Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken over de Industriebrief (29826, nr. 4).

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. In de afgelopen maanden hebben wij in een wat verspreide discussie uitgebreid met elkaar gesproken over de Industriebrief. Je kunt wel stellen dat die veel heeft los gemaakt, zowel buiten als in de Kamer. Het industriebeleid staat weer nadrukkelijk op de agenda. Dat is iets om heel erg dankbaar voor te zijn. Ik ben ook heel blij met de uiteindelijke toezeggingen in tweede termijn, gedaan door het kabinet, dat het voortaan jaarlijks met een industrie brief komt. Wij kunnen daar dan heel gericht aandacht aan blijven besteden.

Wij hebben veel afspraken gemaakt. Die zal ik niet allemaal herhalen. Toch wil mijn fractie op een aantal punten een uitspraak aan de Kamer voorleggen. De volgende motie gaat over de scheepsbouw.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse scheepsbouwindustrie zich op de wereldmarkt bij uitstek weet te positioneren door haar kennisintensiteit en R&D;

constaterende dat vrijwel alle EU-scheepsbouwlanden grote faciliteiten beschikbaar stellen op het terrein van innovatie en R&D voor hun eigen industrieën, waardoor de Nederlandse industrie juist op het vlak van innovatie en R&D zienderogen in een achterstandspositie wordt gedrukt;

overwegende dat dit een reële achteruitgang van deze industrie tot gevolg kan hebben, met dito afnemende export en inkomsten voor de Nederlandse economie en Staat;

roept de regering op, samen met de sector op korte termijn een analyse te maken van de effecten op middellange termijn voor de Nederlandse economie/export van de situatie van het ontbreken van een Europees Level Playing Field op het terrein van innovatie en R&D voor de Nederlandse scheepsbouwindustrie en aan te geven welk beleid zij hier al dan niet tegenover wil gaan stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Kortenhorst, Van der Vlies, Van Egerschot, Bakker en Blom.

Zij krijgt nr. 7(29826).

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn fractie hoopt dat deze motie de regering op het juiste pad zet voor de oplossing van deze problematiek. Er moet namelijk nog wel een aantal slagen gemaakt worden. Met deze motie kan de Kamer de regering daarbij ten dienste zijn.

De heer Blom (PvdA):

Voorzitter. Ook ik ben blij dat er de laatste maanden zowel in dit huis als in de pers behoorlijk wat aandacht is geweest voor de positie van de industrie. Wij praten tenslotte nog steeds over een bedrijfstak waar een miljoen mensen werkzaam is en dat 25% van het bruto nationaal product vertegenwoordigt. Bovendien verzorgt die sector ongeveer 60% van onze export. Wij hebben het dus wel ergens over.

Toch is er wel wat mis. Zo is het imago van de industrie ver onder de maat. De mensen denken nog dat de industrie vies is, dat men daar onderbetaald wordt en dat er zwaar werk verricht moet worden. Eigenlijk is precies het tegenovergestelde aan de hand. In de industrie wordt schoon werk verricht en daar zijn de gemiddelde lonen hoger dan in andere branches voor technologisch creatieve arbeid. Dit mag ook wel eens gezegd worden.

In eerste instantie vonden wij de Industriebrief wat tegenvallen. Dat heb ik ook meermalen gezegd. Ik geef de staatssecretaris een compliment. Dat is in dit geval op zijn plaats. Inmiddels zijn er namelijk initiatieven genomen die in ieder geval een beetje helpen om de industrie een betere positie te geven. Ik noem de kennisvouchers. Ik ben blij dat die de lijn doorzetten; daardoor wordt de positie zelfs vergroot. Ik voeg er wel aan toe: het was een druppel op de gloeiende plaat en nu zijn het twee druppels. Wat mij betreft, mogen er dus nog wat meer initiatieven genomen worden.

Er zijn nog andere goede initiatieven. Ik hoop in dit verband dat wij eindelijk af komen van de ongelooflijke brei aan vergunningen waar men verschrikkelijk lang op moet wachten. Ik ben het eens met wat de staatssecretaris hierover heeft gezegd. Ik discussieer niet over de vraag wie het voorstel het eerst heeft gedaan om het Spaanse systeem over te nemen.

Er blijft voor mij nog één knelpunt over. Dat betreft de aansluiting van de arbeidsmarkt op de scholing. Ik weet dat daarover nu enkele experimenten zijn, maar die gaan mij niet ver genoeg. Ik vind dus dat er vergaande samenwerking moet komen tussen bijvoorbeeld ROC's en industriële ondernemingen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de industrie heeft aangegeven dat er grote behoefte is aan vakmensen;

constaterende dat het in de praktijk al voorkomt dat bedrijven samenwerken met ROC's om in de vraag naar vakmensen te voorzien;

constaterende dat onderwijsmogelijkheden op bedrijfsniveau een goede aanvulling zijn op de bestaande onderwijsinstellingen;

overwegende dat de nauwere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven de aantrekkelijkheid van zowel de ROC's als de industrie als werkgever verhogen;

verzoekt de regering, over te gaan tot het nemen van initiatieven om nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen en de industrie tot stand te brengen en daarover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Blom. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(29826).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Er is een spreekwoord dat zegt "niet kakelen, maar eieren leggen". Als je het hele verhaal in de industriebrief hebt gelezen en alles hebt aangehoord wat er is gezegd over de scheepsbouw, vindt de LPF-fractie, dat het niet de tijd is voor nog meer onderzoeken, maar tijd voor handelen. Niet kakelen, maar eieren leggen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese Commissie Duitse, Franse en Spaanse regelingen ter ondersteuning van innovatieve investeringen in de scheepsbouw heeft goedgekeurd;

constaterende dat landen als Finland, Italië en Polen soortgelijke aanvragen in voorbereiding hebben;

constaterende dat de Nederlandse scheepsbouw voor ongeveer € 180 mln. per jaar innoveert;

van mening zijnde dat analoog aan de regelingen voor andere landen de Nederlandse overheid haar scheepsbouw met een bedrag van € 35 mln. per jaar mag ondersteunen;

constaterende dat de regering hiervoor nog geen toestemming in Brussel heeft aangevraagd;

van mening zijnde dat de regering op deze manier de mogelijkheden van de Nederlandse scheepsbouw negatief beïnvloedt;

verzoekt de regering, op zeer korte termijn de regeling aan te melden in Brussel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29826).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb nog een tweede motie. Ik zal proberen het kort te houden, maar ik kan nu eenmaal niet zo snel spreken. Er gaan veel ondernemers failliet. Als wij de getallen mogen geloven – en waarom zouden wij dat niet doen – gaan er steeds meer failliet. Als wij puur kijken naar de particuliere ondernemers, betreft het met name mensen tussen de 25 en 45 jaar. De LPF-fractie vindt dat wij daaraan wat zouden moeten doen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jaarlijks grote aantallen ondernemers failliet gaan;

constaterende dat het afgelopen jaar vooral in de leeftijdscategorie van 25 tot 45 jaar een toename heeft plaatsgevonden;

constaterende dat de meeste ondernemers voldoende kennis hebben of kunnen verwerven over het vak en de administratieve beslommeringen;

van mening dat veel ondernemers onvoldoende mogelijkheden hebben om hun onderneming en hun ondernemerschap compleet tot ontwikkeling te brengen;

verzoekt de regering, samen met het midden- en kleinbedrijf mogelijkheden te ontwikkelen om ondernemend Nederland qua ondernemen op een hoger plan te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29826).

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik deel absoluut wat de heer Blom zojuist heeft gezegd over het imago van de industrie. Wij hebben er inderdaad al heel veel debatten over gevoerd. Het meest waarneembare voorbeeld vind ik de ANWB-borden, als je over de snelweg rijdt. Als een industrieterrein wordt aangegeven, zie je een schoorsteen met een vieze zwarte pluim eruit. Dat is een manier voor de ANWB om aan de Nederlanders aan te geven waar industrie is gevestigd. Ik vind dat wij daar echt iets aan moeten doen, als dat het beeld is dat wij in Nederland van de industrie hebben. Nogmaals, de heer Blom gaf al aan dat de industrie een heel belangrijke motor is voor de Nederlandse economie.

De staatssecretaris is het gelukkig met ons eens en heeft verschillende plannen bij ons ingediend. Voor de VVD-fractie is het nog onvoldoende. De kennisvouchers zijn al genoemd. Verder mogen wij in Nederland trots zijn op delen van onze industrie, zoals inderdaad de scheepsbouw, de ruimtevaart en in verband met het Airbusprogramma. Wij mogen die trots wel eens laten zien in Nederland. De discussies waren steeds kostengerichte discussies, maar wij moeten ook eens investeringsgericht gaan denken. En dan ben ik het wederom met de heer Blom eens. Het belangrijkste voor de Nederlandse industrie is dat het onderwijs aansluit op wat de industrie nodig heeft. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de maakindustrie van groot belang is en verbetering behoeft;

constaterende dat OCW een actief beleid voert om te komen tot experimenten tussen regionaal bedrijfsleven en beroepsonderwijs;

roept de regering op om het genoemde beleid te richten op het dit kalenderjaar realiseren van:

  • - voldoende stageplaatsen en leerwerkplaatsen;

  • - een doorstroomprogramma tussen beroepsonderwijs en bedrijfsscholen;

  • - een erkenningsregeling van eerder verworven competenties;

  • - de inzet van gastdocenten;

  • - praktijksimulaties in het beroepsonderwijs,

  • en daarover de Kamer uiterlijk 31 december 2005 te rapporteren;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Egerschot, Kortenhorst, Bakker, Slob, Van der Vlies en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 11(29826).

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Voorzitter. Mag ik hopen dat ondanks het feit dat wij de ANWB niet kunnen sommeren om eens iets te doen aan die wapperende zwarte pluimen uit de schoorstenen op de borden op de snelweg, de Kamer dankzij de Industriebrief en de moties die vandaag worden ingediend, eindelijk iets kan doen aan het compleet verkeerde imago van de Nederlandse industrie.

De voorzitter:

Namens de Kamer bied ik de heer Kortenhorst een minuut extra spreektijd aan in verband met zijn verjaardag, waarmee ik hem feliciteer.

De heer Kortenhorst (CDA):

Dank u wel. Ik ervaar het ook als een mooi verjaardagscadeau dat juist het onderwerp industrie op mijn verjaardag plenair aan de orde komt.

Voorzitter. In lijn met wat velen gezegd hebben, ben ik en is mijn fractie buitengewoon blij met het fenomeen Industriebrief en het feit dat dit kabinet industrie gewoon weer serieus neemt en beleid toedicht. De richting van denken van dit kabinet is oké.

De zaak is alleen zeer acuut. De noodzaak om daadwerkelijk heel snel, veel sneller dan de molens normaal malen, en heel intensief iets met de industrie te doen is groot. Verleden week las ik bijvoorbeeld in Het Financieele Dagblad dat de Europese schoenindustrie, nu de quotering afgelopen is, te maken heeft met een stijging van de import uit China met 650% ten opzichte van het jaar ervoor. Dat is geen autonome groei. Dat is gewoon gericht beleid van China om hier industriële markten over te nemen.

