Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de minister van Justitie inzake de uitvoering van moties over interlandelijke adoptie (28457, nr. 14).

De voorzitter:

Ik bepaal de spreektijd op maximaal drie minuten.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Tot mijn schrik hoor ik dat de spreektijd drie minuten bedraagt. Ik heb mij namelijk geprepareerd op een spreektijd van vijf minuten. Ik zal dus iets sneller moeten praten.

Er zijn tientallen homokoppels die op dit moment bezig zijn met de adoptie van een kind uit de Verenigde Staten. Ondanks hoge kosten, tegenwerking en ingewikkelde procedures zijn zij bereid, een kind in hun gezin in Nederland op te vangen. Als het aan de Verenigde Staten lag, kunnen deze koppels samen een kind adopteren, maar de wet Opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de zogenaamde WOBKA, verbiedt dat.

Het gevolg hiervan is dat eerst de ene partner moet adopteren en pas jaren later de ander. Ondertussen verkeert het kind in Nederland al die tijd in juridische onzekerheid over het ouderschap. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de ouder die het kind heeft geadopteerd, komt te overlijden? Deze situatie is dus absoluut niet in het belang van het kind. Terecht vroegen vele homoseksuele koppels D66 om een aanpassing van de WOBKA, opdat zij wel samen kunnen adopteren.

Er is geen enkel bezwaar tegen openstelling van de WOBKA, want uit onderzoek van de minister van Justitie zelf blijkt dat de herkomstlanden die helaas niet gediend zijn van adoptie door homo's, bijvoorbeeld China, kinderen aan Nederland blijven afstaan wanneer adoptie door homoseksuele paren in Nederland mogelijk wordt, mits hun kinderen maar niet bij een homostel terechtkomen.

Naast Amerika is adoptie door een homopaar nu ook in Zuid-Afrika mogelijk en waarschijnlijk zullen andere herkomstlanden in de toekomst deze liberale koers overnemen. In Europa heeft Zweden inmiddels internationale adoptie door homostellen mogelijk gemaakt. In december zijn deze argumenten met de minister gewisseld, hetgeen heeft geleid tot een royale Kamermeerderheid voor het voorstel van mijn collega Lousewies van der Laan om de wet op korte termijn – ik onderstreep: op korte termijn – open te stellen.

In zijn brief van 6 februari jongstleden legt de minister een koppeling met onderhandelingen over een bilateraal verdrag met Zuid-Afrika. Pas in het voorjaar van 2004 gaat er een ambtelijke delegatie naar Pretoria om de mogelijkheden te onderzoeken en om te bezien of ... Vervolgens zal getracht worden om een verdrag te sluiten ... enz. De fractie van D66 is het er niet mee eens dat de minister deze koppeling legt. Dat is overigens ook al in eerdere debatten aangegeven. Wij vinden de minister te voorzichtig en te langzaam. De motie moet onverkort worden uitgevoerd en daarom vraag ik de minister om alsnog voor het zomerreces met een wetswijziging op de WOBKA te komen.

Waarom werken er op het Bureau centrale autoriteit, dat verantwoordelijk is voor adoptie en internationale kinderontvoeringen, nog steeds maar drie mensen? Ik wijs op mijn amendement ter zake, waardoor er structureel een bedrag van € 250.000 ter beschikking wordt gesteld voor de uitbreiding van dit bureau. Hierover is, mede naar aanleiding van klachten die wij hierover hebben ontvangen, al vaker gedebatteerd en ik hoop dan ook dat de minister hierop wil ingaan.

Ten slotte moet het mij van het hart dat ik het merkwaardig vind dat het Bureau centrale autoriteit zonder duidelijke aanleiding een aantal "zelf doe"-adoptiekanalen in de Verenigde Staten, kanalen waarop homoseksuele koppels aangewezen zijn, heeft stilgelegd. Dat zijn kanalen die eerder jaar na jaar zijn goedgekeurd. In de woorden van de Centrale autoriteit: "omdat de adopties wel erg vlot gaan". Er worden merkwaardige, aanvullende eisen gesteld, bijvoorbeeld dat alleen zwarte kinderen uit de Verenigde Staten geadopteerd mogen worden. Ik snap niet dat dit zomaar kan. Is het juridisch wel mogelijk? Is dat soort criteria wel geoorloofd?

Wij hebben de vorige keer ook gesproken over wachtlijsten. Omdat ik maar drie minuten heb, zal ik daarop niet verder ingaan. Ik ga ervan uit dat andere collega's daarover zullen spreken. Is dat niet het geval, dan zal ik de minister daarover bij interruptie nog de nodige vragen stellen. In elk geval vinden wij dat ook de andere moties die tijdens het debat in december zijn aangenomen, onverkort moeten worden uitgevoerd.

De heer Luchtenveld (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Gelet op de spreektijd, loop ik de verschillende moties en de reactie daarop van de minister in sneltreinvaart door. In de motie op stuk nr. 9 is gevraagd om geen extra wachtlijsten in te stellen. Wij zien dat de minister in de brief aan de Kamer alleen maar de argumentatie herhaalt die hij ook in het AO heeft genoemd. Wij zijn daarmee niet tevreden en vinden nog steeds dat de wachtlijst er niet moet komen. Liever hebben wij dat ouders snel weten of zij in beginsel toestemming kunnen krijgen, met desnoods het risico dat de procedure later een keer over moet. Ook daartegen is best iets te doen, bijvoorbeeld door de beginseltoestemming langer van kracht te laten zijn. Naar wij hebben begrepen, moet bij de adoptie van het tweede kind de procedure opnieuw. Wat ons betreft kan qua bureaucratie en doorlooptijd nog het nodige worden bespaard. Wij blijven dus tegen de wachtlijst.

In reactie op de motie op stuk nr. 10 heeft de minister gezegd dat hij daarover in voorjaar 2004 in positieve zin zal berichten. Wij vinden dat bevredigend, maar zouden wel een concrete datum willen vastleggen. Het voorjaar van 2004 is namelijk al bijna aangebroken. Misschien wil de minister een concrete datum noemen, bijvoorbeeld 1 mei, inzake de bekorting van de aanvraag tot adoptie.

De moties op stukken nrs. 11 en 12 gaan over de adoptie van buitenlandse kinderen door homoparen. De woordvoerder van D66 heeft daarover al gesproken. In het AO is er ook al uitvoerig over gesproken. Wij waarderen de positieve instelling van de minister ter zake van het onderzoek in andere landen, zoals Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Wij vinden echter wel dat snel een procedure tot wetswijziging moet worden gestart. De uiteindelijke belemmering voor homoparen mag namelijk niet in de Nederlandse wetgeving liggen. Als er meer mogelijkheden komen doordat landen bereid zijn mee te werken aan interlandelijke adoptie door homoparen, dan mag de Nederlandse wetgeving, in casu de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, geen sta in de weg zijn. Wetgevingsprocedures duren soms lang. Laten wij daarom zo snel mogelijk beginnen. Een indiening bij de Kamer vóór de zomer, lijkt mij een alleszins redelijke wens.

Verder bereiken ons signalen dat er in de huidige praktijk zand in de machine zit bij adoptieaanvragen die formeel door één ouder worden ingediend, maar die bedoeld zijn om uiteindelijk een kind onder te brengen bij een paar van gelijk geslacht. Het verdrag wordt zeer strikt toegepast. Dat gebeurt veel strenger dan de ons omringende landen zouden doen. De Centrale autoriteit stelt steeds nieuwe eisen. Het lijkt erop dat niet aan alle kanten loyaal wordt meegewerkt om de adoptie mogelijk te maken. Wij vragen het kabinet de signalen te onderzoeken. Wil het ervoor zorgen dat er geen onnodige belemmering in de weg wordt gelegd als andere landen bereid zijn om adoptie in Nederland mogelijk te maken door paren van gelijk geslacht? Een en ander heeft te maken met de opstelling van de Centrale autoriteit en mogelijk met de bezetting van dat bureau. Ik sluit mij graag aan bij de vragen die de fractie van D66 daarover heeft gesteld.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Graag reageert de SGP-fractie op de brief van de minister over de moties inzake interlandelijke adoptie. In de motie-Albayrak c.s. werd verzocht om geen extra wachtlijsten in te voeren. De minister wil de motie op dit belangrijke punt echter in feite niet uitvoeren. Ik vind dat een slechte zaak. In het vorige AO hebben wij al aangegeven dat de minister kan worden aangesproken op de procedure tot aan het verkrijgen van de beginseltoestemming. Die procedure duurt tot nu toe onaanvaardbaar lang. Het invoeren van een extra wachtlijst, zoals de minister voorstelt, is in dit verband een schijnoplossing die puur cosmetisch is. De wachttijd wordt er immers op geen enkele manier door bekort, maar het moment dat de aanvraag in behandeling wordt genomen, wordt opgeschort. In het vorige AO hebben wij de nadelen daarvan opgesomd. Met het formaliseren van die wachttijd neemt juist de druk af om de procedure te versnellen of het aanbod van adoptiekinderen te vergroten.

De minister verdedigt zijn keuze met de stelling dat er nu eenmaal te weinig adoptiekinderen beschikbaar zijn en dat daardoor de wachttijd zo lang blijft. Die stelling ligt echter al heel lang en beargumenteerd onder vuur. Mijn vraag is dan ook: is de minister nu al aan de slag gegaan met een van de aanbevelingen uit het betreffende KPMG-rapport, namelijk om serieus te onderzoeken of er inderdaad sprake is van een structureel tekort aan kinderen die in aanmerking komen voor adoptie in Nederland? Dit punt blijft immers voor discussie zorgen. De minister zal in het komende jaar nagaan welke versnellingen mogelijk zijn en welke belemmeringen kunnen worden weggenomen. Ik vraag de minister om een iets concretere toezegging over de termijn waarop hierover duidelijkheid kan komen. Kortom: dit is een oproep om voortvarendheid te betrachten. Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 10 over de doorlooptijden. De minister wil daar invulling aan geven, maar ik vraag hem ook in dit geval om een concreet tijdschema.

Ik kom nu te spreken over de moties over de zogenaamde homoadoptie. Wij hebben eerder beargumenteerd aangegeven waarom wij op principiële gronden en geredeneerd vanuit het belang van het kind adoptie door homoparen afwijzen. Om die reden zien wij niets in het bevorderen van interlandelijke adoptie door homoparen. Wij nemen daarmee duidelijk een ander standpunt in dan de andere fracties in deze Kamer.

De heer Dittrich (D66):

In het belang van het kind wil ik de heer Van der Staaij het volgende voorleggen. Op dit moment is het niet mogelijk voor koppels bestaande uit twee mannen of twee vrouwen om een kind te adopteren uit de Verenigde Staten. Deze koppels kiezen daarom voor eenouderadoptie, maar het kind wordt wel in het gezin opgevoed. Stel: de ouder die het kind heeft geadopteerd, komt te overlijden. Vindt de SGP-fractie het in het belang van het kind dat er geen koppeladoptie mogelijk is?

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij hadden ook al onze bezwaren kenbaar gemaakt tegen eenouderadoptie, juist omdat dit op deze manier kan uitpakken. Ik kan het daarom beter omdraaien. De bezwaren die wij tegen de zogenaamde homoadoptie hebben, hebben wij ook tegen eenouderadoptie. Vanuit het belang van het kind geredeneerd, willen wij niet dat een kind nodeloos een vader of een moeder wordt onthouden. Hierbij gaan wij uit van de gedachte dat een gezin met een vader en moeder de meest ideale situatie is waarin een kind opgroeit. Die discussie hebben wij ook al grondig gevoerd tijdens de debatten over de openstelling van het huwelijk voor en de mogelijkheid van adoptie door homoparen.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil al die debatten niet overdoen, want u hebt gelijk dat wij daarover al eerder hebben gediscussieerd. Ook in dit debat zegt u echter dat de motie, die door een royale meerderheid van de Kamer is aangenomen, u niet aanspreekt. Daarom wil ik toch nog even terug naar het kind dat in Nederland is geadopteerd door één ouder en die ene ouder komt te overlijden. Dat kind heeft daardoor geen officiële familierechtelijke relatie met de andere ouder, de sociale ouder. Ik wil gewoon van u weten of u dat in die gegeven feitelijke situatie in het belang van dat kind acht.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij hebben het nu niet over een wetsvoorstel dat ziet op specifieke situaties, maar wij hebben het over de algemene openstelling van adoptie voor homoparen op gelijke wijze als voor paren van verschillend geslacht. Dat is de voorliggende vraag en ik heb daarom geen behoefte om af te dalen naar allerlei bijzondere casussen. Redenerend vanuit de algemene situatie, namelijk de algemene openstelling van adoptie, zeggen wij dat een kind hier bewust een vader of moeder wordt onthouden en dat vinden wij niet in het belang van het kind. De ouderwens van homoparen moet in dit geval niet prevaleren boven het belang van het kind.

Ik kom nu te spreken over de voorlichtingscursus voor adoptiefouders. De minister wil de kosten van deze cursus maximeren op € 900. Ik moet zeggen dat dit een wat magere uitvoering is van de motie die is aangenomen bij de behandelingen van de Justitiebegroting, waarin een verlaging werd voorgesteld van het bedrag van € 1000 dat toen werd voorgesteld door de minister. Aanvankelijk zag het er naar uit dat er in plaats van een verlaging juist een verhoging zou plaatsvinden naar € 1200. Gelukkig is dat teruggedraaid en worden de kosten teruggebracht naar € 900, maar ik blijf het een magere uitwerking vinden. Het blijft een heel fors bedrag voor een verplichte cursus en een breuk met het uitgangspunt dat indertijd bij het starten van de cursus is gekozen, dat geen sprake zou zijn van een volledige doorberekening van kosten. Dat is nu wel het geval. Ik dring er bij de minister op aan, voor zover het binnen zijn invloedssfeer ligt, om zijn invloed aan te wenden om de totale kosten van de adoptieprocedure te matigen. Het is een ongewenste ontwikkeling dat in toenemende mate minder draagkrachtigen om financiële redenen van adoptie moeten afzien. Heel veel kosten zijn al toegenomen. Het moet geen argument zijn om te zeggen, zoals de minister in een brief aanvankelijk leek te doen, dat wij de kosten dan ook wel kunnen verhogen. Het moet juist een reden zijn om extra op te passen met verhogen. De verhoging waarvan nu sprake is, is wel heel fors.

Er is een overleg aangekondigd met de minister van Financiën over fiscale aftrekmogelijkheden. Het is wenselijk als daarover spoedig uitsluitsel kan komen. Die toezegging loopt namelijk al een hele tijd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De minister heeft de Kamer een brief gestuurd waarin hij reageert op met overweldigende Kamermeerderheid aangenomen moties uit het adoptiedebat dat wij eind van het vorige jaar hebben gevoerd. Als de minister naar aanleiding van een dergelijke brief voor een plenair debat naar de Kamer wordt geroepen, hangt er meestal een motie van afkeuring in de lucht. Daar behoeft hij deze keer niet bang voor te zijn. De Kamer wil vooral dat hij een aantal zaken eens goed gaat regelen. Het gaat om zaken waarover in de Kamer en breed in de samenleving de mening bestaat dat het gehele traject van adoptie en de manier waarop met adoptie door homoparen wordt omgegaan in Nederland, niet goed is. Die boodschap moet toch intussen bij de minister goed zijn overgekomen.

Ik ben er nog niet helemaal uit of het een kwestie is dat de minister wel kan maar niet wil, of dat de minister wel wil maar niet kan. De minister gebaart dat het laatste het geval is, maar ik heb er zo mijn vragen over. De minister schrijft dat hij een motie concreet niet wil uitvoeren en over de andere komt hij hooguit met een zuinige toezegging.

Over de motie over de wachtlijst schrijft de minister dat hij het komende jaar wil benutten om met alle partijen te bekijken hoe belemmeringen voor interlandelijke adoptie kunnen worden weggenomen. Welke trajecten wil de minister daartoe bewandelen? Met wie zal hij wanneer praten? Vele partijen hebben al ver uitgewerkte ideeën hierover. Het zou dus niet moeilijk moeten zijn om die versnelling vorm te geven. Heeft de minister bijvoorbeeld al gereageerd op het verzoek van de landelijke vereniging voor adoptieouders om samen met deze vereniging en de vereniging Wereldkinderen en de Stichting Adoptievoorzieningen na te denken over concrete doelen om de problemen op te lossen? Een goede illustratie vormt het voorbeeld van de Verenigde Staten. Daar duurt het traject van adoptie vanuit China drie jaar korter dan in Nederland, terwijl precies dezelfde eisen worden gesteld en precies hetzelfde traject moet worden doorlopen. De tijdwinst zal dus echt in Nederland moeten worden geboekt.

Mijn collega's hebben al veel gezegd over de wachtlijst. In de motie wordt uitgesproken dat de wachtlijst niet mag worden ingevoerd. Als de minister zelf schrijft dat hij gelooft in versnelling van het traject en dat efficiëntiewinst te boeken valt, waarom besluit hij dan toch om door te gaan met het invoeren van een wachtlijst voor adoptie? Ik vraag de minister om uiterlijk na de zomer – en dan geef ik hem toch echt ruim de tijd – te komen met een plan van aanpak om het traject te verbeteren en de adoptieprocedure te versnellen. Ik vraag hem met klem om tot die tijd in elk geval niet over te gaan tot invoering van de wachtlijst.

In het debat hebben wij lang stilgestaan bij de kwestie van te weinig kinderen. Ik vraag de minister om eens in Europa rond te kijken, bijvoorbeeld in Frankrijk. Daar zijn concrete voorbeelden van doelen waarmee mensen werken en initiatieven die worden genomen om die doelen te bereiken. In Frankrijk is het voornemen een verdubbeling van het aantal adopties. Een dergelijk doel moet toch tot actie leiden? Waarom gaat de minister niet met Frankrijk, Italië en Denemarken, waar andere ervaringen zijn dan in Nederland, praten? Wij willen toch graag Europese "good practices" overnemen, ook op andere terreinen. Laat de minister hier dan vooral het goede voorbeeld geven.

Voorzitter. Ik wil nog kort iets zeggen over de zelfdoeners. Het aantal mensen dat via het zelf doen een kind adopteert, bedraagt iets meer dan 2% van alle bemiddelingen. Dat is bijzonder laag. De vraag aan de minister is of hier inderdaad, zoals gesuggereerd wordt door betrokkenen, sprake is van een concrete tegenwerking. Er schijnt een weerstand gevoeld te worden bij vergunninghouders. Is het de minister bekend dat die onvrede er is? Zou de minister deze manier van adopteren willen stimuleren door in dit geval ook de concrete good practices uit Frankrijk over te nemen? De helft van alle adopties dáár wordt uitgevoerd door zelfdoeners en daarbij is, voor zover bekend, geen sprake van méér misstanden dan via andere kanalen.

De voorzitter:

Ik verzoek u uw betoog af te ronden, want u heeft uw spreektijd inmiddels overschreden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. De adoptie door homoparen, tot slot, is een actueel onderwerp als gevolg van onder andere de verkiezingen in Amerika, maar ook in Nederland hebben wij op dit moment geen reden om ons te dien aanzien op de borst te kloppen. Ik vind de antwoorden van de minister op de twee moties-Van der Laan c.s. bijzonder teleurstellend. Ik vraag de minister concreet zich actiever in te zetten om alle belemmeringen weg te nemen die er op dit moment zijn voor adoptie door homostellen. Ik vraag de minister voorts, in te gaan op de kritiek die er is op de Centrale autoriteit, daar waar het gaat om de enige mogelijkheid die er op dit moment is wat betreft de Verenigde Staten. Er worden daarbij namelijk zoveel aanvullende criteria gesteld dat het homoparen zo goed als onmogelijk wordt gemaakt om zelfs die ene kleine, beperkte mogelijkheid te benutten. Het gaat bijvoorbeeld om de bewering van de Centrale autoriteit dat alleen kinderen die niet-blank Amerikaans zijn voor adoptie worden afgedragen. Dat is toch vreemd; mijn contacten uit Amerika zeggen iets anders. Zo'n eis zou geen voorwaarde mogen zijn voor adoptie. Ik vraag de minister concreet en op de man af of hij de Centrale autoriteit door een onafhankelijke commissie wil laten onderzoeken. Het doel van dit onderzoek zou moeten zijn om boven water te krijgen in hoeverre al deze klachten reëel zijn, want het is nogal vérgaand. Als er sprake is van een bewuste trainering, dan is dat iets waar de minister zo snel mogelijk, op korte termijn, een oplossing voor zou moeten vinden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ik wil mij nadrukkelijk bij al deze concrete vragen aansluiten. Ik had ze omwille van de tijd weggelaten.

De voorzitter:

Waarvan akte.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer dat ik wederom hier mag zijn.

Gelet op de wijze waarop de brief gelezen is, acht ik het goed nog even daarop terug te komen. Zowel de Kamer, de Rekenkamer als de Nationale ombudsman vindt de huidige procedure onaanvaardbaar. Wij kunnen ervoor kiezen om iedereen aan het begin te laten instromen, de cursus te laten doen en de wachtlijst naar de tweede fase te verplaatsen. Wij kunnen ook de wet wijzigen en de tijd voor de beginseltoestemming langer maken, maar het verandert niets. De hele procedure was nu juist bedoeld om te kijken of iemand geschikt is. In wezen wordt de wet verzwakt vanwege de wachtlijst, maar het wachten wordt niet korter. Ik neem als voorbeeld een file op de weg. Die file staat er. De toevoer naar de weg zou geregeld kunnen worden. In wezen wordt voorgesteld om een stoplicht te plaatsen zodat de weg alleen maar vol druppelt naar de mate waarin er afgevoerd kan worden. Die file verandert u echt niet door de weg langer te maken.

De heer Luchtenveld (VVD):

Kan de minister ingaan op ons punt dat het voor ouders belangrijk is dat zij horen of zij de beginseltoestemming kunnen krijgen? Het is belangrijk dat die duidelijkheid snel wordt gegeven, dat men niet eerst een tijd op een wachtlijst staat en dan alsnog een teleurstelling te verwerken krijgt. Wij vinden dat een belangrijk nadeel van het nu voorgestelde systeem.

Minister Donner:

Dat is één kant van de zaak. U heeft gezien wat het kost en welke bezwaren er zijn. Als je iedereen laat instromen in de beginseltoestemming moeten die kosten vervolgens weer gemaakt worden. Die cursus kost namelijk zoveel. Of u moet het hele systeem van de wet zodanig veranderen dat een eenmaal gegeven beginseltoestemming onbeperkt geldig blijft. Maar dat verandert het probleem niet. De file wordt niet opgelost door de weg vóór de bottleneck langer te maken. Het probleem wordt slechts een jaar opgeschoven.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik durf te beweren dat de redenering van de minister niet klopt. De minister gaat ervan uit dat er een wachtlijst nodig is omdat ongeveer bekend is hoeveel kinderen er aangeboden worden voor adoptie naar Nederland. De snelweg die de minister als voorbeeld gebruikt, heeft echter ook een aantal afslagen waarvan sommige mensen gebruik zullen maken. De minister heeft een "vervuilde" lijst. Hij houdt helemaal geen rekening met mensen die voortijdig de adoptieprocedure verlaten of uiteindelijk besluiten om niet te adopteren. De minister voert een wachtlijst in met verkeerde argumenten en weigert andere aspecten mee te nemen die een wat realistischer beeld geven.

Minister Donner:

Ik kan het doen zoals de Kamer het wil. Dan krijg ik vervolgens rapporten van de Rekenkamer – die liggen al klaar – dat het overschrijden van de termijn onaanvaardbaar is. Ik wil de Kamer een brief toezeggen waarin ik aangeef hoe ik te werk wil gaan om het aanbod te verruimen. Het beeld van de wachtlijst is fout. De wachtlijst is geen gegeven; het betekent niet dat er aan de andere kant een snellere uitstroom mogelijk is. Je laat dan gewoon instromen naarmate er toestemming wordt gegeven. Zodra de beschikbaarheid wordt verruimd, zal de wachtlijst korter worden. Dat is inherent aan het geheel. Zodra de bottleneck is weggenomen, zal de file korter worden en kan men ook sneller oprijden. De weg langer maken in de wet is echter geen oplossing, want de file blijft even groot. Nogmaals, wij kunnen de situatie laten zoals die is, maar dan blijft die even onbevredigend. Door de ombudsman, door de Rekenkamer en door de Kamer is vastgesteld dat dit onwenselijk is. U zegt nu in wezen: de vorige motie was onwenselijk, maar het probleem is onoplosbaar. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik op papier zet wat nu concreet wordt gedaan om het aanbod te verruimen. Ik heb al aangegeven dat wij zullen bekijken hoe wij het aantal organisaties kunnen vergroten en het aanbod kunnen verruimen.

U spreekt over het verdubbelen van het aanbod, zoals dat in andere landen is gebeurd. Ik kan u de overzichten van de afgelopen jaren geven. Die wijzen erop dat in geen van de landen sprake is van een verdubbeling. In Frankrijk is er ten opzichte van 2000 een opvallende verruiming, maar dan neemt u niet mee dat men in het jaar daarvoor met 600 is teruggevallen, doordat de adoptie uit Vietnam werd opgeschort. Frankrijk had in 1994 3058 plaatsingen van adoptiekinderen en in 2003, tien jaar later, 3995. In Duitsland ging men van 1600 naar 1900, in Noorwegen van 500 naar 700 en in Zweden van 900 naar 1000. Kortom, in heel Europa is het probleem dat er te weinig aanbod is. Onlangs is door de International Social Services in Genève gewaarschuwd dat het verhogen van de druk ertoe leidt dat het systeem van interlandelijke adoptie erodeert. Er is een notitie over gekomen. Het is geen onwil dat ik de Kamer niet tegemoet kom. Ik kan de Kamer wel tegemoet komen door geen wachtlijst in te voeren, maar dan houden wij het probleem ongedifferentieerd. Dan laten wij de file zoals die nu is. Dat is dan de oplossing waarvoor wordt gekozen. Ik vind dat de regering dat niet kan doen. Zij kan niet zeggen: laat maar instromen. Eventueel is er de oplossing van de heer Luchtenveld om veel meer mensen die beginseltoestemming geven, maar je weet dat het probleem daardoor niet wordt opgelost. Alle mensen die ik nu de cursus laat betalen, moeten het dan aan het einde van de rit nog een keer doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De wachtlijsten zijn niet nodig, als u het aanbod kunt uitbreiden. U bent daarmee bezig. Totdat u daar meer zicht op heeft, kunt u best nog een paar maanden wachten met het invoeren van die wachtlijsten. Dat verzoek herhaal ik hierbij. Wilt u de Kamer er uiterlijk na de zomer over informeren hoe het aanbod kan worden verruimd? Als u er niet in zou geloven dat het kan, zou u ook niet beginnen met het onderzoeken ervan.

Wat Frankrijk betreft ...

De voorzitter:

Nee, dit gaan wij niet doen. Dit wordt weer een heel betoog. U hebt uw vraag herhaald en u hebt een nieuwe vraag gesteld. Dat lijkt mij voldoende.

Minister Donner:

In de overzichten, die ik eventueel kan achterlaten voor de Handelingen, kunt u zien dat in geen van de Europese landen behoudens Ierland in de afgelopen drie jaren een substantiële uitbreiding heeft plaatsgevonden van het aantal adopties. Het is niet zo dat het aantal adoptiekinderen uitgebreid kan worden. Wij moeten uiteraard bezien hoe wij de knelpunten kunnen wegnemen, maar uw vooronderstelling dat de overheid met een simpele druk op de knop het aantal kinderen kan uitbreiden, is onjuist. Ik zal de Kamer aangeven wat ik op dat punt kan en wil doen. Wat betreft de wachtlijsten wil ik best eerst gaan praten met de organisaties om na te gaan in hoeverre zij inschatten dat er sprake is van een substantiële verbetering. De Kamer zegt mij nu in feite: laat het probleem voor wat het is en kom er niet aan. Dan houden wij de onbevredigende situatie, omdat het aanbod nu eenmaal niet verruimd kan worden.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de minister heeft toegezegd dat hij het overzicht zal verstrekken over hoe de situatie ter zake in andere Europese lidstaten is en dat hij de Kamer bij brief nog nader zal informeren over zijn verdere aanpak.

De heer Van der Staaij (SGP):

In aansluiting op de vraag van mevrouw Albayrak zou ik graag van de minister willen vernemen of hij bereid is de invoering van de extra wachtlijst in ieder geval op te schorten totdat de nadere discussie is gevoerd. De veronderstelling van de minister is dat het probleem puur en alleen gelegen is in het traject na het afgeven van de beginseltoestemming en dat je dus eigenlijk geen tijdwinst zou kunnen boeken door eerder die beginseltoestemming af te geven. De discussie gaat er nu over of dat wel zo is. Gelet daarop vraag ik de minister om de invoering van de extra wachtlijst op te schorten totdat die discussie is afgerond.

Minister Donner:

De wachtlijst bestaat nu al, maar zit nu ongedifferentieerd in het proces van de beginseltoestemming, waarvan de Kamer heeft vastgesteld dat die veel te lang is. Het enige wat ik probeer te doen, is om binnen dat proces onderscheid te maken tussen de werkelijke duur van de cursus en de wachttijd bij gebrek aan aanbod. Als de Kamer mij vraagt om dat proces even op te schorten, dan zegt zij met zoveel woorden dat de eerdere moties die bedoeld waren om het probleem op te lossen, maar even terzijde kunnen worden geschoven, evenals de adviezen van de Rekenkamer en de ombudsman.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is echt een verkeerde voorstelling van zaken. De Rekenkamer en de ombudsman hebben geadviseerd om eerder met de beginseltoestemming te komen, gelet op de onaanvaardbaar lange termijn die er nu aan verbonden is. De minister wil het probleem oplossen door de wachttijd later te laten ingaan. De aanvraag van betrokkene wil hij eerst een jaar laten liggen om die vervolgens versneld binnen een bepaalde tijd te behandelen. Dat is op geen enkele manier een oplossing. Dat is het scheppen van een papieren werkelijkheid.

Minister Donner:

De Kamer vraagt mij nu om de duur te laten zoals die is en om geen onderscheid te maken tussen het probleem van de beginseltoestemming en het probleem bij gebrek aan aanbod. Zij zegt in feite: laat de file de file. Ik ga hier niet toezeggen dat de invoering wordt opgeschort want dan ontstaat er een administratief probleem. Ik zal de Kamer bij brief informeren over het resultaat van de eerste gesprekken met de organisaties over de potentiële uitbreiding waarbij ik tevens nadere informatie zal verschaffen over de cijfers van de andere landen. Bij de invoering zit de vooronderstelling dat wij niet op korte termijn tot een zodanige uitbreiding kunnen komen dat de wachtlijst vermijdbaar is. Ik ben echter niet bereid het voorstel van de heer Luchtenveld te volgen om iedereen een beginseltoestemming te geven om vervolgens te bezien hoe lang het verder allemaal gaat duren. Dat is onverantwoord tegenover de ouders. In wezen zou ik daarmee een situatie scheppen waarin ik bijna op voorhand weet dat een heel groot deel van de betrokkenen opnieuw een gezinsonderzoek zal moeten volgen.

De heer Dittrich (D66):

De minister zei zo-even dat hij niet even op een knopje kan drukken zodat het probleem is opgelost. Toch zit hij als minister van Justitie wel aan de knoppen. Als hij niet op een knopje drukt, zal het probleem niet worden opgelost. Ik wil hem dan ook de volgende suggestie doen. Wij zitten nog steeds met het systeem dat er één vergunninghouder per herkomstland werkzaam is. Wat is er nu op tegen om dat systeem te verlaten en om meer vergunninghouders in bepaalde landen waar veel kinderen vandaan komen, te laten werken, zodat de toevoer van kinderen vergroot en versneld wordt?

Minister Donner:

Ik heb al aangegeven dat het knopje daarvoor niet onder mijn hand zit. Het systeem is open. Op ieder moment kan er een nieuwe organisatie komen die dat wil gaan doen.

In een reactie op de andere motie hoop ik dit voorjaar voorstellen te doen die leiden tot een versnelling van de procedure. Ik doelde net op de toelating van andere organisaties; dat knopje heb ik niet onder de hand.

Nogmaals, wij kunnen onze kop tegen de muur blijven stoten en wel tien organisaties in het leven roepen, maar de situatie in andere landen geeft aan dat het aanbod niet groot is.

De heer Dittrich (D66):

Dat klopt toch niet helemaal. Laat ik de Chinese kinderen als voorbeeld nemen. Hoe kan het nou dat Nederlandse ouders drie jaar langer moeten wachten voordat zij een Chinees kind kunnen adopteren dan Amerikaanse ouders? Dat heeft gewoon te maken met de werkwijze in het land zelf. De minister kan best initiatief tonen: een conferentie organiseren, alle vergunninghouders bij elkaar halen en hen enthousiasmeren en prikkelen. De minister straalt nu in feite een zeer afwachtende houding uit, zo van "ik kan niks doen, dat moeten anderen maar doen", maar hij kan wel van allerlei dingen in gang zetten. Daarom is het ook van belang dat de centrale autoriteit verder wordt versterkt.

Minister Donner:

Dat gegeven klopt niet. Deze vraag werd al voorzien; daarom is een en ander al nagegaan. Uit de gegevens van de drie Nederlandse organisaties die voor China bemiddelen – dat zijn dus drie organisaties die allemaal hetzelfde land hebben – blijkt dat de gemiddelde doorlooptijd in Nederland varieert van 14 tot 19 maanden. Die is dus hetzelfde als in de VS. Die vier jaar klopt niet. Nogmaals, wij praten hier over iets waarvoor wij geen van alleen een oplossing hebben.

Ik zeg de Kamer toe, te gaan praten met de organisaties en haar in te lichten over wat er op dat punt wordt gedaan en wat de mogelijkheden zijn. Op een gegeven moment zullen wij echter een bepaalde vaststelling moeten doen. Blijkt mijn veronderstelling dat een substantiële uitbreiding niet mogelijk is, juist te zijn, dan kunnen we huidige volstrekt onduidelijke situatie handhaven of we kunnen duidelijk aangeven welke wachttijd het gevolg is van het tekort en welke wachttijd het gevolg is van de procedure. Volgens het ene model, het idee van de heer Luchtenveld, kun je dan beginnen met de beginseltoestemming. Dan bestaat het risico dat de wachttijd als gevolg het tekort zo lang wordt dat opnieuw beginseltoestemming nodig is. Wij kunnen het ook doen zoals ik het heb voorgesteld: beginnen met de wachttijd als gevolg van het tekort, maar als men instroomt in de beginseltoestemming zal er dan ook naar alle waarschijnlijkheid een kind zijn. Dat is ongeveer waar het over gaat.

De voorzitter:

Alvorens ik de heer Luchtenveld toesta om op dit punt nog een vraag te stellen, stel ik vast dat het woordje "nogmaals" nu vaker dan normaal wordt gebruikt. Dat betekent dat de beantwoording een hoge graad van herhaling krijgt.

De minister heeft toegezegd dat hij de Kamer een overzicht zal sturen van de situatie in de ons omringende landen en dat hij zal aangegeven wat hij reeds heeft gedaan en wat hij van plan is om te doen. Ik stel de Kamer voor daarop te wachten en daar verder niet meer op in te gaan.

Heeft de heer Luchtenveld een vraag die hier los van staat?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja, ik heb een vraag over de motie op stuk nr. 10 over de doorlooptijd van een aanvraag voor een vergunning. De minister schrijft dat hij de Kamer in het voorjaar van 2004 wil berichten over de mogelijkheid tot het verkorten van de doorlooptijd. Is de minister bereid het invoeren van een wachtlijst op te schorten totdat die brief is besproken met de Kamer?

Minister Donner:

Nee, maar wel tot het moment waarop die brief is verzonden. Ik kan niet wachten totdat de brief met de Kamer is besproken; het is namelijk aan de Kamer om te beslissen wanneer zij over die brief wil praten.

De heer Luchtenveld (VVD):

Tot een maand nadat de brief is verzonden?

Minister Donner:

Akkoord, tot een maand nadat de brief is verzonden.

De voorzitter:

Wanneer wil de minister die brief versturen? Als wij dat weten, kunnen wij het op de kalender aankruisen.

Minister Donner:

In eerlijkheid, daar kan ik geen antwoord op geven. Dat is ook niet wat de Kamer vraagt. Zij wil eerst de brief, om de zekerheid te hebben dat het niet wordt ingevoerd. Het is afhankelijk van de discussie die ik moet voeren met de organisaties. Er was een afspraak gemaakt, die door omstandigheden niet door is gegaan. Ik kan er niet mijn hand voor in het vuur steken, maar ik zeg de Kamer toe dat er eerst zal worden gesproken met de organisaties. Op basis daarvan zal ik een brief opstellen over wat de mogelijkheden zijn. Binnen een maand na verzending van die brief zal ik geen wachtlijst invoeren. Zijn wij het dan eens?

De tweede motie betrof de homoadoptie. Men moet het niet zo zien dat de brief op dit punt terughoudend is. Het zit in wezen vast op hetzelfde probleem, namelijk de wachtlijsten. Wat ik niet wil hebben, is dat wij de belemmering in het begin, in Nederland, opheffen, als wij niet de zekerheid hebben dat er ook adoptie gerealiseerd kan worden. Anders wordt aan het begin een invoermogelijkheid geschapen. Om een voorbeeld te noemen, Zweden is het enige land in Europa dat die mogelijkheid heeft. Het heeft twee paren die zijn ingestroomd in de procedure. Zij wachten nog steeds op een kind voor adoptie. Dat is niet gerealiseerd. Dat is het probleem, als ik het zonder meer aan het begin doe. Bij een situatie van schaarste wordt de deur opengezet voor die mogelijkheid. Dat is de reden waarom ik heb gezegd dat ik het afhankelijk maak van een verdrag met landen, zodat ik weet wat de ruimte is. Dan is het ook reëel om eraan te beginnen.

Een ander punt is dat men door deelbemiddeling iemand heeft voor adoptie. Dan ben ik het ermee eens dat de beperking niet in de Nederlandse wet moet zitten. Ik ben bereid om te bekijken hoe dat punt ondervangen kan worden, zonder dat ik daarmee een ander probleem schep, namelijk dat aan het begin de zaak wordt opengezet, om aan het eind te constateren dat er geen ruimte is.

Bij de voorbeelden uit de Verenigde Staten die hier genoemd worden, zal ik gaarne onderzoeken waar de knelpunten zitten. De redenen om een aantal extra waarborgen in te voeren, zijn gelegen in het feit dat er een aantal incidenten zijn geweest bij de deelbemiddeling. Dat heeft geleid tot een aantal extra controles.

De heer Dittrich (D66):

Kunt u een inventarisatie daarvan aan de Kamer sturen? Dit klinkt mij nogal vaag in de oren. Plotseling worden ouders geconfronteerd met allerlei extra eisen en wij weten niet precies waarom.

Ik wil even terug naar de eerste opmerking. Ik constateer dat de minister de motie op stuk nr. 11 van mevrouw Van der Laan en anderen niet uitvoert. Wij hebben toen een discussie gehad over andere landen en dergelijke. Deze heeft erin geresulteerd dat de Kamer de regering verzoekt om de wet op korte termijn aan te passen. De minister geeft nu hetzelfde antwoord als hij toen in het debat gaf. Dat was toen aanleiding om een motie in te dienen, die is aangenomen. De Kamer vraagt de minister om op zeer korte termijn de wet aan te passen.

Minister Donner:

In welke zin wilt u de wet dan aangepast hebben?

De heer Dittrich (D66):

Wij willen de wet zodanig aanpassen dat die belemmeringen zijn opgeheven en dat homoparen kunnen adopteren. De minister gaat gelijktijdig aan de slag om een verdrag te sluiten met een land als Zuid-Afrika, maar dan is de wet alvast aangepast. Dat is wat de Kamer wilde.

Minister Donner:

Ik geef aan dat, als een homopaar door deelbemiddeling zelf met een kind komt, de Nederlandse wet niet een belemmering is. Ik verwacht dat de Kamer er begrip voor zal hebben, dat wij aan de ingang niet de volgende situatie creëren. Zodra ik zonder zo'n verdrag aan het begin zonder meer zeg dat de belemmering wegvalt, kan iedereen instromen in de procedure, zoals in Zweden, om aan het eind te ontdekken dat er geen kinderen zijn. Is dat de situatie die u wenst?

De heer Dittrich (D66):

Ik kom terug op de toezegging van de minister. Hij zegt bereid te zijn om ernaar te kijken. Dat klinkt echter nogal vaag. Ik wil actie. Ik wil duidelijkheid.

Minister Donner:

Als ik ergens naar kijk, betekent dat actie.

De heer Dittrich (D66):

Ik weet niet welke actie dat is.

Minister Donner:

Als mijn conclusie is dat het probleem op te lossen is zonder andere problemen op te roepen, zal ik op dit punt met wetswijziging komen. In mei zou met Zuid-Afrika gesproken worden. Naar het schijnt heeft het Constitutionele Hof in Zuid-Afrika gisteren echter geoordeeld dat interlandelijke adoptie bij homoparen wetswijziging in Zuid-Afrika vergt. In die zin is de situatie van de mogelijkheden op dit terrein onduidelijk. De Verenigde Staten heeft het Haagse Adoptieverdrag niet ondertekend. De Verenigde Staten zal het Haagse Adoptieverdrag gaan tekenen. Dat betekent dat adoptie verder moet rusten op het verdrag dat met de Amerikaanse federale overheid is gesloten. De kans dat daar op dit moment de adoptie voor homoparen in voor zal komen is gering.

De heer Dittrich (D66):

Dat laatste waag ik te betwijfelen, omdat de discussie over homohuwelijken een heel andere is dan de discussie over homoadoptie. Daar is de Verenigde Staten veel liberaler in dan Nederland. Ik wil overigens de toezegging van de minister helder hebben. De minister zegt bereid te zijn, waar zelfdoeners vanuit Amerika een kind naar Nederland halen, de Nederlandse wetgeving aan te passen zodat beide ouders in Nederland het kind kunnen adopteren. Het kind verkeert dan niet drie jaar lang in een onzekere situatie.

Minister Donner:

Die situatie vloeit voort uit de wet. Wij stellen in het algemeen de eis dat bij adoptie door één ouder binnen een paar de termijn drie jaar is. Wij kunnen bezien of het langs die weg op te lossen is. Dan is het probleem pragmatisch opgelost middels adoptie door één ouder en vervolgens een huwelijk. Een andere vraag is of in de gevallen dat daadwerkelijk adoptie door een paar plaatsvindt, de Nederlandse wet een knelpunt vormt. Dat zou een beetje onzinnig zijn. Als dit oplosbaar is, ben ik bereid om ook dit probleem op te lossen. Ik zal dat op korte termijn doen. Ik weet echter niet of ik een wetsvoorstel voor de zomer kan indienen op dit terrein. Als niet op voorhand vaststaat dat er iemand voor adoptie is, ligt er een ander probleem. Dat wil ik verbinden aan de mogelijkheden en capaciteiten uit het oogpunt van verdragen. Anders creëer ik een ongewenste situatie, namelijk dat de instroom wordt opengezet om uiteindelijk te constateren dat er geen uitstroom is.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De minister zegt toe dat de wet geen belemmering mag zijn voor de zelfdoeners. De belemmeringen zitten echter niet in de wet, maar met name in de praktijk. De vergunninghouders moeten de contacten controleren die mensen op individuele basis hebben gelegd. Het probleem is niet alleen het lage percentage aanvragen, dat zich beperkt tot 2% van de gevallen. De suggestie is tevens dat er sprake is van een bewuste tegenwerking door de vergunninghouders. Is de minister bereid om niet alleen de wettelijke hindernissen, maar ook de praktische hindernissen weg te nemen?

Minister Donner:

Anderen hebben ook gevraagd naar het functioneren van de centrale autoriteit. Ik wil daar geen commissie aan zetten, maar ik zal intern laten doorlichten wat de praktijk is en welke problemen en knelpunten op dat punt bestaan. Uw opmerking over tegenwerking zal ik ook in dat kader bezien.

De heer Luchtenveld (VVD):

Gaandeweg komt de minister met een merkwaardige redenering over het openstellen van de WOBKA voor paren van gelijk geslacht. Hij zegt dat hij eerst moet weten of er wel voldoende kinderen beschikbaar zijn en dat niet aan het eind van de rit mag blijken dat er te weinig kinderen zijn. Zojuist bleek tijdens de discussie over adoptie door heteroseksuele paren dat er wachtlijsten zijn en dat er ondanks een oprekking van de beginseltoestemming tot vier jaar onvoldoende kinderen zijn om aan alle wensen te voldoen. Waarom vindt de minister het principieel te verdedigen dat heteroseksuele paren wel en homoseksuele paren niet de procedure mogen ingaan?

Minister Donner:

In het geval van homoseksuele paren is er een apart knelpunt. Als alle kinderen die beschikbaar komen voor eenouderadoptie ook beschikbaar zijn voor homoadoptie, is er geen probleem. Dan hebt u volstrekt gelijk. Zodra er binnen de knelpunten een heel specifieke bottleneck zit, vooral voor kinderen die beschikbaar zijn voor homoadoptie, moet ik een apart systeem hebben voor degenen die als homopaar willen adopteren. Ik kom nogmaals met het voorbeeld van de file. Als er een file ontstaat doordat er een doorgang is van maar twee meter groot, moet ik een aparte regeling invoeren voor auto's die breder zijn dan twee meter. Dit is normaal logistiek management.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen over de problematiek van kinderen die beschikbaar komen voor adoptie uit de Verenigde Staten. Dat is het gevolg van de wetgeving in de Verenigde Staten. Het gaat dan om kinderen die "hard to place" zijn en dat zijn de "biracial" of gehandicapte kinderen. Dat is niet het gevolg van onze wetgeving, maar van de wetgeving van die staten.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De informatie over de Amerikaanse wet klopt wel, maar dat betekent niet dat louter zwarte kindjes voor adoptie afgedragen kunnen worden. Dat is wel de informatie van de centrale autoriteit. De centrale autoriteit zegt tegen homoparen dat ze alleen maar een zwart kindje kunnen krijgen.

Minister Donner:

Ik zal kijken wat de problematiek is op dat punt. De problemen die u noemt, zijn in belangrijke mate gerelateerd aan bepaalde incidenten, die het invoeren van een toegevoegde controle op betrouwbaarheid rechtvaardigden. Dat was gewoon nodig om het systeem te laten functioneren. Als er speciale knelpunten zijn die niet gerechtvaardigd zijn, dan zullen wij proberen die uit het systeem te halen. Het is dus geen onwil.

Voorzitter. Over de problematiek van de doorlooptijd voor de aanvraag van vergunningen zal ik de Kamer zo mogelijk voor 1 juni informeren. De heer Van der Staaij is nog ingegaan op de problematiek van de voorlichting en het overleg met Financiën. De stand van zaken op dat punt zal ik ook behandelen in de brief over de knelpunten in de wachtlijsten. Dat wil niet zeggen dat ik kan toezeggen dat het daarmee is opgelost, maar dan heeft de Kamer in ieder geval de informatie over de stand van zaken.

Voorzitter. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik een brief zal sturen waarin zal worden aangegeven op welke manier ik in overleg met de desbetreffende organisatie zal proberen om de instroom te verruimen en dat ik het systeem van wachtlijsten niet zal invoeren binnen een maand nadat ik u de brief heb gestuurd. Ik blijf erbij dat ik het rechtvaardiger vind om de wachtlijst in te zetten voor de cursus dan daarna. Als het gaat om adoptie door homoparen zal ik bezien hoe het systeem in de praktijk werkt, welke knelpunten er zijn en of het eventueel kan worden verruimd, maar dat blijft, zoals gezegd, afhankelijk van de verdragen met andere landen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. De minister heeft enkele vragen niet beantwoord en wij hebben geen tweede termijn. Ik heb bijvoorbeeld gezegd dat de Kamer het budget voor de Centrale Autoriteit structureel met € 250.000 heeft verhoogd voor uitbreiding personeel, maar dat die tot nu toe nog niet heeft plaatsgevonden.

Minister Donner:

Dan zal het waarschijnlijk niet nodig zijn geweest!

De heer Dittrich (D66):

Met uw voorganger hebben wij in deze zaal geconcludeerd dat die uitbreiding hard nodig was omdat de Centrale Autoriteit zich bijvoorbeeld ook bezighoudt met internationale kinderontvoeringen en te weinig menskracht had. Daarom heeft de Kamer om die post van de begroting van Justitie structureel op te hogen.

Minister Donner:

Dat lijkt mij meer een punt dat bij de uitvoering van de begroting aan de orde kan komen!

De heer Dittrich (D66):

Zeker, maar feit blijft dat wij dit twee jaar geleden bij de begrotingsbehandeling met uw voorganger hebben afgesproken. Ik mag toch verwachten dat u aan de knoppen zit en die uitbreiding zal realiseren.

Minister Donner:

Ik zal dit navragen!

De voorzitter:

Mag de Kamer op dit punt van de minister nog een reactie verwachten?

Minister Donner:

Als daar aanleiding toe bestaat, zal ik erop reageren, maar ik zal er in ieder geval naar kijken en dat moet voldoende zijn.

De voorzitter:

De Kamer meent blijkbaar dat daar aanleiding toe is en ik verzoek de minister er dan ook naar te kijken, hetgeen in zijn eigen woorden dus ook actie inhoudt!

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven