek is gevraagd naar de ondersteuningsbehoefte van gemeenten op het gebied van lokaal integraal veiligheidsbeleid. Wanneer dit onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal er extra inzet worden gepleegd om best practices te vergaren en voor de gemeenten beschikbaar te stellen. Zeer recent is er ook samen met de VNG een handreiking over lokaal veiligheidsbeleid naar de gemeenten gestuurd.

Over de motie op stuk nr. 14 heb ik in de schriftelijke beantwoording al het nodige opgemerkt. Wij zullen dit betrekken bij het project Veilige Gemeenten, dus hieraan wordt serieus uitwerking gegeven, zij het binnen de beperkingen die ook in het schriftelijke antwoord zijn aangegeven. Zoals hij heeft gesuggereerd, zullen wij ook kijken naar de praktijk in het Verenigd Koninkrijk. Ik laat het oordeel over de motie graag over aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 19 van mevrouw Van der Laan heeft betrekking op de democratische inbedding. Ik moet erop wijzen dat in de overweging wordt gesteld dat de Kamer binnenkort spreekt over nieuwe gezagsverhoudingen. Dat is onjuist. Daar gaat het niet over. In de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de commissie-Leemhuis verandert er niets in de gezagsverhouding. De heer Van Schijndel had gelijk toen hij bij interruptie opmerkte dat er in dit opzicht niets verandert. Ik ben het met de fractie van D66 eens dat de democratische controle op het functioneren van de politie goed moet zijn geregeld. Ik heb zojuist al aangeven dat in het huidige bestel sprake is van een democratisch gat. Dat is het gevolg van het feit dat de politie op regionaal niveau is georganiseerd en daarmee niet aansluit op de bestuurlijke hoofdstructuur die wij in ons land kennen. In het kabinetsstandpunt wordt voorgesteld de dagelijkse leiding van de politie in handen te geven van een directieraad die opereert binnen de kaders die de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie stellen en verantwoording aan beide aflegt. Ik ben zojuist al ingegaan op de betrokkenheid van de Tweede Kamer. Datzelfde geldt voor de controle van het gezag op lokaal niveau.

De heer Van Schijndel (VVD):

In dit huis huldigen wij alleen het democratisch principe. Maar in politieland en vooral in kringen van korpsbeheerders hoor je zeggen dat het dan weliswaar verlengd bestuur is, maar dat niemand van democratie gaat kwispelen en dat het om de veiligheid gaat. Wat denkt de minister van dergelijke opmerkingen en van mijn opmerking dat democratische organen die de politie in de nek hijgen ten aanzien van hun prestaties wellicht de beste prikkel voor de politie zijn om goed te presteren?

Minister Remkes:

Dat is één van de wegen. De heer Van Schijndel heeft hierin gelijk. Wij hebben niet zonder reden voor dit instrumentarium gekozen, ook op basis van ervaringen in het verleden. Voor mij is ten principale nog een belangrijke overweging aan de orde. De politie is in onze samenleving de enige organisatie die de zwaardmacht heeft. Ik ben daarom van mening dat juist ten aanzien van de politie de inbedding en controle op een goede manier moeten zijn geregeld. Ik heb zojuist in termen van commentaar iets gezegd over het model van de korpsbeheerders en korpschefs. Om die reden heeft het kabinet dan ook niet gekozen voor de zbo-achtige constructie waarvoor de commissie-Leemhuis pleit. Wij hebben bewust een andere keuze gemaakt.

Ik ben het van harte eens met de overweging in de motie dat de Kamer niet alle details van het lokale veiligheidsbeleid moet willen controleren. Dat zou zeer onwenselijk zijn. Dat doen wij nu niet en wat mij betreft doen wij het straks ook niet. Maar wij doen het straks wel meer dan nu het geval is. Niet op details, maar wel op hoofdlijnen. Ik heb net gesteld dat er naar mijn mening een feitelijke onjuistheid in de motie staat. Maar als ik de motie beoordeel op het dictum, spreekt dit mij zeer aan. Mevrouw Van der Laan en de heer Van der Ham geven naar mijn mening hieraan aan dat de richting van de kabinetsreactie hen aanspreekt. Ik laat het oordeel over deze motie om deze reden graag aan de Kamer over.

Mevrouw Van der Laan heeft ook nog een motie ingediend over preventie. Ik heb al gezegd dat er op dit ogenblik verkennende gesprekken plaatsvinden waarbij preventie wordt meegenomen. De bedoeling van de motie is duidelijk, maar het lijkt mij niet voor de hand liggend dat wij hierbij de prestatiecontracten betrekken. Ook het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer over.

De heer Algra heeft een vraag gesteld over de brancherichtlijn bij het gebruik van optische en geluidssignalen. Ik benadruk allereerst dat deze richtlijn een onderdeel is van een veel breder pakket maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten, zowel voor agenten als voor andere weggebruikers. Naast die richtlijn wordt bijvoorbeeld de rijopleiding van agenten verbeterd, wordt de inrichting van dienstvoertuigen veiliger gemaakt en wordt er in voertuigen ongevallenregistratieapparatuur ingebouwd. Ik hecht eraan dat op te merken, omdat nu alleen bij de richtlijn wordt stilgestaan, terwijl het om een veel breder pakket gaat.

De heer Algra vraagt mij te bewerkstelligen dat in dit verband de criteria voor de maximumsnelheid worden geschrapt. Ik heb overigens wel geconstateerd dat de heer Algra dinsdag in eerste termijn milder was in zijn oordeel dan bij eerdere gelegenheden. Dat juich ik zeer toe.

De heer Algra (CDA):

Ik was dinsdag ook al wat slecht bij stem. Als dat een verkeerde uitstraling heeft voor de minister, moet ik hem zeggen dat het absoluut niet in de bedoeling lag om milder te zijn. Ik heb een compleet beeld neergezet, de brancherichtlijn is breder dan alleen de snelheid. Maar ik heb dinsdag en ook vorige week maandag luid en duidelijk gezegd dat de richtlijn doorschiet als er heel concrete maximumsnelheden, zijnde 20 en 40 kilometer te hard, in voorkomen. Dat is betuttelend, dat is "Holland op z'n smalst". Er is geen enkel verschil tussen mijn inbreng bij het notaoverleg en mijn inbreng afgelopen dinsdag. Mijn mening is ongewijzigd en ik hoor graag wat de minister ervan vindt.

Minister Remkes:

Ik deelde aanvankelijk de bezorgdheid over een mogelijke spanning tussen deze richtlijn en de slagvaardigheid van de politie. Ik ga even terug in de geschiedenis. Mede naar aanleiding van mijn opmerkingen over die mogelijke spanning is de brancherichtlijn deze zomer aangepast. De richtlijn geeft nu een duidelijke handreiking voor het verkeersgedrag van agenten, maar stelt de verantwoordelijkheid van de individuele agent centraal. Zij hebben ten opzichte van het verhaal van vóór de zomer de ruimte gekregen om in bijzondere gevallen af te wijken van de richtlijn. De richtlijn maakt agenten bewuster van de maximumsnelheden die bij het gebruik van optische en geluidssignalen behoren, en zorgt ervoor dat agenten een eventuele beslissing om van de richtlijn af te wijken bewuster nemen. Ik kan u overigens ook melden dat de korpsbeheerders afgelopen zaterdag de richtlijn nog niet hebben vastgesteld, dat er nu eerst een proces in de korpsen plaats gaat vinden en dat men erop terugkomt. Ik heb bij die gelegenheid, zoals ik in mijn antwoord op uw schriftelijke vragen ook heb toegezegd, aangegeven dat de nieuwe regeling in ieder geval na een jaar geëvalueerd zal worden.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Algra nu wil interrumperen. Ik heb gemerkt dat sommige woordvoerders zeer terughoudend zijn met interrupties, terwijl anderen heel vaak aan de interruptiemicrofoon staan. Ik geef hem de gelegenheid voor nog een interruptie, maar daarna even niet meer...

De heer Algra (CDA):

Ik zal me verder heel rustig houden, voorzitter; dit is voor het CDA een belangrijk onderwerp. Daarom heb ik er ook aanvullende schriftelijke vragen over gesteld, waarop ik volgens mij nog geen antwoord heb gehad. De minister zegt nu dat hij het met mij eens was, maar dat de richtlijn daarna aangepast is. Wat is er nu gebeurd? Het draaide om toegestane snelheidsoverschrijdingen met 20 en 40 km/u; die zijn gehandhaafd. Sterker nog, in de brancherichtlijn zijn dit verplichtende voorwaarden. Er is wel aan toegevoegd dat de politieman of -vrouw in bijzondere omstandigheden op dit punt zelf een beslissing kan nemen, zonder ook maar enige nadere aanduiding van die omstandigheden, terwijl het gaat om meldingen met de hoogste prioriteit, dus altijd om bijzondere situaties.

Minister Remkes:

Voorzitter, volgens mij geeft de heer Algra zelf al aan waarom ik nu niet uitvoerig op dit punt behoef in te gaan. Hij heeft schriftelijke vragen gesteld en daar krijgt hij natuurlijk keurig antwoord op.

De heer Algra (CDA):

Ik had verzocht om die vragen vóór dit debat te beantwoorden. En het ging deels om vragen die de eerste keer niet waren beantwoord.

Minister Remkes:

Laat ik er dan maar eens duidelijk over zijn, de Kamer heeft termijnen bepaald voor het beantwoorden van schriftelijke vragen. Het valt mij op dat er wel vaker wordt gevraagd om van deze termijnen af te wijken, maar dat doe ik niet.

De heer Algra (CDA):

Dan moet u nu aangeven dat u nog geen antwoord op die vragen hebt, dan moet u het niet doen voorkomen alsof de vragen beantwoord zijn, als u in de antwoorden niet ingaat op de vragen. Daarom heb ik op dit onderdeel aanvullende vragen gesteld.

Minister Remkes:

U heeft er in eerste termijn opmerkingen over gemaakt, dus het is van tweeën één, dat is eigenlijk het signaal dat ik wil geven.

Er is op het ogenblik een onderzoek van het CBP gaande naar aanleiding van de publicatie van foto's op internet, bijvoorbeeld van de rellen bij een voetbalwedstrijd in Rotterdam. De uitkomsten hiervan worden in februari aanstaande verwacht; die wil ik even afwachten, het is vanzelfsprekend dat hierbij in ieder geval de ernst van de feiten een belangrijke rol speelt.

Met de heer Algra ben ik van mening dat er over Schiphol duidelijkheid moet komen. Inmiddels hebben collega Donner en ik een ambtelijk advies ontvangen en op korte termijn zullen wij besluiten nemen. Ik voeg eraan toe dat de optie die de heer Algra hier presenteert gecompliceerder is dan hij in zijn eerste termijn deed voorkomen. Er zitten namelijk haken en ogen aan en alles is vanuit de optiek van rampenbestrijding en crisisbeheersing minder eenvoudig. De Kamer kan er evenwel van verzekerd zijn dat wij de behandeling van dit thema niet op de lange baan schuiven en dat op korte termijn knopen worden doorgehakt.

De heer Van Schijndel vindt dat het adagium moet zijn: oefenen. Wat mij betreft is het dat ook en daarom zeg ik: oefenen, oefenen en nog een keer oefenen. De oefeningen worden regionaal gehouden. De grootschalige, nationale, onaangekondigde oefeningen, waarover de heer Van Schijndel een vraag stelde, zullen vooralsnog niet worden gehouden vanwege de ongewenste neveneffecten van dit type oefening, zoals paniek en onrust onder de niet-geïnformeerde omstanders. Het beleid is primair ingesteld op de kwaliteit van de oefening, de evaluatie en het oppakken van de leerpunten. Ik zeg niet dat dit wijsheid voor de eeuwigheid is.

Voorzitter. Er zijn opmerkingen gemaakt over de reservecapaciteit bij grootschalig optreden. Tijdens een onlangs gehouden AO ben ik op dit onderwerp uitvoerig ingegaan. Dat hoef ik nu niet meer te doen. Twee omstandigheden zijn van groot gewicht: de recent afgesloten civielmilitaire afspraken met de collega van Defensie en de afspraken met België en Duitsland over de politiesamenwerking. Met die samenwerking is de internationale bijstand beter geregeld.

De heer Eerdmans heeft een vraag gesteld over de antiterreurcampagne. Er is inmiddels een gunnings besluit genomen. De campagne zal half februari van start gaan. Het bereik ervan is het hele Nederlandse publiek via de media, spotjes, huis-aan-huisfolders, aankondigen op abri's, posters en de radio. Met twee campagnes richt men zich met name op de reizigers in het openbaar vervoer in Amsterdam en Rotterdam. Daarbij wordt in goed overleg gehandeld en er is dus sprake van een goede afstemming.

De heer Algra heeft gesproken over defibrillatoren, hartmassageapparaten. Hij weet dat ik moeite heb en had met het structureel inzetten van de politie voor volksgezondheidsproblemen. In Nederland is de ambulancezorg daarvoor wettelijk verantwoordelijk. Ik heb evenwel goed naar de opmerkingen van de heer Algra geluisterd. Natuurlijk ben ik bereid om samen met de collega van VWS na te gaan hoe wij een ruimere verspreiding in onze samenleving mogelijk kunnen maken. Op voorhand is medewerking van de politie niet uitgesloten. Wat mij betreft is het all in the game. Wij benaderen dus het probleem op een bredere manier dan uitsluitend langs de ene weg. Deze toezegging heeft de geachte afgevaardigde.

Er is voorts gesproken over welzijnsvoorzieningen en veiligheidseffectrapportages. Het uitbrengen van deze rapportages gebeurt niet standaard. Het Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid heeft de opdracht om het gebruik van het instrument te stimuleren. Het zou kunnen worden toegepast bij de huisvesting van welzijnsvoorzieningen.

Voorzitter. Ik zie geen verantwoordelijkheid voor Binnenlandse Zaken bij het project Hektor. Het is door het ministerie van Justitie gefinancierd en zij heeft dat een jaar langer gedaan dan was voorzien. Het uitgangspunt van het ministerie van BZK is dat projecten tijdelijk zijn en dat die na een aantal jaren onderdeel moeten uitmaken van de bestaande organisatie. Anders is de kans groot dat er na een termijn van vier jaar wederom om geld wordt gevraagd. Het ministerie van BZK volgt over het algemeen de lijn dat specifieke politie-inzet naast de reguliere geldstroom niet wordt vergoed.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb gevraagd of de minister bereid is om over de marechaussee een verkennende notitie te schrijven.

Minister Remkes:

Vorige week maandag heb ik die vraag al beantwoord en ik ben er geen voorstander van om antwoorden te herhalen.

De voorzitter:

Dat stel ik ook niet op prijs. Ik verzoek de heer Van der Ham in de Handelingen te lezen wat het antwoord van de minister op zijn vraag is.

De heer Van der Ham (D66):

Vorige week maandag ben ik ingegaan op het antwoord van de minister van BZK. Hij heeft namelijk gezegd dat ik voor het antwoord op die vraag bij de minister van Defensie moet zijn. De minister van BZK spreekt ook namens het kabinet. Daarom heb ik hem gevraagd of hij samen met de minister van Defensie...

Minister Remkes:

Ik heb gezegd dat dit thema thuishoort bij minister Brinkhorst. Ik ben niet bereid om er één onderdeel uit te lichten om daarover te discussiëren. Uit het oogpunt van de integrale behandeling lijkt mij dat namelijk niet goed.

Ik heb een notitie toegezegd over het middenbestuur, maar dat is niet een vrijblijvend werkstuk. Ik wil niet alleen met een probleemverkenning en een analyse komen, maar ik ben voornemens om mij op de toekomst te richten en om richtinggevende oplossingen aan te dragen voor de door de Kamer en anderen genoemde problemen. Ik laat mijn gedachten ook gaan over oplossingen voor problemen in de Randstad en voer daarover gesprekken met de schrijvers van het manifest. Sommige commentaren kan ik dan ook niet goed plaatsen. Het is mogelijk dat er voor de Randstad een oplossing wordt gekozen die afwijkt van de rest van Nederland. Het maken van keuzes op dat terrein zal ik niet uit de weg gaan. Ik zal nagaan of door de door mij gemaakte keuze de bestuurlijke drukte toe- of afneemt. Dat is voor mij namelijk een belangrijk uitgangspunt. Het is niet mijn intentie om de zaak gecompliceerder te maken. Ik streef er juist naar om die te verbeteren en overzichtelijker te maken, ondanks dat er misschien pijnlijke keuzes moeten worden gemaakt. Het is bovendien belangrijk dat de bestuurders en de volksvertegenwoordiging in de steden en in de provincie daarmee uit de voeten kunnen. Ook de positie en het functioneren van waterschappen zullen vanzelfsprekend in die discussie aan de orde komen. Tevens zal over de positie van Nederland in de Europese context worden gediscussieerd. Als over de zojuist genoemde bestuurslaag wordt gesproken, kan aan dat thema uiteraard niet voorbij worden gegaan.

De heer Van Beek (VVD):

De vier commissarissen en de vier burgemeesters van de grote steden worden ook wel de Holland Acht genoemd. Zij hebben een document voorgelegd waarin een probleem wordt gesignaleerd in plaats van dat daarin oplossingen worden aangedragen. Onderkent en erkent de minister dat probleem en realiseert hij zich dat dit acuut is?

Minister Remkes:

Er is inderdaad sprake van een acuut probleem, maar de probleemanalyse is verre van volledig. Die zal vollediger worden gemaakt en daarom heb ik betrokkenen gevraagd om tien of twaalf inhoudelijke voorbeelden te noemen waaruit blijkt waaraan het op dit moment schort. Dat hebben zij gisteren gedaan en volgende week vindt er een vervolggesprek plaats over die inhoudelijke analyse. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de vraag wat de opvattingen zijn achter de schrijvers. Let wel, het gaat hier om een A4 met wat punten. Het zou te veel gevraagd zijn om een volledige analyse van de problemen te verwachten op één A4. Dat er een verdiepingsslag gemaakt moet worden, is duidelijk. Dat kan echter alleen maar als dat inhoudelijk loepzuiver kan worden gemotiveerd. Dat heeft de naoorlogse geschiedenis op dit punt wel bewezen. Ik kan ook enkele Kamerleden aanwijzen tegen wie ik kan zeggen: ook gij, Brutus?

De voorzitter:

Dat wordt van harte ondersteund, geloof ik. Ik zie dat de heer Van Beek nog een vraag wil stellen. Voordat ik hem het woord geef, maak ik de leden erop attent dat er nog een rondetafelgesprek over dit onderwerp is gepland. Ik vraag hem daarom niet te uitvoerig te interrumperen.

De heer Van Beek (VVD):

Een korte vraag. Het manifest eindigt met de suggestie om een commissie in te stellen. Wat vindt de minister van de suggestie van de Kamer dat de acht zelf daar een belangrijke rol in zouden moeten spelen, omdat daarmee een sterk commitment wordt gecreëerd opdat voorkomen wordt dat er een rapport komt waarvan men fors afstand neemt.

Minister Remkes:

Precies om die reden heb ik gezegd dat ik de dame en de heren zal bevragen op hun achterliggende wensen. Ik vind dat de huidige bestuurders in een dergelijk traject een belangrijke rol te spelen hebben. Dat gebeurt niet over de hoofden van iedereen heen. Vorige week heb ik cynisch gereageerd op het voorstel voor een staatscommissie. Ik weet wel hoe het gaat met staatscommissies. Bovendien hebben wij al stapels rapporten, kasten vol! Dat vind ik bij uitstek een politieke verantwoordelijkheid. Wel ben ik graag bereid om te onderzoeken hoe wetenschappers of mensen die actief zijn in de markt hier tegenaan kijken. Wij hebben het hier primair over een economisch probleem. Hoe wordt dat ervaren? Wat kunnen de huidige bestuurders in de Randstad er op dit ogenblik al aan doen? Dat is waarschijnlijk meer dan men zich realiseert. Ook dat soort vragen komt daarbij natuurlijk aan de orde.

