Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2006 (30300 VII),

en van:

- de motie-Irrgang/Duyvendak over het laten vallen van politieke ambtsdragers onder een vergelijkbaar stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekering als werknemers (30300 VII, nr. 8);

- de motie-Dubbelboer c.s. over een fonds voor de subsidiëring van de lokaal of regionaal vertegenwoordigende partijen (30300 VII, nr. 9);

- de motie-Fierens/Szabó over het spoedig reageren op klachten van burgers (30300 VII, nr. 10);

- de motie-Van Schijndel over de modaliteiten van een te creëren algemene bevoegdheid voor de burgemeester (30300 VII, nr. 14);

- de motie-Van Beek/Knops over het voorkomen van onwenselijk geachte precarioheffing (30300 VII, nr. 15);

- de motie-Van Beek/Szabó over een "meter" waarmee bereikte administratieve lastenverlichting inzichtelijk wordt gemaakt (30300 VII, nr. 16);

- de motie-Van der Ham over de vormgeving van de huidige subsidie aan jongerenorganisaties en een nieuw model voor bestuursbeurzen (30300 VII, nr. 17);

- de motie-Van der Ham/Van der Laan over preventie als belangrijk onderdeel van de prestatiecontracten (30300 VII, nr. 18);

- de motie-Van der Ham/Van der Laan over democratische controle in het politiebestel (30300 VII, nr. 19).

(Zie vergadering van 30 november 2005.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Het streven is om de beantwoording van de bewindslieden voor de dinerpauze te doen en de tweede termijn van de Kamer vervolgens na de dinerpauze. Mogelijkerwijs moeten wij dit debat onderbreken voor een regeling van werkzaamheden, maar dat weten wij op dit moment nog niet zeker.

Minister Remkes:

Voorzitter. Ik wil mij vanzelfsprekend aansluiten bij de gelukwensen die zijn uitgesproken aan het adres van de heren Knops en Van Schijndel voor hun maidenspeech. Ik heb er met bijzonder veel belangstelling naar geluisterd. Beide heren wezen erop dat het een eer is om lid te zijn van dit huis. Zo heb ik dat zelf ook altijd ervaren gedurende de jaren dat ik lid van dit huis mocht zijn.

Ik spreek ook mijn dank uit voor de inbreng van de Kamer. Die dank geldt ook voor mevrouw Albayrak. De Kamer ziet hier twee buitengewoon zakelijke Kroondienaren staan, die een helder beleid voorstaan op een departement – dat heb ik vorige week maandag ook aangegeven – dat als adagium heeft: aanjagen, helpen en indien nodig interveniëren bij medeoverheden, bij hulpverleningsdiensten, bij de politie en bij collega's. In het beeld dat mevrouw Albayrak neerzette, herkennen wij ons niet. Wel waren de verwachtingen, nadat mevrouw Albayrak haar eerste zinnen had uitgesproken, bij collega Pechtold en bij mij hoog gespannen. Ik dacht: nu wordt er even een heldere sociaal-democratische visie neergezet. Maar helaas, het bleef oorverdovend stil. Geen begin van dat heldere sociaal-democratische gedachtegoed waar een alternatief neergezet wordt voor het beleid van het kabinet. Wij hebben dat beiden node gemist. "Where is the beef?" zou ik mevrouw Albayrak willen vragen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Laat ik daar maar eens niet op antwoorden, anders zou ik tien minuten nodig hebben om mijn inbreng te herhalen en dat gaat u mij volgens mij niet gunnen.

De voorzitter:

Nee.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb deze twee heren inderdaad een naam gegeven in de eerste zinnen van mijn inbreng, maar ik heb hen niet doof genoemd. Misschien moet die kwalificatie er nog bij, want die visie was dus wel degelijk in mijn inbreng aanwezig. Dat de ministers die visie niet gehoord willen hebben, past eigenlijk ook wel bij de kritiek die ik op hen heb gehad.

