Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten over bestuursorganen door een ombudsman, alsmede daarmee samenhangende wijziging van de Wet Nationale ombudsman, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wet extern klachtrecht) (28747).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik constateer dat de minister als adviseur professor Scheltema heeft meegenomen. Ik heet hem van harte welkom.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Toen ik mij voorbereidde op de behandeling van het wetsvoorstel dacht ik: een zelfstandige, moedige, zelfverzekerde overheid durft zich toetsbaar op te stellen. Dat is de kern van dit wetsvoorstel. Wij kennen inmiddels de toetsing door de rechter bij onrechtmatig gedrag of vermeend onrechtmatig gedrag van de overheid. Natuurlijk is er altijd democratische controle op bestuursorganen. Wat nog ontbrak, was het goed kunnen toetsen van feitelijk handelen van de overheid.

Op nationaal niveau is dat goed geregeld. De Nationale ombudsman doet dat. Diverse gemeenten hebben zelf een voorziening getroffen. Provincies hebben zich aangesloten bij de Nationale ombudsman. Er was echter nog geen landelijk sluitend stelsel. Daarom is dit een mooi wetsvoorstel, omdat het de of-of-variant invoegt: alle gemeenten moeten een onafhankelijke voorziening treffen. Zij kunnen dat doen door zich aan te sluiten bij de Nationale ombudsman. Als zij dat niet doen, vallen zij automatisch onder de bevoegdheid van de Nationale ombudsman. Zij kunnen daar alleen aan ontkomen door zelf een onafhankelijke voorziening te treffen. Dat is een mooi systeem dat de gemeentelijke beslisvrijheid onaangetast laat.

De Nationale ombudsman is inmiddels een begrip. Het instituut ombudsman is in verschillende steden ook een begrip geworden. De werkwijze wordt nu landelijk dekkend voor alle gemeente.

Ik wil slechts een paar opmerkingen maken over het wetsvoorstel. Ik houd het kort, waarmee ik het wetsvoorstel zelf geen recht doe, maar wij hebben een uitgebreide schriftelijke inbreng gehad. Ik heb een paar vragen over de kwaliteit van de ombudslieden die worden aangesteld. Landelijk is het een vrij zware procedure. De vice-president van de Raad van State is erbij betrokken. Er worden profielschetsen gemaakt enzovoort. Lokaal gaat het allemaal veel gemakkelijker. De minister reageerde met het meest krachtige argument dat ons onmiddellijk deed zwijgen, namelijk: heb vertrouwen in de lokale democratie. Ik ben het volstrekt eens met de minister.

Toch vraag ik de minister een oogje in het zeil te houden. Dat hoeft niet via evaluaties. Ik vraag hem te volgen hoe de benoemingsprocedure gaat, hoe de mensen die het werk gaan doen, feitelijk functioneren. Als er ergens iets niet goed gaat, wil hij ons dat dan rapporteren?

Iets anders is de benoeming van de medewerkers die voor de ombudslieden in de gemeenten werken. De benoeming van de ombudsman zelf vindt plaats door de gemeenteraad. Wij hebben schriftelijk gevraagd naar de positie van de medewerkers die ook onafhankelijk moet zijn. De minister heeft daarop gereageerd met een nota van wijziging en het invoeren van een verbod. Mensen die voor de ombudsman werken, mogen niet meer voor andere bestuursorganen werken. Je kunt je afvragen of dat niet wat ver gaat, zeker voor wat kleinere gemeenten. Wij zouden in de benoemingsprocedure enige onafhankelijkheid willen inbrengen door de mensen die werken voor de ombudslieden te laten benoemen door de gemeenteraad. Natuurlijk zullen zij worden voorgedragen door het gemeentebestuur. Als de raad het formeel afzegelt, borgt dat de onafhankelijkheid. Wij hebben daartoe een amendement ingediend. Wij staan open voor andere varianten, maar op deze manier kan die onafhankelijkheid enigszins geborgd worden.

