Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Huis der Koningin voor het jaar 2005 (29800 I);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Algemene Zaken voor het jaar 2005 (29800 III).

De voorzitter:

In de eerste plaats zeg ik de woordvoerders dat zij hun spreektijden kennen. De spreektijden die nu op de lijst staan, zijn de door de woordvoerders opgegeven spreektijden plus drie minuten, zoals wij in een eerdere regeling hebben afgesproken. De fracties die meer tijd hebben opgegeven dan zij nog aan spreektijd hadden, krijgen natuurlijk iets minder tijd dan gevraagd. Ik heb de minister-president toegezegd dat wij dit debat tot uiterlijk 19.40 uur voeren, maar ik ben van mening dat wij eerder klaar moeten kunnen zijn. Dit betekent dat ik de vergadering om 19.40 uur zal sluiten, op welk punt wij in de vergadering ook zijn. De minister-president heeft namelijk andere verplichtingen. Zoals bekend doen wij internationaal namelijk ook nog het een en ander. Wij moeten dus terughoudend zijn met interrupties.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Wij bespreken vandaag de begroting van het Huis der Koningin en de begroting van Algemene zaken. Het spreekt vanzelf dat daarbij ook stil gestaan moet worden bij de publicatie in de Volkskrant vanmorgen, gebaseerd op meerdere gesprekken met Prins Bernhard. De publicatie bevat een weergave van de visie van de Prins op zijn leven en veel van hetgeen daarin geschiedde. De Prins had – zo moeten wij afleiden uit deze publicatie – grote behoefte om die visie te geven. Het is hem niet gelukt om dat te doen in een door de RVD, en dus door het kabinet, goedgekeurde setting van een interview, te publiceren tijdens zijn leven. Op verzoek van de betreffende journalisten heeft de Prins wel – en naar ik begrijp con amore – meegewerkt aan gesprekken waarover gepubliceerd zou worden na zijn dood.

De eerste vraag die beantwoord lijkt, maar die ik toch voor de volledigheid wil voorleggen aan de minister-president, is of de minister president van deze gesprekken heeft geweten. Als dat niet zo is, dan wil de PvdA-fractie graag weten wat zijn oordeel daarover is. Dat oordeel is relevant, omdat het hier gaat om de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid aan de ene kant en de vrijheid van leden van het Koninklijk Huis om zich te uiten aan de andere kant. Ik geloof dat velen mee kunnen voelen met leden van het Koninklijk Huis als zij er gewag van maken de behoefte te hebben zichzelf te verklaren of te verdedigen. Aan de andere kant is de ministeriële verantwoordelijkheid onderdeel van ons staatsbestel.

De ministeriële verantwoordelijkheid is het meest absoluut waar het gaat om de Koning/Koningin. Immers de Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Naarmate men verder van de Koning afstaat wordt die ministeriële verantwoordelijkheid lichter, zou men kunnen zeggen. Hoeveel lichter is natuurlijk de vraag. Beantwoording van die vraag is vooral van belang voor de toekomst. In toenemende mate is het gewoon geworden en zelfs gewenst dat leden van het Koninklijk Huis maatschappelijke functies vervullen. Dat brengt met zich mee dat zij ook van zich zullen laten horen. De grens van die uitlatingen lijkt daar te liggen, waar de eenheid van de Kroon of het openbaar belang in het geding komt.

De vraag is of de minister-president die opvatting deelt. Is de minister-president vervolgens ook van opvatting dat Prins Bernhard zich daar, blijkens zijn eigen verhaal, aan gehouden heeft? Die vraag heeft niet alleen betrekking op datgene waarover hij vertelt, maar ook op de wijze waarop hij er toch nog in geslaagd is om zijn levensverhaal publiek te maken. Prins Bernhard vertelt over zaken die het openbaar belang zeer raken. Over een aantal van deze zaken bestaan stukken, meer en minder officieel, die niet toegankelijk zijn. In een aantal gevallen komt dat omdat zij zijn opgeslagen in het Koninklijk Huis archief. Sinds jaar en dag worden daar archiefstukken betreffende het Koninklijk Huis bewaard. Het archief wordt geacht een privé-archief te zijn, en is daardoor niet onderhevig aan de archiefwetgeving die van toepassing is op overheidsorganen, bijvoorbeeld met betrekking tot openbaarheid en raadpleging. Zo kan de directeur van het archief bepalen wie wel en niet toegang krijgt tot het archief en onder welke voorwaarden. Net als bij andere privé-archieven lijkt dit op het eerste gezicht een normale procedure. Maar de grens tussen privé en openbaar is bij het Koninklijk Huis naar de aard der zaak uiterst diffuus. Dit weerspiegelt zich in het archief. Hierin zijn bescheiden aanwezig die het openbaar belang wel degelijk raken. Neem nu het rapport van het door Beel geleide driemanschap over de Greet Hofmans-affaire. Toevallig worden de hierover in het Nationaal Archief aanwezige stukken vandaag openbaar gemaakt, maar het rapport zelf en de daarbij behorende rapporten van ondervragingen van betrokkenen heeft Beel destijds ondergebracht in het Koninklijk Huisarchief. Deze zijn niet opgenomen in het Nationaal Archief. Juridische pogingen om inzage te krijgen in deze stukken zijn stukgelopen met een beroep op de privé-status van het archief.

Mijn fractie vindt dat de archiefstukken over het Koninklijk Huis die het openbaar belang raken, net als andere overheidsdocumenten, onder de Archiefwet moeten vallen. Zo kan de situatie worden voorkomen dat de ene historicus wel toegang krijgt tot het archief, zoals Cees Fasseur voor zijn Wilhelmina-biografie, en de andere niet. Een recent voorbeeld toont hiervan de noodzaak. Professor Schrage heeft mede op basis van toegang tot het Koninklijk Huisarchief een boek geschreven over Prins Bernhard en zijn familie. Zijn conclusies zijn echter door andere onderzoekers niet te verifiëren! Voor de publicaties vandaag in de Volkskrant geldt hetzelfde.

Ik wil de minister-president hierover een aantal vragen stellen. Is hij het met mij eens dat stukken in het archief die het openbaar belang raken onderhevig moeten zijn aan de openbaarheidsregels in de Archiefwet? Is hij van oordeel dat het Koninklijk Huis een overheidsorgaan is? Is eigenlijk een actuele en openbare inventaris van het Koninklijk Huisarchief voorradig, waaruit wij kunnen opmaken welke stukken aanwezig zijn die het algemeen belang raken? Vindt overleg plaats tussen het kabinet en de directeur van het archief over het selectiebeleid? Heeft de rijksarchivaris hierbij een rol? Wat vindt de minister-president ten slotte van de huidige kennelijke willekeur bij de vraag wie toegang krijgt tot het Koninklijk Huisarchief? De PvdA-fractie zou willen dat er meer inzichtelijkheid kwam op dit gebied.

Dan wil ik het hebben over een ander punt betreffende de begroting van het Koninklijk Huis. Dit betreft verslaglegging en verantwoording. Voor het eerst is, na aandringen van de Kamer, van de SP-fractie als ik mij niet vergis, een overzicht gegeven van al het overheidsgeld dat aan het Koninklijk Huis wordt besteed. Daaruit blijkt dat in 2005, afgezien van de incidentele kosten in verband met het regeringsjubileum van Koningin Beatrix, ruim 86 mln aan belastinggeld wordt uitgegeven aan het Koninklijk Huis. Dat is veel meer dan alle schattingen voordien aangaven. De hoogte van het bedrag lijkt mij een extra reden om meer te willen weten over de juiste besteding ervan. De bedragen hebben wij nu, waarvoor dank, maar zij maken nieuwsgierig naar de werkelijkheid achter die cijfers.

Het eerste hoofdstuk van de rijksbegroting, met daarin de uitkeringen aan leden van het Koninklijk Huis, is tegelijkertijd het kortste en het minst informatieve hoofdstuk. De PvdA-fractie dringt aan op een jaarlijks uit te brengen integraal verslag van het Koninklijk Huis, bijvoorbeeld te verschijnen op de derde woensdag in mei. Dit zou meer moeten zijn dan een verantwoording van de financiën. Het zou ook op andere wijze een beter inzicht moeten geven in het reilen en zeilen van het Koninklijk Huis, uiteraard met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de leden van het Huis.

Ik kom nu op een ander belangrijk onderwerp, te weten de eenheid van het kabinetsbeleid, althans weer een ander aspect daarvan, want wij hebben het daar eigenlijk voortdurend over. Die eenheid is een van de fundamenten onder ons staatsrecht. De regering hoort met één mond te spreken. Het bevorderen van deze eenheid is voorgeschreven in artikel 45 van de Grondwet. Het is niet alleen een staatsrechtelijke wenselijkheid, maar ook een maatschappelijke noodzakelijkheid. Burgers moeten weten waar zij aan toe zijn en eventueel waartegen zij zich moeten verzetten. Zij moeten niet geconfronteerd worden met bewindslieden die het over essentiële onderwerpen met elkaar oneens zijn. Dat geldt des te sterker in een tijd waarin veel mensen zich zorgen maken over de toekomst. Hoe veilig is Nederland nog? Wat doet het kabinet eigenlijk om die veiligheid te waarborgen? In welke richting ontwikkelt onze samenleving zich en hoe gaat het kabinet daarmee om? Waar worden ongewenste ontwikkelingen bestreden en welke positieve ontwikkelingen worden gestimuleerd? Voor het bevorderen van eenheid heeft de minister-president een bijzondere verantwoordelijkheid. Het moet me van het hart dat deze minister-president in dat opzicht een weinig gelukkig dossier heeft opgebouwd. Eerst was er het potsierlijke, quasi-eensgezinde ansichtkaartje uit de Trèveszaal, waarna het eerste kabinet-Balkenende alsnog uiteenspatte, nu zijn ook de ministers uit zijn tweede kabinet elkaar openlijk aan het bestrijden; de voorbeelden hoef ik niet eens te noemen. Vervolgens lekte ook nog een ambtelijke notitie uit over het communicatiebeleid en de minister-president is er niet in geslaagd om de brokken op te ruimen. Sterker nog, daags voordat de minister-president zich hiervoor moet verantwoorden bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken, nu dus, voegen de ministers Brinkhorst en Zalm een volgend hoofdstuk toe aan het boek dat "Gebrek aan eenheid van kabinetsbeleid" heet. Wat is eigenlijk de analyse van deze minister-president zelf van dit voortdurende gebrek aan eenheid op hoofdpunten van kabinetsbeleid, bij onderwerpen die de samenleving zeer bezig houden? Ik noem een paar mogelijke oorzaken.

Is het kabinet uiteindelijk te diep verdeeld over wezenlijke vragen betreffende onze samenleving? Zijn de liberale en de confessionele krachten uiteindelijk moeilijk te verzoenen? Zijn de mens- en maatschappijvisies te zeer uiteenlopend? Of is er gewoon te weinig zelfbeheersing en wijsheid? Immers, ook liberale ministers als minister Brinkhorst en minister Zalm bestrijden elkaar openlijk. Hoe kan dit? Wordt er in het kabinet nooit gesproken over wezenlijke zaken? Worden maatschappelijke ontwikkelingen niet geanalyseerd en van een visie voorzien? Of gebeurt dat wel, maar gaat vervolgens ieder gewoon over tot zijn eigen orde van de dag? Of vindt de minister-president misschien dat ons staatsbestel het hem moeilijk maakt, alle kikkers in de kruiwagen te houden? De minister-president is immers "slechts" primus inter pares. Formele machtsmiddelen heeft hij niet, daarom moet de minister-president door gezag en overtuiging een samenhangend geheel maken van zijn ministersploeg. Of zijn er nog wellicht nog heel andere oorzaken aan te wijzen?

De brief over eenheid in het communicatiebeleid die de minister-president ons verleden week toestuurde, geeft op deze vragen in ieder geval geen antwoorden. Van wat daar wel in staat, worden wij eerlijk gezegd niet veel wijzer. Het is moeilijk om het niet eens te zijn met de gemeenplaatsen die erin worden gebezigd. Veel vragen blijven echter onbeantwoord. Is er nu sprake van een beleidswijziging? Wordt het ministerie van Algemene Zaken als het gaat om communicatie, nu de baas over andere departementen of wordt alleen de coördinatie versterkt? En wat is precies de functie en de meerwaarde van de nieuwe coördinatie-eenheid waarover het kabinet afgelopen vrijdag een besluit heeft genomen? Eén ding lijkt mij zeker, het zal toch niet zo zijn dat politieke tegenstellingen daarin worden weggemoffeld en gesmeed worden tot een schijneenheid van kabinetsbeleid.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Nederland is sinds 2 november veranderd. Tot die dag vormden wij een redelijk vrijzinnig en tolerant land. Althans, zo leek het. Daarna leek de bevolking verscheurd, met een tweedeling in religieuze en niet-religieuze mensen, in fanatici en rekkelijken, in mensen die vinden dat je in het publieke debat alles moet kunnen zeggen, en mensen die vinden dat je die vrijheid alleen in gebondenheid kunt beleven. Nu, anderhalve maand later, weten wij beter. Er sluimerde al veel langer een gevoel van onbehagen. Er was sprake van doorgeschoten individualisme versus een ongrijpbare collectiviteit. En er waren – laten wij het eerlijk zeggen – grote problemen met de niet afgeronde integratie. Je zou je bijna afvragen: "Wat is dat eigenlijk, die Nederlandse samenleving?" Een land waarin kerken, moskeeën en scholen in brand worden gestoken, waarin politici hun werk niet meer kunnen doen en waarin aanhangers van "white power" op een idiote, puberachtige manier de aandacht proberen te trekken; zo kennen wij Nederland niet en zo willen wij Nederland ook niet kennen.

Tussen dit alles staat het tweede kabinet-Balkenende, en dit geldt in het bijzonder voor de minister-president. Er zijn inmiddels vele maatschappelijke discussies gestart. Prima, de burgers zullen immers primair de onderlinge contacten moeten versterken en zij zullen daadwerkelijk respect voor elkaar moeten tonen. Alleen papieren, theoretische oplossingen volstaan niet meer. Het verantwoord samenleven in steden, wijken en dorpen is niet op te leggen. De burgers zelf vervullen daarin een cruciale rol. Tegelijkertijd moet de overheid echter zichtbaar zijn. Ik citeer uit de brief van 23 november: "Er kan geen twijfel zijn over de harde aanpak van de extremisten die de samenleving pogen te ondermijnen."

Enkele weken geleden werden wij verblijd met het Sociaal en Cultureel Rapport 2004 van het Sociaal en Cultureel Planbureau. "Tevreden met het eigen leven, ontevreden met de samenleving", zo luidt de kop boven het persbericht bij het verschijnen van dit rapport. Het rapport bevat een aantal interessante, maar ook goede bespiegelingen over de Nederlandse samenleving anno 2004. Maar Nederland dreigt een belevingssamenleving te worden, waarin het dictaat van het eigen gevoel geldt. De centrale vraag wat de individuele burger kan bijdragen aan het verbeteren van de Nederlandse samenleving, wordt echter ook door het Sociaal en Cultureel Planbureau niet beantwoord. De burger heeft vooral oog voor eigen welzijn en geluk en onvoldoende voor het welzijn en geluk van de samenleving als geheel.

Samenleven is niet vrijblijvend; samenleven vergt investeringen en inspanningen van de burger in de Nederlandse gemeenschap. Daarom bepleiten wij – ik zou bijna zeggen: opnieuw – een meer actief burgerschap. Alleen maar klagen over wat er niet deugt, helpt ons geen stap verder. Alle wensen en verwachtingen op de overheid afwentelen evenmin. Wat doet u zelf om de samenleving verder te helpen? Respect tonen naar andere burgers, van welke religie, overtuiging of afkomst dan ook, elkaar durven aanspreken, maar ook aangiftebereidheid, ogen en oren open in het kader van de veiligheid, vrijwilligerswerk, sportbegeleiders, schoolbestuurders, mantelzorgers. Welke bijdrage kunt u leveren? Dat zou de centrale vraag moeten zijn.

Dit brengt mij op het waarden- en normendebat. Wat heeft de afschuwelijke moord op Theo van Gogh ons geleerd? Het debat moet worden voortgezet en is tot op dit moment te laks en te vrijblijvend gevoerd. Wat heeft het spreken over respect, tolerantie en onderling begrip voor zin als er in de praktijk niets van terechtkomt? Normen kun je opleggen. Waarden kun je niet opleggen; die moet je overdragen. Wie is verantwoordelijk voor het onderhoud en de overdracht van de Nederlandse waarden?

Er zal opnieuw, meer en anders, vooral ook mentaal, geïnvesteerd moeten worden in ouders, in opvoeding, in scholen, in sportclubs, in buurthuizen en ga zo maar door. Daar staat echter tegenover dat de kleinschaligheid, de toegankelijkheid en de transparantie van de diverse instellingen niet genegeerd kan worden. Hoe ziet het kabinet, de minister-president in het bijzonder, deze nieuwe noodzakelijkheid?

Op een dag als vandaag kunnen wij niet heen om de rol van de media in onze samenleving. Gelukkig zien wij ook dat het debat over de verantwoordelijkheid van de media is ontstaan. Weliswaar is terughoudendheid geboden, zeker van politici, maar dat de media een grote verantwoordelijkheid hebben in het publieke debat is duidelijk. Zo maar iedereen een platform bieden kan niet de bedoeling zijn.

De ontwikkelingen van de afgelopen maanden hebben ook de discussie over de positie van de minister-president in ons staatsrechtelijke bestel nieuw leven ingeblazen. Is hij en blijft hij de klassieke primus inter pares, of is voor hem, lees: haar, een meer geprononceerde positie noodzakelijk? Ik ben het met de vele commentatoren eens dat de discussie over de rijksbrede communicatie en de zogenaamde coördinatie-eenheid slechts een afgeleide is. De CDA-fractie steunt het streven naar een beter en meer centraal aangestuurd communicatiebeleid. Wij vinden bovenal dat een meer principiële discussie over de positie van de minister-president snel gevoerd moet worden. In deze tijd, een tijd van soms grote nationale en internationale bedreigingen, is naar onze mening een meer centrale rol voor de minister-president nodig. In dat verband is onze fractie ernstig benieuwd naar de stand van zaken bij de uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord. De minister-president kent de passage op bladzijde 12 van de gedrukte versie. Onze fractievoorzitter heeft in dat kader al eens gesproken over de mogelijkheid van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister-president. Ook wordt wel gesproken over een grote doorzettingsmacht voor diezelfde minister-president. Meer tempo in deze discussie en conclusies zijn naar de mening van onze fractie geboden.

Voorzitter. Beklijven de Postbus 51-spotjes nog? De evaluatie verschijnt in 2005, lees ik op pagina 10 van de begroting van Algemene Zaken, maar ik kan u namens de woordvoerder waterzaken van het CDA zeggen dat de heer Timofeeff ons niet aanspreekt. Ik verwijs in dit verband ook naar het proefschrift van Rob Klaassen van de Universiteit Twente, waarop hij recentelijk is gepromoveerd.

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn laatste thema: de kwaliteit van de publieke dienstverlening. Die blijft voor onze fractie een zorg van het allergrootste belang. De prestaties van het kabinet op dit punt zijn onvoldoende. Het kabinet heeft het actieprogramma "Andere overheid" gepresenteerd en onze fractie betreurt het dat de uitvoering van dit programma nog te veel een bestuurlijk interne aangelegenheid is. Het effect van "voor de burger" is nog geheel niet in beeld.

Ik heb tot slot nog een drietal concrete vragen. Allereerst is onze fractie benieuwd naar de datum voor het referendum over de Europese grondwet. Het departement van Algemene Zaken is leading bij het vaststellen ervan. Hoe staat het ermee en welk type campagne zal worden gevoerd?

Ik wil verder nog een enkele opmerking maken over het innovatieplatform. De concrete resultaten zijn nog te weinig zichtbaar. Worden de nieuwkomers, de uitdagers voldoende gestimuleerd? Wordt de gevestigde orde niet te veel toebedeeld?

Tot slot vraag ik aandacht voor het World Community Grid, een initiatief dat onlangs mede door IBM is geïnitieerd en dat de slapende computercapaciteit betreft: al die Nederlandse computers in stand by-situaties. Die wil men beter kunnen benutten voor rekenprogramma's bij bijvoorbeeld onderzoek naar aids, gentechnologie en kanker. Graag krijg ik van de minister-president een concreet antwoord op deze suggestie.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ingevolge de ministeriële verantwoordelijkheid is de minister-president aanspreekbaar voor de gedragingen van de prins-gemaal. Ingevolge de continuïteit van regeringsbeleid nemen de leden van een kabinet de rechten en plichten van hun voorgangers over. Dit zou al met al betekenen dat de huidige minister-president ons thans tekst en uitleg zou moeten geven over de buitenechtelijke kinderen – vroeger werden zij "onwettige kinderen" genoemd – van Prins Bernhard. Ik heb daar geen enkele behoefte aan, maar hiermee is wel heel duidelijk gemaakt dat de monarchie aan een staatsrechtelijke modernisering toe is. Wij brachten dit al ter sprake bij de debatten rondom Prinses Margarita en Mabel Wisse Smit, maar collega Dittrich vond toen een discussie daarover niet opportuun met het op zichzelf redelijke argument dat wij niet op incidenten moeten reageren. Maar, voorzitter, daar zit nu juist het probleem, want wij gaan van het ene incident naar het andere. Het koningshuis is net als de LPF en het heeft dus mijn warme sympathie. Niets menselijk is ons vreemd, maar de toenemende omvang van de koninklijke familie staat garant voor een reeks nieuwe incidenten, waarmee wij ons als regering en parlement niet zouden moeten willen bezighouden als die privé-aangelegenheden betreffen. Wat is het oordeel van de minister-president over de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid? Welke leden van de koninklijke familie vallen eronder en voor welke gedragingen?

De samenbindende functie van de monarchie komt naar mijn mening sterk tot uiting bij blijde en trieste gebeurtenissen, omdat dit diepmenselijke gebeurtenissen zijn die voor iedereen herkenbaar zijn. Daarom betreur ik het ook dat de minister-president de Koningin heeft ontraden onze collega Hirsi Ali te bezoeken of, om het correcter te formuleren, te ontvangen. Juist het diepmenselijke, juist het zich verbonden weten met de volksvertegenwoordiging, rechtvaardigt naar onze mening het bestaan van de monarchie. Ik zou het betreuren als de vorstin zou worden gereduceerd tot een soort onpartijdige topambtenaar.

De LPF is altijd voorstander geweest van openstelling van de paleizen. Bij Soestdijk zien wij daarvoor een uitgelezen gelegenheid. Wie de kamer van Prins Bernhard ooit heeft mogen bezoeken, heeft gezien dat dat een historische locatie is voor bijvoorbeeld veteranen en natuurbeschermers. Ik verzoek het kabinet om in overleg met Hare Majesteit te bezien of het mogelijk is om een deel van Soestdijk te bestemmen als museum. In Amerika zagen wij onlangs dat de scheidende president een Clinton Museum kreeg, dat werd geopend door zijn opvolger. Ik vind dat een mooie traditie.

Eenheid van kabinetsbeleid betekent ook en vooral eenheid van communicatie. Dagelijks worden wij geconfronteerd met elkaar tegensprekende bewindslieden. Ik verzoek de minister-president dit fenomeen met kracht te bestrijden. Wij hebben daarvoor de centrale boodschap en het middel gegeven. De centrale boodschap was de motie-Herben na het debat naar aanleiding van de aanslagen in Madrid, waarin de regering wordt verzocht om alle maatregelen te treffen om de handhaving van de rechtsorde te garanderen. Het middel was de nationale veiligheidsraad, conform de motie van collega Verhagen, gesteund door de fracties van de VVD en de LPF, waarin de regering wordt opgeroepen de nationale veiligheid te coördineren en aan te sturen. Omwille van de tijd verwijs ik naar de opmerking van collega Van de Camp over de bevoegdheden die de minister-president daartoe heeft.

Professionele voorlichting is van het grootste belang. Mijn fractie juicht de inrichting van een expertisecentrum voor risico- en crisiscommunicatie zeer toe. Tot nu toe worden door het openbaar ministerie verkeerde signalen gegeven. Naast opsporing en vervolging doet het OM nu kennelijk ook voorlichting. Ik hoef maar te schetsen hoe het OM in het Laakkwartier een persconferentie leidde. De meeste journalisten hadden kromme tenen. Na de zeer ernstige pogingen tot brandstichting in Brabant werd namens het OM gesproken van een aanslag op moskeeën en scholen. Iedereen die aan het Nationaal Dictee heeft meegedaan, weet dat een aanslag mensenlevens betreft. Een poging tot brandstichting in een leegstaand schoolgebouw is geen aanslag, maar vandalisme. Daarmee is de situatie nodeloos verergerd. Ik juich het toe dat professionele voorlichters zich hierover buigen. Ik vraag de minister-president in hoeverre hij de crisiscommunicatie zal aansturen op momenten dat dat werkelijk nodig is.

De heer Van Beek (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Als iets de afgelopen twee weken weer eens duidelijk is geworden, dan is het de persoonlijke band tussen ons volk, tussen mensen persoonlijk, en het Koninklijk Huis. Op momenten van vreugde en verdriet wordt dat nog eens heel erg duidelijk. Wij zijn dank verschuldigd aan de vele duizenden mensen die door hun persoonlijke inzet de gebeurtenissen rond het overlijden van de Prins zo waardig hebben laten verlopen.

Collega Kalsbeek heeft al een groot aantal vragen gesteld over de publicatie in de Volkskrant vanochtend. Vanwege de tijd zal ik die vragen niet herhalen. Ik ben overigens zeer geïnteresseerd in de antwoorden. Het staatsrecht voorziet niet in publicaties na overlijden. Toch geloof ik dat het vooral gaat om voer voor historici en om zaken van persoonlijke aard. Ik zou het jammer vinden als de discussie over het subtiele evenwicht binnen de ministeriële verantwoordelijkheid naar aanleiding van dit gebeuren opnieuw moet worden gevoerd. Mijn fractie ziet daartoe geen aanleiding en heeft er geen behoefte aan. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de antwoorden van de minister-president op de door collega Kalsbeek gestelde vragen.

Het kan niet uitblijven dat er voor de meer praktische zaken gekeken wordt naar de consequenties van het overlijden van de Prins. Zo ontstaat er nu al een discussie over de toekomstige functie van het paleis Soestdijk. Dat gaat volgens mij een beetje te snel. Gaarne zouden wij daarover op een geëigend moment op basis van voorstellen van de regering verder willen praten. Wij wachten op initiatieven, in dit geval van de minister-president.

De heer Van Bommel (SP):

Een collega van de heer Van Beek deed onlangs op de televisie een uitstekend voorstel voor het paleis Soestdijk, namelijk om er een nationaal historisch museum van te maken. Is dat plan van de baan? Als dat zo is, neem ik het graag van hem over.

De heer Van Beek (VVD):

Nee, dat is niet van de baan. De heer Van Bommel mag het voorstel steunen, dat doen wij in de fractie ook. Wij vinden die gedachte heel goed en hopen dat erover wordt nagedacht. Wij vinden echter niet dat wij deze discussie deze week al zouden moeten voeren en het is ook niet de enige mogelijkheid voor het paleis Soestdijk.

De heer Van Bommel (SP):

De discussie is gestart. Daaraan heeft de VVD bij monde van de collega van de heer Van Beek een steentje bijgedragen, waarvoor dank. Laten wij dus nu kijken of wij knopen kunnen doorhakken en op dit punt de mening van de regering vragen om misschien vervolgens een besluit te nemen.

De heer Van Beek (VVD):

Er is één suggestie gedaan, maar er zijn er meer te doen. Ik vind dat er een geëigend moment moet zijn waarop de regering met al die suggesties het debat met ons zou moeten voeren. Dat is wat mij betreft in ieder geval niet vandaag.

Met het toevoegen van het overzicht Overige kosten in andere begrotingen heeft het kabinet het gevraagde inzicht gegeven in de kosten ten aanzien van het Koninklijk Huis, waarvoor onze dank. In onze open democratie is inzicht in de begrotingen en in de werkelijke uitgaven, ook van het Koninklijk Huis, van het grootste belang. De begroting van Algemene Zaken geeft ons aanleiding om kort op enkele onderdelen in te gaan, zoals het bevorderen van eenheid van het algemene regeringsbeleid en het communicatiebeleid. Het gaat ons daarbij niet zozeer om de aangeleverde tekst en de voornemens van het kabinet, als wel om de uitwerking daarvan in de praktijk.

De wijze waarop dit jaar de presentatie van de kabinetsvoorstellen rond de miljoenennota heeft plaatsgevonden, is wat ons betreft een absoluut dieptepunt. Lekt het elk jaar in toenemende mate uit onbekende bron, dit jaar konden de leden van het kabinet het niet laten de beleidsvoorstellen zelf reeds grotendeels voortijdig bekend te maken. Op dit punt is naar onze mening een veel duidelijker regie van de minister-president nodig. Betere afspraken, betere controle en waar nodig ingrijpen van de minister-president zijn noodzakelijk om te voorkomen dat het volledig uit de hand loopt. Is de minister-president bereid dit onderwerp volgend jaar nadrukkelijk meer aandacht te geven en een betere regie te voeren en ons op prinsjesdag te verrassen met beleidsvoornemen van het kabinet?

