Aan de orde is het debat over de benoeming van een voorzitter.

De voorzitter:

Bij de behandeling van de ontwerpprofielschets in de vergadering van 30 januari jongstleden is besloten conform twee aangenomen moties te procederen, namelijk 28285, nrs. 3 en 4. Ingevolge de motie op stuk nr. 4 dienen kandidaten voor het voorzitterschap zich uiterlijk twee uur voor de vergadering van heden schriftelijk bekend te hebben gemaakt. Ingekomen zijn tot die tijd de brieven van de leden Weisglas (28738, nr. 2), Verburg (28738, nr. 3) en De Graaf (28738, nr. 4).

Ingevolge de andere aangenomen motie, die op stuk nr. 3, dient de Kamer de gelegenheid te krijgen om de kandidaten in het openbaar naar aanleiding van de profielschets vragen te stellen over de wijze waarop zij voornemens zijn het Kamervoorzitterschap in te vullen. Ik verzoek de kandidaten om daartoe achter de regeringstafel plaats te nemen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, geachte kandidaten en overige collega-volksvertegenwoordigers. Er zijn drie kandidaten en alle drie willen zij dat de volksvertegenwoordiging beter gaat debatteren: geen kommavrijerij, geen eindeloze herhalingen, maar debatten over visies met passie en met overgave. Deze wens is natuurlijk niet nieuw. De klacht dat de Staten-Generaal wat saai debatteren is al eeuwenoud. Ik heb eens in mijn boekenkast nagegaan wat daarover stond en kwam een werk tegen van niemand minder dan Johann Wolfgang Goethe, genaamd Egmond. De graaf van Egmond, goede vriend van Willem van Oranje, klaagde al over de saaie vergaderingen: "Ondraaglijk vond ik het al op mijn zetel te moeten blijven zitten als in belangrijke vergaderingen simpele beslissingen in zich herhalende gesprekken nog eens en nog eens werden overwogen. Dan was het of ik tussen de vier duistere zaalwanden door de balken van het plafond werd platgedrukt." Hier spreekt een van de founding fathers, een van de oervaders van Nederland. De graaf van Egmond klaagde al in de zestiende eeuw over de saaiheid van de vergaderingen in de Staten-Generaal. Hij kwam ook met een oplossing voor die saaiheid: "Zo gauw mogelijk spoedde ik dan weg, sprong gehaast te paard, diep ademhalend fris naar buiten het vrije veld in, waar wij thuishoren." Dat is prachtig. Het is interessant te zien dat alle drie de kandidaten met voorstellen komen om juist dat te doen: het land ingaan, regionale onderwerpen in de regio bespreken en werkbezoeken afleggen. Mijn fractie vindt dat uitstekend, maar daarmee zijn wij er natuurlijk niet.

Anne Vondeling, voormalig voorzitter van de Tweede Kamer en lid van de Partij van de Arbeid, vroeg zich hardop af of de Tweede Kamer leeuw of lam was. Met het stellen van die vraag gaf hij het antwoord al. De positie van de Kamer is de afgelopen jaren verzwakt. Hoofdschuldige daaraan is het parlement zelf. De agenda loopt over van de details in kleine en tijdrovende overlegjes, waardoor de echte controle van de macht niet plaatsvindt. Op 22 januari jongstleden hebben burgers op ons gestemd om namens hen onze tanden te laten zien en te waken ten gunste van goed bestuur voor het vertegenwoordigen van opvattingen en meningen, ook al zijn dat minderheidsopvattingen. Daar zijn wij, collega-volksvertegenwoordigers, allereerst zelf verantwoordelijk voor. Nog geen halfjaar geleden heeft de fractie van D66 daarom een reeks concrete voorstellen gedaan. Ik hoop dat de Kamer die aanneemt en ermee aan de slag gaat. De voorzitter heeft bij de uitvoering van dergelijke voorstellen een belangrijke taak. Hij of zij kan zelf met voorstellen komen en ontwikkelingen versnellen. Het is geweldig dat hier nu drie kandidaten zitten die dat op zich willen nemen.

Ik kom tot een aantal vragen aan de drie kandidaten. Dank voor uw brieven; wij hebben ze met veel interesse gelezen. Graag hoor ik van de drie collega's wat zij in de Kamer willen veranderen en hoe. In de drie brieven wordt er wel in algemene bewoordingen over gesproken, maar hoe willen zij dat concreet vormgeven: debatten op hoofdlijnen, maar hoe dan precies? Kunt u aangeven in welke mate u geschikter bent voor het Kamervoorzitterschap dan de andere kandidaten?

Europa wordt steeds belangrijker. 70% van de wetgeving komt uit Europa, maar hier in het parlement dringt dat nog nauwelijks door. Hoe willen deze kandidaten Europa meer in het dagelijkse Kamerwerk betrekken? Welke concrete ideeën heeft u daarvoor?

Hoe kijkt u aan tegen de positie van kleine en middelgrote partijen in de Kamer? Hoe kijkt u aan tegen afsplitsingen van partijen, waarmee wij de afgelopen maanden te maken hebben gehad? Er zijn de afgelopen tijd nogal wat dingen over gezegd. Graag horen wij uw opvattingen daarover.

Misschien wel de moeilijkste vraag is hoe u als voorzitter van de Kamer het aanzien van de politiek denkt te verbeteren. Hoe wilt u de waardigheid van de politiek herstellen, verbeteren en vergroten?

De fractie van D66 wil een voorzitter die leiderschap toont. Wij hebben een voorzitter nodig die krachtig, innovatief en alert leiding geeft aan een vernieuwing van de Kamer. Dank u wel voor de aandacht. Ik zie uit naar de antwoorden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik vind de wijze waarop de nieuwe procedure voor het verkiezen van de voorzitter vorm krijgt buitengewoon positief. Het begint er inmiddels aardig op te lijken zoals de SP-fractie het voor zich zag, toen in 1996 Jan Marijnissen de destijds geldende procedure ter discussie stelde. De tijd dat het voorzitterschap van de Tweede Kamer een post was die werd verdeeld tussen de grotere politieke partijen, hebben wij achter ons gelaten. Dat is winst.

Ik kom terug op een punt dat ik ook heb aangesneden bij het debat over de profielschets in mei 2002. Ik citeer twee zinnen uit de kandidaatstellingsbrief van de heer De Graaf: "Ik besef dat dit een ongebruikelijke stap is voor een lid van een kleinere fractie. Het is echter geen vanzelfsprekendheid meer dat de voorzitter alleen uit grotere fracties voortkomt." Het is buitengewoon mooi en ook bijzonder dat er nu toch een kandidaat is uit een kleinere fractie. Een belangrijk praktisch bezwaar van zo'n kandidaatstelling voor kleinere fracties is dat zo'n fractie dan een lid in de Kamer moet missen voor het Kamerwerk. Ik heb in mei een voorstel gedaan dat ik vandaag herhaal, namelijk dat een fractie na de benoeming van de Kamervoorzitter de fractie mag aanvullen. Er komen in dat geval dus 151 Kamerleden, namelijk 150 leden en één voorzitter van die leden. Dat heeft de consequentie dat de voorzitter geen stemrecht meer heeft. De positieve kant hiervan is dat de voorzitter dan ook meer tot uitdrukking brengt dat hij boven de partijen staat.

Omdat ik ervan uitga dat er één vragenronde is, heb ik verzocht of ik in eerste termijn over dit voorstel een motie mag indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het een praktisch bezwaar voor kleine fracties kan zijn een Kamervoorzitter te leveren omdat zij het lid moeilijk kunnen missen voor het Kamerwerk;

van mening dat een mogelijke oplossing voor dit praktische bezwaar is om de Kamervoorzitter geen stemrecht te verlenen en de vacature in de fractie te laten opvullen door het eerstvolgende lid op de kandidatenlijst;

verzoekt het Presidium om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(28738).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik ga hier niet allemaal voorstellen doen over wat er anders zou kunnen en moeten in de Tweede Kamer. Ik beperk mij tot een aantal algemene vragen aan alle kandidaten. Waarom en hoe zouden zij de Kamer en het functioneren ervan willen veranderen? Daarbij moet natuurlijk wel worden bedacht dat de Kamer zelf moet beslissen over eventuele veranderingen. Ik ben echter toch heel benieuwd naar de opvattingen van deze kandidaten daarover.

De SP-fractie vindt de rechten van minderheden in de Tweede Kamer belangrijk. Te vaak worden debatten die minderheden willen voeren, geblokkeerd door meerderheden. Wat is de opvatting van deze kandidaat-voorzitters over de rechten van minderheden in deze Kamer? Uiteraard geldt ook hier dat de Kamer uiteindelijk beslist.

Mijn volgende punt betreft debatten zonder regeringsstuk of brief van het kabinet. Er wordt vaak gezegd dat dit niet noodzakelijk hoeft te zijn, maar in de praktijk blijkt toch regelmatig dat er toch naar dit soort procedures wordt gegrepen om niet direct een debat te hoeven voeren over een actueel onderwerp. Wat is de mening van de kandidaten over het direct voeren van debatten over actuele zaken, zonder dat hoeft te worden gewacht op een reactie van het kabinet?

De SP-fractie is erg blij met de vorderingen inzake de procedure en is ook blij dat de Kamer op deze manier een voorzitter uit haar midden kan kiezen. Het is een volledig open kwestie voor mijn fractie, dus heren en dame doe uw best. Wij hebben wel een bepaalde voorkeur, al zijn de fractieleden volledig vrij, voor iemand uit de oppositie. Dat heeft te maken met de positie van de Tweede Kamer als controleur van de regering.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. De LPF-fractie is blij dat de kandidaten voor het voorzitterschap zich vandaag presenteren aan de Kamer. Deze presentatie zal bepalend zijn voor onze keuze. Wij vinden het prettig dat de uitkomst van dit debat nog niet vaststaat. Ondanks het gelobby op de gang, denken wij dat het nog geen uitgemaakte zaak is.

De LPF-fractie hecht aan de rechten die de Kamer heeft, namelijk het budgetrecht, het vragenrecht en het recht van interpellatie. Wij vinden echter ook dat deze rechten te lichtvaardig zijn en worden gebruikt. De LPF-fractie staat een andere werkwijze van de Kamer voor met minder rituelen en meer inhoud. Ik ga verder in op drie zaken. Wij vinden dat spoeddebatten ergens toe moeten leiden, het liefst tot een oplossing. Deze debatten moeten niet leiden tot een uitkomst die vooraf al vaststaat en alleen maar dienen om te scoren bij de achterban of anderszins. Wij hopen dat er een drastische vermindering komt van het aantal spoeddebatten. Wij zijn het eens met wat mevrouw Verburg daarover heeft gezegd. Aan de heren Weisglas en De Graaf vraag ik of zij de visie van mevrouw Verburg delen.

Verder vinden wij dat Kamerleden veel minder vragen moeten stellen en veel meer oplossingen moeten bieden. Wij staan ervoor dat wij met elkaar dit land verbeteren. Er kan ook een gezamenlijke aanpak zijn, ondanks oppositie- en coalitieverschillen. Wij moeten met elkaar tot oplossingen komen en niet de regering bezig houden met het beantwoorden van vragen zoals wij dat het afgelopen jaar hebben gezien. Dat geldt ook voor de lawine aan Kameroverleggen. Een minister van onze partij heeft eens op een dag zes keer overleg met de Kamer gehad, waarvan het laatste om elf uur 's avonds gehouden werd. Dat vinden wij jammer, niet alleen voor onze ministers, maar ook voor ministers van andere partijen. Het kabinet moet regeren en de Kamer moet controleren, maar de verhoudingen zijn scheef. Wij zijn voor meer orde, meer structuur en meer vaste tijdstippen. Wij zullen met een pakket van maatregelen komen om dit te bevestigen. Ik hoop de heer Van der Ham geen verdriet te doen als ik zeg dat het ons niet gaat om minder saaie debatten, maar om minder debatten, minder overleggen. Wij willen alleen nog maar de noodzakelijke overleggen stevig voeren met elkaar.

De heer De Graaf heeft gesproken over hearings. Dat vinden wij een heel nuttige suggestie. Zo worden in Amerika stevige gedachtewisselingen genoemd tussen kabinet en de volksvertegenwoordiging. Wij willen graag weten hoe de heer Weisglas en mevrouw Verburg denken over deze suggestie.

Tot slot stellen wij drie vragen aan de drie kandidaten Verburg, De Graaf en Weisglas. Ten eerste is een verandering van de werkwijze voor de LPF erg belangrijk. Wij zitten met een aantal rituelen, waarvan sommige heel mooi zijn en andere minder. Onze vraag is: wat is de top drie van zaken in deze Kamer die u als eerste wilt afschaffen dan wel aanpakken, mocht u vandaag gekozen worden tot Kamervoorzitter? Ten tweede streeft de LPF naar een oprecht onafhankelijk Kamervoorzitterschap. Hoe denken de kandidaten dit gestalte te geven? Ten derde vraag ik aan de kandidaten hoe zij willen voorkomen dat de media zo vaak de Kameragenda bepalen, in plaats van de Kamer zelf.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De fractie van GroenLinks is zeer blij met dit debat over het voorzitterschap, want wij hebben ook andere tijden gekend. Er is vandaag in ieder geval iets te kiezen en dat is zeer belangrijk. Ik het zeer op prijs dat hier drie kandidaten hun nek uitsteken en bereid zijn, met deze Kamer te debatteren over de wijze waarop zij de belangrijke functie van Kamervoorzitter willen invullen. Ik ben ook zeer blij dat de tijden van het automatisme voorbij zijn dat de grootste partij – dat was bijna altijd ook de grootste regeringspartij – de voorzitter levert. Het is mooi dat het er nu om gaat welke persoon het meest geschikt wordt geacht om aan deze functie invulling te geven.

De fractie van GroenLinks acht drie punten van groot belang bij de beoordeling. Wij vinden allereerst dat de positie van de Kamer ten opzichte van de regering versterkt dient te worden. Wij vinden ten tweede dat de democratische cultuur versterkt dient te worden, waarbij wij aandacht willen voor de positie van minderheden in de Kamer. Ten derde vinden wij het van belang dat de Kamer de plaats wordt waar juist de dingen die de samenleving beroeren volop in debat zijn. Op die punten heb ik aan de drie kandidaten een aantal vragen.

1. Deelt u de opvatting dat de positie van de Kamer ten aanzien van de regering versterkt moet worden en op welke wijze zult u zich daarvoor inzetten als voorzitter? Kunt u daarbij ook iets zeggen over de wijze waarop u de onderzoeksfunctie van de Kamer zult versterken?