De heer Van der Ham (D66):

Dit punt heb ik ook aan de orde gesteld bij de behandeling van de Nota Mobiliteit. Bent u van plan om de ministers van VROM en van Verkeer en Waterstaat bij dat gesprek aanwezig te laten zijn?

Minister Remkes:

De minister van VROM is bij dit proces heel nauw betrokken. Dat geldt voor meer collega's uit het kabinet. De minister van Binnenlandse Zaken heeft echter primair de verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke kant van de zaak.

De heer Boelhouwer (PvdA):

De minister zei dat bekeken moet worden of er voor de Randstad een andere oplossing komt dan voor de rest van Nederland. Ik hoop dat hij daarbij een oplossing kiest die op een democratisch draagvlak kan rekenen en op een democratische controle door gekozen volksvertegenwoordigers.

De heer Knops (CDA):

Ik heb een vraag in het verlengde hiervan. De minister geeft in de vorm van een kader aan wat er op dit moment aan problemen leeft die door de Holland Acht zijn ingebracht. Dat laat natuurlijk onverlet dat het Rijk een zware verantwoordelijkheid houdt om op zijn minst een opvatting te hebben. Het gaat hier om een behoorlijk ingrijpende zaak. Ik ben benieuwd op welke manier de minister kan bijdragen aan het in gang zetten van een verdiepingsslag. Welke opvatting heeft hij hierover?

Minister Remkes:

Vanzelfsprekend zullen de gekozen volksvertegenwoordigers in de loop van het proces hierin een rol spelen, in laatste instantie ook nog eens deze Kamer. Het Rijk wordt geacht daarover opvattingen te hebben. Als ik kies voor bestuurlijke voertuigen, moet ik de inhoudelijke overtuiging hebben dat ik bezig ben met het oplossen van problemen. Die vraag stel ik mij ook altijd bij herindelingen: stel dat je voor een zaal met duizend mensen staat, kun je dan uitleggen waarom je voorstelt wat je voorstelt? Bij de bestuurlijke inrichting is dat naar mijn mening nog breder het geval. De ervaring heeft geleerd dat in het stadsprovinciedebat een belangrijk manco heeft gezeten. Het werd namelijk niet loepzuiver duidelijk dat de keuze voor dat model ook daadwerkelijk leidde tot het oplossen van problemen. Die vraag moet naar mijn mening vooraf in alle scherpte op tafel komen, evenals de vraag welke dingen je nu al gewoon kunt doen. Hoe actief is men in de Randstad bijvoorbeeld met het versoepelen van regelgeving voor de marktsector?

Een paar weken geleden heb ik met veel belangstelling naar de directeur van Schiphol geluisterd, die in Buitenhof was. Hij had de opvatting dat je je tijd niet in de eerste plaats aan allerlei structuurdiscussies moet besteden, maar dat je bij de inhoud moet beginnen. Daar ben ik het van harte mee eens.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Vorige week maandag sprak de minister behartigenswaardige woorden toen hij zei dat adviescommissies niet de schuilkelder voor het politieke bestuur moeten worden. Beluister ik nu tussen zijn woorden door dat hij toch overweegt om op dit terrein de zoveelste adviescommissie in te stellen?

Minister Remkes:

Nee, dat beluistert de heer Duyvendak niet op die manier. Vorige week heb ik gezegd dat ik aan een commissie op het terrein van de bestuurlijke structuur geen behoefte heb. Wat ik nu zeg, is dat ik wel samen met een aantal partijen de behoefte kan hebben – als die behoefte tenminste ook bij de randstedelijke bestuurders leeft – om met mensen uit de wetenschap en mensen die het aan den lijve ervaren, in welke vorm dan ook eens door te praten over de vraag wat er in de Randstad eigenlijk aan de gang is.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dat lijkt mij de moeite waard. De minister wil het gesprek aangaan.

Minister Remkes:

Anders verwijt de heer Duyvendak mij weer dat ik op het departement in een geïsoleerde toren zit en dat ik niet naar de samenleving luister. Dat verwijt wilde ik eigenlijk voor zijn.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het lijkt mij precies zoals ik het wil. De bestuurder, de politicus, de minister, neemt de leiding. Natuurlijk raadpleegt hij actief, maar dat gebeurt onder zijn regie en hij maakt vervolgens zelf de keuzes. Ik werd een beetje uitgedaagd door de kop "minister wil commissie voor Randstad" in de NRC van vanavond, maar dat bericht is dus wat voorbarig geweest.

Minister Remkes:

Dat bericht is in zoverre juist dat ik inderdaad tegen de desbetreffende redacteur van NRC Handelsblad heb aangegeven dat ik wel zoek naar een vorm van consultatie van een aantal partijen die terzake betrokkenheid/kennis hebben. De vormkeuze wil ik nog maar even in het midden laten en graag ter discussie stellen in het bestuurlijk overleg met de bestuurders uit de Randstad.

De voorzitter:

Hoever is de minister met zijn betoog?

Minister Remkes:

Ik heb nog een stevige tekst over het middenbestuur. Als de Kamer vindt dat daarover bij deze gelegenheid voldoende is gezegd, kan dat tijd besparen.

De voorzitter:

Ik denk ook een beetje onze magen en aan het tijdstip waarop wij nog kunnen eten.

Minister Remkes:

Laat ik dan proberen om er nog een paar krenten uit te pikken.

De heer Van Beek vroeg naar de status van de notitie: gaat het om een inspanningsverplichting of om een resultaatsverplichting? Laat ik het maar zo formuleren dat ik door een forse inspanning een goed resultaat wil neerzetten. Het heeft dus iets van beide, maar uiteindelijk tellen de resultaten en het moet allemaal ook nog een beetje werkbaar zijn. Er is ook gevraagd of de ambtenaren van Binnenlandse Zaken wel meeluisteren als er een rondetafelgesprek plaatsvindt. Vanzelfsprekend luisteren zij mee! Wij hopen daar ook nog ons voordeel mee te doen.

Ik kom te spreken over de herindeling. De heer Knops benadrukte het belang om gemeenten tijdig bij de voorbereiding te betrekken. Daarnaast moeten wij met elkaar bewaken dat er voor het wetgevingstraject voldoende tijd is. Ik heb vorige week een brief hierover aangekondigd en die heeft de Kamer inmiddels ontvangen. Ik wil mij dus aan het volgende committeren. Wanneer er op 1 juli van enig jaar een herindelingsadvies op mijn bureau landt, dan kan dat binnen anderhalf jaar tot de herindeling leiden. Ik ga ervan uit dat het wetgevingstraject, inclusief voorbereiding, binnen een jaar kan worden doorlopen. In dat jaar moet ik de gelegenheid hebben om eventueel te overleggen met de betrokken provincie- en gemeentebesturen. In dat jaar moeten wij met elkaar de stappen zetten die in de wetgevingsprocedure passen. Vervolgens hebben de fusiepartners minimaal een half jaar voor de laatste voorbereidingen van de fusie. Dat is dus drie maanden langer dan de periode die de nieuwe gemeenten Teylingen en Utrechtse Heuvelrug dit najaar hadden. Dat is dus twee keer zo lang. Het voorstel van de heer Knops dat de parlementaire behandeling minstens een jaar voor de beoogde fusiedatum is afgerond, leidt er dus toe dat het na het moment van de vaststelling van het herindelingsadvies nog langer duurt voordat de herindeling ook daadwerkelijk wordt geëffectueerd.

Er is gesuggereerd om verschillende wetgevingsprocedures te ontwerpen. Dat zou wel aardig zijn, maar wat voor de één omstreden is, is voor de ander onomstreden. Dat zal moeten blijken uit de wetgevingsprocedure. Ik heb aangekondigd dat ik volgend jaar een notitie aan beide Kamers wil zenden met aandacht voor de gewenste rollen en verantwoordelijkheden in herindelingstrajecten. In de Eerste Kamer ben ik zelfs aangemoedigd om de Grondwet te herzien, opdat de provincie de herindelingen kan afdoen. Die gedachte leidt natuurlijk helemaal tot een snellere duidelijkheid voor gemeenten. Ik wil die discussie graag voeren met de Kamers. Ik streef ernaar om die brief voor de zomer gereed te hebben, maar het eerste kwartaal van 2006 lukt mij niet. Ik wil er echt even goed naar kijken.

De heer Boelhouwer heeft gesproken over de benoeming van waarnemers. Hij heeft gelijk dat de verantwoordelijkheid voor de kaders hier ligt. Zo is dat en zo zal dat, wat mij betreft, ook blijven. Ik heb in de richting van de heer Knops de bereidheid aangegeven om dat gesprek met de commissarissen van de Koningin aan te gaan. Vanzelfsprekend wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten daarvan.

De heer Slob heeft gesproken over de Wet op de lijkbezorging. Op dit ogenblik wordt gewerkt aan de voorbereiding van die wijziging. Begin 2006 zal het wetsvoorstel naar de Raad van State worden gestuurd. Over de inhoud van het voorstel vinden thans afrondende besprekingen plaats tussen de betrokken departementen van BZK, Justitie en VWS. De heer Slob is specifiek ingegaan op de grafrust voor kinderen. Voorzover ik op de hoogte ben, doen zich daarbij geen problemen voor. Ik ben derhalve niet voornemens om de wettelijke termijn van grafrust voor kinderen te verlengen tot 20 jaar. Het is niet nodig, omdat nabestaanden hiertoe de mogelijkheid hebben via de zogenaamde eigen graven of een familiegraf. Wel zal bij de komende wijziging duidelijker dan nu in de wet worden opgenomen dat er twee soorten graven zijn. Voorts is het een taak voor de uitvaartbranche om ook op dit punt heldere voorlichting te verschaffen, opdat de nabestaande een verantwoorde keuze kan maken, en niet de kans loopt dat indien in een algemeen graf is begraven, na tien jaar ruiming plaatsvindt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben blij dat er nu wat voortgang zit in de voorbereiding van het wetsvoorstel. Wij wachten daar al heel lang op, zoals u weet. Ons bereiken niet uit slechts één hoek berichten dat de algemene graven voor kinderen in de praktijk een probleem opleveren. Dat is voor ons reden, dit punt op te voeren en u te vragen dat in de nieuwe wet op te nemen.

Minister Remkes:

Ik heb net gezegd dat er naar mijn waarneming geen probleem is, maar als u informatie hebt die een andere kant uitwijst, dan vraag ik u die op het departement neer te leggen, zodat ernaar kan worden gekeken.

De geachte afgevaardigde de heer Knops heeft gevraagd naar de uitvoering van het amendement-De Pater-van der Meer over de vrijstelling voor woningen in bedrijfspanden. Ik heb in het begrotingsoverleg al aangegeven, dat ik nog geen volledig inzicht heb in de inkomstenderving voor gemeenten als gevolg van het amendement. Dat kan ook niet, omdat de gemeenten nog geen aanslag hebben verstuurd. Wel is bekend dat een aantal gemeenten de vermindering van de aanslag automatisch zal doorvoeren in plaats van, conform de opzet van het amendement, te wachten tot burgers vermindering aanvragen. Ik zal op korte termijn een brief aan de gemeenten versturen met het verzoek om nader inzicht te geven in de derving van inkomsten. Over de uitkomsten zal ik de Kamer uiterlijk bij voorjaarsnota informeren, zoals de heer Knops heeft gevraagd.

Het vraagstuk van de compensatie van de motie-De Pater-van der Meer wil ik meenemen in het gesprek met de VNG over de motie-Van Beek. Ik heb van de VNG vernomen dat die dit overleg wil aangaan. Ik voeg eraan toe dat dit overleg wat mij betreft open is en dat er over een andere verdeling valt te praten, maar dat het compensatiebedrag van 1 mld. vaststaat. Ik herhaal dat ik in het wetgevingsoverleg van 21 november heb gemeld dat de motie-De Pater-van der Meer mijns inziens aansluit bij de compensatieregeling die wij nu hebben. Geen enkele gemeente gaat er reëel op achteruit vergeleken met de inkomsten in 2005. Wij hebben het daar bij de behandeling van het wetsvoorstel uitvoerig over gehad. Ik heb toen ook aangegeven, dat in individuele gevallen sprake kan zijn van andere tarieven en waarden dan die waarvan wij zijn uitgegaan. De weg van bezwaar op de Gemeentefondsbeschikking staat de gemeenten daarbij open.

Ik kom nu tot het boeiende onderwerp precario. Er wordt mij nu iets gevraagd wat ik onmogelijk kan toezeggen, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik heb op verzoek van de Kamer dit onderwerp meegenomen in het traject van de commissie-Eenhoorn. Dat verzoek was vervat in de motie-De Pater-van der Meer. Het kabinet heeft een standpunt bepaald over het brede pakket dat deze commissie op tafel heeft gelegd. De kern van de politieke discussie was dat het kabinet zich eerst zou richten op de ozb. Dat is ook gebeurd. De discussie over de samenstelling van het eigeninkomstengebied en dus ook over de precario is gevoerd in het kader van het rapport-Eenhoorn. Wij hebben de Kamer gemeld dat wij het gaan doen op de daarin aangegeven manier, maar wij doen dat wel via de voordeur. Ik wil dan ook een fatsoenlijk gesprek aangaan met de VNG. De Kamer heeft mij destijds veel lof toegezwaaid voor de code die wij hebben afgesproken. Die code gaat over fatsoenlijke bestuurlijke procedures en over overleg met de VNG. Ongetwijfeld zal er ook een gesprek komen over compensatie. De Kamer weet dat ik er geen geld voor heb. Als wij er toch toe besluiten, zal het geld ergens vandaan moeten komen. Dat kan ook langs de ozb-lijn. Ik heb met belangstelling de brief van een netwerkbeheerder gelezen, maar daarin worden bedragen genoemd die wij totaal niet kunnen plaatsen. In ieder geval zal duidelijk moeten worden om welk bedrag het wél gaat. Als er al wordt gecompenseerd, zal dat gebeuren op basis van de precario die wordt geheven in 2005. Om de woorden van de heer Van Schijndel te gebruiken: op deze manier voorkom je perverse prikkels.

De heer Van Beek (VVD):

Dat laatste is erg belangrijk. Met de rest van uw betoog ben ik niet erg gelukkig. De kwestie is voorgelegd aan de commissie-Eenhoorn en het kabinet heeft een reactie op het advies van de commissie gegeven. De minister heeft in de Kamer gezegd, de ozb-weg af te willen sluiten. Wij moeten voorkomen dat er een discussie ontstaat over compensatie. Nu is aangekondigd dat die weg niet geopend wordt, probeert een groot aantal gemeenten de buit binnen te halen voordat de maatregelen zijn genomen. Dat mag niet gebeuren. In onze conceptmotie staat dat die deur gewoon dicht moet.

Minister Remkes:

Het ene moment zegt de Kamer mij dat ik fatsoenlijke procedures moet hanteren en het andere moment wordt een dergelijke motie ingediend waarin zelfs sprake is van terugwerkende kracht. Dat kan natuurlijk niet. Ik wil op korte termijn een helder financieel beeld hebben. Vervolgens ga ik praten met de VNG over de vraag of en, zo ja, hoe er compensatie moet worden geboden. Onder het woordje "of" zet ik een dikke streep. Zoals gebruikelijk, zal er ook aan de Raad voor de Financiële Verhoudingen een advies gevraagd worden. De gemeenten zullen een brief krijgen over de eventualiteit van compensatie. De door de heer Van Beek gevreesde effecten zullen dus niet optreden. Er zal ten slotte langs reguliere weg maar met gevoel voor urgentie een wetsvoorstel worden voorbereid.

De heer Van Beek (VVD):

Toen mevrouw De Pater twee jaar geleden als eerste het probleem agendeerde, zat er nog geen prijskaartje aan vast. Maar omdat u zo lang wacht met ingrijpen, ontstaat er langzaam maar zeker wel een prijskaartje. Dat moet voorkomen kan worden.

Minister Remkes:

De heer Van Beek kan wel zeggen dat het prijskaartje niet bestaat, maar de wet biedt wel de mogelijkheid. Met die omstandigheid heb ik ook te maken. Aanvaarding van de motie wordt dan ook door mij ontraden.

De heer Knops (CDA):

U zei dat er een bedrag van 1 mld. als compensatie beschikbaar is en dat geen enkele gemeente er reëel op achteruit gaat ten opzichte van 2005. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Remkes:

Ja, ten opzichte van 2005.

De heer Knops (CDA):

Denkt u dat het bedrag van 1 mld. voldoende is om de uitspraak dat geen enkele gemeente er op achteruit gaat waar te maken?

Minister Remkes:

Hierover is zeer uitvoerig gesproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Aan hetgeen ik toen heb gezegd, heb ik niets toe te voegen. Wat betreft de woningen en bedrijfsgebouwen moet ik wel weten waarover het gaat, maar dat is nu nog niet het geval.

De geachte afgevaardigden Knops en Van Beek wilden een nadere toelichting op de 5 mln. Ik kan hier een omstandig verhaal over houden, maar er is sprake van derving van rijksinkomsten. Het kabinet heeft een besluit genomen over de verdeling daarvan: wie draagt wat bij? Voor het "fiscaal parkeren" hebben de G-4 al een handhavingsapparaat. Wij meenden dat het om die reden voor de hand ligt om 10% van het bedrag van 50 mln. aan gederfde rijksinkomsten uit het Gemeentefonds te halen, ten laste van de G-4. Het was eerst 10 mln., maar wij hebben onze hand over het hart gestreken en er 5 mln. van gemaakt. Dat bedrag blijft over. Het kabinet is hiermee voldoende tegemoetgekomen aan de bezwaren van de G-4. Ik ben van plan om de uitname voor 2006 bij voorjaarsnota terug te draaien, aangezien het beoogde wetsvoorstel betreffende fout parkeren pas in 2007 wordt behandeld. We moeten er volgend jaar nog maar eens over praten. We hebben zo een beetje tijd gekocht. Ik zie instemming bij de heer Van Beek.

De heer Knops (CDA):

Ik ben blij met deze toezegging. Toch zei de minister dat de G-4 beschikken over een handhavingsapparaat dat onmiddellijk kan worden ingezet, wat tegelijk de legitimatie is voor de uitname. Maar vergis ik mij dat meer gemeenten een handhavingsapparaat hebben? Het is mij daarom volstrekt niet duidelijk dat juist voor de G-4 is gekozen.

Minister Remkes:

In de financiële modellen is natuurlijk breder gekeken. Bij de G-4 was dit het meest evident. Wij komen binnenkort te spreken over het wetsvoorstel aangaande bestuurlijke boetes; dan kunnen wij hier uitvoeriger op ingaan.

Ik kom bij de subsidie voor lokale partijen. Ik heb voldoende benadrukt dat ik dit een lokale verantwoordelijkheid vind. Als er al iets moet veranderen, ligt de route van het Gemeentefonds voor de hand. Ik zie hier zelf geen aanleiding voor, maar de Kamer kan natuurlijk een voorstel doen – uiteraard inclusief dekking. Ik weet dat ik alle wijsheid met voeten treed. Toch wil ik op een raar financieel effect wijzen: in de trap-op-trap-afmethode van het Gemeentefonds zit ook de subsidieverhoging voor de landelijke politieke partijen. Pragmatisch redenerend, kan men zeggen dat het Gemeentefonds al heeft geprofiteerd. Ik weet dat je dit niet zo schotsgewijs mag benaderen, maar dit effect speelt wel een rol. Ik zie vooralsnog dus geen aanleiding voor een dergelijk voorstel.