Eenheid in beleid, eenheid in presentatie, dat is van het grootste belang. Eenheid in kabinetsbeleid blijft ook op andere onderwerpen een steeds terugkerend aandachtspunt. De wijze waarop deze week leden van het kabinet weer publiekelijk de discussie voeren over onze collega Ayaan Hirsi Ali is een buitengewoon slecht voorbeeld. Dat vraagt regie van de voorzitter en discipline van de leden van het kabinet. Eenheid in beleid en eenheid in presentatie zijn van het allergrootste belang. Natuurlijk heeft iedereen recht op zijn persoonlijke mening, zeker ook de leden van het kabinet, maar het gaat uiteindelijk om de vraag hoe men uiteindelijk als kabinet naar buiten treedt.

Het is van het grootste belang dat het kabinet ook meer aandacht heeft voor eenheid in communicatie. Dit kabinet moet spreken met één mond en moet de maatschappelijk relevante thema's beter presenteren. Dat vereist op de eerste plaats eenheid in beleid en daarna eenheid in communicatie. Ook bij de algemene beschouwingen is er door velen uitgesproken dat het kabinetsbeleid dat zo ingrijpend is, dat voor alle inwoners zo direct ingrijpt op hun persoonlijk leven, beter uitgelegd zou moeten worden. Veel inwoners zijn ten onrechte bezorgd en onzeker en vele anderen wellicht om de verkeerde redenen. Het kabinetsbeleid vraagt om een betere uitleg, hoe je ook denkt over de inhoud van het beleid. Uitleg is iets anders dan propaganda. Het neutrale karakter van overheidsvoorlichting blijft van het grootste belang. Toch is het ook zeer belangrijk dat het kabinet in staat is de bevolking uit te leggen wat het van plan is te doen en waarom. Het is niet alleen een kwestie van communicatie maar vooral van een hechte eenheid van beleid vanuit de ministerraad.

Voorzitter. Er is sinds de moord op Theo van Gogh grote maatschappelijke onrust ontstaan. Dat vraagt om een grote inzet van de Nederlandse overheid die haar burgers moet beschermen. Alleen op die manier kan die overheid het vertrouwen terugwinnen. Dat vraagt van de minister-president een duidelijke stellingname, namelijk dat veiligheid voor alle burgers van dit land de hoogste prioriteit heeft. Anders gaan die angst en die verontwaardiging niet weg en herstelt het vertrouwen niet. Ook hier gaat het ten eerste om het beleid en daarna om een goede communicatie met de bevolking over dat beleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U citeert de heer Van Aartsen tijdens een ledenvergadering in Noordwijkerhout. De heer Van Aartsen formuleerde het alleen nog wat kritischer. Hij zei: De minister-president had veel eerder naar buiten moeten treden. Omdat hij dat niet gedaan heeft, herstelt het vertrouwen zich niet en is de angst niet weggenomen. Met andere woorden, de minister-president heeft nagelaten dat vertrouwen te herstellen. Neemt u dat hier voor uw rekening?

De heer Van Beek (VVD):

De collega maakt mij attent op het feit dat ik een citaat heb. Daarna zegt zij dat ik mij niet aan het verhaal houd, omdat de heer Van Aartsen kritischer was. Dat kan niet allebei waar zijn. Ik heb de tekst inderdaad letterlijk overgenomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar u hebt de zin die de heer Van Aartsen daarvoor heeft uitgesproken, niet overgenomen. Ik heb gemist dat de Nederlandse regering, bij voorkeur bij monde van de minister-president moet uitspreken dat veiligheid de allerhoogste prioriteit heeft. De heer Van Aartsen voegde er vervolgens aan toe: pas dan herstelt het vertrouwen zich; pas dan wordt de angst weggenomen. Met andere woorden, de minister-president heeft niet adequaat opgetreden. De angst is niet weggenomen. De minister-president heeft nagelaten het vertrouwen te herstellen. U formuleert het nu in zeer algemene termen. Mag ik daaruit concluderen dat wat gold voor de heer Van Aartsen op een congres voor de eigen achterban, niet geldt voor de VVD hier in het parlement?

De heer Van Beek (VVD):

Nee, dat mag u absoluut niet concluderen. Ik heb deze passage juist geciteerd omdat ik datgene wat de VVD buiten dit gebouw heeft gezegd, wil herhalen binnen dit gebouw. Ik heb om die reden een citaat gebruikt. Het kabinet had in een situatie waarin wij geconfronteerd werden met een moord en alles wat daaromheen en daarna gebeurd is, een zeer belangrijke rol. Maar ook de minister-president had op dat moment een zeer belangrijke rol. Ik constateer, als ik terugkijk, dat we vlak na de gebeurtenissen het gevoel hadden dat we de minister-president in de discussie misten. De minister-president heeft, vanaf het moment dat hierover gesprekken zijn geweest in het kabinet, de discussie heel nadrukkelijk opgenomen. Hij is zichtbaar aanwezig geweest in het debat met zeer vele betrokken groepen om aan te geven waar hij in het geheel staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vindt de VVD-fractie dat de premier te laat en onvoldoende naar buiten is getreden na de moord op Van Gogh?

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik heb het zojuist uitgelegd. Ik heb gezegd dat de minister-president in de eerste weken na de gebeurtenissen wat ons betreft te veel afwezig is geweest in de discussie. Ik geef ook aan dat hij nadien wel zeer nadrukkelijk aanwezig is geweest, mede naar aanleiding van de discussies die daarover hebben plaatsgevonden in het kabinet.

Voorzitter. Wij hopen van harte dat de doelstelling van de Dienst Publiek en Communicatie succesvol zal zijn. Wij ondersteunen hun missie om de rijksoverheid te helpen om beter te communiceren met burgers. Een hoger niveau van professionaliteit kan op dit vakgebied geen kwaad. Er wordt door de rijksoverheid zoveel geld uitgegeven voor communicatie, dat valt organisatorisch te verbeteren. De bestuurlijke aandacht voor dit beleidsonderdeel is en blijft van het grootste belang.

Onze fractievoorzitter heeft bij de algemene beschouwingen gezegd dat hij over het project waarden en normen, dat door de minister-president wordt getrokken, nog eens graag met de minister-president van gedachten wil wisselen. Dit heeft hij gezegd mede naar aanleiding van het interview met hem, gepubliceerd in de NRC. Intussen is dit agendapunt ook op de Europese agenda gezet. Dat heeft weer geleid tot een aantal internationale bijeenkomsten. Wij zien graag dat het kabinet de Kamer een notitie stuurt met daarin een korte evaluatie van deze bijeenkomsten.

Zojuist heb ik een brief van het kabinet ontvangen met de datum 13 december 2004 over het onderwerp waarden en normen. Wij zullen die brief goed bestuderen. Ik ben er even snel doorheen gegaan, maar naar mij blijkt, staat daarin niet het antwoord op de vraag die ik net heb gesteld. Die vraag blijf ik dus houden. In een later stadium zullen wij een oordeel geven over de brief die wij nu hebben ontvangen. Al deze stukken kunnen naar onze mening dienen als basis voor een Kamerdebat met de fractievoorzitters volgend jaar. Zo nodig zullen wij dit debat aanvragen.

Dan maak ik nog een paar opmerkingen over het project Innovatieplatform. Het jaar 2005 moet het oogstjaar worden. Tot nu toe wordt door een groep mensen onder leiding van de minister-president gewerkt aan voorstellen. Innovatie gebeurt echter niet achter de vergadertafels in Den Haag. Innovatie moet gebeuren in de bedrijven en vele andere organisaties. Het werk van het platform zal concreet moeten worden en zich als een olievlek moeten verspreiden. Er moet nog heel veel gebeuren, vooral in het bedrijfsleven zelf, voordat het zover is. Dit wordt voor de minister-president een belangrijke uitdaging voor het komende jaar. Nu zal duidelijk moeten worden of de hoge verwachtingen die men van dit platform heeft, worden waargemaakt. De VVD-fractie zal dat met heel veel belangstelling volgen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Algemeen wordt aangenomen dat er in Nederland geen politieke gevangenen zijn. Dat is niet juist. Nederland houdt leden van het Koninklijk Huis om politieke redenen gevangen. Gevangen in grondwettelijke bepalingen over onschendbaarheid van de Kroon en ministeriële verantwoordelijkheid. Het interview dat vanochtend in De Volkskrant is afgedrukt, toont dat nog eens aan. Ook in het verleden is gebleken dat voor leden van het Koninklijk Huis niet de volledige vrijheid van meningsuiting geldt. Deelt de regering de opvatting dat deze bepalingen eigenlijk niet meer van deze tijd zijn en dat het wenselijk is dat de leden van het Koninklijk Huis meer ruimte krijgen om uitspraken te doen en, wanneer zij worden aangevallen, zich publiekelijk te verdedigen?

Een tweede onderwerp over het Koninklijk Huis is het jubileum van ons staatshoofd, dat staat gepland voor volgend jaar. Dat jubileum zou 8,4 mln euro gaan kosten. Daarmee wordt de plank misgeslagen. Het nationaal comité dat de feesten organiseert, in Amsterdam, in de provincie en op de Nederlandse Antillen, begaat daarmee een grote fout. Koningin Beatrix heeft namelijk begin dit jaar al laten weten, geen grote jubileumviering te willen. Waarom wordt er dan een dusdanig grote gebeurtenis van gemaakt?

Het is buitengewoon ongepast om juist op dit moment zo'n ruim bedrag uit te geven aan een jubileumviering. De regering bezuinigt op alles en iedereen - VUT, prepensioen, WW, WAO, invoering van no claim in de zorg. Ik denk dat je dan ook op dit punt iets soberder mag zijn. In Amsterdam heeft men daartoe besloten op grond van wensen uit de gemeenteraad. Het bedrag dat men oorspronkelijk daarvoor beschikbaar had gesteld, 1,2 mln euro, heeft men verlaagd naar 0,7 mln euro.

De Koningin leeft van een uitkering van 3,879 mln per jaar. Die lijkt mij voldoende ruim om zelf een bijdrage te kunnen leveren aan de feestelijkheden.

Om deze redenen heb ik een amendement ingediend dat voorziet in een korting van 25% van het gereserveerde bedrag van 8,4 mln. Graag hoor ik een reactie van de regering op de genoemde argumenten.

Het derde onderwerp met betrekking tot het Koninklijk Huis is de toekomst van paleis Soestdijk, waar ik kort op inga. Ik was erg gecharmeerd door het voorstel dat de VVD heeft gedaan en ik wil daar bijzondere steun aan geven, mede omdat het een combinatie is van twee wensen die de SP al eerder heeft geuit, namelijk openstelling van de paleizen, waar mogelijk, en de wens dat er in Nederland een nationaal historisch museum komt. Beide voorstellen zijn verenigd in dit voorstel van de VVD. Ik hoop dat de regering er in dit stadium al op in wil gaan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Vindt de heer Van Bommel het nu eigenlijk kies om een paar dagen nadat het paleis in kwestie onbewoond geraakte door een sterfgeval, al te spreken over regelingen die de komende bestemming van dat monumentale gebouw betreffen?

De heer Van Bommel (SP):

De discussie wordt publiekelijk gevoerd, en dat vind ik logisch, omdat er in dit land altijd een discussie is geweest over paleizen, zelfs als zij bewoond worden door leden van het Koninklijk Huis. Daarnaast geldt dat er voor dit bijzondere paleis altijd een enorme belangstelling is geweest, omdat er altijd veel publiek is geweest bij defilés en op andere wijze. Dat er wordt gesproken over openstelling en bestemming van dit bijzondere paleis vind ik logisch. Ik sluit mij aan bij dit voorstel en ik geef er graag steun aan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat er niet om dat die discussie niet te eniger tijd gevoerd kan worden. Natuurlijk wel, ook wat mij betreft, maar het gaat om de timing. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn waarom de heer Van Beek zich niet al te ruimhartig en concreet aansluit bij een suggestie die bij een discussiepanel naar voren kwam.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb deze suggestie van de VVD bijzonder serieus genomen. Ik dacht dat deze ook was doorgesproken, maar ik merk vandaag dat dit misschien niet het geval is. Ik word wellicht teleurgesteld in de verwachting dat dit een voldragen voorstel was van de VVD dat misschien met een motie bekrachtigd zou worden, maar dat zal in tweede termijn moeten blijken.

De heer Van Beek (VVD):

Ik wil nog een keer duidelijk maken dat het prima is dat er ideeën zijn, maar dat er ook een geëigend moment moet worden gezocht waarop wij met elkaar van gedachten wisselen over dat onderwerp. Dat moment is wat mij betreft niet nu.

De heer Van Bommel (SP):

Dit vind ik een wonderlijke reactie. Het lijkt mij een bijzondere rare gang van zaken dat wij er in de Tweede Kamer niet over mogen praten, wanneer dat debat op de televisie wordt gestart door collega Rijpstra van de VVD.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als toevoeging hierop, ik was gisteren aanwezig bij het notaoverleg over cultuur waar de heer Rijpstra een groot deel van zijn inbreng heeft gewijd aan de toekomst van Soestdijk, dus ik verbaas mij ook over die opmerking.

De heer Van Bommel (SP):

Een belangrijk aandachtspunt in deze periode is het herstel van waarden en normen, zo staat in het persbericht bij de begroting, en daar kan niemand tegen zijn, ook ik niet. Na de moord op filmmaker Van Gogh is het debat over de vraag: hoe gaan wij met elkaar om, harder nodig dan ooit.

Alle fractievoorzitters hebben zich uitgesproken over de woorden van de jongerenimam Van der Ven, toen hij op televisie zei te hopen dat collega Wilders binnen twee jaar aan een ziekte overlijdt. Terecht, want dat is een walgelijke uitspraak van deze jongerenimam. Maar hoe kan het dat de vice-premier, de minister van Financiën, de Pakistaanse president onlangs bij zijn bezoek aan Nederland feliciteerde met het doodschieten van een vermoedelijke terrorist? Hoe heeft de regering, als voorzitter van de Europese Unie, gereageerd, toen anderhalve maand geleden de toenmalige vice-voorzitter van de Europese Commissie zei te hopen dat de Cubaanse leider Castro zo snel mogelijk doodgaat? Hij zei niet dat Castro vermoord moest worden, maar wel dat hij zo snel mogelijk moest sterven. Deze uitspraak van de voormalige vice-voorzitter van de Europese Commissie werd gedaan ten tijde van het Nederlands voorzitterschap. Dergelijke uitspraken staan haaks op Nederlandse en Europese waarden en normen. Deelt de minister-president die opvatting?Van Bommel

Een onderwerp van geheel andere aard betreft de persoonlijke coaches van bewindspersonen. Vorige jaren heb ik steeds gesproken over de politieke assistenten, omdat zij een bijzondere positie binnen de politieke wereld innamen. Zij zijn er ten dienste van bewindspersoon, maar ook van de politieke beweging waarvan de bewindspersoon lid is. Vandaag wil ik het hebben over de persoonlijke coaches van bewindspersonen. Zij zijn zo mogelijk een nog vreemdere eend in de bijt. De bewindslieden die deze persoonlijke coaches naar hun departement halen, weten soms niet precies waaraan zij beginnen, getuige de geschiedenis van ex-staatssecretaris Nijs die door het handelen van een persoonlijke coach uiteindelijk de politieke arena moest verlaten.

De persoonlijke coaches nemen een bijzondere positie in, omdat zij soms deels, soms geheel uit de rijksbegroting worden betaald. Het Voorzieningenbesluit kent op dit terrein geen beperkingen. Er is in de periode van dit kabinet EURO 70.000 uitgegeven aan persoonlijke coaching. De fractie van de SP is van mening dat persoonlijke coaching persoonlijk door bewindspersonen of hun politieke beweging betaald zou moeten worden. Wij betalen toch ook niet de kapper van de minister?

Ik sluit af met het communicatiebeleid van de regering. Dit kabinet spreekt met vele monden en dat bevalt mij wel. Iedereen heeft recht op een eigen mening, ook bewindspersonen. Het wordt echter lastig als bewindspersonen elkaar op bepaalde, belangrijke onderwerpen tegenspreken. Dat is lastig voor burgers, maar ook voor de Kamer, want wij weten dan niet meer wat het regeringsbeleid is of wordt. Recentelijk was er gekibbel over terrorismebestrijding, ministers waren het gloeiend met elkaar oneens over godslastering en vandaag konden wij de opvattingen van minister Brinkhorst in de krant lezen, waarvan minister Zalm direct afstand nam.

Het antwoord van de regering hierop is een coördinatie-eenheid bij de Rijksvoorlichtingsdienst. De communicatie die wordt uitgezonden, moet gecoördineerd worden. Onze oud-collega Marja Wagenaar heeft ons gewezen op twee risico's, namelijk de risico's van centralisatie en manipulatie. Mijn fractie ziet die risico's ook. Meer macht bij de minister-president betekent dat de minister-president niet meer eerste onder gelijken is. Voor de kleur en de hoeveelheid van de informatie geldt dat overheidsvoorlichting neutraal van toon moet zijn en niet voor politieke doeleinden gebruikt zou moeten worden. Dat risico ligt wel degelijk op de loer.

Wat nodig is, is niet een afstemmingseenheid, maar eenheid. Dit kabinet is het op belangrijke punten niet met elkaar eens. Af en toe mogen wij daarvan meegenieten, maar dat wordt niet opgelost met een afstemmingseenheid op het gebied van communicatie. Ik roep de minister-president op die niet in het leven te roepen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Het CDA, meer in het bijzonder minister-president Balkenende, heeft het thema van de waarden en normen op de politieke agenda gezet. In het begin werd daar een beetje meesmuilend over gedaan. Wat waren dat nou precies, die waarden en die normen? Iedereen moest natuurlijk nog denken aan de satire van Van Kooten en De Bie die het hadden over de wormen in Naarden.

Ook de fractie van D66 wist zich eigenlijk weinig raad met dat debat. Het wekte bij menigeen in mijn partij wrevel op. Wij dachten eigenlijk dat het CDA probeerde betutteling en fatsoensrakkerij van bovenaf op te leggen. D66 heeft zich echter van die aanvankelijke scepsis afgekeerd. Wij zien in dat het zin heeft, sterker nog: dat het noodzakelijk is om een permanent debat over waarden en normen te voeren.

Individualisering, ontkerkelijking, relatieve materiële rijkdom en immigratie hebben de Nederlandse samenleving de afgelopen decennia aanmerkelijk veranderd. De sociale verbanden zijn verslapt. In Nederland zijn verschillende, langs elkaar levende groepen die ieder hun eigen stelsels van waarden en normen hebben. Wij leven in een pluriforme samenleving en in zo'n samenleving is de rol van de overheid cruciaal. Wat D66 betreft moet de overheid sterk zijn. Zij moet niet wegkijken, maar actief optreden waar de kerntaken van de overheid in het geding zijn. Een van die kerntaken is veiligheid. Wie de discussie over de Diamantbuurt in Amsterdam kent, weet dat de overheid heeft weggekeken toen jongens daar een gezin wegpestten. Door dat soort situaties verliezen mensen het vertrouwen in de overheid. In onze visie moeten mensen juist op die overheid kunnen vertrouwen.

Ik had deze aanloop nodig om aan te geven dat in het waarden- en normendebat een concrete invulling van de rol van de overheid ontzettend belangrijk is. Hoe is de overheid georganiseerd? Oefent de overheid de juiste taken uit? Doet ze dat efficiënt en met gevoel voor de burgers in het land? Hoe is de verhouding tot de eigen verantwoordelijkheid van die burger? In het project Andere overheid komen deze vragen aan de orde. D66 ziet de verdere uitwerking van dat project als essentieel voor dit kabinetsbeleid.

Wij vonden het zeer te prijzen dat de minister-president ook in Europees verband dit thema aan de orde heeft gesteld. Niet alleen praten over economie en de uitbreiding van de Europese Unie, maar ook aandacht geven aan immateriële kwesties, zoals de vraag wat de nationale identiteit is in een steeds groter wordend Europa. Graag hoor ik van de minister-president wat de conferenties die daarover gehouden zijn, hebben opgeleverd en hoe dat debat in de toekomst verder vorm gegeven wordt.

Dan sta ik stil bij Ayaan Hirsi Ali, Geert Wilders en de stand van de democratie. Het zit mijn fractie hoog dat sommige Kamerleden vanwege de opvattingen die zij naar buiten brengen persoonsbeveiliging nodig hebben, dat zij bedreigd worden en dat zij besloten hebben niet naar de Tweede Kamer te komen. Wij zijn niet enthousiast over het voorstel dat Kamerleden met een citaat moeten beginnen van Ayaan Hirsi Ali of Geert Wilders of dat er bij volmacht gestemd moet worden. Wij vinden dat het gebouw zodanig beveiligd moet zijn dat iedereen hier zijn werk kan doen. Wij lezen dat Geert Wilders met een nieuwe politieke partij bezig is, maar dat hij belemmerd wordt buiten de Kamer in de oprichting daarvan. Ik wil hier gezegd hebben dat de fractie van D66 zich solidair verklaart met Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders. Wij vinden het voor een levensvatbare democratie van het grootste belang dat gekozen volksvertegenwoordigers zich vrijelijk kunnen uiten. Dat wij het niet altijd inhoudelijk met hen eens zijn, is een ander verhaal. Ik rond dit af met een vraag aan de regering als hoeder van de grondrechten, zoals in de begrotingsstukken staat. Wat vindt de premier hiervan? De fractie van D66 heeft er behoefte aan dat hij duidelijk uitspreekt dat de parlementaire democratie onbelemmerd haar werk moet kunnen doen.

De heer Herben (LPF):

Ik sluit mij graag aan bij die opmerking. Het is ook al vastgelegd in een motie na het debat over Madrid. Daarin wordt de regering verzocht alle mogelijke maatregelen te treffen om onze rechtsorde te garanderen. Bent u met mij van mening dat het kabinet bij monde van minister Donner een verkeerd signaal geeft? Minister Donner zei namelijk dat de overheid nooit de veiligheid van parlementariërs kan garanderen.

De heer Dittrich (D66):

U moet die reactie van minister Donner zien in het licht van wat is te voorkomen. Premier Rabin in Israël werd ontzettend goed beveiligd, maar werd helaas toch vermoord. Je kunt nooit een 100%-garantie geven. Wat D66 betreft moet je er wel alles aan doen om dat te voorkomen.

De heer Herben (LPF):

Dan handelt de minister in strijd met de toen aangenomen motie. Als hij niet durft te garanderen dat men in dit gebouw onbelemmerd zijn werk kan verrichten, dan geeft hij een verkeerd signaal af.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb de woorden van minister Donner niet zo verstaan. Hij heeft alleen willen aangeven dat hij er al het mogelijke aan doet. De voorzitter van deze Kamer heeft daar trouwens ook opmerkingen over gemaakt. Iedereen die hier in het pand aanwezig is, moet zijn werk in veiligheid kunnen verrichten.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Wat is uw opvatting over de opmerkingen die minister Brinkhorst maakte over de collega's die hier niet kunnen zijn? Minister Brinkhorst heeft over Ayaan Hirsi Ali het volgende gezegd. Wie denkt de diepe maatschappelijke problemen te kunnen oplossen door nu te polariseren en te provoceren, heeft het mis. Minister Brinkhorst is ertegen om ongeremd van alles te roepen. Hoe verhoudt dat zich tot de bezorgdheid over mevrouw Hirsi Ali en de heer Wilders, die zich hier niet kunnen uiten? Ik kan dat niet helemaal plaatsen.

De heer Dittrich (D66):

Ik zal u zeggen wat de lijn van de D66-fractie is. Een deel van het interview gaat over Submission. Wij vinden het prima dat een Kamerlid politieke opvattingen vertolkt, ook in een film, en zo deelneemt aan het publieke debat. Dat moet vooral kunnen. Je moet vervolgens ook in het publieke debat kunnen zeggen dat je het daar niet mee eens bent.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dat betekent dat de fractie van D66 het niet eens is met minister Brinkhorst?

De heer Dittrich (D66):

Dat klopt. Hij heeft dat interview gegeven. Ik heb de hele tekst gelezen. Overigens staan er heel behartigenswaardige dingen in, maar op dat punt verschillen wij van mening.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dat is helder, dank u wel.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik zou het graag willen hebben over de Rijksvoorlichtingsdienst en de leden van het Koninklijk Huis. Prins Bernhard heeft van zijn hart geen moordkuil gemaakt en heeft een uitgebreid interview aan de Volkskrant gegeven over allerlei kwesties die de Rijksvoorlichtingsdienst hem niet had willen horen zeggen. De Prins voelde echt de behoefte om bepaalde kwesties van een weerwoord te voorzien. Naar verluidt heeft hij dat gedaan zonder medeweten van de minister-president en de Rijksvoorlichtingsdienst.

Eerlijk gezegd kan ik mij heel goed voorstellen dat de Prins tot deze actie is gekomen. Is het nog wel van deze tijd dat leden van het Koninklijk Huis zo opgesloten worden in een glazen kooi, zonder de mogelijkheid te hebben hun opvattingen in het openbaar te geven? Zou het niet veel zinvoller zijn om die teugels wat te laten vieren en leden van het Koninklijk Huis meer vrijheid te geven om zich in het openbaar te uiten? Uiteraard moet dat in overleg met de Rijksvoorlichtingsdienst, maar niet meer zo strak ingesnoerd, zoals dat tot nu toe het geval is.

Die visie past erg goed bij wat D66 altijd heeft gezegd over een moderne variant van de monarchie en modern koningschap, waarbij het staatshoofd geen politieke rol meer vervult. Hierdoor ontstaat meer ruimte om persoonlijke opvattingen te geven, waarvoor geen ministeriële verantwoordelijkheid meer geldt. Daarop vooruitlopend zouden wij het ons heel goed kunnen voorstellen dat de minister-president de teugels wat laat vieren en uiteraard per keer beoordeelt wat leden van het Koninklijk Huis naar voren kunnen brengen. Het moet niet meer zo strak als nu. Ik zou daarop graag een reactie van de minister-president hebben.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dit is natuurlijk een sympathiek betoog, waarin velen zich op het eerste gezicht graag zullen vinden. Ik vind dan wel dat de heer Dittrich een beetje verplicht is aan te geven waar volgens hem binnen ons staatsbestel die soepelheid gegeven kan worden. Kan hij daar iets concreter over zijn?

De heer Dittrich (D66):

Ik ben blij dat u dat vraagt, want op die manier gaat dat antwoord niet van mijn spreektijd af. Prins Bernhard had rond de millenniumwisseling graag willen terugblikken op zijn leven, waarbij hij allerlei kwesties aan de orde had willen stellen. Ik begrijp uit de media dat hem dat verboden is. Ik vind dat iemand die op zo'n leeftijd terugblikt en allerlei, ook voor onze geschiedenis, belangrijke kwesties aanhaalt, veel meer ruimte moet krijgen. Ik vind dat wij hier te spastisch mee omgaan. Als een lid van het Koninklijk Huis iets naar voren heeft gebracht, wordt onmiddellijk de ministeriële verantwoordelijkheid erbij gehaald en voeren wij grote debatten in de Kamer. Het gevoel ontstaat vervolgens dat wij een aparte categorie gevangenen hebben in Nederland, zoals de heer Van Bommel zei. Dat zou toch niet het geval moeten zijn.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

U geeft nu een concreet voorbeeld waarbij ik mij veel kan voorstellen, maar ik vroeg eigenlijk naar meer geabstraheerde termen. Het punt is natuurlijk dat je terugkijkend gemakkelijk kunt zeggen dat je iets anders had gewild. Ik vind het veel belangrijker wat dit betekent voor de toekomst. Gelukkig zijn er steeds meer leden van het Koninklijk Huis maatschappelijk actief. Ik ben daar erg voor, maar ik vind ook dat zij recht hebben om te weten waarin wel en niet de door u bepleite soepelheid kan liggen.

De heer Dittrich (D66):

Het is heel moeilijk om in abstracto een bepaalde grens aan te geven. Denk aan Prinses Máxima die in de commissie zit die de emancipatie van allochtone vrouwen tracht te bevorderen. Zij komt met allerlei zaken in aanraking. Als zij daar bepaalde opvattingen over heeft, dan vind ik het heel logisch dat zij die ook naar buiten kan brengen. U vraagt mij wat zij nu precies wel en niet kan zeggen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Nee, dat vraag ik nu juist niet. Ik vraag naar algemene noties.

De heer Dittrich (D66):

Dat kan ik u niet in het algemeen aangeven, maar ik vind het heel belangrijk dat er meer ruimte en mogelijkheden komen voor leden van het Koninklijk Huis om zich in het openbaar te uiten.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik vraag even door, omdat ik het te gemakke lijk vind om te zeggen dat wij wat soepeler moeten zijn. Het is een heel sympathiek betoog, waarmee iedereen het graag eens is, maar ik vind dat wij daarover in ons staatsbestel wel concreter moeten zijn. Als de eenheid van de Kroon of de eenheid van het regeringsbeleid in het geding is, ligt daar wel ongeveer de grens en gaat de ministeriële verantwoordelijkheid een grote rol spelen. Ik neem aan dat u dat met mij eens bent.