2. Vindt u dat het ook in het licht van de versterking van de positie van de Kamer tot uw taak behoort om het dualisme te versterken? Speelt het voor u een rol of u lid bent van een oppositiefractie of een regeringsfractie? Wij weten nog niet hoe het gaat lopen, maar maakt het voor u verschil voor de positie als Kamervoorzitter?

3. Hoe zult u omgaan met de positie van minderheden, kleinere fracties in de Kamer, bijvoorbeeld met het aanvragen van een interpellatie- of een spoeddebat door een van de kleinere fracties in deze Kamer? Gaat u dat in principe honoreren, of moet daarover worden gestemd? Kunt u daar een precies antwoord op geven? De wijze waarop de voorzitter op dat vlak opereert, is voor mijn fractie van groot belang.

4. Ik wil de drie kandidaten vragen, aan te geven op welke wijze zij meer debatten over Europa op de agenda van deze Kamer willen zetten.

5. Welke drie acties, welke top drie – wellicht zijn deze in onze ogen anders dan in de ogen van de LPF, maar misschien komen wij op hetzelfde spoor uit – wilt u in gang zetten om echt inhoud te geven aan het voorzitterschap? Stel dat u het wordt, wat gaat u dan doen?

Ik heb verder nog een aantal korte vragen aan alle kandidaten.

Ik stel eerst vragen aan de huidige Kamervoorzitter, de heer Weisglas. U schrijft enerzijds dat acht maanden te kort waren, maar anderzijds zegt u dat de ervaring die u heeft opgedaan, u sterkt in de gedachte dat u voldoet aan de profielschets die door de Kamer is opgesteld. Misschien kunt u dat verduidelijken. In welke zin is uw ervaring zodanig dat zij u een meerwaarde geeft ten opzichte van de andere kandidaten? Wat heeft u concreet gedaan om de vernieuwing, die u ook voorstaat, en de versterking van de positie van de Kamer in de afgelopen maanden gestalte te geven? Is voor u bij het voorzitten de inhoud van het debat bepalend of geeft de klok de doorslag? U heeft gezegd dat u een 151ste Kamerlid mogelijk acht. Mevrouw Kant doet dezelfde suggestie. Steunt u de motie van mevrouw Kant of heeft u daarover een andere opvatting?

Ik heb ook een paar vragen aan mevrouw Verburg. U heeft gezegd dat de gesprekken die in de trein, aan tafel en op het terras worden gevoerd – de kerk en de kroeg – ook in de Kamer aan bod moeten komen. Wat moet er precies anders gaan dan in de afgelopen maanden en jaren? Hoe wilt u dat doen? Hoe kijkt u als kandidaat-voorzitter aan tegen het doorregeren van een demissionair kabinet? Heeft u daar als kandidaat-voorzitter een andere opvatting over dan als prominent lid van de CDA-fractie? U zegt in de NRC dat u debatten waarvan de uitkomst op voorhand vaststaat, overbodige debatten vindt. Ik ben zeer benieuwd op welke debatten u doelt. Zijn dat debatten over onderwerpen die op een meerderheid in de Kamer kunnen rekenen? Hoeven die niet plaats te vinden? Misschien kunt u ons daar iets meer duidelijkheid over bieden. Ten slotte wil ik ook aan u vragen of voor u de klok doorslaggevend is of de inhoud van het debat.

Tot slot stel ik nog een paar vragen aan de heer De Graaf. U schrijft in uw brief dat u al verschillende voorstellen heeft gedaan om inhoud te geven aan de vernieuwing en de versterking van de Kamer. Wat heeft u de laatste jaren voorgesteld? Kunt u als lid van een kleinere fractie aangeven hoe u de positie van de kleinere fracties ziet en hoe u zich daartoe zult verhouden? U zegt in de NRC dat debatten over zaken waarover op voorhand geen duidelijk standpunt van de regering is, overbodige debatten kunnen zijn. Wat bedoelt u daar precies mee? U zegt dat dit debatten zijn die iets voorbarigs en voorlopigs krijgen. Bedoelt u dat er altijd een standpunt of een brief van de regering moet zijn wil een debat zinvol zijn? Daarover wil ik graag meer duidelijkheid.

Dit waren mijn vragen. Ik ben zeer benieuwd naar de beantwoording. Ook voor mijn fractie zal die doorslaggevend zijn bij het bepalen van onze keuze.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wij hebben een rommelige periode, de periode tussen de twee verkiezingen, achter de rug. Dat zal iedereen snel beamen. Het aanzien van de politiek, maar ook dat van het parlement, heeft schade opgelopen door incidenten en strubbelingen die zich in en om de Kamer hebben afgespeeld. Inmiddels heeft de samenstelling van de Kamer opnieuw een flinke wijziging ondergaan. De parlementaire ervaring van de Kamerleden is gemiddeld genomen gedaald. In dat licht neemt het belang van een bekwame voorzitter alleen maar toe. Drie Kamerleden bleken bereid zich beschikbaar te stellen voor deze post en zich te onderwerpen aan vragen van de Kamer. Daarvoor hebben wij waardering en zeggen wij dank.

Ik wil de kandidaten vanmiddag niet uitvoerig bevragen op hun ideeën over vernieuwing en veranderingen in de werkwijze, niet omdat dit niet interessant zou zijn, maar om de simpele reden dat dit gemakkelijk tot overvragen leidt. Een vragenronde over de veranderingsidealen kan al snel ontaarden in het uitlokken van niet waar te maken beloften, en daar wil ik mij niet aan schuldig maken.

Liever wil de SGP-fractie de schijnwerper richten op de voorgeschreven taken van de voorzitter. Die taken bestaan volgens het Reglement van orde voornamelijk uit de volgende vier elementen: het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en van het Presidium, het doen naleven van het Reglement van orde, het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten en het vertegenwoordigen van de Kamer.

Dat is een droge opsomming, zeker, maar zij raakt wel het hart van de werkzaamheden van de Kamervoorzitter. In de profielschets staat in het licht van deze taken terecht de eis van gedegen parlementaire ervaring, inzicht in de staatsrechtelijke verhoudingen en kennis van en respect voor het Reglement van orde.

Over verschillende van die aspecten hebben wij in de brieven van de kandidaten wat kunnen lezen, maar over de handhaving van het Reglement van orde heb ik nog weinig vernomen. Hoe willen de kandidaten daarmee omgaan? Welke stijl van handhaving kiezen zij?

Dat is de eerste vraag die ik voorleg, met een concrete casus erbij. Wij zeggen allemaal dat wij voor een levendiger debat zijn en dat het eens afgelopen moet zijn met al die lange debatten die nergens meer over gaan, maar een concrete vraag is dan hoe de kandidaten, als zij voorzitter worden, omgaan met een debat dat eindeloos doorloopt en waar de fut uit is. Wat doen zij dan?

In het licht van het geschonden aanzien van het parlement in de afgelopen periode wil ik hier de vraag aan toevoegen wat de kandidaten willen doen om de waardigheid die het parlement moet uitstralen, te versterken.

De huidige Kamervoorzitter Weisglas maakt in zijn brief melding van het belang dat de in samenstelling sterk vernieuwde Kamer zou moeten hechten aan een ervaren en ingewerkte voorzitter. Mijn vraag aan beide andere kandidaten is hoe zij aankijken tegen het belang van continuïteit waarnaar de huidige voorzitter verwijst.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het doet de fractie van de ChristenUnie deugd dat er ook deze keer weer iets te kiezen valt. Het doet ons ook deugd dat de kandidaten die zich hebben aangemeld, niet namens hun fractie naar voren zijn geschoven, maar zelf met een brief aan de Kamer hebben laten weten dat zij deze functie willen vervullen. De fractie die de vorige keer nog omstandig een eigen kandidaat naar voren schoof en aanprees, heeft waarschijnlijk ook ingezien dat dit niet de sleutel tot succes is geworden. Collega Weisglas had dit de vorige keer beter door. Hij heeft met zijn open en vrije kandidaatstelling school gemaakt, zo blijkt.

Namens mijn fractie wil ik de drie kandidaten complimenteren met de wijze waarop zij zich kandidaat hebben gesteld en met hun bereidwilligheid om het zware ambt van voorzitter van de Tweede Kamer op zich te nemen. Over een dergelijke taak moet niet te licht gedacht worden. Mede daarom is het goed dat de Kamer vorige week een profielschets heeft vastgesteld, waarin de specifieke eisen die aan dit ambt vastzitten, zijn vastgelegd. Wij hebben hierover een aantal maanden geleden uitvoerig gedebatteerd. Om die reden hebben wij er vorige week geen woorden meer aan gewijd.

Als fractie hebben wij al eerder gezegd dat gedegen parlementaire ervaring, kennis van procedures, en uiteraard van de toepassing daarvan, en leiding kunnen geven aan het Kamerwerk, waarbij managementcapaciteiten vereist zijn, voor ons heel belangrijke criteria zijn om de beoogde kandidaten aan te toetsen. Uiteindelijk zal moeten gelden dat de beste man of vrouw op deze plaats terecht zal komen.

In dat opzicht heeft de Kamer nu een luxeprobleem, omdat naar onze mening deze drie kandidaten allen voldoende gekwalificeerd zijn. Dat is een goede zaak, want een sterk en goed functionerend parlement is van groot belang. Daar zal onder leiding van de nieuw gekozen Kamervoorzitter de komende jaren verder aan gewerkt moeten worden. Dat drie stevige kandidaten zich hebben opgeworpen om hier leiding aan te geven zegt mogelijkerwijs ook iets over het assertieve karakter dat dit parlement de komende jaren zal innemen tegenover de straks te vormen regering.

Waar het nu op aankomt, is bij deze drie kandidaten wegingen te geven aan de verschillende criteria die voor het Kamervoorzitterschap gelden. Ook is binnen onze fractie de opvatting uitgesproken dat de nieuw te kiezen voorzitter niet per definitie dient voort te komen uit de grootste regeringspartij. Voor het tegenwicht dat de Kamer aan het kabinet zal moeten bieden, kan het zelfs een pre zijn als dat niet geval is.

Het zijn maar enkele afwegingen. Voordat u aan dit soort afwegingen conclusies verbindt, meld ik dat binnen onze fractie het kiezen van een voorzitter bij uitstek een vrije kwestie is. Wij hebben de vorige keer aangegeven niet zoveel behoefte te hebben aan het bevragen van de kandidaat-voorzitters: het voegt niet veel toe aan wat wij al weten. Wij kennen de mensen en wij hebben uiteraard met belangstelling de brieven met hun motivering gelezen. Het is ons ook duidelijk dat iedere voorzitter aan de invulling van zijn ambt een eigen kleur zal willen geven en dat dit consequenties kan hebben voor het functioneren van de Kamer.

Op het volgende wil ik wel een reactie van de kandidaat-voorzitters. Voor ons staat voorop dat de voorzitter van de Tweede Kamer een uitvoerende en dienende functie heeft en dat het voorzitterschap geen persoonlijke BV is. Niet de persoonlijke opvatting en de agenda van de voorzitter zullen het functioneren van de Kamer moeten bepalen, maar de opvattingen die de Tweede Kamer daar zelf over heeft. In goede samenwerking met het Presidium, indien nodig ook met de commissie voor de Werkwijze der Kamer en uiteindelijk met de Kamer zelf, zal de voorzitter zijn plaats moeten vinden. Wij hechten zeer veel belang aan deze taakopvatting.

Wie de nieuwe voorzitter ook wordt – de stemming zal dat uitwijzen – onze fractie wenst hem of haar veel sterkte bij het uitvoeren van deze belangrijke taak.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de heer Van der Ham voor het inspirerende betoog, maar ik kan mij herinneren dat het met de heer Van Egmond niet zo goed is afgelopen. Ik hoop dat het met zijn kandidaat beter zal aflopen.

Acht maanden voorzitterschap is te kort om een stempel te drukken op het voorzitterschap. Dat neemt niet weg dat de VVD-fractie waardering heeft voor de wijze waarop de heer Weisglas invulling heeft gegeven aan dit voorzitterschap. De keuze van acht maanden geleden is juist gebleken. Persoon en profielschets komen goed overeen. In feite is er dan ook geen reden om het voorzitterschap, vervuld door de heer Weisglas, ter discussie te stellen, maar de parlementaire democratie vraagt hier wel om. Vanmiddag hebben zich drie kandidaten aangemeld voor dit voorzitterschap, waarvoor de VVD-fractie dank zegt. Ik heb met hen mogen samenwerken en debatteren en ik ken ze alle drie als parlementsleden die de democratie hoog in het vaandel hebben.

De motivering in hun brieven is duidelijk. Zij hebben veel ambities, maar voor het verwezenlijken van ambities is vaak een cultuuromslag nodig. De afgelopen vijftig jaar zijn er velen geweest die als voorzitter de ambitie hadden om veranderingen tot stand te brengen. Ik denk aan Van Tiel, Vondeling, Dolman, Deetman, Van Nieuwenhoven en ook Weisglas. Ik zie ook de lastige vraagstukken die om een oplossing vragen, zonder dat wij de democratie en de rechten van de volksvertegenwoordiging aantasten. Ik noem de motie-inflatie, het grote aantal mondelinge vragen en de gedetailleerdheid. Ik herinner mij dat de heer Van der Ham als een van de eersten mondelinge vragen stelde over de riooloverstort.

De heer Van der Ham (D66):

Het was een poging tot regeling van werkzaamheden, maar de voorzitter heeft dat toen verboden.

De heer Rijpstra (VVD):

Dat was dan een goed optreden.

Voorzitter. Ik noemde al de motie-inflatie, het grote aantal mondelinge vragen, de vele schriftelijke vragen. Wij hebben sinds 1906 al meer dan 60.000 schriftelijke vragen gesteld. Wij debatteren te weinig op hoofdlijnen. Er worden te weinig vergaderingen in commissieverband afgerond omdat ze plenair afgerond moeten worden.

Daarnaast is er nog de relatie tussen de voorzitter en het ambtelijk apparaat. De vraag is of hier geen cultuuromslag dient plaats te vinden. Het apparaat dient niet bepalend, maar juist ondersteunend en faciliterend te zijn. Daar moet een voorzitter ook duidelijk in kunnen sturen. Dat brengt mij tot de volgende vragen. Aan de andere kandidaten vraag ik welk verschil het duidelijkst zichtbaar zal zijn tussen de manier van werken en voorzitten van de "demissionaire voorzitter" en die van hen.