De heer Van der Staaij vroeg naar de onderwijshuisvesting in het Gemeentefonds. Hierover is al een interruptiedebatje gevoerd. Er zijn geen problemen. Vanzelfsprekend is hierover overleg geweest met de collega van OCW, die in grote mate bij de verdeling was betrokken.

Wat de studiebeurzen betreft: de begroting van OCW is zojuist behandeld. BZK gaat niet over studiebeurzen en dat wil ik vooral ook zo houden. Ik weet dat de staatssecretaris van OCW een andere invalshoek heeft gekozen, maar daar heb ik even geen boodschap aan. Het lijkt mij niet wenselijk het bestaande stelsel uit te breiden met andere organisaties. Dan komen wij al heel snel uit bij milieuorganisaties en mensenrechtenorganisaties, en dat moeten wij niet doen. Op dit vlak ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij politieke partijen en bij politieke jongerenorganisaties zelf.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter...

De voorzitter:

Neen, neen, u hebt nog een tweede termijn. Wij maken nu echt even haast.

Minister Remkes:

Ik ontraad dus de aanneming van de motie.

Er is ook een motie ingediend over de APPA. Vorige week heb ik daar al iets over gezegd; wij gaan de zaak in 2006 bezien. Op dit moment heb ik totaal geen behoefte aan deze motie, en ik ontraad dus de aanneming ervan.

De heer Slob heeft een motie ingediend over de WAO en de gemeenteraadsleden. In de rechtspositiebesluiten voor gemeenteraadsleden en statenleden is de motie-Slob verwerkt. De ontwerpbesluiten liggen voor advies bij de Raad van State. De verwachting is dat het advies medio december beschikbaar komt. Het streven is erop gericht om de besluiten in het Staatsblad van december 2005 of januari 2006 te plaatsen. De wijzigingen gaan dan in op 1 februari of 1 maart 2006, waardoor er vóór de gemeenteraadsverkiezingen duidelijkheid bestaat. Mocht er onverhoopt verdere vertraging optreden, dan zal ik bezien of de zaak met terugwerkende kracht kan worden geregeld. Volgens mij is er voor de kandidaatstellingsprocedures duidelijkheid. Dat is ook een belangrijk punt.

De heer Eerdmans heeft gesproken over de ambtenarenstatus, evenals vorige week mevrouw Nijs. Er ligt een ibo-rapport, maar het is een misverstand om te menen dat de vrijheid van meningsuiting niet voor ambtenaren zou gelden. De vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet geldt voor eenieder, en dus ook voor onze medewerkers. Bij de Grondwetsherziening van 1983 is dat nadrukkelijk onderkend. Ook in onze democratische rechtsstaat is het van belang dat ambtenaren zich niet onnodig belemmerd voelen in het geven van hun mening over onderwerpen die het overheidsbeleid betreffen. Dit is ook door de minister-president aangegeven in zijn toelichting bij de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren, door de heer Eerdmans ten onrechte de oekaze van Kok genoemd. Enerzijds beschermen de aanwijzingen de ambtenaren. Zij werken namelijk onder ministeriële verantwoordelijkheid. De aanwijzingen beschermen hen ook omdat de minister politiek verantwoordelijk is voor wat er onder zijn gezag gebeurt. Anderzijds brengt de politieke verantwoordelijkheid mee dat de ambtenaar zich onder bepaalde omstandigheden terughoudender zal moeten opstellen bij de uiting van zijn mening. Als zou worden besloten de ambtelijke status af te schaffen, zal er op dit vlak niets veranderen. Het is naar mijn stellige overtuiging niet nodig en niet wenselijk.

Er wordt een kabinetsstandpunt voorbereid over het ibo op dit punt. Dit zal vanzelfsprekend moeten worden voorbereid in overleg met de desbetreffende organisaties. Ik voer ook een aantal open discussies met medewerkers. Zelf sta ik tamelijk open in deze kwestie. Ik zie de voordelen, maar ik zie ook een aantal nadelen. Ik wil mij op basis van feiten laten overtuigen. Aan de ene kant is er sprake van deregulering, maar aan de andere kant zit er een element aan vast van herregulering. Ik wil goed nagaan wat de organisatorische en financiële consequenties zijn van deze wijziging, want die kunnen ook tamelijk omvangrijk zijn. Er loopt hoe dan ook een discussie over de herziening van het ontslagrecht. De zaak moet in die context worden bezien. Ik wil dus tot een zorgvuldig oordeel komen, maar het oordeel komt er zeker.

Tegen de heer Irrgang zeg ik dat de gemeente Amsterdam het thema integriteit naar mijn mening goed oppakt. Ik ben daar vorig jaar op werkbezoek geweest. Ik vind dat echt een goede aanpak. Amsterdam kan daarmee een voorbeeld zijn voor veel andere gemeenten. Wat het WODC-rapport betreft, krijgt de Kamer van mij nog een aparte brief op basis van de gesprekken die ik daarover heb gevoerd.

Ten aanzien van de commissie-Dijkstal wil ik toch ook bij deze gelegenheid iets zeggen. Hier is een thema aan de orde waarbij men zich niet moet laten leiden door de borreltafel. Ik vind dat de Kamer er tot nu toe waardig mee is omgesprongen. Wij praten – dat is loepzuiver aangetoond – over het inhalen van een achterstand. Ik ben ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van het openbaar bestuur. Dat geldt niet alleen voor de politieke top, maar ook, daarmee samenhangend, voor het beloningssysteem van de medewerkers. Ik vind het net allemaal te kort door de bocht om daar even op een achternamiddag allerlei gemakkelijke oordelen over te vellen. Dat zou ook voorbijgaan aan mijn verantwoordelijkheid. Wij gaan dat langs de reguliere weg doen.

Ten slotte heeft de heer Slob te kennen gegeven dat hij zal bezien of een motie over het thema veiligheidskoepel mij zou kunnen helpen. Ik kan melden dat er inmiddels goed bestuurlijk overleg met mijn collega van VWS is afgerond. Vandaag of morgen wordt er een brief aan de veiligheidskoepel gestuurd door de minister van VWS, mede namens mij. Als bijlage bij die brief gaat er een nota van wijziging op de Wet ambulancezorg mee. Die wijziging beoogt om de burgemeester het gezag over de regionale ambulancevoorziening te geven als dat naar zijn oordeel nodig is om redenen van openbare orde. Dat gaat dus ook over de voorbereiding van de RAV op de geneeskundige hulpverlening. De nota van wijziging en de brief zullen de Kamer binnenkort bereiken. Als ik dat allemaal zo overzie, is de motie volgens mij niet nodig. Ik zie dat de heer Slob ja zit te knikken. Dan wachten wij dat gewoon maar af, maar dit is de actuele stand van zaken.

De voorzitter:

Ik stel u voor, de vergadering te schorsen tot 21.10 uur voor de dinerpauze. Ik meld nog even dat een vraag van de heer Algra niet is beantwoord. Daar komt de minister in tweede termijn op terug. Voorts zal ik de heer Irrgang en de heer Eerdmans in tweede termijn de gelegenheid geven om de nodige interrupties te plegen op de punten waarop dat net niet kon. Wij beginnen na de dinerpauze met de beantwoording door de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing.

Aldus wordt besloten.

De vergadering wordt van 20.05 uur tot 21.10 geschorst.

Minister Pechtold:

Voorzitter. Ik dank de leden van uw Kamer voor hun inbreng in de eerste termijn. Na enig aarzelen geldt dat ook voor de inbreng van mevrouw Albayrak. Net als mijn collega was ik enigszins geschokt over de vertaling van de afkorting die zij ons ministerie meende te moeten geven. Mijn ministerspost BVK geef ik hier dan maar weer als "Bikkelen Voor het Koninkrijk".

Wij kunnen er niet omheen dat het vertrouwen in de politiek nog nooit zo laag is geweest, getuige bijvoorbeeld recente SCP-studies. Niet alleen in Nederland, maar in alle moderne westerse democratieën is deze trend te signaleren. Ik mocht afgelopen maandag gastheer en voorzitter zijn van een OESO-conferentie in Rotterdam. Ministers, van Korea tot Mexico, Spanje of Noorwegen, kampen eigenlijk allemaal met ditzelfde probleem. Het thema van de conferentie was dan ook "Strengthening trust in government". Daar kwamen natuurlijk niet eenduidige oplossingen uit, maar het feit dat dit zo internationaal op de agenda staat, geeft al aan dat wij moeten proberen om hiervoor ook in dat verband oplossingen te vinden.

Dit tanende vertrouwen noopt tot kritische zelfreflectie of, zoals de heer Van der Staaij zei, gezonde zelfkritiek. Ik ben van mening dat ervaren afstand en het gevoel van onbegrip tussen de mensen in het land en ons in de politiek grosso modo twee achtergronden kent. Het vertrouwen in politici staat of valt met hun geloofwaardigheid. Een belangrijk element daarvan is de oprechtheid en authenticiteit van politici. Hierin voel ik mij aangesproken door de heer Van der Staaij. Hij heeft aangegeven dat hij het beeld niet herkent en dat de gebreken zitten ingebakken in de structuur en de cultuur van Den Haag.

Ik heb meermalen aangegeven wel geschrokken te zijn van het Haagse. Naar mijn beste inzicht zijn er zaken gewoon geworden die dit niet zijn voor buitenstaanders. Ik zeg daarmee ook niet dat het hele systeem niet deugt. Ik ben immers ook bij vol bewustzijn deel geworden van dit systeem. Ik vind de term "nestbevuiling" zoals die nu opgang doet dan ook niet passen. Ik vind dat eerder een bevestiging van mijn kritiek. De heer Van der Staaij vroeg mij hoe ik aan de ene kant gezonde zelfkritiek en aan de andere kant nestbeveiliging tegenover elkaar zet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het wel opvallend dat de minister van Binnenlandse Zaken zojuist ook begon met dit punt en daarvan zei dat hij het een waardevol onderscheid vond, dat hij herkent, en dat gezonde zelfkritiek goed is en dat er kans is op zelfbevuiling waarvoor wij moeten oppassen. Ik neem aan dat de regering met één mond spreekt en dat u dus ook die mening bent toegedaan. Nu lijkt er toch weer een andere insteek te worden gekozen. Daardoor raak ik enigszins in verwarring.

Minister Pechtold:

Ik meen dat de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Bestuurlijke Vernieuwing hier een accentverschil hebben. Bij de eenheid van kabinetsbeleid gaat het om standpunten, terwijl het hier gaat om gevoelens over eigen functioneren. Ik vind dat ministers daarin ook verschillende meningen mogen hebben. Dat is ook uit eerdere debatten gebleken.

Het gaat mij om het aanjagen van het debat en om het vragen van aandacht voor de andere overheid. Alleen wanneer wij als overheid, als politici, heel helder gaan communiceren over onze standpunten en over genomen besluiten, kunnen wij mijns inziens iets van dat vertrouwen van de burger terugwinnen.

Een andere reden van het dalen van dat vertrouwen is naar mijn inzicht dat de politiek de laatste decennia te veel heeft gehandeld op grond van het maakbaarheids-ideaal. Dit heeft als bijeffect dat burgers vaak wel heel veel verwachten van de overheid, van de politiek, vaak ook ten onrechte. De overheid kan dat niet allemaal waar maken. De actieve burger eist steeds meer zijn rol op. De politiek moet daarop inspelen met een open en transparante cultuur. Wij moeten ook niet bang zijn om in aanvulling op onze representatieve democratie vormen van directe beïnvloeding door de kiezers mogelijk te maken. Herstel van vertrouwen heeft alles te maken met het luisteren naar de mensen in het land. Wij moeten open staan voor signalen uit de samenleving en op basis daarvan krachtig leiderschap tonen. Ik ben het met de heer Eerdmans eens dat een goede communicatie tussen overheid en burgers cruciaal is. Daarbij moeten wij beide aangeven wat wij van elkaar verwachten. Betrek mensen in een vroeg stadium bij het overheidsbeleid en durf te vertrouwen op het oplossend vermogen van mensen en maatschappelijke organisaties. Volgens deze principes probeer ik in ieder geval te werken op de beleidsterreinen die tot mijn verantwoordelijkheid behoren, of het nu gaat om de bestuurlijke vernieuwing, het grotestedenbeleid of de Andere overheid.

De heer Van der Ham (D66):

Ik kan dat volgen en ben het er ook wel mee eens. Maar ten aanzien van leiderschap tonen en luisteren naar wat de mensen willen, zien wij in deze Kamer heel vaak dat ministers zeggen dat het bij Europa ligt en dat hij er daarom niets aan kan doen, dat wij niet moeten vooruitlopen op Europa, of dat wij op dit terrein geen eigen beleid moeten voeren want stel je voor dat het de positie van Nederland in gevaar zou brengen. Daarmee wordt de democratische macht van dit parlement en het leiderschap dat politici zouden kunnen hebben op fronten waarop dat eigenlijk van hen wordt gevraagd, ingeperkt door keuzen die men zelf heeft gemaakt. Ik ben het met de minister eens dat in de politiek niet alles maakbaar is. Voor het aanpakken van de bio-industrie bijvoorbeeld...

De voorzitter:

Ik verzoek u om uw vraag te formuleren.

De heer Van der Ham (D66):

Om dat soort zaken aan te pakken, kun je wel degelijk vooruitlopen. Ik zie collega's van deze minister dat echter niet doen.

De voorzitter:

En wat is nu uw vraag?

De heer Van der Ham (D66):

Hoe kijkt de minister hier tegenaan vanuit democratiseringsoogpunt en in het licht van de opvatting dat wij een verlengstuk van de samenleving moeten kunnen zijn?

Minister Pechtold:

Ik meen dit al verschillende malen te hebben toegelicht. Ieder geeft er zijn eigen invulling aan. In mijn portefeuille, die in deze kabinetsperiode voor het eerst is gecreëerd, heb ik in zekere zin een agenderende functie. Zonder dramatisch te willen zijn, zou ik kunnen spreken van een voorbeeldfunctie. Ik voel mij daardoor niet gehinderd. Ik heb gezegd dat adviezen nooit mogen dienen om de eigen verantwoordelijkheid niet te hoeven nemen. Ik kom daar straks nog op terug. Wij moeten vaker durven zeggen hoe wij een debat ingaan. Dat geldt voor de Kamer zowel als de ministers. Naar mijn mening zijn dat heel belangrijke zaken om het vertrouwen, de helderheid, de transparantie, de authenticiteit aan de dag te leggen. Ik zie dit als een proces dat wij stap voor stap moeten doorlopen. Een artikel zoals dat waar velen onzer aan hebben meegewerkt over de nestbevuiling, zie ik als een belangrijke bijdrage aan de discussie over dit onderwerp. Wij hebben deze week nog een discussie gevoerd over wat ministers mogen zeggen. Dat onderwerp is het afgelopen half jaar behoorlijk op de kaart gekomen en heeft geleid tot een nieuwe markeringslijn. Ik beschouw dat als winst.

Ik zal de beantwoording van de gestelde vragen in thematische blokken indelen. Ik begin met de bestuurlijke vernieuwing en de Grondwet. Vervolgens zal ik ingaan op het grotestedenbeleid en de elektronische overheid. Tot slot is er dan nog een aantal vragen dat ik niet in deze blokjes kon onderbrengen. Het eerste punt dat op het gebied van de bestuurlijke vernieuwing en de Grondwet werd genoemd, zal ik ingaan op de referenda. De heren Duyvendak en de heer Van der Ham vragen naar mijn opvattingen over de twee initiatieven voor invoering van referenda die uit de Kamer komen, de bindende en de niet-bindende variant. De heer Duyvendak vond mijn bijdrage over dit onderwerp tijdens het begrotingsoverleg "een beetje tobberig". Dat vind ik een volstrekt onbegrijpelijke term om mijn gelukzalige gevoelens te beschrijven dat zich sinds 8 juli rond dit onderwerp van mij meester hebben gemaakt. Ik heb toen aangegeven dat het heel belangrijk is dat dit onderwerp op mijn democratische vernieuwingsagenda staat. Ik heb ook gezegd dat ik het belangrijk vond dat het kabinet snel na de zomer een standpunt zou geven hoe het met de initiatieven zou willen omgaan. Voor de helderheid zeg ik nogmaals dat het kabinet op dit terrein geen initiatieven zal nemen, maar wel te kennen heeft gegeven een actieve rol in het debat te willen spelen, mits in de juiste volgorde. Ik wil eerst de Kamer zelf over de voorstellen horen. Het heeft voor het kabinet immers alleen zin om ruimte te bieden aan initiatieven van de Kamer als er in de Kamer zelf ook draagvlak voor is. Wat dat betreft vond ik het prettig te merken dat de VVD in de eerste termijn aangaf weer mee te doen aan het debat; dat maakt dat wij wat dat betreft weer helemaal openstaan voor discussie.

Er is gevraagd naar een voorkeur voor één van de twee varianten. Ik heb vorige week al gezegd dat het kabinet beducht is voor cumulatie van verschillende soorten van wetgevingsreferenda; als er een grondwettelijke regeling komt voor een bindend, correctief, raadgevend wetgevingsreferendum, dan zal er geen ruimte meer zijn voor een niet-bindende variant van datzelfde referendum. De niet-bindende variant heeft wat mij betreft de functie van staat in het perspectief van de bindende variant, als daarvoor voldoende draagvlak in de Kamer is. En dat is gewoon de helft plus één.

De heren Duyvendak en Van der Ham vroegen hoe ik de conventie wil gaan vormgeven en eigenlijk vroegen zij mij, te voorkomen dat het een Haagse kliek wordt. Ik zie de conventie als een denktank die voor frisse ideeën, maar ook voor draagvlak zorgt. Dat laatste is wel belangrijk. De conventie zal als het aan mij ligt, bestaan uit een kernteam van ongeveer vijftien leden. Ik hoop dat de conventie in deze vorm binnen paar weken voor het eerst bijeen kan komen. Om de kern moet een flinke schil van adviseurs komen die ideeën leveren en voorstellen van de conventie toetsen; ik heb die schil het forum genoemd. De werkmethode zal interdisciplinair en interactief zijn, het wordt geen in zichzelf gekeerde club. Ik ben er hard mee bezig om die conventie nu samen te stellen, maar in deze fase kan en wil ik nog geen namen noemen. Ik streef naar een breed samengestelde club waarin mensen van verschillende disciplines en politieke achtergronden samenkomen, overeenkomstig de oproep van beide leden. De conventie is onafhankelijk en ze zal dus zelf bepalen hoe ze haar taken uitoefent. De vernieuwing zit uiteindelijk in de brede samenstelling en werkmethode, waardoor het mogelijk wordt om uit het Haagse te treden. Ik wil er met klem op wijzen dat de conventie binnen een halfjaar haar bevindingen bekend zal moeten maken. Zo'n tijdsdruk stelt per definitie beperkingen aan bijvoorbeeld de organisatie van publieksoptredens en het verwerken van resultaten daarvan. Om illusies te voorkomen wil ik dit nu al duidelijk maken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik heb nog niet helemaal voor ogen hoe die conventie gaat werken. Om het beeld scherper te krijgen vraag ik de minister wat het verschil is tussen de werkwijze van de conventie en die van een traditionele politieke commissie. Zo'n commissie bestaat soms ook uit wel tien tot vijftien mensen.

Minister Pechtold:

Het verschil is dat er aan het eind geen document met een nietje of een plakrandje uitkomt waarover het kabinet eerst zelf, en daarna al of niet met de Kamer gaat praten. Het gaat om een interactief proces dat binnen een halfjaar resultaten moet opleveren. In de conventie zullen andere mensen zitten dan in de geijkte commissies. De conventie zal tussentijds ook met voeding van de buitenwereld opereren. Ik denk dat er op die manier een wereld van verschil ontstaat met de oude commissies.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het proces is bijna net zo belangrijk als het resultaat?

Minister Pechtold:

Ja.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

De oude commissies kennen een cultuur waarbij ze in volstrekte beslotenheid werken, terwijl de conventie juist in alle openheid moet gaan werken en het erbij betrekken van veel verschillende groepen burgers cruciaal is. Vat ik het zo goed samen?

Minister Pechtold:

Ik wil die voorstellen nog verder uitwerken; u bent van mij gewend dat ik duidelijk wil zijn als dat kan, en dat ik al gauw wat saai word als het nog niet kan. Het moet wel snel, ik wil ze in korte tijd vormgeven. Ik verwacht ook van de voorzitter dat hij hierin een actieve rol zal spelen. Wellicht kunnen er in dezelfde tijd ook opiniërende artikelen verschijnen en wie weet kunnen zelfs de fracties in deze Kamer er nog een input voor leveren. Kortom, ik wil een proces waarin vooral de conventie zelf leidend is. Ik zal als minister niet allerlei dingen opleggen, het proces is belangrijk en ik hoop dat de uitkomst voor ons allen verfrissend en verrassend zal zijn.

De heer Van Beek (VVD):

Welke ideeën heeft u om ervoor te zorgen dat zaken die uit die conventie voortkomen, ook enig politiek draagvlak hebben, zowel in het kabinet als in de Kamer? Het zou immers buitengewoon frustrerend zijn als er na een halfjaar werken geen enkel draagvlak voor het resultaat blijkt te zijn.

Minister Pechtold:

Het is niet flauw bedoeld, maar dat zal vooral afhangen van de kwaliteit van de conventie zelf en van de voorstellen die eruit voortkomen. Ik heb al eerder gezegd dat naam en faam van de deelnemers aan de conventie automatisch betekent dat er draagvlak voor de resultaten is. Natuurlijk zoek ik ook naar namen die voor een draagvlak in dit huis of zelfs op het hele Binnenhof zouden kunnen zorgen, maar ik wil er wel enige spanning in houden, want vooral de kwaliteit van het proces, van de voorstellen zal het draagvlak moeten vergroten. Er moet ook een open debat uit voort kunnen komen, de opzet is wat mij betreft niet dat de regering de resultaten automatisch kan overnemen. Het is ook mogelijk dat zij alleen bepaalde delen overneemt of dat de resultaten tot een vervolgopdracht leiden.

De heer Van der Ham vroeg zich af of de toegezegde notitie over de minister-president alleen over diens bevoegdheden zal gaan. Ik hoop deze notitie binnen een paar weken in het kabinet te kunnen afronden en naar de Kamer te kunnen sturen. Ik kan en wil er niet op vooruitlopen, maar ik kan wel alvast zeggen dat de notitie vooral in het teken zal staan van de vraag of en, zo ja, hoe versterking van de positie van de minister-president kan bijdragen tot een beter overheidsbeleid, meer efficiëntie en meer slagvaardigheid. In die context gaat het vooral om bevoegdheden en taken, maar dat is niet alles. Wie spreekt over bevoegdheden, zal vroeg of laat ook spreken over de afstand tussen de burger en het bestuur en over de democratische legitimatie. Daarop zal de notitie dan ook betrekking hebben. Het kabinet heeft immers een breed standpunt over de positie van de minister-president toegezegd.

Onlangs hebben wij uitvoerig gesproken over de stand van zaken ten aanzien van de dualisering. Gezamenlijk hebben wij opgemerkt dat in 2007 de nieuwe generatie raadsleden ook moet bijdragen aan een goed vervolg. De heer Duyvendak wijst op een mogelijke omissie ten aanzien van het recht van interpellatie van gemeenteraadsleden. Hij meent dat in veel gevallen pas wordt toegestaan om van dat recht gebruik te maken als het verzoek tot het houden van een interpellatie door de meerderheid van de raad wordt ondersteund. Dit correspondeert naar zijn oordeel niet met de formulering voor het parlement. In artikel 133 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer staat dat een interpellatieverzoek van een Kamerlid moet worden ondersteund door in ieder geval 30 leden. Het recht van interpellatie van een raadslid wordt geregeld in artikel 155 van de Gemeentewet. Daarin staat dat verlof nodig is van de raad en dat laatstgenoemde hierover nadere regels stelt. Ik acht het uit principieel oogpunt juist dat de raad wat dat betreft de ruimte heeft om eigen beleid te ontwikkelen. De raad heeft dus de vrijheid om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatie te houden, al juich ik dat niet toe. Voor de democratie lijkt het mij goed om de regels van de Tweede Kamer te volgen. Dat houdt in dat de toestemming van een betekenende minderheid volstaat. Ik wijs echter nogmaals op de autonomie in de Gemeentewet.

De heer Duyvendak heeft naar aanleiding van de initiatiefnota met de titel Open de oester een vraag gesteld over het openbaar bestuur.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik kom terug op het punt van de interpellatie. Moeten wij inderdaad aan de gemeenteraden overlaten of al dan niet een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatie te houden? Diegenen die van mening zijn dat een meerderheid moet beslissen of aan het verzoek wordt voldaan, kunnen er belang bij hebben om dat te blokkeren. Is het dan voor het versterken van het dualisme, voor kleine fracties en individuele raadsleden niet van belang om voor een andere regeling te kiezen?

Minister Pechtold:

Het komt vaker voor dat ik debatten voer met leden van de fractie van GroenLinks over dit soort onderwerpen. Wij zijn het dan over het algemeen met elkaar eens. Dat is ook nu het geval. Wij zijn het echter niet eens over de vraag of wij dat in dit huis voor de gemeenten moeten beslissen. Misschien moet de GroenLinksfractie de VNG vragen om een overzicht te maken waarin voor alle gemeenten is aangegeven wat de benodigde percentages zijn. Misschien is dat een goede vergelijking, worden mensen wat actiever en zullen zij dat in de gemeenteraden aan de orde stellen. Ik wil ervoor waken dat wij in Den Haag aangeven hoe men dat op lokaal niveau moet regelen. Dat is immers niet van dermate cruciaal belang. Men heeft het recht om zelf invulling te geven aan de democratie. Dat neemt echter niet weg dat ik het inhoudelijk met de heer Duyvendak eens ben.

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de inhoud van het stuk met de titel Open de oester. Daarin staan praktische voorstellen van de GroenLinksfractie om de werking van de Wet openbaarheid van bestuur te verbeteren. De regering deelt de mening dat de WOB op dat punt moet worden heroverwogen. Dit volgt onder andere uit de evaluatie van de WOB door de universiteit van Tilburg in 2004. Op korte termijn zal ik opdracht geven tot het opstellen van een voorontwerp voor een wetsvoorstel. Het uitgangspunt zal zijn ruime toegang tot overheidsinformatie. Juridische en bestuurlijke aspecten en openbaarheid dienen centraal te staan. Tevens zal aandacht worden besteed aan veiligheid en privacy. Ik streef ernaar om dat voorontwerp gereed te hebben voor de zomer van 2006 en ik zal de nota van de heer Duyvendak daarbij betrekken. De titel brengt naar mijn idee echter een bepaalde vorm van kwetsbaarheid met zich mee, want als de oester open staat, is die heel kwetsbaar. Daarmee moet dan ook prudent worden omgegaan, omdat het pareltje gestolen is voordat men het in de gaten heeft.

Artikel 13 van de Grondwet heeft betrekking op het briefgeheim. Op dinsdag 29 november heb ik de Kamer een brief gestuurd waarin ik uiteenzet wat er in de afgelopen periode is gebeurd met betrekking tot dit onderwerp. Deze brief is de leden voorafgaand aan dit debat verstrekt, maar ik weet niet of zij ook op tijd in hun bakjes lag. Inmiddels zal de brief de leden wel bereikt hebben. De kern van de boodschap van de brief is dat een grondwetswijziging zeer zorgvuldig moet worden afgestemd op het internationale recht. Daaraan is ons land namelijk gebonden. Zouden wij dit niet doen, dan lopen wij de kans de Grondwet later weer te moeten aanpassen doordat internationale regels met betrekking tot digitalisering tot stand zijn gekomen. De Raad van State heeft hierop destijds terecht gewezen en om een nadere internationaal gerichte analyse gevraagd. Het zou sowieso nuttig zijn om op internationaal niveau richtinggevende signalen te hebben en de erkenning van het belang van bescherming van grondrechten in een digitale omgeving. Ik denk in dit verband ook aan signalen die wijzen op de noodzaak om burgers te beschermen tegen de gevaren van internet. Denk aan spam of aan kwetsende inhoud die per e-mail wordt verspreid. De regelgeving hiervoor kost veel tijd. Ik geef dat graag toe. Ik zal bezien of wij daarmee in deze kabinetsperiode nog naar buiten kunnen treden, zodat belanghebbende organisaties daarop commentaar kunnen geven.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik krijg nu toch een gevoel van teleurstelling. Dit was namelijk echt iets wat de minister in deze periode zou kunnen realiseren. Het is dan wel van belang dat in deze kabinetsperiode de eerste lezing van de grondwetsherziening wordt gehouden. Het rapport is van 2000. Is het nou echt niet mogelijk om een krachtsinspanning te leveren die ertoe leidt dat het proces wordt versneld en de minister in deze periode verder komt dan alleen maar het uitbrengen van een voorlopig voorstel? Is het niet mogelijk in deze periode de eerste lezing van de grondwetsherziening in procedure te brengen?

Minister Pechtold:

Ik zal bezien hoe ver ik kan gaan. Ik zie echter niet dat wij in deze kabinetsperiode alle stations zouden kunnen passeren, waarbij ik denk aan: de Raad van State, het nader rapport en de Tweede Kamer. De internationale component is echt nodig. Ik wil wel alle druk op het proces zetten, maar ik wil echt voorkomen dat wij iets vaststellen wat later door aanpassing aan het internationale recht opnieuw in procedure moet worden gebracht. U weet dat ik de Grondwet graag wijzig, maar ook weer niet zo graag dat ik dat keer op keer wil doen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik ken uw belangstelling voor de Grondwet, maar ik wijs er slechts op dat u de procedure met vier jaar zou kunnen versnellen. Die versnelling zou heel erg belangrijk zijn. Uw naam zou dan onder het voorstel kunnen staan, hetgeen toch een uitdaging moet zijn.

Minister Pechtold:

Dat is zeer aanlokkelijk, maar toch kan ik nu geen toezegging doen.

Voorzitter. De heer Duyvendak heeft een vraag gesteld over het vastleggen van dierenrechten in de Grondwet. Dierenwelzijn is belangrijk, maar de Grondwet is dat ook. Een aanvulling van grondrechten met een nieuw grondrecht is niet iets waarover wij maar even snel moeten beslissen. Mijn voorganger heeft toegezegd een onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheid van een grondwetswijziging. Dat onderzoek zou worden betrokken bij het opstellen van de nota over de aard en de betekenis van de Grondwet die hij deze Kamer heeft toegezegd. De Kamer had om deze nota gevraagd. Zoals zij weet vindt de bezinning op de strekking van de Grondwet nu plaats in de nationale conventie die over een maand van start gaat. Daarom heb ik in mijn recente brief aan de Kamer aangegeven dat ik haar over de mogelijkheid van de grondwetswijziging graag informeer nadat de conventie tot bevindingen is gekomen. Ik heb niet veel zin daarop te preluderen.

De heer Van der Ham vroeg waarom geen reclame gemaakt mag worden voor politieke debatten. Ik zie niet de rol van Den Haag in dezen en ik zie ook niet wat eigenlijk het probleem is. In de openbare ruimte mag reclame voor politieke debatten worden gemaakt en de overheid moet daarvoor de gelegenheid bieden. De regering wil het voeren van en het ruchtbaarheid geven aan debatten graag aanmoedigen, maar de heer Van der Ham doelt op reclame voor politieke debatten op een universiteit. Daarmee betreed je echter het domein van de horizontale werking van grondrechten. In dat domein gelden de grondrechten niet op dezelfde manier als voor de overheid. Particuliere of semi-private organisaties kunnen reclame door anderen op hun territorium of aan hun eigendom verbieden. Ik meen echter dat voor deze kwestie op de universiteiten wel een oplossing te vinden moet zijn. Ik vind dit onderwerp meer iets voor de universiteitsraad dan voor dit huis.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wijs erop dat je op sommige plaatsen op een goedkope manier reclame voor iets kunt maken. Dat gebeurt bijvoorbeeld met het openbaar vervoer. Echter, als het om politiek gaat zie je dat er onwennigheid is. Als het politiek betreft streeft men op alle fronten naar neutraliteit. Komt er dan iemand langs met de aankondiging van een debat door een politieke jongerenorganisatie of politieke partij dan kan men daar niet mee uit de voeten. Juist als het gaat over de vraag waar de politiek staat en hoe je de politiek dichter bij mensen kunt brengen, zie je dat er in de advertentiewereld een grote onhandigheid is. Misschien kan de minister dit element meenemen in het traject voor de conventie.

Minister Pechtold:

Ik zie dit probleem niet. Ik zie eerder een ander probleem ontstaan wanneer het politieke debat de reclamewereld ingaat. Dan komt er een ander kwetsbaar punt naar voren: in hoeverre zijn politieke zaken te koop? Ik stel mij voor dat er allemaal zendtijd wordt opgekocht voor politieke zaken of dat alle bussen in een plaats in bepaalde kleuren beschilderd worden. Dat kan dus een heel andere kant opgaan. Ik vind niet dat er nu te weinig aandacht voor dat soort zaken is. Natuurlijk ben ik altijd bereid om aan de hand van concrete voorbeelden te bekijken wat mogelijk is.

Voorzitter. Dan kom ik bij mijn tweede blok, het grotestedenbeleid. Onlangs is met de Kamer gesproken over de stand van zaken van het grotestedenbeleid. Mevrouw Albayrak deed in dit verband de uitspraak "kijken, kijken, niet kopen". Daar herken ik mij helemaal niet in. Ik denk ook dat de G31 zich daar helemaal niet in herkennen. Ik geloof niet dat mijn positie daarin zo is als mevrouw Albayrak omschreef, maar daar komen wij nog wel een keer over te praten.

De heer Knops is van mening dat er in het kader van het GSB nog meer verantwoordelijkheid bij de steden moet worden gelegd. Hij vindt dat wij kritisch moeten blijven als het gaat om de bureaucratische lasten. Dat ben ik wel met hem eens, al vind ik dat wij in GSB 3, de periode waar wij nu in zitten, een hele slag hebben gemaakt. Ik noem de rapportage op basis van de "single audit" en "single information", het feit dat wij nu drie gebundelde doeluitkeringen hebben in plaats van een veelheid van uitkeringen. Wat mij betreft is er echt veel minder bureaucratie in deze periode dan in de voorgaande periode. Het kan natuurlijk altijd beter. Zoals men weet, ben ik wars van bureaucratisch gedoe. Ik blijf daar dus kritisch op. Ik heb ook de steden opgeroepen om elke vorm van bureaucratie die zij opmerken aan mij te melden. De nieuwe burgemeester van Venlo zal daar zeker een bijdrage aan leveren. Dus dat komt wel goed. Ik vind dat wij bij het GSB moeten nagaan of wij de rollen beleidsmatig niet wat meer kunnen omdraaien. Vorige week heb ik in dit kader een brief aan de Kamer geschreven over de sociale kansen in het grotestedenbeleid. De steden maken hun beleid en het Rijk ondersteunt de steden bij de uitvoering. Dat betekent dat het Rijk meer vraaggericht, bescheiden en faciliterend de steden zal helpen. Dat is wat mij betreft de inzet.

Mevrouw Albayrak en de heer Van der Ham vroegen naar mijn visie ten aanzien van het softdrugsbeleid tegen de achtergrond van het grotestedenbeleid. Ik ben bekend met de problemen als minister voor het grotestedenbeleid. In stadswijken wordt op zolderkamers illegaal wiet verbouwd en verhandeld, met name door bevolkingsgroepen die toch al niet veel perspectief hebben. Dat zorgt helaas voor criminaliteit, overlast, verloedering en brandgevaarlijke situaties. In zo'n wijk is er meestal een coffeeshop waarvan de eigenaar voor zijn wiettoevoer afhankelijk is van die telers. Die coffeeshops worden min of meer verplicht hun voorraad te betrekken bij het criminele circuit. Ik heb dit al eerder aangegeven. Ik heb daar zelfs naar aanleiding van een bezoek aan Venlo in de Kamer over gesproken. Ik ben mij bewust van de uitkomst van het algemeen overleg over drugsbeleid dat op 2 november is gehouden. Ik heb vastgesteld dat een ruime Kamermeerderheid voorstander is van experimenten die de achterdeur van de coffeeshops reguleren. Dat was voor mij verbazingwekkend, met name verbaasde het mij van de VVD. Ik kan mij herinneren dat ik door mevrouw Griffith – die nu zelf wat lokale ervaring opdoet – zwaar gekapitteld werd over wat ik in Venlo had gezegd over het drugsbeleid. Inmiddels is de discussie verder gevorderd. Wij hoorden vandaag dat burgemeester Leers ook bezig is met zestien coffeeshops en de wietboulevard. Daar hebben wij toen ook over gesproken. Ik wil samen met de ministers Remkes en Donner bekijken welke juridische mogelijkheden er zijn, met name op internationaal gebied. Ook daarover hebben de heer Donner en ik met de Kamer gesproken. Indertijd werd gesproken over legalisering. Wij hebben toen aangegeven dat dit altijd in Europees verband bekeken moet worden. Mij lijkt dat ook bij experimenten als randvoorwaarde geldt dat wij daar samen met de buren naar moeten kijken, zeker als deze in de grensstreek plaatsvinden. Ik zal mij daar graag vanuit mijn portefeuille, het grotestedenbeleid, mee blijven bemoeien. Ik vind immers dat wij onze ogen niet moeten sluiten voor de problematiek in de steden en de manier waarop de lokale bestuurders daar op dit moment mee omgaan.

De heer Van der Ham (D66):

De minister voor het grotestedenbeleid ziet ook hoe de problematiek in de grote steden in het buitenland is. Ziet de heer Pechtold daarbij hetzelfde beeld als het beeld dat de heer Donner schetste, namelijk dat nationale overheden over het algemeen niet zo enthousiast zijn over ons softdrugsbeleid, maar dat dit op lokaal vlak anders is?

Minister Pechtold:

Ja, natuurlijk. Als je op nationaal niveau vraagt hoe men over softdrugsbeleid denkt en je praat met een burgemeester van Luik of van een voorstad van Parijs, waar ik zelf laatst een keer geweest ben, dan blijkt dat zij daar anders tegenaan kijken. Net zoals onze burgemeesters zien ook zij zich geconfronteerd met de dagelijkse gang van zaken. Nogmaals, het is een precair onderwerp, omdat wij in Europees verband en met name door Frankrijk streng worden bekeken. Uit cijfers blijkt echter dat onze aanpak uiteindelijk leidt tot minder verslaving, een beter overzicht en dat soort dingen. Er ligt nog een schone taak voor Nederland om daar in Europees verband verder bekendheid aan te geven. Dat heb ik ook gezegd in het debat naar aanleiding van Venlo.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maakt de minister het Nederlandse besluit om verder te gaan met de erkenning van het feit dat er heel grote problemen zijn en de manier waarop nu met de achterdeur wordt omgegaan afhankelijk van de instemming van bijvoorbeeld Chirac en andere Europese leiders? Of mogen de Europeanen vinden wat zij vinden, maar doen wij het hier zoals wij het willen? Gaan wij bijvoorbeeld burgemeester Leers uit Maastricht een project toestaan om te kijken of het in de praktijk werkt?