Minister Remkes:

Ik zei een helder sociaal-democratisch alternatief. Dat heldere sociaal-democratische alternatief heb ik node gemist.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Ik heb die heldere visie wel degelijk neergezet, bijvoorbeeld waar het gaat om de toekomst van het politiebestel. Wij zijn tegen de centralisatieplannen van het kabinet, omdat wij denken dat zij de werkzaamheden van de politie in de komende tijd in de weg gaan zitten. Wij hebben het gehad over een minister voor Veiligheid, omdat wij dat wellicht een goed idee zouden vinden, al zien wij er op dit moment nog geen uitwerking van. Wij hebben gezegd dat op lokaal niveau de burgers moeten gaan over wat veiligheid is en waar de politie op moet worden ingezet. Ik heb daar wel vier voorbeelden van gegeven. Wij hebben gezegd dat drugsoverlast bestreden moet worden en ik heb het ook gehad over de manier waarop dat moet. Laat u mij dat alstublieft niet allemaal herhalen. Het is een visie, het is een alternatief, alleen deelt de minister onze mening helaas niet.

Minister Remkes:

Dat is soms misschien nog maar de vraag. Ik heb u daarover wel zinnen horen uitspreken, maar ik heb u noch over het politiebestel, noch over de vraag hoe een eventuele departementale herschikking dient plaats te vinden richtinggevende uitspraken horen doen, met één uitzondering, waarop ik straks nog even terugkom.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik ben in ieder geval blij dat de minister toegeeft dat de PvdA wel degelijk die alternatieven heeft genoemd en dat hij misschien zelfs een deel daarvan wil overnemen.

Minister Remkes:

Ik meen dat ik het tegendeel heb beweerd.

De heer Van Schijndel (VVD):

De vraag is wat nu eigenlijk een visie is. De minister zegt terecht dat het dan gaat om een richtinggevende lijn die daarin moet zitten en dat er dan, in het geval van mevrouw Albayrak, sprake is van heldere sociaal-democratische beginselen die daaraan ten grondslag liggen. Ik meen dat de minister gelijk heeft dat de democratische controle – toch een centraal element in het sociaal-democratische denken – in het huidige bestel onvoldoende tot zijn recht komt. Daarover heb ik mevrouw Albayrak niet gehoord.

De voorzitter:

Ik maak u erop attent dat het debat met mevrouw Albayrak plaatsvindt in haar termijn. U kunt haar dan interrumperen. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Remkes:

De heer Van der Staaij greep aan op de beginzin van onze begroting: "herstel van vertrouwen". De verschillende thema's die in de begroting van Binnenlandse Zaken aan de orde zijn, hebben iets te maken met het vertrouwensverlies zoals dat met name vanaf 2002 – niet alleen in ons land – zichtbaar is geworden. Dat was overigens nog onder Paars II. De heer Van der Staaij heeft het dilemma opgeworpen waar nu in het openbare debat gezonde zelfkritiek omslaat in riskante nestbevuiling. Dat dilemma is precies aan de orde. Het gaat om de vraag of er in genuanceerde bewoordingen kritiek mogelijk is, ook op de instituties in de trias politica. Wij moeten ervoor uitkijken om die kritiek, die soms niet zakelijk en feitelijk is, om te laten slaan in riskante nestbevuiling. Ik vind dat een belangrijk aandachtspunt. Als het gaat om de vertrouwensvraag in het algemeen, is dat naar mijn beleving voor een deel een institutionele vraag en voor een deel ook een culturele vraag, die ook iets te maken heeft met de stijl van politiek bedrijven. Bijvoorbeeld gaat het dan om je niet verschuilen achter procedures of achter bestaande wet- en regelgeving. Dat zijn namelijk geen natuurverschijnselen; daaraan kun je iets veranderen. Die uitstraling zul je, als lid van deze Kamer of van het kabinet, ook moeten hebben.

Ik begin met een aantal opmerkingen naar aanleiding van vragen over de commissie-Brinkman, maar niet dan nadat ik in de richting van de Kamer, en met name in de richting van mevrouw Albayrak een opmerking heb gemaakt. Zij liet zich ontglippen dat de minister van Justitie gaat over terrorismebestrijding. Misschien is het haar ontgaan dat Remkeshet bij dit thema primair gaat om de hoofdrolspelers, waar veel werk wordt verzet, namelijk de AIVD, het KLPD, de regionale korpsen en het lokale bestuur. De NCTB functioneert onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van collega Donner en van mij. Volgens mij hoef ik niet meer te zeggen,

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Was dit alles wat u te zeggen heeft over de commissie Brinkman?

Minister Remkes:

Neen, zeker niet. Dan zou ik u teleurstellen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Absoluut.