Tot slot wil ik graag een reactie op de volgende stelling: Een grootschalige vernieuwingsdrang is geen doel op zichzelf. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen sturend en inspirerend leiderschap aan de ene kant en een betuttelende houding – die wij in ieder geval niet willen – aan de andere kant.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Na de vorige verkiezingen heeft de Kamer voor de eerste keer een open procedure gevolgd bij het verkiezen van de Kamervoorzitter. Dat is goed bevallen. Er vindt een direct debat plaats met de kandidaten, ook vanmiddag weer, waarin zij kunnen aangeven op welke manier zij het Kamervoorzitterschap willen invullen. Dat is goed voor de democratie. Geen achterkamertjes, maar een transparant proces. Het is voor iedereen te volgen, ook op tv. Dat is prima, zou ik zeggen. Daarmee komt de gekozen Kamervoorzitter wat ons betreft in een ander daglicht te staan. Immers, hij of zij legt daarmee rechtstreeks een vorm van verantwoording af aan de samenleving en is daarop wat ons betreft ook aanspreekbaar. Wij vinden het daarom zeer plezierig dat na de verkiezingen van 22 januari jl. deze open procedure weer wordt gevolgd. De openheid krijgt een eigen dynamiek. Wij vinden het een goede zaak dat ook iemand uit een van de kleinere fracties zich kandidaat stelt, juist omdat niet alles van tevoren is vastgelegd en met fractiediscipline is afgekaart. De zaken liggen meer open dan in het verleden. Elke kandidaat steekt zijn nek uit, op eigen risico. Dat vraagt moed. Onze fractie prijst alledrie kandidaten daarvoor. Twee zullen het na de stemmingen immers niet halen.

Onze fractie heeft in het debat over de profielschets van vorige week aangegeven waaraan zijn belang hecht. Ik stip een aantal punten kort aan. Wij hechten aan een breed draagvlak in het parlement, aan het bijdragen aan het continueren van de hoge opkomst bij de laatste verkiezingen en aan vernieuwing van de procedures. Ook het verschaffen van duidelijkheid en transparantie aan de Kamer over besluiten, bijvoorbeeld het wel of niet honoreren van mondelinge vragen, is van groot belang. De kwaliteitsimpuls die de nieuwe Kamervoorzitter zal geven aan het ambtelijk apparaat is natuurlijk eveneens een punt. Het ondersteunende Kamerpersoneel is namelijk erg belangrijk voor het functioneren van de Kamer en van de leden individueel.

Namens onze fractie leg ik een aantal vragen voor, om te beginnen aan alledrie de kandidaten. Hoe kunnen wij meer op hoofdlijnen debatteren en minder over technische zaken, terwijl concreet moet blijven wat de Kamer wil en het proces van wetgeving niet verwaarloosd mag worden? De kandidaten hebben alledrie aangegeven dit te willen. Hoe willen de kandidaat-voorzitters de vernieuwing van procedures aanpakken? Welke procedures lenen zich voor vernieuwing? Hoe kijken de kandidaten aan tegen de beveiligingsproblematiek, onder meer in relatie tot de wens dat het parlement geen vesting wordt?

Uit het interview met Frans Weisglas in het Algemeen Dagblad van 6 december vorig jaar blijkt dat hij het parlement buiten Den Haag wil laten vergaderen. Hoe denkt hij dit in de praktijk aan te pakken? Hoe en waar moet dat gebeuren? Bij de provincies? Wat zijn de kosten? Hoe heeft hij dit onderwerp uitgewerkt? Hij heeft in december namelijk letterlijk gesteld dat hij daarmee actief aan de gang zou gaan. Het gaat wat hem betreft ook om de besluitvorming op lokaal of regionaal niveau. Hoe ziet hij dat voor zich? Dit onderwerp staat even los van hoorzittingen en werkbezoeken, want dat zijn bekende instrumenten van de Kamer.

Gerda Verburg heeft de nadruk gelegd op het binnen de Kamer halen van het maatschappelijk debat. Wat ons betreft gaat het daarbij onder meer om de vraag op welke manier de agenda van de Kamer beter kan aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Hoe wil mevrouw Verburg dat doen? Op welke wijze kan de Kamer wat haar betreft beter inspelen op vraagstukken die in de maatschappij spelen?

In de brief van 25 augustus 1998 over de werkwijze van de Kamer en, wat actueler, gisteren in NRC Handelsblad, pleit Thom de Graaf voor de introductie van hoorzittingen met ambtenaren naar Amerikaans model. Tijdens deze hoorzittingen kan de Kamer onder ede spreken met ambtenaren over het beleid. Hoe verhoudt zich dat wat hem betreft tot de ministeriële verantwoordelijkheid? Op welk moment en met welk doel moet een ambtenaar worden gehoord?

Mijn fractie is benieuwd naar de antwoorden van de kandidaten en wacht de uitslag van de stemmingen met spanning af.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Uiteraard heeft ook de PvdA-fractie veel waardering voor de kandidaten. Zij zitten vanmiddag toch maar in vak K en steken hun nek uit om door hun medeleden bevraagd te worden, waarna er wel of niet op ze wordt gestemd. De PvdA-fractie vindt het heel goed dat er een open procedure wordt gevolgd waardoor van tevoren niet is vastgelegd welke kandidaat het moet worden. Volgens mij zijn er drie gekwalificeerde kandidaten en daarom sluit ik mij aan bij de leden die hebben gezegd dat dit eigenlijk een luxeprobleem is. De PvdA-fractie heeft vooraf dan ook geen oordeel. Het lijkt mij een grote uitdaging voor de kandidaten om 42 zwevende kiezers met hun antwoorden te overtuigen.

Ik wil de kandidaten hierbij een beetje helpen met de criteria die de PvdA-fractie belangrijk vindt. Natuurlijk vindt mijn fractie ook dat het maatschappelijke debat in de Kamer zou moeten plaatsvinden. Dit moet echter zo gebeuren dat het onderwerp herkenbaar is. Wij hebben het natuurlijk vaak over zaken die in de maatschappij spelen, bijvoorbeeld de witte en zwarte scholen. Vaak wordt dit door de kiezer echter niet herkend als een debat over maatschappelijke zaken omdat er te veel over details wordt gesproken of omdat de accenten verkeerd worden gelegd. De fractieleden van de PvdA zijn natuurlijk erg benieuwd naar de manier waarop de kandidaat-voorzitters de herkenbaarheid willen bevorderen.

Voor de PvdA-fractie is het dualisme een tweede belangrijk criterium. Het is inmiddels bekend dat de PvdA-fractie hieraan, zeker in de komende tijd, veel waarde zal hechten.

Een derde belangrijk criterium is de kwaliteit van de debatten. Er wordt iets te vaak gezegd dat er minder debatten moeten worden gevoerd, maar het gaat niet zozeer om minder maar om beter.

Last but not least merk ik op dat het Kamerwerk niet alleen in Den Haag plaatsvindt, maar dat Kamerwerk zich vooral in de regio's en tussen de mensen afspeelt. Voor Kamerleden is het vaak moeilijk om het werk in het land te combineren met het werk in Den Haag omdat leden op heel onregelmatige tijden in de Kamer moeten zijn. Ik hoef niemand de problemen rond bijvoorbeeld de stemmingen uit te leggen. Voor de PvdA-fractie is het heel belangrijk hoe de nieuwe voorzitter zal omgaan met de spanning tussen effectiviteit en beperkte tijd en de spanning tussen grote lijnen en details.

Natuurlijk komt daarbij ook het dilemma tussen wat de voorzitter zelf kan bepalen en wat de Kamerleden daarover individueel of verenigd in fracties hebben te zeggen. In eerste instantie kan de kandidaat-voorzitter zeggen: wat kan ik eraan doen als de fracties tegen mijn voorstel zijn om minder te debatteren en de stemmingen op een vaste tijd te plannen? De PvdA-fractie is nieuwsgierig hoe de kandidaat-voorzitters dat dilemma willen oplossen. Daarbij wil mijn fractie de kandidaat-voorzitters helpen, want ook de Kamer kan iets doen aan de werkwijze. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende de algemene wens om te komen tot vernieuwing en aanpassing van de werkwijze van de Kamer;

overwegende dat deze vernieuwing zowel is gericht op het vergroten van de effectiviteit en de efficiency bij de uitvoering van de taken van het parlement als op het actualiseren van het debat;

verzoekt het Presidium, op korte termijn met concrete voorstellen te komen over:

  • - deze vernieuwing in de werkwijze van de Kamer;

  • - hierbij specifieke aandacht te besteden aan voorstellen die het voor de Kamerleden mogelijk maken het regionale werk beter te combineren met taken in Den Haag door onder andere vaste tijden voor de stemmingen aan te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(28738).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Hoe kijkt de heer Weisglas terug op zijn functioneren in de afgelopen periode? Waarmee heeft hij een begin kunnen maken en wat is er blijven liggen? Wat is het beste wat hij heeft gedaan en wat zou hij anders doen? Waarom is de commissie voor de Werkwijze de afgelopen acht maanden niet bijeen geweest?

Mijn vragen aan mevrouw Verburg liggen in het verlengde van die aan de heer Weisglas, want ik weet dat zij deel heeft uitgemaakt van het Presidium en dus dicht heeft gezeten op wat er daar is gebeurd. Ook aan haar vraag ik wat er anders zou moeten worden gedaan dan tot nu toe. In haar brief heeft zij het over het actualiseren van het debat. Welke onderwerpen hadden volgens haar de afgelopen maanden hier moeten worden besproken en op welke wijze? In een interview met mevrouw Verburg heb ik gelezen dat zij het heel belangrijk vindt dat de voorzitter lid blijft van een fractie. Kan zij dit aan de Kamer toelichten?

Aan de heer De Graaf vraag ik waarom een aantal van de voorstellen die hij eerder heeft gedaan, niet in zijn brief staan. Als voorbeeld noem ik het vragenuurtje met de minister-president. Zijn die voorstellen vervallen, of heeft de heer de Graaf er bewust voor gekozen deze niet in zijn brief op te nemen? De heer De Graaf schrijft dat hij aan de Kamer wil "sleuren" om tot vernieuwing te komen. Ik ben heel nieuwsgierig om te weten hoe hij dit wil gaan doen. Hoe wil hij de Kamer voor die vernieuwing enthousiasmeren?

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Vos aan alle drie de kandidaten om ons de top drie van voorstellen voor vernieuwing te noemen. Ik zou ook graag een reactie ontvangen op mijn motie, met name op het dilemma tussen enerzijds het binnen en buiten de Kamer werken en anderzijds de effectiviteit en de beperkte tijd. Verder sluit ik aan bij de vraag die is gesteld over de relatie met Europa.

De nieuwe leden is gemeld dat het nog zeker drie weken duurt voordat zij de beschikking krijgen over een laptop en een mobiele telefoon. Dit is een heel praktische zaak, maar de voorzitter gaat hierover, want dergelijke dingen komen in het Presidium aan de orde. Kunnen de kandidaten dit bespoedigen en kunnen de nieuwe leden op de nieuwe voorzitter rekenen? Namens het mannelijke deel van mijn fractie vraag ik, hoe elk der kandidaten denkt zich te zullen opstellen inzake het dragen van colbertjasjes.

De voorzitter:

Dan is het nu aan de kandidaten voor het voorzitterschap om te antwoorden op de aan hen gestelde vragen.

Ik stel voor, door het lot te laten beslissen in welke volgorde zij het woord krijgen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik verzoek de kandidaten om zich te concentreren op hun eigen beantwoording en niet te reageren op elkaars betoog. Ik zal de kandidaten niet toestaan, elkaar te interrumperen. De overige leden van de Kamer mogen de kandidaten wel interrumperen, mits zij een bescheiden gebruik maken van die mogelijkheid.

Ik verzoek de bode, mij de beker voor te houden met de drie briefjes waarop de naam van een kandidaat staat. Ik zal die briefjes er één voor één uit halen.

Ik constateer dat de heer Weisglas als eerste het woord krijgt, de heer De Graaf als tweede en mevrouw Verburg als derde.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter. Ik vind niet dat wij drieën vanmiddag met elkaar een wedstrijd in vernieuwing moeten aangaan. Ik voeg hieraan echter meteen toe dat het op zich natuurlijk al vernieuwing is dat wij hier met zijn drieën zitten. Dat heeft een aantal sprekers al gezegd. Deze vernieuwing is het gevolg van een breed in de Kamer levende wens om een open besluitvormingsprocedure te hebben over het voorzitterschap van de Kamer. De zojuist genoemde moties liggen hieraan onder andere ten grondslag. Zoals u weet, heb ik zelf acht maanden geleden gevolg gegeven aan die moties en aan die nieuwe, open procedure. Daarna heeft de Kamer mij met een grote meerderheid tot haar voorzitter willen kiezen. Overigens was het niet meteen mijn keuze om die prachtige procedure iedere acht maanden te herhalen.

Er is vanmiddag wederom veel gesproken over de zo belangrijke vernieuwing van de werkwijze in de Kamer. Hierop kom ik uiteraard uitgebreid terug. Getuige de profielschets gaat het in de eerste plaats om de capaciteiten van een voorzitter om het dagelijkse werk, behorende tot het voorzitterschap, te doen. Ik kan in ieder geval zeggen dat ik dit gedurende de afgelopen acht maanden met heel veel plezier en met heel veel inzet heb gedaan. Zoals ik zo vaak heb gezegd, vond ik dit toen ik begon de mooiste baan in de politiek. Staat u mij toe dit nog één keer te zeggen en hieraan toe te voegen dat ik dit met meer overtuiging nog steeds vind.

Het dagelijkse werk bestaat uit het leidinggeven aan de vergaderingen. Dit is het meest zichtbare gedeelte van het werk. Daaraan vooraf gaat de organisatie ervan. Dit brengt mij op de vraag van onder anderen mevrouw Vos over klok en kwaliteit. Het is heel erg gemakkelijk en oprecht om te zeggen dat het om de kwaliteit van de debatten gaat. Het spreekt vanzelf dat die kwaliteit door de leden wordt bepaald en dat het niet aan de voorzitter is om er een oordeel over te hebben. Maar tegelijkertijd tikt de klok door, niet alleen voor de voorzitter, maar ook voor de leden zelf. Hoe vaak gebeurt het niet dat een Kamerlid aan het begin van een debat vraagt of het alsjeblieft kort kan en een uur later, begrijpelijk, bevlogen aan de interruptiemicrofoon staat en de eigen wens vergeet? Nee, ik mag nu geen namen noemen. Dat is echter het dilemma voor de voorzitter. Dan blijft de klok voor de voorzitter belangrijk. Daarop letten is zijn taak, niet zozeer met het oog op de kwaliteit, want dat is niet de taak van de voorzitter, maar wel voor een goed politiek en inhoudelijk verloop van een debat. Een debat of een onderwerp kan niet worden afgekapt als het politiek juist ongelofelijk belangrijk is.

