Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 oktober 2004 over basisvorming.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijnheer de voorzitter. De basisvorming verdwijnt en scholen krijgen meer ruimte. De ruimte die scholen wordt geboden, moet wat D66 betreft ook echt vrije ruimte zijn. Het is niet de bedoeling dat de zogenaamde vrije ruimte onmiddellijk weer wordt opgevuld door sturende, modieuze en didactische onderwijsmethodes, zoals het natuurlijke en het competentiegerichte onderwijs, "het nieuwe geloof", aldus een treffende typering in Het Onderwijsblad van 23 oktober jl. Het gaat dan om het nieuwe geloof dat aan alle scholen als zaligmakend wordt voorgehouden, terwijl die aanpak zich nog helemaal niet heeft bewezen. Bij het beroepsonderwijs kan men zich hierbij iets voorstellen, maar in de hele breedte van de onderbouw van het voortgezet onderwijs niet.

Ik heb de minister horen zeggen dat zij dit niet dwingend oplegt. Dat is in dit geval onvoldoende. Die les hebben wij kunnen leren van de tweede fase en van het toen ook verheerlijkte onderwijsconcept van zelfstandig leren. Er zijn veel manieren om scholen en leerkrachten gek te maken en te indoctrineren, wetgeving is daar maar een van.

Naast het bewaken van de ruimte die scholen wordt geboden, moet natuurlijk ook volstrekt helder worden gemaakt hoe de overheid vanuit haar grondwettelijke taak kwaliteit wil waarborgen. Het zit voor ons op drie kernpunten, te weten de rol van de toezichthouder – in dit geval de Onderwijsinspectie – het vasthouden aan bekwaamheidseisen voor de leerkrachten en het bewaken van de doorstroomrelevantie van de examens.

Daartoe heb ik de volgende motie geformuleerd, mede namens mevrouw Vergeer en mevrouw Kraneveldt, die ik hierbij indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de basisvorming verdwijnt en de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt hervormd;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de ruimte die scholen en leerkrachten geboden wordt ook echte ruimte is en dat deze ruimte niet onmiddellijk weer wordt opgevuld met nieuwe en sturende modieuze didactische onderwijsmethodes;

Lambrechtsverzoekt de regering, te bewerkstelligen dat er voldoende waarborgen komen voor het behoud van de kwaliteit van het onderwijs door:

  • - een heldere en eenduidige toezichthoudende rol van de onderwijsinspectie,

  • - vast te houden aan de vakbekwaamheidseisen van docenten conform de wet BIO,

  • - het bewaken van het civiele effect en de doorstroomrelevantie van de (centrale) examens in het voorgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Vergeer en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(26733).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb sympathie voor deze motie, maar ik begrijp niet waarom die enigszins verdoezelende woorden bevat als "sturende modieuze didactische onderwijsmethodes". Als de indieners dat weghalen, kan de hele Kamer het met deze motie eens zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan zou ik de kern uit deze motie halen, dus ik begrijp niet waarom mevrouw Azough mij dit vraagt. Het gevraagde staat in de motie omdat ik langs meerdere wegen en ook nog na het debat in de Kamer – ik noem een leerkracht in het Utrechts Weekblad, een ingezonden brief in Het Onderwijsblad en een opiniërend artikel, maar ook leerkrachten op de werkvloer – te horen heb gekregen dat met kracht van wetgeving deze modieuze concepten worden neergelegd. Dat is de strekking van mijn verhaal: de ruimte die wordt geboden, moet echte ruimte zijn voor de leerkracht op de werkvloer, zodat daar kan worden bekeken wat de gewenste didactische aanpak voor de leerling is.

Mevrouw Vergeer (SP):

Mijnheer de voorzitter. De SP-fractie is heel blij dat het vmbo eindelijk de lang gewenste vrijheid krijgt om praktisch ingestelde leerlingen niet uit boeken maar in een realistische omgeving te laten leren. De tweehonderd verontruste directeuren en de motie-Marijnissen vroegen daar ook dringend om. Ook de Taakgroep Basisvorming wijst op deze noodzaak.