Minister Remkes:

Dat wil ik niet.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Remkes:

Voorzitter. De opdracht aan de commissie-Brinkman was om alternatieven te ontwikkelen voor de organisatie van de veiligheidsonderdelen bij het Rijk om op basis daarvan te kunnen beoordelen of een nog slagvaardigere en effectievere aansturing op rijksniveau nodig is. De commissie-Brinkman heeft een scherpe analyse gemaakt en komt tot de slotsom dat een effectiever veiligheidsbeleid inderdaad een betere aansturing nodig heeft. Er zijn hiervoor uiteindelijk twee varianten opgesteld. De eerste behelst een ministerie van veiligheid met daarnaast een ministerie van bestuur en recht, het tweede een wel heel groot ministerie van veiligheid, bestuur en recht. Het kabinet heeft de analyse in het tussenrapport natuurlijk heel goed bestudeerd. Daarbij hebben wij in ogenschouw genomen welke zaken op dit ogenblik al lopen ter verbetering van het beleid. Het veiligheidsprogramma boekt tastbare resultaten. De criminaliteit daalt. De capaciteit van alle diensten is versterkt. Mensen voelen zich veiliger. Het vermogen van de Staat om terreur te bestrijden en aanslagen adequaat aan te pakken wordt verder versterkt via de instelling van de nationaal coördinator, versterking van de diensten en wetgeving. Er ligt veel werk in het verschiet. In deze kabinetsperiode wordt een begin gemaakt met de reorganisatie van de politieorganisatie. Om te onderstrepen dat wij dit ter harte hebben genomen, kan ik melden dat een van de centrale aanbevelingen uit het tussenrapport van de commissie-Brinkman is dat het rapport van de commissie-Leemhuis in de kern moet worden uitgevoerd. Mevrouw Albayrak weet dat ongetwijfeld. Het kabinet heeft heel goed naar de commissie-Brinkman geluisterd en heeft heel goed naar de argumentatie gekeken.

De aard van de veranderingen die door het kabinet in gang zijn gezet, gaat in de richting van concentratie in de aansturing. Het kabinet meent dat het in de rede ligt om te komen tot verdere concentratie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de veiligheidsketen. Tegelijkertijd stelt het kabinet een aantal vragen ten aanzien van de vervolgopdracht. De Kamer weet ook dat beleid op onderdelen – veiligheidsregio's, Leemhuis, politie, ICT, rampenbestrijding, AIVD – loopt. Dat moet de komende tijd ordentelijk blijven gebeuren. Er moet daarnaast een consequente lijn zitten in de wijze waarop alles vanuit Den Haag wordt geregisseerd of aangestuurd. De positionering van en samenhang tussen OM en ZM moet diepgravender. De commissie-Brinkman loopt daar te lichtvoetig overheen. Dit raakt aan de opmerking die mevrouw Albayrak daarover in eerste termijn heeft gemaakt. De volgende vraag is wat moet worden gedaan met betrekking tot de veiligheidsonderdelen die niet onder BZK of Justitie vallen, zoals de marechaussee, de douane en de kustwacht. Daaraan vooraf hoort eigenlijk de vraag te worden gesteld, welk veiligheidsprobleem wij willen oplossen. Ligt onze focus op terrorismebestrijding, of op sociale veiligheid en criminaliteitsbestrijding? Als je dit conceptueel doordenkt, kom je langs beide lijnen tot andere noodzakelijke samenhangen en verbanden. Daaraan zal in het vervolgtraject veel aandacht moeten worden geschonken. Mevrouw Albayrak heeft gevraagd of ik mij herken in hetgeen hierover door de minister van Justitie is gezegd. Ik heb collega Donner wel eens slechtere betogen horen houden. In grote lijnen kan ik mij erin vinden. In allerlei commentaren op het rapport-Brinkman kwam ik telkens als één van de centrale punten steeds tegen dat de AIVD nog niet, of onvoldoende versterkt zou zijn. Dank je de koekoek. De Kamer weet natuurlijk ook dat het tijd kost om dat zorgvuldig te doen, dat heb je niet van de ene op de andere dag geregeld. Mijn collega Donner duidde er met name op dat het ging om dat soort beelden die de commissie van de buitenwacht krijgt. Dat heeft zij opgeschreven en in een aantal van die beelden herkent ook deze minister zich niet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb de forse kritiek genoemd die minister Donner op de commissie-Brinkman heeft omdat zij concludeert dat de organisatie van de terreurbestrijding niet op orde is. Ik neem aan dat ik de hele pagina die aan die conclusie voorafgaat, niet hoef op te lezen. Minister Donner zegt dat hij zich niet kan vinden in deze conclusie, omdat ze gestoeld is op de beelden die naar voren zijn gekomen in gesprekken die de leden van de commissie hebben gevoerd. Het zijn niet de minsten om wie het hierbij gaat: de directeur-generaal Veiligheid, de directeur-generaal Rechtshandhaving, de terreurcoördinator, de heer Joustra en de heer Brinkman zelf. Eigenlijk zegt minister Donner dus dat deze mensen niet in staat zouden zijn om gesprekken te voeren met experts, met deskundigen, en de meningen van die deskundigen om te zetten in conclusies die hout snijden. Volgens mij snijdt de conclusie van de commissie-Brinkman wel degelijk hout; minister Remkes wil de conclusie alleen niet onderschrijven. Het is van tweeën één. Of de minister zegt dat deze commissie het niet goed doet en verkeerde conclusies trekt, maar waarom geeft de minister diezelfde commissie dan een vervolgopdracht? Of de minister zegt dat de constatering van de commissie juist is en dat hij ermee aan de slag gaat.