Minister Pechtold:

Ik vind het belangrijk dat dit kabinet het voor elkaar heeft gekregen om het Nederlandse softdrugsbeleid overeind te houden. Dat is in Europees verband een paar keer cruciaal geweest. De Kamer roept nu op tot verder experimenteren, bijvoorbeeld met de achterdeur, en denkt zodoende mee met de steden en de burgemeesters. Misschien hoeft daarover niet met heel Europa afstemming plaats te vinden, maar dat moet op z'n minst wel met de grensstreken. Ik zal daar met mijn collega's over praten, maar als de Kamer het kabinet daartoe oproept, zullen wij die weg op moeten gaan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De oproep om zo'n experiment toe te staan doen wij natuurlijk in eerste instantie aan minister Donner. Burgemeester Leers probeert al in de grensregio daarover met België en Duitsland afspraken te maken. Wil de minister zich vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het grotestedenbeleid samen met zijn collega Donner sterk maken voor het realiseren daarvan?

Minister Pechtold:

Dat ik mij sterk maak tegenover de heer Donner of wat dan ook, zijn processen voor het kabinet. Een experiment is iets nieuws. Daarvoor was het de vraag of Nederland de achterdeur eenzijdig wilde legaliseren. Nu hoor ik mevrouw Albayrak vragen of wij niet kunnen experimenteren. Daarvoor is op z'n minst een draagvlak in de grensstreek nodig. Dat antwoord zou de heer Donner hier ook op deze vraag geven. Anders frustreren wij de buren. Misschien kan eens aan de regio's gevraagd worden hoe men daarover denkt. Worden zij daar wel bij betrokken, op het lokale niveau en in de regio's, dan vind ik dat een interessante gang. Die wil ik aan het kabinet voorleggen ter vorming van een standpunt van het kabinet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bij de behandeling van de begroting voor Justitie hebben wij hier ook uitvoerig over gesproken. Hoe is de taak inzake het softdrugsbeleid binnen het kabinet nu precies verdeeld?

Minister Pechtold:

Het is een heel heldere. De heer Donner is daarin leidend, maar er zijn andere portefeuilles van waaruit geadviseerd en meegedacht zou kunnen worden. Uiteindelijk is er een totaalverantwoordelijkheid voor het kabinet. Naar aanleiding van mijn portefeuille grotestedenbeleid hebben de heer Van der Ham en mevrouw Albayrak gevraagd hoe ik wil meedenken en -werken met de grote steden en de burgemeesters die daar dag in dag uit tegenaan lopen, die de problemen in hun stad hebben. Dat wil ik graag in het kabinet bezien. Maar de heer Donner is daarin leidend. Verder heeft de heer Remkes er een belangrijke rol in, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de inzet van de politie. Ik zou ten slotte in mijn hoedanigheid van portefeuillehouder grotestedenbeleid kunnen meedenken over deze materie.

Mevrouw Albayrak heeft naar aanleiding van de bestrijding van overlast vragen gesteld over de Antilliaanse jongeren. Zij vroeg naar een visie op de tuchtschool in Rotterdam. Die zou dan met name voor Antilliaanse jongeren moeten worden opgezet. Ik heb het artikel van wethouder Geluk gelezen. Zijn redenering is dat ouders van criminele Antilliaanse jongeren tekortschieten en dat de lokale overheid vervolgens de opvoedtaken moet overnemen en de jongeren op een tuchtschool moet plaatsen. De discussie in hoeverre de overheid mag ingrijpen bij de opvoeding, is interessant. Het gaat hierbij om interventie achter de voordeur. Ik heb hier op 3 oktober van gedachten over gewisseld met wethouder Aboutaleb van Amsterdam. Pas als jongeren herhaaldelijk in de fout gaan, zie ik heropvoeding als een eventuele oplossing. Jongeren moeten dan toch wel wat op hun kerfstok hebben. Wat mij betreft, moet het dan echt in de criminaliteitssfeer zitten. Ik denk dan ook dat de beoordeling of een jongere beter op een tuchtschool geplaatst kan worden, bij de strafrechter ligt. Wat mij betreft, gaat het hier om een repressieve maatregel. Om criminaliteit en afwijkend gedrag van jongeren te voorkomen, dus preventief te behandelen, kijkt het kabinet toch eerder richting de jeugdzorg, de ouders en de school.

Wat ik jammer vind in de aanpak, is de insteek dat het alleen zou gaan om Antillianen. Als het om Antillianen in Nederland gaat, dan begrijpt men wel dat ik, ook gezien mijn andere portefeuille en verantwoordelijkheid, wat meer de positieve kanten van deze groep Rijksgenoten zou willen laten zien. Ik vind dat wij niet solitair moeten denken over de wijze waarop wij Antilliaanse jongeren in een tuchtschool krijgen, maar dat wij de jongerenproblematiek gewoon in den brede zouden moeten bekijken.

De heer Van der Ham heeft een vraag gesteld over de stand van zaken met betrekking tot de eenmalige gegevensverstrekking. Hij vroeg of een versnelling mogelijk is en of voor 2007 de doelstellingen van die eenmalige gegevensverstrekking worden gehaald. Een versnelling is helaas niet mogelijk. Er ligt namelijk al een heel ambitieuze planning. Ik kan nog niet zeggen of daarmee ook de doelstellingen voor 2007 worden gehaald. In de Voortgangsrapportage elektronische overheid die recent naar de Tweede Kamer is gestuurd, is de voortgang per basisregistratie aangegeven. Daaruit blijkt dat de indiening van twee voorstellen – personen GBA en bedrijven – vertraging heeft opgelopen. Voor het realiseren van de wetgeving ben ik ook afhankelijk van de snelheid waarmee wetgeving door de Tweede en de Eerste Kamer zal worden behandeld. Daarnaast gaat het om een complexe materie die veel vergt van de instanties die betrokken zijn bij de invoering. Hierdoor is het niet mogelijk om een verantwoorde versnelling te laten plaatsvinden. De tijd die er nu voor uitgetrokken is, is gewoon hard nodig.

De heer Van der Ham (D66):

U noemde de gemeentelijke basisadministratie. Wat is daar dan precies het probleem. Zijn het gemeenten die niet goed meewerken? Of is het iets anders?

Minister Pechtold:

Het probleem is niet dat gemeenten niet goed meewerken, maar het probleem ligt in de afstemming met de diverse gemeenten. Wij zijn daar overigens druk mee bezig, ook met de VNG. Nogmaals, ik heb het in de voortgangsrapportage uitgebreid gemeld. Als dit soort vragen daarin niet volledig beantwoord wordt, dan wil ik er nog wel even naar kijken. Dan zal ik de Kamer dat nog schriftelijk meedelen.

De heer Van Beek heeft namens de heer Szabó een vraag gesteld over het meten van de stand van zaken van de vermindering van de administratieve lasten. Hij heeft er zelfs een motie over ingediend. Dat is volstrekt overbodig! Dat waren wij namelijk al lang van plan. Per 1 januari 2006 staat ook op de website van BZK zo'n meter met de stand van zaken van de administratieve lastenreductie. Men kan vlak na twaalven, na het glaasje champagne, kijken op www.lastvandeoverheid.nl.

De heer Van Beek (VVD):

Als de minister dat eerder had gezegd, had ik de motie niet hoeven indienen. Ik trek haar dus meteen in. Ik kijk op 1 of wellicht 2 januari hoe het eruit ziet.

Minister Pechtold:

Ik ben blij dat de mobiele telefoon dan platligt. Het zal u dus niet lukken om mij te bellen dat u er niet op komt.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Beek/Szabó (30300-VII, nr. 16) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Pechtold:

De heer Duyvendak heeft een aantal zeer specifieke vragen gesteld over het programma OSOSS. Hij vroeg wat er precies is gebeurd. Het antwoord is dat sinds het indienen van de motie-Vendrik met het programma OSOSS veel is gedaan aan bewustwording rond open standaarden en open source software. Ook zijn de benodigde hulpmiddelen aan overheidsinstanties uitgereikt voor een beter kunnen toepassen van open standaarden en open source software. Een uitgebreid overzicht van de stand van zaken rond de motie-Vendrik is op verzoek van uw Kamer aan de orde gekomen in een voortgangsrapportage aan de Kamer van de minister van Economische Zaken, mede namens mij.

De andere vraag was of de software in de publieke sector voldoet aan de open standaarden. Ik kan er geen exact beeld van geven, omdat niet voor alle toepassingen open standaarden beschikbaar zijn. Vrijwel elke organisatie in de publieke sector gebruikt een mix van open en gesloten standaarden. Het gebruik van een open standaard is steeds meer gemeengoed geworden bij projecten van de elektronische overheid, zoals DigiD, Ictal, Overheidstransactiepoort, Stroomlijning basisgegevens en Modernisering GBA, en bij organisaties als de Belastingdienst.

De heer Duyvendak heeft ook gevraagd welke gemeenten en departementen al open software hebben. Bij de 1-meting bleek dat 54% van de overheidsorganisaties op de een of andere manier open source software gebruikt. Voorbeelden van gemeenten die dat doen, zijn Woerden, Terneuzen, Wormerland, IJsselstein, de vijf IJmondgemeenten, de A7-gemeenten, Leeuwarden, Haarlem, Groningen, Vaals, Den Haag en Vlieland. Op rijksniveau zijn het EZ, de Belastingdienst, DTO en DJI. Of er een pilotgemeente moet komen, is ter beoordeling aan de gemeentelijke overheid.

De laatste vraag van de heer Duyvendak is of de nieuwe rijksoverheidsdesktop open course al een feit is. Dat is nog niet het geval. Op dit moment wordt gewerkt aan de rijksoverheidsdesktop. Er vindt een inventarisatie van de gewenste inrichting plaats binnen alle departementen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

U geeft een eerste indicatie van een inventarisatie. Mijn oordeel was, dat er wel wat is gebeurd, maar dat de grote slag nog moet worden geslagen. U zegt dat impliciet ook, want als u een voorbeeld van departementen geeft, noemt u alleen EZ. Hoever zijn wij nu? Hoeveel moet er nog? Deelt u mijn mening dat de grootste stap nog moet worden gezet? En, zo ja, zegt u dan dat u zich ervoor gaat inzetten?

Minister Pechtold:

Als ik rep van 54% van de overheidsorganisaties, dan betekent dit dat wij de grootste stap al hebben gezet. Met EZ en de Belastingdienst, een zeer grote organisatie, zijn wij al een heel eind. Ik heb het al eerder gezegd, dat wij graag doorgaan op de weg waartoe in de motie-Vendrik wordt opgeroepen. Ook mijn collega van EZ heeft dat uitgesproken

De heer Duyvendak heeft het ministerie van BZK opgeroepen een voorbeeld van terughoudendheid te zijn wat adviescommissies betreft. Ik wil graag zo'n voorbeeldfunctie vervullen. Hij sprak ook over een voorhangprocedure en wilde dus eigenlijk verdergaan dan ik tot nu toe heb gedaan. Hij wilde de Kamer er een rol bij geven. Ik voel daar minder voor. Alle commissies en beloningen worden op internet vermeld. Alleen bij LNV en VWS is dat nog niet gelukt. Elk departement is zelf verantwoordelijk voor het openbaar maken van de namen van de leden van commissies en zal deze namen op internet plaatsen. Op deze sites zullen nu niet de nevenfuncties worden gezet. Dat wil ik eventueel later op een passend moment doen, wanneer wij daarvoor een concreet voorstel hebben ontwikkeld. Ik heb al aangegeven, dat ik niet ben voor de voorhangprocedure bij de Tweede Kamer als het gaat om het instellen van commissies. Het is de verantwoordelijkheid van de minister om te beoordelen of mensen deskundig genoeg zijn om in samenwerking in een commissie advies te kunnen geven. Als de Kamer van mening is dat de samenstelling van een commissie niet klopt, kan zij altijd de minister ter verantwoording roepen.

De heer Eerdmans wil graag iets neerleggen in de arbeidscontracten over werkstages voor beleidsambtenaren. Ik sta voor een andere cultuur, een andere werkwijze in Den Haag. Daarop mag men mij – en in mij de ambtenaren – aanspreken. Ik verzet mij echter tegen het door de heer Eerdmans geschetste stereotiepe beeld van ambtenaren. Van de 110.000 rijksambtenaren werkt het merendeel in de uitvoerende dienst. De moderne beleidsambtenaar loopt allang niet meer tussen de koffieautomaat en de printer op en neer. Ik heb gemerkt dat veel ambtenaren erg veranderingsgezind zijn. Zij beseffen heus wel dat beleidsnota's niet heilig zijn en staan middenin de maatschappij. Zijn opmerking over bowlen en steengrillen vind ik een bijdrage aan het stereotiepe beeld dat hij van de ambtenaar neerzet. Hij wil iets neerleggen in arbeidscontracten, maar ik voel er niets voor om ook dit weer bureaucratisch te gaan regelen. De ambtenaren zelf kunnen hier best zelf op een gezonde manier mee omgaan. Het voorstel van de heer Eerdmans is dus weinig vernieuwend, want het betekent alleen maar meer bureaucratie. Dat wil ik nu juist niet.

De heer Eerdmans (LPF):

Als je termen gebruikt als "steengrillen" en "bowlen" worden de mensen kennelijk wakker. Op de site "De andere overheid" wordt de vraag gesteld of je verplicht een dagje praktijkstage wilt lopen. 92% zegt "ja". Dus niet het vrijwillige van de minister, maar een verplichting. Ambtenaren die in een beleidscocon zitten op het departement, willen kennelijk graag zien hoe het werkt in de praktijk. In Amsterdam is een clubje ambtenaren bezig geweest over integratie. Zij zaten nota's te schrijven terwijl de buren bezig waren een boekhandel met radicaal-islamitische literatuur te openen.

Minister Pechtold:

Misschien waren dat wel beleidsambtenaren die zich met totaal iets anders bezighielden. U stigmatiseert de ambtenaar en daar doe ik niet aan mee.

De heer Eerdmans (LPF):

Dit vind ik een beetje triest. Ik stigmatiseer niemand. Ik zeg gewoon waar het probleem ligt. Ik ben zelf ook ambtenaar geweest en ik weet dat er heel veel dynamische jonge ambtenaren zijn. Er zijn echter ook veel ambtenaren die in een tunnel zitten waar zij moeilijk uit komen. Die mensen moeten als het ware even bij de hand worden genomen.

Minister Pechtold:

Ik weet niet op welk ministerie u ervaring hebt opgedaan, maar BZK heeft in ieder geval die traditie absoluut niet.

De heer Eerdmans (LPF):

Daar zat ik ook.

De voorzitter:

Mijnheer Eerdmans, misschien kunt u even aangeven wat u wilt weten van de minister.

Minister Remkes:

In welke periode zat u daar eigenlijk?

De heer Eerdmans (LPF):

Heel recent. Wat mijn vraag is, weet ik eigenlijk ook niet.

De voorzitter:

Dan gaan wij gewoon verder.

De heer Eerdmans (LPF):

Het is ook niet verkeerd om meningen uit te wisselen.

Minister Pechtold:

Als op onze site staat dat 92% van de ambtenaren van ons ministerie wel voelt voor een verplichting, is dat een teken aan de wand als zij getriggerd zijn door het woord "verplicht". Ik hoop dat dat niet het geval is en ik denk dat zij zullen zeggen: natuurlijk, dat doen wij allang en dat organiseren wij zelf. Ook een ambtenaar komt gewoon in de super, de kinderopvang en het verzorgingstehuis.

De heer Eerdmans (LPF):

Maar zodra je het departement binnenloopt, verander je in een robot. Dat heb ik ook gemerkt. Er worden dan opeens brieven geschreven waar ik geen touw aan vastknopen. En thuis schrijven zij brieven aan hun oma in volstrekt heldere taal.

Minister Pechtold:

Ik daag u uit om eens een paar dagen op ons departement mee te lopen. Als u na een paar dagen nog steeds deze mening hebt, gaan wij er eens serieus over praten.

De heer Eerdmans (LPF):

Waar moet ik me melden? Dan moet ik zeker met het Bureau S-G...

Minister Pechtold:

Nee, u loopt met ons mee, u ziet een keur aan ambtenaren, wij zorgen voor een hartstikke leuke stage.

De heer Eerdmans (LPF):

Overal beleidsambtenaren? Dat is nou net het probleem! Waarom zie ík al die beleidsambtenaren, maar zien we ze niet in de trein, in gevangenissen, overal waar uitvoering plaatsvindt? Dáár wil ik die beleidsambtenaren zien; niet bij Joost Eerdmans, maar in het land, overal waar beleid wordt uitgevoerd; dat is het hele idee achter mijn voorstel.

Minister Pechtold:

Ik wil die uitdaging wel met u aangaan. Voor mijn part organiseren we een gesprek met een alfabetisch geselecteerde groep ambtenaren. Als u dan nog steeds dat beeld hebt...

De heer Eerdmans (LPF):

Beeld? Het is geen beeld, helaas ís het zo. Morgenochtend krijg ik een topambtenaar van VROM op bezoek in het kader van het ABD-project "Kamerlid ontmoet ambtenaar", of andersom. Ik vind het allemaal prima. Maar het gaat er niet om dat ík ze spreek, het gaat erom dat ze de praktijk zien.

Minister Pechtold:

Nogmaals, ik vind dat ú een verkeerd beeld heeft van ambtenaren. Daar probeer ik u eerst van te overtuigen, voordat ik en minister Remkes 110.000 ambtenaren voor u moeten optrommelen.

De heer Eerdmans (LPF):

Volgens mij kent u uw ambtenaren niet goed genoeg. U ontkent het, maar een heleboel ambtenaren denken er wel zo over. Dat blijkt overigens ook uit de enquête. Veel beleidsambtenaren zouden het prachtig vinden om een weekje conducteur te zijn of voor de klas te staan. Wij vragen maar één week per jaar – niet alleen wij trouwens, ook CDA een VVD.

Minister Pechtold:

Wij zijn het inhoudelijk eens, alleen wil ik niet de bureaucratische rompslomp. Uiteindelijk gaat Remkes erover als hij dit in arbeidscontracten wil vastleggen, maar ik vind het erg bureaucratisch om dit in alle arbeidscontracten vast te moeten leggen. Als deze ideeën op een afdeling zelf ontstaan op een positieve manier...

De heer Eerdmans (LPF):

Ja, maar dan wordt het een dagje steengrillen, of een dagje bowlen of een werkbezoek aan de Apenheul. Dat willen we niet, we willen nou net dat ze assisteren bij het werk. Dat is niet bureaucratisch, je moet het gewoon afdwingen.

Minister Pechtold:

Wij komen hier vast op terug. Ik ga de heer Eerdmans vanuit de departementen bestoken met goede ambtenaren, die bij deze tijd passen.

De heer Van der Staaij sprak over prijzen voor ambtenaren in het kader van Andere overheid. We hebben al de manager van het jaar en de jongste ambtenaar van het jaar, we barsten van de prijzen voor ambtenaren. Nog altijd vind ik dat een ambtenaar van nature gewend is om goed werk te leveren. En de mooiste prijs komt nog altijd rond de vijfentwintigste van de maand.

De laatste vraag aan mij ging over de oekaze van Kok. In het debat over het TCI-rapport heb ik expliciet gesteld dat het kabinet voortaan welwillend en niet krampachtig zal omgaan met verzoeken van Kamerleden om ambtenaren te spreken. Ik heb toen ook gezegd dat daarbij wel van belang is dat het contact met ambtenaren slechts zal gaan om feitelijke informatieverstrekking en dat de minister de afweging kan maken of hijzelf dan wel de ambtenaar de informatie verschaft. Die voorwaarden zijn voor het kabinet van belang om recht te doen aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Het kabinet ziet geen aanleiding om de aanwijzingen te veranderen, maar heeft wel aangegeven dit te willen neerleggen in de leidraad ten behoeve van de ambtelijke diensten.

Voorzitter, ik geloof dat ik vrij compleet ben geweest in mijn beantwoording.

De heer Eerdmans (LPF):

We zijn aangeland bij de vrijheid van meningsuiting. Waarom zie ik zo weinig ambtenaren in het publieke debat? Uw eigen secretaris-generaal, de heer Holtslag, zei in een blad: het liefst zou ik een anonieme column schrijven in een dagblad, maar dat kan helaas niet, dat is een droom. Ik denk dan: waarom mag de heer Holtslag geen column schrijven? Ik zou dat prachtig vinden: met zijn eigen naam en "secretaris-generaal BZK" daaronder. Ik vind het heel jammer dat deze ambtenaren niet kunnen schrijven en zeggen wat zij willen schrijven en zeggen. Deze ervaren deskundigen zouden veel toevoegen aan het publieke debat.

Minister Pechtold:

Ik vind dat de heer Eerdmans soms met wat tegenstrijdige ideeën komt. Aan de ene kant zegt dat hij van alles over de ambtenaren, en aan de andere kant wil hij hen allemaal in het publieke debat hebben. Ik hoop dat zij gewoon met ons beleid maken en uitvoering geven aan de wensen die ook de Kamer formuleert. Ik lees elke dag columns van de heer Holtslag. Ik weet niet of dat een van zijn grootste kwaliteiten is, maar ik wil wel eens samen met de heer Remkes bezien of die columns voor een groter publiek geschikt zouden zijn. Maar nu even serieus: wij hebben daar richtlijnen voor. Het gaat om het gebied van de ministeriële verantwoordelijkheid. Wij staan daarvoor. Wij staan voor de ambtenaren; de minister is daarvoor verantwoordelijkheid. De heer Eerdmans pleit altijd voor duidelijkheid. Welnu, het heeft geen enkele zin om een ambtenaar in een nieuwsdebat op televisie te laten optreden, want dat wordt misschien dodelijk saai, omdat betrokkene voelt dat hij binnen de ministeriële verantwoordelijkheid moet blijven. U zit daar helemaal niet op te wachten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Mevrouw Albayrak geeft de heer Slob de gelegenheid om als eerste het woord te voeren in tweede termijn. Dat maakt het voor hem mogelijk om zijn laatste trein te halen. Ik geef het woord aan de heer Slob.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank u wel, dan kan ik morgenvroeg weer op werkbezoek in het andere deel van het land. Dat moet ook gebeuren en anders haal ik dat niet.

Ik dank de ministers voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik ben erg blij met de opmerking van minister Remkes dat hij snel werk maakt van het opheffen van de beperkingen voor WAO-uitkeringsgerechtigde raads- en statenleden. Ik ken raadsleden die mede om die reden nu hun raadswerk kunnen voortzetten en het is goed dat wij dat met elkaar snel regelen.

Wat de grafrusttermijnen betreft, ben ik blij dat er nu eindelijk voortgang zit in de wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Ik was van plan om een motie in te dienen. Dat doe ik nu niet. Ik zal ervoor zorgen dat het ministerie de gegevens krijgt die wij hebben over het onderwerp dat ik hier heb aangeroerd rond de algemene graven voor kinderen. Los van de problemen daaromheen blijven wij van mening dat die termijnen wel wat opgerekt kunnen worden. Daar is wel eens vaker sprake van geweest in de Kamer. Er is zelfs een keer een nota van wijziging geweest die het geregeld had, maar die is toen weer teruggedraaid door de Eerste Kamer met een novelle. Daar spreken wij op een later moment wel verder over.

Ik heb de brief gemist over de regionalisering van de brandweer. Die had ik graag willen hebben, maar dat komt dan wel op een later moment. Laten wij daar deze begrotingsvergadering niet verder meer mee verlengen. Ik sluit af met een motie of beter gezegd: dé motie. Ik had haar al aangekondigd. Ik heb nog nooit meegemaakt dat er binnen twee dagen nadat ik een motie aankondig, een nota van wijziging komt op een wetsvoorstel dat al maandenlang bij de Kamer ligt. Dat gaan wij dus vaker doen. Ik moet zeggen dat ik niet direct een warm gevoel krijg van de wijziging; de minister zei dat het een aanwijzingsbevoegdheid zal worden voor de burgemeesters, maar dat zegt nog niets over de publieke borging van de meldkamer. Het zegt ook nog niets over de publieke borging op het niveau van de veiligheidsregio's en de positie van de provincie. Daarom sluit ik af met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is, gereguleerde marktwerking te introduceren in de ambulancezorg;

voorts constaterende dat het kabinet voornemens is het programma van eisen landelijk vast te stellen en de vergunningsverlening aan ambulancediensten te centraliseren;

overwegende dat gereguleerde marktwerking niet overeenkomt met het karakter van acute zorgverlening, hetgeen pleit voor een goede publieke borging in combinatie met een adequate planning;

overwegende dat het op nationaal niveau opstellen van het programma van eisen en het verlenen van vergunningen niet overeenkomt met de lokale en regionale inbedding van het integrale veiligheidsbeleid;

voorts overwegende dat hiermee een geïntegreerde en eenduidig aangestuurde meldkamer voor alle hulpverleningsdiensten – waarnaar in het kader van de veiligheidsregio's wordt gestreefd – moeilijk te realiseren is;

spreekt uit dat de publieke verantwoordelijkheid voor de geïntegreerde meldkamer conform de huidige verantwoordelijkheidsverdeling geborgd moet blijven;

spreekt tevens uit dat het belang van continu beschikbare ambulancezorg en doelmatige samenwerking met de andere hulpdiensten publiek geborgd blijft op het niveau van de veiligheidsregio en de provincie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Algra, Van der Staaij, Duyvendak, Irrgang en Eerdmans.

Zij krijgt nr. 21(30300 VII).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Wat een gevoelige snaar moet ik geraakt hebben dat beide ministers het nodig vonden om hun inbreng te starten met toch wel stevige woorden aan mijn persoon. Behoorlijk zwakke kerels, zei ik en dat bewees ik met een hele rij voorbeelden van dingen die op BZK niet goed gaan. Dat zegt natuurlijk niets over de dingen die wel goed gaan. Daar had ik ook over kunnen beginnen, maar dan heb je nauwelijks een debat, toch? Daar dus alle lof voor, maar dat neemt niet weg dat mijn kritiek op de punten waarop zij gericht was, overeind blijft.

Daarbij gaat het vooral om de regie bij de bestrijding van terrorisme in Nederland. Wat bewijst beter dat de kritiek terecht is dan dat de minister van BZK hier zegt dat weliswaar als sinds Den Uyl op papier de minister van Justitie de baas is op dat terrein, maar dat in de praktijk de minister van BZK, de baas van de AIVD, de echte terreurbestrijder is in dit land? Dat zij goed samenwerken, doet daar niets aan af.

Er is heel veel gezegd over het politiebestel. Ik zal hier de mening van de PvdA-fractie niet herhalen. Dat vind ik niet nodig. Ik vind het wel nodig om een motie in te dienen om de filosofie die wij daarbij hanteren in ieder geval gemarkeerd te hebben.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het met de veiligheid in het algemeen steeds beter gaat;

van mening dat mede hierdoor de urgentie voor een reorganisatie van het politiebestel ontbreekt;

van mening dat verbeteringen in het beheer van de politie nodig zijn;

van mening dat verbeteringen afkomstig van en gedragen door de politieorganisatie zelf de voorkeur verdienen boven een opgelegde reorganisatie;

verzoekt de regering, het politiebestel tenminste tot 2008 ongemoeid te laten om korpsbeheerders en overige partners in de politieorganisatie de kans te geven, de politieorganisatie zelf te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(30300 VII).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Aan het adres van minister Remkes wil ik alleen nog zeggen dat ik heel blij ben met zijn uitspraak dat zaken als eerwraak en huiselijk geweld ook een plaats zullen krijgen in de prestatiecontracten. Ik doe hem de suggestie aan de hand om contact op te nemen met de regio Haaglanden, waar de heer Timmer feilloos weet waar de knelpunten zitten. Hij zegt gekneveld te zijn door de prestatiecontracten omdat hij helemaal niet preventief kan werken in deze zaak en daarvoor geen ruimte heeft. Hij weet waar de knelpunten zitten. Laat de minister alstublieft bij hem te rade gaan.

Minister Pechtold, wat ben ik blij met u! Ik heb veel verwachtingen van u, want u bent verantwoordelijk voor het grotestedenbeleid en u hebt ervaring als burgemeester van een stad. U weet dan ook waarover u spreekt, samen met al die andere burgemeesters, als het gaat om het softdrugsbeleid. U hebt hier iets gezegd wat het markeren waard is, namelijk dat de grote steden echt iets anders willen en daar ook om vragen dan minister Donner. Daarvoor is inmiddels ook een ruime Kamermeerderheid. U zegt: als wij afspraken maken met de regio, moeten wij de experimenten met de regulering van de achterdeur ook maar aan. Wat ben ik u daar dankbaar voor! Die afspraken zijn naar mijn mening te maken. Dat betekent dat wij ons van de rest van Europa, waar men steeds met het vingertje wijst, even niets aantrekken, want hier gaat Nederland lekker zelf over. Wij kunnen en wij willen het regelen.

Over de situatie in Rotterdam, met voor heel veel overlast zorgende jeugd en over de ideeën die wethouder Geluk heeft gelanceerd om daarvoor nu eindelijk eens een oplossing te vinden, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Rotterdam sommige jongeren voor veel overlast zorgen en dat die overlast ook de scholen binnenkomt;

van mening dat tot de verantwoordelijkheid van de regering de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit, overlast en het tegengaan van ontwrichtende opvoedsituaties in alle leefgebieden van jongeren behoren;

van mening dat een lokaal stelsel van opvangvoorzieningen en zmok-plus een bijdrage kan leveren aan een oplossing van de problematiek rondom ontwrichte jongeren;

van mening dat de verantwoordelijkheid voor dergelijke opvangvoorzieningen thans gedeeld wordt door de ministeries van OCW, van VWS en van Justitie, en dat de financiering van opvangvoorzieningen met onderwijskundige, jeugdzorggerichte en justitiële aspecten niet doenlijk is gebleken binnen de voor de afzonderlijk door deze ministeries gehanteerde beleidskaders;

van mening dat de gemeente Rotterdam aanvullende financiële ondersteuning verdient voor het instandhouden en uitbreiden van opvangvoorzieningen en zmok-plus;

verzoekt de regering, met ingang van 2007 zorg te dragen voor de structurele financiering van de genoemde voorzieningen, oplopend tot een bedrag van 6 mln. per jaar door middel van één ministerie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Algra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(30300 VII).

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun antwoord. Het is jammer dat wij door het snelle omslaan van een aantal blaadjes van de minister van Binnenlandse Zaken niet helemaal aan het door hem in het vooruitzicht gestelde debat over het binnenlands bestuur zijn toegekomen, maar ik reken er volop op dat wij dat later nog met veel genoegen zullen kunnen voeren. Daar kijken wij in het licht van zijn opmerkingen over de Holland Acht met interesse naar uit. Ik zeg nu maar alvast dat de PvdA er niet gelukkig mee zou zijn – om maar eens een understatement te gebruiken – als een nieuwe structuur zou ontstaan met een democratisch gehalte dat een kopie is van de situatie zoals wij die op dit moment kennen bij de Wgr+, waarin ongeveer alles wordt besloten door een democratisch nauwelijks gelegitimeerde regioraad. Dat is niet het model op grond waarvan wij de randstad in de toekomst op een moderne manier kunnen besturen. Ik begrijp uit de woorden van de minister van Binnenlandse Zaken dat hij ook eigenlijk zelf toch wel denkt aan een andere vorm, die misschien ook wel zou kunnen afwijken zijn van het heel traditionele huis van Thorbecke waarin wij tot nu toe steeds geneigd zijn te denken. Wij zien deze discussie met veel belangstelling tegemoet.

Ik wil nog één punt nadrukkelijk onder de aandacht brengen dat ook bij de Holland Acht een beetje onderbelicht is gebleven. Als je constateert dat sprake is van veel bestuurlijke druk, zou je er van meet af aan naar moeten streven om deze in zijn totaliteit in beeld te brengen. Één van de lagen die daarbij een rol speelt is naar mijn mening het waterschap. Deze worden op dit moment nauwelijks in de discussie betrokken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de discussie over de bestuurlijke inrichting van ons land en het middenbestuur steeds op een mogelijke "bestuurlijke drukte" wordt gewezen;

van mening dat iedere bestuurslaag een goede vorm van democratische legitimatie en betrokkenheid van burgers behoeft;

van mening dat de democratische legitimatie van waterschappen en de betrokkenheid van burgers daarbij kan worden verbeterd;

verzoekt de regering, in het kader van de discussie over "bestuurlijke drukte" en het middenbestuur, nadrukkelijk de zelfstandige positie van de waterschappen te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boelhouwer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(30300 VII).

De heer Boelhouwer (PvdA):

Dan is er nog één ander puntje, dat is blijven liggen: de discussie over de rol van door de Kroon benoemde functionarissen en de rol van de minister van Binnenlandse Zaken hierbij. Ik spits dit toe op de discussie rond de benoemingen van waarnemend burgemeesters door de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland. Het antwoord van de minister acht ik onbevredigend. Gezien de tijd zal ik volstaan met het voorlezen van de motie die ik hierover indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Grondwet bepaalt dat de burgemeester bij Koninklijk Besluit wordt benoemd;

overwegende dat op grond van de Gemeentewet de commissaris van de Koningin in het belang van de gemeente kan voorzien in de benoeming van een waarnemend burgemeester;

overwegende dat Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben uitgesproken dat alleen als er sprake is van een in gang gezette herindelingsprocedure in het kader van de Wet algemene regels herindeling (arhi) of als de gemeenteraad er zelf om vraagt, een waarnemend burgemeester mag worden benoemd en dat in andere gevallen de vacature moet worden opengesteld voor een door de Kroon benoemde burgemeester;

verzoekt de regering, nog in dit vergaderjaar de circulaire procedureregels bij burgemeestersbenoeming zodanig te wijzigen dat in geval van herindelingsdiscussies alleen nog een waarnemer kan worden benoemd indien:

  • - een gemeente op grond van artikel 1 Wet arhi voor opheffing in aanmerking komt;

  • - het college van B&W op grond van de Wet arhi is uitgenodigd tot het voeren van overleg over de wens tot wijziging van de gemeentelijke indeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Boelhouwer en Knops. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(30300 VII).

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Twee dagen later ben ik nog steeds trots dat ik Kamerlid ben.

De voorzitter:

Wij hopen dat u dat blijft.

De heer Knops (CDA):

U hebt mij toegefluisterd dat ik nog maar twee minuten spreektijd heb, dus ik moet het kort houden. De heer Boelhouwer heeft het al gehad over de benoeming van waarnemend burgemeesters. Ik dank allereerst de beide ministers voor hun uitvoerige beantwoording. De inhoud van de beantwoording stemde mij op een aantal punten tot vreugde. Wij kijken uit naar de inlossing door de minister van zijn toezegging om binnenkort te discussiëren over de procedures rondom herindeling op basis van een notitie die hij hierover het licht zal laten zien, waarin de nadruk zal liggen op de rol van de verschillende bestuurslagen en de eigen verantwoordelijkheid van de Kamer hierin.

Ten aanzien van het amendement-De Pater heeft de minister de toezegging gedaan dat wij voor de Voorjaarsnota 2006 een notitie zullen ontvangen waarin de financiële doorwerkingen van dit amendement duidelijk worden gemaakt. In reactie op de motie-De Pater heeft de minister nogmaals gestipuleerd dat geen enkele gemeente erop zal achteruitgaan. Dat hebben wij goed genoteerd. Ik had een motie en een amendement voorbereid over de bestuurlijke boete. Het lijkt erop dat de minister op een of andere manier kennis heeft kunnen nemen van deze gedachte. De andere mogelijkheid is dat mijn inbreng hierover in eerste termijn zo duidelijk is geweest, dat de toezegging van de minister geheel overeenkomt met de wens die de CDA-fractie in eerste termijn op tafel heeft gelegd, namelijk dat de uitname van 5 mln. uit het Gemeentefonds voor 2006 ongedaan wordt gemaakt. Daarmee zijn wij zeer content. Voor de jaren 2007 en later willen wij graag nog eens verder spreken. Wij zullen hierop terugkomen in het kader van de begrotingsbehandeling van Justitie. Het gaat ons niet alleen om deze uitname in 2006, maar vooral ook om de redenen die eraan ten grondslag lagen, zowel als om de structurele uitwerking ervan.

Over het grotestedenbeleid heeft de minister van BZK een aantal heel goede dingen gezegd waar wij volledig mee instemmen. En als het gaat om het melden van overbodige bureaucratie, zal het zeker niet liggen aan de burgemeester van Venlo. Ik denk dat de oproep van de minister aan de grote steden alleen maar goed is. De fractie van het CDA kan alleen maar zeggen dat de minister succesvol is als er op dit terrein geen klachten meer komen, als de Kamer geen klachten meer bereiken; dan hebben wij samen het doel bereikt.

Over de bestuurlijke drukte en de Holland Acht zal de heer Van Beek straks nog iets zeggen.

De heer Algra (CDA):

Dank voor de beantwoording van de vragen. Er resteerde na de eerste termijn van de minister nog een vraag over het misbruik van het meldnummer 112. De minister lijkt toe te zeggen dat hij maatregelen gaat nemen om het bellen van 112 met telefoons zonder simkaart onmogelijk te maken. Hij antwoordt: "Belangrijk bij het bestrijden van misbruik van 112-oproepen zonder simkaart is het aanpassen van de 112-centrale in Driebergen. Verwacht wordt dat komende maand de Europese aanbesteding voor het aanpassen van de 112-centrale in Driebergen wordt opgestart." Of dat een toezegging is, hoor ik graag straks van de minister. Voor het geval het geen toezegging is, ga ik daar nu toch een motie over indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er sprake is van een onaanvaardbaar groot aantal gevallen van misbruik van alarmnummer 112;

voorts constaterende dat een groot deel van deze meldingen wordt gedaan met mobiele telefoons zonder simkaart;

overwegende dat eerder genomen maatregelen onvoldoende blijken te zijn om het geconstateerde misbruik terug te dringen;

verzoekt de regering, aanvullende maatregelen te nemen om misbruik van alarmnummer 112 tegen te gaan, waaronder, zoals eerder toegezegd, het onbereikbaar maken van 112 voor mobiele telefoons zonder simkaart,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Algra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(30300 VII).

De heer Algra (CDA):

Verder is onze fractie heel blij dat de minister nu toch een andere draai geeft aan zijn eerdere uitspraak dat hij de motie over defibrillators in politiewagens, die in het voorjaar Kamerbreed is aangenomen, niet wil uitvoeren. Wij hadden hem verzocht, overleg te voeren met VWS om ervoor te zorgen dat deze apparaten beter over Nederland verspreid worden en dat ook de politie erover beschikt, opdat zij noodhulp kan verlenen als zij als eerste de plaats van een ongeval bereikt.