Laat ik maar meteen de vraag van mevrouw Hamer over de mist beantwoorden. Ik ben ervan overtuigd dat ik in acht maanden, na honderden en honderden uren op de voorzittersstoel gezeten te hebben, best weleens de mist in ben gegaan. Achteraf heb ik ook zelf weleens vastgesteld dat ik niet het beste moment had gekozen om af te kappen. Dat kan gebeuren.

Het tweede onderdeel van het dagelijkse werk van de voorzitter is het leiding geven aan het bedrijf Tweede Kamer, met alles wat daarmee te maken heeft. Bij de leden en ook bij de medewerkers is bekend dat ik dat met inzet en plezier heb gedaan. Ik vond het een voorrecht om in een relatief korte tijd het overgrote deel van de ruim 600 medewerkers van de Kamer ook persoonlijk te ontmoeten en te spreken, soms heel, heel vroeg in de ochtend. Ik wil daar graag mee doorgaan, om nog meer verbetering aan te brengen in het goede werk dat onze medewerkers doen.

Een derde aspect is – en degenen die mij langer dan vandaag kennen, weten dat dit een aspect is dat ik met veel plezier doe – het vertegenwoordigen van de Tweede Kamer naar buiten toe bij tal van gelegenheden, of het nu is bij de ontvangst van een buitenlands staatshoofd of bij een congres van bijvoorbeeld het CNV.

Er is, mevrouw de voorzitter, de afgelopen maanden heel veel op de rails gezet, en ik antwoord nu op vragen van onder andere de heer Rijpstra, wat betreft de verbetering van de werkwijze van de Kamer. Ik voeg hieraan toe dat er een dilemma is omtrent de rol van de voorzitter. Terecht werd door een aantal woordvoerders, waaronder de heer Van der Staaij, gezegd dat de voorzitter een dienende taak heeft. Een dienende taak echter is niet hetzelfde als een passieve taakopvatting. De voorzitter heeft een stimulerende, aanjagende taak om te werken aan de verbetering van de werkwijze. Ik ben er, en staat u mij de onbescheidenheid toe, trots op dat wij in het Presidium hebben kunnen spreken over deze uitgebreide notitie en de werkwijze van de Kamer. De Presidiumleden kennen de notitie. Bij de raming heb ik, en u zult zich dat herinneren, u beloofd om deze notitie voor kerstmis aan te bieden. De raming was voor de kabinetscrisis en dat is de reden waarom het na de kerst wordt. Indien ik voorzitter blijf, is het mijn voornemen om de notitie af te ronden, ook in de commissie voor de Werkwijze, vóór het einde van deze maand, zodat de Kamer er dan over kan spreken. Dit is een gedeeltelijke reactie op de motie van mevrouw Hamer.

Ik noem een paar uitgangspunten die ik in deze notitie naar voren heb gebracht en waar ik achter sta: verlevendiging van de plenaire vergadering, bestrijding van verkokering, bijvoorbeeld door het instellen van themacommissies en meer kansen – een aantal leden sprak hierover – voor minderheden. Rechten en kansen zijn verschillende woorden, meer kansen voor minderheden waar de Tweede Kamer uiteindelijk zelf over beslist. Ik noem verder agendering vanuit de Kamer en niet altijd alleen vanuit de regering. Dit is het antwoord op de vraag of er ook debatten zonder de regering mogelijk zijn. Ja, zeg ik, maar met de nodige beperking. Uiteindelijk is onze hoofdtaak controle van de regering en medewetgever zijn en dat kan alleen met de regering hier, in dit vak. Ook noem ik bestrijding van details. Hoe vaak is het niet gezegd, ook door mijn collega's-kandidaten. Plenair en in de commissie. Als je dit plenair wilt bestrijden, moet er dus meer detailwerk in de commissies worden gedaan. Ik wijs op bevordering van het dualisme. Ik ben hier helemaal niet zo ontevreden over, terugkijkend op de afgelopen maanden. Een punt dat door vrijwel alle woordvoerders is genoemd, is de verbetering van het aanzien van het parlement en van de positie daarvan. Dit zijn op zich twee verschillende dingen.

Het aanzien van het parlement is in de eerste plaats een zaak van alle Kamerleden zelf, maar er is ook een taak voor de voorzitter. Ik meen dat ik al een aantal malen duidelijk heb gemaakt, ook in de media, dat daar waar dingen gebeuren die schadelijk voor het aanzien kunnen zijn, de voorzitter daarmee naar buiten treedt, dit opmerkt en intern probeert dat te verbeteren. Dit laatste is in een aantal gevallen zeker gelukt. Sprekend over de positie van het parlement betreft dit het dualisme, in politieke zin, maar ook de positie van het parlement daar waar het bijvoorbeeld gaat om de eigen begroting. Met behulp van de leden van het Presidium is het mij de afgelopen periode gelukt, een mogelijke aantasting van die zelfstandige begrotingspositie van het parlement tegen te gaan.

Doel bij dit alles moet zijn om onze parlementaire middelen, vragen, debatten, moties, interpellaties, enz., zodanig in te zetten en aan te passen dat de medewetgevende en controlerende functie, waarover ik sprak, zo scherp mogelijk wordt gemaakt: dat een minister siddert wanneer een motie wordt aangenomen en niet zegt "motie 1123 – zoveel waren het er in 2002, mevrouw de voorzitter! – is ingediend, dus het zal wel loslopen". Met een beperkte inzet van onze middelen kunnen wij meer bereiken op hoofdlijnen en minder op details. Aangezien ik de heer Eerdmans nu misschien te tevreden heb gemaakt, voeg ik er meteen aan toe dat mijn wil en de aanjagende functie van de voorzitter om te komen tot een beperkte inzet van die middelen op geen enkele wijze mag betekenen dat individuele Kamerleden worden beperkt in de rechten die zij als Kamerlid hebben. Wat dat betreft is het ook in grote mate een zaak van zelfbeperking.

Ik maak het nog concreter. Een andere opzet van het vragenuur is al tot stand gebracht door middel van bijvoorbeeld het toestaan van aanvullende vragen aan ministers en staatssecretarissen, waardoor zijn minder makkelijk kunnen "weglopen" omdat geen aanvullende vragen mogen worden gesteld, en door het meer op politieke hoofdpunten toe te spitsen. Ik weet, mevrouw de voorzitter, dat ik u in deze functie niet mag toespreken, maar ik mag wel verwijzen naar de Handelingen van anderhalf jaar geleden. U zelf heeft gesproken over het brengen van het politieke debat van buiten naar de arena van de Tweede Kamer. Het vragenuur is bij uitstek het moment om dat te doen. Misschien – zonder te positief en te overmoedig te worden – is ons dat ook wel gelukt in het afgelopen jaar, als je ziet dat de kijkcijfers voor het vragenuur met zo'n 10% omhoog zijn gegaan. Tel ons zegeningen, zou ik zeggen!

Het gaat ook om een actieve rol van de voorzitter om ministers en staatssecretarissen erop te wijzen dat zij de verplichting hebben om inlichtingen aan de Kamer te geven. Als ik in de volgende periode voorzitter blijf, zou ik die taak van de voorzitter nog actiever willen invullen door niet te aarzelen om op die inlichtingenplicht van bewindslieden te wijzen.

Het gaat om minder moties. Het gaat om kortere interrupties, maar ook dat dilemma heb ik geschetst. Het gaat om hoofdlijnendebatten, om minder details hier en minder details in commissies, maar wel blijft de controlerende functie om die hoofdlijnen scherp in de gaten houden. Het gaat om themacommissies. Daaraan wordt gewerkt. Ik noem nog steeds de zaken die staan in de nota die in het Presidium aan de orde is geweest, waarin mijn gedachten zijn verwoord. Als de kabinetscrisis er niet was geweest, zou de Kamer die nota al hebben ontvangen. Nu zal zij die over een paar weken ontvangen. Ik noem het houden van commissievergaderingen in algemene zin, zonder vaste gedetailleerde agenda's; een keer in de maand of in de twee maanden met een minister of staatssecretaris in een commissievergadering praten over het algemene beleid. Ik noem, even terugkomend op het vragenuur, de mogelijkheid om met de minister-president van gedachten te wisselen op een vast moment in de week. Daarbij teken ik aan dat over dit punt in de Presidiumvergadering over die notitie zeer verdeeld werd gedacht en dat wij, als wij het willen, de minister-president natuurlijk iedere week hierheen kunnen halen en iedere dinsdag kunnen bevragen – ik zie de heer Balkenende nu ongerust kijken – over hetgeen hij de vrijdag daarvoor in de ministerraad naar voren heeft gebracht.

Ik wil nu ingaan op een paar meer concrete punten en ga daarmee in de richting van een afronding van mijn betoog. Over Europa zeg ik tegen de heer Van der Ham en mevrouw Vos dat er twee dingen moeten gebeuren: Europa is niet een onderwerp voor alleen de vaste commissie voor Europese Zaken, maar een onderwerp voor alle commissies en men moet er op tijd bij zijn. Als het over Europa gaat, moeten de commissies er op tijd bij zijn en moeten zij goed zijn geïnformeerd over hetgeen gebeurt. Anders loopt men achter de feiten aan. Op dit gebied zijn de afgelopen acht maanden twee belangrijke beslissingen genomen. Dat was in de eerste plaats de beslissing om samen met de Eerste Kamer het zogenaamde expertisecentrum Europa verder uit te bouwen, zodat de informatie over Europa naar de Tweede Kamer sneller en beter tot stand komt. In de tweede plaats was dat de beslissing om in navolging van het rapport van de heer Van Baalen vanuit de Tweede Kamer iemand in Brussel te detacheren die onze uitkijk, onze vertegenwoordiger en onze aandrager van informatie is.

Over afsplitsingen van fracties is mij een concrete vraag gesteld. Laat ik daarover kort zijn. Ik heb daarover al opmerkingen gemaakt. Ook hier wil ik op geen enkele wijze een aantasting van het individuele recht van Kamerleden, maar het wel minder makkelijk maken in vooral organisatorische en financiële zin om zich af te spitsen van een fractie en een eigen fractie te vormen. Het mag, maar het hoeft niet door middel van onze regels gestimuleerd te worden en dat is nu het geval.

Mevrouw Kant en anderen spraken over het 151ste lid. Ik heb er een aantal dingen over gezegd in de media en ik herhaal wat ik erover heb gezegd: dat past in de desbetreffende motie. Wat dat betreft ben ik het eens met deze motie; het is iets dat ik graag zou onderzoeken omdat het interessante en belangrijke kanten heeft. Laat ik het, ook gezien de tijd, hierbij houden.

Ik kom bij de vraag van de heer Van der Ham over mijn opvattingen en die van de collega-kandidaten. Waar bent u beter dan de ander, zo vroeg hij. Dat is een klassieker en het klassieke antwoord is dat de leden dat straks moeten beoordelen. Die vraag beantwoord ik dus niet. Ik kan wel antwoorden – dat betreft een feit – dat het verschil tussen mij en de andere kandidaten is dat ik de functie acht maanden heb vervuld. Daar staat weer tegenover dat de andere kandidaten in die acht maanden dingen hebben gedaan die ik niet heb gedaan. Daarmee heb ik de vraag – zo wil ik het ook – dan toch niet beantwoord.

Er resteert mij nog om in te gaan op enkele concrete punten van mevrouw Hamer. De vraag waar ik de mist in ben gegaan, heb ik al beantwoord. Wat is het beste dat ik heb gedaan in de afgelopen tijd? Laat ik een heel concreet punt noemen. U kunt zich herinneren dat ik tijdens het debat over het voorzitterschap op 28 mei jongstleden één harde garantie aan de Kamer heb gegeven, na kritische vragen hierover, namelijk dat ik nooit meer de krant zou lezen als ik in de voorzittersstoel zat. Die belofte heb ik waargemaakt.

Wat betreft de vraag inzake de laptops voor de nieuwe leden denk ik dat ik mede namens de twee collega's kan spreken. Wij zeggen de nieuwe leden toe dat wij alle drie ons best zullen doen dat alles wat u ons vraagt, zo snel mogelijk zal gebeuren; dit menen wij serieus. Het is ook wat ik bedoel, als ik het heb over een verdere verbetering van de kwaliteit van de ondersteuning van de ambtelijke diensten, zonder daar als zittend voorzitter, in alle oprechtheid, kritiek op te hebben. Ik zeg in het algemeen in de richting van de leden – ik spreek nu maar even als tijdelijke voorzitter – dat wij er klaar voor moeten staan en als doelstelling moeten hebben dat de nieuwe leden zo snel mogelijk op alle manieren aan het werk kunnen gaan. U zult mij toestaan dat ik geen concrete toezeggingen over laptops doe, maar dat bedoelde de vragensteller ook niet.

Dan de jasjes, de jasjes, de jasjes ... Welnu, ik vind dat de heer De Graaf en ik er heel netjes uitzien zoals wij hier achter de tafel zitten. Wat mij betreft is dat een manier om hier te zitten, achter deze tafel.

Ik heb mijzelf weleens, voor de grap en onbescheiden, vergeleken met de heer Lachmon, de oud-voorzitter van het Surinaamse parlement die op 86-jarige leeftijd als voorzitter van het parlement in het harnas is overleden, na 50 jaar kamerlidmaatschap en grotendeels ook voorzitterschap. Dat haal ik niet meer en dat is ook niet mijn ambitie, maar acht maanden voorzitterschap is het andere uiterste. Dat is te kort, te kort om alles te realiseren wat ik samen met u, met het Presidium, met de commissie voor de Werkwijze der Kamer en vooral met alle Kamerleden samen wil doen. Dat ik het pas acht maanden doe, geeft mij uiteraard niet het recht om de mooiste functie in de Nederlandse politiek te behouden, want anders zaten wij hier nu niet met zijn drieën in deze open procedure. Maar ik ben er wel van overtuigd dat het voor de Kamer goed zou zijn, nu er sinds mei jongstleden zo'n 75 nieuwe leden zijn gekomen, om continuïteit en ervaring in het voorzitterschap te hebben. Ook daarom vraag ik u, leden van de Tweede Kamer: mag ik mijn karwei afmaken?