Minister Remkes:

Ik heb zojuist twee voorbeelden genoemd. Het zou een slagje dieper moeten als het gaat om de positie van OM en ZM. Als ik haar inbreng in haar eerste termijn goed begrijp, is mevrouw Albayrak het daarmee eens; een andere conclusie kan ik tenminste niet trekken. Op de tweede plaats is er een constatering in de buitenwereld, geen constatering van de commissie zelf, want daar zitten inderdaad mensen in die het allemaal veel beter weten. U moet goed lezen hoe een en ander is weergegeven. Het is voor mij en voor de Kamer absoluut niet nieuw dat de AIVD nog steeds niet op sterkte is; daar wordt aan gewerkt.

Het kabinet zal de heer Brinkman vragen, zijn werkzaamheden op basis van een vervolgopdracht voort te zetten, opdat dit kabinet nog in het najaar van 2006 over de conclusies van het vervolgonderzoek kan beschikken en het vervolgrapport bij de kabinetsformatie tot kloeke besluitvorming kan leiden. Het kabinet heeft volstrekt vertrouwen in dit traject.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Volgens mij gaat het over meer dan alleen het feit dat de AIVD nog niet op sterkte zou zijn. Ik raad de minister aan om het rapport nogmaals te lezen. Maar als de minister dit onderwerp heeft afgerond, heb ik nog één andere vraag. Die gaat over het onderwerp waar u mee begon. Het heeft u waarschijnlijk pijn gedaan dat ik zei dat minister Donner over terreurbestrijding gaat. Ik snap die pijn, maar dat is meteen ook het punt waarom het gaat. Als deze minister van BZK zegt dat er diensten zijn die een hoofdrol spelen, bestrijd ik dat natuurlijk niet. Maar wie maakt de dienst uit? Daarover heeft het kabinet, heeft minister Balkenende toch gezegd dat dat minister Donner is? Ontkent u dit?

Minister Remkes:

Wat u nu omschrijft, is de feitelijke situatie sinds het kabinet-Den Uyl: met name als het gaat om het voorkomen van aanslagen en ander onheil, heeft de minister van Justitie het voortouw. Het is nooit anders geweest.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar, zo zegt de minister van BZK, de werkelijkheid is anders, want in werkelijkheid ben ik de baas.

Minister Remkes:

In de praktijk draagt de minister van BZK de verantwoordelijkheid voor het aansturen van de AIVD, om maar een buitenplaats te noemen. En je kunt elke dag uit krantenberichten opmaken dat dit een van de instanties is die op dit vlak heel veel belangrijk werk doen. En ik kan u de verzekering geven dat mijn collega Donner en ik bij dit thema bijna van dag tot dag met elkaar samenwerken, dus in die zin moet ik u teleurstellen.