Met de heer Van Beek heb ik ook een amendement ingediend. Ombudslieden bemiddelen veel. Dit wetsvoorstel maakt het de ombudslieden onmogelijk nog te bemiddelen, hangende de bezwaarprocedure. Klagen is goed, maar niet klagen is beter. Vaak kun je via een goed gesprek dingen veel beter oplossen. Als het niet anders kan, moet je soms een klacht indienen of dan moet je naar de rechter. Als je iets in een goed gesprek, al dan niet via bemiddeling, kunt regelen, dan is dat veel plezieriger. Daarom willen wij ter voorkoming van allerlei juridische procedures de ombudsman in de gelegenheid stellen om nog hangende het bezwaar te bemiddelen. Daar ziet het tweede amendement op.

Ik maak nog twee afsluitende opmerkingen. Veel klachten bij de Nationale ombudsman, bijna de helft, gaan over traagheid. Dat is een van de grote problemen bij de overheid. De overheid handelt vaak niet voldoende voortvarend. Dat wekt grote ergernis op bij mensen en dat brengt veel mensen tot klagen. Dat kost miljoenen euro's per jaar. Als gemeenten en de nationale overheid zouden doen wat zij moeten doen, namelijk altijd beslissen binnen de wettelijke termijnen en altijd voortvarend handelen, dan zouden wij veel klachten kunnen voorkomen. Ik vraag de minister of hij iets wil gaan doen om te voorkomen dat mensen klagen enkel en alleen omdat de overheid te traag is.

De afsluitende opmerking betreft de sterke arm. Daar hebben wij ook in onze schriftelijke inbreng een opmerking over gemaakt. De Nationale ombudsman beschikt daarover, maar er wordt eigenlijk heel weinig gebruik van gemaakt. Het is mogelijk dat het enkele feit dat de Nationale ombudsman daarover beschikt, mensen dwingt om mee te werken. De ombudsman hoeft er dus geen gebruik van te maken. Het enkele bestaan van die mogelijkheid leidt al tot goede dingen. De lokale ombudsman beschikt daar echter niet over. Wij hebben daarover geen amendement ingediend, maar ik denk dat wij gewoon moeten kijken hoe het zich ontwikkelt. Wil de minister een oogje in het zeil houden? Wil hij nagaan of het feit dat de lokale ombudsman niet kan beschikken over de sterke arm, tot negatieve effecten leidt? Mochten hem op dat vlak dingen bekend worden, dan vraag ik hem om ons daarover te rapporteren.

De heer Çörüz (CDA):

U begon zo goed met het uitspreken van uw vertrouwen in het lokale bestuur, maar vervolgens komt u met een amendement om het personeel van de ombudsman te laten benoemen door de raad. Dat zou misschien kunnen worden uitgelegd als geen vertrouwen. In artikel 81t staat dat het personeel van de ombudsman op voordracht van dezelfde ombudsman wordt benoemd door het college. Verder staat er dat de ombudsman terzake van de uitoefening geen instructies ontvangt, noch in het algemeen, noch in het bijzonder. Daarmee is de onafhankelijkheid toch voldoende gewaarborgd? Ik denk dat het ook in het lokale beleid past om de directeuren van dit soort instanties te laten benoemen door het college. Waarom komt u dan met een amendement om dat door de raad te laten doen?

Dan heb ik nog een vraag over uw tweede amendement over het bemiddelen. Ik heb begrepen dat het met dit wetsvoorstel helemaal niet van de baan is. Het is al praktijk in bepaalde grote gemeenten, zoals Den Haag en Rotterdam. U wilt het wettelijk vaststellen, maar dat betekent weer extra regels en daar willen wij eigenlijk vanaf. Is het niet goed om de praktijk zoals die nu is gewoon doorgang te laten vinden? Volgens mij kan dat ook. Wat zou u anders willen regelen? Waarom zou u het anders willen regelen als het op dit moment goed gaat? Het functioneert kennelijk goed.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ben begonnen met het vertrouwen in de lokale democratie uit te spreken. De lokale democratie is de gemeenteraad natuurlijk. Als u met mij dat grote vertrouwen hebt, dan zouden wij die lijn moeten doortrekken en dus ook de raad die mensen laten benoemen. Kennelijk hebt u meer vertrouwen in het bestuur dan in de democratie. Dat is de invalshoek van mijn amendement. Ik wil die lijn doortrekken en de ombudsmensen en de medewerkers laten benoemen door de raad. Dat moet op voordracht van het bestuur gebeuren, maar dat moet worden afgezegend door de raad. Dat zeg ik juist omdat ik met u zo'n groot vertrouwen heb in de lokale democratie.

De heer Çörüz (CDA):

De lokale democratie is toch inclusief het college van B&W? Dat is niet alleen de raad, neem ik aan.

De heer Wolfsen (PvdA):

Natuurlijk, maar het hoogste gezag in de gemeente is de gemeenteraad. Dat moet ook vooral zo blijven en daar moeten wij ook groot vertrouwen in hebben. Vandaar ook het amendement. Als wij het daarover eens zijn, is het logisch om het amendement te steunen. Als u er wat minder vertrouwen in heeft, moet u het overlaten aan het gemeentebestuur.

Op het amendement over bemiddelen zijn wij gebracht door de ombudsmensen van de grote gemeenten. Zij hebben gezegd dat voorkomen moet worden dat mensen onnodig gaan vastlopen in juridische procedures. De huidige wetstekst verbiedt het om nog te gaan bemiddelen als er een bezwaar is ingediend, maar wij willen juist juridiseren voorkomen en bereiken dat mensen zich niet onnodig snel vastzetten in juridische procedures. Daarom willen wij het mogelijk maken dat er toch nog bemiddeld wordt als er al een bezwaar is ingediend. Vaak zal dat ertoe leiden dat het bezwaar alsnog wordt ingetrokken, omdat er via een goed gesprek met het gemeentebestuur tot een oplossing is gekomen. Als dat wordt verboden, worden mensen onnodig in een juridische procedure gejaagd en blijven ze daar te lang in hangen. Kortom: het amendement ziet op méér ruimte voor goede gesprekken en voor bemiddeling, dus niet op het omgekeerde.

De heer Van Beek (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Het is een belangrijk wetsvoorstel en toch zal ik er slechts enkele woorden aan wijden. De voorbereiding is namelijk uitstekend geweest en de zaken zijn in de schriftelijke wisseling van argumenten vrijwel geheel uitgewerkt.

Het instituut van de Nationale ombudsman heeft zijn waarde bewezen. Méér dan dat, zou ik zeggen. Wij zijn dan ook bijzonder blij dat nu ook bij de andere overheden consequent overal een ombudsfunctie wordt ingevoerd, door die taak neer te leggen bij de Nationale ombudsman dan wel door het zelf te doen.

De minister is zeer voortvarend geweest in de beantwoording van een aantal punten die vanwege de Kamer zijn ingebracht inzake het personeel dat werkzaam is ter ondersteuning van de ombudsman. Er is door de minister een nota van wijziging ingediend, waarmee hij een scheiding heeft aangebracht tussen het personeel dat werkzaam is voor het bestuur en het personeel dat werkzaam is voor de ombudsman. Het is juist die nota van wijziging die nieuwe vragen oproept en voor mij aanleiding is om kort het woord te voeren. Er was gevraagd of ambtenaren wel onafhankelijk zijn als ze zowel voor het bestuur als voor de ombudsman werken. Dat wordt nu echter wel heel rigide opgelost, door te bepalen dat ze niet meer voor beide kunnen werken. Er ligt dus nu een zware wal tussen. Ik kan mij dat goed voorstellen bij grote organisaties, waar mensen fulltime of parttime uitsluitend voor de ombudsman werkzaam kunnen zijn. In kleinere gemeenten kunnen ambtenaren echter alleen parttime – en dan nog niet eens op vaste momenten in het jaar – en afhankelijk van het type bezwaren dat binnenkomt, ondersteuning geven aan de ombudsfunctie. Toch wordt nu bepaald dat die mensen daar apart voor in dienst genomen moeten worden en collega Wolfsen gaat zelfs nog wat verder door voor te stellen dat zij niet door het college maar door de raad aangesteld worden, waardoor de wal nog groter wordt.