Merkwaardig genoeg vormen de nu voorgestelde veranderingen echter de kern van alle nieuwe voorstellen voor de gehele onderbouw. Met het afschaffen van de basisvorming wordt de onderbouw inderdaad bevrijd van het keurslijf van een te breed spectrum van afzonderlijke vakken en bevoegdheden, maar wat daarvoor in de plaats komt, is het niemendalletje van de bekwaamheidseisen. De school kan straks met onbevoegde leraren aan de slag. Als ik het heel extreem zeg, kan een aardrijkskundeleraar voortaan ook Nederlands geven, een tekenleraar wiskunde en een gymleraar natuurkunde. Voorwaarde is niet langer dat iemand voor een bepaald vak heeft gestudeerd en daarvoor een lesbevoegdheid heeft gehaald, maar dat hij les kan geven. Het loslaten van de bevoegdheden gaat hand in hand met de modieuze opvatting van het vak van leraar als procesbegeleider. Mevrouw Lambrechts wees daar zojuist ook al op. De docent van de toekomst behoeft volgens de nieuwe opvattingen niet zozeer kennis over te dragen als wel de leerling te begeleiden in zijn proces van verwerving van kennis en vaardigheden. Het is naar mijn idee een soort van huiswerkbegeleiding die nauwelijks tot de lestaken gerekend kan worden. Niet alleen de kwaliteit van het onderwijs loopt daarmee gevaar, ook de inzet van de docent. Het lijkt eigenlijk een uitgeklede variant van het studiehuis, maar dan nu met oppassers in plaats van bevoegde docenten. De SP-fractie heeft daarom de motie-Lambrechts medeondertekend.

Minister Van der Hoeven:

Mijnheer de voorzitter. Er is een uitgebreid debat geweest met de Tweede Kamer over de verandering van de onderbouw in het voortgezet onderwijs. Ik zal niet alles herhalen, alhoewel de uitspraken van mevrouw Vergeer daartoe aanleiding kunnen geven. Ik bewerk mij tot de opmerking dat zij wel een zeer, zeer gechargeerd beeld geeft van de werkelijkheid en van de wijze waarop het debat toen is gevoerd.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik gaf al aan dat ik inderdaad chargeer als ik zeg dat een aardrijkskundeleraar Nederlands mag geven enzovoort. Maar mag het of mag het niet in de nieuwe opvattingen? Het is natuurlijk de vraag of de scholen het verstandig vinden, maar dat is iets anders.

Minister Van der Hoeven:

Ik zal die vraag beantwoorden in mijn commentaar op de motie van mevrouw Lambrechts. Daarbij is die vraag eigenlijk aan de orde.

Ik kom daarmee meteen op de motie. Ik vind de motie overbodig. Ik zal ook aangeven waarom ik de motie overbodig vind, maar ik wil beginnen met iets anders waarover ik het zeer met mevrouw Lambrechts eens ben. Het moet niet gebeuren dat de ene collectieve aanpak – ik chargeer nu ook een beetje – voor een andere collectieve aanpak wordt ingeruild. Dat willen wij niet. Dat wilt u niet en dat wil ik ook niet. Dat doet namelijk totaal geen recht aan de vrijheid voor de scholen die wij hier willen regelen. Op dat punt ben ik het zeer met mevrouw Lambrechts eens. Ik heb ook het artikel over competentiegericht leren, het nieuwe geloof, gezien. Alleen al de titel! Het is echt onzin. Als een school een keuze maakt die past bij de leerlingen, bij de school, bij het team en bij het onderwijs dat een school wil geven en die keuze is competentiegericht onderwijs, dan is dat een keuze van het team. Het team kan even goed kiezen voor een andere aanpak die traditioneler is en met een meer disciplinaire benadering. Het is aan de school. Ik hecht er zeer aan om dat nog eens te zeggen.

Wat nodig is om ervoor te zorgen dat die echte ruimte er is en blijft, kun je niet met wetgeving afdwingen. Je maakt het met de wetgeving mogelijk, maar juist in de communicatie erover – en dan staan wij hopelijk aan dezelfde kant van de kar – moeten wij duidelijk maken wat onze bedoelingen zijn op dit punt.

De voorzitter:

Mevrouw Lambrechts mag één vraag stellen. Wij gaan niet voorafgaand aan de begrotingsbehandeling nog een heel debat voeren, al is daarmee misschien het onderwerp basisvorming verdwenen uit het begrotingsdebat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is misschien een beetje toeval, voorzitter.

Ik kom even terug op de vrije keuze van de school. Wij hebben ook afgesproken dat er ruimte moet zijn voor de professionaliteit van de docent. Ik krijg in een of twee weken tijd vier of vijf brieven. Niet alleen in het genoemde blad, maar ook in andere ingezonden stukken in de krant lees ik dat leerkrachten het ervaren als een nieuwe wet die van bovenaf wordt opgelegd, omdat er een ondersteunende organisatie is, het APS, die dit met kracht bij de scholen neerlegt en zegt hoe zij het moeten doen. Er ligt een rapport van Meijerink, waarvan ik in alle kranten lees dat het door de minister en de Kamer van harte wordt gesteund, waarin dit ook staat. De toon is dus gezet. Dan is al weer de sfeer geschapen die ook bestond bij de tweede fase, namelijk dat het zo moet gebeuren, ook al zeggen wij in besloten kring dat er keuzes zijn.

Minister Van der Hoeven:

Wij zeggen dat niet in besloten kringen, wij zeggen dat hier in alle openbaarheid. Ik roep de Kamerleden echt op te benadrukken dat wij die vrije ruimte willen en dat het aan de scholen zelf is om die keuzes te maken. Als de scholen een keuze maken, moeten zij ervoor zorgen dat die verantwoord wordt aan leerlingen en ouders. Dat zij dit samen met het team doen, is echt een kwestie van de scholen zelf. De scholen hebben de vrije ruimte om te kiezen voor een eigen pedagogisch-didactisch model. Laten wij dat nu niet dichtregelen. De keuze is aan de scholen zelf, daarover geen misverstand. De inrichting van de wetgeving zal de mogelijkheden daartoe bieden. En wat de communicatie betreft, vind ik het belangrijk dat wij het punt blijven benadrukken. Scholen moeten zich afvragen welke keuzes zij maken. Daar draait het om!

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik ben het helemaal met de minister eens. Daarom is het ook zo goed dat wij hier benadrukken dat die ruimte er moet zijn.

Hoe gaat het echter in de praktijk? De achtergronddocumenten gaan uit van een bepaalde onderwijsvisie: competentiegericht leren en dan verschijnen er leerboeken op de markt die dat brengen. Ik kom net van school, ik zit nog maar twee jaar in de Tweede Kamer, ik heb het een jaar of vijf geleden meegemaakt. De lesmethodes die wij op dat moment gebruikten, werden vernieuwd en die waren allemaal in die nieuwe stijl. Dat is niet geëntameerd door de docenten of de scholen, dat kwam heel ergens anders vandaan. Dat is het punt wat mevrouw Lambrechts en ik hier aan de orde willen stellen. Het is heel goed als de minister nog eens met nadruk zegt dat de achtergronddocument geen rol hoeven te spelen bij de keuzes die de scholen maken. De minister moet ook aangeven waarom zij zoveel nadruk krijgen, want dat klopt dan niet.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb in een eerdere vergadering al tegen mevrouw Vergeer gezegd dat de achtergronddocumenten alleen maar achtergronddocumenten zijn, méér niet. Zij zijn eraan toegevoegd omdat ons vanuit het onderwijs gevraagd werd die informatie te geven. Als men het niet gebruikt, legt men het naast zich zeer. De status van de achtergronddocumenten is nul komma nul! Zij zijn slechts informatief, punt uit!

Ik ga verder met de motie en wel met de positie van de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie is er voor toezicht en voor het waarborgen van de kwaliteit. Andere bestuurlijke verhoudingen kunnen natuurlijk wel leiden tot een andere werkwijze van de inspectie. Wij zijn hierover met de inspectie in gesprek. Als die andere werkwijze – meer proportioneel toezicht – een feit moet worden, wordt de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop dat zal worden ingevuld. Gelet op de toezeggingen die ik ook op dit punt in het debat heb gedaan, meen ik dat de motie overbodig is.