De reorganisatie van de politie is eigenlijk ook verleden week maandag al aan de orde geweest, maar ik zet toch nog even een aantal zaken op een rij. Er zijn in 2003 voor het eerst met de politie afspraken gemaakt over haar prestaties. Het resultaat was goed, maar de weg om tot deze afspraken te komen was te lang. Het gaat overigens ook niet alleen om de prestaties van de politie. Uit de evaluatie van de commissie-Leemhuis blijkt dat er onder meer problemen zijn bij de balans tussen centraal en lokaal niveau, de veelheid aan petten van de korpsbeheerder, de zwakke democratische inbedding van het politiebestel en het gebrek aan eenheid in de informatiehuishouding.

De heer Van der Staaij vroeg waarom er een reorganisatie nodig is als sommige zaken op orde zijn. Het kan niet beide waar zijn, zo zei hij. Nee, maar als de zaken langs verschillende lijnen bijeengebracht worden, zit er ook een diepere analyse achter. Overigens is dit niet de eerste evaluatie waaruit deze tekortkomingen blijken. Al in 1998 werden deze problemen bij de eerste grote evaluatie van de Politiewet 1993 geconstateerd. De commissie-Leemhuis oordeelde dat deze problemen in de context van het huidige bestel niet voldoende kunnen worden aangepakt. Het kabinet is van mening dat het hoog tijd wordt dat deze problemen daadwerkelijk worden aangepakt. Deze reorganisatie van het bestel is nodig om het functioneren van de politie duurzaam te verbeteren. Die is tevens noodzakelijk om de kwaliteit en de professionaliteit van de Nederlandse politie overal op het vereiste niveau te brengen. Het is geen grootschalige reorganisatie die de werkvloer raakt, maar een aanpassing van de bestuurlijke bovenbouw. De winkel blijft dus open en de omzet moet groeien. Die totale reorganisatie waarover een aantal Kamerleden heeft gesproken, is wat mij betreft niet aan de orde.

De korpsbeheerders en ik zijn van mening dat er geen sprake moet zijn van een justitiële politie, dat het gezag van de burgemeesters onaangetast dient te blijven en dat er op het punt van de lokale inbedding niets verandert. Die drie zaken zijn afgelopen zondag in het programma Buitenhof aan de orde gekomen.

Gevraagd is waarom het kabinet de plannen van de korpsbeheerders niet heeft afgewacht. Het antwoord daarop is dat zowel het Korpsbeheerdersberaad als de Raad van Hoofdcommissarissen en het kabinet het gezag op lokaal niveau willen behouden. Daarnaast willen zij meer eenheid op het punt van beheer. Zowel voor- als tegenstanders van deze bestelwijziging delen de mening dat er bij de politie fundamenteel iets moet veranderen. Zij doelen dan op samenwerking, standaardisatie, een betere informatiehuishouding, kwaliteit, innovatie, effectiviteit en efficiency. Alleen de weg om die doelen te bereiken, wijkt af. De politieberaden willen binnen het bestaande bestel een concern van onderop organiseren met een bestuur van korpsbeheerders. In de voorstellen van de Raad van Hoofdcommissarissen en die van het Korpsbeheerdersberaad wordt echter geen aandacht besteed aan de democratische inbedding van de politieorganisatie. Dat is ook aangegeven door de stuurgroep Leemhuis. In het model van het Korpsbeheerdersberaad en dat van de Raad van Hoofdcommissarissen is onduidelijk wie op de besluiten van het dagelijks bestuur van de samenwerkingsvoorziening Politie Nederland kan worden aangesproken. Er is immers geen democratisch orgaan waaraan dit dagelijks bestuur moet rapporteren. Bovendien worden sommige onderwerpen in het voorgestelde model alleen op basis van unanimiteit binnen het concern belegd. Het gaat niet alleen om de positie van het kabinet, maar ook om die van de Kamer. Tegen die achtergrond heb ik met veel belangstelling de toespraak van de fractievoorzitter van de PvdA gelezen die hij vorige week in politieland heeft gehouden. Uit die toespraak blijkt dat ook hij kanttekeningen plaatst. Ik citeer:

"Ik plaats er wel een groot mits bij. Mits alle verbeteringen waar u nu zelf mee bezig bent in volle kracht doorgaan en 100% democratische controle is verzekerd. Het laatste benadruk ik, ook omdat ik van mening ben dat tijdens de discussie die de afgelopen maanden is gevoerd, de reactie van korpschefs en korpsbeheerders op het politieke debat over het politiebestel niet getuigde van het zich voldoende bewust zijn van de democratische verantwoordingsplicht waaraan ook u onderhevig bent. Iets te vaak zat daarin voor de politiek een ondertoon van 'Waar bemoeit u zich mee?' Dat vond en vind ik niet gepast."