De vraag is of dat nog wel een werkzame situatie in kleinere organisaties is. Bovendien zal er waarschijnlijk vaak alleen in theorie bezwaar zijn tegen het werken voor zowel het bestuur als de ombudsman. Het is dan ook wel zeer rigide om te stellen dat er een volledige splitsing moet komen en dat het twee geheel aparte trajecten worden. Plaatsen wij de gemeenten, met name de kleinere gemeenten, dan niet voor een bijzonder moeilijke taak?

Dit punt wilde ik nog eens met nadruk in het midden brengen. Afhankelijk van het antwoord van de minister zullen wij ons uiteindelijke standpunt over de nota van wijziging bepalen.

Minister Remkes:

Voorzitter. Het heeft een haar gescheeld of het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, was drie maanden geleden als hamerstuk aangenomen. In zekere zin zou dat terecht zijn geweest. Het is een gedegen wetsvoorstel dat grondig is voorbeid en dat ook in deze Kamer een degelijke schriftelijke behandeling heeft gehad. Toch zou het ook jammer zijn geweest, want het is een belangrijk voorstel waaraan best wat extra woorden mogen worden gewijd, zo nodig ook kritische woorden. Ik ben daarom blij dat het vandaag plenair kan worden besproken.

Het wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis. Toen in 1971 de nota inzake het ombudsmanvraagstuk werd besproken, sprak de Kamer al de wens uit om op termijn ook voor alle decentrale overheden een ombudsfunctie in het leven te roepen. Sinds 1982 is er voor de rijksoverheid een Nationale ombudsman, maar al in 1976 was er een eerste gemeentelijke ombudsman, te weten de ombudsman van Rotterdam. Veel gemeenten hebben sindsdien dat voorbeeld gevolgd, soms door instelling van de eenhoofdige functie van ombudsman, soms door de instelling van een meerhoofdige ombudscommissie. Het idee was echter steeds hetzelfde: de burger moet de mogelijkheid hebben om klachten over het bestuur in te dienen bij een van dat bestuur onafhankelijke klachteninstantie. Het bestuur moet zich toetsbaar opstellen.

Vanaf 1994 sloten de waterschappen en de provincies en vervolgens ook steeds meer gemeenten zich aan bij de Nationale ombudsman. Op dit moment hebben alle waterschappen en provincies en de meeste gemeenten in enigerlei vorm een zogenoemde externe klachtvoorziening. De gemeenschappelijke regelingen blijven hierin wat achter, ook al hebben enkele zich inmiddels bij de Nationale ombudsman aangesloten.

Voor de waterschappen, de provincies en het merendeel van de gemeenten heeft dit wetsvoorstel vooral een codificerende betekenis. De eisen waaraan een onafhankelijke klachtvoorziening moet voldoen – in 1998 door staatssecretaris Kohnstamm in een notitie op een rij gezet – worden in de wet vastgelegd. Daarnaast wordt de klachtprocedure geharmoniseerd, waarbij de huidige procedure van de Wet Nationale ombudsman uitgangspunt is geweest.

Voor de gemeenten die tot nu toe geen ombudsfunctie hebben ingesteld en die zich ook niet bij de Nationale ombudsman hebben aangesloten – eind 2002 waren dat er nog 65 – en voor de meeste gemeenschappelijke regelingen heeft het wetsvoorstel meer gevolgen. Zij zijn straks verplicht om alsnog een keuze te maken. Doen zij dat niet, dan vallen zij van rechtswege onder de Nationale ombudsman. Voor de burger betekent dit dat hij straks in alle gevallen met een klacht over een bestuursorgaan uiteindelijk terecht kan bij een onafhankelijke instantie en dat hij er aanspraak op kan maken dat die instantie voldoet aan de in de wet gestelde eisen. Dat is zeer wenselijk. In deze tijd hoort dat bij de normale eisen waaraan een modern bestuur ten opzichte van zijn burgers moet voldoen. Het bestuur kan er bovendien de nodige signalen aan ontlenen over mogelijkheden tot verbetering van zijn werkwijze.

In het wetsvoorstel is met succes geprobeerd om de cruciale zaken voor alle klachtinstanties uniform te regelen, zonder daarbij onnodig in te breken op de nu eenmaal gegroeide situatie en de keuzemogelijkheden van decentrale overheden op minder cruciale punten. Het betekent dat die overheden de keuze houden tussen ofwel een eigen voorziening ofwel aansluiting bij de Nationale ombudsman. Kiezen zij voor een eigen voorziening, dan kan dat ook in de toekomst in de vorm van een eenhoofdige ombudsman of een meerhoofdige ombudscommissie, mits de onafhankelijkheid daarvan is gewaarborgd.

Ook aansluiting bij een ombudsinstantie van een naburige gemeente of de instelling van een gezamenlijke ombudsinstantie behoort tot de mogelijkheden. Ik zeg dat in het bijzonder tegen de heer Van Beek. Als een kleinere gemeente een te kleine organisatie heeft om te kunnen voldoen aan de strikte eisen van onafhankelijkheid, kan men altijd deze keuzes maken ter voorkoming van onnodige belasting van het apparaat.

Moet het personeel door de raad worden benoemd? Toen de heer Wolfsen dit vroeg, verwachte ik eigenlijk dat hij ook zou voorstellen om de Kamer die bevoegdheid te geven voor de Nationale ombudsman. Dat zou spiegelbeeldig daarvan de consequentie moeten zijn.

De heer Wolfsen (PvdA):

Nee, juist niet, want de Nationale ombudsman benoemt zelf. Als wij die lijn zouden doortrekken, zou de ombudsman van een gemeente ook zelf zijn medewerkers moeten benoemen! Dat gaat volgens mij zelfs u veel te ver.

Minister Remkes:

Die consequentie trekt u niet?

Hoe dan ook had het voorstel van de regering beter bij het dualistische systeem en de duale verhoudingen gepast. Ik maak er echter geen halszaak van en laat daarom het oordeel over het amendement van de heer Wolfsen terzake graag aan de Kamer over.

Moeten lokale ombudslieden bevoegd zijn in de bezwaarfase? Het is een goede zaak dat gemeentelijke ombudslieden vaak een actieve bemiddelende rol spelen in kwesties die bij hen worden aangebracht. Het wetsvoorstel moet ruimte laten voor deze praktijk. Eerlijk gezegd denk ik dat het wetsvoorstel op dit punt veel meer ruimte laat dan de lokale ombudslieden klaarblijkelijk denken.

Zo staat het wetsvoorstel er helemaal niet aan in de weg dat een gemeente haar ombudsman niet alleen belast met de externe klachtbehandeling maar ook met een loket- of aanjaagfunctie bij bezwaren of met het interne klachtrecht. U kunt daarbij denken aan een telefoontje om een burger te helpen snel iets rechtgezet te krijgen, maar ook aan intensievere vormen van hulp en bemiddeling. In het systeem van de AWB valt het echter niet onder de externe klachtbehandeling. Het moet dan ook eerder worden gezien als een nevenfunctie van de ombudsman.

Al met al valt het dus allemaal wel mee. Het amendement van de heer Wolfsen is dan ook strikt genomen niet nodig om de bestaande mogelijkheden veilig te stellen. Als het echter verwarring kan helpen voorkomen, heb ik geen overwegende bezwaren tegen het amendement. Ik laat het oordeel over dit amendement dus ook graag over aan de Kamer.

Voor de goede orde wijs ik er wel op dat een dergelijke uitbreiding van de bevoegdheid van de ombudslieden uitsluitend betrekking heeft op de periode van de bezwaarprocedure en dus niet op de functie ervan. De bezwaarschriftprocedure en de klachtenprocedure hebben immers ieder een eigen invalshoek. Bij een bezwaarschrift gaat het om een heroverweging van de inhoud van een besluit. Dat is en blijft een taak van het bestuursorgaan zelf. Een klacht heeft betrekking op de behoorlijkheid van gedragingen van een bestuursorgaan en daarover kan de ombudsman een onafhankelijk oordeel vellen.

De heer Wolfsen heeft een vraag gesteld over de sterke-armbevoegdheid, ook voor de lokale ombudslieden. Ik ben daar geen voorstander van. Het is een zware bevoegdheid en wij plegen niet zo royaal te zijn, en dat lijkt mij een goed uitgangspunt. Ook de lokale enquêtecommissies, bijvoorbeeld, hebben deze bevoegdheid niet gekregen. De lokale ombudslieden kunnen het tot nu toe heel goed stellen zonder deze bevoegdheid. In de praktijk is dit bij mijn weten nog niet als een ernstig tekort gevoeld. De Nationale ombudsman heeft deze bevoegdheid tot nu toe nog nooit hoeven gebruiken. Ik zeg overigens wel dat dit punt expliciet bij de evaluatie kan worden meegenomen. Dat geldt ook voor een paar andere punten die de heer Wolfsen heeft opgebracht, zoals de mogelijkheid om de kwaliteit te volgen en de gang van zaken daarbij. Ik denk niet dat het goed is om tussentijds allerlei zware monitorsystemen op de ontwikkeling te zetten en daar is ook niet echt voor gepleit. Het spreekt echter vanzelf dat dit te zijner tijd een gedegen evaluatie zal vragen. Dan kan dit soort aspecten goed in beeld komen. Vervolgens kunnen wij aan de bevindingen wel of geen conclusies verbinden.

Wat de tijdigheid van de beslissingen betreft heeft de heer Wolfsen inderdaad een punt, want in dat opzicht kunnen nog heel wat bestuursorganen verbeteringen boeken, ook bij de rijksoverheid, getuige het onderzoek dat de Nationale ombudsman daarnaar heeft ingesteld. Ik denk dat wij het daarover geheel met elkaar eens zijn. De noodzaak van verbetering op dit punt is ook onderkend in het actieprogramma "Andere overheid" van het kabinet. Onlangs heeft collega De Graaf een apart actieplan over dit onderwerp naar de Kamer gestuurd, waarin het kabinet aangeeft langs welke weg het dit probleem de komende tijd wil aanpakken. Er wordt dus hard aan gewerkt. Het actieplan gaat ervan uit dat de oplossing primair moet komen van organisatorische maatregelen en van het verbeteren van de communicatie met de burger. Dat lijkt mij een juiste benadering. Wetgeving kan dat eventueel aanvullen, maar wij moeten ervoor oppassen altijd meteen naar wetgeving te grijpen om een probleem op te lossen. Dat geldt zeker voor een probleem als dit, dat in de eerste plaats moet worden opgelost door een betere organisatie en logistiek. Zoals u ongetwijfeld weet, heeft de commissie-Scheltema al eens een voorontwerp gemaakt voor een mogelijke aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, met een regeling die de burger een beter rechtsmiddel geeft als het bestuur niet tijdig met een besluit afkomt. Dit is het voorontwerp Beroep bij niet tijdig beslissen. De reacties op dit idee waren nogal verdeeld, zowel vanuit de bestuurlijke als vanuit de rechterlijke hoek. De grote vraag is wat er gaat gebeuren als je zo'n regeling in één keer voor het gehele bestuur zou invoeren. Krijgt de rechter dan zeer veel extra beroepszaken te behandelen? Krijgen juist bestuursorganen die hun zaken nog niet goed op orde hebben het dan ook nog druk met zich verweren in die beroepszaken? Is het wel eerlijk tegenover de burgers die wat minder snel naar de rechter hollen en die dan moeten aanzien dat hun meer assertieve medeburgers voorrang krijgen? Daarom bezien wij op dit ogenblik wat de mogelijkheden zijn voor een meer geleidelijke invoering van het voorstel van de commissie-Scheltema, bijvoorbeeld door te beginnen met invoering daar waar de gevolgen het meest beheersbaar lijken en van daaruit de werking stapsgewijs uit te breiden. Dat zou goed kunnen aansluiten bij de al eerder aangekondigde organisatorische maatregelen.

Ik ben ingegaan op de vraag en de opmerking van de heer Van Beek over de erg rigide scheiding en ik hoop dat ik hem daarmee tevreden heb gesteld.

De heer Van Beek (VVD):

U zegt dat kleinere gemeenten het werk natuurlijk ook kunnen uitbesteden of zich kunnen aansluiten bij een regionale organisatie. Dat begrijp ik, maar het gaat mij om de gevallen waarin men de keuze maakt de ombudsfunctie in de gemeente zelf vorm te geven en zich dus niet aan te sluiten bij de Nationale ombudsman of een regionale voorziening. Dat moet dan te organiseren zijn. Ontstaat er door de wijziging van artikel 81t via de nota van wijziging geen situatie waarin het feitelijk onmogelijk wordt om de ombudsfunctie in kleinere organisaties vorm te geven?

Minister Remkes:

Ik heb de bestuurlijke route van alternatieven zojuist aangegeven, maar er geldt natuurlijk ook dat het beroep op de ombudsman geringer zal zijn naarmate de gemeente kleiner is. De omvang van het bijbehorende apparaat zal dus ook geringer kunnen zijn, dus dit probleem hoeft zich in de praktijk niet echt voor te doen.

De heer Van Beek (VVD):

Dit voorbeeld was voor mij nu juist de aanleiding om deze discussie nog eens te hervatten, want juist als je verdeeld over de maand of over de week voor een bepaalde functie maar een bepaald aantal uren nodig hebt, is het heel erg moeilijk om er een specifieke functie van te maken. Dan zou je in een gemeentelijke organisatie die taak graag onderbrengen bij ambtenaren die er al zijn, die overigens voor het deel van hun werkzaamheden voor de ombudsman ook aan hem verantwoording verschuldigd zijn; laat daar geen misverstand over ontstaan. Maar het is heel erg moeilijk om ambtenaren aan te trekken die specifiek voor de ombudsman gaan werken.

Minister Remkes:

Voorzitter. Wij hebben geprobeerd om met de nota van wijziging te voorkomen dat er bij de burgers een beeld van vooringenomenheid zou ontstaan. Dat risico is bij de oplossing die de heer Van Beek kiest bepaald niet denkbeeldig. Ik kan mij op zichzelf wel iets voorstellen bij wat hij over de door ons gekozen oplossing zegt, maar ik denk dat er zich in de praktijk geen problemen zullen voordoen, omdat de gemeente altijd een andere keuze kan maken. Zij kan een beroep doen op een andere ombudsman en zij kan zoeken naar mogelijkheden tot samenwerking, waarmee in ieder geval de schijn van vooringenomenheid wordt voorkomen.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik heb al gezegd dat de oplossing die de minister bij nota van wijziging kiest, voortgekomen is uit vragen die de Kamer zelf had gesteld, ook namens mijn fractie. Het is alleen de vraag of deze oplossing niet zo rigide is dat het evident is dat er met name voor kleinere organisaties weer andere problemen ontstaan.

Minister Remkes:

Voorzover wij het kunnen inschatten, zullen er zich geen indringende problemen voordoen, maar ik zeg u graag toe dat ook dit bij de evaluatie aan de orde zal komen. Als het echt nodig is, zullen wij ons nog eens achter de oren krabbelen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 10.53 uur tot 12.00 uur geschorst.

Naar boven