Het derde verzoek van de motie is, vast te houden aan bekwaamheidseisen van docenten conform de Wet BIO. Wij hebben net met elkaar de Wet BIO afgesproken. De huidige bepalingen van de Wet BIO maken het mogelijk om meer in een team te gaan werken onder de voorwaarde dat de betreffende leraar uiteindelijk bevoegd moet zijn voor het hele nieuwe vak waarmee hij bezig is. En de vraag is, of elke leraar die in een team voor een leergebied werkzaamheden verricht voor alle onderdelen bevoegd moet zijn, of moeten alle bevoegdheden in het team beschikbaar zijn.

Mocht de Wet BIO aanpassingen behoeven, dan wordt dat meegenomen en dat verloopt dan ook via de Tweede Kamer. De Kamer heeft alle mogelijkheden om op dat moment aangegeven wat zij wil. Kortom, op dit onderdeel is de motie niet nodig. De Kamer heeft immers een rol in het wetgevingstraject en kan inderdaad controleren of de bepalingen met betrekking tot de bevoegdheden naar voldoening worden uitgewerkt. Bovendien kan zij amenderen. Ik kijk uiteraard naar hetgeen in de aandachtspunten staat. Ik heb de Kamer op dat punt reeds gezegd dat ik de zaken die in het debat gewisseld zijn, zal meenemen bij de nadere uitwerking op wetstechnisch terrein.

Het laatste punt betreft het bewaken van het civiele effect en de doorstroomrelevantie van de (centrale) examens in het voortgezet onderwijs. De voorstellen voor de onderbouw staan los van de examens, in die zin dat ze geen invloed hebben op het civiele effect en de doorstroomgarantie van de examens. Ik houd vast aan centrale examens. Ik houd vast aan het civiele effect. Ik houd vast aan de doorstroomgarantie van de examens. Het gaat om de eerste voorwaarde tot instroom in het vervolgonderwijs. Dit deel van de motie is, gelet op mijn toezeggingen, overbodig.

Ik vat samen. Het eerste, tweede en vierde punt vind ik overbodig, omdat ik er toezeggingen over heb gedaan. Het derde punt, over de vakbekwaamheidseisen, is overbodig omdat de Kamer voldoende mogelijkheden in haar wetgevende taak heeft om hierop te kunnen terugkomen bij het wetgevingstraject. Ik ontraad de motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik had de vraag al gesteld. Mogen aardrijkskundeleraren wiskunde geven? Mogen gymnastiekleraren natuurkunde geven? Mag dat volgens de nieuwe voorstellen voor de onderbouw?

Minister Van der Hoeven:

Ik heb echt een heel lang antwoord nodig voor deze vraag. Wij hebben erover gesproken. Als mevrouw Vergeer wil dat dat debat herhaald wordt, dan moet zij dat maar zeggen. Mij lijkt dat niet goed. Er komt nog een wetgevingstraject aan de orde. Als in een team gewerkt wordt, dan accepteren wij dat een leraar ook een ander vak geeft onder de verantwoordelijkheid van de leraar die de bevoegdheid wél heeft. Dit zijn zaken die in het wetgevingstraject nog uitgebreid aan de orde zullen komen. Dan moet de Kamer ook zeggen hoever zij op dit punt wil gaan. Het kan niet op deze manier, zonder dat wij op een fatsoenlijke manier praten over de consequenties van een en ander.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het antwoord op de vraag luidt dus: ja, een gymnastiekleraar kan natuurkunde gaan geven.

Minister Van der Hoeven:

Ik verzet mij tegen deze enorm gechargeerde manier van denken. Wat mogelijk gemaakt kan worden als wij dit verder uitwerken, is dat er in teams gewerkt wordt en dat binnen die teams alle competenties, disciplines en bevoegdheden aanwezig zijn. Net als nu onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar in een aantal gevallen onbevoegd lesgegeven wordt, zal dat ook straks tot de mogelijkheden behoren. De voorwaarden waaronder dat kan, zijn onderwerp van het wetgevingstraject. Ik ontraad de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven