Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing (wijziging samenstelling budget, wijziging aanvraagprocedures, nadere regels met betrekking tot intergemeentelijke afstemming en enkele andere wijzigingen (29619).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Vandaag staat de wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing op de agenda. Wat ons betreft, is dat een belangrijk issue, want wij willen ons er niet bij neerleggen dat mensen slechts in bepaalde wijken wonen omdat zij geen andere keuze hebben of omdat zij niet in staat zijn om de verhuiskosten te betalen. Wij streven naar een ongedeelde stad, een sterke en sociale stad, een stad waar mensen kansen krijgen om een inkomen te verdienen, een woning te vinden en een goede opleiding te genieten. Om de stad als emancipatiemachine te laten functioneren, moet zij meer kansen bieden aan nieuwe en bestaande inwoners. In wijken waar niemand meer een baan heeft, de wietteler zijn buurman verjaagt en de verslaafde voor overlast zorgt, ontkomen mensen niet meer aan een neergaande spiraal. In dit soort wijken verdwijnen de sportclubs, de huisartsen en de onderwijzers. Daarom hechten wij zo'n grote waarde aan het slagen van de stedelijke herstructurering.

Hart van het beleid van de stedelijke vernieuwing is de 56-wijken-aanpak. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat deze aanpak niet in deze wet tot uitdrukking komt. Ook in het verslag van het financieel toezicht van de woningbouwcorporaties 2003 concludeert het centraal fonds dat in 2003 de inspanningen van de corporaties in deze buurten zijn afgenomen. Kortom, wat draagt het 56-wijken-aanpakbeleid bij aan de werkelijkheid buiten onze Haagse nota's? Wat blijkt daarvan in de concrete uitvoering?

Bij brief is ingegaan op het nieuwe artikel in de wet op basis waarvan de minister de mogelijkheid heeft om terug te komen op indicatieve toezeggingen aan de steden en provincies. De motivatie is de nog niet ingevulde bezuinigingstaakstelling op de VROM-begroting van 250 mln euro. Dat riep bij ons een aantal vragen op. Een aantal ervan is beantwoord in de brief van afgelopen vrijdag, maar er blijven enkele vragen over.

De kern van de zaak is dat als de minister van de meerderheid van de Kamer groen licht krijgt voor haar huurbeleid en voor het verdergaan met de bestemmingsheffing voor verhuurders, de ISV-toezeggingen worden getekend. Is dit juist? In de nota naar aanleiding van het verslag stond nog de harde toezegging dat de bestemmingswet door de Kamer moet zijn. Is die harde eis komen te vervallen? Zo ja, hoe heeft men minister Zalm daarvan kunnen overtuigen? Wat gebeurt er als de wet juridisch niet rond komt? Welke consequenties heeft dat voor de gemeenten en de ISV-toezeggingen? Wat betekent de jaarlijkse heffing voor de investeringscapaciteit in de herstructurering van de verhuurders? Enerzijds is er in het kader van de stedelijke herstructurering al wat geld weggehaald waardoor er, als multipliereffect, 5 mld minder wordt geïnvesteerd dan oorspronkelijk werd voorzien. Als anderzijds ook bij de corporaties als marktpartij veel investeringscapaciteit wordt weggehaald, is de vraag in hoeverre de ambities nog waargemaakt kunnen worden.

In de schriftelijke behandeling is de bijdrage van de ISV aan de bestrijding van ruimtelijke segregatie aan de orde geweest. De PvdA kan niet leven met het idee van parallelle samenlevingen waarin mensen van verschillende culturen langs elkaar leven in gescheiden scholen, gescheiden wijken en gescheiden verenigingen. Daarom is bij de behandeling van het rapport van de commissie-Blok de motie-Bos aangenomen waarin werd gevraagd om maatregelen waardoor randgemeenten een grotere bijdrage leveren aan het huisvesten van mensen met een laag inkomen. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat daarvoor geen voorziening getroffen hoeft te worden, omdat een goed gesprek of een korting op het ISV-budget als er geen regionale afspraken zijn gemaakt, de oplossing moet zijn. Dat is volgens mij niet adequaat. Ik geef als voorbeeld de afspraken die in de regio Utrecht zijn gemaakt. De stad is uiteindelijk akkoord gegaan met het aanbod van de buurgemeenten voor het bouwen van sociale woningen, omdat de financiering van de nieuwbouwlocatie Leidsche Rijn en de stedelijke vernieuwing van de stad in gevaar zouden komen, als er geen overeenstemming zou komen over die aantallen. Als er geen afspraak komt, komt er geen geld, was het idee.

De ambtenaren konden geen duidelijk antwoord geven op de vraag welke instrumenten er zijn, wanneer de stad Utrecht zegt dat zij er niet uitkomen en dat de minister aan zet is. De verkeerde gemeente dreigde uiteindelijk gestraft te worden, namelijk de centrumgemeente die iets duurdere woningen moet bouwen. De randgemeenten, die hun taak niet doen, zoals de gemeenten IJsselstein, Maarssen, Bunnik en Vianen, die niet stonden te springen om meer sociale woningen te bouwen, zouden dan buiten schot blijven.

In de gemeente Bunnik is 16% van de woningen een sociale huurwoning. Korten op het ISV-budget raakt Bunnik niet, omdat deze gemeente geen geld krijgt uit dat budget. Dat instrument werkt niet. Een ander voorbeeld is de regio Maastricht, waarvoor precies hetzelfde verhaal geldt. De gemeente Margraten zit niet te wachten op ISV-geld en heeft ook geen zin om sociale huurwoningen te bouwen. Zo kan ik nog een tijdje doorgaan.

In de brief van de VROM-inspectie van 1 februari staat dat de noodzakelijke omslag om meer betaalbare woningen te bouwen in randgemeenten in 2003 nog niet heeft plaatsgevonden. Er zijn ook gemeenten waar geen ISV-afspraken worden gemaakt. In de nieuwbouwwijk Westergouwe bij Gouda wordt maar 11% sociale woningen gebouwd. De corporatie zou er graag meer willen, maar de gemeente wil niet. Hetzelfde geldt voor de gemeente Drunen in Brabant, waar de corporatie grond heeft en daar goedkope woningen wil bouwen, maar de gemeente dat niet wil. Kortom, het instrument van de minister om segregatie te bestrijden is niet adequaat, omdat het niet werkt op de plekken waar het zou moeten werken.

Welke waarde kunnen wij nu hechten aan de stoere uitspraak van de heer Zalm tijdens de algemene politieke beschouwingen, die heel lang onze steun kon krijgen? Hij zei dat dit niet vrijblijvend was en dat iedereen die niet meewerkt, gestraft zou worden. Ik zie daar niet zoveel van. Als er al afspraken zijn, hebben wij nog het probleem van de uitvoering. In de regio Rotterdam waren mooie afspraken gemaakt dat de gemeente Albrandswaard 20% sociale woningen zou bouwen op de Vinex-locatie. De gemeente heeft nu besloten om er minder te doen en niemand kan dat tegenhouden. Wat kan de minister doen om deze weliswaar lage afspraken te handhaven?

In Amstelveen is een mooie woonvisie gemaakt, met mooie woningen, maar in de praktijk worden er veel minder sociale woningen gebouwd. In de regio Utrecht is ook een mooie afspraak gemaakt, maar er zijn pas sancties, als minder dan 65% van deze afspraak wordt gerealiseerd. Eerst wordt er te weinig afgesproken en dan is 65% van te weinig nog meer te weinig.

Wat er nu dreigt te gebeuren is dat wij heel erg blijven steken in vrijblijvendheid. Bij het bestrijden van ruimtelijke segregatie is de tijd van vrijblijvendheid wat ons betreft echt voorbij. Decentralisatie hoort erbij, maar mag niet overgaan in afzijdigheid en nietsdoen. Het kan volgens ons ook anders. De minister schrijft zelf in haar brief dat zij eventueel het begrip taakverwaarlozing uit de Gemeentewet wil hanteren. Dat is zo'n zwaar instrument dat het volgens ons nooit bij dit soort dingen wordt toegepast.

Er zijn wel andere instrumenten denkbaar. In de Huisvestingswet, de Wet stedelijke vernieuwing of de Wet op het Gemeentefonds kan een artikel worden opgenomen, waardoor de minister de mogelijkheid krijgt om in te grijpen, omdat er een duidelijke titel is voor gemeenten die dit niet doen. Wij hebben geprobeerd om met een amendement op deze wet te komen, maar het is te complex om dat als Kamerlid op een achternamiddag te bedenken. Het gaat erom dat het wel kan. In de Huisvestingswet is al geregeld dat de minister een instrument heeft voor gemeenten die te weinig bouwen voor statushouders. Dan komen er zelfs boetes.

De reactie van de minister dat gemeenten die niet meewerken, geen ISV-geld krijgen, is wat ons betreft te vrijblijvend. Dat werkt onvoldoende, omdat de gemeentes waar het om gaat, niet worden getroffen. Wij willen dat de minister met concrete voorstellen komt om in het Gemeentefonds, de Wet stedelijke vernieuwing of de Huisvestingswet een instrument op te nemen om te zorgen dat de randgemeenten niet blijven steken in vrijblijvendheid en de kanteling om meer goedkope woningen te bouwen wordt georganiseerd. Op papier lijkt het of iedereen dat graag wil, maar het kan zijn dat iedereen, als het om integratie gaat, alleen maar mooie woorden spreekt die niet worden uitgevoerd. De vraag is of de minister op korte termijn wil regelen dat dit soort instrumenten er komen.

Voorbeelden laten zien hoe, naast het bouwen van goedkope woningen in randgemeenten, meteen in de woonruimtetoewijzing zaken geregeld kunnen worden. In Haaglanden is een goed voorbeeld te zien hoe corporaties onderling hebben afgesproken om bij het toewijzingsbeleid ervoor zorg te dragen dat de slagingskans van mensen met een laag inkomen hoger is in de buurgemeenten en lager in de stad. De slagingskansen voor mensen uit de randgemeente om in de eigen gemeente te blijven wonen, wordt daarmee groter. Dat zijn heel goede instrumenten om ruimtelijke segregatie te bestrijden. Ook hier hoor je dat, bijvoorbeeld, vijftien van de zestien corporaties het eens zijn terwijl er eentje als "free rider" wil opereren. De minister moet bij dergelijke situaties als toezichthouder een aanwijzing kunnen geven aan de niet-meewerkende corporatie.

De motie-Depla/Van Veenedaal over deze wet stelt voor om uitvoeringskosten niet meer ten laste te laten komen van het ISV-budget. Zo wordt voorkomen dat de stedelijke vernieuwing steeds meer een papieren of notamachine wordt. Er worden steeds meer nota's en rapporten in de stadhuizen gemaakt, terwijl het gaat om de uitvoering. Mensen willen geen beleidsnota's, maar betere buurten. De discussie daarover heeft volgens de minister effect gehad. Zij wijst ook op allerlei praktische problemen bij het doorzetten hiervan. Waar haalt de minister echter de overtuiging vandaan dat het door een meerderheid van de Kamer gesignaleerde probleem eigenlijk van tafel is en er dus geen aanleiding is om er in de wet iets mee te doen?

De minister zit nu twee jaar op het ministerie van VROM. De Partij van de Arbeid moet concluderen dat het verlagen van de huursubsidie voor mensen met de laagste inkomens helaas is geslaagd. Nu moet echter het bouwende deel van het beleid van de grond komen. Daarom is het van belang dat de wet er komt. De gemeenten moeten snel een toezegging krijgen op dit vlak. De minister moet aanvullende maatregelen nemen om bestrijding van de segregatie werkelijk van de grond te krijgen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Wij danken de minister voor de beantwoording in de nota bij het wetsvoorstel. De wijziging beoogt de verwerking van de ervaringen en adviezen van de afgelopen tijd. Zo is het budget ter versterking van de culturele kwaliteit toegevoegd en is geprobeerd het geheel minder bureaucratisch te maken. Uitgangspunt blijft voor de CDA-fractie dat de gemeenten eerst en vooral de verantwoordelijkheid hebben bij de uitvoering van de stedelijke vernieuwing.

De stedelijke vernieuwing is voor het CDA, net als voor de PvdA, een belangrijke pijler bij het bestrijden van de segregatie in de grote steden en bij het maken van leefbaarder wijken voor degenen die er wonen. Daar ligt immers een van de grootste uitdagingen voor de komende tijd. In de Kamer praten wij regelmatig over integratie en zwarte en witte scholen. De achterliggende oorzaken hebben te maken met de eenzijdig samengestelde woonwijken in de grote steden. Door middel van de stedelijke vernieuwing moeten er meer verschillende typen woningen komen door middel van nieuwbouw en renovatie. Dat moet natuurlijk gebeuren in overleg met alle betrokkenen en niet in de laatste plaats met de bewoners. De MOP's liggen nu klaar. Wij hopen dat die snel ondertekend kunnen worden, met name omdat de grote gemeenten daar met smart op wachten.

Deze uitdaging geldt natuurlijk niet alleen voor de grote steden, maar vooral ook voor de regio's. Zij moeten in samenspraak en in samenhang de problematiek aanpakken. De instrumenten zijn voorhanden, maar in kwesties waar partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, mag de minister doorbijten. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister op de vragen van de PvdA in die richting, vooral waar het randgemeenten betreft die niet altijd voor ISV in aanmerking komen en dus niet worden geraakt. De CDA-fractie sluit zich aan bij de opmerkingen van de PvdA-fractie over de motie-Bos. Die is immers ook door ons ondertekend. Kan de minister aangeven hoe het daarmee staat?

Wij zijn blij dat de minister voor het grotestedenbeleid in een ander debat de financiële ondersteuning van de LSA heeft toegezegd voor de tweede GSB-periode. De betrokkenheid van juist de bewoners bij de stedelijke vernieuwing, die immers een grote inbreuk betekent op hun leefomgeving, vindt het CDA essentieel. De minister zegt toe binnenkort met een reactie te komen op het rapport van de Woonbond. De CDA-fractie ziet die reactie met veel belangstelling tegemoet, maar kan de minister aangeven wanneer deze reactie naar de Kamer zal komen?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Dekker:

Voorzitter. Ook ik ben blij dat wij vandaag dit wetsvoorstel behandelen en dat ik de vragen die zijn gesteld kan beantwoorden, zodat het wetsvoorstel voortgang kan hebben en formeel en juridisch bekrachtigd kan worden.

Ik deel de visie van de heer Depla op de kracht van de ongedeelde stad. De stad heeft grote waarde als emancipatiemachine en er mogen geen gedeelde wijken ontstaan. Daarom is het zo belangrijk dat de 56-wijkenproblematiek in relatie tot het ISV daadwerkelijk zo wordt gezien. Als onderdeel van het grotestedenbeleid vormt het ISV een kader voor de stedelijke vernieuwing en de meeste steden hebben ervoor gekozen om het geld uit het ISV nadrukkelijk geoormerkt in te zetten op de 56 wijken. De prioritering van deze 56 wijken en de keuzes die de gemeenten daarmee hebben gedaan, heeft als het ware een versnelling in die wijken teweeggebracht, zodat daar de gelden uit het ISV worden ingezet. Ook wordt uit het knelpuntenbudget 90 mln gebruikt als impuls voor deze wijken. Er is dus een nadrukkelijk verband.

Het is van belang dat in dit wetsvoorstel wordt geregeld dat er een betere balans komt tussen vraag en aanbod op het gebied van wonen. Van belang is ook het verbeteren van de omgevingskwaliteit, waarin nu tevens de thema's cultuur, groen, bodemsanering, geluidssanering en luchtkwaliteit aan de orde komen. Met deze wetgeving ondersteunen wij ook het zorgvuldige ruimtegebruik en de fysieke voorwaarden voor een aantrekkelijke en sociaal veilige omgeving. Het ISV betekent een belangrijke impuls voor deze zaken.

Ik wil eerst de regionale afstemming behandelen. Voordat er afspraken worden gemaakt met de verschillende gemeenten, vindt er overleg plaats over de manier waarop de gemeenten met de doelstellingen van het ISV omgaan en hoe zij deze willen verwezenlijken. Daarin schuilt de grote winst en ik ben er heel duidelijk in dat steden dit echt moeten blijven doen. De spreiding van de sociale woningbouw komt ook in die regionale afstemming aan de orde.

Wat in dit verband eigenlijk nog sterker speelt, zijn de afspraken ingevolge het Besluit locatiegebonden subsidies. Ook dat is een van de instrumenten om de nieuwbouw van woningen aan te jagen. De centrumgemeenten worden op grond hiervan verplicht om afspraken te maken met de randgemeenten over de sociale woningbouw. Daarnaast is er het ISV. Over dat instrument hebben wij het nu. De heer Depla noemde een aantal voorbeelden van dergelijke afspraken. Het is zo dat de centrumgemeente in de eerste plaats aan zet is. De subsidiestromen zijn opgehangen aan overleg en aan afspraken tussen de centrumgemeente en de randgemeente. Bij het BLS gaat het om 65% en om 35% na realisatie. Bij het ISV worden aan de voorkant de meerjarenafspraken gemaakt. Als er geen overleg is met de randgemeenten en er geen duidelijkheid is over hoe de opvang van sociale woningbouw wordt geregeld, wordt er nog even niet getekend en houdt het nog even op omdat het meerjarenontwikkelingsplan niet in orde is. Er is sprake van een duidelijke druk voordat het traject helemaal in werking gaat.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

U zegt dat er even niet wordt getekend als de randgemeenten niet meedoen. Als een randgemeente helemaal niet is te overtuigen door de centrumgemeente, heeft de centrumgemeente een enorm probleem. Hoe kan die gemeente dat dan oplossen? Dat is de vraag die de fracties van de PvdA en het CDA hebben gesteld. Ik wil mij daarbij aansluiten.

Minister Dekker:

Ik ga ervan uit dat de centrumgemeente dat zelf kan doen. Als het echt niet lukt, krijg ik het signaal en ga ik met de centrumgemeente en de randgemeente aan tafel zitten. De bestuurlijke druk zal dan worden opgevoerd. Dat is de manier waarop dat in de eerste plaats zal worden gedaan. De heer Depla noemde vijf voorbeelden. Die ken ik niet, maar ik ga na wat daar aan de hand is. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat het niet zal lukken. Ik vind dat de centrumgemeente aan zet is en met de randgemeenten moet praten. De randgemeenten moet ook opvang regelen. Er moet een percentage worden afgesproken. Er is mij gebleken dat zij daar niet altijd zin in hebben omdat zij denken aan het profiel van hun gemeente. Daar gaat het niet over. De lijn in Nederland is dat er gedifferentieerde wijken zijn, ook in de randgemeenten.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Ik begrijp uit uw antwoord dat u vindt dat er geen extra instrumenten nodig zijn om dit te realiseren.

Minister Dekker:

Ik heb voorlopig geen aanwijzingen – ik ken de voorbeelden van de heer Depla niet – dat dit nu al nodig is.

De heer Depla (PvdA):

De kern is dat de centrumgemeente geen uitstel duldt. Utrecht moet bijvoorbeeld door kunnen gaan met de Vinex-locatie Leidsche Rijn. Als een wethouder vraagt wat er wordt gedaan en wat de instrumenten zijn, blijft het aan de andere kant van de tafel stil. Het is dan toch niet vreemd dat zo'n bestuurder denkt dat het maar de vraag is wat de bestuurlijke druk oplevert en dat hij eieren voor zijn geld kiest? Het gevolg hiervan is dat er uiteindelijk allemaal verliezers zijn. De bestrijding van ruimtelijke segregatie kunnen wij niet nog eens een paar jaar laten lopen.

Minister Dekker:

Daar ben ik het mee eens.

De heer Depla (PvdA):

Als u het ermee eens bent, moet u meer doen dan u nu doet. U zegt dat er bestuurlijke druk kan worden uitgeoefend en dat het allemaal wel meevalt. De antwoorden op de vragen over de Huurbrief, waar wij volgende week een debat over hebben, zijn precies hetzelfde, namelijk dat de segregatie niet erger wordt. Het lijkt wel of u er niet echt werk van wilt maken. Iedereen in de Kamer en iedereen in het land vindt het belangrijk en u zegt dat het wel meevalt. Er moeten instrumenten komen. Dan worden centrumgemeenten in de rug gesteund zodat zij er echt werk van kunnen maken. Dan kunnen die afspraken wel worden gemaakt. De goede gesprekken en brieven waar u over sprak, hebben tot nu toe weinig indruk gemaakt.

Minister Dekker:

Uw opmerking dat ik er geen werk van zou willen maken, spreek ik absoluut tegen. Dat is niet aan de orde. Wat betreft het voorkomen van segregatie zal ik er op mijn beleidsterrein, de fysieke kant, alles aan doen om het bouwen voor gemengde bevolkingsgroepen voortdurend aan de orde te stellen.

Ik wil de centrumgemeenten graag een steun in de rug geven, maar dan wil ik wel een signaal krijgen van deze gemeenten. Dit onderwerp is aan de orde geweest toen ik om tafel zat met de G26 bij de VNG. Ik heb gezegd dat men mij de signalen moet melden. Er kan dan niet worden gezegd: ik ben zo zielig en ik doe het nu even niet. Ik moet die signalen krijgen. Dan kan ik handelen en dat zal ik ook doen. Ik geloof wel in bestuurlijke druk en ook in het formeel aankaarten van de problematiek. Ik geloof ook in het inhouden van de subsidiestroom als men niet tot overeenstemming komt of als de uitwerking niet goed is. In laatste instantie kan er een maatregel worden genomen als het echt niet lukt. Dan is de vraag wat voor soort instrument er op dit moment beschikbaar is om dat te doen, behalve het allerlaatste van de bestuurlijke aanwijzing. Daar gaat een aantal stappen aan vooraf. De vraag is waar dat moet worden neergelegd. Ik ben absoluut niet vies van ingrijpen, maar wel in een volgorde die past. Ik wil dan ook signalen van de gemeenten hebben en die ga ik ook na. U hebt er een aantal gegeven en ik zal nagaan wat daar aan de hand is.

De heer Depla (PvdA):

U zegt dat u niet zult zeggen dat het bestrijden van segregatie geen prioriteit heeft. Ik kan uit de Huurbrief twee zinnen voorlezen: Mij staat niet het ideaal voor ogen dat de goedkope woningen en lage inkomens over alle wijken en buurten verdeeld zijn. Even verderop schrijft u: Het vasthouden van koopkracht in achterstandswijken draagt niet bij aan de bestrijding van segregatie. Ik heb dit niet verzonnen; het zijn zinnen uit uw eigen brieven.

Vervolgens zegt u dat er instrumenten moeten zijn als het gesprek niet loopt. Wat zijn echter die instrumenten? Als u uitgepraat raakt, welke instrumenten hebt u dan?

Minister Dekker:

Daarvan zeg ik dat een aanwijzing geven het laatste is wat je doet. Dat gebeurt na de bestuurlijke druk en het formeel van tafel halen. Vervolgens is er de mogelijkheid van het onthouden van de subsidie, zoals dat ook bij BLS geldt. Ik heb geen aanwijzingen dat het nu niet gebeurt. Als het wel het geval is, zou ik het ook ten volle zeggen.

Vervolgens is de vraag waar je het instrumentarium legt en of je het moet formaliseren in bijvoorbeeld de Huisvestingswet. U sprak ook over de Gemeentewet. De Huisvestingswet zou een overweging kunnen zijn. Ik ben namelijk bezig een nieuw kader te scheppen voor de Huisvestingswet.

De heer Depla (PvdA):

U zegt dus dat een wettelijk instrumentarium inderdaad ontbreekt en dat u bereid bent om het wettelijk instrumentarium in een van die wetten in te bouwen. Begrijp ik dit goed?

Minister Dekker:

Ik heb zojuist gezegd dat ik altijd geloof in de opbouw van de kracht van argumenten, bestuurlijke druk enzovoort. Ik vind dat echt heel belangrijk. Zo ga je met elkaar om. Je geeft niet onmiddellijk een aanwijzing zonder overleg te hebben. Verder heb ik gezegd dat ik bereid ben om te bekijken of het in de Huisvestingswet kan worden opgenomen, om zo een harder instrument te hebben. Ik ben nu bezig met een kader en daarmee kom ik binnenkort naar de Kamer.

Mevrouw Sterk (CDA):

Begrijp ik goed dat u zegt dat u het idee hebt dat u voldoende instrumenten heeft, dat u de gevallen niet kent maar ze gaat onderzoeken en dat u ook wilt kijken of u in het kader van de nieuwe Huisvestingswet een nieuw instrument kunt inbouwen, wat misschien nodig is om meer druk te kunnen uitoefenen?

Minister Dekker:

Dat is wat ik zeg.

De heer Depla (PvdA):

Sorry, voorzitter, maar het antwoord is bepalend voor wel of niet een tweede termijn.

De voorzitter:

Voor dat argument ben ik wel gevoelig.

De heer Depla (PvdA):

Anders ga ik een motie indienen, terwijl dat misschien helemaal niet hoeft.

Begrijp ik nu goed dat als in de trits van een goed gesprek tot een brief uiteindelijk een volgende stap nodig is, de minister bij de herziening van de Huisvestingswet gaat bekijken waar de kapstok moet komen? Kan zij ons per brief informeren, opdat het uiteindelijk niet alleen een inspanningsverplichting is, of het in de Huisvestingswet lukt of niet en of eventueel onderzocht moet worden of het in de Gemeentewet en gemeentefinanciering moet of de Wet RO? Als zij het niet kan vinden in de Huisvestingswet, wil zij dan wel gaan zoeken in de Wet RO of de Gemeentewet? Zegt zij dat ook toe of is het beperkt tot de Huisvestingswet?

Minister Dekker:

Omdat ik bezig ben met een nieuw kader voor de Huisvestingswet en heb toegezegd dat ik dit in het voorjaar naar de Kamer zal sturen, begin ik met de Huisvestingswet omdat die mij het meest hierop toegesneden lijkt. De Gemeentewet en de gemeentefinanciering is natuurlijk een veel bredere stroom. Dit is een apart traject vanuit het GSB. Het is belangrijk dat wij het hechten aan de doelstelling van de wet die op de huisvesting is gericht. Daar begin ik dus mee.

De heer Depla sprak over de afrekening van de 250 mln in relatie tot het huurbeleid en het ISV. Voorwaarde om de ISV-contracten te kunnen tekenen, is dat de Tweede Kamer akkoord gaat met het huurbeleid, waarin de brief staat dat sprake is van een bestemmingsheffing en een wet op de bestemmingsheffing. Dat is ook wat ik heb afgesproken met de minister van Financiën. Daarmee kan de voortgang, zoals u wenst en zoals ik ook wens, er zijn.

Er was een vraag van de heer Depla, daar waar het betreft zijn motie, inzake het geld en de plannenmakerij. Hij vraagt hoe ik erbij kom dat het niet aan de plannen wordt besteed. De dag nadat hij de motie had ingediend, had ik al een overleg met de VNG over het onderwerp. Ook de verschillende gemeenten zaten daarbij aan tafel. Ik meen dat ik hun reactie al aan de Kamer heb bekendgemaakt. Zij vroegen zich af, bij wat ik hierover zeg, wat er vervolgens gebeurt als het geld niet aan de plannen mag worden besteed. Zij vroegen hoe je dan tot een uitvoering komt. Nu, dan wordt ander geld van de gemeente daaraan besteed. Het is dus gericht op de doelstellingen zoals wij die in het ISV hebben; daar is het geld voor bestemd. Je kunt nu eenmaal niet zonder het maken van plannen. Zo heb ik het signaal van zijde van de Kamer ook opgevat en overgebracht. Het ging er meer om dat het geld niet aan die plannen alleen moest worden besteed, maar vooral aan de uitvoering van de elementen die de doelstellingen vormen en zijn van het ISV. Zo heb ik het ook besproken en dat zou in ieder geval de richting zijn die de gemeenten willen hanteren.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Ik wil daar even op inhaken; misschien kan de heer Depla mij erin ondersteunen of ik het mij goed herinner. Onze inzet was vooral dat de beperkte middelen die er nu zijn, juist besteed worden bij de uitvoering. Wij vonden dat de gemeenten in het maken van plannen hun eigen investering moesten zien. Zij willen de ISV-gelden hebben en dat gedeelte dat zij dan moeten bijdragen, zou in de plannen terecht moeten komen. Wij realiseerden ons terdege dat dan vanuit de gemeente de ambtenaren een plan moesten schrijven, maar dat moest nu juist de investering worden van de gemeente zelf.

Minister Dekker:

Voor alle helderheid wijs ik erop dat ik het niet helemaal kan uitsluiten. Ik heb het nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht en ik ga ervan uit dat het om geld gaat dat bestemd is voor de doelstellingen die wij hier omschrijven in de wet. Daarbij gaat het voortdurend over wonen en de woonomgeving en het goede ruimtegebruik. Welnu, dat is de richting waar het om gaat en ten aanzien waarvan de handtekening is gezet in de ISV-contracten of onder het meerjarenontwikkelingsplan. In de verantwoording zal tot uitdrukking moeten komen wat er nu precies van terecht is gekomen. Dat zal ik nagaan, want ik ben wel benieuwd, na deze oproep, wat het precies heeft betekend.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Dat was juist het gedeelte dat voor ons heel belangrijk is. U kunt straks de plannen inzien en u kunt kijken, aan de hand van wat de gemeenten daar opschrijven, welke planontwikkeling zij willen hebben. Wij willen juist dat daar geen geld naartoe gaat.

Minister Dekker:

Ik heb niet alleen uw intentie heel goed begrepen, maar die ook overgebracht aan de gemeenten.

Voorzitter. Ik meen voldoende te hebben geantwoord op de vraag van mevrouw Sterk hoe de verschillende partijen betrokken zijn bij de totstandkoming van het ISV en bij de doelstellingen daarvan. Ik denk dat dit voldoende naar voren is gebracht.

Verder vroeg mevrouw Sterk naar een reactie op het rapport van de Woonbond en naar de wijze waarop dit erbij is betrokken. Misschien mag ik ter verduidelijking nog op het volgende wijzen. Ik ken het rapport van de Woonbond die aandringt op de betrokkenheid van de bewoners, in verschillende fases en op verschillende niveaus: dat zou eens heel goed moeten worden neergelegd. Om daar duidelijkheid over te geven, zodat er geen losse einden blijven bestaan, heb ik mede in het licht van het huurbeleid, maar eigenlijk ook breder, een commissie ingesteld die ik deze week of begin volgende week aan de Kamer bekend kan maken. Langs die weg wil ik de positie van de huurders en de huurdersorganisaties in kaart brengen, zodat ik de vragen die er zijn, niet alleen van de Woonbond maar soms ook van anderen, kan beantwoorden. Deze zaken wil ik meenemen in het overleg met de verhuurders. De commissie moet tussen nu en drie maanden haar resultaat leveren, zodat een en ander op korte termijn in werking kan treden.

Voorzitter. Ik heb al kort stilgestaan bij de doelstellingen van het ISV, waarover ook de heer Depla sprak. Verder heb ik gesproken over het ondertekenen van de ISV-contracten, over het thema van de ruimtelijke segregatie, over de motie over de planontwikkeling en over de betrokkenheid van de bewonersorganisatie. Ik meen hiermee de vragen te hebben beantwoord.

De heer Depla (PvdA):

U heeft de vraag over het effect van de heffing op de investeringscapaciteit van de corporaties in herstructureringswijken niet beantwoord. Weliswaar geldt de ISV-regeling, maar als de investeringscapaciteit van de corporaties afneemt, zijn wij terug bij af.

Minister Dekker:

U heeft gelijk. U heeft hierover inderdaad een vraag gesteld. Wij werken thans aan wetgeving voor de bestemmingsheffing. Daarin komt een duidelijke bepaling voor de corporaties die vanwege hun financieel niveau de afdracht niet realiseren. Door deze financiële positie zouden investeringen en exploitaties niet van de grond kunnen komen. We geven daartoe een bodem aan, zodat de investeringscapaciteit van de corporaties is gewaarborgd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Minister Dekker:

Ik dank u voor deze afronding, voorzitter. Ik stel dit zeer op prijs.

Sluiting 19.28 uur

Naar boven