De heer Dittrich (D66):

De bedoeling van mijn voorstel is juist om het debat aan te gaan met de minister-president om te bezien hoe wij een en ander kunnen verruimen en waar de grenzen liggen. Daarover moeten wij een debat voeren en daarmee zijn wij nu bezig

De heer Van der Vlies (SGP):

Laten wij veronderstellen dat die ruimte er zou zijn – mijn fractie is daar vooralsnog geen voorstander van, maar daar zal ik straks nog iets over zeggen – en dat het ook waarde zou hebben voor de geschiedschrijving – daarover had u het in een tussenzin – kan een dergelijke openbaring van gevoelens, ervaringen en herinneringen dan ook ter discussie komen te staan op een zodanige wijze dat de persoon in kwestie zich daarin blijft mengen? Dat is wel een risico.

De heer Dittrich (D66):

Dat is inderdaad een risico, dat moet worden meegewogen door de minister-president of de Rijksvoorlichtingsdienst wanneer het desbetreffende lid van het Koninklijk Huis aangeeft een bepaalde opvatting naar buiten te willen brengen. Nu is de tendens altijd geweest: neen, neen, neen, op bepaalde onschuldige uitzonderingen na. Wat de D66-fractie betreft moeten wij daar wat royaler mee omgaan, om dat woord maar eens te gebruiken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Laten wij de casus bezien die ons hiertoe brengt, te weten het artikel in de Volkskrant van vanmorgen. Had u zich kunnen voorstellen dat daarvoor van tevoren, nog bij leven, toestemming zou zijn gegeven door de minister-president en dat daarvoor de medewerking van de Rijksvoorlichtingsdienst zou zijn verkregen? Of toch niet?

De heer Dittrich (D66):

Ik zie het interview zo, dat Prins Bernhard gefrustreerd is geraakt door het verbod om zich te uiten en dat hij achter de rug van de minister-president en de Rijksvoorlichtingsdienst om bepaalde dingen met de Volkskrant heeft afgesproken en die interviews heeft gegeven. Dat is misschien wat heftiger naar voren gekomen dan het geval zou zijn geweest als hij dat rustig had kunnen bespreken en toestemming had gekregen om dingen naar voren te brengen. Wij praten er natuurlijk achteraf over, maar ik had mij er wel iets bij kunnen voorstellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb behoefte aan iets meer duidelijkheid. Ik vond het een fascinerend interview, waarbij het ook ging over PvdA-ministers die hem in een doos wilden stoppen, die eruit zagen als provo's en die de tent uitgesmeten moesten worden. Het ging ook over Lockheed.

De voorzitter:

Het interview is gelezen. U kunt gewoon een vraag stellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wist niet of de hele publieke tribune een abonnement had op de Volkskrant, dus ik dacht: ik ben enigszins behulpzaam. Mijn vraag aan minister Dittrich...

De heer Dittrich (D66):

Dank u wel, mevrouw Halsema.

De voorzitter:

Neen, neen, daarvoor moet u niet bedanken, want het is geen promotie.

De heer Dittrich (D66):

Neen, maar ik durf die uitdaging wel aan te gaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U hebt mij goed begrepen, voorzitter. Mijn vraag aan de heer Dittrich is: waar ligt voor hem de grens? Vindt hij dat al dit soort uitspraken bij leven publiek moeten kunnen worden gedaan?

De heer Dittrich (D66):

Ik hoor hier een herhaling van de vraag van mevrouw Kalsbeek, en daarop heb ik al geantwoord.

Dan kom ik nu te spreken over het innovatieplatform. Steeds duidelijker wordt hoe belangrijk de kenniseconomie voor Nederland is. Als wij in Europa en in de rest van de wereld echt verder willen komen, zullen onze kennisinstellingen beter met het bedrijfsleven moeten samenwerken. De overheid moet die samenwerking en de specialisatie stimuleren. Het innovatieplatform is aarzelend van start gegaan. Vorig jaar heb ik daarop kritiek geuit. Inmiddels zijn wij een jaar verder en zijn er een aantal baanbrekende adviezen uitgebracht, die door de regering zijn overgenomen en in beleid worden omgezet. De minister-president is voorzitter van het innovatieplatform. Toen de minister-president vorig jaar bij de universiteit van Leiden een toespraak hield over de kennisinnovatie en over het belang daarvan, werd duidelijk dat de publieke discussie daarover toenam. Ik vond dat goed en ik roep de minister-president ertoe op om krachtig op deze weg door te gaan, want onze economie heeft echt een duw in de goede richting nodig. Daarbij is het ook van belang dat de verkokering tussen de betrokken departementen wordt afgebroken. Te vaak hoor ik nog geluiden dat het ministerie van OCW en het ministerie van Economische Zaken niet goed samenwerken op het gebied van de kenniseconomie en het waarderen van allerlei voorstellen die worden gedaan. Er is sprake van stroperigheid. Voor die stroperigheid hebben wij nu gewoon geen tijd meer. Daarom zou ik heel graag van de minister-president vernemen hoe hij voor een doorbraak kan zorgen, hoe de overheid de initiatieven die uit het Innovatieplatform voortkomen, snel vorm kan geven opdat wij echt aan de slag kunnen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil niet uitgebreid stilstaan bij het nieuws van de dag, namelijk het interview met de Volkskrant dat Prins Bernhard vanmorgen heeft gegeven, postuum. Ik wil er slechts twee opmerkingen over maken.

Ja, de constitutionele monarchie is een keurslijf, dat is helaas ingebakken in het stelsel. Mijn fractie vindt al langer dat er meer ruimte zou moeten zijn voor privé-opvattingen van leden van het Koninklijk Huis en voor deelneming aan maatschappelijke activiteiten door leden van het Koninklijk Huis. Dit hebben wij indertijd ook bepleit voor Prins Claus en voor Máxima. Tegelijkertijd zijn wij ons ervan bewust dat dit alleen voor privé-opvattingen moet gelden en dus niet voor politieke opvattingen. Ik zou mij er niet zoals de heer Dittrich met een jantje-van-leiden van af willen maken, want ik besef dat dit een dunne lijn is. Is het mogelijk om ruimte te geven aan de leden van het Koninklijk Huis om bijvoorbeeld interviews te geven waarin zij over hun privé-leven kunnen vertellen en privé-overwegingen ten beste kunnen geven? Of komen zij daarmee altijd in het vaarwater van de ministeriële verantwoordelijkheid terecht? Hoe dun deze lijn is, kan ik illustreren met een interview waarin Prinses Máxima de opvatting denkt te kunnen geven dat allochtone vrouwen onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid weer zouden moeten kunnen inburgeren. Dit zou mij overigens aan het hart gelegen zijn. Zij kan vinden dat zij dit als een privé-opvatting naar voren moet kunnen brengen, maar deze kan worden verstaan als een politieke opvatting. Het is dus een dunne grens en ik zou graag zien dat de minister-president hier eens bij stilstaat. Er is duidelijkheid nodig, want ik besef dat meer ruimte voor leden van het Koninklijk Huis meer terughoudendheid in het optreden van de Tweede Kamer vereist. En laat ik eerlijk zijn, niets menselijks is ons vreemd. Ik meen de heer Dittrich en de heer Van Bommel te kennen, dus ik denk dat wij er de eerstvolgende keer dat Prinses Máxima in een interview wat privé-opvattingen ten beste geeft, als Kamerleden als de kippen bij zullen zijn om die opvattingen wel degelijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid te brengen en de minister-president daarbij in het nauw te brengen. Hierbij wil ik het laten voor het Koninklijk Huis, want ik ben net als de heer Van der Vlies de mening toegedaan dat wij altijd nog kunnen spreken over de openstelling van koninklijke paleizen, ook Soestdijk, en maar dat het niet op een week aankomt.

Ik heb een debat aangevraagd in aanvulling op de behandeling van de begroting van Algemene Zaken. Dit moet wat mij betreft gaan over de koers van dit kabinet sinds de moord op Van Gogh op 2 november. Laten wij wel wezen, dit is de eerste keer dat wij hierover sindsdien met de minister-president van gedachten kunnen wisselen. Het is goed dat dit nu kan, het is ook hoog tijd, te meer daar er nogal wat kritiek op het functioneren van de minister-president is geweest. Ik noem bijvoorbeeld de heer Van Aartsen, die publiek voor zijn eigen achterban heeft gezegd dat de minister-president te laat is opgetreden en dat hij daardoor heeft nagelaten, het vertrouwen te herstellen. De heer Bos van de PvdA heeft en plein public gezegd dat hij liever een optreden zoals dat van president Bush zou hebben gezien. Dit vond ik overigens een vrij markante opmerking uit zijn mond, maar dit even terzijde. Ik vind het in het licht van de heftige uitspraken van een aantal fractievoorzitters opvallend dat zij niet de kans aangrijpen om de minister-president voor het eerst in het parlement te confronteren met de koers van het kabinet en met zijn eigen optreden. Ik neem deze gelegenheid graag te baat.

Er zijn wat mij betreft drie onderwerpen die aandacht eisen. Wij staan namelijk voor de dubbele opgave van harde en effectieve terreurbestrijding, maar tegelijkertijd dient het politieke bestuur, gesteund door de Kamer, een aanlokkelijk perspectief van vreedzame samenleving te schetsen. Drie onderwerpen vereisen onze aandacht. Het eerste is de eenheid van het kabinetsbeleid en de koers. Als tweede wil ik mij een enkele opmerking permitteren over de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die ik hierin een bijzondere rol toedicht. Als derde zal ik stilstaan bij de rol van de minister-president in de koers van het kabinet sinds 2 november.

Laat ik van mijn hart geen moordkuil maken. Ik heb de afgelopen weken vaak plaatsvervangende schaamte gevoeld als ik keek naar het optreden van verschillende ministers in het kabinet. Er was de ruzie tussen Donner en Remkes over de aansturing van de diensten, over de vraag wie nu eigenlijk de baas is. Er was de ruzie tussen Donner en Verdonk over godslastering, die een extra toevoeging kreeg van minister De Graaf. Daar doorheen marcheerden minister Dekker en staatssecretaris Joop Wijn op een volstrekt ander onderwerp, namelijk de hypotheekrenteaftrek, maar zonder zich ook maar iets gelegen laten liggen aan de gespannen, maatschappelijke en politieke verhoudingen van dat moment. Daarna werd het even stil. Misschien had dat ermee te maken dat de minister-president wat laat zei dat het optreden van minister Donner een bedrijfsongevalletje was, althans zo begreep ik het. Vanochtend vond echter emeritus Brinkhorst het nodig om in Vrij Nederland het zijne toe te voegen aan de varia aan meningen die vanuit het kabinet tot ons komen.

Ik wil allereerst iets zeggen over de opmerkingen van Brinkhorst. In mijn fractie was er wel veel gevoel voor wat hij zei, namelijk dat het tijd wordt om een einde te maken aan de polarisatie. De vraag is evenwel of hij bijdraagt aan depolarisatie door zich in nogal ruige bewoordingen af te zetten tegen Submission – let wel: vier maanden na het verschijnen van de film – met de opmerking dat het vergeleken kan worden met het aansteken van een sigaret in een munitiemagazijn. Inmiddels is minister Brinkhorst bijgevallen door partijgenoot De Graaf en dringt zich de vraag op of minister Brinkhorst een kabinetsstandpunt naar buiten heeft gebracht. Dat zou verwondering wekken, omdat de film Submission voor verschijnen gezien is door zowel minister Zalm als minister Remkes. Behalve de opmerking "ja, al die blote lijven" van minister Zalm hebben de andere VVD-ministers het niet nodig gevonden een opmerking erover te maken. Ik krijg graag duidelijkheid. Wat is de lijn van het kabinet? Ik hoor graag een oordeel van de minister-president. Is dit nou wijs? Is dit de manier waarop een kabinet naar buiten dient te treden? Het beeld is gewoon niet fraai. Het is een amateuristisch optreden van allerlei ministers, waarbij de regie mist. Ik vind dat ministers daarmee medeverantwoordelijk zijn voor het van hype naar hype lopen sinds 2 november.

De heer Herben (LPF):

Mevrouw Halsema houdt een gloedvol betoog, dat neerkomt op een sterkere regiefunctie voor de minister-president. Dat vind ik inconsequent. Om te beginnen zou zij zich kunnen aansluiten bij de vraag die collega Van de Camp en ik zojuist hebben gesteld over een meer aansturende minister-president. Ik begrijp ook niet dat de GroenLinks-fractie indertijd de motie-Verhagen niet heeft gesteund, waarin werd gepleit voor een nationale veiligheidsraad met aansturing door de minister-president. Het is het een of het ander. Wil mevrouw Halsema een minister-president die een sterke regiefunctie vervult of wil zij een minister-president die met zijn collega's in de ministerraad gaat thee drinken en de boel bij elkaar wil houden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U formuleert het mooi. Ik wil een sterke regie van de minister-president. Dat kan wat mij betreft uitstekend met de huidige bevoegdheden. Ik wil namelijk geen concentratie van macht bij de minister-president. Dat is in mijn definitie iets anders. Voor mij is de minister-president de eerste onder zijns gelijken en is hij met de huidige bevoegdheden, minus een aanvulling, heel goed in staat om de regie te voeren. In uw redenering zouden al die ruziënde ministers eigenlijk niet onder de verantwoordelijkheid van de minister-president komen, want het effect is dat hij onvoldoende bevoegdheden heeft. En dan is niemand ervoor verantwoordelijk dat zij bekvechtend over straat rollen.

De heer Herben (LPF):

U weet ook dat in het leven invloed vaak belangrijker is dan pure macht. Ik zou graag zien dat de minister-president zijn invloed aanwendde. Dat bedoelen wij ook als wij spreken over aansturing van de ministerraad. In mijn ogen is het verkeerd dat de behandeling van het onderwerp terreur wordt aangestuurd door de minister van Justitie. Bent u het met mij eens dat de minister-president die aansturing moet doen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Nog maar pas is het rapport van de commissie-Havermans verschenen en volgens mij staat in dat rapport het advies om die aansturing over te brengen naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarover wordt een apart debat gevoerd. Ik zou niet vinden dat alle macht en alle verantwoordelijkheid aan de minister-president moet worden gedelegeerd, want anders is het de vraag of nog vakministers nodig zijn. Ik heb het over invloed, ik heb het over gezag en naar mijn mening kunnen die uitstekend met inachtneming van de bestaande bevoegdheden worden aangewend.

Voorzitter. Ik wil nog een vraag aan de minister-president stellen over de publiekelijk uitgevochten ruzie tussen het bedreigde Kamerlid Wilders en minister Donner. Op meerdere plaatsen heb ik mijn solidariteit met beide bedreigde Kamerleden uitgesproken en dat hoef ik hier niet opnieuw te doen. Wel vraag ik de minister-president of die publiekelijk uitgevochten ruzie niet vermeden had kunnen worden. Ik vind het een uitermate onprettige vertoning dat iemand die bedreigd is Kamervragen stelt en vervolgens de confrontatie zoekt. Had de kwestie niet in gemeen overleg kunnen worden geregeld?

Alle ruzies en hypes klemmen eens te meer als deze de uitdrukking lijken te zijn van een dieperliggend conflict over de koers van het kabinet sinds de moord op Van Gogh.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp de opmerking van mevrouw Halsema niet. De heer Wilders heeft vragen gesteld en mevrouw Halsema vraagt hoe dat voorkomen had kunnen worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als ik het goed heb begrepen, heeft de heer Wilders vragen gesteld na het uitblijven van het contact dat hij met de minister-president en de minister van Justitie had willen hebben. Als het anders is, hoor ik dat graag, maar ik begrijp dat hij de weg van de publiciteit en de Kamervragen heeft gezocht in reactie op het uitblijven van contact. Daarom is mijn vraag: had dit niet in overleg opgelost kunnen worden?

Voorzitter. Ook mevrouw Kalsbeek wees erop dat het er de schijn van heeft dat in het kabinet sprake is van een dieperliggend conflict over de koers die het wil varen. Er lijkt zich een meningsverschil voor te doen tussen de harde en de zachte krachten in het kabinet. Dat verschil lijkt zich zelfs zozeer toe te spitsen dat er nu naast de ministerraad een zogenaamde afstemmingseenheid in het leven moet worden geroepen. Het is mij onduidelijk. Graag krijg ik op dit punt een toelichting van de minister-president.

Uit het uitgelekte communicatieadvies blijkt dat ook van binnenuit door voorlichters en anderen wordt gewaarschuwd voor stigmatisering. Er wordt gewezen op het gevaar dat autochtonen zich verlaten voelen, dat allochtonen zich onveilig voelen en er wordt vooral op gewezen dat het kabinet er tot nu toe niet in is geslaagd om een goede balans te vinden tussen de harde veroordeling van terreur en de noodzaak van dialoog. Die balans is afwezig. Dat is nogal wat, minister-president. Graag krijg ik van u hier een reactie op. Mij is namelijk niet duidelijker geworden op welke wijze het kabinet terreurbestrijding en dialoog met elkaar in balans brengt.

De heer Herben (LPF):

Ik begrijp dit echt niet. Wilt u dat het kabinet een dialoog gaat voeren met terroristen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit lijkt mij vragen naar de bekende weg.

De heer Herben (LPF):

Zeer zeker niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zeg heel duidelijk iets anders. Het uitgelekte advies van het kabinet heeft twee belangrijke thema's. Het ene betreft de harde kant: terreurbestrijding. Het andere thema betreft de zachte kant: de dialoog, vreedzaam samen leven en zorgen dat de verbanden tussen bevolkingsgroepen niet verder kapotgaan. Er wordt door communicatie-experts gewaarschuwd, omdat er in het overheidsoptreden geen balans is tussen het benadrukken van de noodzaak van de harde maatregelen en die van de zachte maatregelen. De communicatie-experts vinden dus dat tussen die twee een betere balans moet worden gevonden. Mijn vraag aan de minister-president is: wat is de kernboodschap, heeft u de balans gevonden en, zo ja, hoe luidt uw boodschap?

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ik ben bang dat ik er nog minder van begrijp dan de heer Herben. Er wordt hier een gloedvol betoog gehouden en gezegd dat de primus inter pares meer regie moet tonen. Dat zou hij niet moeten doen op basis van macht, maar op basis van overtuigingskracht en invloed. Vervolgens gaat mevrouw Halsema de communicatie bespreken en daar blijkt dan alles mee mis te zijn. Zij wijst met name op de op te richten coördinatie-eenheid. Wat wil zij eigenlijk, bijvoorbeeld als zij het heeft over het afstemmen tussen hard en zacht? Ik zou bijna zeggen: wees blij dat er actie wordt ondernomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is een misverstand. Terreur bestrijding en dialoog stem je niet op elkaar af. Het zijn twee volstrekt verschillende zaken. Het gaat erom dat het kabinet het zelf belangrijk vindt dat in die twee centrale thema's van het kabinet een goede balans wordt gevonden. De eigen communicatie-experts zeggen dat die balans er niet is. Wat gaat de minister-president daaraan doen? Hoe zorgt hij ervoor dat die balans gevonden wordt?

De voorzitter:

U moet afronden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan ga ik verder in mijn resterende minuten.

Voorzitter. Het heeft er de schijn van dat de harde confrontaties in toenemende mate worden gezocht op de zachte onderdelen van het beleid. Hard behoort de terreurbestrijding te zijn, zacht de omgang met bevolkingsgroepen, met alle mensen die vreedzaam willen samenleven. Ik doel op de uitspraken van minister Verdonk. Er is respect voor haar flinkheid en wij hebben begrip voor de emoties die ook haar parten kunnen spelen. Wij hebben een groot aantal van haar uitspraken echter ervaren als zeer stigmatiserend en generaliserend. Is zij de minister van integratie en polarisatie? In reactie op het voorstel van minister Donner om het godslasteringsartikel aan te scherpen, zei minister Verdonk in Buitenhof dat zij vond dat de moslimgemeenschap in zijn algemeenheid een lager incasseringsvermogen heeft. Daar mochten wij geen knieval voor maken. Ik zat met mijn mond open voor de televisie. Wat een grove generalisatie, wat een gemakzuchtig bespelen van publieke sentimenten, wat een onrechtvaardigheid tegenover alle vreedzame moslims in dit land, die in het dagelijks verkeer behoorlijk wat kwetsuur moeten laten passeren! En dat uit de mond van een minister die de heren Pronk en Dijkstal de deur heeft gewezen omdat zij taalgebruik hanteerden dat de minister niet zinde. Ik vind het geen boodschap voor een kabinet dat wil pacificeren. Ik heb er grote bezwaren tegen. Ik zou graag zien dat de minister-president hierin een leidende rol speelt, dat hij de integratie, het samenleven van bevolkingsgroepen, het recht op religieuze identiteit centraal stelt.

De minister-president heeft in mijn ogen veel goed gedaan sinds de moord op Van Gogh. Hij heeft goed gesproken in de Kamer. Het was goed dat hij in Uden en op andere plaatsen aanwezig was. Er is wat onze fractie betreft echter ook reden voor kritiek. Hij is te laat zichtbaar geworden, hij heeft te weinig leidinggegeven in de koers van het kabinet, hij heeft te weinig regie gevoerd over vechtende ministers. Achteraf zeggen dat sprake is van een bedrijfsongevalletje, vind ik zacht gezegd een tikje te licht. Het CDA vraagt om extra bevoegdheden, suggererend dat het optreden van de minister-president op dit moment gelimiteerd is en dat hij niet in staat is gezag te hebben. Het lijkt mij een onnodige vlucht naar voren. Het lijkt mij dat elke minister-president met zijn huidige bevoegdheden in staat is om dat gezag uit te oefenen, dat zijn ministers handelen in de geest van het kabinetsbeleid. Ik vraag de minister-president om een beoordeling van zijn eigen functioneren.

De voorzitter:

Uw totale spreektijd voor eerste en tweede termijn is nu op. U moet nu echt afronden, anders geef ik u op dit moment een andere plaats in de zaal!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Alweer!

Voorzitter! Wij zien wel een grotere rol voor de minister-president in crisiscommunicatie. Daarin zouden wij hem een centralere rol willen geven. Laat ik daarover afrondend zeggen dat dat iets anders is dan een aanwijzingsbevoegdheid of doorzettingsmacht. Crisiscommunicatie betekent dat je na een crisis de leidende rol hebt in de communicatie met de buitenwereld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik kan de huidige premier er wel aan herinneren. Ik doel op het woord dat mijn voorbeeld Groen van Prinsterer richtte tot een van de grote voorbeelden van de minister-president, Abraham Kuyper. Groen van Prinsterer schreef, ik citeer: "Zo vrienden tegen elkander het zwaard keren, is der Filistijnen zegepraal gewis." De vraag of dit kabinet een vriendenclub is evenals de vraag wie heden ten dage die Filistijnen zijn, laat ik nu maar rusten. Met deze Groeniaanse waarschuwing ben ik bij het thema van de communicatiestrategie van het kabinet aangekomen.

Eenduidige communicatie met de samenleving is heden ten dage essentieel. Eenheid van het regeringsbeleid is bovendien een grondwettelijke plicht. Er gingen de laatste tijd in dat opzicht weer dingen mis. De politieke geschiedenis laat echter zien dat dergelijke missers van alle tijden zijn. Ter relativering voeg ik eraan toe dat wat Binnenhofredacteuren zien lang niet altijd hetzelfde is als wat Buitenhofburgers waarnemen. In dat licht staat de SGP-fractie huiverig tegenover oplossingen die leiden tot nog meer centralisatie. Coördinatie is prima. Ik begrijp dat het kabinet ook daarop inzet; een aparte strategische unit bij de RVD, maar wel onder aansturing van de voorlichtingsraad. Ik zou er echter moeite mee hebben als dat leidt tot versterking van de positie van de minister-president. Ik weet dat er autonome processen zijn die diens positie sowieso al versterken, maar wij hebben er geen behoefte aan om er nu nodeloos een schepje bovenop te doen. Voor de goede orde, deze opmerking is uiteraard niet ingegeven door persoonlijke argwaan jegens de premier, maar spruit voort uit goed Calvinistisch wantrouwen tegenover machtsconcentraties. Gaat het over elkaar tegensprekende bewindslieden wat staatsrechtelijk onaanvaardbaar is, dan zoek ik de oplossing niet in een qua bevoegdheden sterkere premier die in zijn functie natuurlijk nooit sterk genoeg kan zijn. Ik zoek het dan in sterkere bewindslieden, sterk door zelfbeheersing. Het was de wijze koning Salomo die poneerde dat hij die zijn geest en tong bedwingt sterker is dan wie een stad inneemt. Kabinet, doe met dit Salomonsoordeel uw voordeel en laat u niet verleiden of van de wijs brengen door de koningin der aarde, de media. Ik weet dat het moeilijk is, nu het steeds meer om personen draait. Wie daarin desondanks slaagt, komt er sterker uit. Ik betrek hierbij uitdrukkelijk de treurige gang van zaken voor prinsjesdag. Voortijdig lekkende ministers geven geen pas. Aan de minister-president zou ik willen vragen welk kruid daartegen gewassen is.

Dit is misschien ook het goede moment om even terug te kijken op de recente schokkende gebeurtenissen en de naschokken die tot op de dag van vandaag voelbaar zijn. Ik heb daarover een vraag die wordt ingegeven door wat ik om mij heen hoor en door een opmerking die ik las in de brief van het kabinet van 23 november jongstleden. Ik citeer daaruit: "De aandacht van het kabinet moet evenredig uitgaan naar allochtone en autochtone groepen". Kan de minister-president aangeven wat hij in dit verband precies bedoelt met evenredig? Begrijp mij goed, beelden van een lid van het Koninklijk Huis of van een minister in gesprek met allochtonen zullen nuttig zijn en doen het goed in de media, maar kan de premier het zich voorstellen dat ook daardoor een vertekening kan ontstaan? Of iets evenredig is wordt namelijk mede bepaald door de beeldvorming. Overigens vond ik het – ik kijk nu naar mevrouw Halsema – hartverwarmend dat uitgerekend zij het was die na de afschuwelijke moord op Van Gogh als eerste opriep om het Koninklijk Huis ter kalmering in te schakelen. Dat uitgerekend een partij die naar mijn beste weten nog altijd leden kan afvaardigen naar de Kamer die schitteren door afwezigheid op prinsjesdag in tijden van nood de meerwaarde van de Koningin ontdekt, stemt mij dankbaar. Ik ben ook dankbaar dat juist in de afgelopen weken opnieuw bleek hoezeer de Oranjes tot de verbeelding blijven spreken van grote groepen Nederlanders en dat juist op zo'n bijzonder moment als de bijzetting van een lid van ons Koninklijk Huis, een publieke gebeurtenis bij uitstek, de Bijbel nog wordt geopend.

Wij komen Deo Volente na de jaarwisseling te spreken over de brief van gisteren met betrekking tot de waarden- en normendiscussie. Ik laat dit uiterst belangrijke thema daarom nu rusten.

Voorzitter. Ten slotte de Volkskrant van hedenochtend. Laat ik beginnen met een compliment dat de krant de in portefeuille liggende tekst blijkbaar zorgvuldig onder de pet heeft weten te houden. Bij de Volkskrant is niet gelekt. Daar kunnen we in de politiek dus nog een puntje aan zuigen.

Dan de zaak zelf. Het moet mij van het hart dat de feiten zoals deze nu door Prins Bernhard zelf postuum in de openbaarheid zijn gebracht, mij en mijn fractie pijn doen. Ik zeg dat eerlijk en recht uit mijn hart. Ik zal niet op de details ingaan, maar nogal wat episodes uit het leven van Koningin en Prins zijn, alles voor zover mij mogelijk overziend, erg verdrietig. Ik zeg dat, aansluitend bij wat de Prins zelf zei, als iemand die bij de beoordeling van iemands handel en wandel geen verschil maakt tussen een prins en een burger. Zoals ik vandaag al eerder heb gezegd, ik vind het betreurenswaardig en in sommige opzichten ook beschamend.

Ik wil, hierbij aanhakend, kort iets zeggen over de ministeriële verantwoordelijkheid. De Kamer heeft daar in het recente verleden, onder andere bij vorige begrotingsbehandelingen en debatten uitvoerig over gesproken. Ik zou daarom willen oproepen om deze publicatie eerst eens even te laten betijen en af te wachten wat er verder allemaal nog boven water komt. Het lijkt de SGP in ieder geval niet de goede weg en het goede moment nu ineens sluizen open te gooien waarvan we tot voor kort vonden dat het verstandig was om ze dicht te laten. Waarom is tot op heden grote terughoudendheid betracht? Omdat die wijze terughoudendheid past bij een modern koningschap, als zijnde een boven de partijen staand instituut dat symbool is van de continuïteit en onpartijdigheid in ons staatsbestel. Dat is in zichzelf een goede staatsrechtelijke stelregel en spelregel. Wij hebben er in onze fractie geen behoefte aan om daar nu ineens een andere lijn in te kiezen. Bij een modern koningschap passen geen controverses. Daarbij past evenmin voortdurende onrust.

Ik vind het een beetje gekleurd dat de heer Dittrich van D66 daar nu opnieuw op springt en de leden van het Koninklijk Huis meer openheid aanpraat. Ik erken dat het een beetje argwanend is gedacht, maar D66 heeft nooit veel op gehad met de monarchie en had indertijd zelfs republikeinse trekjes. De beste manier om van de monarchie af te geraken, is om haar continu gespreksonderwerp te doen zijn. Die kant moet het wat mijn fractie betreft ten enenmale niet op. Ik verwacht dan ook een stevige reactie van de minister-president op dit punt.

De vergadering wordt van 16.00 uur tot 16.10 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Graag dank ik de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in eerste termijn. De actualiteit van vandaag heeft een stempel gedrukt op deze inbreng, en dat was ook te verwachten. Ik onderscheid hierin drie grote thema's. Het eerste is de eenheid van regeringsbeleid en van communicatie. Het tweede betreft diverse vragen die het Koninklijk Huis direct of indirect raken. Het derde betreft een aantal specifieke vragen die te maken hebben met de taken van het ministerie van Algemene Zaken en met mijn prioriteiten als minister-president. Ik zal achtereenvolgens bij deze thema's stilstaan.

Door de inbreng heen lopen beschouwingen die te maken hebben met de visie op de samenleving en het actuele maatschappelijke klimaat. Los van de actualiteit wil ik hierover een enkele opmerking maken. Wat is de kern van de Nederlandse samenleving? Sinds de moord op Van Gogh is die vraag helder op ons netvlies komen te staan, en terecht, maar die vraag speelde evenzeer bij het al dan niet totstandkomen van het sociaal akkoord. Ik heb het over twee kernbegrippen: samenwerking en vertrouwen, wanneer wij het hebben over ons politieke stelsel, het functioneren van een kabinet, ons koningshuis, Europa, waarden en normen en innovatie. De visie op hoe wij ons land willen zien, is daarvan niet los te zien.

Sprekend over samenwerking en vertrouwen heb je het over Nederland als coalitieland. Wij zijn niet een land voor een tweepartijenstelsel en wij zijn geen polarisatieland. Het gaat in ons land altijd meer om vertrouwen en draagvlak dan om macht. Dat maakte ook het sociaal akkoord zo noodzakelijk. Dat maakt ook dat de vrijheid van meningsuiting materieel door meer wordt begrensd dan enkel door de wet. Dat bepaalt ook de verhoudingen binnen een kabinet, binnen de rijksdienst en met de Kamer. De minister is in dienst van de Kroon, maar uiteindelijk bepaalt zijn partij zijn of haar toekomst meer dan de minister-president. Hetzelfde geldt voor het systeem van ambtelijke loyaliteit. Ook voor hen geldt de metafoor dat zij de Kroon en het algemeen belang dienen, want van politiek benoemde ambtenaren is geen sprake. Dat weerspiegelt de cultuur van Nederland zoals wij die willen hebben. Ook in dat opzicht is Nederland geen Amerika.

Ik denk dat de keuze die in dit huis wordt gemaakt, daar feitelijk bij aansluit. Ik heb nog geen fractie horen pleiten voor een tweepartijenstelsel, met de bijbehorende effecten op de positie van de minister-president, de Tweede en Eerste Kamer en op het ambtelijk apparaat. Ik stel dit zo vooraf, omdat het aangeeft binnen welke bandbreedte wij de discussie van vandaag zullen voeren.

Wat zich echter wel veel meer Amerikaans heeft ontwikkeld, is de mediacultuur, waarover de heer Van de Camp ook sprak. Wij hebben de afgelopen decennia een enorme groei gezien van het aantal journalisten, en daarmee samenhangend van het aantal voorlichters en communicatieadviseurs. Niet voor niets wordt er gesproken over een mediademocratie. Daarbij gaat het meer en meer om winnen of verliezen, conflicten, tegenstellingen en theater.

Mijn stelling is dan ook dat een aantal onderwerpen die hier vandaag worden besproken, veel meer worden beïnvloed door die ontwikkeling dan door de wens tot verandering van onze politieke cultuur en structuur. Vanuit dit kader ga ik in op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen, om te beginnen op het thema eenheid van regeringsbeleid en communicatie.

Ik wil eerst ingaan op de vraag wat de eenheid van regeringsbeleid betekent en over welke mogelijkheden de minister-president beschikt om deze eenheid te bevorderen. Er is door velen over dit onderwerp gesproken. Voor de minister-president gelden in beginsel dezelfde staatsrechtelijke regels en uitgangspunten als voor de andere ministers. De minister-president is op gelijke voet als individuele ministers verantwoording schuldig aan het parlement en is in verband hiermee gehouden, de Kamer desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken. Wij kennen allemaal artikel 68 van de Grondwet.

Toch heeft de minister-president als eerstverantwoordelijke voor het algemene regeringsbeleid een bijzondere positie. In de eerste plaats komt die tot uitdrukking bij het aantreden van het kabinet. De minister-president spreekt namens het nieuwe kabinet de regeringsverklaring uit en treedt daarover met de Tweede Kamer in debat. Jaarlijks, tijdens de algemene beschouwingen na prinsjesdag, legt de minister-president verantwoording af over het algemeen regeringsbeleid, indien hij daartoe fysiek in staat is.

Het kader voor het optreden voor de minister-president wordt bepaald door diverse wet- en regelgeving, in de eerste plaats door de Grondwet. Artikel 45, derde lid van de Grondwet bepaalt dat de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid bevordert. Hetzelfde artikel, tweede lid draagt het voorzitterschap van de ministerraad op aan de minister-president. Een nadere uitwerking van die bepaling is te vinden in het reglement van orde van de ministerraad. Hierin worden de minister-president bepaalde taken en bevoegdheden toegekend om de eenheid van het beleid van de regering te bevorderen, zoals de agendering van de vergaderingen, het voorzitterschap van de onderraden en ministeriële commissies en de beslissing bij competentiegeschillen. In dat geheel ligt de formele verhouding tussen minister-presidentiële, collectieve en individuele ministeriële verantwoordelijkheden vast.

De basis voor de eenheid van het regeringsbeleid is de individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Regeringsbeleid wordt door elke minister als hoofd van zijn ministerie gevoerd. Om dat te kunnen doen, is telkens overleg met ambtgenoten nodig, zodat de vloot bijeen blijft en gezamenlijk opereert. Ik zie het in de eerste plaats als mijn taak als minister-president om ervoor te zorgen dat de ministers voldoende en tijdig contact met elkaar houden. Die zorg is evenwel niet iets van mij alleen. Het is de taak van iedere minister, op zijn gebied, om naast de individuele ministeriële verantwoordelijkheid ook invulling te geven aan de collegialiteit en de collectieve ministeriële verantwoordelijkheid van de leden van de ministerraad. Daarom is het bijvoorbeeld belangrijk dat een minister bij twijfel over de vraag of een onderwerp in de ministerraad moet worden behandeld, in overleg treedt met de premier.

In elke organisatie die niet is gebaseerd op eenhoofdige leiding, van het ouderpaar in gezinsverband tot de raad van bestuur van een grote, complexe organisatie, is coördinatie een onderwerp dat permanente aandacht vereist. Coördinatie is in organisatorisch opzicht de tegenhanger van taakverdeling. Al de afzonderlijke en gespecialiseerde activiteiten moeten wel in zodanige samenhang worden uitgevoerd dat zij elkaar aanvullen en versterken. Dat is niet altijd eenvoudig.

De taken en doelstellingen van het rijksbeleid zijn heterogeen en soms tegenstrijdig. Daarin weerspiegelt zich de veelvormigheid en de tegenstrijdigheid van maatschappelijke eisen die aan de overheid worden gesteld. De rijksdienst is daardoor aanzienlijk complexer dan bijvoorbeeld organisaties in de marktsector van vergelijkbare omvang. Tegelijkertijd is samenhang in het regeringsbeleid nog meer noodzakelijk dan samenhang in andere organisaties. Het hoofdlijnenakkoord en het beleidsprogramma spelen hierbij een belangrijke, richtinggevende rol. De meest algemene vorm van coördinatie van het regeringsbeleid ligt besloten in de regel dat ministers gebonden zijn aan besluiten van de ministerraad.

Ik wil wat meer specifiek ingaan op de coördinerende rol van de minister-president. In ons staatsrecht zijn de formele bevoegdheden die de minister-president op dit gebied heeft, neergelegd in de Grondwet en het reglement van orde van de ministerraad. Ik verwees er al naar. De feitelijke ontwikkelingen rond de functie van minister-president hebben niet stilgestaan. Integendeel, zij zijn al zo'n 150 jaar in beweging.

Eerst bestond de functie van voorzitter van de ministerraad überhaupt niet. Vervolgens is er sprake geweest van een roulerend voorzitterschap van de raad over de ministers en in een volgende fase werd een van de ministers naast zijn vakministerschap voor een bepaalde periode voorzitter. Daarna is de functie van voorzitter van de ministerraad overgegaan in het minister-presidentschap. Dat was een minister-presidentschap los van een vakministerschap, maar wel als gelijke en daarna als eerste onder de gelijken. Zo is het nog steeds: primus inter pares, al lijkt de buitenwereld er tegenwoordig wel eens vanuit te gaan dat de minister-president eerste boven de gelijken is. In Nederland kennen wij niet de figuur van de aanwijzingsbevoegdheid of Richtliniekompetenz, zoals deze in Duitsland wordt genoemd. De vraag is of wij deze figuur in Nederland nodig hebben en, zo ja, hoe een dergelijke bevoegdheid zich laat rijmen met het systeem van de collectieve besluitvorming binnen de ministerraad. Het is zeker mogelijk, ook zonder extra formele bevoegdheden, in materiële zin initiatieven bijeen te brengen, aan te sturen en een gezamenlijke verantwoordelijkheid te bevorderen. In dat verband mag ook de samenwerking en het overleg met de vice-minister-presidenten niet onvermeld blijven.

Als het gewicht en de inbreng van de minister-president worden ondergewaardeerd, wordt afbreuk gedaan aan de wijze waarop de collectieve verantwoordelijkheidsbeleving van het kabinet inhoud krijgt. Aan de andere kant mogen wij de individuele ministeriële verantwoordelijkheid niet te gemakkelijk naar de achtergrond verplaatsen. Mijn voorganger Kok noemde de individuele ministeriële verantwoordelijkheid zelfs "in marmer gebeiteld". Mijn ervaring is dat in de praktijk de individuele ministeriële verantwoordelijkheid enerzijds en de coördinerende taak van de minister-president anderzijds over het algemeen goed samengaan. Ik noem als voorbeeld het Europees beleid. Primair zijn dan de bewindspersonen van Buitenlandse Zaken in beeld, maar natuurlijk weegt de stem van de minister-president op dit beleidsterrein zwaar. Uiteraard vindt er afstemming plaats tussen mij en de minister van Buitenlandse Zaken. De vraag is of Nederland een vreemde eend in de bijt is. Dat is zeker niet het geval. In vergelijking met andere landen met een evenredige vertegenwoordiging waar meer partijen met elkaar moeten samenwerken in een coalitie springt de Nederlandse positie van de minister-president er niet opvallend tussen uit. Je ziet overal dat onderlinge coalitieverhoudingen minstens zo bepalend zijn als de juridische bevoegdheden.

Mevrouw Kalsbeek heeft kritische opmerkingen gemaakt over de eenheid van het kabinetsbeleid en vooral het gebrek daaraan. Zij heeft een aantal voorbeelden genoemd. Het komt in elk kabinet voor dat er de nodige opmerkingen worden gemaakt door bewindslieden die aanleiding geven tot discussie. Ik denk aan een minister als Pronk, die excelleerde in het geven van zijn opvattingen. Ik denk aan de opmerkingen van minister Wijers over het minimumloon, van minister Borst over euthanasie en staatssecretaris Van der Ploeg over de hypotheekrenteaftrek. Wij kennen ze allemaal.

Ik ben begonnen met te zeggen dat het klimaat waarin wij leven, de mediademocratie, deze zaak nog eens uitvergroot. Een algemeen debat over de toekomst van ons land, over de samenhang en de keuzen die je maakt, is vaak veel minder spannend dan het makkelijker grijpbare, afzonderlijke onderwerp. Hoe meer media, hoe meer interviews en hoe meer kans om verkeerd begrepen te worden. Vaak gaat het ook om zaken die niet de kernelementen van het beleid betreffen. Met het zijn van een coalitiekabinet heeft het ook niet veel te maken. Je lost het niet op met centrale toestemming en correctie van interviews. Ik hoor ook wel eens dat de minister-president dat allemaal in de gaten moet houden. Het is van tweeën één. Je kunt kiezen voor meer regie en sturing. Dat is de ene mogelijkheid. Dan moet je wel praten over bevoegdheden. Als je dat niet wilt, dan moet je accepteren dat er een grotere ruimte is voor de individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Dat is de andere mogelijkheid. Als ik goed heb geluisterd, heeft mevrouw Halsema ook gezegd dat zij niet zozeer de noodzaak ziet om het formele kader te veranderen. Als je kiest voor die individuele ruimte, dan moet je elkaar op een gegeven moment ook enige ruimte gunnen. Het gaat om de hoofdlijnen van het beleid, neergelegd in het hoofdlijnenakkoord, het beleidsprogramma en het sociaal akkoord. Dat neemt niet weg dat wij af en toe te maken hebben met zaken hebben die ik als bedrijfsongeval heb gekwalificeerd.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik dank u voor het eerstejaarscollege staatsrecht dat wij van u mochten ontvangen, maar nu geraakte u bij de politieke punten. U zei onder andere het volgende. Als je geen extra bevoegdheden wenst te geven aan de minister-president, dan moet je aanvaarden dat het af en toe gebeurt dat ministers verschillende opvattingen hebben. Ik vind dat een zeer vergaande uitspraak, zeker voor een minister-president. Hoe kan een minister-president dat verdedigen als het gaat om hoofdpunten van beleid? In onze samenleving is er veel onrust en er bestaan uiteenlopende opvattingen over terrorismebestrijding, vrijheid van meningsuiting en integratie. Dat kunt u als minister-president toch niet voor uw rekening nemen? U bent verantwoordelijk voor de coördinatie daarvan. Als het niet kan met formele macht – ik denk ook dat het niet nodig is om die uit te breiden – dan moet het kunnen met gezag. Waarom lukt dat u niet?

Minister Balkenende:

Ik heb met veel genoegen naar mevrouw Kalsbeek geluisterd. Wat voert zij aan als bewijsvoering? Zij zegt dat er ooit een kaart is gestuurd uit de Trèveszaal, waarin het eerste kabinet zei dat het de groeten deed aan de Kamer. Voorts heeft zij het interview van de heer Brinkhorst en een aantal voorbeelden genoemd. Vervolgens trekt zij de algemene conclusie: een voortdurend gebrek aan eenheid van kabinetsbeleid. Ik vind dat ronduit flauwekul. Mevrouw Kalsbeek heeft het over hoofdlijnen van beleid. Wat zijn hoofdlijnen van beleid? Dat is een hoofdlijnenakkoord, dat is een beleidsprogramma, dat is wat wij verdedigen op prinsjesdag, dat is het komen tot een sociaal akkoord. Dát zijn hoofdpunten van beleid. Ik werp een opmerking als dat er sprake zou zijn van een voortdurend gebrek aan eenheid van kabinetsbeleid, verre van mij. Dat is niet de waarheid.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het hoofdlijnenakkoord is uiteraard ook een hoofdlijn. Ik wijs er echter op dat minister Brinkhorst toevallig gisteren nog iets heeft gezegd over mevrouw Hirsi Ali en de vrijheid van meningsuiting. Vervolgens buitelde minister Zalm daar onmiddellijk overeen om te zeggen dat hij het daar niet mee eens is. Wij hebben iets gehad met de ministers Donner en Remkes over terrorismebestrijding. Hetzelfde hebben wij gehad tussen minister Donner en weer andere ministers over de vrijheid van meningsuiting en godslastering. Het gaat achter elkaar door! Ook dat zijn hoofdlijnen van beleid en ook daar wordt van een kabinet en een minister-president leiding verwacht. Er wordt niet verwacht dat ministers het bij voortduring op hoofdpunten oneens zijn.

Minister Balkenende:

Ik zie het totaal anders.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

En dan? Ik heb u daar wat vragen over gesteld.

De voorzitter:

U krijgt nu antwoord.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Sorry voorzitter, maar dit is geen antwoord.

De voorzitter:

De minister-president formuleert een korte zin om deze toe te lichten en vervolgens valt u hem in de rede. De minister-president heeft het woord.

Minister Balkenende:

Ik ben het volkomen oneens met de kwalificatie van mevrouw Kalsbeek dat er wat betreft hoofdlijnen van beleid voortdurend sprake is van gebrek aan eenheid van kabinetsbeleid. Dat is gewoon onzin.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het spijt mij, maar dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik heb de minister-president in mijn eerste termijn gevraagd te analyseren hoe dat kan. Zou het zo kunnen zijn dat er zulke grote verschillen bestaan in maatschappijopvatting en levensbeschouwing tussen het liberale en confessionele deel van het kabinet, dat dit problemen oplevert? Of zou het zo kunnen zijn dat de minister-president gebrek heeft aan formele bevoegdheden en dat hij het niet trekt op zijn gezag alleen? De minister-president geeft geen antwoord. Het spijt mij, maar hij kan de werkelijkheid niet ontkennen. Hij mag het geloven, maar de rest van de wereld gelooft het niet.

Minister Balkenende:

Een deel van mijn antwoord heb ik al aan het begin van mijn betoog gegeven. Ik heb gezegd dat wij in een mediademocratie leven waarin tal van zaken geweldig worden uitvergroot en de ene opmerking de andere vaak uitlokt. Bovendien heb ik iets gezegd over de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en het feit dat wij in Nederland het fenomeen "coalitiekabinet" kennen. Je moet er niet voor weg lopen dat dit betekent dat er mensen van verschillende politieke pluimage met elkaar samenwerken in een kabinet. Natuurlijk vinden er dan discussies plaats. Soms gebeurt dit in de ministerraad en kan het er fors aan toegaan. Ik constateer dat wij er wat betreft de hoofdlijnen van het beleid ook in dit kabinet goed uitkomen. Soms worden er opmerkingen gemaakt in interviews. Als mevrouw Kalsbeek wil dat ik alle interviews van tevoren ga toestaan, dan zeg ik "dat moeten wij niet doen". Wij hebben te maken met volwassen politici die hun verantwoordelijkheid moeten weten. Als er sprake is van problemen, dan ben ik er uiteraard bij om die zaken te bespreken en dat gebeurt ook.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

U kunt de media niet verwijten dat de ministers het voortdurend met elkaar oneens zijn. Wij hebben daar de afgelopen weken veel voorbeelden van gezien. Ik houd u er verantwoordelijk voor om niet steeds de individuele verantwoordelijkheid te laten prevaleren, maar te zorgen dat er werkelijk eenheid van beleid is. Dit opdat een samenleving die hier en daar in verwarring is, enige steun en leiding kan ervaren van het kabinet. Dat is tot nu toe niet het geval.

Minister Balkenende:

Ik ben er dagelijks mee bezig.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal niet zeggen dat er helemaal geen eenheid van kabinetsbeleid is. Dat is er op veel vlakken wel en soms spijt mij dat zelfs, moet ik eerlijkheidshalve toegeven. Het gaat nu om de afgelopen anderhalve maand en de nogal gespannen omstandigheden na de moord op de heer Van Gogh. Als ik de minister-president goed begrijp, dan zegt hij dat hij met de huidige bevoegdheden eigenlijk geen andere mogelijkheid heeft dan na een publiek uitgevente ruzie tussen minister Donner en Verdonk – het is geen hoofdlijn, maar zij maken er wel een van – zeggen dat het een bedrijfsongevalletje is.

Minister Balkenende:

Het onderwerp "godslastering" staat iets verder af van het thema van deze begrotingsbehandeling. Dit onderwerp werd in een brief aan de Kamer aan de orde gesteld. Deze opvatting is herhaald op een CDA-congres en heeft vervolgens geleid tot discussie met mevrouw Verdonk. Natuurlijk ben ik daar niet gelukkig mee. Wel heb ik in het weekeinde contact gehad met bewindslieden en vervolgens is de zaak uitgesproken. Voor een deel was het een bedrijfsongeval. Net heb ik echter al gezegd dat wij ook te maken hebben met een coalitiekabinet waarin niet over ieder onderwerp identiek wordt gedacht. Ik constateer dat het onderwerp mede onder mijn leiding is uitgesproken. Natuurlijk zullen wij de discussie voortzetten, maar laten wij er ook voor waken dat wij de zaken laten escaleren. Was ik er gelukkig mee? Neen, ik was er niet gelukkig mee, maar op dit ogenblik zijn wij hier wel weer gewoon mee aan de slag. Er zijn in het kabinet afspraken gemaakt en het debat gaat verder.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil het niet hebben over godslastering, maar het was wel een discussie, opgezweept door uw eigen ministers, over een van de grondwaarden van onze samenleving, te weten vrijheid van religie en van religiekritiek. Dat is niet niks. U hebt het gewoon anderhalve week laten gaan, om daarna te zeggen: het is een bedrijfsongevalletje. Mijn vraag aan u is dan: had u anders kunnen optreden dan een en ander achteraf kwalificeren als een bedrijfsongevalletje? Dit gaat over uw gezag en uw bevoegdheden. Had u eerder kunnen optreden, of is uw boodschap voor de toekomst: dit zal zich blijven herhalen en af en toe zal ik iets diskwalificeren?

Minister Balkenende:

Het is maar net op welke zaak je let. Mevrouw Kalsbeek heeft in haar inbreng een aantal voorbeelden genoemd. Die voorvallen zijn lang niet altijd gelukkig geweest, daar bestaat geen misverstand over en dat geef ik u graag toe. Maar dan is het net alsof dat het beeld van de werkelijkheid is. Er zijn echter ook andere beelden, dat heb ik zojuist aangegeven. Er zijn in een kabinet zoveel zaken die besproken moeten worden. Waarom hebt u het bijvoorbeeld niet over de aanpak om te komen tot een sociaal akkoord na de grote verdeeldheid? Daar heb ik als minister-president ook een rol in gespeeld en dat voorbeeld zou u ook kunnen noemen. Een ander voorbeeld is ons optreden in Europa. Ik ben blij dat Nederland meer pro-Europees is. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de wijze waarop ik optreed als minister-president. Ik kan zat voorbeelden noemen, maar die noemt u niet. U neemt er een paar en zegt: uw regie is feitelijk weg. Ik zeg dan: ik heb te maken met ministers die zich soms ergens over uitlaten. Daarbij kan er best eens iets fout gaan, en dan ben ik er ook bij. Ik hoef echter niet als een controleur op te treden die altijd aanwezig is. Ik kan niet garanderen dat het in de toekomst niet meer voorkomt. Wel is het zo, dat ik in het kabinet regelmatig zeg dat het kabinet alleen kan functioneren wanneer er niet wordt gelekt – wij weten hoe moeilijk dat is – en wanneer wij als eenheid optreden en wanneer onze doelstellingen helder zijn. Dat gebeurt door middel van de onderraad en de ministerraden en door middel van Catshuisberaden. Laat ik aan het eind van het jaar nu eens wijzen op wat er feitelijk is gebeurd. Er is een hervormingsagenda die wordt doorgezet. Er is sprake van stevige profilering op internationaal niveau. Wij zijn tot een sociaal akkoord gekomen. Met de VNG is een afspraak gemaakt over interbestuurlijke verhoudingen. De ABWZ is aangepakt. Ik kan het hele lijstje noemen en zeg: daar wil ik graag op beoordeeld worden, maar dan wel in zijn totaliteit. Nu wordt er gezegd: de regie is niet aanwezig. Daarvan worden drie voorbeelden genoemd, en dat is het verhaal. Ik vind dat veel te mager en ik leg mij daar niet bij neer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Niet altijd geldt: de aanval is de beste verdediging. Als u complimentjes wilt hebben over andere onderdelen van uw beleid vind ik dat best, maar niet nu. Daar gaat de begroting van AZ niet over, zoals u zojuist zelf ook zei. Waar het nu over gaat, is de koers van het kabinet sinds de moord op Van Gogh. Met recht en reden zeggen wij dan: er is geen eenheid van kabinetsbeleid geweest. Er is meer aandacht geweest voor vechtende ministers dan voor de maatschappelijke problemen die u dient op te lossen. Dat is slecht. En het kan niet verhelen dat wat u nu demonstreert een vertoon van onmacht is. U zegt tegen de Kamer: het zal blijven gebeuren; ik ben niet in staat het te voorkomen of er iets aan te doen. Het enige wat u achteraf kunt doen, is zeggen: het had niet mogen gebeuren. Dat is zwak. Dat kunt u niet verhelen.

Minister Balkenende:

U hebt het over de situatie na de moord op Van Gogh. Ik herinner mij de uitzending van Kruispunt, waarin uw mening werd gevraagd over het optreden van de minister-president. U hebt mij toen een compliment gemaakt. Nu is het beeld: na Van Gogh is dit en dat niet goed gegaan. Ik zeg dan: dat is een deel van de werkelijkheid. Wanneer je te maken hebt met een coalitiekabinet, moet je accepteren dat er soms ruimte is voor verschil. Ik constateer dat er ten aanzien van de hoofdlijnen van beleid zeer behoorlijk wordt gepresteerd. Ik loop er niet voor weg dat er de afgelopen tijd een aantal incidenten is geweest. Door de bank genomen zeg ik echter: dit kabinet functioneert zeer naar behoren. Op hoofdlijnen wordt er vooruitgang geboekt en ik ben over de oogst van het afgelopen jaar bepaald niet ontevreden. Daar moet ik het maar bij laten.

De heer Herben (LPF):

Als wij de gebeurtenissen van de afgelopen weken en maanden samenvatten, moeten wij constateren dat er weliswaar eenheid van kabinetsbeleid was, maar geen eenheid van communicatie. Idealiter zouden die twee elkaar moeten overlappen. Ik denk echter dat de minister-president gelijk heeft dat je kunt stellen dat er wel eenheid van beleid was wat betreft de uitvoering van het regeerakkoord. Wij hebben dat bijvoorbeeld gezien bij het overleg met de sociale partners, waarbij de vakministers ieder voor zich het akkoord uitvoerden, maar waarbij de regie ontbrak. Pas toen de minister-president weer beter was, ging het goed lopen. In zekere zin heeft hij dus gelijk.

Ik kom vervolgens tot mijn vraag. De minister-president geeft aan dat hij onderraden voor zit, dat hij kan agenderen en dat hij kan coördineren. Agenderen is echter ook prioriteiten stellen. Daarmee overschrijdt hij zijn eigen vakgebied en komt hij op het gebied van een vakminister. Hoe kan hij voldoende hebben aan de huidige bevoegdheden om te kunnen agenderen in de zin van prioriteiten stellen?

Minister Balkenende:

De prioriteiten worden collectief opgenomen in een hoofdlijnenakkoord. Dat is ook de verantwoordelijkheid van de partijen die een coalitie vormen. Vervolgens worden de prioriteiten uitgewerkt in een beleidsprogramma. Men weet dat dit kabinet anders dan voorgaande kabinetten veel verder is gegaan met het stellen van, ook kwantitatieve, doelen. Daarop moet het worden afgerekend. Dat gebeurt in de besluitvorming over de begroting en alle zaken die verder moeten worden uitgevoerd. Zo ben je bezig een regie te voeren. Daarnaast is er de dagelijkse praktijk. Daarover voer je overleg in de ministerraad. In meer algemene zin zijn er de Catshuisberaden om over de eenheid van beleid en ook de eenheid van communicatie te praten. De instrumenten benut je.

Het lijkt mij niet nodig om te komen tot een aanpassing van het samenstel van regels en bevoegdheden om de zaak aan te sturen. Het heeft deels te maken met structuur en deels met politieke cultuur. Dat betekent dat je samen de kar moet willen trekken, dat je samen overtuigd bent van het beleid dat nodig is. Je moet ook tegen een stootje kunnen, ook als er maatschappelijke weerstand en kritiek is. Je moet ook uitleggen waarmee je bezig bent. Daarmee zijn wij druk bezig.

De heer Van de Camp is benieuwd naar de uitvoering van de passage in het Hoofdlijnenakkoord over een grondig en gericht onderzoek naar de verschillende modaliteiten van de versterking van de positie van de minister-president. Dit ligt een beetje in het verlengde van de discussie die wij zojuist hadden. De minister van BZK heeft bij de begrotingsbehandeling BZK aangegeven dat de Tweede Kamer dit onderzoek in de loop van 2005 kan verwachten. Grondig en gericht kost nu eenmaal tijd. Een voorliggende internationaal vergelijkende studie is al verschenen en aan de Kamer verzonden. Zonder op de resultaten vooruit te lopen, wil ik wel kwijt dat dit geen eenvoudige thematiek is. De individuele ministeriële verantwoordelijkheid staat in marmer gebeiteld. Voor de minister-president gelden in beginsel dezelfde staatsrechtelijke regels en uitgangspunten als voor de andere ministers. Daar staat tegenover dat onmiskenbaar vooral de laatste twee of drie jaar de minister-president in toenemende mate door de Kamers wordt aangesproken op terreinen van andere ministers en op ministerie-overstijgende thematiek. Kortom, met de heer Van de Camp zie ik uit naar een boeiende, maar allesbehalve eenvoudige discussie.

Ik wil mijn betoog concretiseren op één van de beleidsterreinen waarop ik specifieke coördinerende verantwoordelijkheden heb en waarover in eerste termijn uitgebreid is gesproken, namelijk de coördinatie van het communicatiebeleid. In de Kamer is, naar ik dacht door meer sprekers, al gezegd dat aan de eenheid van communicatie iets anders voorafgaat. Ik dacht dat de heer Dittrich het zei. Eenheid van beleid gaat aan de eenheid van communicatie vooraf. Aan dat beleid werkt het kabinet eendrachtig. Bij de hoofdlijn van ons hervormingsbeleid zitten wij zonder meer op koers. Het kabinet omvat drie politieke stromingen en 26 zelfbewuste persoonlijkheden. Natuurlijk zijn er verschillen in denken en verschillen in bewoordingen. Bewindslieden laten wel eens een eigen geluid horen, maar als het aankomt op oplossingen trekt het kabinet één lijn. Wij weten voor onze oplossingen ook draagvlak te vinden in parlement en samenleving.

De heer Van Beek – het is goed om elkaar weer eens tegen te komen in dit verband, want ik herinner mij onze tijd dat wij beiden financieel woordvoerder waren – refereerde aan de soms verwarrende publiciteit rond de begrotingsplannen voorafgaande aan prinsjesdag. Het kabinet is achteraf ook van mening dat dit niet de schoonheidsprijs verdient. Het is in de afgelopen jaren gebruikelijk geworden om tijdens het begrotingsproces op gezette tijden de media beperkt en in hoofdlijnen inzicht te geven in de besluitvorming. Dat gebeurt doorgaans op de wekelijkse persconferentie van de minister-president. De praktijk is in de afgelopen jaren zo gegroeid dat voorkomen kan worden dat niet-geautoriseerde berichten het zicht op het geheel ontnemen. Er wordt veel gespeculeerd. Stukken komen in handen van journalisten. Er vindt een discussie plaats. Men probeert geserreerd daar richting aan te geven. Dit jaar was er in de weken voor prinsjesdag een stroom van al dan niet juiste berichten op gang gekomen die los stonden van de weloverwogen verstrekte informatie. Deze berichten werden doorgaans toegeschreven aan niet nader te identificeren bronnen. Wij zullen bezien of wij meer greep kunnen krijgen op deze al dan niet bestaande bronnen. Ik kan geen garanties geven, wij zullen het proberen. En ik zie natuurlijk ook wel in dat het veel plezieriger is als het op prinsjesdag en bij de algemene politieke beschouwingen echt gaat over zaken die nog niet bekend zijn. Maar wij weten ook dat er in augustus elke dag wordt vergaderd en dat elke ministerraad wordt gevolgd door contacten met de pers, die buiten staat te wachten. In ieder geval is het signaal helder: probeer dit een beetje in de hand te houden. Wij zullen bekijken wat wij hieraan kunnen doen.

Het kabinet zoekt ook contact met mensen. Natuurlijk willen wij een krachtig en wervend beleidsverhaal overbrengen, maar daarnaast willen wij luisteren naar wat mensen bezighoudt en beweegt. Wij gaan bij mensen langs in wijken, op scholen, in moskeeën en in buurthuizen. Ook ik ervaar deze ontmoetingen als enorm waardevol en zinvol. Wie het belang van goede communicatie inziet, moet zich ook afvragen op welke punten het beter kan. En natuurlijk kan de presentatie altijd beter. Voortdurend werken aan verbetering is dan ook geen teken van zwakte, maar juist van kracht. Dit past bij een professionele overheid. Hierbij zoeken wij naar manieren om de coördinatie te versterken zonder iets af te doen aan de individuele ministeriële verantwoordelijkheid.

Onze afdelingen Communicatie werken op bijzondere momenten intensief samen. Dit gebeurt al sinds jaar en dag, maar wij willen dit meer structureren. Het kabinet wil beter duidelijk maken hoe beleidsmaatregelen met elkaar samenhangen. Die maatregelen komen voort uit één visie en ze zijn gericht op een sterk, veilig en solidair Nederland voor de huidige en de toekomstige generaties. Daarom heeft de ministerraad onlangs besloten tot het oprichten van een coördinatie-eenheid voor de communicatie over kabinetsbrede thema's. Hiermee wordt de bestaande samenwerking uitgebreid. Deze eenheid wordt aangestuurd door de Voorlichtingsraad, het collectief van de directeuren Communicatie van de departementen. De eenheid wordt samengesteld uit ambtenaren van verschillende departementen. Er is dus geen sprake van centralisering of van manipulatie van de overheidscommunicatie, en al helemaal niet van een machtsgreep van de RVD. Wij willen samenhangend communiceren over brede onderwerpen die verschillende departementen raken.

Wat staat bij de overheidscommunicatie voorop? Het leveren van betrouwbare en consistente overheidsinformatie aan burgers, goede communicatie met burgers en instituties en het respecteren van de onafhankelijkheid van de media. Het kabinet heeft hierbij natuurlijk goede nota genomen van de adviezen over de relatie tussen overheid, burgers en media die de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor het Openbaar Bestuur hebben uitgebracht. In de rapporten die deze adviezen bevatten, wordt treffend geschetst hoezeer de samenleving en de media veranderen. De overheid moet een goed antwoord hierop vinden, ook in de communicatie.

Zo wijst de ROB er bijvoorbeeld op dat er een kloof is ontstaan tussen wat mensen van de rijksoverheid verwachten en wat de rijksoverheid vermag. De samenleving is complexer, veelkleuriger en veel minder maakbaar geworden. En de WRR wijst er in een recent rapport over publieke dienstverlening weer eens op hoe groot de behoefte bij burgers, bij docenten, doktoren en andere professionals is aan een minder bedilzuchtige overheid. Enerzijds speelt de overheid in op deze sterke behoefte in de samenleving door minder te regelen, minder te beheersen en meer over te laten aan de expertise en het initiatief van de mensen zelf. Dit is een van de onderdelen van het kabinetsbeleid. Anderzijds wordt de overheid veelal nog verantwoordelijk geacht voor het feilloos oplossen van alle problemen. Natuurlijk moet de overheid staan voor een goede uitvoering van haar kerntaken. Veiligheid en bescherming van de rechtsorde staat hierbij centraal. De overheid moet hierbij het heft stevig in handen houden. Maar er zijn ook veel terreinen waarop de overheid een minder bepalende rol speelt, terwijl zij veelal wel verantwoordelijk wordt gesteld als er dingen misgaan. Zo is er spanning ontstaan tussen wat men van de overheid verwacht en de invloed die de overheid daadwerkelijk heeft. Dit alles heeft gevolgen voor de overheidscommunicatie. Wanneer de overheid blijft uitdragen dat zij alle problemen kan oplossen en alle ongemakken kan wegnemen, ondermijnt zij het vertrouwen van burgers in de overheid. Vandaar dat het kabinet in zijn communicatie steeds meer duidelijk maakt waarop het kan worden aangesproken en in welke gevallen organisaties en burgers zelf verantwoordelijkheid dragen. Dit is een van de adviezen van de ROB. Daarnaast willen wij ook wijzen op de veranderingen in het medialandschap. Het groeiend aantal media, de concurrentie tussen kranten en tv-kanalen en de omloopsnelheid van het nieuws: dit alles heeft gezorgd voor een steeds grotere hectiek. De RMO heeft erop gewezen dat in de media steeds meer de nadruk komt te liggen op personen, conflicten, beelden en emoties en minder op de inhoud, de analyse en de visies voor de lange termijn. Ik spreek geen oordeel over uit, maar ik constateer wel dat voor een kabinet dat juist de inhoud en de langetermijnvisie van belang acht, het een uitdaging is om de visie duidelijk voor het voetlicht te brengen. Daaraan werken wij zo gestructureerd mogelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. De reden voor mijn fractie om het punt van de overheidscommunicatie aan de orde te stellen, is gelegen in het feit dat die communicatie gebrekkig is. Dat bleek uit het uitgelekte advies. Sinds 2 november worden wij hiermee dus geconfronteerd. Gaat de minister-president nog apart op deze kwestie in?

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven hoe wij denken over overheidscommunicatie, wat de reden is geweest om tot het instellen van een coördinatie-eenheid te komen en in algemene zin heb ik aangegeven wat wij vinden van de spanning tussen enerzijds de aandacht voor beelden, emoties en personen en anderzijds langetermijnontwikkelingen, visies en strategieën.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Dit antwoord vind ik toch nog onbevredigend. Ik denk aan het advies van de communicatie-experts van de minister-president dat in overleg met vrijwel alle departementen is opgesteld. Daarin wordt niet mild gesproken over de communicatie door het kabinet. Er wordt gezegd dat niet met één mond wordt gesproken, terwijl dat wel zou moeten. Het Haags gedoe doet afbreuk aan beleid. Men is te veel bezig met de eigen zenderbehoefte en met het ontwikkelen van symboolpolitiek. Men let te weinig op het voorkomen van stigmatisering van de moslimgemeenschap. Zo kan ik nog wel even doorgaan. De minister-president praat nu in algemeenheden over communicatie, maar ik vraag hem wel om verantwoording af te leggen voor de communicatie van het kabinet in de afgelopen anderhalve maand. Ik heb een aantal voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat die niet goed genoeg is geweest.

Minister Balkenende:

Ook het kabinet zag dat alles niet optimaal verliep. Ik heb dat aangegeven. De adviseurs hebben alles op een rijtje gezet en dat heeft geleid tot het opstellen van een notitie die natuurlijk ook weer is gelekt. Wij hebben erover gesproken in het kabinet. Waarom doe je dat? Juist om ervoor te zorgen dat je zaken structureert en dat je nagaat wat het effect van je handelen is. De leden van het kabinet hebben intensief van gedachten gewisseld. Zij zien elkaar regelmatig en stemmen de verschillende woordvoeringen op elkaar af. Er is sprake geweest van een leerproces. Nu zegt mevrouw Halsema dat niet alles goed is verlopen. Dat is waar, maar wij hebben wel lering uit het gebeurde getrokken.

Dan nog een ander punt. Is het zo gek dat je elkaar af en toe scherp houdt? Mevrouw Halsema, u weet ook dat na de moord op Pim Fortuyn er woordvoeringslijnen zijn gemaakt. Bij een andere vergelijkbare kwestie is dat ook gebeurd. Wanneer zaken nopen tot afstemming...

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Woordvoeringslijnen?

Minister Balkenende:

Ja, na de moord op Fortuyn is natuurlijk gesproken over vragen als: hoe staat het met de veiligheid en wat gebeurt er in dit land? Als zich calamiteiten voordoen, ga je ook op de communicatie letten. Na de moord op Theo van Gogh kreeg Nederland te maken met een maatschappelijk klimaat dat aanleiding kon zijn om je zorgen te maken. Daarbij denk ik aan wij-zij-gevoelens en de verhouding autochtoon/allochtoon. Dan is het van belang dat je je bezighoudt met vragen als: wat zeggen we, wie zegt het, waar gaan wij heen en hoe stemmen wij zaken op elkaar af? Juist met het oog op het leerproces hebben wij een notitie laten opstellen. Die heeft geleid tot een andere aanpak en ik hoop dat mevrouw Halsema daar waardering voor heeft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat was een van mijn vragen: wat houdt die andere aanpak in? Ik leer namelijk van het uitgelekte communicatieadvies dat sinds 2 november op vrijwel alle onderdelen van het beleid er verschil van mening is. Men vindt dat allochtonen in de steek worden gelaten, men vindt dat autochtonen in de steek worden gelaten, men vindt dat de moslimgemeenschap wordt gestigmatiseerd en men vindt dat het kabinet te veel bezig is met de eigen zenderbehoefte en niet met ontvangen. Mijn vraag is: wat heeft u daarvan geleerd en wat is de communicatieboodschap van het kabinet sindsdien? Hoe verhoudt uw opstelling zich tot de allochtonen, de autochtonen en de moslims?

Minister Balkenende:

In het klimaat na de moord op Theo van Gogh zijn twee belangrijke zaken aan de orde. De ene betreft het met elkaar radicaal afwijzen van geweld, van extremisme en van bedreiging. We moeten ook weten welke bevoegdheid wij hebben als overheid, als politie en als justitie. Hierbij gaat het dus om de noodzakelijk harde aanpak: het radicaal afwijzen van wat niet kan. Om die reden is het ook van belang dat islamitische organisaties hebben aangegeven dat zij, net als anderen, extremisme afwijzen.

Het tweede onderdeel betreft de onderlinge omgang van groepen. Hoe voorkomen wij dat mensen je vreemd aankijken wanneer je een hoofddoekje draagt? Die verhalen horen wij ook. Hoe kunnen wij de sfeer met brandstichting bij moskee, kerk en school doorbreken? Hoe kunnen wij bewerkstelligen dat mensen elkaar ontmoeten, dat er acties plaatsvinden?

Beide elementen zijn in het kabinetsbeleid terug te vinden: de harde aanpak van extremisme, terrorisme en geweld en de lijn van het werken aan sociale samenhang. Dat is wat wij week in week uit met elkaar bespreken, dat is waar wij initiatieven voor nemen, dat is waarvoor wij het land ingaan, dat is waarvoor wij bijeenkomsten organiseren. Ik denk niet dat men kan zeggen dat dat niet helder is. Ik begrijp niet goed waar het verwijt van mevrouw Halsema uit voortkomt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daarom noemde ik als voorbeeld de opmerking van minister Verdonk. De minister-president staat voor een harde aanpak van de terreur en voor een mildere, zachtere omgang met de verschillende bevolkingsgroepen. Minister Verdonk lijkt vooral de benadering te kiezen van de harde confrontatie op integratiegebied. Ik gaf het voorbeeld van de opmerking over het lage incasseringsvermogen van de moslimgemeenschap. De indruk wordt gewekt dat de minister-president een bepaalde koers voorstaat die door minister Verdonk niet wordt gedeeld.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven welke initiatieven het kabinet neemt. Er worden gesprekken georganiseerd. Wij gaan het land in. Met verschillende groeperingen staan wij stil bij de vraag hoe wij de Nederlandse samenleving bijeen kunnen houden, hoe wij de samenhang kunnen versterken. Alle leden van het kabinet spelen daarbij een rol. Dat kan gepaard gaan met opmerkingen over de manier waarop wij elkaar kunnen bereiken, bijvoorbeeld op het punt van taalbeheersing. Dat hoort er allemaal bij. Ik ben blij dat wij die twee benaderingen hebben.

Ik kom op de effectiviteit van de overheidscampagnes. De actieve voorlichting over een reeks van onderwerpen die voor burgers van belang zijn is mijns inziens vanzelfsprekend een taak van de overheid. Vaak gaat het hierbij om het informeren van burgers over beleidsmaatregelen. Campagnes over moeilijke onderwerpen, zoals klimaatverandering en waterbeleid, zijn vooral bedoeld als agendazettend. Communicatie kan soms ook dienen om een bijdrage te leveren aan beleidsdoelstellingen om burgers te bewegen tot ander gedrag. Herkenbare voorbeelden van dat laatste zijn de campagne voor fietsverlichting en de alcoholcampagne voor jongeren. Meestal is voorlichting hierbij ondersteunend aan wet- en regelgeving en dient zij ertoe, burgers te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid en inzicht te geven in de maatschappelijke noodzaak van het beleid. Als de keuzevrijheid van burgers gevaar voor medeburgers kan veroorzaken, ziet men het als een taak van de overheid om over dergelijke onderwerpen voorlichting te verzorgen, zo blijkt uit onderzoek.

Over de opzet van campagne-spotjes kun je natuurlijk van mening verschillen. Dat is al heel gauw een kwestie van persoonlijke smaak. Daarom kijk ik liever naar zo objectief mogelijk meetbare resultaten. Het campagnebereik is toegenomen van 83% in 2002 tot 92% in 2003. Bijna iedereen komt dus minstens één keer met de campagneboodschap in aanraking. Een dergelijk bereik is een eerste voorwaarde voor effectiviteit. De spotjes van Postbus 51 worden gemiddeld gewaardeerd met het rapportcijfer 7. Commerciële reclamespotjes worden gemiddeld met een 5,8 beoordeeld. Mijn conclusie is dat Nederland met Postbus 51 een neutraal kanaal beschikbaar heeft voor overheidscommunicatie, dat in het algemeen als betrouwbaar wordt gezien en een hoge waardering geniet. Het rapportcijfer van de campagnes komt uit de evaluatie van 21 campagnes uit 2003. In de Kamer is gewezen op het onderzoek van Rob Klaassen, dat 4 campagnes betreft uit de periode 1995-1998. Klaassen komt tot algemene kwalitatieve conclusies en niet tot een specifieke waardering. Sindsdien is in de kwaliteit van de voorbereiding en uitvoering van de campagnes veel verbeterd, zoals uit de jaarlijkse evaluatie blijkt die sedert 2000 aan de Kamer wordt toegezonden.

Wat is de rol van de minister-president in crisissituaties? Mevrouw Halsema betrok daarbij de recente gebeurtenissen na de moord op Theo van Gogh.

Laat ik beginnen met te vermelden dat in een crisissituatie steeds de vakminister in eerste instantie verantwoordelijk is voor een adequate aanpak. Als de dreigende crisis één beleidsterrein overstijgt en daardoor meerdere ministers verantwoordelijk zijn of als de crisiscommunicatie op nationaal niveau gaat plaatsvinden, wordt het ministeriële beleidsteam geactiveerd. Het MBT staat in beginsel onder leiding van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die de coördinerend minister voor crisisbeheersing is. In voorkomende gevallen kan de minister-president het voorzitterschap vervullen dan wel overnemen. Dit is niet iets nieuws, dat staat allemaal in het beleidsplan Crisisbeheersing 2004-2007, dat medio dit jaar aan de Kamer is gezonden.

Misschien is het goed om aan de hand van de laatste crisis na te gaan welke rol de minister-president heeft gespeeld om de eenheid te bewaren en zorg te dragen voor een goede communicatie naar de bevolking. In de zaak van de moord op de heer Van Gogh ben ik op de dag van de moord in actie gekomen met een verklaring namens het kabinet. Die dag vergaderde ik ook met de Raad voor de Nationale Veiligheid. Vervolgens was ik zicht- en hoorbaar op de vrijdag dat de brief die op het lichaam gevonden was, geopenbaard werd. Ik deed dat tijdens een pauze van de Europese Raad in Brussel. In het direct daarop volgende weekend is mij een analyse van de situatie aangereikt en heb ik overleg gevoerd over welke aanpak de meest juiste zou zijn. Soms is het ook wijs om nog even te wachten. Die afweging moeten niet alleen de media, maar ook de bestuurders en politici maken. Op maandag heb ik de journaals te woord gestaan om over de situatie in Nederland te praten. Dinsdag, een week na de moord, sprak ik in Netwerk. Op woensdag sprak ik de Kamer toe en reisde ik af naar Uden. Ik bezocht vervolgens de BBE, het politiebureau aan de Linaeusstraat in Amsterdam, het Laakkwartier en gebieden in Rotterdam, en daarnaast heb ik uiteraard vertrouwelijke gesprekken gehad. Wij gaan ook volgend jaar verder met enerzijds een harde aanpak van het extremisme en anderzijds veel aandacht voor samenlevingsvraagstukken waarover ik eerder een discussie met mevrouw Halsema had.

Het verhaal van de heer Van Beek waarin hij zegt dat ik te laat zou hebben opgetreden, werp ik van mij. Wij hebben die stappen gedaan die noodzakelijk waren. Natuurlijk kun je achteraf altijd zeggen dat iets niet goed is gegaan. Ik heb ook het verwijt gekregen van de heer Bos van de PvdA dat ik op 2 november niet op de Dam heb gestaan. Dat gaat een eigen leven leiden. Dan wordt er gezegd: "Waar was de minister-president?" Ik vraag dan aandacht voor het gegeven dat de familie van Theo van Gogh mevrouw Verdonk had gevraagd om op de Dam te spreken. Soms zijn er momenten dat je dat hebt te respecteren.

Ondertussen participeerden wij in het MBT dat vrijwel direct na de moord op de heer Van Gogh door de minister van Justitie was ingericht. Daarin werd aandacht besteed aan de concrete toedracht van de zaak, de opsporing en de beantwoording van vele ook door de Kamer gestelde vragen. Er werd een onderzoek gedaan naar de door meerdere betrokken diensten verrichte werkzaamheden in het kader van inlichtingen, bewaking en beveiliging. Voorts is er onder mijn voorzitterschap regelmatig bewindsliedenoverleg geweest waarbij de te nemen beleidsmaatregelen werden besproken en vastgesteld. Tevens is daar de inhoud van de brief van 10 november jongstleden vastgesteld. Iedere ochtend kwam ik met de belangrijkste adviseurs samen om de situatie te bespreken en vast te stellen wat er moest gebeuren. Een maal in de week was er een bewindsliedenoverleg om te spreken over de verdere aanpak en over de af te leggen werkbezoeken en andere werkzaamheden van de collegae om zo tot een afgestemd beleid te komen. De rol van de minister-president komt tot uitdrukking in het voorzitterschap van de desbetreffende onderraden en de ministerraad en hij ziet toe op de eenheid van de te nemen beslissingen alsmede op de communicatie daarover. Daarnaast is de minister-president degene die desverzocht door de betrokken vakminister de voordracht doet van Koninklijke Besluiten die erop zijn gericht maatregelen te treffen gebaseerd op noodwetgeving. Daarin heeft hij derhalve een toetsende betekenis. Wat betreft het overige kan ik verwijzen naar het beleidsplan Crisisbeheersing.

Vervolgens wil ik nog iets zeggen over de rol van de minister-president bij crisiscommunicatie, waarvoor met name mevrouw Halsema aandacht heeft gevraagd. Ik denk dat wij beiden het belang van het onderwerp inzien. Hierbij wordt in principe dezelfde lijn gevolgd als bij de inhoudelijke afstemming. De directie Voorlichting van de betrokken vakminister neemt in principe het voortouw in de communicatie en bij departementsoverstijgende crises wordt de communicatie interdepartementaal afgestemd, dit om elkaar te informeren en contacten en optredens met de media af te stemmen. Bij crises die het vakgebied van meerdere bewindslieden raken, neemt de Rijksvoorlichtingsdienst vaak een coördinerende rol op zich. In het verleden was dit onder andere het geval na de aanslagen op 11 september, de moord op de heer Fortuyn, de vogelpest, de start van de oorlog in Irak en het uitbreken van de longziekte SARS. De communicatieaanpak rond crises krijgt een meer structureel vervolg door het kabinetsbesluit van afgelopen voorjaar om een expertisecentrum risico- en crisiscommunicatie op te richten. De heer Herben refereerde hieraan. Het centrum zal vanaf 2005 operationeel zijn onder de verantwoordelijkheid van de minister van BZK. Het centrum zal zowel de rijksoverheid als de medeoverheden adviseren en ondersteunen bij hun communicatie na incidenten en dergelijke. In de gevallen waarin de minister-president het voorzitterschap van het ministeriële beleidsteam op zich neemt, zal hij ook bij de aansturing van de communicatie en de woordvoering betrokken zijn. Dat is afhankelijk van de feitelijke situatie. Ik zeg dit ook in aansluiting op de opmerkingen van de heer Herben.

Voorzitter. Veel sprekers hebben gerefereerd aan de actualiteit van vandaag. Er zijn opmerkingen gemaakt over de uitspraken van minister Brinkhorst. Het lijkt me goed om een en ander in de juiste proporties te blijven zien. Het interview heeft in hoge mate een persoonlijk karakter. Het gaat over de jeugd, de achtergrond en de ervaringen van de heer Brinkhorst. De heer Brinkhorst heeft in dat interview ook een opvatting gegeven over de vrijheid van meningsuiting en de grenzen die daaraan kunnen worden gesteld. In dat kader heeft hij een enkele opmerking gemaakt over de film Submission. Ik heb vanochtend na mijn terugkeer uit Wenen contact gehad met minister Brinkhorst. Hij heeft in dat gesprek aangegeven dat de desbetreffende zinnen, geïsoleerd bezien en uit hun context gehaald, verkeerd kunnen overkomen en daarom beter niet op deze wijze hadden kunnen worden uitgesproken. Er heeft verder overleg plaatsgevonden tussen minister Zalm en minister Brinkhorst. Ook zij hebben de argumenten nog eens met elkaar gewisseld. De heer Brinkhorst betreurt het dat de opmerking op deze manier naar buiten is gekomen en dat deze formulering is gekozen. Ik hoop dat wij hiermee de discussie als gesloten kunnen beschouwen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Minister Brinkhorst heeft dus, als ik het goed begrijp de opmerking inmiddels ingetrokken.

Minister Balkenende:

Minister Brinkhorst heeft gezegd, zoals ik aangaf, dat hij betreurt dat de opmerking op deze manier naar buiten is gekomen, omdat dit in het klimaat waarin wij op het ogenblik verkeren in Nederland, niet bijdraagt aan de rust die nodig is in het publieke debat. Ik heb dat met hem besproken. Voor het overige heeft hij – dat mag ook gezegd worden – zeer goede opmerkingen gemaakt over de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de verantwoordelijkheid die iemand heeft voor wat hij naar voren brengt. Dat onderdeel is hier in de Kamer ook aan de orde geweest. Ik denk aan de opmerking die is gemaakt door imam Van de Ven, waarin het gaat over de dood van een Kamerlid. Wat de imam zegt kan misschien strafrechtelijk wel houdbaar zijn, maar het heeft niets te maken met verantwoord taalgebruik.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik neem aan dat minister Brinkhorst zijn opmerking over de vrijheid van meningsuiting maakte als minister en niet als persoon. U deed alsof het een persoonlijk interview was, wat volgens mij helemaal niet kan als iemand minister is. Ik neem aan dat de heer Brinkhorst dit laatste zei als minister en niet als de heer Brinkhorst.

Minister Balkenende:

De opvatting over vrijheid van meningsuiting in relatie tot verantwoordelijkheid komt tegemoet aan wat in het kabinet is gezegd. Dat is geen persoonlijke opvatting.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Bent u het met mij eens dat het niet handig is om persoonlijke opvattingen te ventileren als je minister bent?

Minister Balkenende:

Om die reden heb ik toen ik terugkwam direct met minister Brinkhorst gesproken. Ik heb het gehad over deze passage. De passage geeft op zichzelf aanleiding tot veel commotie. De heer Zalm en de heer Brinkhorst hebben hierover met elkaar gesproken. Ik heb zelf hierover contact gehad met minister Brinkhorst. Wat mij betreft is de zaak gesloten, gegeven de opmerkingen van minister Brinkhorst zelf.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Een bedrijfsongelukje.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Als het nu maar geen passage betreft waar de SGP-fractie het behoorlijk mee eens was, die nu genuanceerd moet worden. Dat zullen we toch niet mee gaan maken! Je kunt op een gegeven moment persoonlijk toch wel een opvatting hebben. Je hebt je dan natuurlijk te vergewissen van het feit of dat spoort met wat in de boezem van het kabinet leeft. Je kunt dat niet al te zeer scheiden. Dat hoeft niet uitgelegd te worden. Maar we moeten ook niet het beeld gaan scheppen dat we een beetje bangelijk worden over opvattingen die indringend zijn en corrigerend inwerken op wat we de laatste tijd hebben moeten meemaken.

Minister Balkenende:

We kennen allemaal de gevoeligheid van dit onderwerp. De bewoordingen die zijn gekozen, hebben aanleiding gegeven tot rumoer. Het is gebruikt als een voorbeeld van een meer algemene thematiek. Die algemene opmerkingen zijn zeer waardevol. Dat mag ook best gezegd worden. Wij weten allemaal dat dit Kamerlid wordt bedreigd en op het ogenblik grote problemen heeft om te kunnen functioneren. Dan is het de vraag of het verstandig is om dit te gebruiken als voorbeeld in het betoog. Dat ziet de heer Brinkhorst natuurlijk ook.

Het tweede blok van mijn betoog betreft zaken rondom het Koninklijk Huis. Er is door velen gesproken over de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook hier geldt dat het actualiteit van het interview in de Volkskrant met wijlen Prins Bernhard aanleiding heeft gegeven tot vragen en opmerkingen over die ministeriële verantwoordelijkheid.

Deze kwestie werpt overigens geen nieuw licht op deze thematiek. Deze is voor het laatst besproken in april van dit jaar in de Eerste Kamer, bij een interpellatie over de toen in de Volkskrant gepubliceerde open brief van wijlen Prins Bernhard, zoals men zich zal herinneren. Verschillende sprekers hebben het hier vandaag ook over gehad, zoals mevrouw Kalsbeek, de heer Herben en de heer Dittrich. De heer Dittrich zei dat wij hierover eigenlijk een debat zouden moeten hebben.

Het is goed om te memoreren dat wij hierover al heel vaak hebben gesproken. Wij hebben in 2000 een notitie over het koningschap gehad. Wij hebben de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis 2002. Die notitie en die wet vormen de grondslag voor de actuele interpretatie van dit leerstuk. Er is een eenduidige lijn. Er is een volledige verantwoordelijkheid voor de Koning. Er is een verantwoordelijkheid voor leden van het huis, voorzover zij activiteiten verrichten die de koninklijke functie ondersteunen en voorzover daarbij door hun optreden het openbaar belang wordt geraakt. Er is geen verantwoordelijkheid voor leden van de koninklijke familie die niet lid zijn van het huis, laat staan voor personen buiten de koninklijke familie. Voor de vermoedelijke troonopvolger, de Prins van Oranje, de echtgenoot en echtgenote van de Koning, geldt dat hun optredens doorgaans vallen onder het tweede punt dat ik zo-even noemde. Voor de overige leden van het Koninklijk Huis geldt dat doorgaans niet.

Ter vermijding van misverstanden, er is dus niet een onbeperkte ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis. Het is een toegesneden verantwoordelijkheid. De ministeriële verantwoordelijkheid is enerzijds gericht op een goede uitoefening van de koninklijke functie en anderzijds op het behoud van de privé-sfeer. In beide aspecten is de ministeriële verantwoordelijkheid niet alleen beperkend, maar ook ondersteunend en ruimte biedend.

Zoals ik in april uiteen heb gezet, was de kern van mijn afweging rond de open brief van Prins Bernhard dat hij geen deel uitmaakte van de troonopvolging en vanwege zijn hoge leeftijd niet betrokken was bij de ondersteuning van de koninklijke functie. Daarmee was er ruimte voor hem om zijn persoonlijke kanttekeningen te openbaren, zonder dat het kabinet hoefde te treden in elk van de door hem gemaakte opmerkingen.

Het postuum gepubliceerde interview doet daar ten principale niets aan af of toe, zoals de heer Van Beek ook duidelijk heeft gezegd. In het vandaag gepubliceerde verslag van de gesprekken met wijlen Prins Bernhard stelt deze dat hij bepaalde zaken eerder had willen vertellen. Dat heeft hij eerder ook tegen mij gezegd. Dat heeft hij ook gebruikt als argument om zijn brief in de Volkskrant te publiceren.

Zijn stelling was ook dat mijn ambtsvoorgangers daar geen of niet genoeg ruimte voor boden. Ik merk hierbij op dat de situatie in vroegere jaren wel degelijk anders was en tot andere afwegingen heeft kunnen leiden. Prins Bernhard heeft in vroegere jaren veel dichter bij de troon gestaan dan de laatste jaren. Hij had lange tijd ook officiële functies namens de regering.

Ik constateer dat de Prins behoefte had om zijn zienswijze te geven op een aantal gebeurtenissen van de afgelopen tientallen jaren, voornamelijk in de privé-sfeer. Hij heeft zijn verhaal willen vertellen, tegenover alles wat er in de afgelopen decennia over hem is geschreven. Ik vond dat de Prins afgelopen winter de ruimte moest krijgen voor zijn ingezonden brief in de Volkskrant. Ik was evenwel niet van tevoren op de hoogte van het verslag van de gesprekken dat nu is gepubliceerd. Daarom is de vraag van de ministeriële verantwoordelijkheid op dit punt niet aan de orde.

Verschillende leden hebben de vraag gesteld of de ministeriële verantwoordelijkheid niet een te strak keurslijf is. Ik meen van niet, tenminste niet als geaccepteerd blijft dat de ministeriële verantwoordelijkheid ook inhoudt het bieden van ruimte aan de leden van het Koninklijk Huis. Zoals dit een kant van de medaille is, blijft de andere kant dat de ministeriële verantwoordelijkheid zich richt op een goede uitoefening van de koninklijke functie. Dat brengt in een constitutionele monarchie beperking mee voor de leden van het Huis. Het een zowel als het ander, ruimte bieden en begrenzen, hoort bij elkaar. Het afschaffen van het keurslijf, zoals sommigen dat hebben betiteld, staat op gespannen voet met de staatsrechtelijke positie van het Koninklijk Huis en de nu eenmaal bestaande regel van de ministeriële verantwoordelijkheid.

De heer Dittrich vroeg of de minister-president de teugels niet wat moet laten vieren. Ik hecht eraan, nog eens te zeggen dat de ministeriële verantwoordelijkheid geen statisch gegeven is. Wij merken de laatste jaren dat er bij leden van het Huis een grotere assertiviteit is, zelfs in het voeren van juridische procedures. Het feit dat Prins Bernhard de ruimte heeft gehad, met mijn medeweten een brief te publiceren in de Volkskrant geeft al aan dat er het een en ander gebeurt. Het huidige bestel biedt naar mijn mening dan ook voldoende ruimte voor de mogelijkheid, bepaalde opvattingen te geven, maar dan wel binnen het raamwerk dat geldt sinds de notitie van 2000 en de wet waarover ik eerder sprak.

Mevrouw Halsema maakte een interessante opmerking: als je die ruimte zou willen, los van de vraag of je daar al dan niet een voorstander van bent, veronderstelt dit terughoudendheid van de Kamer. Dan komt het aspect naar voren waar de heer Van der Vlies op wees, namelijk dat er geen situatie moet ontstaan dat de monarchie iedere week voorwerp van gesprek is. Kortom, het huidige kader biedt voldoende ruimte. Het is niet statisch. Wij moeten wel rekening houden met het feit dat als je dicht bij de Koning staat, dit verplichtingen meebrengt.

De heer Van Bommel (SP):

De minister-president zei op een bepaald moment in zijn betoog dat aangezien hij niet geïnformeerd was de ministeriële verantwoordelijkheid niet aan de orde was. Dat kan volgens mij niet juist zijn. De ministeriële verantwoordelijkheid is per definitie aan de orde, zeker bij zaken die het maatschappelijk belang raken. In dit interview worden zaken gememoreerd die overduidelijk het maatschappelijk belang raken. Ik zou daarop graag de bevestiging van de minister-president krijgen of, met argumenten omkleed, een ontkenning daarvan.

Hem is niets gevraagd, daarom vind ik het nog belangrijker dat hij de suggestie wekt, als hem dat gevraagd was, hij toestemming gegeven zou hebben en volledig de ministeriële verantwoordelijkheid had gedragen, omdat de Prins op enige afstand stond van het Staatshoofd op dit moment. Daarmee laat hij de suggestie bestaan dat ook hij de ruimte wenst die door sommige fracties, in ieder geval door de fractie van de SP gewenst wordt voor leden van het Koninklijk Huis om zich vrijer te kunnen bewegen in het maatschappelijk debat. Volgens mij is de praktijk echter een andere.

Minister Balkenende:

Ik wil eerst ingaan op de ministeriële verantwoordelijkheid. U kunt mij altijd aanspreken op wat er ook gebeurt. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Ik loop daar niet voor weg. Nu het stuk vandaag is gepubliceerd in de Volkskrant kunt u mij daar vragen over stellen.

Mijn opmerking zo-even ging over de vergelijking die ik maakte met wat zich eerder dit jaar heeft afgespeeld, toen de Prins in de Volkskrant een brief publiceerde, onderbouwd met een onderzoek. Die situatie is van een andere orde dan het feit dat wij nu worden geconfronteerd met een stuk waarvan alleen de Prins en enkele journalisten hebben geweten. Met andere woorden: er is overleg geweest over het vorige stuk. De redenen heb ik genoemd. In dat geval is het makkelijker om over ministeriële verantwoordelijkheid te spreken dan wanneer je wordt geconfronteerd met iets dat volledig nieuw voor je is. Dat is de achtergrond van die opmerking.

U vraagt mij wat ik achteraf zou hebben gedaan. Op die vraag kan ik geen antwoord geven. Ik wil dat ook niet doen. Je moet dan met de ogen van nu terugkijken en je afvragen: wat zou je hebben gedaan als? Dat weet je niet. Die afweging moet je per geval maken. Daarom heb ik bewust in dit debat willen aangeven wat mijn mening was toen mij de vraag werd voorgelegd over een ingezonden brief in de Volkskrant plus het onderliggende document. Ik heb gezegd wat mijn mening was, omdat ik daarbij betrokken was. Om achteraf te filosoferen wat wel en niet had gekund, vind ik niet verstandig.

De heer Van Bommel (SP):

De met medeweten van de minister-president ingezonden brief en dit postuum gepubliceerde interview illustreren toch perfect waar het probleem zit? Het probleem is dat leden van het Koninklijk Huis niet exact kunnen zeggen wat zij wensen. Zij moeten zaken afstemmen met de regering. Als zij iets willen zeggen of als zij zich ergens tegen willen verweren, dan moet dat op een wijze waardoor de ministeriële verantwoordelijkheid wordt ontlopen. Dat is de kern van het probleem. Dat kan alleen opgelost worden door de leden van het Koninklijk Huis meer vrijheid te geven en door de ministeriële verantwoordelijkheid minder in te vullen.

Minister Balkenende:

Op dat punt denken wij niet hetzelfde. Het was de wens van de Prins om die brief te publiceren in de Volkskrant en daar ben ik bij betrokken geweest. Hij deed dat vooral omdat er dingen over zijn moeder werden gezegd die hem zeer aan het hart gingen. Daaruit blijkt wel dat er binnen het juridische kader dat wij nu kennen ook dingen mogelijk zijn. De Prins heeft gewoon zijn verhaal kunnen vertellen, zonder dat de premier hoefde in te staan voor elke opmerking hij maakte. Die vrijheid had de Prins. Er bestaat dus een bepaalde ruimte en ik heb niet de behoefte om het kader op te rekken. De situatie die wij vandaag meemaken, is een verrassing voor ieder van ons. Het is niet de normale gang van zaken. Het is niet gemeld aan de minister-president en er heeft geen weging kunnen plaatsvinden. Ik denk dat wij ons daar bij moeten neerleggen, omdat wij over de inhoud daarvan niet meer kunnen spreken met de betrokkene. Kort en goed, ik vind dat het huidige kader ruimte biedt. Het is geen keurslijf, zoals het door sommigen is genoemd.

De heer Dittrich (D66):

Ik hoorde u zeggen dat de ministeriële verantwoordelijkheid geen statisch gegeven is. U wilt per geval bekijken hoe die ruimte wordt ingevuld. Geeft u daarmee niet aan dat het van de minister-president afhangt wat die ruimte is? De ene minister-president is bangelijk en zal geen enkele ruimte willen geven en de andere minister-president is bereid de teugels wat meer te laten vieren. Dat is voor de leden van het Koninklijk Huis een vervelende situatie. Vindt u dat ook?

Minister Balkenende:

Ik heb ook de term "grenzen" gehoord. Het uiten van bepaalde opvattingen en gevoelens veronderstelt een bepaalde prudentie. Dat weten de leden van het Koninklijk Huis natuurlijk ook. Dat geldt voor mensen die dicht bij de Koningin staan en zeker voor beleidsonderwerpen. Hiervoor geldt hetzelfde als voor het staatsrecht. Het is geen statisch geheel; er zijn veranderingen. Het functioneren van het Koninklijk Huis is in de loop van de jaren ook veranderd. Ik heb zo-even bewust het voorbeeld genoemd van het voeren van juridische procedures. In vroeger tijden deed het Koninklijk Huis dat niet, maar in de laatste jaren wordt er steeds meer gekeken naar het juridische instrument wanneer er sprake is van evidente onjuistheden. Kennelijk veranderen de grenzen in de loop van de tijd. Kun je dat met een schaartje knippen? Nee, dat kun je niet.

Wij zien ook dat het maatschappelijk klimaat en het maatschappelijke debat veranderen en daarin zullen wij een weg moeten vinden. Het kader functioneert op dit moment in toereikende mate. Ik als MP heb volledig in te staan voor het Staatshoofd en voor leden van het Koninklijk Huis, zeker wanneer zij dichter bij de Koning staan. Ik heb ook gezegd welke criteria gelden, bijvoorbeeld het raken van het openbaar belang. De vraag is echter of het een werkbaar geheel is en ik denk dat het zo is. Ik heb dan ook niet de behoefte om zaken te verruimen. Stel dat wij de ruimte voor leden van het Koninklijk Huis zo vergroten dat zij hun opvatting kunnen geven over het beleid. Dan kunnen wij een probleem krijgen, want dat kan ten koste gaan van de eenheid van het regeringsbeleid. De Koningin zou in een onmogelijke positie verkeren, wanneer de mensen die haar na staan zich zodanig uiten dat er een nare situatie ontstaat. Juist daarom denk ik dat het huidige kader toereikend is. Het is niet statisch, maar er is wel sprake van zorgvuldigheid in staatsrechtelijke zin. U zei dat de premier de teugels moet laten vieren, maar dan vraag ik u hoever en tot waar. Met andere woorden, de lastige discussie die wij nu hebben, zouden wij ook in die situatie hebben.

De heer Dittrich (D66):

U zegt dat het kader toereikend is, maar dat wordt gelogenstraft door Prins Bernhard die zich gefrustreerd voelde omdat hij een spreekverbod kreeg. Daarom is hij een interview met de Volkskrant aangegaan zonder dat u dat wist. Dan kunt u toch niet volhouden dat het kader toereikend is?

Minister Balkenende:

Daarom maak ik zo'n scherp onderscheid tussen de brief die de Prins eerder met mijn medeweten stuurde en datgene wat vandaag naar voren is gekomen. Van de brief heb ik gezegd dat deze bewijst dat de ministeriële verantwoordelijkheid goed functioneert, terwijl het interview natuurlijk een grote verrassing is. Ik vind niet dat je de ontwikkeling van vandaag mag aangrijpen om te komen tot een verruiming of het laten vieren van de teugels. In dat geval zou je je echt laten leiden door incidenten en wij hebben geen behoefte aan incidentenpolitiek. Daarom ben ik mijn beschouwing ook begonnen met de verwijzing naar de notitie over het lidmaatschap van het Koninklijk Huis en de bekende wet, waarover wij eerder hebben gesproken.

De heer Dittrich (D66):

Destijds hebben wij ook al de opvatting geuit dat een verruiming op zijn plaats zou zijn. U laat wel toe dat leden van het Koninklijk Huis deelnemen aan in de maatschappij opererende commissies. Denk aan Prinses Máxima die zich bezighoudt met de emancipatie van allochtone vrouwen. Het is dan toch volkomen logisch dat zij indrukken die zij opdoet en meningen die zij vormt, kan uiten? Uiteraard moet dat in samenspraak met u en de Rijksvoorlichtingsdienst, maar er hoeft toch geen spreekverbod te gelden?

Minister Balkenende:

U noemt het voorbeeld van Prinses Máxima die actief is in de commissie onder leiding van de heer Rosenmöller. Dat is toch juist een voorbeeld van het feit dat het huidige stelsel goed werkt? Zij heeft toch de ruimte om te functioneren? Natuurlijk zullen de leden van het Koninklijk Huis zich verantwoordelijk weten wat betreft hun uitlatingen. Dat is een kwestie van een prudente opstelling. Juist het voorbeeld dat u noemt, is een voorbeeld van het gegeven dat het ook binnen het huidige kader kan. Ik geloof niet dat het functioneren van Prinses Máxima een argument kan zijn voor het laten vieren van de teugels.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik ben het eens met veel dingen die de minister-president zegt. Toch vraag ik hem om een enkele precisering. Prins Bernhard zegt zelf in het interview met de Volkskrant dat de ministeriële verantwoordelijkheid inhoudt dat je de minister-president zaken die van belang zijn, voorlegt en je vervolgens houdt aan de afspraken. De Prins verwijst daarbij ook naar zijn dochter, Koningin Beatrix. Hij voegt daaraan toe: ik heb dat menigmaal nagelaten en aan mijn laars gelapt. Deze laatste serie gesprekken lijkt daar een voorbeeld van te zijn. Mijn vraag is niet zozeer gericht op het interview, maar op de toekomst. Als je "nee" te horen hebt gekregen op een verzoek om een uitgebreider gesprek en vervolgens gebeurt het toch, maar wordt er postuum gepubliceerd, dan is dat een voorbeeld van het overtreden van de ministeriële verantwoordelijkheid. Prins Bernhard had eerlijk gezegd een beetje lak aan die verantwoordelijkheid.

Minister Balkenende:

Ik vind het riskant om de verrassing van dit uitgebreide interview te veralgemeniseren naar het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid, het functioneren van bijvoorbeeld Prinses Máxima in een commissie en het hebben van juridische mogelijkheden om je ongenoegen te laten blijken. Het voorbeeld van de eerdere brief van de Prins geeft aan dat het huidige systeem van ministeriële verantwoordelijkheid juist goed werkt. Wij moeten ons laten leiden door de voorbeelden die een aanknopingspunt zijn voor het feit dat het huidige stelsel goed functioneert. Ik hoop dat wij het daarover eens kunnen zijn.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Daar zijn wij het ook over eens en daarom begrijp ik uw terughoudendheid niet op dit ene punt. Er is toch niets mis mee om te zeggen: de Prins heeft tot de laatste snik en daarna volgehouden wat bijna zijn levensmotto genoemd kan worden, namelijk dat de ministeriële verantwoordelijkheid niet erg aan hem was besteed? Het lijkt mij dat daarover duidelijkheid moet zijn.

Minister Balkenende:

Eerder dit jaar heeft de Prins bewust contact gezocht, ook met de minister-president, over het doen publiceren van een brief. Dat is een voorbeeld van het respecteren van geldend staatsrecht. Zo hoort het natuurlijk ook. Vandaag is de situatie anders. Ik heb er geen behoefte aan achteraf allerlei kwalificaties te geven, want ik kan er niet meer over spreken met de Prins. Het stuk is ook niet eerder met anderen gecommuniceerd. Dat is de handicap die ik op het moment heb ten aanzien van dit onderwerp. Het lijkt mij het verstandigste om met elkaar te bediscussiëren of men het nodig vindt de teugels te laten vieren of dat men vindt dat het huidige stelsel toereikend is. Ik stel mij op de positie van het laatste standpunt. Laten wij geen veralgemeniseringen verbinden aan het interview dat vandaag is gepubliceerd.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik aanvaard de terughoudendheid van de minister-president. Je zou kunnen zeggen dat hetgeen is gepubliceerd in de Volkskrant, in twee delen uiteen valt. Ten eerste is er een meer persoonlijk deel waarin de Prins het heeft over zijn buitenechtelijke kinderen en zijn huwelijk. Een tweede deel is veel politieker en raakt veel meer het openbaar belang. Hoewel ik het met de minister-president eens ben dat het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid heel behoorlijk werkt, komt het mij voor dat wij, vooral waar het om persoonlijke onderwerpen gaat, meer vrijheid zouden moeten gunnen aan leden van het Koninklijk Huis. Ik heb de stellige indruk dat Prins Bernhard er behoefte aan had om rekenschap af te leggen van wat er is gebeurd met zijn naasten en zijn kinderen. Ik zou willen dat wij die vrijheid ook aan leden van het Koninklijk Huis gunnen. Bent u dat met mij eens?

Minister Balkenende:

Laat ik eerst het juridische kader noemen. Wat betreft het maken van meer opmerkingen over de persoonlijke levenssfeer merk ik op dat daartoe de bereidheid moet bestaan bij de leden van het Koninklijk Huis of van de familie. Wij kunnen dat ook binnen het huidige kader doen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dan gaat het om de invulling daarvan.

Minister Balkenende:

Ik zeg nu juist dat de invulling afhankelijk is van de vraag hoe de leden van het Koninklijk Huis daar zelf mee willen omgaan. Het zou ook wel eens zo kunnen zijn dat ten aanzien van sommige zaken de leden van het Koninklijk Huis zeggen: respecteer alsjeblieft mijn persoonlijke levenssfeer! Daarvan hebben wij ook voorbeelden. Ik vind dat ik daarover geen algemene opmerkingen moet maken. Wij hebben het ook gehad over de mediademocratie. Er zitten natuurlijk allerlei spannende kanten aan het leven van leden van het Koninklijk Huis. Mijn stelling zal eerder zijn: laten wij de persoonlijke levenssfeer beschermen. Als die met voeten wordt getreden, is er de ruimte om in juridische zin het ongenoegen daarover te uiten. Voor het overige biedt het huidige kader voldoende aanknopingspunten voor de ruimte waar u op doelt. Wij kunnen echter niet aangeven, zeker niet vanuit de politiek, dat de leden van het Koninklijk Huis meer zouden moeten doen in de sfeer van persoonlijke zaken. Dat kan niet.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Neen, ik wil het hierbij laten. De zaak is nu voldoende besproken.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

De minister-president draait het om. Ik vraag hem natuurlijk niet om de leden van het Koninklijk Huis ertoe te bewegen om meer over hun privé-leven te zeggen. Integendeel, ik vraag de minister-president om, daar waar leden van het Koninklijk Huis zelf behoefte daaraan hebben, er eerder toestemming voor te geven dan wanneer het gaat om zaken het openbaar belang rakende.

Minister Balkenende:

Ik heb natuurlijk ook regelmatig met de Koningin te maken over onderwerpen die de leden van de familie betreffen. Ik denk dat het huidige systeem daarvoor uitstekend werkt. Voor het overige denk ik dat wij niet te veel suggesties zouden moeten doen. Wij hebben dit goed gewisseld en ik begrijp de vraag van mevrouw Kalsbeek uiteraard wel.

Wij hebben het gehad over de ministeriële verantwoordelijkheid. Dan maak ik nu nog een enkele opmerking over de Rijksvoorlichtingsdienst. De heer Dittrich heeft daarover ook gesproken. Het is niet de RVD die bepaalt hoe soepel de houding is; dat is mijn verantwoordelijkheid. Daarover laat ik geen misverstand bestaan. Hieruit volgt dat het per situatie kan verschillen en moet verschillen hoeveel ruimte een lid van het Huis heeft om publieke uitspraken te doen. Voor de vermoedelijke troonopvolger zal een afweging anders kunnen uitvallen dan voor een negentigjarige prins die niet in de lijn van de toonopvolging zit. De lijn van de RVD zal dan ook zijn dat per geval het onderwerp moet worden bekeken. Argumenten voor een algemene versoepeling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Huis en daaruit voortvloeiend een andere taakvervulling door de RVD heb ik vandaag niet gehoord. Wij denken niet allemaal hetzelfde over dit onderwerp, maar ik denk dat het huidige kader toereikend is.

Dan kom ik nu toe aan een ander onderwerp dat te maken heeft met het Koninklijk Huis, te weten de discussie over de openstelling van het Koninklijk Huisarchief. Dat onderwerp heeft mevrouw Kalsbeek opgebracht. Het lijkt mij goed om eerst nog eens aan te geven wat de geldende regels zijn. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief. Het is niet een overheidsarchief. Om die reden is de Archiefwet niet van toepassing. Om misverstanden te voorkomen: alle stukken die voortvloeien uit de uitoefening van de functie van staatshoofd, berusten bij het Kabinet van de Koningin, dan wel, na enige tijd, bij het Nationaal Archief. Op het Nationaal Archief is de Archiefwet uiteraard gewoon van toepassing. Het Koninklijk Huisarchief bevat alleen particuliere stukken. De stukken uit dit archief gaan voor meer dan 90% over anderen dan het staatshoofd en nog in leven zijnde leden van het Huis. Het Koninklijk Huisarchief is een onderdeel van de hofhouding ingevolge artikel 41 van de Grondwet: de Koning richt met inachtneming van het openbaar belang zijn Huis in. Het is van historische en culturele waarde dat de particuliere stukken van de familie Van Oranje-Nassau zorgvuldig en professioneel voor het nageslacht worden gearchiveerd. Daarom is het verantwoord en juist dat er een Koninklijk Huisarchief is. Dit archief heeft mede een museale functie. Het is een monumentaal gebouw, waarin ook voorwerpen worden bewaard en tentoongesteld. Dit billijkt dat het Koninklijk Huisarchief mede wordt gefinancierd uit de zogenaamde functionele kosten van het Koninklijk Huis. Het gaat dan vooral om de gebouwgebonden kosten. Een aantal personele kosten komt ten laste van de familie zelf. Het Koninklijk Huisarchief is op aanvraag toegankelijk. De toegang en het gebruik van de collecties voor wetenschappelijke doeleinden zijn vastgelegd in het Reglement Koninklijk Huisarchief. Dat is een intern reglement. Verzoeken om toegang kunnen schriftelijk worden ingediend bij de directeur van het archief. Alleen archiefbescheiden uit de twintigste eeuw zijn in het algemeen nog niet voor onderzoek vrijgegeven. De bibliotheek van het archief is op telefonische afspraak toegankelijk. Er zijn dus regels en er is geen sprake van willekeur of onzorgvuldigheid. Wel geldt dat het hoofd van de familie het reglement vaststelt en erover beslist, niet het kabinet. Uiteraard draag ik wel de verantwoordelijkheid voor dit systeem. De ministeriële verantwoordelijkheid betekent in dit geval het geven van ruimte voor het bestaan van een particulier archief van het Koninklijk Huis. Zoals ik al zei, biedt artikel 41 van de Grondwet de basis hiervoor. Ook bij particuliere collecties die zijn gedeponeerd bij het Nationale archief of bij andere overheidsarchieven, kan al dan niet volgens met de familie overeengekomen voorwaarden door de directeur worden bepaald wie hetzij in de fase van bewerking, hetzij daarna ten behoeve van studie of verificatie toegang krijgt tot bepaalde stukken. Op dit punt verschilt het Koninklijk Huisarchief dus niet wezenlijk van overheidsarchieven. Het Koninklijk Huisarchief is anders dan het Nationaal Archief, want bij het Koninklijk Huisarchief speelt natuurlijk ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een duidelijke rol.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Wat de minister-president mij nu vertelt, wist ik natuurlijk, maar hij gaat voorbij aan het hoofdpunt. Hij zegt dat het Koninklijk Huisarchief een particulier archief is. Punt. Ik denk dat daar gerede vragen bij te stellen zijn en ik heb dat ook gedaan. Als bijvoorbeeld het rapport over de affaire-Greet Hofmans alleen in het Koninklijk Huisarchief ligt en niet in het Nationaal Archief, zoals toevallig vandaag is gebleken, dan kun je toch in recht en rede niet volhouden dat het louter om een particuliere aangelegenheid gaat? Dit is toch echt een zaak die het openbaar belang betreft. Het gaat mij er niet eens om, dit morgen allemaal openbaar te laten zijn, maar ik vind wel dat het duidelijk moet zijn wie dit type stukken mag inzien, en waarom.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Mevrouw Kalsbeek heeft gelijk, zij kent de regelingen ook precies. Zij weet ook dat het archief volgens het reglement voor bepaalde doeleinden kan worden geraadpleegd. Degene die daar uiteindelijk toestemming voor verleent, is de familie zelf, met de Koningin als eerste vertegenwoordiger daarvan. En dan is het natuurlijk de vraag of je dit wilt respecteren. Mevrouw Kalsbeek zegt eigenlijk dat er meer zaken uit het archief naar buiten zouden moeten kunnen komen. Dit is een keuze. Ik denk dat wij moeten respecteren dat het in sommige gevallen gaat om nog levende personen. Bij het genoemde voorbeeld gaat het direct om een bepaalde persoon. Ik vind dat er redenen zijn om die gegevens in een particulier archief te bewaren, dat moeten wij respecteren. Ieder van ons heeft ook een eigen archief dat niet openbaar is. Ik vind dat ook het Koninklijk Huis een eigen archief behoort te kunnen hebben. Juist met het oog op de zorgvuldigheid en de vertrouwelijkheid vind ik het niet juist om de huidige regelingen te doorbreken. Ik zeg dit gewoon uit respect voor de familie.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het recht op privacy erken ik volledig, mijn punt is alleen dat het archief niet alleen documenten bevat die je als privé-documenten kunt bestempelen. Ik herhaal maar weer het voorbeeld van de affaire-Greet Hofmans en het rapport van de commissie-Beel over deze kwestie. Er kan echt niet gesteld worden dat het hierbij om privé-documenten zou gaan. Het Koninklijk Huis heeft recht op privé-documenten, laat daar geen misverstand over bestaan. Die mogen opgeborgen worden op een plek die de familie goed uitkomt, maar alle stukken die uiteindelijk een openbaar belang betreffen, moeten met inachtneming van bepaalde regels toegankelijk worden gemaakt. En ik nodig de minister-president uit om hiervoor een voorstel te doen. Het kan niet zo zijn dat Cees Fasseur alles mag zien en dat anderen niets mogen zien.

Minister Balkenende:

Ik begon met de opmerking dat stukken die de rol van het staatshoofd raken in de uitoefening van zijn functie, berusten bij het Kabinet der Koningin en bij het Nationaal Archief.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dat is apert onjuist.

Minister Balkenende:

U noemt een voorbeeld uit het verleden, een pijnlijke kwestie. Daarbij stuit je op de vraag in hoeverre er sprake is van een algemeen belang en van een particulier belang. Ik denk dat de huidige regels goed zijn en ik heb er geen behoefte aan om het systeem anders in te richten, juist omdat zaken die te maken hebben met de uitoefening van de functie van staatshoofd, niet in dit archief berusten, maar bij het Kabinet der Koningin.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik heb hier echt moeite mee. Ik noem maar weer dat zelfde voorbeeld, omdat het zo helder is. De affaire-Greet Hofmans leverde een constitutionele crisis op. Er is een zeer zware regeringscommissie aan gezet die een rapport heeft uitgebracht. Die stukken blijven tot weet ik hoe lang geheim. Wat ik gekker vind, is dat sommigen wel toegang krijgen tot die archieven en anderen niet. Daarmee heb ik echt problemen. Ik vind dat dit niet kan. De privacy moet gewaarborgd worden, maar er is een domein dat niet als privé-domein kan worden aangemerkt. Daarvoor moeten echt regels worden opgesteld. Als het niet onder de Archiefwet kan, dan anders.

Minister Balkenende:

Ik ben toch bang dat wij op een hellend vlak komen. Wat de een zal beschouwen als een onderdeel van een constitutionele kwestie, zal de ander zien als iets wat ten diepste familieverhoudingen raakt en dan ook nog van levende personen. Juist gelet op die prudentie die wij in acht hebben te nemen, geldt het huidige systeem. Het is niet zo dat men überhaupt geen toegang heeft, maar het gebeurt dan wel met instemming van de familie, bijvoorbeeld wanneer wetenschappelijk onderzoek wordt verricht. Ik vind dat een werkbare formule. Ik vind dat dit systeem, juist omdat het werkt, gehandhaafd behoort te worden.

Een ander punt rond het Koninklijk Huis betreft een technische kwestie, namelijk de declarabele kosten. Mevrouw Kalsbeek sprak hierover. De functioneel declarabele kosten en de overige kosten worden verantwoord op de afzonderlijke begrotingen en niet in Hoofdstuk I. Naar aanleiding van vragen tijdens het begrotingsdebat van verleden jaar heb ik toegezegd, in de toelichting op Hoofdstuk I overzichten te willen geven van de ramingen van deze uitgaven. Het is een soort horizontaal overzicht. Dat is ook gebeurd. Zie de bijlage C en D van Hoofdstuk I. Nu wordt gevraagd naar een specifieke verantwoording van de kosten in Hoofdstuk I. Dat is niet mogelijk, omdat het gaat om kosten die op andere begrotingen worden gemaakt. Die kosten vallen dus onder de verantwoordelijkheid van andere ministers en niet onder de verantwoordelijkheid van de minister-president. De kosten behoren ook op die begrotingen te worden verantwoord. Dat volgt, zoals men weet, uit de Comptabiliteitswet.

Ter toelichting zeg ik nog het volgende. De uitkeringen aan de leden van het Huis worden verantwoord in het jaarverslag van begrotingshoofdstuk I. De functioneel declarabele kosten worden door het Huis gemaakt en bij de desbetreffende ministeries op basis van een factuur in rekening gebracht. Die uitgaven worden opgenomen in de jaarverslagen van de onderscheiden ministeries en zullen eventueel door hen zichtbaar gemaakt kunnen worden. De overige kosten zijn uitgaven die door de ministeries zelf worden gedaan en te relateren zijn aan het Koninklijk Huis. Die kosten vormen een onderdeel van een grotere begrotingspost en worden als zodanig opgenomen in het jaarverslag van het desbetreffende ministerie. De uitgaven afzonderlijk zichtbaar maken is niet mogelijk zonder specifieke detailadministraties te voeren, wat zou leiden tot bureaucratie en extra kosten. In dit systeem vindt dus wel volledige verantwoording plaats van de uitgaven. Ook de accountantscontroles bij de ministeries hebben betrekking op deze kosten. Het zijn echter, zoals gezegd, afzonderlijke begrotingen.

Mevrouw Kalsbeek heeft gesuggereerd om te komen tot een jaarverslag Koninklijk Huis. Dat jaarverslag Koninklijk Huis is dan breder getrokken dan alleen het financiële. Dat lijkt mij in onze staatsrechtelijke verhoudingen niet juist. Er moet een zuiver onderscheid worden gemaakt tussen al hetgeen voortvloeit uit de functie van het staatshoofd en al hetgeen behoort tot het Huis. Alles wat te maken heeft met het staatshoofd, wordt verantwoord en wel in Hoofdstuk III van de begroting, waarin tegenwoordig ook het Kabinet der Koningin is opgenomen. Alles wat te maken heeft met de hofhouding staat in Hoofdstuk I. Zie artikel 41 van de Grondwet. De kern van artikel 41 is de erkenning van het bestaan van een wat meer particulier domein dat hoort bij de erfelijke monarchie, uiteraard met inachtneming van het openbaar belang. Vandaar dat de publieke geldstromen in Hoofdstuk I worden verantwoord. Het is echter niet de bedoeling dat het meer particulier domein van het Huis volledig wordt gelijkgesteld aan het publieke domein van de functie van het staatshoofd. Een integraal jaarverslag is daarom niet mogelijk en ook niet wenselijk.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik betreur deze eerste reactie van de minister-president een beetje. Ik vind die een beetje bangelijk. Wat is het geval? Alle posten die te maken hebben met het Koninklijk Huis zijn bij elkaar gebracht in begrotingstermen, voor het eerst, dankzij de inbreng van de SP-fractie verleden jaar. Dat is dus heel goed. Het lijkt mij goed dat wij vervolgens een verslag krijgen, gewoon in VBTB-termen, zoals dat bij elke begroting gebeurt. Je hoeft daar niet bang voor te zijn. Het kan juist het draagvlak voor het Koninklijk Huis en het inzicht in wat er gebeurt vergroten. Ik vraag geen bureaucratie. Ik vraag gewoon om de bestaande posten, die wij in begrotingstechnische zin kennen, ook qua verantwoording in een stuk bij elkaar te brengen.

Minister Balkenende:

Ik heb zojuist aangegeven dat de Comptabiliteitswet eisen stelt aan de inrichting van begrotingen en rekeningen. Met dat systeem werken wij. Wij hebben in het verleden gezien dat zaken kunnen worden veranderd. Dat heeft niets te maken met bang zijn, maar met het naleven van de wettelijke kaders. De gegevens worden verantwoord, maar alleen op de plaats waar dat behoort te gebeuren.

Voorzitter. De heer Van Bommel heeft een opmerking gemaakt over het budget voor het zilveren regeringsjubileum. Het is goed om nog eens te zeggen dat het gaat om een regeringsjubileum en niet om een persoonlijk feest. Het kabinet heeft viering van het jubileum voorgesteld. Naast het uitspreken van waardering aan het adres van Koningin Beatrix, biedt het jubileum de gelegenheid om positief aandacht te besteden aan samenbindende elementen in de Nederlandse samenleving. Daarom zullen de activiteiten een maatschappelijke en brede inslag hebben. Er zal zoveel mogelijk worden aangehaakt bij bestaande en geplande activiteiten. Dat is de wens van de Koningin en van het nationaal comité. Er is door het Rijk een budget van 9,5 mln euro geraamd en dat is te beschouwen als een garantie, als een maximum. Het nationaal comité ziet dat ook zo. Hoeveel het nationaal comité uiteindelijk beneden dit maximum blijft, is nog niet te zeggen. De planning van de activiteiten en de begroting zullen pas begin 2005 definitief bekend zijn. In de Voorjaarsnota van 2005 zal op dit punt in ieder geval duidelijkheid worden verschaft. Dit betekent dat ik de suggestie van de heer Van Bommel om het budget te verlagen niet kan delen. Ik meen dat wij ons kunnen voorbereiden op een mooi jubileum. Ik herhaal: op een regeringsjubileum.

De heer Van Bommel (SP):

De minister-president gaat niet in op mijn eerste argument: door het staatshoofd zelf is tijdens een buitenlands werkbezoek begin dit jaar aan naar ik meen Taiwan aangegeven dat...

De voorzitter:

Ik meen dat u ter wille van het stenogram de naam van het land moet veranderen. Anders moet u naar aanleiding van uw eigen opmerking straks een ander debat voeren. Het land dat u bedoelde was Thailand.

De heer Van Bommel (SP):

Sorry, u hebt helemaal gelijk. Tijdens dat bezoek is door het staatshoofd zelf aangegeven dat bij een jubileum door haar soberheid wordt gewenst. Kennelijk wil ook de minister-president niet aan dat verzoek voldoen.

Verder wil ik hem om een reactie vragen op de besluitvorming in Amsterdam, gesteund door het college van burgemeester en wethouders, om daar eigener beweging te komen tot een forse verlaging van het budget.

Minister Balkenende:

Wat Amsterdam besluit zou hier geen navolging moeten krijgen. Amsterdam draagt zelf verantwoordelijkheid voor haar besluiten. Ik blijf daar buiten. Ik wil daar ook geen opmerkingen over maken. Dit is iets wat onder de lokale autonomie valt. Wat de soberheid betreft, gaat het om een algemene kwalificatie en geldt de vraag: wat is sober? Ik vind het spreken over soberheid geen argument om het budget omlaag te brengen. Het nationaal comité heeft gezegd een goed jubileum te willen organiseren en het treedt bescheiden op. Het genoemde bedrag is een maximum. De financiële ruimte die is geschapen wil ik in stand houden en de suggestie van de heer Van Bommel niet opvolgen. Op dit punt zijn wij het gewoon niet met elkaar eens.

Voorzitter. Een ander onderwerp dat samenhangt met het Koninklijk Huis betreft de bestemming van paleis Soestdijk. De heer Van Bommel heeft gereageerd op mogelijke suggesties van de kant van de VVD. Er is gesproken over het idee om van het paleis een museum te maken. De heer Herben sprak in dat kader over de werkkamer van Prins Bernhard. Het is goed om onder ogen te zien dat paleis Soestdijk eigendom van de Staat is. Namens de Staat oefent de Rijksgebouwendienst onder de verantwoordelijkheid van de minister van VROM het eigenaarschap uit. Begrijpelijkerwijs heeft de minister van VROM zo kort na het overlijden van Prins Bernhard nog geen voorstel voor de toekomstige bestemming kunnen doen. Een en ander zal tijd vergen. Er is namelijk een zorgvuldige voorbereiding nodig. Immers, Soestdijk kan niet zomaar voor iets worden bestemd. De herbestemming zal gepaard gaan met kosten. Ook zal renovatie nodig zijn, want er is recentelijk geen groot onderhoud gepleegd. In dit stadium wil ik mij dan ook niet uitlaten over de mogelijk nieuwe bestemming van het paleis. Minister Dekker zal haar verantwoordelijkheid nemen en hier nader bij stilstaan. Ik meen dat vanwege de korte tijd die sinds het overlijden van Prins Bernhard achter ons ligt, het goed is hierover verder geen discussie te voeren. Ik heb uiteraard nota genomen van de hier gemaakte opmerkingen en de gedane suggesties.

Voorzitter. Dit waren mijn opmerkingen van het tweede blok van mijn betoog. Zij betroffen zaken die samenhangen met het Koninklijk Huis. Vervolgens kom ik toe aan mijn derde blok en dat gaat over andere punten waarmee ik mij als minister-president bezighoud. Het eerste thema dat ik wil behandelen is het thema van de waarden en normen. Veel Kamerleden hebben hierover gesproken.

Zelf ben ik positief over het beleid en het debat over waarden en normen. Ik heb gemerkt dat dit gevoelen er ook bij de Kamer was. De heer Dittrich was op dit punt duidelijk. Hij zei dat in het verleden het debat wel eens het imago had van fatsoensrakkerij en van betutteling van bovenaf, maar hij erkent ronduit dat dit een belangrijk thema is. Die opmerking stelde ik zeer op prijs, want dit is iets wat ons allen raakt.

De heer Van Bommel stelde de vraag: hoe gaan wij met elkaar om? Die vraag stel ik al een paar jaar aan de orde. Met die vraag worden wij dag in dag uit geconfronteerd. Er kunnen best verschillen van opvatting zijn, maar het is heel goed om die vraag in alle scherpte te stellen.

Overal in het land merken wij dat het thema breed leeft. Er is een overvloed aan initiatieven verzameld op www.zestienmiljoenmensen.nl. Daarin zien wij een geweldig tegenwicht tegen het negativisme. Soms is de discussie in Den Haag misschien wel eens wat ingewikkeld gemaakt. Wij hebben natuurlijk ook te maken met de discussie rondom integratie. Wat betekenen gedeelde waarden? Het resultaat is goed, maar de discussie is soms wat te abstract. "Fatsoen moet je doen" is vaak gekenschetst als te simpel, maar als wij alleen dat al inhoud geven, is er veel gewonnen.

Het vervolg van waar het kabinet mee bezig is, is tweeledig. Aan de ene kant worden concrete beleidsthema's opgepakt, die aansluiten op gevoelens en ergernissen die zichtbaar worden in de belevingsmonitor: burgerschap en jongeren, opvoeding en gezin, hufterigheid in het verkeer, onvrede over topinkomens, zichtbare integratiemomenten. Aan de andere kant gaat het om het stimuleren en ondersteunen van maatschappelijke initiatieven. Ik denk aan de KNVB met "Voetbal heeft meer dan twee doelen" en aan bijeenkomsten met burgemeesters.

Er valt nog veel meer over dit onderwerp te zeggen. Gisteren heeft de Kamer er een brief over ontvangen. Naar aanleiding van de kabinetsreactie op het WRR-rapport wil de Kamer ook nog een debat voeren. De in de brief genoemde activiteiten en voornemens kunnen daarbij betrokken worden.

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb gevraagd om daarbij te betrekken een kort verslag van een aantal Europese bijeenkomsten.

Minister Balkenende:

Daar kom ik zo op terug.

De heer Van de Camp noemde de mogelijkheid van het benutten van computercapaciteit voor non-profitdoelen. Het gaat om een sympathiek initiatief. Graag ontvang ik van de CDA-fractie nadere informatie, opdat ik dit bijvoorbeeld via het Innovatieplatform onder de aandacht van het bedrijfsleven kan brengen. Het past helemaal in het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

In ons voorzitterschap hebben wij de Europese waarden nadrukkelijk op de agenda gezet. Het debat is aangegaan over de vraag welke waarden ons in Europa binden. Hoe kunnen wij in al onze diversiteit, met de uitbreiding en de migratie een gemeenschappelijke basis behouden? Wat zou die basis moeten zijn? Wat kan de rol zijn van het onderwijs en de cultuur? Het onderwerp ligt niet direct voor de hand. Zou het wel concreet genoeg zijn? Wat hebben wij eraan? Zou het niet leiden tot eindeloos in- en uitpraten? Wat is er bereikt? Er zijn vijf Europese conferenties gehouden. Het komend jaar en in 2006 zal er een follow-up zijn.

De reacties hebben mij gesterkt in het nut van het voortzetten van de discussie. De algemene conclusie van de honderden deelnemers aan het debat en de toeschouwers is dat het nuttig en nodig is om over deze vragen te debatteren. Daarbij werd de volgende paradox aangehaald. Aan de ene kant heeft de Europese integratie ongekende welvaart, stabiliteit en samenwerking opgeleverd. Aan de andere kant worstelt de uitbreidende Unie met het benoemen van het gemeenschappelijke. De kloof tussen de Europese politiek en datgene wat mensen dagelijks bezighoudt is te groot. Dat dilemma is de afgelopen maanden aangesneden zonder vooropgezette conclusies tijdens vijf conferenties met honderden vooraanstaande denkers en politici. Ik voldoe graag aan de vraag om een evaluatie van dit gebeuren.

Er wordt gezegd dat Europa rijk is in pluriformiteit. De diversiteit is juist de kracht van de Unie. Er is een kern van gemeenschappelijke waarden die voor iedereen onaantastbaar is: mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkwaardigheid, rule of law, trots op de Europese rijkdom, op het cultureel erfgoed, op de landschappelijke waarden, op de waarden die in Europa in 2000 jaar zijn gegroeid. De noodzaak van een Europese publieke ruimte wordt ingezien. Verder moet het burgerschap worden bevorderd. Europa kan op die waardecomponent een rol spelen op het wereldtoneel.

Tijdens de komende Europese Raad zal worden voorgesteld om een aantal conclusies te trekken naar aanleiding van de conferenties. Dat betreft dan bijvoorbeeld het toekomstige burgerschapsprogramma en de communicatiestrategie voor 2005. Het Europees Parlement en de Raad zullen nauw betrokken zijn bij de totstandkoming van het beleid op dat gebied.

Het Oostenrijks voorzitterschap zal in 2006 ter gelegenheid van de 250ste geboortedag van Mozart een conferentie over Europees burgerschap houden. Het Europacollege in Brugge start een European Citizenship Program voor de duur van twee jaar met onder andere een roulerende leerstoel, seminars en publicaties. De Nederlandse overheid financiert een deel van het eerste jaar. Ik hoop dat wij ook over dit punt nader kunnen debatteren. Onlangs is verschenen de publicatie "Europe, a beautiful idea". Ik zeg toe dat ik ervoor zal zorgen dat het de Kamer zal worden toegezonden, zodat zij het bij het debat hierover kan betrekken.

De heer Van Bommel (SP):

Ik zou de minister-president nog de volgende vraag willen voorleggen die ik in mijn eerste termijn heb gesteld. De vice-voorzitter van de Europese Commissie, DePalacio, doet zijn doodswens aan het adres van Castro, juist onder het Nederlands voorzitterschap dat het nationale debat over waarden en normen zo sterk promoot richting het Europese debat. Waarom is er toen geen reactie van de Nederlandse regering als voorzitter van de Europese Unie gekomen?

Minister Balkenende:

De opmerking sluit eigenlijk aan bij wat wij eerder hebben gezegd, namelijk dat sommige zaken wellicht in juridische zin nog wel kunnen, maar niet passen bij sommige uitlatingen. Wij hebben in algemene zin natuurlijk steeds contact met elkaar over de vraag wat wel en niet kan worden gezegd. De opvattingen van de Nederlandse regering ten aanzien van het doen van uitlatingen zijn bekend. Ik sluit helemaal niet uit dat bepaalde bewindslieden dit punt wel aan de orde hebben gesteld, maar dat zou ik even moeten nagaan.

De heer Van Bommel (SP):

Die uitspraak heeft toch alle kranten gehaald en is toch breed onder de aandacht gebracht? Ik zou juist van een voortrekker in dit Europese debat verwachten dat hij ook moreel leiderschap toont en zegt dat dit geen uitspraken zijn waaronder wij onze Europese handtekening kunnen zetten en dat wij daarvan afstand nemen.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd wat ik over dit onderwerp kon zeggen en ik heb duidelijk afstand genomen van de gewraakte uitlating.

De heer Van de Camp heeft gevraagd hoe het staat met het referendum en welk type campagne er gevoerd gaat worden. Wij staan aan de vooravond van nogal wat referenda in Europese landen. Het tijdstip van het referendum staat nog niet vast. Dat is afhankelijk van de parlementaire afhandeling van het desbetreffende initiatiefwetsvoorstel. Indien die afhandeling voorspoedig verloopt, is juni 2005 een mogelijke datum. Vervolgens zal een onafhankelijke referendumcommissie zich buigen over de vraagstelling, de precieze datum en de verdeling van de subsidie aan de organisaties die campagne willen voeren. Het is dus niet zo dat het ministerie van Algemene Zaken leading is. Ik wijs bijvoorbeeld op de referendumcommissie. De minister van BZK zal de gebruikelijke neutrale opkomstbevorderende campagne laten uitvoeren en het kabinet zal uiteraard zijn standpunt laten horen. De staatssecretaris voor Europese Zaken, de heer Nicolaï, coördineert de kabinetsactiviteiten. Het kabinet overweegt niet zijn standpunt te verkondigen via een fors gefinancierde overheidsmedia overheidscampagne; het zal gebruikmaken van de gebruikelijke free publicity om aan te geven hoe het aankijkt tegen het belang van het grondwettelijk verdrag.

Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over het innovatieplatform. De heer Dittrich heeft er terecht op gewezen dat er grote aandacht moet zijn voor de start van het platform. Hij heeft daarnaast gesproken over baanbrekende adviezen en heeft daaraan de vraag gekoppeld op welke wijze daarmee verder wordt gegaan. Het gaat dan om de sleutelgebiedenaanpak en om de dynamisering van het beroepsonderwijs en de kennisketen, onderwerpen die van groot belang zijn om te komen tot doorbraken. Daar zetten wij ons het komende jaar ook voor in. In 2004 heeft het Innovatieplatform het lek boven water gekregen en heeft het bereikt dat overheid, wetenschap, onderwijs en bedrijfsleven meer en gelijkgericht energie besteden aan innovatie. Ik behoeft de concrete voorstellen terzake nu niet te noemen; het zijn er een stuk of honderd die op stapel staan. De ministers van OCW en EZ zullen die oppakken. Veel adviezen dus, ook met deadlines. Daarnaast leidt de inbreng van ondernemers en kennisinstellingen ertoe, dat het kabinet ze ook effectiever kan aanspreken en stimuleren. Het platform is er niet alleen om te praten over overheidsbeleid. Het is juist ook een katalysator in de richting van alle participanten. Naar ik aanneem, zullen wij over dit onderwerp verder van gedachten wisselen in het algemeen overleg dat in februari zal worden gehouden aan de hand van de verschillende stukken die de Kamer hebben bereikt.

De heer Dittrich (D66):

Mijn vraag betrof het feit dat er te veel geluiden zijn dat er stroperigheid is tussen de departementen. U bent de voorzitter. U staat boven de partijen. Kunt u niet een push geven dat zaken niet meer stroperig gaan en dat de taak van de overheid beter wordt ingevuld?

Minister Balkenende:

Laten we oppassen voor zwart-witbeelden. We hebben gezien dat de regeling voor kenniswerkers lange tijd is besproken, maar dat we daar uiteindelijk een doorbraak hebben weten te bereiken. Er zijn meer van dit soort voorbeelden. Ik reken het inderdaad tot mijn taak om beweging te krijgen in een en ander. Ik zeg tegelijkertijd dat de overheid de zaak goed moet organiseren en tempo maken met de implementatie van de voorstellen maar dat zij tegelijkertijd het maatschappelijke veld moet aanspreken op de zaken die men daar te doen heeft.

Ik voeg er nog iets aan toe. Er zijn de nodige kritische kanttekeningen gemaakt over het platform. Je hebt de eerste tijd nodig om ideeën te genereren. Je kunt niet binnen twee of drie maanden zeggen: dit is het verhaal en zo pak je de zaak aan. We zitten nu in de fase dat de zaken in de steigers zijn gezet. Er is veel denkwerk verricht. We kunnen nu naar een meer actiegerichte aanpak toe om de innovatie te versterken. Ik zal me daar persoonlijk zeer voor inzetten.

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het laatste belangrijk om te horen. Ik kan me voorstellen dat u het ontzettend druk hebt gehad met het voorzitterschap. Ik hoop en ik spreek de verwachting uit dat u na het voorzitterschap als voorzitter van het Innovatieplatform weer veel van u laat zien op dat onderwerp, zodat de economie in Nederland de push krijgt die nodig is.

Minister Balkenende:

Ik heb in de laatste Europese Raad indringend gesproken over de Lissabon-strategie. We hebben een ander type gesprekken geëntameerd om ook over die Europese dimensie te spreken. U hebt gelijk. Ik ben een aantal weken buiten beeld geweest. Dat was "beyond my control". Wij delen de opvatting over het belang van innovatie en het zetten van concrete stappen.

De heer Van de Camp (CDA):

Mag ik mede in het licht van het debat in februari mijn vraag er nog even naast leggen? Ook deze week weer een artikel in Economisch Statistische Berichten: Innovatie wordt te veel gepolderd, te weinig mogelijkheden voor de nieuwelingen, de uitdagers en te veel aandacht voor de gevestigde orde. Ik begrijp best dat we dat hier niet allemaal kunnen uitwerken. Ik kan u beloven dat onze woordvoerder daar in februari op terugkomt. Ik hoop dat we dan ook andere prioriteiten zien.

Minister Balkenende:

Wij zullen de kennisgeving van de heer Van de Camp uiteraard betrekken bij onze voorbereiding van het algemeen overleg. Voor het overige gaat het debat stevig door. Dat is een goed punt.

Voorzitter. De heer Herben heeft een vraag gesteld over de Raad voor de Nationale Veiligheid. Ook anderen hebben daarover gesproken. De Kamer heeft een motie aangenomen van de heer Verhagen en anderen. Daarin staat het verzoek aan de regering om in geval van dreiging of crisissituaties te zorgen voor een goede centrale aansturing. Dat kan gebeuren via de Raad voor de Nationale Veiligheid onder leiding van de minister-president met de daarbij behorende bevoegdheden. Dat is de bekende motie-Verhagen. Het kabinet heeft binnen het bestaande stelsel van verantwoordelijkheden en bevoegdheden uitvoering aan die motie gegeven op de volgende manier. Er is een Raad voor de Nationale Veiligheid opgericht. Dit is een onderraad van de ministerraad. Dat past in het reguliere stelsel van overleg en besluitvorming, zoals we dat in Nederland kennen. We hebben op 1 juni de eerste vergadering gehad. De raad komt maandelijks bijeen en als gebeurtenissen het noodzakelijk maken, zo vaak als nodig. In de RNV hebben alle ministers zitting die rechtstreeks te maken hebben met terrorisme, dreiging, crisis en de gevolgen daarvan. Ook de vice-premiers hebben zitting in de raad. Ik zit de raad voor. De onderwerpen die in de RNV aan de orde komen zijn terrorisme en de bestrijding ervan en alles wat met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te maken heeft. Nationale en internationale dreigingen worden in deze raad besproken. In de RNV wordt het beleid bepaald, zodat vervolgens de besluitvorming kan plaatsvinden in andere ministeriële onderraden, geaccordeerd door de voltallige ministerraad. Als het gaat om crises die niet te maken hebben met terrorisme of andere dreigingen, zoals watersnood, MKZ of Tsjernobyl, dan is er de beproefde structuur van ministeriële beleidsteams, de MBT's. Als het noodzakelijk is, vindt uiteindelijke besluitvorming over crises plaats via de ministerraad.

Voorzitter. Er zijn opmerkingen gemaakt over burgerschap. De heer Van de Camp en anderen hebben hierover gesproken. De formulering van de heer Van de Camp sprak mij aan. Hij vroeg: welke bijdrage kunt u aan de samenleving leveren? Dat is een goede vraag. Wij merken dat in het huidige klimaat nog vaak wordt gekeken naar wat de overheid moet regelen of financieren. De vraag is ook wat wij voor elkaar kunnen betekenen en wat je van mensen mag verwachten, wanneer het gaat om de kwaliteit van de samenleving. Minister De Graaf heeft aan de Kamer een verkenning toegezegd over burgerschap en een andere overheid. In die verkenning zal de noodzaak tot meer wederkerigheid in de verhouding tussen overheid en burger centraal staan. Nadat deze verkenning door de ministerraad is vastgesteld, zal zij naar de Tweede Kamer worden verzonden.

De heer Van de Camp heeft ook gesproken over het verminderen van bureaucratie. In dat kader verwijs ik kortheidshalve naar het project andere overheid. Het debat daarover zal zeker nog doorgaan. Ik wil overigens wel zeggen dat wat hij heeft gezegd over het verminderen van bureaucratie, mij zeer aanspreekt. Dat is ook nodig, juist om ruimte te bieden aan de samenleving en om dynamiek te kunnen stimuleren.

De heer Dittrich heeft gezegd dat het essentieel is voor een levensvatbare en vitale democratie dat Kamerleden hun werk in vrijheid kunnen doen, juist om op die manier hun grondrechten te kunnen uitoefenen. Voor de veiligheid van mevrouw Hirsi Ali en de heer Wilders staat de minister van Justitie in. Hij doet al het mogelijke om iedere belemmering weg te houden. De Kamervoorzitter doet hetzelfde in dit gebouw. Ik heb zelf gesproken met beide volksvertegenwoordigers. De minister van Justitie en van BZK zijn ook zeer betrokken bij dit onderwerp. Ik praat ook met hen en zij houden contact met de betrokkenen.

Met de heer Dittrich ben ik van oordeel dat wij er alles aan moeten doen om de vrijheden te waarborgen die samenhangen met de grondrechten in ons land. Wanneer je contact hebt met deze Kamerleden, is het buitengewoon pijnlijk om te moeten merken dat zij zich bedreigd voelen en hun werk niet kunnen doen. De vrijheid die men heeft om politiek actief te kunnen zijn, wordt beknot door bedreigingen. Wij zullen er alles aan doen om de veiligheid te waarborgen, maar het is uiteindelijk een schande voor de democratie dat dit zich aftekent. Wat dat betreft past ook een stukje solidariteit van ons allen met degenen die te maken hebben met bedreigingen. Juist als het vrije woord van parlementariërs wordt bedreigd, is er iets niet goed en dat moet verworpen worden. Laat ik de vraag van de heer Dittrich op deze manier beantwoorden.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Allereerst dank ik de minister-president voor zijn antwoorden. Laat ik beginnen met de eenheid van beleid. Ik vrees dat wij daar voorlopig niet op mogen rekenen, als ik naar de woorden van de minister-president luister. De minister-president vindt het gebrek aan eenheid van beleid flauwekul, zo deelde hij mij mee. Ondertussen rollebollen de ministers verder.

Minister Balkenende:

Je mag toch verwachten dat wij hier op een normale manier met elkaar discussiëren? Als u nu zegt dat de premier heeft gezegd dat eenheid van beleid flauwekul is...

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Nee, dat heb ik niet gezegd.

Minister Balkenende:

Dan breekt mijn klomp.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Wij hebben een debat gehad aan de interruptiemicrofoon, waarbij ik wees op een aantal conflicten die tussen bewindslieden hadden plaatsgevonden, waarvan u ook zei dat zij niet hadden mogen gebeuren. Toen ik u dat voorhield en naar aanleiding van die conflicten de conclusie trok dat er gebrek aan eenheid van regeringsbeleid was, zei u tegen mij: flauwekul.

Minister Balkenende:

Dat heeft misschien te maken gehad met uw opmerkingen, maar niet met de eenheid van kabinetsbeleid.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Nee, maar dat heb ik ook geenszins gesuggereerd, althans dat was niet de bedoeling.

De minister-president zegt dat in ons staatsbestel de individuele ministeriële verantwoordelijkheid van belang is. Daar heeft hij gelijk in, maar dat mag er niet in resulteren dat er telkenmale verschil van inzicht blijkt te zijn over belangrijke onderwerpen die de samenleving zeer beroeren. Als je louter als oppositiepartij ernaar kijkt, zou je kunnen zeggen: ach, hoe meer ruzie, hoe minder gezag. Gelukkig ben ik niet zo cynisch. Ik zou willen dat op dit belangrijke onderwerp na de moord op Theo van Gogh en alles wat te maken heeft met de samenleving, met samen leven, meer eenheid van kabinetsbeleid ten toon werd gespreid. Ik hoop dat dit in de toekomst het geval zal zijn.

Ik was het goeddeels met de minister-president eens, toen hij sprak over de ministeriële verantwoordelijkheid naar aanleiding van de publicaties in de Volkskrant, gebaseerd op de gesprekken met Prins Bernhard. Wij hebben daar nog wat over gediscussieerd. Ik herhaal dat niet. Ons systeem lijkt mij redelijk toereikend voor tal van omstandigheden, zij het dat niet ieder lid van het Koninklijk Huis ervoor kiest, zich daar altijd aan te houden.

Over twee punten blijf ik van mening verschillen met de minister-president. Het eerst is het Koninklijk Huisarchief. Zijn stelling was dat het hierbij gaat om een particulier archief. Ik bestrijd dat ten stelligste, al erken ik dat er particuliere stukken in zitten. Het is voor een deel een particulier archief dat vanwege de privacy waarop ook leden van het Koninklijk Huis recht hebben, particulier mag blijven. Er is ook een deel met stukken die het openbaar belang rechtstreeks raken. Ik heb de Greet Hofmans-rapporten als voorbeeld genoemd. Wij weten eerlijk gezegd niet welke stukken er nog meer in zitten, omdat er geen inventaris bekend is.

De minister-president gaf er geen blijk van dat hij deze mening met mij deelde. Ik betreur dat. Om die reden leg ik de volgende uitspraak aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Koninklijk Huisarchief niet onder de Archiefwet valt;

constaterende dat in het Koninklijk Huisarchief ook stukken worden bewaard die het openbaar belang raken;

constaterende dat het wenselijk is dat voor stukken die het openbaar belang raken, duidelijk is wie deze stukken wanneer mag inzien en gebruiken en voor welke doeleinden;

verzoekt de regering, deze duidelijkheid te verschaffen en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kalsbeek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29800 III).

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het tweede punt waarover wij van mening bleven verschillen, is de verslaglegging van de begroting van het Koninklijk Huis en het mooie integrale overzicht dat dit jaar voor het eerst is verstrekt. Ik betreur dat. Mij lijkt het goed, inzicht te krijgen in de uitgaven van het Koninklijk Huis, niet omdat ik nieuwsgierig ben of om de privacy te willen schenden, maar omdat het bij een volwassen monarchie hoort dat verantwoording wordt afgelegd van de uitgaven die gedaan worden ten behoeve van het Koninklijk Huis. Ik pleit voor een integrale verantwoording. De Comptabiliteitswet dwingt daar niet toe, maar verbiedt het ook niet. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat inmiddels een overzicht is verschaft van de verschillende met het Koninklijk Huis samenhangende kosten op verschillende begrotingen;

verzoekt de regering, deze kosten voortaan op een inzichtelijke en integrale manier jaarlijks te verantwoorden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kalsbeek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29800 III).

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister-president voor de gegeven antwoorden. Degenen in dit huis die een beetje zijn ingewerkt in uw agenda, weten ongeveer onder welke omstandigheden dit debat zich agendatechnisch gezien afspeelt. Hoewel ik er altijd wat bezwaar tegen heb als partijgenoten elkaar onderling complimenten maken, wil ik u de komende dagen veel succes toewensen.

De voorzitter:

Ik ben uw partijgenoot niet.

De heer Van de Camp (CDA):

Nee, maar ik richt mij tot de minister-president.

De voorzitter:

De minister-president is in deze functie evenmin uw partijgenoot.

De heer Van de Camp (CDA):

Pardon, voorzitter. Past u wel op met dit soort opmerkingen, want daarmee komt u in Koefnoen!

Ik wens de minister-president veel succes bij het afronden van het Europees voorzitterschap. Nederland is erbij gebaat dat dit goed loopt.

Wij hebben een aantal belangwekkende thema's besproken vanmiddag, onder andere de fameuze eenheid van kabinetsbeleid, maar met name de positie van de leden van het Koninklijk Huis.

Eén onderdeel haal ik er nog even uit en dat is de discussie over de plaats en de positie van de minister-president in ons staatsbestel. Bij ons thuis noemen ze dat antwoord een KIR-antwoord. KIR staat voor "kluitje in het riet". Ik heb er echter begrip voor dat wij daar medio volgend jaar op terugkomen. Wij kunnen dat hier nu niet uitwerken, maar ik wijs er wel op dat de CDA-fractie op dat punt wellicht iets verder wil gaan dan alleen de kwestie van het gezag en de kwestie van de beleidsbeïnvloeding. Ook de positie van de Nationale veiligheidsraad zou in dat debat opnieuw aan de orde kunnen komen, evenals de kwestie van de ministeriële beleidsteams.

Ik maak nog een enkele opmerking over waarden en normen. Het zal niemand verbazen dat onze fractie met buitengewoon veel belangstelling heeft kennisgenomen van de huidige opvattingen van de fractie van D66. Ik denk dat dit een belangrijke versterking voor de coalitie kan zijn op dit dossier. Desalniettemin is de CDA-fractie ietwat ongeduldig. Het zijn nog te veel woorden; wij willen dat er een slag wordt gemaakt. Er zijn inderdaad veel initiatieven. De minister-president heeft ons niet alleen gisteren een lijst toegestuurd, ook bij de schriftelijke antwoorden op de vragen over begroting zat een lijst. Wij willen toch dat een meer concrete stap wordt gezet. Minister De Graaf praat over "eigentijds burgerschap" en de premier praat over"wederkerig burgerschap", waarmee hij doelt op de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en burger. In de CDA-fractie praten wij over"actief burgerschap" en over "eigenstandig burgerschap". Om die discussie in de komende maanden wat te kunnen beïnvloeden, leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel burgers in Nederland naast elkaar in plaats van met elkaar leven;

overwegende dat een samenleving niet afhankelijk kan zijn van overheidssturing alleen en dat burgers en hun organisaties een eigen verantwoordelijke rol hebben;

overwegende dat het debat over waarden en normen in alle geledingen van de samenleving wordt gevoerd en dat dit zou moeten uitmonden in actief burgerschap;

overwegende dat de regering een notitie heeft aangekondigd over de mogelijkheden tot ontwikkeling van de civil society en de bevordering van eigentijds burgerschap;

verzoekt de regering, actief burgerschap in voorstellen uit te werken en de Kamer daarover voor 1 juli 2005 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29800 III).

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ik licht dit even toe. Wij willen geen nieuwe rapporten of nieuwe beleidsnota's. Er is al een aantal zaken in gang gezet. Probeer daar het actief burgerschap in onder te brengen, want op nog meer papier zit onze fractie op dit moment niet te wachten.

Ik rond af met de mededeling dat wij in tegenstelling tot de SP-fractie met veel plezier uitzien naar het 25-jarige regeringsjubileum van de majesteit. Ik denk dat het nodig is dat dit geld kost. De afgelopen dagen hebben bewezen dat een nationaal symbool in Nederland gewenst is.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. De motie die ik zal indienen, heeft betrekking op het feit dat de minister-president vanuit zijn ministeriële verantwoordelijkheid de Koningin heeft ontraden bezoek te ontvangen van het Kamerlid Hirsi Ali. Wij betreuren dat zeer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister-president vanuit zijn ministeriële verantwoordelijkheid heeft aangegeven dat de Koningin geen bezoek mag brengen aan of ontvangen van het lid van de Kamer Hirsi Ali, omdat de Koningin in haar optreden boven de partijen dient te staan en een dergelijk bezoek niet past in deze rol;

van mening dat een gesprek van de Koningin met een op grond van haar opvattingen met de dood bedreigde volksvertegenwoordiger niet strijdig is met bovengenoemde rol;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het de Koningin mogelijk wordt gemaakt te spreken met bedreigde volksvertegenwoordigers als Hirsi Ali en Wilders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29800 III).

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik begin met een woord van dank aan het adres van de minister-president voor zijn uitgebreide beantwoording. Het doet mij genoegen dat de VVD-fractie, de minister-president en het kabinet op één lijn zitten met betrekking tot de positie van het Koninklijk Huis en het aangeven van de ministeriële verantwoordelijkheid. Dit is in het debat goed gebleken en van twee kanten bevestigd.

Ik heb het gevoel gekregen dat de minister-president de opmerkingen over eenheid van beleid heeft gevoeld als een aanval en deze daarom heeft gepareerd met een verdediging. Die opmerkingen waren in ieder geval van mijn kant niet zo bedoeld. Ik ben het met de minister-president eens dat er op hoofdlijnen zeer veel goed gaat, zeer veel in beweging is gezet en dat er zeer veel eenheid en collegialiteit is in het kabinet. Ik maak mij alleen zorgen over het feit dat het beeld, dat positief zou moeten zijn, wordt vertroebeld door een aantal incidenten van mineur niveau, die echter steeds weer gezichtsbepalend zijn. Daarom gaf ik ook het voorbeeld van de discussie deze week tussen de heer Brinkhorst en de heer Zalm. Deze discussie had er niet moeten zijn en wij komen er ook niet op terug, maar het is toch een smetje dat blijft hangen. Ik hoop dat de minister-president hetgeen hierover is gewisseld, in positieve zin wil meepakken. Het is vooral in zijn belang en het belang van zijn team dat dit soort zaken wordt voorkomen, niet alleen door hem, maar vooral door zijn collega's. Wij hebben er namelijk allemaal last van, omdat het op de een of andere manier aan ons allen blijft kleven.

Ik hoop dat het communicatiebeleid met de ingezette wijzigingen beter wordt. Als je, zoals Kamerleden, veel in het land komt, dan merk je hoeveel onduidelijkheid er bij mensen bestaat over wat het kabinet eigenlijk wil. Dit staat los van de vraag of je het ermee eens bent of niet. Er bestaat onduidelijkheid over wat men wil en dat vraagt een betere uitleg. Misschien moet beter worden gemeten hoe bepaalde zaken overkomen. Communicatie is in dat verband heel erg belangrijk om draagvlak te krijgen voor wat je wilt doen, zeker als het moeilijke onderwerpen inzake de lange termijn betreft.

Mijn beperkte spreektijd gaf mij niet de mogelijkheid om inhoudelijk in te gaan op het onderwerp "waarden en normen". Gezien de hoeveelheid stukken en de toezegging ten aanzien van het internationale deel, verwacht ik dat mijn fractie op korte termijn vraagt om een debat. Wij zien dat debat met de fractievoorzitters met plezier tegemoet aan het begin van het nieuwe jaar.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Wij hebben in eerste termijn de nadruk gelegd op de ministeriële verantwoordelijkheid en de problemen die daaruit voortvloeien op het moment dat leden van het Koninklijk Huis zich wensen uit te spreken. Die ruimte zouden zij wat de SP-fractie betreft meer moeten krijgen. De minister-president heeft aangegeven dat de ministeriële verantwoordelijkheid geen statisch gegeven is en dat zaken per geval moeten worden bekeken. Dat lijkt mij een lastige figuur, want het leidt onherroepelijk tot willekeur, naar gelang van de stand van de discussie in het land, in de media en in het publieke debat. Een en ander is mogelijk ook afhankelijk van de kleur van het kabinet of van de premier van dat kabinet. Ik heb er geen pasklare oplossing voor en ik zal dan ook op dit moment op dat gebied geen voorstellen doen. Wel zullen wij deze zaak nauwlettend moeten blijven volgen, om te bezien of de ruimte die er volgens de minister-president voor leden van het Koninklijk Huis is in de praktijk wordt waargemaakt.

In mijn eerste termijn heb ik gesproken van politieke gevangenschap van leden van het Koninklijk Huis. Ik moet vaststellen dat er met de veranderde bewegingsruimte niet echt sprake is van gevangenschap, maar hooguit van elektronisch huisarrest. Het blijft echter vrijheidsberoving; daar blijf ik bij.

Wij blijven met de regering van mening verschillen over het jubileum. Het amendement dat ik heb ingediend is in elk geval nog een stuk milder dan de versobering die men in Amsterdam heeft doorgevoerd, dus ik denk dat daarvan heel goed een jubileum te vieren zal zijn, met behoud van het karakter van de gebeurtenissen. Anders dan de heer Van de Camp zei, zijn ook wij blij met het jubileum. Wij vinden echter dat het allemaal wel een tandje soberder mag.

Mijn laatste woorden betreffen de kwestie van de persoonlijke coaches van bewindspersonen. In eerste termijn heb ik daarover gesproken. De geschiedenis heeft geleerd dat het aantal persoonlijke ondersteuners van bewindspersonen toeneemt. In 2002 had de regering dertien politieke assistenten. Het is een relatief nieuw fenomeen. In twee jaar tijd is dat aantal toegenomen tot 22 in 2004. Op dit moment hebben zes, herstel – mevrouw Nijs is weg – vijf personen in het kabinet een persoonlijke coach, die voor het grootste gedeelte uit de rijksbegroting wordt betaald. Persoonlijke ondersteuning, beantwoordend aan een persoonlijk verzoek van een bewindspersoon, moet door betrokkene zelf worden betaald. Daarvoor moet ruimte zijn. Om daarin duidelijkheid te verschaffen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bewindspersonen, naast politieke assistenten, steeds meer gebruik maken van persoonlijke coaches;

constaterende dat persoonlijke coaches geen ambtelijke status hebben en dat de bekostiging soms deels, soms geheel ten laste is van de rijksbegroting;

van mening dat de kosten voor persoonlijke coaches voor bewindspersonen door de bewindspersonen zelf gedragen moeten worden;

verzoekt de regering, erin te voorzien dat de bekostiging van persoonlijke coaches voor bewindspersonen niet meer ten laste van de rijksbegroting komt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29800 III).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording. Ik heb op al mijn vragen antwoord gekregen. Ik onderschrijf zijn uiteenzetting over de eenheid van het kabinetsbeleid. Op hoofdlijnen moet er eenheid van kabinetsbeleid zijn, maar ministers hebben natuurlijk ook een individuele eigen verantwoordelijkheid. Wij moeten daarmee niet te spastisch omgaan. Ook ministers hebben vrijheid van meningsuiting. Ik ben het wel eens met degenen die zeggen dat het in het land wel aanleiding kan geven tot verwarring. Het is daarom altijd goed om erover te blijven praten in het kabinet.

Dan wil ik ingaan op de rol van de leden van het Koninklijk Huis en de ministeriële verantwoordelijkheid. Al jarenlang pleit D66 ervoor, niet specifiek naar aanleiding van wat er vanmorgen in de Volkskrant stond, dat leden van het Koninklijk Huis een grotere ruimte krijgen om uitspraken te doen. De minister-president heeft gezegd dat het systeem goed werkt, maar ik vind dat daar wel iets op af te dingen valt. Prins Bernhard kon een brief publiceren in de Volkskrant. Dat was al een zekere verruiming en daarvoor prijs ik de minister-president, zoals ik ook in het verleden heb gedaan. Toch blijkt dat niet afdoende te zijn geweest en daarom heeft de Prins deze interviews gegeven. Met name wat de persoonlijke aspecten betreft, zouden de teugels in incidentele gevallen kunnen worden gevierd, zodat er ruimere mogelijkheden zijn voor leden van het Koninklijk Huis om het woord te voeren.

Ten slotte zeg ik tegen de heer Van der Vlies: er zit geen verborgen agenda achter. Ook D66 vindt dat een moderne monarchie een goede plaats heeft in deze samenleving, maar het heeft ook iets menselijks als leden van het Koninklijk Huis die daarvoor kiezen, wat meer ruimte krijgen om aan het publieke debat deel te nemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik zeg graag de minister-president dank voor zijn antwoorden, waarmee ik het in grote lijnen eens ben. Ik heb mij geconcentreerd op de drie thema's eenheid van kabinetsbeleid, communicatie van de overheid en de ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het Koninklijk Huis. Om met dit laatste te beginnen, ook in mijn perceptie is er geen sprake van een keurslijf, maar van een balans van vrijheid en grenzen. Ik ben het met de minister-president eens dat dit vraagt om een prudente opstelling. Zorgvuldigheid is altijd geboden en als het gaat om de eenheid van kabinetsbeleid, is er voor personen de mogelijkheid om een eigen geluid te laten horen, maar oplossingen en beleid worden gezamenlijk gedragen, zo vat ik het antwoord van de minister-president samen. Dit vraagt inderdaad om zorgvuldigheid, maar ik zou er nog een trefwoord aan toe willen voegen. Je kunt niet garanderen dat er niet nog eens iets zal gebeuren wat je achteraf vervelend zult vinden, maar ik zou hierbij ook het trefwoord discipline willen noemen. Als je toetreedt tot een kabinet, aanvaard je de spelregels en ben je gebonden aan bepaalde codes. Zo is het ook voor de leden van het Koninklijk Huis als het gaat om de ministeriële verantwoordelijkheid: je aanvaardt zo'n bestel op basis van de waarde die het heeft om te voorkomen dat je een speelbal wordt in de politieke en maatschappelijke discussie, waarmee niemand gediend zou zijn. Discipline dus. Misschien kan dit ook een sleutelwoord zijn in discussies in de boezem van het kabinet, want alle incidenten werden ons zo langzamerhand wel een beetje te veel.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Die lag uiteraard in het verlengde van wat er al naar voren was gekomen. Zo hebben verschillende sprekers nogmaals aandacht besteed aan de eenheid van kabinetsbeleid. Ik denk dat wij de argumenten op dit punt niet hoeven te herhalen. Ik zal in deze tweede termijn met name stil blijven staan bij de ingediende moties, omdat deze de weerslag vormen van het tot nu toe gevoerde debat.

Dit brengt mij bij de motie van mevrouw Kalsbeek over het Koninklijk Huisarchief. Zij stelt dat stukken die het openbaar belang raken, onderscheiden moeten worden van andere stukken. Zij verzoekt om duidelijkheid op dit punt. Er berusten in dit archief alleen particuliere bescheiden. De heer Drees heeft indertijd tegen de Tweede Kamer gezegd dat het bij het onderzoek van de commissie-Beel om een particuliere opdracht ging en dat het dan ook een particulier rapport was. Dit is de enige casus waarbij er vijftig jaar na dato wellicht discussie mogelijk is over de vraag in hoeverre dit een volledig particuliere kwestie was, maar het is echt geen voorbeeld van een veelheid van stukken die het openbaar belang raken. De stelling die ten grondslag ligt aan de motie, is niet bewezen, want er is in 1992 wel een inventaris gepubliceerd. Op basis van deze informatie en van wat ik eerder heb gezegd over het onderscheid tussen het Koninklijk Huisarchief en het Nationaal Archief, moet ik de Kamer aanneming van deze motie ontraden.

Een tweede motie van mevrouw Kalsbeek heeft betrekking op de kosten van het Koninklijk Huis. Zij vraagt om een inzichtelijke en integrale verantwoording hiervan op jaarbasis. Ik heb al aangegeven dat er een verschil is tussen de functionele en de verborgen kosten. De functionele kosten zijn terug te vinden in de boekhouding van de ministeries, omdat het gaat om declaraties die apart worden betaald en geadministreerd. Dit zou eventueel zichtbaar kunnen worden gemaakt in de betreffende begrotingen. Daarnaast is er sprake van verborgen kosten, die in totaal hoger zijn dan de functionele kosten. Dat betreft dus de eigen kosten van de ministers, soms in menskracht die niet wordt toegerekend of verbijzonderd, soms in de inzet van eigen middelen en soms in de directe uitgaven. Bijvoorbeeld bij Defensie wordt vooraf berekend wat een mensjaar van een marechaussee kost. Achteraf wordt dit niet herberekend en wordt bovendien geen tijd geschreven. Met andere woorden: wij weten niet precies hoeveel uren de Koninklijke Marechaussee werkelijk besteedt aan de beveiliging van het Koninklijk Huis. Hetzelfde is aan de orde bij de Rijksgebouwendienst en bij de DKDB. Om die reden is de verantwoording die mevrouw Kalsbeek wenst, niet goed mogelijk. Naast hetgeen ik er al eerder over heb gezegd, moet ik aanvaarding van ook deze motie ontraden.

De heer Van de Camp heeft gesproken over de positie van de minister-president. Ik heb goed geluisterd naar wat hij heeft gezegd. Wij zullen dat ook betrekken bij de verdere activiteiten op dit terrein. De notitie komt er. Het debat zal ongetwijfeld volgend jaar doorgaan. Wij komen er dus op terug.

De heer Van de Camp heeft een motie ingediend met het verzoek aan de regering om actief burgerschap te betrekken in het doen van voorstellen aan de Kamer en de Kamer daarover voor 1 juli 2005 te informeren. Deze motie ligt in het verlengde van de inbreng in eerste termijn. Ik begrijp hieruit dat de heer van de Camp de behoefte heeft om actief burgerschap uit te werken in concrete voorstellen. Ik denk te kunnen aantonen dat deze notie zichtbaar is in activiteiten die het kabinet al per brief heeft gemeld, die het in 2005 zal uitvoeren en daarnaast ook in de aangekondigde notitie. Ik beschouw de motie dan ook als een steun in de rug. Voor het overige verwijs ik naar de stukken die wij al hebben ingediend.

Ook de heer Van de Camp heeft gesproken over het 25-jarig jubileum. Er is een verschil in financiële aspecten. Het was echter ook wel weer een goed moment om te horen dat ook de heer Van Bommel er naar uitzag. Dat was dan weer een teken van eenheid. Dat is mooi.

De heer Van Beek heeft gesproken over de eenheid van beleid. Zijn opmerking dat veel dingen goed gaan, maar dat je moet oppassen dat het goede beeld niet wordt vertroebeld door incidenten, nemen wij uiteraard ter harte. Hij heeft ook gewezen op het belang van communicatie. Ik deel wat hij daarover heeft gezegd. Hij heeft ook aangekondigd dat begin volgend jaar een fractievoorzittersdebat over normen en waarden zal plaatsvinden. Ook ik zie daarnaar uit.

De heer Van Bommel heeft gesproken over de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis en voorgesteld om dit per geval te bekijken. Wij hebben de argumenten al gewisseld. Wij denken er niet hetzelfde over.

De heer Van Bommel heeft voorts gesproken over de persoonlijke coaches. Hij heeft een motie ingediend met het voorstel om deze bekostiging niet meer ten laste te laten komen van de rijksbegroting. Het is goed om nog eens op te merken dat het niet juist is dat het aantal coaches toeneemt. Kortheidshalve moet ik verwijzen naar de brief die ik de Kamer op 23 juni 2003 heb gezonden en naar de antwoorden die ik op 12 juli 2004 over dit onderwerp heb gegeven naar aanleiding van vragen van de heer Van Bommel en mevrouw Kant. Om die reden moet ik dus aanvaarding van de motie ontraden.

De heer Van Bommel (SP):

De minister-president zegt terecht dat het aantal persoonlijke coaches niet toeneemt, omdat er één direct is ontslagen na het bewuste interview op grond waarvan mevrouw Nijs is afgetreden. De geschiedenis leert echter wel dat dit soort ondersteuners in aantal alleen maar toenemen. De politieke assistenten waren er in het begin mondjesmaat, nu zijn het er 22. Er zijn nu vijf persoonlijke coaches rond kabinetsleden. De verwachting kan toch niet anders zijn dan dat dit aantal in de toekomst ook zal toenemen. Of hebt u de verwachting dat het afneemt?

Minister Balkenende:

Er zijn twee elementen. Ten eerste is er de keuze ten principale of ruimte mag worden geboden om deze vorm van ondersteuning financieel mogelijk te maken of niet. Ten tweede is het een kwestie van omvang. Voor het principe verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 23 juni. Daarin komt duidelijk naar voren dat de ruimte bestaat. Wij vinden ook dat de mogelijkheid er moet zijn en dat het in de praktijk vaak incidenteel en in de tijd beperkt zal zijn. Wij hebben gekozen voor de lijn dat ondersteuning mogelijk is. Ik houd daaraan vast. Je kunt een schatting maken, maar op het totaal zijn het natuurlijk kleine uitgaven. Daar moeten wij ook eerlijk in zijn. Gegeven hetgeen al eerder over dit onderwerp is gewisseld, blijf ik erbij dat ik aanvaarding van de motie moet ontraden. Op dit punt zijn wij het gewoon niet met elkaar eens.

De heer Dittrich heeft gesproken over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de leden van het Koninklijk Huis. Ook de heer Van der Vlies heeft dat gedaan. Hij heeft nog een opmerking gemaakt over de discipline. Dat woord heb ik voor mij zelf nog eens stevig onderstreept.

Voorzitter. Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van dit debat. Er is veel gesproken over eenheid: eenheid van regeringsbeleid en eenheid in de samenleving. Bij het streven naar eenheid in de samenleving en ook in de politiek hebben de Kamer en het kabinet beide een eigen verantwoordelijkheid. Dat is ook door woordvoerders gezegd. Ik was daarom ingenomen met het debat. Het was een eerlijke uitwisseling van opvattingen en het is heel goed dat die heeft plaatsgevonden. Sprekend over eenheid past ons aan het slot van dit debat een woord van waardering richting ons koningshuis, juist omdat wij daarover vandaag in financiële zin hebben gesproken. Veel is vandaag aan de orde geweest. Bij het woord van waardering voor ons Koninklijk Huis denk ik vooral aan onze Koningin. Vandaag is duidelijk naar voren gekomen dat wij roerige tijden beleven. Voor het Koninklijk Huis zijn het ook roerige jaren geweest, vooral voor de Koningin. Zij heeft veel verdriet te verwerken gehad. Ik heb als minister-president het voorrecht om veel met haar te werken en ik maak graag van deze gelegenheid, het eind van de tweede termijn bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken, gebruik om mijn waardering te uiten voor haar betrokkenheid en haar inzet voor ons land. Dit is misschien wel die persoonlijke aandacht die het Koninklijk Huis van eenieder van ons verdient.

De voorzitter:

Ik meen dat u de behandeling van één motie hebt overgeslagen en misschien wilt u daar nog kort op reageren. Ik doel op de motie van de heer Herben.

Minister Balkenende:

Excuus, ik wil daarover het volgende opmerken. De motie heeft betrekking op het doen bezoeken van volksvertegenwoordigers door de Koningin. Ik wijs erop dat de formulering van de overweging niet juist is. In een eerdere reactie op brieven vanuit de Nederlandse samenleving heb ik aangegeven dat de Koningin niet bij specifieke groepen of personen aansluiting zou moeten zoeken. Haar positie brengt juist met zich dat zij boven de partijen dient te staan en die positie zou niet in het geding moeten worden gebracht. Die redenering heb ik in de brief aangegeven. Tegen die achtergrond en in het licht van wat eerder is gewisseld, moet ik aanneming van deze motie ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn en aan het eind van het debat over de begroting voor het Huis der Koningin en het departement van Algemene Zaken. Over de ingediende moties zal aanstaande donderdag of dinsdag worden gestemd.

Sluiting 18.44 uur

Naar boven