Gisteren waren een aantal collega's van mij bij een nationale global player. Daar werd gezegd dat de concurrentie met China niet iets is wat aandacht vereist, wij moeten ons realiseren dat wij tien jaar achter lopen. Er moet dus heel acuut een versnelling in het beleid komen. Mede daarom hebben wij meegedacht met verschillende moties, die al gepaseerd zijn en die nog komen, en die ook graag medeondertekend. In aanvulling daarop hebben ook wij een motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat innovatieve industriële aanbestedingen steeds meer vooraf worden gegaan door risicodragend te financieren innovatie- en R&D-trajecten, en dat vrijwel alle EU-industrielanden, in lijn met de Lissabonambities voor hun verschillende industrieën ruimhartige instrumenten beschikbaar stellen;

constaterende dat overheden dit mede doen omdat dit soort innovatie en R&D leidt tot export die anders achterwege blijft en daarmee toekomstige inkomsten- en belastingstromen;

constaterende dat hierdoor voor de Nederlandse industrie een grote achterstand ontstaat op haar concurrentie binnen de EU;

gelet op de gelden die uit het Paasakkoord voor innovatie beschikbaar komen;

verzoekt het kabinet, met de begroting 2006 te komen met minimaal aan de Europese concurrentie gelijkwaardige innovatieversterkende voorfinancieringsarrangementen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortenhorst, Bakker, Slob, Van der Vlies, Van den Brink en Blom.

Zij krijgt nr. 12(29826).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb met belangstelling geluisterd naar wat de heer Kortenhorst heeft gezegd over de industrie en de acuutheid van handelen. Ik ben verbaasd dat hij de motie van de heer Slob heeft ondertekend, waarin wordt gevraagd om onderzoek naar het level playing field van de scheepsbouw, in de wetenschap dat andere landen dat al hebben toegezegd en in voorbereiding hebben. Voor dat onderdeel past de acuutheid dus niet.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Het past geheel in het verhaal. Ik wijs erop dat in de motie die de heer Van den Brink formuleert een concreet bedrag staat. Er moet een level playing field voor vele industrieën komen binnen Europa en ook voor deze industrie. Eerst moet helder zijn waar en op welk niveau het level playing field er is. Daarna kunnen wij spreken over bedragen. De heer Van den Brink spreekt over een invulling, maar mij gaat het om de kwalitatieve constatering. Waar spelen wij gelijk en waar niet? Waar wij niet gelijk spelen, moet iets gebeuren. In zijn motie verzoekt de heer Slob de regering met voorstellen te komen. Dat is de juiste weg.

Ook in mijn laatste motie heb ik geen getallen genoemd. Ik wil een level playing field, waarin onze industrie op alle fronten volledig kan meedoen met de concurrentie.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik ben niet van mening dat de heer Kortenhorst gelijk heeft. Met mijn motie geef ik een mogelijkheid de scheepsbouwindustrie met een bedrag van € 35 mln. te ondersteunen. Als de aangevraagde regelingen worden goedgekeurd, houdt dat nog niet in dat je dan ook verplicht bent ze uit te voeren. Door mijn motie te ondersteunen, zal men veel sneller kunnen werken dan via de omweg die nu wordt geprevaleerd.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Het bedrag dat de heer Van den Brink noemt, heeft hij uit een document dat uit de scheepsbouwindustrie komt. Het onderzoek waar de heer Slob om vraagt, gebeurt zeer nadrukkelijk in overleg en in samenspraak met die industrie. Als daar iets uitkomt, dan ben ik ervan overtuigd dat de doorlooptijd richting Brussel afdoende kort is om een effectief level playing field te krijgen. Ik ga echter niet op voorhand allerlei bedragen noemen.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Er zijn soms van die onderwerpen waarover iedereen het eens is. Hier hebben wij zo'n onderwerp. Lange tijd hebben wij dat gehad met Europa; wij waren het allemaal met elkaar eens. Tegenwoordig slaan wij elkaar de hersens in over Europa. Bij de industrie is het andersom gegaan. Wij zijn het vaak lange tijd oneens geweest en het onderwerp kwam amper op de politieke agenda. Nu leeft het gevoel van urgentie gelukkig breed bij het kabinet en bij de Kamer.

Voordat ik een motie indien, sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Van Egerschot, die de bordjes van de ANWB ter discussie wil stellen omdat ze niet goed zijn voor het imago. Misschien dat wij vanwege de verjaardag van de heer Kortenhorst, maar ook gelet op zijn vele activiteiten op dit terrein, hem op die bordjes kunnen zetten: "Industrie achter Kortenhorst aan." Ik dien nu mijn motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel kennis beschikbaar is bij kennis- en onderzoeksinstellingen;

constaterende dat deze kennis nog te veel onbenut blijft voor innovatie bij bedrijven;

constaterende dat hierbij een kloof bestaat tussen onderzoeks- en kennisinstellingen en met name het mkb-bedrijfsleven die wordt veroorzaakt door een gebrek aan vraagsturing;

overwegende dat het kennisvouchersysteem, zoals op dit moment via pilots wordt uitgevoerd, een geschikt instrument is om vraagsturing te bevorderen;

verzoekt de regering, het kennisvouchersysteem, op basis van de uitkomsten van de lopende pilot, versterkt en uitgebreid in het innovatiebeleid te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bakker, Slob, Van Egerschot, Kortenhorst en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 13(29826).

De heer Blom (PvdA):

De heer Bakker spreekt van kennisvouchers. Doelt hij daarmee op de innovatievouchers die worden verstrekt, of denkt hij ook aan een uitbreiding naar procesinnovatie? De huidige kennisvouchers betreffen slechts productinnovatie.

De heer Bakker (D66):

Dat moeten wij niet uitsluiten. De systematiek van de kennisvouchers is zeer goed aangeslagen. Het is een instrument dat werkt en dat nog te weinig en te smal wordt toegepast. Het moet wel op het mkb gericht blijven. Daar ligt namelijk het grote probleem in de aansluiting tussen kennis en nieuwe bedrijfsmethoden. Bij dat laatste kan ook gedacht worden aan procesindustrie.

De heer Blom (PvdA):

Ik heb aangegeven dat ik de kennisvoucher een goed idee vind, maar slechts een druppel op een gloeiende plaat. Is D66 bereid om bij de volgende begroting het bedrag voor de vouchers substantieel te verhogen? Ik heb het dan niet over een paar miljoen.

De heer Bakker (D66):

In de motie gaat het om verankering van het instrument met een brede toepassing. Hoeveel geld je ervoor uittrekt, is natuurlijk een andere vraag. Het is evident dat de motie niet voor niets wordt ingediend. Als je het instrument vanwege goede ervaringen wilt verankeren, hoort daarbij dat een groot, groter deel van de middelen daarvoor wordt ingezet. De heer Blom weet met mij dat wij over het EZ-instrumentarium, over de omvang, de richting en de indeling, nog uitvoerig komen te spreken. Dat zullen wij doen in de tijd dat wij het ook over de begroting hebben. De heer Blom en ik zullen elkaar dan nog eens opzoeken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik ben blij dat wij dit VAO houden. Wij hebben al een aantal malen over het industriebeleid gesproken. Met een aantal leden heb ik in fora gezeten. Om met de heer Bakker te spreken, denk ik dat wij inderdaad spreken over een onderwerp waarover wij het allemaal eens zijn. Ik noem het belang van de industrie voor Nederland, het belang om het imago van techniek en industrie te verbeteren, en het belang om de industrie voor Nederland te behouden. Wij strijden daar gezamenlijk voor. Hier en daar zullen wij andere accenten plaatsen, hoewel de opmerkingen dichtbij elkaar liggen. Met zeven moties heeft de Kamer aangegeven waar naar haar mening versnelling in het beleid moet worden aangebracht, waar wat impulsen moeten komen.

De heer Slob heeft een motie ingediend over de scheepsbouwindustrie. Hij refereerde aan een nieuwe industriebrief. Ik zou het liever de voortgangsbrief van de Industriebrief willen noemen, tenzij de heer Slob wil dat wij weer zo'n uitgebreid consultatieproces zoals vorig jaar gaan doormaken. In dat laatste geval weet ik niet of er nog voldoende tijd is om het industriebeleid helemaal uit te voeren.

Ik ben het met de heer Slob eens dat de Nederlandse scheepsbouwindustrie zich goed weet te handha ven op de wereldmarkt, met name omdat zij innovatief is en nieuwe uitvindingen doet en zij bovendien een prima balans weet te vinden tussen het uitbesteden van het grove werk en de afbouw van de geraamtes. Er ontstaat een enorm spin out van bijvoorbeeld instrumentmakerij en van materialen waarvan wij allemaal profiteren.

Ook ben ik het eens met hetgeen de heer Slob te kennen heeft gegeven over de mogelijke verstoring van het level playing field. Van belang is inderdaad om eerst inzicht in de feitelijke situatie te hebben, met name ten aanzien van innovatie en R & D in vergelijking met andere landen. De motie van de heer Slob roept daartoe in feite ook op en sluit wat dat betreft ook aan bij de eerste stap die ik op dat vlak zelf al heb gezet. Uiteraard is het ook aandachtspunt van de VSNI die terzake een brief aan de Kamer heeft gestuurd. De inhoud van die brief zal ik bij mijn analyse betrekken. Over de vraag hoe de balans er uit zal zien in combinatie met de analyse moeten wij het maar hebben als die analyse gereed is. Ik wijs er overigens op dat Nederland via onder andere TROS 2 en sinds kort de garantiefaciliteit al een heleboel doet op het gebied van de scheepsbouw. Het is een van de sectoren waarvoor wij veel geld apart hebben gezet en waarvoor wij ook echt extra aandacht hebben. Tegelijkertijd hebben wij vanuit het Innovatieplatform gekozen voor sleutelgebieden. Een daarvan is water. Dat staat ook in de herijkingsbrief die de Kamer heeft ontvangen. Ik kan mij goed voorstellen dat juist vanwege het innovatieve karakter de maritieme sector een belangrijk rol gaat vervullen in het sleutelgebied water. Die rol zal men dan wel moeten opeisen. Men zal moeten laten zien waar men toe in staat is. Daarnaast wijs ik erop dat er op de EZ-begroting geen middelen zijn gereserveerd voor een eventuele specifieke innovatieregeling voor de scheepsbouw. De motie van de heer Slob verzoekt om een analyse. Dat is ondersteuning van beleid. Op basis van onderzoek en genoemde analyse moeten wij verder praten welke conclusies wij er samen aan kunnen verbinden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb die conclusie nadrukkelijk opengelaten maar ik vind wel dat wij verder moeten gaan. Ik ben blij dat u dat ook ondersteunt. U heeft zelf aangegeven dat u in het kader van de herijking van het financieel instrumentarium van het ministerie van EZ zal nagaan in hoeverre er financiële middelen gevonden kunnen worden. Als dat parallel loopt, kunnen wij uiteindelijk ook in financieel opzicht klinkende conclusies trekken met elkaar.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. Wat dat betreft denk ik dat het goed is dat de Kamer de herijkingsdiscussie met ons in september wil voeren. Dat geeft ons allen de tijd om dit soort zaken te betrekken bij de voorbereiding van die discussie. Dus dat lijkt mij een mooi moment om het aan de orde te laten komen.

Met de heer Blom zijn wij allen pleitbezorgers van een goed imago van de industrie. Mevrouw Van Egerschot noemde de zwarte wolk op de ANWB-bordjes. Als je goed kijkt, is het bord blauw en is het wolkje wit. Ik vind dat niet altijd een verkeerd teken. Het geeft namelijk ook aan dat er gewerkt wordt, dat er een fabriek staat te draaien en dat er dus geld voor Nederland wordt verdiend. Ik ben het er overigens wel mee eens dat het vieze imago moet verdwijnen. Men weet dat ik het Spaanse vergunningensysteem een warm hart toedraag. De rapportage van de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen komt voor het zomerreces uit en een kabinetsreactie volgt na de zomer. Dat moet niet alleen de industrie, maar alle Nederlandse ondernemers, helpen om het ondernemingsklimaat verder te verbeteren.

De aansluiting tussen arbeidsmarkt en scholing is inderdaad belangrijk. Het is een van de terreinen waarop wij met maatregelen kunnen zorgen dat wij de concurrentiestrijd met onze buurlanden beter aankunnen. Ik behandel deze motie samen met die van mevrouw Van Egerschot, omdat beide moties over onderwijs gaan. Mevrouw Van Egerschot noemt de trots om Nederland te laten zien. Wij hebben in Nederland inderdaad veel zaken om trots op te zijn. De motie-Van Egerschot gaat over de aansluiting van het beleid van het ministerie van Onderwijs bij datgene wat het bedrijfsleven nodig heeft, dus het beleid van het ministerie van EZ, met name over de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de maakindustrie. De motie roept op tot vijf praktische en concrete zaken en sluit goed aan bij de inhoud van het rapport-Leijnse van het Innovatieplatform. De Kamer ontvangt voor de zomer het kabinetsstandpunt over dat rapport. De motie past ook goed bij de intenties van het kabinet om de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven te verbeteren en bij het programma onderwijs en ondernemerschap van de heer Rutte en mijzelf. Met al die verschillende programma's zorgen wij dat wij beter samenwerken en dat wij, deels via experimenten, uitvinden hoe de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de industrie kan worden verbeterd. Bij de uitvoering van de concrete acties is een grote rol weggelegd voor de interdepartementale Projectdirectie Leren en Werken van de ministeries van OCW, EZ en Sociale Zaken. Ik heb voor beide moties grote sympathie. Wij hebben in het AO besproken dat het bedrijfsleven hierom vraagt. Dat horen Kamerleden ook, wanneer zij werkbezoeken afleggen. De motie-Van Egerschot is vrij gedetailleerd en gaat ook over andere portefeuilles dan de mijne. Ik kan daarover niet zomaar een oordeel vellen. Daarvoor moet ik overleggen met mijn collega's Van der Hoeven en Rutte. De Kamer hoort deze week het resultaat.

De heer Blom (PvdA):

Niet voor niets noemt mijn motie geen ministerie. Niet voor niets voeren wij het VAO Industriebeleid met deze staatssecretaris. Mijn motie gaat in op haar rol. Ik vind dat het ministerie van EZ invloed moet hebben op de samenwerking tussen het onderwijs en de industrie. De staatssecretaris kan gewoon zeggen dat zij het een goede motie vindt, die zij zal uitvoeren.

Staatssecretaris Van Gennip:

De motie-Van Egerschot noemt inderdaad expliciet de rol van het ministerie van OCW. Ik kan voorspellen wat het antwoord van mijn collega's zal zijn, als ik hen hierover consulteer, en ik vind de motie sympathiek. De motie-Blom noemt geen ministeries en is een oproep aan mij, waaraan ik graag zal voldoen.

De heer Van den Brink heeft zoals altijd wijze woorden gesproken. Ik kan mij overigens voorstellen dat een vergelijking met de werkwijze op een boerderij tijdens een industriedebat bij sommigen tot opgetrokken wenkbrauwen leidt. Ik ben het met hem eens dat het tijd is om tot actie over te gaan. Overigens wijs ik erop dat er al veel acties gestart zijn, ook in samenwerking met de Kamer.

De eerste motie van de heer Van den Brink gaat over het aanmelden in Brussel van een innovatieve regeling voor de scheepsbouw. Er geldt geen deadline voor de aanmeldingen. Mocht uit de analyse waar de heer Slob bij motie om gevraagd heeft, blijken dat er behoefte is aan zo'n regeling, dan kan deze per omgaande aangemeld worden. Wij hoeven dat niet tevoren te doen om er zeker van te zijn dat wij niet buiten de boot vallen. Ik verzoek de heer Van den Brink om zijn motie aan te houden tot na het verschijnen van de genoemde analyse. Doet hij dat niet, dan moet ik aanneming ervan ontraden, want zij loopt vooruit op de uitkomsten van de analyse.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik weet dat er geen deadline is, maar er moet wat gebeuren. Als je honger hebt en je eet niet, val je steeds meer af. De scheepsbouw heeft nu honger.

Staatssecretaris Van Gennip:

De vraag is of wij de scheepsbouw moeten voeden of dat de scheepsbouw zichzelf moet voeden. Die vraag kan pas beantwoord worden nadat de analyse waar de heer Slob om heeft gevraagd, is verschenen.

De heer Van den Brink (LPF):

Of je de miljoenen inzet wanneer je eenmaal de goedkeuring van Brussel hebt, is vraag twee. Mijn punt is dat er nog niet eens om goedkeuring is gevraagd.

Staatssecretaris Van Gennip:

Bij de analyse zal een vergelijking worden gemaakt met regelingen in andere landen die wellicht al goedgekeurd zijn. Wij weten dus al wat voor soort regeling eventueel tot de mogelijkheden behoort. Met het nu reeds aanmelden van een regeling en het noemen van een bedrag lopen wij vooruit op de besluitvorming op basis van de analyse.

De tweede motie van de heer Van den Brink betreft het aantal ondernemers dat failliet gaat. Aan de ene kant is dat een zorgelijke ontwikkeling, maar aan de andere kant zou het niet goed zijn als er geen ondernemers failliet zouden gaan. Dat laatste zou een teken zijn dat er te weinig risico wordt genomen. Ik ben het met de heer Van den Brink eens dat wij ervoor moeten zorgen dat het ondernemen op een hoger plan komt. Daarnaast moet het imago van het ondernemerschap verbeterd worden. Starters moeten de juiste vaardigheden krijgen aangereikt, vandaar mijn pleidooi voor het vak "ondernemerschap" op scholen en universiteiten. Ik ben dagelijks bezig met het bevorderen van het ondernemerschap. Ik heb veel contacten met MKB-Nederland en brancheorganisaties. In de staf hebben wij gisteren nog gesproken over de vraag op welke wijze het aantal faillissementen in het eerste jaar verminderd kan worden. De oorzaak daarvan ligt vaak in een gebrek aan kwaliteit bij de beginnende ondernemer. Ik zie deze motie als een ondersteuning van mijn beleid.

Ik zag de heer Kortenhorst zitten en dacht: wat straalt hij vandaag, maar ik begrijp dat dat is vanwege zijn 25ste verjaardag. Het had ook op de verjaardag van een aantal andere woordvoerders kunnen zijn, maar het is mooi dat wij het op zijn verjaardag over een gezamenlijke inspanning hebben om de industrie in Nederland weer in de vaart der volkeren op te stuwen.

Over de motie van de heer Kortenhorst het volgende. In de herijkingsbrief over het financiële instrumentarium van Economische Zaken, die hij op 30 mei jl. heeft ontvangen, scheppen wij meer ruimte voor voorfinancieringsarrangementen, zoals kredieten en garanties. Daarbij is ook geleerd van ervaringen in het buitenland, bijvoorbeeld in Finland, dat ik zelf heb bezocht. Ik neem aan dat de vraag of wij voldoende arrangementen hebben voor voorfinanciering overmorgen in de discussie over de herijking uitgebreid zal terugkomen.

De heer Kortenhorst doet in zijn motie een aantal constateringen die ik liever hypotheses wil noemen. Ik ben het niet per se met elk van de constateringen eens. Zijn eerste constatering, dat vrijwel alle EU-industrielanden ruimhartig instrumenten beschikbaar stellen, suggereert dat wij dat niet doen of dat het ruimhartiger gebeurt dan in Nederland. Dat staat er niet letterlijk, maar dat heb ik enigszins beluisterd in zijn toelichting op de motie.

Zijn tweede constatering, die ook een hypothese is, luidt dat daarmee de export achterblijft, en dus ook toekomstige inkomsten van de Staat, en vooral dat daardoor de Nederlandse industrie op een grote achterstand zal komen ten opzichte van de concurrentie binnen de EU. Dit is niet geheel het beeld dat ik heb. Vooral in sectoren waarin wij heel sterk zijn, kunnen wij de concurrentie ook aan. Ik grijp even terug op de woorden van mevrouw Van Egerschot en vind dat wij onszelf ook niet zo'n achterstand moeten aanpraten. Waar nodig moeten wij ingrijpen. Wij moeten er echter wel voor zorgen dat wij niet almaar tegen elkaar zeggen dat wij achterlopen en dat het zo moeilijk gaat, terwijl het op een aantal terreinen best goed gaat. Dit zijn de constateringen die ik eerder hypotheses wil noemen. De heer Kortenhorst verwijst ook naar het Paasakkoord. Hij en ik weten dat die middelen allang verdeeld zijn. Daaruit kunnen wij dus niet zomaar onbeperkt putten. De herijking, ten slotte, heb ik al genoemd.

Ik stel over de motie het volgende voor. Ik wil de heer Kortenhorst de bestaande studies van OESO en EU sturen vóór het AO over de herijking, begin september. In deze studies toetsen wij deze hypotheses, voorzover dat met bestaand materiaal mogelijk is, anders moeten wij het aanvullen met nieuwe analyses, als wij dat halen voor de herijkingsdiscussie. Daarin zullen wij de vraag betrekken of wij minimaal gelijkwaardige arrangementen hebben als de Europese concurrentie en of wij beter of slechter af zijn. Ik weet dat de OESO een aantal van onze instrumenten als voorbeeld heeft genoemd voor andere landen. Van een aantal instrumenten zal in een ranking blijken dat wij die helemaal niet goed gebruiken. Daarom zijn wij ook met deze herijking bezig.

Ik stel de heer Kortenhorst voor dat ik hem op basis van die studies voor het AO over de herijking een uitgebreide brief zal sturen met de Nederlandse inspanningen voor de industrie op het gebied van innovatie en R&D, en dat ik dat in een breder Europees perspectief zal plaatsen. Met die brief en de herijkingsbrief hebben wij voldoende basis om verder te spreken over zijn motie en de vraag of wij inderdaad onvoldoende doen. Ik verzoek hem dan ook die motie tot dat moment aan te houden.

De heer Kortenhorst (CDA):

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat in mijn constateringen voor een deel hypotheses zitten. Als ik ze had gebracht als spijkerharde, absolute constateringen, had ik ook een waslijst kunnen geven van arrangementen die er moeten komen omdat op die en die punten en komma's sprake is van scheefgroei. De motie is juist zo verwoord om ervoor te zorgen dat wij erkennen dat op het vlak van de voorfinancieringsarrangementen binnen Europa minimaal een level playing field dient te bestaan. Het OESO-rapport is op veel terreinen daarvoor ongetwijfeld een goede indicatie, maar wij horen tegelijkertijd behoorlijk alarmerende geluiden.

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij op sommige sectoren heel trots zijn. Denk aan de Airbus 380. Daarin zit een heleboel Nederlandse inventiviteit, maar dat soort inventiviteitstrajecten wordt steeds moeilijker als andere landen wel financieringsfaciliteiten hebben en wij niet. Er wordt hier en daar niet voor niks geroepen dat wij jaren achterlopen op China. Ik heb geen haast met de herijkingsdiscussie over de vraag wanneer wij de zaak moeten uitsluiten. Wij stellen niet voor niets "tot de begroting 2006" voor. Het een sluit het ander gewoon niet uit.

EZ hoort als bewaker van de concurrentiekracht, van de motor van onze economie – en dat is de industrie in hoge mate – een permanent en voortschrijdend inzicht te hebben en moet dit soort analyses permanent verrichten. Zij moet erbovenop zitten, zodat een level playing field ontstaat en behouden blijft. Nogmaals, de begroting 2006 is voor ons een prima moment.

Staatssecretaris Van Gennip:

Als wij nieuwe arrangementen willen voorstellen, moeten wij wel weten op welke gebieden er een level playing field is.

De heer Kortenhorst (CDA):

Daarom krijgt u van ons zeker de tijd tot de begroting...

Staatssecretaris Van Gennip:

U wilt toch eerst weten of de huidige arrangementen en de arrangementen die wij in de herijkingsbrief voorstellen voldoende zijn dan wel of nieuwe arrangementen nodig zijn? Ik stel daarom voor dat wij de constateringen en de vergelijking met de Europese situatie – en dat moet meer zijn dan alleen het OESO-rapport – eerst analyseren en dat ik de Kamer de bevindingen toestuur. Op basis daarvan kunnen wij bezien of het wel of niet voldoende is. De heer Kortenhorst vraagt mij nu iets, maar hij weet niet of het wel of niet voldoende is. Hij gaat uit van de hypothese dat het onvoldoende is en die mening deel ik niet per se. Daarom wil ik eerst een analyse verrichten en een vergelijking maken. Dan krijgt u de uitgebreide vergelijking van die andere Europese landen. Daarna kunnen wij verder praten over de vraag of een nieuw arrangement nodig is. U krijgt een heel pakket in die herijking, dat ook nog besproken moet worden.

De heer Kortenhorst (CDA):

Dan houd ik de motie aan tot de herijkingsdiscussie.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Kortenhorst stel ik voor, zijn motie (29826, nr. 12) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Gennip:

De laatste motie is ingediend door de heer Bakker. Er was een kleine discussie over de vraag of kennisvouchers ook procesinnovatie zijn. Natuurlijk zijn ze dat. Wij hebben de WBSO ook uitgebreid naar procesinnovaties. Kennisvouchers zijn dus ook procesinnovatie. Vooruitlopend op de Industriebrief hebben wij gezegd dat de WBSO ook procesinnovatie moet zijn.

Ik ben het met de heer Bakker eens dat vraagsturing belangrijk is om ervoor te zorgen dat de kennis van universiteiten en hogescholen kan worden gebruikt in de markt. Je moet natuurlijk niet helemaal afstappen van fundamentele research, want die moet nog steeds worden gedaan, maar wat er is, moet kunnen worden gebruikt door de markt. Je moet een gedeelte van je onderzoek ook gewoon vraaggestuurd doen. De intentie van de motie is duidelijk in lijn met het kabinetsbeleid: het slechten van de kloof tussen de onderzoeksinstellingen en het MKB. Daartoe zetten wij verschillende instrumenten in. Kennisvouchers zijn daarvan een goed voorbeeld. Wij zijn bezig met een pilot. De eerste resultaten lijken bijzonder positief, al was het maar omdat beide pilots binnen een paar dagen uitverkocht waren. Op basis van de evaluatie zullen wij zien hoe wij nadere verankering in en uitbreiding van het innovatiebeleid kunnen laten plaatsvinden. Dat is al in de herijkingsbrief aangekondigd. Met de kleine slag om de arm van de evaluatie van de innovatievouchers kan ik de motie als ondersteuning van beleid betitelen.

De heer Blom (PvdA):

Uit mijn bijdrage is al gebleken dat ik de innovatievouchers weliswaar als een goed plan beschouw, maar ook als een druppel op een gloeiende plaat. Nu is er een tweede druppel bijgekomen, maar het blijven toch slechts twee druppels op een gloeiende plaat. Je laat zo'n pilot plaatsvinden en binnen een paar dagen zijn alle vouchers weg, terwijl je weet dat het geld dat in de vouchers wordt gestoken geen geld kost, maar geld oplevert. Dat is namelijk de bedoeling van die vouchers. Dan ben je als kabinet toch hartstikke gek om dat af te toppen? Ik zou vijf of zes keer zoveel vouchers inzetten. Bent u dat niet met mij eens?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wil best meer vouchers inzetten, maar dan moet u aangeven wat wij dan niet gaan doen. Bij een voorstel om meer te doen hoort namelijk ook een voorstel om minder te doen.

De heer Blom (PvdA):

Dat is nu precies wat ik na tweeënhalf jaar in dit huis absoluut niet snap. Als ik geld ergens aan wil uitgeven waarvan het van tevoren duidelijk is dat het meer oplevert dan dat het kost, moet ik vervolgens aangeven waar ik dat geld vandaan haal. Dat geld hoef ik nergens vandaan te halen, want meer vouchers leveren geld op en kosten geen geld.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat zijn nu eenmaal de regels van de begrotingssystematiek die voor uw en mijn tijd zijn afgesproken.

De heer Blom (PvdA):

Bent u het niet met mij eens dat het een belachelijke manier van denken is?

Staatssecretaris Van Gennip:

Nee.

De heer Blom (PvdA):

U bent dat niet met mij eens, maar eigenlijk toch wel een beetje!

Staatssecretaris Van Gennip:

Het is niet aan mij om het daar wel of niet mee eens te zijn. Het gaat er hier om dat de vouchers goed werken, dat de pilots er op dit moment goed uitzien en dat wij daaraan met elkaar conclusies moeten verbinden. Bij de begrotingsbehandeling zullen wij daarover verder praten. Ik heb een uitnodiging van de heer Bakker aan u gehoord. Als u met prachtige voorstellen komt over wat u tegen elkaar wilt afwegen, staan wij daar natuurlijk voor open.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter, met permissie wilde ik toch even terugkomen op de motie op stuk nr. 12.

De voorzitter:

Daar kunt u eigenlijk niet meer op terugkomen, want die motie is aangehouden en maakt geen onderdeel meer uit van de beraadslaging.

De heer Kortenhorst (CDA):

Ik wil de motie toch graag nu kunnen bespreken.

De voorzitter:

U herziet uw intrekking van de motie en zet haar weer op de agenda? Vooruit, omdat u vandaag jarig bent!

De motie-Kortenhorst c.s. (29826 nr. 12) maakt weer onderwerp van beraadslaging uit.

De heer Kortenhorst (CDA):

Mijn reden om deze motie toch in stemming te laten brengen is dat de herijking pas na het reces plaatsvindt; dan zijn wij drie maanden verder. De versnelling is voor mij van groot belang. Wij vragen niet om iets concreets, zoals onderzoek. Met de motie willen wij slechts duidelijk maken dat er een level playing field moet zijn voor voorfinancieringsarrangementen, innovatie- en R&D-trajecten.

Staatssecretaris Van Gennip:

Kennelijk gaat u ervan uit dat dit level playing field er nu niet is en dat het herijkingspakket dat er nu ligt, niet afdoende is. De discussie daarover moeten wij nog voeren. Wij hebben in de brief van 30 mei een grote ommezwaai in het financieel instrumentarium voorgesteld. Met deze motie loopt u vooruit op de discussie daarover, en vraagt u ons om ons huiswerk opnieuw te doen nog voordat wij die discussie hebben gevoerd.

De heer Kortenhorst (CDA):

Nee...

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, dat vraagt u wel!

De heer Kortenhorst (CDA):

U hebt in uw termijn terecht gesteld dat een deel van deze zaken als hypothese is te beschouwen. Wij vragen u in de motie echter niet om met iets concreets te komen. Het bewaken van het level playing field is een continu proces; dat is de strekking van deze motie. Daarom is zij niet in conflict met wat er gebeurt. Het zou goed kunnen dat de deelanalyses die in het kader van de herijking worden behandeld, afdoende zijn. De zaak is daarmee echter niet klaar voor de toekomst. Deze motie roept het kabinet heel duidelijk op om voortdurend te zorgen voor een level playing field bij dit soort R&D- en innovatiezaken. Het een staat het ander niet in de weg.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het voortdurend in de gaten houden van het level playing field staat niet in de motie. In de motie verzoekt u om te komen met voorfinancieringsarrangementen. Wij hebben u 30 mei, twee weken geleden, een volledige herijking van de EZ-subsidies gestuurd. Deze subsidies zijn grotendeels gebaseerd op voorfinancieringsarrengementen, kredieten en garanties. Wij hebben er driekwart jaar over gedaan om al die analyses te maken van wat de beste arrangementen zijn. Die discussie moeten wij nog met u voeren en daarom vind ik deze motie bijzonder voorbarig als u ons, vooruitlopend daarop, nogmaals verzoekt om met minimaal aan Europese concurrentie gelijkwaardige arrangementen te komen. Ik heb dan twee antwoorden. Het ene is dat u mij iets vraagt te doen dat vooruitloopt op de discussies. U gaat er dus nu al vanuit dat u de herijking niets vindt.

De heer Kortenhorst (CDA):

Dat zijn uw woorden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het tweede antwoord is dat u de herijking twee weken geleden hebt ontvangen. Bij dezen heb ik dus twee weken geleden aan de motie voldaan. Ik vraag u echt om te wachten tot de discussie over de herijking. Ik ben bereid om u allerlei extra informatie toe te sturen zodat wij die analyse en die vergelijking gezamenlijk kunnen maken. U hebt driekwart jaar werk en een dik pakket herijking gekregen en dat gaan wij in september bespreken. Ik vraag u echt om deze discussie bij die herijkingsdiscussie te betrekken.

De heer Kortenhorst (CDA):

Ik meen oprecht dat de discussie zoals die door deze motie wordt opgeroepen, niet in conflict staat met die herijkingsdiscussie. De motie versterkt en onderstreept de discussie, maar zij staat de discussie niet in de weg.

Staatssecretaris Van Gennip:

De motie is er niet mee in conflict, maar dit is wat wij net de afgelopen driekwart jaar hebben gedaan.

De heer Bakker (D66):

Mag ik een suggestie doen? De motie van de heer Kortenhorst wordt gesteund door een brede meerderheid, dus in die zin is het signaal duidelijk. Is het, gelet op dat feit, geen goede gedachte dat de staatssecretaris in een brief uiteenzet hoe zij de aansluiting tussen motie en herijking ziet? Dat kan wellicht nog voor de stemmingen en anders aan het einde van de zomer, gericht op het overleg dat wij dan zullen hebben over de herijking. Dan zijn wij volgens mij snel weer op één lijn.

De heer Kortenhorst (CDA):

Liefst vóór de stemmingen.

Staatssecretaris Van Gennip:

U krijgt vóór de stemming een brief. Daarin kan ik in eerste instantie ingaan op de vragen. Ik hoop dat wij de brede discussie vervolgens gewoon met de herijking kunnen voeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.25 uur tot 16.30 uur geschorst.

Naar boven