De heer Eerdmans (LPF):

Ik wil de heer Weisglas danken voor zijn in ieder geval luide betoog. Mogelijk is de top drie van maatregelen die ik u heb gevraagd te noemen mij ontgaan. Ik ben benieuwd naar het antwoord.

De heer Weisglas (VVD):

Excuses, ik heb de drie niet genoemd. Althans, ik heb ze wel genoemd, maar ik heb ze niet aangegeven in prioriteitsvolgorde. Ten eerste kies ik voor het aanzien en de positie van het parlement. Dan kies ik voor het brengen van de discussie van buiten, de belangstelling voor de politiek van buiten, naar binnen, naar politieke discussies en politieke besluitvorming op hoofdpunten in deze politieke arena. Ik kies ook – het is van een heel andere orde; het is een vraag van mevrouw Hamer die ik niet heb beantwoord – voor een veilige omgeving om ons werk te doen en voor een heel goede afweging tussen het open en transparante huis van de democratie, wat de Kamer moet zijn – niet voor niets heeft onze architect Pi de Bruijn het gebouw gemaakt zoals het is – en een veilige werkomgeving. Het kan eigenlijk alleen wanneer aanleidingen voor onveiligheid uit onze maatschappij verdwijnen. Ook daarin hebben alle Kamerleden een taak.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil de heer Weisglas ook bedanken voor de meeste antwoorden die hij heeft gegeven. Volgens mij bent u op twee punten nog niet echt ingegaan. Ik heb u gevraagd waarom de Commissie voor de werkwijze niet bijeen is gekomen. U heeft inmiddels toegezegd dat het wel zal gebeuren, maar het intrigeert mij toch waarom dat de afgelopen acht maanden niet is gebeurd. Ik heb ook gevraagd hoe wij het werk in de Kamer in Den Haag beter kunnen combineren met het werk in het land. Ik hoor graag hoe u daartegen aankijkt.

De heer Weisglas (VVD):

Over het eerste heb ik indirect gesproken, maar ik zal dat duidelijker doen. Wij zijn met de Kamer in de vorige samenstelling pas eind juli begonnen. Toen was er het zomerreces en in september gingen wij verder. Ik heb er toen voor gekozen om deze notitie eerst te bespreken in een "heibijeenkomst", ook al was het aan zee, van het Presidium. De volgende stap zou zijn geweest Commissie voor de werkwijze, Presidium en Kamer. Toen kwam de kabinetscrisis en is er vertraging ontstaan. Dat is het puur feitelijke antwoord op uw vraag.

Een balans tussen datgene wat wij hier en buiten doen slaat niet precies op de vraag die ik niet beantwoord heb van de heer Rietkerk over het vergaderen in de regio. Ik kom daarop terug. Het gaat erom praktische dingen te doen. Er is bijvoorbeeld een aantal keren gezegd: zoek meer naar mogelijkheden om op vaste momenten te stemmen. Er zijn ook andere praktische punten waardoor het overzichtelijker wordt, zowel voor Kamerleden als voor bewindslieden, hoe een week in Den Haag er uitziet, zodat je datgene wat je buiten plant ook kunt nakomen.

Ik heb de vraag van de heer Rietkerk inderdaad niet beantwoord in verband met het idee dat ik naar buiten heb gebracht om meer te vergaderen in de regio. Ik denk dan natuurlijk niet aan de plenaire Tweede Kamer als reizend circus door het land, maar aan regiogebonden onderwerpen. Sta mij een keer toe als Rotterdammer de Maasvlakte te noemen. De commissie kan dat onderwerp ter plaatse in Rotterdam behandelen met de bewindslieden en met alles wat nodig is voor formele besluitvorming. Dat wil ik samen met de andere ideeën in deze notitie binnen zeer korte termijn aan u voorleggen indien ik uw voorzitter zou mogen blijven.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Mevrouw Hamer sprak ons toe als een zwevende kiezer. Daar heb ik er het afgelopen jaar velen van gezien, maar overigens heb ik hen niet allemaal kunnen overtuigen. Dat betekent dat mijn opdracht vandaag een zware is, maar ik zal het toch proberen.

Enkele leden hebben gesproken over de ongebruikelijke stap voor een lid van een kleinere fractie om zich te kandideren voor het voorzitterschap. Ja, dat is ongebruikelijk. Ik heb het ook in mijn brief vermeld. Het is niet eerder gebeurd, maar dat wil niet zeggen dat je niet ooit die brug over zou kunnen gaan. De grote winst van de procedure van vorig jaar is dat de Kamer niet langer een lid van een bepaalde fractie tot voorzitter hoeft te benoemen omdat die fractie groter is dan andere fracties. De Kamer heeft ervoor gekozen om in een open procedure te kijken naar de persoonlijke geloofsbrieven van de leden die zich kandideren, hun eventueel aanwezige persoonlijke gezag en hun ideeën over het voorzitterschap. Dat heeft mij ertoe gebracht om de sprong te wagen. Ik heb volgens mij geen vastgesteld "constituency" en mocht die er zijn, dan is die buitengewoon klein. Ik moet het dus hebben van de voorstellen die ik de Kamer wil voorleggen en de overtuigingskracht waarmee ik dat doe.

De heer Van der Ham had een mooi citaat uit "Egmont", maar wie niet tegen saaie vergaderingen kan, moet de volksvertegenwoordiging niet in willen. Wat hij een saaie vergadering noemt, kan ik immers een buitengewoon belangrijke vergadering vinden. Vele mensen zullen vergaderen niet het meest actieve van het leven vinden, maar het is wel een buitengewoon belangrijk bestanddeel van onze democratie.

De hoofdlijn die ik destilleer uit de vele vragen die zijn gesteld, is dat er behoefte is aan modernisering en vernieuwing van een aantal onderdelen van de werkwijze van de Kamer. Er is ook behoefte aan een onpartijdige, onafhankelijke voorzitter die zich beweegt tussen streng en soepel, die zich beweegt tussen klok en kwaliteit. De voorzitter kan daadwerkelijk iets betekenen als het gaat om de werkwijze. De Kamer bepaalt echter de politieke mores en zij bepaalt ook of die mores, die gewoonten en die regelingen worden vernieuwd. De voorzitter kan invloed uitoefenen, zoals de heer Slob al zei, maar de voorzitter is niet degene die doorslaggevend kan zijn. De voorzitter is echter nooit willoos. Met stimuleren, met het nemen van initiatieven en het uitdagen van andere leden om met eigen voorstellen te komen, kunnen wij een eind verder komen.

Ik heb de afgelopen jaren een aantal voorstellen gedaan en tot mijn vreugde hoorde ik net van de heer Weisglas dat een aantal van die voorstellen in bespreking is genomen door het Presidium. De Kamer hoeft het niet eens te zijn met al mijn voorstellen. Ik zal die voorstellen natuurlijk graag in behandeling geven als de Kamer mij tot haar voorzitter kiest, maar als de Kamermeerderheid in het Presidium ze niet echt wil, zal mijn wedervraag zijn hoe men zelf denkt dat de werkwijze kan worden verbeterd. Ik daag de Kamer dan ook graag uit om uiteindelijk gemeenschappelijk als Kamer tot een betere werkwijze te komen.

Er is mij gevraagd waarom ik eigenlijk verandering wil. Men kan immers ook van mening zijn – er zijn misschien wel leden die dat doen – dat het eigenlijk allemaal best aardig gaat. Ik wil op een aantal punten verandering, omdat naar mijn oordeel de herkenbaarheid, de openheid en de duidelijkheid van het politieke debat in deze Kamer kunnen worden verbeterd. Dat ligt voor een gedeelte aan de procedures. Een aantal procedures is zo ingesleten dat zij dreigen te verworden tot vaak tijdrovende en weinig nuttige gebeurtenissen. De werkwijze is niet altijd efficiënt. Dit gaat ten koste van de tijd die de leden als vertegenwoordigers van kiezers ook op andere wijze kunnen besteden, juist aan hetgeen waarvoor zij zijn gekozen. Daarnaast denk ik dat het wenselijk is dat de Kamer haar controle op de regering versterkt.

Er is gevraagd wat mijn belangrijkste voorstellen zijn. Ik realiseer mij dat ik er in het verleden vele heb gedaan en dat ik daaruit moet kiezen. Als ik het samenvat, pleit ik voor het actuele en duidelijke debat in de plenaire zaal. Dat betekent dat de debatten korter moeten worden, omdat wij anders vijf of zes dagen in de week moeten vergaderen. Er zullen meer hoofdlijnendebatten moeten worden gevoerd. Ik heb weleens eerder bepleit dat de fractievoorzitters het debat op hoofdlijnen voeren over belangrijke onderwerpen. Maar dat moet elke fractie zelf weten. Ik zou in dat verband pleiten voor een procedure om vaker een debat op hoofdlijnen te voeren over de richting van de voorgestelde wetgeving. De nadere invulling en de details kunnen dan op andere wijze, bijvoorbeeld via het wetgevingsoverleg in commissies, worden bepaald.

Voorts lijkt het mij verstandig dat de Kamer vaker zelf thema's agendeert, zonder alleen maar te reageren op hetgeen waar de regering mee komt. Ik meen dat mevrouw Kant mij de vraag stelde of er alleen maar gedebatteerd kan worden als er een regeringsstandpunt is. Nee, dat vind ik niet. Wij hebben een aantal voorbeelden gehad waarin het goed was dat de Kamer zelf de thema's agendeerde. Ik zou dat vaker willen. Wel wil ik graag dat de Kamer zorgvuldig kan debatteren. Dat betekent dat het standpunt van de regering bekend moet zijn, als het een confrontatie met de regering betreft. Gaat het daarentegen om een uitwisseling van standpunten van partijen, kan dat ook zonder regeringsstandpunt. Wij zullen het per keer moeten bekijken. Ik ben een groot voorstander van de gedachte dat de Kamer zelf onderwerpen agendeert, los van de agenda van de regering.

Ik heb al eerder aangegeven dat ik de minister-president graag vaker naar de Kamer zie komen. Hij is nu lid van deze Kamer, dat doet deugd, maar dat zal hij wellicht over enige tijd niet meer zijn.

De heer Balkenende (CDA):

Kunt u misschien een indicatie geven hoe vaak u de minister-president naar de Kamer wilt zien komen?

De heer De Graaf (D66):

Liefst zo vaak mogelijk! Ik zou het nuttig vinden om wekelijks of tweewekelijks een apart halfuurtje of een uurtje een gesprek te hebben met de minister-president, waarin ook van gedachten kan worden gewisseld over de actualiteit. De minister-president draagt immers de eerste verantwoordelijkheid voor de coördinatie en de hoofdlijnen van het regeringsbeleid.

Ik zou graag thematische commissies willen in plaats van departementale commissies, maar ook daarover heeft collega Weisglas al iets gezegd. Voorts wil ik de onderzoeksfunctie van de Kamer uitbreiden, ook in middelen. Mevrouw Hamer heeft specifiek gewezen op efficiënter werken ten behoeve van de Kamerleden. Daar zijn natuurlijk tal van mogelijkheden voor. Een van de dingen die wij het eerste zouden moeten invoeren, is slechts een keer per week stemmen en niet drie of vier keer, al naar gelang het uitkomt. Een vast tijdstip. Dat geldt ook voor vaste vergadertijdstippen. Voorts wil ik graag zo snel mogelijk het elektronisch stemmen in deze vergaderzaal invoeren. Dat zou ons een hoop tijdverlies besparen en de duidelijkheid ten goede komen.

Ik probeer kort een paar van de gestelde vragen te beantwoorden. De heer Van der Ham heeft gevraagd hoe ik Europa meer op de agenda denk te zetten. Ook dat kan de voorzitter niet in zijn eentje doen. Wel kan hij in deze zaal, in het Presidium en overigens ook in overleg met de commissies, proberen te zorgen dat Europa een hogere plaats op onze agenda heeft. Daarbij zou een ondersteuning van de Kamer, zoals deze inmiddels in de Eerste Kamer aardig is opgetuigd, zeer wenselijk zijn. Ook daar wordt aan gewerkt. Ik meen dat ook moet worden gekeken naar de ondersteuning en de middelen van de fracties. Er moet meer ruimte zijn om de link met de Brusselse besluitvorming te leggen, zodat wij ook beter voorbereid zijn op debatten die moeten worden gevoerd.

Het aanzien verbeteren van de Kamer ligt niet alleen aan de Kamervoorzitter. Het is een verantwoordelijkheid van ons allen, alle 150, om het aanzien en, zo u wilt, de waardigheid te bewaken van de Tweede Kamer, het democratisch orgaan bij uitstek. Wat mij betreft, tellen daar een paar begrippen mee: openheid, herkenbaarheid van hetgeen wij met elkaar bespreken, ook in taal overigens, zorgvuldigheid, niet alleen in omgangsvormen maar ook in hoe wij bijvoorbeeld met kleinere fracties omgaan, en respect. Er is mij een vraag gesteld over kleinere fracties en de bescherming van minderheden. Heel specifiek gaat het natuurlijk om de vraag wat wij met een verzoek tot het houden van een interpellatie- of spoeddebat doen. Daar zit verschil in, ook reglementair. Ik meen dat het huidige gebruik moet worden gehandhaafd, dat een interpellatieverzoek van een lid wordt toegestaan, tenzij er zeer dringende redenen zijn om het anders te doen. Bij een verzoek tot het houden van een spoeddebat – dat is nadrukkelijk geen verzoek tot het houden van een interpellatie – kan de Kamer toetsen of het debat waarom wordt verzocht, inderdaad spoedeisend is. Daar kan weleens een debat over plaatsvinden, zoals in het verleden is gebleken. Of de fractie nou groot of klein is, als een fractie of een Kamerlid aandringt op het houden van een debat, moet de Kamervoorzitter of de meerderheid van de Kamer van goeden huize komen om dit vervolgens toch niet te willen houden.

Mevrouw Kant (GroenLinks):

De heer De Graaf weet ook dat het praktische probleem vaak is dat wel allerlei argumenten worden aangevoerd, maar dat de meerderheid van de Kamer besluit dat een interpellatiedebat niet zal plaatsvinden. Dat kan zich voordoen. Ik begrijp dat een individueel recht ver gaat, maar vindt de heer De Graaf wellicht een minderheid van de Kamer ook voldoende om een interpellatiedebat te laten doorgaan? Nu kunnen allerlei argumenten, bijvoorbeeld vanuit coalitiebelangen, zo'n debat toch tegenhouden.

De heer De Graaf (D66):

Ik zou het buitengewoon slecht vinden als debatten die een minderheid van de Kamer wenselijk en noodzakelijk vindt door coalitiebelangen geen doorgang vinden. Het interpellatierecht is een grondwettelijk recht van de Kamer, niet van een individueel Kamerlid. Ik wil niet direct inzetten op een grondwetsherziening. Bovendien zijn wij dan weer een tijd verder. Ik kies er liever voor, in deze Kamer de afspraak te maken dat wij het interpellatieverzoek toestaan aan een lid, ongeacht van welke fractie dat lid komt, maar wel vragen om een motivering. Als die motivering de Kamer niet zint, is dat geen reden om het interpellatieverzoek geen doorgang te laten vinden. Er kunnen dringende redenen zijn, maar die liggen dan echt op het vlak van de tijd en de agenda. Daarop wil ik in ieder geval inzetten.

De heer Eerdmans heeft gesproken over "minder ritueel". Die woorden herken ik. Zij zijn een zekere nagalm van de woorden van een lid van zijn fractie, die hier toevallig niet aanwezig is. Ik meen niet dat in deze Kamer sprake is van rituelen. Er is wel sprake van procedures die voor verbetering vatbaar zijn, opdat wij efficiënter kunnen werken. Dat komt ook de duidelijkheid voor mensen van buiten ten goede en daar doen wij het voor.

Ik geef een voorbeeld. De Kamer heeft de neiging om elke notitie en elk rapport van de regering ogenblikkelijk in een algemeen overleg te willen bespreken. Dat betekent dat een groot deel van het Kamerwerk opgaat aan een opeenstapeling van algemene overleggen. De heer Eerdmans gaf zelf aan dat dit zo lastig is voor een minister, maar dat is ook lastig voor Kamerfracties, in het bijzonder voor kleine Kamerfracties. Daar kan de heer Eerdmans vanaf nu ook ervaring mee opdoen. Ik wil daarom bekijken of wij niet met een zekere regelmaat actualiteitsoverleggen kunnen houden tussen een minister of staatssecretaris en een commissie. Daarvoor kunnen we dan een aantal dingen verzamelen. Aan de Kamerleden wordt dan gevraagd om te selecteren, om niet alles te willen bespreken, maar een of twee onderwerpen te noemen, waarover dan ook wordt gedebatteerd. Ik geef maar een voorbeeld waaruit blijkt hoe wij het anders kunnen doen.

De heer Eerdmans heeft ook gewezen op de onafhankelijkheid van het voorzitterschap. Een van de andere leden heeft daar ook naar gevraagd. Hoe zit het met die onafhankelijkheid als je lid bent van een kleine fractie? Mevrouw Vos vroeg nog of het verschil uitmaakt of ik lid ben van een regeringsfractie of van een oppositiefractie. Ik meen dat het eerste zich niet zal voordoen, maar daarover heeft de Kamer mijn fractievoorzitter al gehoord. Ik denk dat het geen verschil mag maken. De voorzitter is ook lid van een fractie. Hij zal ook de fractievergadering bezoeken. Hij hoort dan wellicht meer als hij in een coalitiefractie zit, maar het mag voor het oordeel van de Kamervoorzitter, voor de manier waarop hij omgaat met de oppositie, met kleine of grote fracties, of voor de manier waarop hij leiding geeft aan de vergadering, geen enkel verschil maken. Dat lijkt mij een kwaliteitstoets voor een goede voorzitter. Zodra dat wel verschil gaat uitmaken, kun je ernstig twijfelen aan de kwaliteit van die voorzitter. In welke hoedanigheid mijn fractie hier ook ooit zal zijn, voor mij mag dat geen verschil uitmaken.

Tegenover de heer Eerdmans merk ik op dat de media de Kamer veel stof geven om over te spreken, maar het is niet de pers die onze agenda bepaalt. We zijn daar alle 150 verantwoordelijk voor. Als we willen, kunnen we ook weerstand bieden. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet alleen bij de voorzitter.

Mevrouw Vos heeft mij een paar specifieke vragen gesteld, zoals over overbodige debatten. Ik ben niet zo snel geneigd te denken dat een debat overbodig is. Bovendien krijg je op de vraag om eens voorbeelden te geven 150 verschillende meningen over wat een overbodig of onnodig debat was.

Ik geloof wel dat een voorzitter invloed kan uitoefenen, als hij het gevoel heeft dat het debat op is, als alles is gewisseld en het alleen maar langer duurt om als het ware de tijd te vullen. Dan vind ik dat een voorzitter vanaf die stoel of bij een schorsing kan overleggen met de woordvoerders om het korter te maken, omdat extra spreektijd geen enkele zin meer heeft. Ik zou niet als criterium willen hanteren of iets een onnodig debat is. Dat is eerlijk gezegd een politieke vraag, die ook partijpolitiek dient te worden beantwoord.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Die vraag kwam bij mij op doordat u in het interview in de NRC hebt gezegd dat er weleens debatten zijn, terwijl er nog geen helder standpunt van de regering is, en dat zo'n debat iets voorbarigs heeft. Aan wat voor debat denkt u dan? Het kan ook juist zinvol zijn dat een Kamer op tafel legt wat zij van een bepaald probleem vindt.

De heer De Graaf (D66):

Ik hoop dat u het mij vergeeft dat ik daarin geen rechte lijn wil trekken, om de simpele reden dat er voorbeelden te over zijn van debatten die ook zonder een direct regeringsstandpunt buitengewoon nuttig zijn, zoals het integratiedebat dat wij hebben gehad. Dat geldt ook voor een aantal Europa-debatten.

Er zijn ook debatten waarin cruciaal is wat de regering zich voorneemt om te gaan doen. In dat soort debatten vind ik het verstandig en zorgvuldig om de regering te vragen snel met een gedegen standpunt te komen en, als dat nodig is, te wachten tot dat standpunt er is. De Kamer heeft de agenda in eigen hand en kan de regering dwingen om ook zonder standpunt te komen praten, maar soms is dat niet goed voor de inhoud van het debat.

De heer Van der Staaij heeft het gehad over de waardigheid. De Kamervoorzitter dient zich uit te spreken op het moment dat de waardigheid in het geding is. Mijn collega Weisglas heeft dat in het afgelopen jaar een aantal keren wat mij betreft uitstekend gedaan. Hierbij geldt dat ik dan niet alleen de Kamervoorzitter, maar ook graag 149 andere leden hoor.

De vraag van de heer Rijpstra en de heer Van der Ham over de verschillen met anderen beantwoord ik maar niet. De heer Rijpstra zei zelf dat de Kamer de heer Weisglas, mevrouw Verburg en mij jarenlang heeft meegemaakt in debatten en als eerste is gekwalificeerd om die verschillen te zien, te duiden en daarin een keuze te maken.

Hij heeft gelijk dat grootschalige vernieuwingsdrang geen doel op zich is. Een betuttelende houding mag hij van mij ook niet verwachten, maar de noodzaak van vernieuwing van een aantal onderdelen van onze werkwijze is wel degelijk aanwezig.

De heer Rijpstra (VVD):

In interviews bent u vooral ingegaan op wat u meer wil en wat er verbeterd moet worden. Zijn er ook dingen die u minder wil? Ik wijs op het grote aantal moties dat wij in de Kamer hebben. Ziet u een mogelijkheid om dat terug te dringen?

De heer De Graaf (D66):

Ik denk dat elke Kamervoorzitter er baat bij heeft dat het aantal moties beperkt blijft, niet zozeer vanwege de tijdsbesteding in de Kamer als wel vanwege de scherpte van het instrument, dat is bedoeld als een prik in de zij van de regering, om het zacht uit te drukken, maar soms aanmerkelijk zwaardere en ernstigere gevolgen heeft. Dat betekent dat het wapen niet bot mag worden. Te veel moties leiden ertoe dat de minister of staatssecretaris de zoveelste motie onderaan de stapel legt en denkt: komt tijd, komt raad, ik hoor er waarschijnlijk nooit meer iets van. Dat is slecht.

De Kamervoorzitter kan wel proberen invloed uit te oefenen om te zorgen dat overbodige of alleen maar ondersteunende moties worden ingetrokken of niet worden ingediend. De Kamervoorzitter bepaalt niet in zijn eentje of de Kamer het nodig vindt om een motie in te dienen met een lichte vorm van kritiek, of waarin iets anders wordt voorgesteld dan de regering doet. Ik denk dat het alle 150 leden moet bezighouden dat overvloed altijd schadelijk is. Hetzelfde geldt overigens voor de schriftelijke vragen.

De heer Eerdmans (LPF):

U zegt terecht dat de Kamer vaker haar eigen thema's moet bepalen en niet alleen kabinetsnota's moet behandelen. Wat vindt u van het idee om één keer per halfjaar een debat zonder Vak K te houden, een soort verkiezingsdebat?

De heer De Graaf (D66):

Ik vind elk initiatief prachtig, maar dan moet wel van tevoren duidelijk zijn waarover dat debat zal gaan. Ik ben er voorstander van om vaker dan alleen bij de algemene beschouwingen met het kabinet over hoofdlijnen van beleid te spreken. Het afgelopen jaar zijn wij ook in die richting gegaan. Er zijn debatten geweest over de begrotingscyclus, waardoor in mei of in juni fractievoorzittersdebatten hebben plaatsgevonden. Ook is er gesproken over de grote lijnen van het Europa-debat. Bij een halfjaarlijks debat moeten wij wel weten waarover het gaat en ik zou het ook fatsoenlijk willen voorbereiden.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat heel graag. De Kamer moet het onderwerp ook ruim van tevoren bepalen. Het is interessant om met elkaar te debatteren. Het is niet altijd nodig om dit via Vak K te doen. Wat vindt u daarvan?

De heer De Graaf (D66):

Ik heb u zojuist gezegd wat ik daarvan vind. Het is buitengewoon zinvol om op thema's, in goede confrontatie met elkaar, standpunten uit te wisselen. Het is niet altijd nodig dat het over een regeringsstuk gaat. Wel stel ik het op prijs om niet in het luchtledige te vergaderen en dat er een bewindspersoon reageert op wat hier wordt gezegd.

De heer Eerdmans (LPF):

Wat vindt u van de motie-Kant?

De heer De Graaf (D66):

Deze motie betreft, populair gezegd, het honderdeenenvijftigste Kamerlid. Ik heb geen bezwaar tegen een onderzoek, hoewel het natuurlijk op grondwettelijke grenzen stuit. Mij is eerder door een journalist van de NRC gevraagd of ik er een voorstander van ben. Ik heb wel wat twijfels: ik wil voorkomen dat een voorzitter ver weg staat van het politieke bedrijf, ver van wat zich in de fracties voordoet. Daarom is de voorzitter ook lid van de Kamer en neemt hij deel aan de vergaderingen van zijn fractie. Hij of zij dient overigens wel onafhankelijk de Kamervergadering te blijven leiden. Of het de beste oplossing is dat de voorzitter door het verlies van het stemrecht het volwaardige Kamerlidmaatschap verliest en er een nieuw Kamerlid aantreedt, zou onderzocht moeten worden. Ik wil graag nader over dit onderwerp praten, ook met mevrouw Kant. U hebt gelijk dat het op zichzelf een probleem is. Ik herinner mij een lid van een twee- of een driemansfractie dat door iedereen als buitengewoon geschikt voor het voorzitterschap werd gekwalificeerd. Dat was echter onmogelijk doordat zijn fractie met een derde deel of de helft zou zijn gereduceerd. Dit is een serieus probleem. Ook de D66-fractie zal het merken als het werk niet door zes, maar door vijf Kamerleden moet worden gedaan.

Ik realiseer mij dat ik niet alle vragen heb kunnen beantwoorden, in ieder geval niet voldoende heb kunnen antwoorden. Ik zal nog enkele woorden aan het dualisme wijden. Dualisme is buitengewoon belangrijk, maar het is soms ook een toverwoord. In de praktijk weten wij vaak niet wat het precies inhoudt. Wat mij betreft is een debat bedoeld voor het uitwisselen van argumenten en gaat het niet om de macht van het getal. Het betekent dat coalitiefracties niet al bij voorbaat mogen zeggen dat de argumenten niet relevant zijn omdat de uitkomst al vaststaat. Het betekent ook dat de oppositie het debat niet alleen mag gebruiken om zich af te zetten tegen de regering. De argumenten moeten bepalend zijn voor de uiteindelijke standpuntbepaling. Tegen de fracties van PvdA en CDA zeg ik dat de eerste stap naar dualisme een beperkt en in omvang gering regeerakkoord is. Daarbij moet je eerder denken aan het beruchte A'viertje dan aan een telefoonboek. Dat zou al ontzettend helpen. Dan hebben de coalitiefracties en de Kamer meer ruimte voor vrije standpuntbepaling gedurende de parlementaire periode.

Mevrouw Hamer vroeg mij nog waarom de voorstellen die ik heb gedaan niet in de brief staan. Dan was het een heel lange brief geworden, want ik heb in de loop der jaren een aantal malen voorstellen gedaan. Dat waren brieven aan de Kamer. Ik had eerlijk gezegd gehoopt dat zij zich die brieven nog zou herinneren, want dan was haar meteen duidelijk geworden wat die voorstellen inhouden.

Als ik word gekozen, stel ik mijn laptop graag ter beschikking aan een van de nieuwe leden, want anders heb ik hem echt zelf nodig de komende weken.

De Kamer is geen kleedhok. Wie met een colbert aan de zaal binnen komt, raad ik aan om het vooral aan te houden. Wat wij aan Kamerleden toestaan, moeten wij echter ook aan ministers en staatssecretarissen toestaan. Het is raar om met twee maten te meten.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Ik heb mij gerealiseerd dat het soms van belang kan zijn om als laatste te spreken, maar dat is niet in alle gevallen zo. Ik haak maar eens aan bij de vraag van de heer Van der Staaij. Hij vroeg namelijk wat de voorzitter doet als de fut eruit dreigt te raken. Ik houd mijn beantwoording kort.

Om te beginnen zeg ik waarom ik mijzelf kandidaat heb gesteld, want ik heb daarover veel vragen gekregen, vooral van mensen die allerlei andere functies voor mij zagen weggelegd. Zij verbaasden zich erover dat ik mij nu kandidaat stelde voor het voorzitterschap. In mijn brief heb ik dit al toegelicht. Ik vind het voorzitterschap van groot belang voor het functioneren van de Kamer. Na 15 mei heb ik er bewust voor gekozen om te functioneren als Kamerlid en in de fractie van het CDA te blijven. Ik doe dat nu ook weer, maar nu op een andere wijze, omdat niet alleen de verkiezingen van 15 mei hebben aangetoond dat de belangstelling voor politiek alleen maar groeit. Ook de laatste verkiezingen hebben nadrukkelijk duidelijk gemaakt dat politiek in de belangstelling van burgers staat. Overigens is dat niet alleen het geval in kantine, kerk en kroeg, maar ook overal elders, bijvoorbeeld in de trein, op het werk en op het perron. Je komt de belangstelling overal tegen en zeker als mensen zich realiseren dat je zelf betrokken bent bij de politiek. Belangstelling voor wat er in de politiek gebeurt, betekent niet hetzelfde als vertrouwen erin hebben. Daartussen bestaat een wezenlijk en groot verschil. Het is van belang dat het parlement zich daarvan de komende jaren veel aantrekt en zich inzet om niet alleen de belangstelling vast te houden, maar ook het vertrouwen van de burger terug te winnen. Dat moet een van de hoogste doelen zijn.

Een andere vraag die ik steeds heb gekregen, is of ik wel voldoende ervaring heb. Ik zit immers nog niet zo lang in de Kamer als de heren Weisglas en De Graaf. Ik kan niet anders dan dat beamen. Er staat echter wel tegenover dat ik, voordat ik in 1998 in de Kamer kwam, vijftien jaar ervaring heb opgedaan midden in de samenleving, namelijk als vakbondsbestuurder bij het Christelijk Nationaal Vakverbond. Zo heb ik bestuurlijke ervaring opgedaan, evenals onderhandelingservaring en ervaring als manager en zelfs als voorzitter. Me dunkt dat dit toch ook een ervaring is die mag meetellen.

In de bijdragen van de Kamer sprak de metafoor mij aan die de heer Van der Ham gebruikte. Hij vroeg of de Kamer leeuw of lam was. Hij riep historie in gedachten en dat is altijd goed. Het is ook goed om naar onszelf te kijken. De Kamer heeft zich de afgelopen jaren ongewild te veel ontwikkeld als een lam en zich gedragen als een lam, door te veel bezig te zijn met procedures, zich te vaak weg te laten lokken in details en op zijpaden. Het wordt tijd dat de Kamer zich weer ontwikkelt tot een leeuw. Zij moet een leeuw worden die inderdaad opereert in de arena van de democratie, want zo zie ik het parlement. Het is de volksvertegenwoordiging. De Tweede Kamer is niet voor niets het hoogste gezagscollege in onze democratische rechtsstaat. De leeuw dwingt respect af door zijn wijze van optreden. De leeuw is zichtbaar en zelfbewust en het parlement als leeuw heeft ook uitstraling. Een leeuw kan echter meer dan alleen respect afdwingen; een leeuw moet ook durven dreigen en kunnen grommen en als het nodig is moet de volksvertegenwoordiging ook kunnen en durven bijten. Ik denk dat wat dat betreft de komende tijd veel is te winnen.

Overigens bereik je dat niet alleen door te denken aan structuurvernieuwingen, andere werkwijzen, een andere planning of het maken van een keuze tussen het debat en de klok, maar dat is ook een kwestie van cultuur. De heren Rijpstra en Rietkerk refereerden eveneens aan een dergelijke cultuuromslag in de Tweede Kamer. Daartoe moeten wel keuzes worden gemaakt en dat brengt mij bij de antwoorden op de vragen die door diverse afgevaardigden zijn gesteld.

Hoewel ik zes punten van extra aandacht heb genoemd in de brief waarin ik mijn kandidatuur motiveer, ga ik toch in op de uitdaging een top drie van mijn vernieuwingsvoorstellen samen te stellen. In de eerste plaats gaat het mij niet zozeer om een structuurvernieuwing, maar om een cultuurvernieuwing, namelijk het terugbrengen van een hoofdlijnendebat in de Tweede Kamer. De artikelen 91 en 120 van het Reglement van orde bieden alle ruimte om als Kamer te beslissen, alvorens de schriftelijke procedure van een wetsvoorstel af te handelen, eerst een debat op hoofdlijnen te voeren. Dat betekent dat de Kamer "stop" zegt als het kabinet een wetsvoorstel indient bij de Kamer, maar dat kan ook gelden voor andere beleidsvoornemens van een kabinet. Het kabinet kan de Kamer in zo'n geval informeren over de hoofddoelstellingen en de wijze van uitvoering, waarover vervolgens gedebatteerd kan worden. Dit is van groot belang omdat wij zo de hoofdlijn vast kunnen houden, aan het einde van het debat kunnen vaststellen wat de bewindspersoon met de uitkomsten gaat doen en eventueel moties kunnen indienen en aannemen zodat het wetsvoorstel bijgesteld kan worden in de richting die de Kamer voorstaat.

Wat mij betreft past daar een eigen rol van de voorzitter bij. Aan het einde van de eerste termijn trekt de voorzitter een aantal conclusies uit de bijdragen van Kamer en kabinet. Dat maakt het voor de tweede termijn gemakkelijker voor de Kamer om op een aantal, nog onheldere, punten in te gaan. Ik ben ervan overtuigd dat wij toezeggingen gemakkelijker binnenhalen als wij deze helder markeren en dit leidt er volgens mij toe dat er minder moties zullen worden ingediend. De afgelopen tijd heb ik te vaak meegemaakt dat Kamerleden vonden dat toezeggingen van bewindspersonen te vaag waren of niet helemaal geloofden dat beloften zouden worden nagekomen en daarom alsnog een motie indienden. Ik denk dat de Kamer meer als leeuw optreedt als de Kamer concludeert wat de toezeggingen van een bewindspersoon zijn en in welke richting hij aan het werk gaat. Wij mogen mijns inziens van de regering vragen om niet alleen de gevraagde inlichtingen te geven, maar ook aan te geven wat er wordt gedaan met de voorstellen en ideeën uit de Kamer. Op deze manier wordt een debat voorzien van kop en staart.

Mijn tweede punt van vernieuwing betreft het op de agenda plaatsen van het maatschappelijke debat. Verschillende afgevaardigden hebben gevraagd aan wat voor thema's ik hierbij denk. Welnu, een thema dat in de afgelopen periode heel vaak op de agenda heeft gestaan, maar steeds in de sfeer van incidenten, is de zorg. Als voorbeeld noem ik de positie van kleine ziekenhuizen. Het debat daarover wordt te vaak ad hoc gevoerd, op basis van incidenten. Waarom zou de Kamer niet zeggen: wij willen een apart debat over de spreiding en de bereikbaarheid van ziekenhuizen, omdat dit niet alleen voor de burgers in het land, maar ook voor het parlement een punt van grote zorg is? De vraag is dan, of dit debat moet worden gevoerd in aanwezigheid van bewindspersonen. Het staat de Kamer vrij om een bewindspersoon uit te nodigen, maar ik zou er voor voelen om dit in elk geval te doen. Een bewindspersoon moet namelijk weten wat er in de volksvertegenwoordiging speelt en wat het parlement wil. Betrokkene moet daarop kunnen reageren. Een ander thema is de zichtbaarheid van blauw op straat. Het gaat dan om preventieve aanwezigheid van politieagenten, maar ook om optreden door de politie. Het thema betreft eigenlijk de veiligheid in het algemeen. Burgers vragen dikwijls waarom zij zo weinig blauw op straat zien. De Kamer zou hiervan eigen thema's moeten maken.

Over Europa heb ik uitgesproken opvattingen. Ik denk dat het Nederlandse parlement op dit moment te vaak aan het einde van de procedure erbij wordt betrokken. Hoe vaak hebben wij niet meegemaakt dat de stukken te laat kwamen en dat wij zover achter in de procedure bij de zaak werden betrokken, dat wij alleen nog maar op details konden bijsturen? Ik heb er veel vertrouwen in dat het Parlementaire expertisecentrum Europa, een samenwerkingsverband tussen Eerste en Tweede Kamer, ons op dit punt van dienst kan zijn. Verder denk ik dat het verstandig is om gebruik te maken van de deskundigheid die wij in huis of dicht bij huis hebben. De Kamer heeft haar vertegenwoordigers in de Europese Conventie. Het lijkt mij verstandig om in alle relevante commissies Europa proactief op de agenda te zetten. Het gaat daarbij om de vraag waar Nederland met Europa naartoe wil, wat de uitbreiding betreft. Hoe gaan wij om met de Europese Unie als waardengemeenschap? Wat betekent de uitbreiding van de Europese Unie voor de Nederlandse bedrijvigheid, voor de werkgelegenheid, voor het stelsel van sociale zekerheid enz.? Dit zijn vragen die mensen bezighouden en de Kamer moet hier veel meer op inspelen. Een ander punt is de positie van Nederland in Europa en de positie van Europa in de wereld. Als de Kamer in staat is om Europa proactief op de agenda te zetten en op dit punt veel meer sturend en initiërend op te treden, kan zij volgend jaar, als Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie vervult, daarin een belangrijke rol spelen.

Ik ben het ermee eens dat de rol van de voorzitter dienend moet zijn, maar dat is niet het enige. De rol van de voorzitter is ook: initiëren, stimuleren, zoeken naar draagvlak. Verder heeft de voorzitter een taak op het gebied van het functioneren van de Kamer en het bewaken van haar aanzien. Het gaat dan om de positie van de Kamer binnen de democratische structuren en om de positie, het gezag en het aanzien van de Kamer in de samenleving, wier vertegenwoordigster zij is. Ik denk dat ik hiervoor geschikt ben en dat ik hierin een rol kan spelen, omdat ik van nature een teamspeler ben. Ik werk graag samen en kan dat ook goed. Ik vind dat de voorzitter een teamspeler moet zijn als dat kan, maar ook moet kunnen optreden als solist of als koploper als dat nodig is. Dit gaat uiteraard altijd gepaard met het afleggen van verantwoording, maar dat laat ik graag aan de Kamer over. De Kamer is zeer wel in staat om de voorzitter vooraf of achteraf over bepaalde zaken ter verantwoording te roepen.

De Kamervoorzitter dient voorts met respect voor iedereen op te treden, voor grote en kleine fracties, voor regerings- en oppositiefracties en voor de bezoekers en medewerkers in dit huis. De voorzitter van de Kamer moet respectvol en tactvol zijn, maar niet te bang om beslissingen te nemen.

Ik ga over tot de beantwoording van enkele aan mij gestelde vragen tegelijk. Mevrouw Vos heeft aan ons kandidaat-voorzitters gevraagd hoe wij om dachten te gaan met de klok en het debat. Ik denk dat wij veel tijd kunnen winnen als wij in staat zijn om te veranderen en om de cultuur in de Kamer met bijbehorende werkwijze aan te passen. Als wordt afgesproken om een debat op hoofdlijnen te gaan voeren, heeft de Kamervoorzitter de taak om die te bewaken en Kamerleden er in voorkomend geval op attent te maken dat zij ervan afwijken. Ik denk dat daar veel winst te boeken is en dat er zodoende minder snel een conflict tussen klok en kwaliteit ontstaat. Hetzelfde geldt voor het concluderen van de toezeggingen van de regering in eerste en tweede termijn.

De heer Van der Ham, mevrouw Vos en mevrouw Kant hebben gevraagd hoe de voorzitter omgaat met kleine fracties en minderheden. Ik wil benadrukken wat ik reeds gezegd heb: de Kamervoorzitter staat in zijn of haar functie boven de partijen en gaat met iedereen en elke fractie met respect om. Dit betekent dat kleine en middelgrote fracties het recht hebben om iets naar voren te brengen en om samen met andere fracties te besluiten hoe er geprocedeerd zal worden. Kortom, respect is het sleutelwoord.

Ik heb al antwoord gegeven op de vraag hoe ik als kandidaat-voorzitter over een debat zonder de regering denk. Als de Kamer het debat zonder de regering wil voeren, zal ik de laatste zijn om te beslissen dat er toch een bewindspersoon bij moet komen. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer een boodschap heeft voor de bewindspersoon of de regering iets wil opdragen.

Mijn drie hoofdpunten, waarnaar de heer Eerdmans vroeg, heb ik al weergegeven. Hij sprak ook over hoorzittingen, onder andere over het voorstel van de heer De Graaf. Het lijkt mij goed dat wij de hoorzittingen meer en beter benutten, maar niet alleen de hoorzittingen. Ik zou ook willen pleiten voor rondetafelgesprekken, met hoor en wederhoor. Ik meen dat de mensen die wij uitnodigen, organisaties, burgers, groepen van burgers en ook bedrijven, veel meer het onderlinge debat moeten aangaan, omdat van zo'n onderlinge gedachtewisseling heel veel op te steken valt. Als het in de regio kan, ben ik daar een groot voorstander van, maar dan niet ergens in een vergaderzaaltje, maar zichtbaar en herkenbaar in de regio. De burgers in de regio moeten weten dat de Kamer er op bezoek is en bereikbaar en aanspreekbaar is.

Ik heb de heer Van der Staaij al beantwoord over de stijl en handhaving van het Reglement van orde. Hij vroeg ook wat ik doe als de fut uit een debat is. Als wij hebben afgesproken over welke hoofdpunten een debat gaat, vind ik het de taak van de voorzitter om soepel, maar wel duidelijk, met gevoel voor het debat, het debat te leiden en de Kamer te behoeden voor het verzanden in details. Dit betekent dat soms iemand erop gewezen moet worden dat hij of zij voor de zoveelste keer hetzelfde vraagt en dat geen interruptie meer wordt toegestaan. Ook is het mogelijk dat iemand voor de tiende keer interrumpeert maar daarbij steeds iets toevoegt aan de kwaliteit van het debat. Ik vind het de taak van de voorzitter om niet het aantal interrupties te turven; het gaat erom dat een voorzitter oog en gevoel heeft voor het debat en de kwaliteit daarvan. Ik ben ervan overtuigd dat dan niet zo snel de fut uit een debat raakt.

De vraag van de heer Slob hoe ik de rol van Kamervoorzitter zie heb ik al beantwoord. Ik dank hem voor zijn vaststelling dat alle drie de kandidaten zeer gekwalificeerd zijn, hetgeen overigens ook door andere woordvoerders is gememoreerd.

Ik kom nu bij de heer Rijpstra die duidelijk heeft gemaakt dat vernieuwing niet alleen op de werkwijze slaat. Het gaat niet alleen om nieuwe dingen uitproberen. Het belangrijkste is dat de Kamer zelf werkt aan haar aanzien als volksvertegenwoordiger en aan haar aanzien als totaliteit. Dit heeft te maken met ons gedrag, onze opstelling en met de wijze waarop wij de debatten voeren; hoe wij respect opbrengen en welke uitstraling wij hebben. Hoe durft en wil de Kamer zich als leeuw ontwikkelen? Hoe vragen wij niet alleen aan elkaar om dat respect, maar hoe durven wij te grommen, zo nodig te dreigen en, indien nodig, door te bijten? In die zin kan de volksvertegenwoordiging enige daadkracht gebruiken.

Ik heb de heer Rietkerk nog niet geantwoord op zijn vraag over de kwestie van veiligheid en de noodzaak tot beveiliging in relatie tot de openheid van de Kamer. In mijn brief aan de Kamer heb ik de Kamer "het huis van de democratie" genoemd. Ik vind dat wij met het Presidium, externe adviseurs en deskundigen een middel moeten zoeken om de veiligheid van iedereen in dit huis, of dit nu bewoners of gasten zijn, te garanderen. Tegelijkertijd mogen de gastvrijheid en openheid van dit huis van de democratie niet uit het oog worden verloren. Het nieuwe pasjessysteem kan ons daarbij helpen. Ik ben er een voorstander van om aan de buitenzijde maximale controle uit te oefenen en om binnen over een beveiliging te beschikken die zo weinig mogelijk opvalt, niet meer dan nodig, maar wel voldoende om de veiligheid te kunnen garanderen.

Mevrouw Hamer vroeg naar de manier waarop wordt omgegaan met de effectiviteit versus de beperkte spreektijd omdat hierdoor een dilemma ontstaat. Ik ben dat met haar eens. Ik sprak reeds over mijn voorstel om met elkaar serieus de hoofdlijnen op te pakken en zelf het initiatief te nemen om belangrijke maatschappelijke thema's op de agenda te zetten. Ik wees er al op hoe wij zelf winst kunnen boeken, niet alleen in tijd, maar ook in daadkracht, uitstraling en herkenbaarheid als volksvertegenwoordiging ook buiten de Kamer. Ik ben ervan overtuigd dat er dan meer tijd overblijft om als Kamerlid de regio in te gaan, de straat op te gaan om met mensen te praten en dat bijvoorbeeld ook in de trein te doen, zodat men een echte volksvertegenwoordiger kan zijn. Ik geloof daar heilig in. Ik geloof dat opereren buiten de Kamer, daar opsnuiven wat er leeft en het debat aangaan met zeer betrokken en vaak deskundige burgers zeer bevorderend kan zijn voor het werken hier in deze Kamer.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik wil twee vragen stellen. U somt vele zaken op die u wilt toevoegen aan de debatten in de Kamer. Wat wilt u per direct afschaffen? En wat vindt u van de motie-Kant over het 151ste Kamerlid?

Mevrouw Verburg (CDA):

Dat zijn de twee punten waarover ik nog zou spreken.

Als wij onze mogelijkheden en instrumenten benutten om een debat op hoofdlijnen te voeren op het moment dat er een voornemen of een plan is, dus voorafgaand aan de verdere behandeling van een wetsvoorstel, sparen wij meer tijd aan het eind van het gehele traject en verliezen wij ons minder in details. Ik denk dat daar winst valt te boeken. Ook winst valt te boeken als de Kamer zelf nadrukkelijk en herkenbaar de thema's op de agenda zet. Beter één goed debat over streekziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en de bereikbaarheid daarvan in het volledige pakket, dan iedere week een interpellatie of een spoeddebat aanvragen omdat ergens iets is misgegaan. Dat kan de herkenbaarheid en de kwaliteit van het werk van de Kamer versterken, maar ook veel tijdwinst opleveren. Als wij de juiste instrumenten weten te vinden, kan dat betekenen dat een aantal instrumenten minder zullen worden gebruikt.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik vind dit een heel goed punt, maar bent u dan ook in staat om interpellaties te weigeren? Als wij niet elke week een spoeddebat over hetzelfde thema willen, ben ik ervoor om dat dan ook niet toe te staan en om vervolgens te besluiten tot één groot debat over een thema, bijvoorbeeld zorg of dierenwelzijn. Bent u als voorzitter in staat om dat te doen? Gaat u dat ook doen?

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik ga het in elk geval stimuleren. Ik zal duidelijk zijn. Mijn stelling is: als wij in staat zijn om zelf die agenderende functie uit te oefenen, nemen wij de noodzaak weg om daarover elke week een interpellatie te houden. Dan houden wij het instrument van de interpellatie scherp, hebben wij hier herkenbare debatten met elkaar en zijn wij probleemoplossend bezig.

Het laatste punt op mijn lijstje is de motie-Kant. Op dat punt ben ik het van harte eens met hetgeen de heer De Graaf heeft gezegd, namelijk dat de voorzitter van de Kamer nadrukkelijk deel uitmaakt van de Kamer en dat het voor een voorzitter van de Kamer ook van belang is om te weten wat er in de Kamer speelt, wat er in fracties speelt en om direct voeling te houden met het dagelijkse werk in de fractie en aan de basis van het parlement. Het lijkt mij niet verstandig om zomaar te besluiten om een 151ste Kamerlid te benoemen, die boventallig is en die voorzitter is.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wil niet dat over ons voorstel een misverstand blijft bestaan. Het is absoluut niet de bedoeling dat het 151ste Kamerlid geen onderdeel is van de Kamer, maar dat hij of zij Kamerlid blijft. Gezien de verkiezingen en het democratisch beginsel is het echter vreemd als één fractie een stem meer krijgt. Het enige verschil ten opzichte van nu is dat de voorzitter geen stemrecht meer heeft. Verder blijft het in ons voorstel exact hetzelfde.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik blijf bij hetgeen ik hierover heb gezegd. Het was overigens geen misverstand aan mijn zijde. Ik had het wel begrepen van mevrouw Kant. Naar mijn mening moeten wij 150 Kamerleden hebben en moeten de Kamerleden iemand uit hun midden als voorzitter kiezen. Die voorzitter moet voluit betrokken blijven bij het werk van de Tweede Kamer, maar, zo voeg ik er nadrukkelijk aan toe, moet boven de partijen staan, onafhankelijk zijn en voluit zijn of haar taak vervullen op het moment dat hij of zij in die voorzittersstoel zit.

De heer Van der Ham (D66):

Bent u wel voor het verzoek in de motie-Kant om daarnaar in elk geval een onderzoek te doen? De heer De Graaf steunde dat wel.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik ben bereid om daarnaar onderzoek te doen. Ik heb daar geen problemen mee. Ik geef echter mijn argumenten en overwegingen daarbij. Daarnaar heeft men gevraagd.

Ten slotte eindig ik met hetgeen waarmee ik ben begonnen. Politiek leeft. Veel mensen voelen zich betrokken bij de politiek. De opkomst op 15 mei 2002 heeft dat duidelijk gemaakt en de opkomst op 22 januari van dit jaar heeft dat duidelijk gemaakt. De betrokkenheid is groot. Het is aan de Tweede Kamer als volksvertegenwoordiging om die betrokkenheid groot te houden en om ervoor te zorgen dat niet alleen bij boeiende debatten, in de aanloop naar verkiezingen of bij heel spannende debatten de publieke tribune vol zit, maar eigenlijk op alle dagen dat de Kamer debatten houdt. Het is zaak om zodanig het debat te voeren en als parlement te opereren dat het ook wordt herkend bij de mensen thuis, in de huiskamer, in de kroeg, in de kerk of de moskee en in de trein. Het is aan ons om dat waar te maken: herkenbaar, sprankelend, oplossingsgericht en met humor, als medewetgever en als controleur, maar ook als vertolker van wat er in de samenleving leeft.

De voorzitter:

Ik dank mevrouw Verburg en de heren Weisglas en De Graaf voor de gegeven antwoorden. Gezien de breed gedeelde behoefte om voortaan op hoofdlijnen te debatteren en zo efficiënt mogelijk te zijn, lijkt het mij dat de Kamer geen behoefte dient te hebben aan een tweede termijn. Naar mij blijkt, is de Kamer dit met mij eens. Hiervan uitgaande, neem ik aan dat er ook geen behoefte is aan een schorsing. Naar mij blijkt, is dit inderdaad niet het geval.

Dit betekent dat wij thans gaan stemmen. In dat verband deel ik mede dat over de zojuist ingediende moties op een later moment zal worden gestemd.

Om tot voorzitter te worden benoemd, is de volstrekte meerderheid nodig van de uitgebrachte stemmen. De stemming vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van het Reglement van orde over het stemmen over personen, te weten de artikelen 74 tot en met 83. De bodes zullen een uitleg van de procedure aan de leden uitreiken. Voordat tot stemming wordt overgegaan, zal ik daar nog even op ingaan, zodat eenieder weet wat van hem of haar wordt verwacht.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is thans de verkiezing van de voorzitter. Ik verzoek de leden hun plaatsen in te nemen. Ik ga ervan uit dat iedereen de presentielijst heeft getekend.

Ik benoem tot stemopnemers de leden Rietkerk, tevens voorzitter, Hamer, Rijpstra en De Wit. Ik verzoek de stemopnemers om aan de tafel in het midden van de zaal plaats te nemen.

Ik verzoek de bodes, de stembriefjes uit te delen. U wordt geacht op het stembriefje één naam te schrijven. Briefjes met meerdere namen of met namen van niet-leden van de Kamer zijn ongeldig en tellen ook niet mee voor het berekenen van het aantal stemmen dat nodig is voor het behalen van de absolute meerderheid. Om daarover geen enkel misverstand te laten bestaan, schets ik nog even de praktische gang van zaken.

Ieder lid wordt op naam opgeroepen. U dient op die oproep te reageren door op te staan en u naar het stembureau te begeven. Zo wordt voorkomen dat u als afwezig lid wordt afgekondigd. U brengt uw stembriefje dus persoonlijk naar de stemopnemers. Om gedrang te voorkomen, zullen de namen in een langzaam tempo worden afgeroepen. Blijft u netjes; ik verzoek u om aan te sluiten bij uw voorganger. Ik verzoek u dringend om op uw plaats te blijven zitten tot u bent opgeroepen. Als u uw stem hebt uitgebracht, stel ik het op prijs als u niet door de zaal gaat lopen en de zaal ook niet verlaat, want dat bemoeilijkt de overzichtelijkheid. Mijn eigen stembriefje zal door de Kamerbewaarder bij de stemopnemers worden gebracht en de stemopnemers zelf zullen aan het slot hun stem uitbrengen.

Ik verzoek de griffier om de namen van de leden af te roepen.

(Vervolgens roept de griffier de namen van de leden af voor het uitbrengen van hun stem.)

De voorzitter:

Ik geef het Voorzitterwoord aan de voorzitter van het stembureau.

De heer Rietkerk (voorzitter van het stembureau):

Voorzitter. Uitgebracht zijn 145 stemmen. Op Thom de Graaf zijn 37 stemmen uitgebracht, op Gerda Verburg 47 en op Frans Weisglas 61.

De voorzitter:

De volstrekte meerderheid van de uitgebrachte geldige stemmen is 73 stemmen. Ik stel vast dat geen der kandidaten deze meerderheid heeft behaald. Er zal dus nu een tweede stemronde moeten plaatsvinden. Dit is ook een vrije stemming. Ik verzoek de bodedienst de nieuwe stembriefjes uit te delen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik de griffier de gelegenheid geef om uw namen af te roepen, beantwoord ik de vraag van een van de fracties over de betekenis van "een vrije ronde". Een vrije ronde betekent dat u op alle drie de kandidaten mag stemmen.

Ik verzoek de leden hun plaatsen opnieuw in te nemen en ik verzoek de griffier opnieuw de namen van de leden af te roepen.

(De griffier roept de namen van de leden af voor het uitbrengen van hun stem.)

De voorzitter:

Ik verzoek de leden hun plaatsen weer in te nemen en geef het woord aan de voorzitter van het stembureau.

De heer Rietkerk (voorzitter van het stembureau):

Voorzitter. In totaal zijn er weer 145 stemmen uitgebracht. Op Thom de Graaf hebben 17 leden gestemd. Gerda Verburg kreeg 49 stemmen en op Frans Weisglas zijn 79 stemmen uitgebracht.

(Applaus)

De voorzitter:

Collega's, ik zou haast willen zeggen: wij hebben weer een voorzitter! Ik verzoek de heer Weisglas, die een absolute meerderheid heeft behaald, naar voren te komen en zijn plaats als voorzitter in ons midden in te nemen.

Volgens het protocol dien ik nu te zeggen: geachte heer Weisglas, maar aangezien ik van de afdeling modern ben, zou ik willen zeggen: beste Frans. Ik had je als eerste willen feliciteren; dat is helaas niet gelukt. Desalniettemin wil ik je van harte geluk wensen met de plaats die jij nu via een vrije verkiezing gekregen hebt als voorzitter van onze Kamer. Mogen wij hopen dat het in deze periode in ieder geval vier jaar worden. Gefeliciteerd!

(Applaus)

Voorzitter: Weisglas

De voorzitter:

Dank in de allereerste plaats aan de tweede tijdelijke ondervoorzitter mevrouw Dijksma voor de zeer goede leiding van het debat vanmiddag. Aangezien ik na twee keer ook een beetje van de afdeling modern ben: dank je wel, Sharon.

Geachte medeleden. Acht maanden geleden hebt u mij gekozen in deze functie. Vanmiddag hebt u dat weer gedaan. Ik ben zeer vereerd door de steun die u me hebt willen geven.

Ik dank mijn medekandidaten, Gerda Verburg en Thom de Graaf, voor de sportieve strijd die wij met z'n drieën de afgelopen dagen hebben gevoerd. Zo moet het, al besef ik dat het voor mij nu iets makkelijker is om dat te zeggen dan voor jullie, maar ik weet dat jullie ook vinden dat het zo moet.

Ik ben blij dat ik de mooiste functie in de Nederlandse politiek mag behouden. Er is vanmiddag door ons drieën veel gezegd. Het is niet het moment voor lange toespraken. We gaan aan het werk!

(Applaus)

Naar boven