Tegen de fractievoorzitter van de PvdA zeg ik "join the club". Dat is namelijk precies de kern van de discussie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Als de minister uit zo'n belangrijke speech wil citeren, zou hij er goed aan doen om kennis te nemen van de hele speech. Dit onderdeel ging inderdaad over de democratische controle. Als woordvoerder van de PvdA-fractie zeg ik hier met Wouter Bos dat ook de politiemensen naar zichzelf mogen kijken en mogen zeggen: van die democratische controle moeten wij ons wat aantrekken. Echter, er is een keerzijde. Is het namelijk niet zo dat ook de minister zich iets van de politie mag aantrekken, van het KBB? Zij zegt bijvoorbeeld: houd op met die centralisatie, wij doen het zelf, wij kunnen het zelf en wij willen het zelf. De politie heeft een eigen plan en zij zegt tegen de minister: omarm dat plan. Nu zegt de minister dat Wouter Bos een oproep doet en beweert dat de politiemensen zich iets moeten aantrekken van de democratische controle en van wat wij hier zeggen. Is hij echter zelf dan ook bereid om naar de politie te luisteren?

Minister Remkes:

Ik doe dat dagelijks. Collega Donner en ik hebben intensief overleg gevoerd met korpsbeheerders en korpschefs. Dat is een buitengewoon vruchtbaar overleg geweest en het heeft bepaald invloed gehad op het kabinetsstandpunt. In dit debat gaat het mij er echter om dat aan de voorwaarden die de heer Bos stelt niet is voldaan, en ik neem de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid serieus. Overigens heeft de heer Bos nog een andere opmerking gemaakt. Hij zei: Wij willen de minister van Binnenlandse Zaken kunnen aanspreken op zijn verantwoordelijkheden voor deze beheerstaken. Dat kunt u nu in heel veel gevallen dus niet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Wouter Bos zegt: mits u in staat bent om te zorgen voor 100% samenwerking op de terreinen waarop dat nodig is en mits er democratische controle is. Om die democratische controle te regelen hebben wij geen centralisatie nodig. Het voorstel dat de gemeenteraden invloed moeten kunnen hebben op het werk van de regiokorpsen kan ook worden uitgevoerd zonder centralisatie. Komt u daarvoor dan met een voorstel?

Minister Remkes:

Dat voorstel ligt in het geheel besloten.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

En nog veel meer.

Minister Remkes:

Dat voorstel is langs twee lijnen gedaan. In de eerste plaats houdt het in dat het gezag van de burgemeester niet ter discussie staat en dat de gemeenteraad controleert op welke wijze de burgemeester zijn gezagsrol uitoefent als het gaat om zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. In de tweede plaats heeft het kabinet aangegeven dat de vertegenwoordigers van de veiligheidsregio straks nadrukkelijk aan de gemeenteraden in de regio moeten vragen: wat zijn uw wensen met betrekking tot de politie in uw gemeente? Dat laatste brengt toegevoegde waarde met zich mee.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U geeft aan langs welke weg de controle van het gezag van de burgemeester is geregeld. Wat stelt dat gezag nog voor als u het beleid en het beheer bij de burgemeester weghaalt? Wat stelt dat gezag nog voor als u de landelijke doelstellingen bepaalt en dus ook de geldstromen die daarmee gemoeid zijn? Wat is dat gezag nog anders dan loze woorden?

Minister Remkes:

Mevrouw de voorzitter. Mevrouw Albayrak moet echt het kabinetsstandpunt beter lezen. Daarmee wordt aangegeven dat men de verantwoordelijkheid krijgt om op regionaal niveau een begroting voor te bereiden en om de sterkte regionaal te verdelen. Ik kan haar één ding verzekeren, namelijk dat burgemeesters heel veel belangrijk vinden, maar als het gaat om de politie is dat de sterkteverdeling. Die verdeling blijft men regionaal bepalen. Verder gaat mevrouw Albayrak voorbij aan het gegeven dat wij thans 25 burgemeesters hebben die korpsbeheerder zijn. Meer dan 400 burgemeesters zijn dat dus niet. Er moet hier dan ook niet de indruk worden gewekt dat het nu uitsluitend om de burgemeester-korpsbeheerders gaat. Nee, het gaat om alle burgemeesters en die moeten op een fatsoenlijke wijze tegenover hun gemeenteraad verantwoording kunnen afleggen over hun gezagsrol en de wijze waarop zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid. Wat mij betreft blijft dat voor 100% onverminderd het geval.

De heer Van Schijndel merkte op dat er dat er de afgelopen jaren meer is geïnvesteerd in de politie. Ik zeg hem dat na. Er is stevig meer geïnvesteerd en dat zal de komende jaren ook nog het geval zijn. De heer Van Schijndel zei dat wij op grond hiervan mogen verwachten dat de prestaties van de politie zullen toenemen. Daar heeft de heer Van Schijndel het grootste gelijk van de Groningse vismarkt in. Ik zeg er overigens ook bij dat wij scherp op het vizier moet hebben dat wat in een groot aantal jaren is scheefgegroeid op het gebied van criminaliteit en overlast niet in een paar jaar weer op het oude niveau is. De heer Van Schijndel zal dat met mij eens zijn. Ook die problematiek speelt hier op de achtergrond een belangrijke rol. Ik zeg de heer Van Schijndel na dat er veel werk aan de winkel is. Laat ik het maar eens met Thorbecke uitdrukken: er is meer dan voorheen te doen in deze wereld.

Dan kom ik bij de prestatiecontracten. Kennelijk is er sprake van nogal wat misverstanden. De focus op uitsluitend de kwantitatieve elementen uit de prestatiecontracten doet de politie tekort. De prestatiecontracten zijn veel breder en bevatten naast kwantitatieve ook kwalitatieve doelstellingen, onder meer gericht op de kwaliteit van de dienstverlening, de doelmatigheid, de tevredenheid over het laatste politiecontact en de beschikbaarheid van de politie. Ten overvloede zet ik alles even op een rij. In de prestatiecontracten staat: het aantal aan het OM aangeleverde verdachten, doorlooptijden PV's jeugdige veelplegers, rechtshulpverzoeken, identiteitsonderzoeken in het kader van het vreemdelingentoezicht, telefonische bereikbaarheid, beschikbaarheid, tevredenheid, boetes en transacties uit staandehoudingen, ziekteverzuim, sterkte, doelmatigheid, schietvaardigheid en inname dienstwapens, diversiteit en kwaliteit opsporing, ABRIO en de regeling grootschalig optreden. Op dit moment wordt er met het politieveld verkend wat de onderwerpen van de convenanten na 2006 zijn.

De heer Van Schijndel (VVD):

Het gaat om een groot aantal kwalitatieve en een paar kwantitatieve criteria. Ik had in het bijzonder gevraagd naar organisatorische criteria. Een criterium als ziekteverzuim duidt aan hoe goed of hoe slecht de conditie van een organisatie is. Ik kan mij indenken dat bijvoorbeeld kritisch bekeken wordt hoeveel mensen zich met feitelijke opsporingstaken bezighouden. Hoeveel mensen worden ingezet als agent op straat? Wij hebben signalen gekregen dat de toename van de politiesterkte voor een groot deel een versterking van de ondersteunende taken, van staffuncties en van technische en administratieve functies betekent. Sommige van die taken zijn nodig om de mensen op straat en in de opsporing goed te ondersteunen, maar de indruk bestaat dat de korpsen nogal zijn gaan uitbreiden in het niet primaire proces. Daar zou de minister organisatorische criteria op los kunnen laten als hij de beheersbevoegdheid heeft.

Minister Remkes:

Dat is mogelijk. Ik luister natuurlijk goed naar wat in deze Kamer wordt gezegd. Je kunt de zaak natuurlijk niet eendimensionaal benaderen, omdat administratief en technisch personeel, op een bepaalde wijze benut, ook de sterkte op straat kan vergroten. Ik ben bereid om na te gaan hoe daar handen en voeten aan gegeven kan worden. Er loopt op dit ogenblik een onderzoek onder verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken op het aspect van de concrete inzet. Mevrouw Albayrak vroeg mij of ik bereid ben te bezien of minder zichtbare delicten meegenomen kunnen worden, zoals eerwraak en huiselijk geweld. Met name het laatste thema is voor een deel al een extra plus in het Veiligheidsprogramma Plus, dat collega Donner en ik een tijd geleden naar de Kamer hebben gestuurd. Ik vind dit net als mevrouw Albayrak belangrijke thema's. Ik ben best bereid om te kijken hoe daaraan ook in dat vervolg aandacht gegeven kan worden.