Ik wil nog twee moties indienen over onderdelen waaraan de minister niet is toegekomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de normen voor maximumsnelheden in de ontwerpbrancherichtlijn verkeer voor de politie ertoe leiden dat de aanrijdsnelheid van de politie in situaties waarin sprake is van een dringende taak, aanzienlijk wordt verlaagd;

constaterende dat de inhoud van de brancherichtlijn voor bestuurders van politievoertuigen dwingend is;

overwegende dat de slagvaardigheid van de politie hierdoor wordt aangetast;Algra

overwegende dat de brancherichtlijn geen enkele duidelijkheid biedt voor bijzondere situaties waarin van de normen in de brancherichtlijn mag worden afgeweken;

overwegende dat een goede rijopleiding in combinatie met andere in de richtlijn gestelde randvoorwaarden voldoende waarborg is voor het aanhouden van verantwoorde snelheden;

overwegende dat in de richtlijn aangegeven maximumsnelheden afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van bestuurders van politievoertuigen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat in de brancherichtlijn geen maximumsnelheden worden vastgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Algra en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(30300 VII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog geen duidelijkheid is over de positionering van de luchthaven Schiphol binnen veiligheidsregio's;

overwegende dat het in het belang is van de veiligheid en aanpak van eventuele rampen dat duidelijk wordt welke veiligheidsregio eerstverantwoordelijk is voor Schiphol;

overwegende dat de nadelige gevolgen van dergelijke besluitvorming voor omliggende veiligheidsregio's zo beperkt mogelijk dienen te zijn;

verzoekt de regering, het gebied luchthaven Schiphol als zelfstandige veiligheidsregio te bestemmen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Algra, Slob en Van der Staaij. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(30300 VII).

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Het lijkt mij het beste dat de heer Algra plankgas op zoek gaat naar een keelpastille. Gelet op het geluid van zijn stem heeft hij die namelijk nodig. Over de maximumsnelheid zullen wij het dan maar niet meer hebben.

Bij de begrotingsbehandeling deze week hebben wij een groot aantal onderwerpen besproken. Ook mijn fractie heeft daaraan meegedaan. Gelet op de tijd wil ik mijn laatste bijdrage nu tot één punt beperken en dat betreft de salarisverhoging voor politici. De minister sprak in zijn bijdrage over borrelpraat. Met die reactie ging hij niet serieus in op het probleem dat wanneer politici hun eigen salaris met 30% verhogen dat hun niet meer maar minder vertrouwen geeft. Dan beginnen over borrelpraat vind ik eigenlijk een reactie die riekt naar bestuurlijke arrogantie.

Ik voelde mij meer thuis bij minister Pechtold. Hij zei dat het nodig is dat politici openstaan voor signalen uit het land. Daarom wil ik mijn betoog besluiten met een gedachte-experiment. Stel dat wij politici onderwerpen aan een functioneringsgesprek. Wij zouden ze dan kunnen vragen: wat heeft u nu eigenlijk gepresteerd? Stel dat de politici dan zouden zeggen: wij genieten minder vertrouwen dan ooit. Zouden wij dan concluderen: zij moeten maar 30% opslag krijgen? Ik laat het antwoord aan de minister.

De heer Van Schijndel (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Vaak wordt in dit huis gezegd dat men zijn zegeningen moet tellen. Dat wil ik graag doen. Allereerst meld ik dan dat de minister bereidwillig heeft gereageerd op ons voorstel inzake de bijzondere gedragsaanwijzing. Hij heeft toegezegd de situatie in Engeland met de behaviour order te betrekken bij de studie die, naar ik aanneem, op redelijk korte termijn zal volgen. Voor deze toezegging zijn wij dankbaar.

In de krant heb ik gelezen dat het CDA niet onwelwillend staat tegenover onze motie op dit punt. Dat is de tweede zegening. Ik lees het "niet onwelwillend" als "welwillend". De derde zegening is dat de geachte afgevaardigde Eerdmans de motie wenst mede te ondertekenen. Dank daarvoor.

Mevrouw de voorzitter. Die motie betreft het probleem van ernstig asociaal gedrag. Het moet echt gaan op zeer zware overlast. Die komt in talloze buurten in onze steden voor. Op dit probleem moeten wij echt acht slaan en wij moeten inzien dat zoals het nu gaat echt niet door kan gaan. Met name de strafrechtelijke aanpak voldoet niet. Er zijn hiaten en leemten. Eerder heeft minister Pechtold gesproken over de niet-strafrechtelijke middelen die bij ontsporing en zware overlast worden gehanteerd. Hij noemde jeugdzorg, de school en de ouders en daarmee wees hij op een breed terrein. De inschakeling van deze instellingen en deze mensen is echter onvoldoende. En ook de politionele en justitiële handhaving schiet tekort. Dan hebben wij dus alleen die middelen van de gebiedsontzegging en de strafoplegging in gevolge van de APV. Het gaat dan om heel lichte vergrijpen waarop niet meer dan drie maanden straf is gesteld. Verder is het gewoon het strafrecht. Wij beschouwen die overlastsituaties als een probleem van de openbare orde. Het voordeel van deze aanpak is in de eerste plaats dat de justitiële keten sterk wordt ontlast. Daarvan is iedereen voorstander. In de tweede plaats heeft de minister van BZK gesproken over het feit dat wij de bestaande juridische systematiek niet altijd als een natuurverschijnsel moeten beschouwen. Daarin heeft hij gelijk. Het punt is dat de bestaande juridische systematiek tekortschiet, dat het strafrecht achter de feiten aanloopt en dat het maar voortduurt. Daarom is het niet effectief. In dit huis zou dat de afgelopen jaren doorgedrongen moeten zijn, zeker na Fortuyn.

Vanzelfsprekend zijn wij geen voorstander van een politiestaat. Dat is zo duidelijk als het kan zijn. Het gaat ons om een beperkte vrijheidsbeperking die de burgemeester met een dergelijk bevel aan mensen kan opleggen. Voorafgaande rechterlijke toetsing is niet nodig. Toetsing achteraf door de bestuursrechter behoort tot de mogelijkheden. Die rechter is daarvoor uitstekend geëquipeerd. Ik heb al gezegd dat met een vergelijkbare figuur als "the anti-social behaviour order" in Engeland goede resultaten worden geboekt. De minister van Justitie heeft op 2 november vorig jaar een brief aan de Kamer gestuurd waarin pilots worden aangekondigd voor onder andere de steden Rotterdam en Leeuwarden. De bedoeling was te proberen om met"doe-normaalcontracten" aan de slag te gaan. Helaas is daarvan niets terechtgekomen omdat die strafrechtelijke sanctionering ontbreekt. De burgemeesters van die steden zijn teleurgesteld over dat resultaat. Wij hopen daarom dat wij op korte termijn aan die overlastsituaties in grote steden kunnen werken.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Er zijn twee punten overgebleven waarop ik kort zal reageren. In de eerste plaats betreft het de problematiek van de precario. Ik ben geschrokken van het antwoord van de minister op mijn vraag daarover, vooral omdat hij ook melding maakt van een eventuele al dan niet noodzakelijke compensatie. Dat wilden wij juist voorkomen. Dit probleem is twee jaar geleden door de CDA-fractie aan de orde gesteld. Als daarop snel wordt gereageerd, houdt dat in dat het probleem niet ontstaat en dat het dus ook niet hoeft te worden gecompenseerd. Nu blijkt dat het steeds langer duurt, ontstaat er een discussie over compensatie. Wij moeten voorkomen dat daarover meer discussies zullen plaatsvinden. Dat hebben wij in betrekkelijk scherpe bewoordingen in een motie weergegeven. Het is belangrijk dat er snel wordt ingegrepen en dat wordt voorkomen dat gemeenten die weg op gaan. Energie- en waterleidingbedrijven ontvangen dagelijks aanvragen van gemeenten om op te geven wat het totaal aan leidingwerk in de betreffende gemeenten is. Als dat bekend is, kunnen zij namelijk een rekening sturen. Dat moeten wij in het vervolg voorkomen. Ik ben bereid om op zoek te gaan naar een betere oplossing, maar vooralsnog is de door ons voorgelegde de beste.

Er is veel te zeggen over het middenbestuur, maar het is goed dat de minister heeft erkend dat het gaat om een resultaatsverplichting en dat het proces echt zo ver moet zijn dat wij het komende jaar met elkaar over dit onderwerp van gedachten kunnen wisselen. Het is belangrijk dat wij voor een aanpak kunnen kiezen die besluitvorming mogelijk maakt tegen de tijd dat de kabinetsformatie plaatsvindt. De voorstellen van de Randstad spelen daarbij een belangrijke rol. Dat geldt met name voor het advies van de "Holland Acht". Het is een goede zaak dat de minister daarop serieus wil ingaan. Dat neemt niet weg dat wij van mening zijn dat er ook een taak is weggelegd voor de "Holland Acht". Wij hebben dat verwoord in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat in het manifest van de commissarissen van de vier Randstadprovincies en de burgemeesters van de vier grote steden over de modernisering van de Randstad een acuut bestuurlijk probleem aan de orde wordt gesteld;

overwegende dat het van het grootste belang is dat ook de Kamer en het kabinet dit probleem erkennen;

overwegende dat onderzoek op korte termijn door de minister van BZK zou moeten worden gefaciliteerd;

overwegende dat de "Holland Acht" gevraagd zou kunnen worden, ook zelf met oplossingen te komen;

verzoekt de regering, op korte termijn in overleg met de betrokkenen te komen tot een aanpak waarbij de "Holland Acht" in staat wordt gesteld zijn eigen bevindingen en aanbevelingen te formuleren en deze vóór de zomer 2006 aan te bieden aan het kabinet en de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beek, Spies, Van der Ham, Boelhouwer, Van der Staaij, Slob en Duyvendak.

Zij krijgt nr. 29(30300 VII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing hebben wij gesproken over de democratiseringsagenda. Wanneer het gaat over het vertrouwen tussen burger en politiek valt daar heel veel over te zeggen. Dat kunnen wij niet alleen maar in een begrotingsdebat kwijt. Ik heb hem gevraagd naar de gedachten van het kabinet over een level playing field en het niet op zaken vooruit willen lopen. Daarop antwoordde de minister wat ontwijkend. Ik begrijp dat wel. Hij gaat er natuurlijk niet over. Ik vind het echter wel belangrijk dat dit in de discussie wordt meegenomen. Dan heb ik het over de privatiseringen waar discussies over zijn. Dat zijn zaken die verband houden met het functioneren van de democratie en met de vraag in hoeverre mensen de politiek zien als een verlengstuk van hun burgerschap. Nogmaals, de politiek kan niet alles. De politiek kan wel iets en geeft ook dingen uit handen. Daar moeten wij zeker enige reflectie op hebben.

De minister kondigde een conventie aan. Ik wacht het voorstel daartoe af. Wij zullen daar ongetwijfeld nog veel over discussiëren, maar ik ben wel enigszins gerustgesteld door de minister. De minister zei dat het een open geheel is, dat mensen zich kunnen aanmelden en met eigen initiatieven en ideeën kunnen komen. Dat vind ik belangrijk.

De opmerkingen over de softdrugs van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing vind ik zeer belangrijk. Morgen ga ik samen met mevrouw Albayrak van de PvdA-fractie en de heer Weekers van de VVD-fractie naar Maastricht. Daar zullen wij de boodschap van deze minister zeker doorgeven. Ik denk dat men in de regio zeer blij is om dit te horen van een minister die zelf met zijn poten in de modder heeft gestaan, die in de lokale politiek heeft gezeten en die ook heeft gezien dat andere lokale bestuurders met dezelfde problemen te kampen hebben in Europa. Dat zal in ieder geval bijdragen aan een open discussie over dit belangrijke onderwerp.

Voorzitter. Eén van de belangrijkste punten van het project Andere overheid is de eenmalige gegevensverstrekking. Ik ben enigszins teleurgesteld dat er een einddatum wordt vastgesteld voor dat project. De minister zal de Kamer daarover een brief sturen. Waarom is het in België wel in een paar jaar gelukt om die eenmalige gegevensverstrekking voor elkaar te krijgen met de Kruispuntbank? Waarom verloopt het proces in Nederland veel langzamer? Wat is nu precies het verschil tussen de procedure die in België is gevolgd en de procedure hier? Is het een kwestie van instanties of overheden die niet mee willen werken? In dat geval zou de minister harder met zijn vuist op tafel moeten slaan. Misschien moet hij iets minder vrienden maken en zich iets kwader maken.

Ten slotte wil ik de motie op stuk nr. 17 over de politieke jongerenorganisaties intrekken en in plaats daarvan een andere indienen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Ham (30300-VII, nr. 17) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat politieke jongerenorganisaties een belangrijke rol spelen in het betrekken van jongeren bij de politiek;

overwegende dat andersoortige landelijke jongerenorganisaties vaak voor alle bestuursleden een vorm van bestuursbeurs ontvangen, en de politieke jongerenorganisaties maar één;

verzoekt de regering, een voorstel uit te werken voor minimaal drie bestuursbeurzen die ter beschikking komen voor elke politieke jongerenorganisatie;

en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Knops, Duyvendak en Boelhouwer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(30300 VII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Dit is ook besproken bij de behandeling van de begroting voor Onderwijs. Toen werd naar Binnenlandse Zaken verwezen. Hier wordt verwezen naar Onderwijs. Dames en heren, het kabinet spreekt met één mond en ik spreek maar één kabinet aan. Ze zoeken het maar uit met deze motie; dat bedoel ik overigens vriendelijk. Gelet op de ondertekening denk ik dat het bij de stemming wel goed komt. Ik hoop dat het kabinet hier goed werk van zal maken.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. "Tel uw zegeningen", zei de heer Van Schijndel, en dat ga ik ook doen.

Ik dank het kabinet voor het antwoord en voor het voorlichten van de Tweede Kamer. Ik ben blij met de toezegging van minister Remkes over prestatiebelonen bij de politie. Ik denk dat wij dat moeten gaan doen. Wij moeten niet alleen bij de nieuwjaarstoespraak een gratificatie geven, maar meer structureel belonen. Dat wordt lastig. Dat zegt de minister ook, maar ik vind het toch goed dat wij dat gaan doen en dat de minister daarmee begint.

Half februari komt de grote antiterreurcampagne op gang. Dat vinden wij belangrijk. Ik begrijp dat dit een heel grote campagne wordt.

Ik ben niet zo blij met de opmerkingen over het pakken van criminelen via het internet. Ik ben daar een groot voorstander van, maar de minister draait toch een beetje om de hete brei heen. Daarom leg ik hierover een uitspraak van de Kamer aan de regering voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de inzet van moderne opsporingsmiddelen zoals het tonen van foto's van verdachten op internetsites van politiekorpsen, de pakkans van criminelen aanmerkelijk kan verhogen;

constaterende dat op dit moment een aantal korpsen wel op beperkte wijze van internet als opsporingsmiddel gebruikmaakt en een aantal korpsen in het geheel niet;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de korpsen teneinde het gebruik van internet bij het opsporen van verdachten een meer structureel en uitgebreid karakter te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans, Algra en Van Schijndel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(30300 VII).

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Dan ga ik in op het ambtenarenbeleid. De kreet van Kok is meermalen de oekaze van Kok genoemd. Ik vind het allemaal prima. Ik noemde zijn richtlijn om ambtenaren vooral niet te veel met buitenstaanders te laten praten, een kreet. Ik vind het jammer dat minister Pechtold niet wil stimuleren dat ambtenaren meer buiten de deur spreken en aan het publieke debat deelnemen. Ik denk dat dit goed is. Kritiek is gezond en leidt tot veranderingen. Secretaris-generaal Holtslag geeft aan dat spoeddebatten volgen als hij een column schrijft en dat zijn collega's dat niet prettig vinden omdat hij dan een andere mening weergeeft dan de minister. Wij hebben gezien dat ministers die iets anders zeggen dan hun collega's ook gewoon blijven zitten, dus ik denk dat ambtenaren zich ook geen zorgen hoeven te maken als zij een mening geven. De ministeriële verantwoordelijkheid is een fictie. Dat heb ik zelfs in mijn propedeuse bestuurskunde al geleerd. Ik vind dat wij daar heel krampachtig mee omgaan. Het lijkt mij juist uitstekend dat hoge ambtenaren met ervaring hun mening ventileren.

Ik zou een karikatuur maken van ambtenaren. Ik ben zelf al heel lang met dit thema bezig. Gelukkig kan de huidige ambtenaar niet meer worden beschreven als de ambtenaar met het broodtrommeltje. Het imago is helaas wel zo negatief. Daarom zendt RTL nieuws mijn opmerking over steengrillen en bowlen uit. Dat imago moet veranderen. Daarover moet de minister het toch met mij eens zijn. Ik heb de indruk dat wij op eenzelfde lijn zitten, maar de minister vindt dat ik bureaucratisch wil gaan werken. Ik heb al een aanbod van Randstad Uitzendbureau om het te gaan doen, om ambtenaren in de praktijk te laten meedraaien. Dat kost centjes, dat weet ik ook wel, maar het is niet bureaucratisch. Wij kunnen het gewoon gaan doen. 93% van de ambtenaren op het departement van Binnenlandse Zaken stelt voor om naar buiten te gaan, om op stap te gaan, om mee te lopen en in de praktijk lessen te volgen. Slechts 2% van de ambtenaren heeft op het internet aangegeven niet vaker naar buiten te willen om de uitvoering van het beleid te zien.

Om die praktijkles te stimuleren en om Randstad als aanbieder geïnteresseerd te houden, dien ik de volgende motie in. Daarbij gaat het om de geliefde werkstages in het land voor beleidsambtenaren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat een goede kwaliteit in de uitvoering van het beleid mede afhangt van de eisen die het te voeren beleid stelt aan uitvoerders;

van mening dat dit inzicht bevorderd kan worden door de beleidsambtenaren, meer dan nu het geval is, in aanraking te laten komen met de uitvoering van het beleid;

verzoekt de regering, te komen met een plan van aanpak om te bevorderen dat beleidsmakers bij de rijksoverheid meer dan nu het geval is, in aanraking komen met de uitvoering van beleid, bijvoorbeeld door middel van een werkstage bij een uitvoeringsinstantie;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans, Nijs en Knops. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(30300 VII).

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil voor de geschiedenis even vastgelegd hebben dat het uiterst merkwaardig was in de formulering van de heer Eerdmans dat wij hier moties voor Randstad zouden indienen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden danken voor de beantwoording en nog op één onderwerp terugkomen. Dat onderwerp heeft te maken met gevoelens van onveiligheid die nogal eens bij omwonenden de kop opsteken rond de vestiging van bijzondere voorzieningen, zoals sociale pensions en verslaafdeninstellingen. Gemeentebesturen zien dat soort gevoelens vaak als uitingen van een niet-in-mijn-achtertuinsyndroom; omwonenden voelen zich vaak niet serieus genomen in hun gevoelens. Op tal van plaatsen lopen de gemoederen soms hoog op.

Ik heb van de minister begrepen dat een veiligheidseffectrapportage lang niet altijd tot het besluitvormingsproces behoort. Ik wil hem vragen om aan de hand van een aantal concrete praktijkgevallen onderzoek te laten doen naar de onveiligheid rond specifieke voorzieningen, zodat er breed toepasbare lessen uit kunnen worden getrokken en ook kan worden bezien of in wet- en regelgeving verder kan worden bijgedragen aan een verbetering van de besluitvorming en een verhoging van de veiligheid. Wellicht kan dat ook helpen bij het herstel van het vertrouwen in de overheid, wat toch ook het thema van deze begroting is. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vestiging en het functioneren van instellingen/woonvormen voor bijzondere doelgroepen, zoals sociale pensions, opvang voor verslaafden, tbs-klinieken en dergelijke bij omwonenden vaak veel weerstand oproepen uit zorg over de sociale veiligheid;

overwegende dat het belangrijk is dat algemene lessen getrokken worden uit bestaande ervaringen en een helder zicht bestaat op de overwegingen waarmee uit veiligheidsperspectief rekening moet worden gehouden, en de behoorlijkheids- en zorgvuldigheidsvereisten waaraan de besluitvorming moet voldoen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat hiernaar onafhankelijk onderzoek wordt verricht, aan de hand van een aantal praktijkgevallen, bijvoorbeeld door de Nationale ombudsman, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Eerdmans en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(30300 VII).

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Remkes:

Mevrouw de voorzitter. Ik meld mevrouw Albayrak dat ik het initiatief van het korps Haaglanden betreffende eerwraak ken. Ik heb zeer recentelijk al in antwoord op Kamervragen aangegeven, dat ik bereid ben, dat initiatief financieel te ondersteunen. In overleg met het Landelijke Expertisecentrum Diversiteit, dat het initiatief in voorbereiding heeft, zal ik nagaan hoe de aanpak van eerwraak landelijk kan worden ondersteund.

Over terrorismebestrijding hoef ik niets meer te zeggen, want de oppositie daartegen is weggesmolten als sneeuw voor de zon.

De heer Slob heeft gezegd: de toezegging van de minister over de publieke borging van de meldkamers geeft mij geen warm gevoel. Ik ben er ook niet voor ingehuurd om in alle opzichten warme gevoelens te bezorgen. Ik ben ervoor ingehuurd om in overleg met collega's een aantal praktische problemen op te lossen. Mij was in overleg met VNG en IPO gemeld dat hier een praktisch probleem lag. Ik heb geprobeerd dat op te lossen via de gezagspositie van de burgemeester. Die zaak komt natuurlijk nog volop aan de orde bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel. Ik heb aangegeven, dat er een nota van wijziging onderweg is naar de Kamer. Het lijkt mij het verstandigst om deze zaak uit te discussiëren bij de behandeling van dat wetsvoorstel. Dat lijkt mij ook wel zo elegant tegenover de collega die de eerste ondertekenaar is. Ik vind het dus eerlijk gezegd niet eigenlijk om die discussie hier te voeren. Ik doe een beroep op de Kamer en met name op de fractie van de ChristenUnie om die motie tot die gelegenheid aan te houden en dan volop in debat te gaan. Bij deze gelegenheid ontraad ik de aanvaarding van de motie ten zeerste.

Ik vind het niet juist om bij deze gelegenheid de positie van de waterschappen eruit te lichten, zoals de heer Boelhouwer in zijn motie voorstelt. Ik heb vorige week maandag gemeld dat in mijn waarneming minstens zo'n groot probleem is het deelgemeentenbestel in Rotterdam en Amsterdam. Waarom noemt de heer Boelhouwer niet dit of een ander voorbeeld? De heer Boelhouwer licht er nu het probleem van de waterschappen uit, maar terugkijkend naar de afgelopen jaren constateer ik dat het aantal waterschappen, en dus de bestuurlijke drukte in dat opzicht, gigantisch is verminderd. Ik ben ooit in 1980 in de provincie Groningen begonnen met meer dan honderd waterschappen. Dat aantal hebben wij toen via een soort militaire operatie teruggebracht tot zes. Inmiddels is dat aantal nog verder teruggelopen. Gelet op de inspanningen die er in die wereld zijn verricht, vind ik dat er geen aanleiding is om de waterschappen er bij deze gelegenheid uit te lichten. Ik heb de heer Boelhouwer gezegd dat de waterschappen natuurlijk onderdeel zijn van het totale proces. Wij doen nu uitspraken in brede zin óf wij doen nu geen uitspraken, maar dan ook niet over een specifieke categorie.

De voorzitter:

Ik zie nogal wat leden bij de interruptiemicrofoons staan, maar het is de bedoeling dat alleen de indiener van een motie nog een korte vraag kan stellen. De heer Boelhouwer wenst overigens van die gelegenheid geen gebruik te maken, zie ik.

Minister Remkes:

Daar komt nog bij dat het kabinet in zijn reactie op het interdepartementaal beleidsonderzoek waterbeheer zijn visie op de positie van de waterschappen heeft neergelegd. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de commissie-De Grave "Je gaat erover of niet" staat dat ik de discussie over de gemaakte opmerkingen over bestuurlijke drukte zal openen. Daarin wordt ook deze kwestie volop meegenomen. Ook daarom ontraad ik aanneming van deze motie.

De heer Boelhouwer heeft ook een motie ingediend over de waarnemend burgemeesters. Ik heb met belangstelling geluisterd naar zijn woorden over de grondwettelijke positie van de kroonbenoeming. Ik dacht op een gegeven moment dat de PvdA-fractie gaat voorstellen om de verantwoordelijkheid voor de kroonbenoeming en de positie van de minister van BZK daarin te activeren. Als hij een dergelijke motie had ingediend, zou ik een applausje hebben gegeven. Helaas is dat niet gebeurd, terwijl ik wel de toezegging heb gedaan dat er een gesprek met de Commissarissen van de Koningin zal worden gevoerd. Ook hier moeten wij een zorgvuldige procedure volgen want het gaat om de huidige bevoegdheden van CdK's. Die procedure houdt in: een gesprek en vervolgens rapportage aan de Kamer. Als de Kamer dan niet tevreden is, kan zij daarover nadere uitspraken doen. Dat is de goede volgorde en daarom ontraad ik aanneming van deze motie.

De heer Algra heeft een motie ingediend over het misbruik van het alarmnummer 112. Op dit moment wordt de ombouwing van de 112-centrale in Driebergen aanbesteed. Hierdoor kunnen 112-oproepen worden doorgeschakeld naar de regionale meldkamers. Als gevolg daarvan kunnen in deze meldkamers simkaartloze toestellen worden geblokkeerd via de zogenaamde imei-code. Dit is een complex proces waarover afspraken worden gemaakt met alle providers. Het antwoord op de vraag van de heer Algra is dus bevestigend, maar er moet nog wel een oplossing voor het technische probleem komen dat ook bona fide telefoontjes met een GSM zonder simkaart kunnen binnenkomen. Parallel aan de technische operatie van ombouwing van de centrale wordt dit probleem aangepakt. Ik laat het oordeel over de motie dus graag over aan de Kamer.

De heren Algra en Irrgang hebben een motie ingediend over de maximumsnelheid. In eerste termijn heb ik over deze kwestie uitvoerig gesproken en ik ben het niet eens met de heer Algra op dit punt. De korpsbeheerders in de regio's discussiëren ook over dit proces. Op dit moment vind ik een Kameruitspraak hierover te voorbarig. Ik heb duidelijk gemaakt waarop de inspanningen van de minister van Binnenlandse Zaken zich de afgelopen maanden hebben gericht. De heer Algra vindt dat kennelijk te weinig. Een dergelijke uitspraak is op dit moment totaal niet op zijn plaats, gezien de huidige beleidslijn van bewustmaking van agenten en het aantal ongevallen waarbij agenten betrokken zijn. Zoiets gaat eraan voorbij dat er wel degelijk een probleem bestaat. Ik ontraad deze motie dus op dit moment.

Ik heb mij zeer verbaasd over de motie van de heer Algra omtrent de Schipholkwestie. Ik heb toegezegd dat collega Donner en ik op korte termijn hierover een brief naar de Kamer sturen. Het is allemaal veel te kort door de bocht. Er zitten de nodige haken en ogen aan deze oplossingrichting, zowel in termen van veiligheid als financieel. De heer Algra dient een motie in zonder dat kennis kan worden genomen van welke argumentatie ook. Ik vind dat de Kamer op dit moment niet dit soort moties zou moeten indienen. De Kamer zou echt eerst eens moeten kijken naar de argumenten die het kabinet aanvoert voor een bepaalde oplossingsrichting. Mijn dringende verzoek is dus om deze motie in ieder geval aan te houden totdat de Kamer het standpunt van het kabinet kent. Dat is de elegante weg. Dat is niet deze weg. Ik zeg het zo scherp, want ik vind dat dit in het verkeer tussen kabinet en parlement zo niet kan.

Over de motie over precariorechten van de heer Van Beek het volgende. Terugwerkende kracht kan in geen geval. De procedures maken het niet mogelijk vóór 1 januari aanstaande. Ik zeg hem toe dat ik zal proberen het wetsvoorstel vóór 1 april aanstaande naar de Raad van State te zenden. Ik wil hier wel fatsoenlijk over overleggen met de VNG. Ik ken de gedachten van de VNG. Ik heb met de VNG en andere partijen een code ondertekend over fatsoenlijke bestuurlijke omgangsvormen. Daarin past deze motie niet. Alleen al om die reden zal ik deze motie, indien aangenomen, niet uitvoeren. Ik heb goed geluisterd naar de heer Van Beek. Hij ziet geen aanleiding voor compensatie. Ik kan een eind met hem meegaan, maar ik signaleer ook dat de gemeenten die hiervan gebruikmaken, dat doen op basis van de bestaande wetgeving en dat er dus niets illegaals gebeurt. Dat is precies het probleem.

De heer Knops (CDA):

Wat heeft de minister dan gedaan met de motie-De Pater van anderhalf à twee jaar geleden? Die is indertijd met algemene stemmen aangenomen. Ook dat heeft te maken met goede omgangsvormen in het openbaar bestuur.

Minister Remkes:

Die motie is volledig uitgevoerd. Destijds is aangegeven dat deze zou worden meegenomen in het traject-Eenhoorn. Dat is gebeurd, en de Kamer heeft vervolgens een kabinetsreactie op dit traject gekregen. In het ozb-debat is er weinig over gezegd, maar nu komt het op tafel. Ik doe u een toezegging en zou daarbij zeggen: tel uw zegeningen. Op deze manier kan de motie echter niet worden uitgevoerd.

De heer Van Beek (VVD):

U doet nu alsof het mijn probleem is, maar ik hoop dat u voelt dat het ook uw probleem is. Er wordt een ontwikkeling in gang gezet die ongewenst is. Ik vraag u om dat te erkennen en duidelijk te maken aan de gemeenten dat deze weg echt moet worden afgesloten.

Minister Remkes:

Ik signaleer ook wel dat er een door de wetgever niet bedoelde ontwikkeling in gang wordt gezet, maar dat laat onverlet dat het niet mogelijk is dat wij ons in oneigenlijke termen tot de gemeenten richten. Ik wil dit op een fatsoenlijke manier afwikkelen. U weet ook dat er de afgelopen tijd indringende discussies met de VNG zijn gevoerd over het gemeentelijke belastinggebied. Het wordt dan allemaal wel opgelost, maar af en toe zet dit de bestuurlijke verhoudingen onder druk. Ik doe er niet aan mee als hier op een achternamiddag deze motie wordt aanvaard. Ik wil de zaak op een redelijke manier laten landen. Dat is de reden waarom ik zeg wat ik zeg.

Een andere toon kan ik aanslaan over het verzoek van de VVD-fractie om de Holland Acht te verzoeken om zelf ook eens met opvattingen te komen. Dat is een van de belangrijke gespreksonderwerpen die volgende week op de agenda staan. Ik ben zeer benieuwd wat eruit komt en zal het verzoek laten overbrengen. Het oordeel over deze motie laat ik gaarne aan de Kamer over.

Dan kom ik nu toe aan de motie van mevrouw Albayrak over het politiebestel. Ook dat vind ik een heel merkwaardige motie. Hiervoor geldt precies hetzelfde wat ik zojuist tegen de heer Algra zei: wij krijgen nog een volledig debat over de toekomst van het politiebestel. Nu wordt daarover al een motie voorgesteld. Dat vind ik voorbarig. Daarin ontbreekt ook een essentieel element, te weten de democratische controle. Volgens mij is deze motie langs de lijn van de fractievoorzitter van de PvdA gegaan. Hij had dit genoemd als voorwaarde, maar die voorwaarde zie ik nergens terugkeren. Ik ben het zeer met de heer Bos eens dat dit een buitengewoon belangrijke randvoorwaarde is. Ik kan mij eerlijk gezegd ook niet van de sociaal-democratie voorstellen dat een fatsoenlijke democratische inbedding van, en een fatsoenlijke democratische controle op een bedrag van meer dan 4 mld. even niet in de beschouwing betrokken zouden moeten worden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Zoals u weet, is er ook een motie ingediend over de democratische controle. U hebt zelf de woorden van mijn fractievoorzitter aangehaald. Er is geen onduidelijkheid voor het belang dat de PvdA-fractie hecht aan de democratische controle. Wilt u nogmaals de woorden van de heer Bos uitspreken over de waarde die mijn fractie hecht aan de democratische controle?

Minister Remkes:

Als er wordt gedaan wat in deze motie wordt gevraagd, ontstaat er geen enkel perspectief op het oplossen van het probleem. In dat model is de democratische controle dus niet afdoende geregeld. U biedt dat perspectief niet. Ook u verzoek ik – laat ik maar proberen om consistent te zijn – om deze motie aan te houden, zodat er ook nog eens wat beter naar gekeken en over nagedacht kan worden. Houdt u de motie aan tot op het moment dat de Kamer dit verhaal hier behandelt. Op dit moment ontraad ik de aanneming van die motie. Wij gaan door met de voorbereiding van een nieuw bestel.

Dan heb ik hier nog de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 33 over de Nationale Ombudsman en het functioneren van instellingen. Volgens mij kan dit geen kwaad. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

De heer Van der Ham een motie ingediend over studiebeurzen voor politieke jongerenorganisaties. Ik wil de aanneming van deze motie toch ontraden. Over drie studiebeurzen hoort het politieke debat in deze Kamer niet te gaan. Drie studiebeurzen voor politieke jongerenorganisaties. Dat vind ik een probleem dat men echt zelf moet oplossen. Er gaan gigantische subsidiestromen naar die organisaties toe, dus men kán dit ook zelf oplossen. Collega Pechtold en ik hebben binnenkort een gesprek met de politieke partijen. Ik ben bereid dit punt daar nog eens onder de aandacht te brengen, maar zoiets hoort niet in deze Kamer per motie te worden geregeld. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

De heer Eerdmans heeft een motie ingediend over het plaatsen van foto's van verdachten op het internet. Volgens mij is daar niets op tegen. Ik laat het aan het oordeel van de Kamer over. Voor mij zijn er in dit debat twee trefwoorden, in de eerste plaats effectiviteit en in de tweede plaats proportionaliteit. Vanuit die twee trefwoorden beoordeel ik dit soort wensen dus ook. Ik zie de heer Eerdmans knikken en begrijp dat wij daarover niet verschillend denken.

Minister Pechtold:

Voorzitter. Ik denk dat ik in mijn beantwoording uitvoerig ben geweest. Dat blijkt in ieder geval uit het beperkte aantal vragen dat overblijft. Ook ik begin weer met mevrouw Albayrak. Voor het geval dat zij het beeld dat zij schetste van mij en de drugs en Donner tot de waarheid van de termijn maakt, zeg ik even dat ik mij daar toch niet in kan herkennen. Ik denk dat ik haar een end tegemoet ben gekomen vanuit het grotestedenbeleid en het meedenken met de burgemeesters. Ik wens haar morgen erg veel succes met haar voorbereiding van de experimenten, maar ik denk dat het kabinet toch zelf gaat kijken. Wij gaan zelf afwegen hoe wij ons daar een oordeel in vormen. Ik ben blij dat de heer Knops mij nog eens heeft gezegd dat hij mij scherp zal houden als het gaat om de bureaucratie. Ik hoop dat ik ook van hem zal horen als ik niets van hem hoor en dat dat een compliment zal zijn.

Met de heer Van der Ham hebben wij nog even goed gesproken over de nationale conventie. Ik ben echt bereid om daarover binnenkort verder te praten. Hij vroeg verder nog naar de kruispuntenbank en waarom dit niet sneller kan. Dat zou in België het geval zijn. Ik heb dit nog laten nazoeken. In België heeft de kruispuntenbank alleen betrekking op een bepaalde gegevensset in het sociaal-fiscale domein voor een beperkt aantal diensten. De introductie van dienstverlening op basis van eenmalige gegevensverstrekking heeft betrekking op een veel grotere hoeveelheid en geld, overheidsbreed. Daarom is een en ander niet te vergelijken, en kan niet gezegd worden dat Nederland achterloopt op België. Met de introductie van het samenstel van basisvoorzieningen van de elektronische overheid verwacht ik hier, volgens de planning die ik de Kamer als onderdeel van de voortgangsrapportage Andere overheid zond, de basis voor te leggen. De toepassing in de dienstverlening is vervolgens een slag die door de sectoren en de overheden zelf moet worden gemaakt. Mijn beeld is dat deze overheden de basisvoorzieningen als deze gereed zijn graag willen gebruiken.

Een voorbeeld is het dossier-Jong, dat wil draaien op het burgerservicenummer om gegevens beter te kunnen delen. Kortom, hoe sneller de basisvoorzieningen voor toepassingen gereed zijn, inclusief de wetgeving, des te sneller zullen de effecten in de dienstverlening zichtbaar zijn.

De heer Van der Ham (D66):

Het goede wat wij hebben gezien in België is dat men daar een aantal heel tastbare zaken samenbrengt en dat men daar ook heel snel tot resultaten komt. Als wij deze eenmalige serviceverstrekking zo optuigen, gaat het dus ook langer duren. Daardoor hebben de mensen er niet snel resultaat van. Kijkt u nog eens goed naar het Belgische voorbeeld, want daar ging het snel en voortvarend.

Minister Pechtold:

Ik zal goed naar België kijken.

Over de oekaze of het decreet, zoals de heer Eerdmans het heeft genoemd, hebben wij uitgebreid gesproken. Ik blijf bij het kabinetsstandpunt. Ik heb eerder vanavond tegen de heer Eerdmans gezegd: tel uw zegeningen, dit was toch alweer een oprekking ten opzichte van eerdere standpunten.

Ik denk niet dat ik heer Eerdmans heb verweten een karikatuur te maken van ambtenaren. Daarom werd het stuk over de steengrill er ook uitgeknipt. Hij is uiterst knap in die beeldspraak, die hij leuk neerzet. Het valt mij dan wel op dat hij zegt dat de minister duidelijk moet zijn en dat in arbeidscontracten van alles moet worden verplicht. Als ik de motie daarover lees, denk ik: natuurlijk kunnen wij hiermee akkoord gaan, wat een sympathiek verhaal. Een plan van aanpak is ook nogal bureaucratisch. Beleidsmakers moeten meer dan nu in aanraking komen met de uitvoering van beleid.

De voorzitter:

De motie werd ook heel aardig voorgedragen, dat scheelt misschien.

Minister Pechtold:

Ja, het was ook de stem die het hem deed! Zo stevig als de heer Eerdmans inzette met verplichtingen in arbeidscontracten, zo stimulerend is hij nu. Daarom gaan wij hier sympathiek mee om en zullen wij eens zien wat wij hiermee kunnen doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ligt het aan mij, of heb ik geen antwoord van de ministers gekregen over Rotterdam en de moeilijk opvoedbare jongeren?

Minister Pechtold:

Dat is toch echt een motie die niet bij ons thuishoort, of u moet het van ons geld willen hebben, en dan willen wij dit al helemaal niet!

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb een groot aantal ministeries genoemd. De reden dat ik de motie hier heb ingediend, is dat deze minister verantwoordelijk is voor de leefbaarheid in de grote steden, waar dit probleem met name speelt.

Minister Pechtold:

Jazeker, maar ik vond de motie verder zo ver afstaan van mijn beleidsterrein. U dient de motie bij het kabinet in. Dit is een begrotingsbehandeling, dus wij kijken hiernaar en ik ga er met de collega's van de andere ministeries over praten en daarna kom ik erop terug.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Sluiting 23.36 uur

Naar boven