Ik maak hierover wel een procedurele opmerking, die ook iets te maken heeft met de besteldiscussie. De vorige keer is dat anders gegaan, maar ik vind het in de nieuwe werkwijze voor de hand liggend dat beide ministers een brief schrijven aan de Kamer waarin wij meedelen hoe wij van plan zijn om de ronde in te gaan, of dat nou is via de lijn van de prestatiecontracten of door hoofdlijnen vast te stellen op basis van de werkwijze versterking rijksbevoegdheden. De Kamer is zo van tevoren in de gelegenheid om daarover iets te zeggen. Eigenlijk vind ik dat de normaalste gang van zaken.

De heer Algra (CDA):

Het lijkt mij dat de politie zich niet alleen bezighoudt met het realiseren van de prestatieconvenanten, maar hoeveel politiewerk gaat nou op aan het realiseren van de prestatieafspraken?

Hoe zit het verder met opvolging van de prestatieafspraken, met de ketenbewaking? De politie kan veel verbalen opmaken, maar die moeten ook verwerkt worden, in de administratie, bij justitie et cetera.

Minister Remkes:

Bij de start van de ambtsperiode van collega Donner en mij was sprake van twee innovaties. In de eerste plaats was dat het werken met prestatieafspraken en in de tweede plaats was dat de doorwerking daarvan in de keten. Daarover zijn met de ketenpartners afspraken gemaakt. Ik ben het volstrekt met de heer Algra eens: je kunt van alles bij de politie doen, maar als dat tot filevorming in de rest van de keten leidt, ben je in termen van veiligheid per saldo niks opgeschoten.

Op de eerste vraag van de heer Algra kan ik op dit ogenblik geen antwoord geven. Volgens mij is dat op die manier nooit helemaal uit te splitsen. Het gaat immers niet om toegewezen formatieplaatsen in de zin van "jij bent bezig met een kwantitatieve doelstelling en jij bent bezig met een andere soort activiteit". Zo zit het niet in elkaar. Ik moet daar echt over nadenken, maar als ik die vraag van de heer Algra wel wil beantwoorden, dan vrees ik dat wij de politie moeten opzadelen met een systeem van tijdschrijven. Dat leidt tot een gigantische administratieve belasting en dan hebben wij de volgende keer het debat daarover. Dat wil ik eigenlijk vermijden.

De heer Algra (CDA):

Dat is een manier om een vraag niet te beantwoorden. Het gaat er mij niet om tot in detail te vernemen hoeveel manuren daar van dag tot dag aan besteed worden. Ik neem wel aan dat binnen de politieorganisatie een onderscheid wordt gemaakt tussen kwaliteitsformuleringen en daadwerkelijke prestaties, waarbij ook zaken geturfd worden. Je kunt dan ook zien hoeveel menskracht een organisatie daar globaal aan kwijt is.

Dan mijn tweede vraag. Wij zijn het volledig eens over de doelstelling, maar ik vroeg naar de ketenbewaking. Kortom: hoe zit het met de realisatie? Ik hoor regelmatig geluiden uit de politieorganisatie die erop duiden dat het niet goed zou gaan.

Minister Remkes:

Volgens mij is dat ook bij de ketenpartners allemaal redelijk op orde. Ik heb althans in structurele zin tot op de dag van vandaag geen signalen gekregen die erop wijzen dat het allemaal niet loopt.

Over de eerste vraag zullen wij nadenken, maar volgens mij is dat uit een oogpunt van integrale politiezorg een vraag die bijna niet te beantwoorden is, tenzij je daar een geweldige bureaucratie op loslaat en dat willen de heer Algra en ik beiden niet.

Ik kan overigens wel zeggen dat zowel in de huidige prestatiecontracten alsook in de nieuwe politie-cao afspraken zijn gemaakt over het vergroten van de doelmatigheid, dus meer blauw op straat, en het terugdringen van de overlegcultuur. De vervetting van de organisatie, zoals de heer Van Schijndel dat uitdrukte, heeft derhalve volop de aandacht.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een goed moment om even te schorsen. Na de regeling van werkzaamheden gaan wij met dit debat verder.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven