Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 66, pagina 4446-4466 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 66, pagina 4446-4466 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Leerplichtwet 1969 in verband met onder meer de wijziging van enkele leeftijdsgrenzen (28085).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Van den Berg (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het is mij een eer om als eerste over dit wetsvoorstel het woord te mogen voeren, waarbij ik mijn geachte collega Van der Vlies vervang die wegens dringende externe verplichtingen voor dit debat verhinderd is.
Het voorliggende wetsvoorstel behelst een neerwaartse bijstelling van de leerplichtige leeftijd van vijf naar vier jaar. Het is niet voor het eerst dat de leerplichtige periode wordt verruimd. In het verleden heeft dat diverse malen plaatsgevonden, zowel in neerwaartse als in opwaartse zin. In het algemeen waren die uitbreidingen wel te verdedigen. Er wordt van kinderen ter voorbereiding op hun functioneren in de maatschappij qua kennis en vaardigheden op dit moment nu eenmaal veel meer gevraagd dan pakweg 50 jaar geleden. Toch moet er volgens de SGP-fractie met verplichtingen als de leerplicht uiterst zorgvuldig en terughoudend worden omgegaan. Met een dergelijke verplichting wordt immers diep ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van mensen. Door de leerplicht wordt de keuzevrijheid van ouders aanzienlijk ingeperkt en die inperking zou mijn fractie tot het uiterste willen beperken. Wij stellen ons dan ook op het standpunt dat de voorgestelde uitbreiding van de leerplicht slechts aanvaardbaar is als de noodzaak daarvan ondubbelzinnig is aangetoond.
Deze benadering past binnen het overheidsbeleid ten aanzien van het onderwijs. De Onderwijsraad wijst er in zijn studie "Dereguleren met beleid" onder meer op dat voortijdige regulering zoveel mogelijk moet worden vermeden. Als de evaluatie van nieuw beleid gebreken aan het licht brengt, moet dus niet direct naar het middel van regulering worden gegrepen. De SGP-fractie heeft met waardering kennisgenomen van de positieve reactie van de regering op dit punt. Tegelijk roept die positieve houding in het licht van dit wetsvoorstel wel vragen op.
De beoogde wetswijziging staat nadrukkelijk in het kader van het voorkomen en bestrijden van achterstanden in het onderwijs. Mijn fractie erkent dat het voor een goede ontwikkeling van kinderen van belang is dat ze reeds vroeg op een spelende manier leerervaring opdoen. Een school is daarvoor echter niet absoluut noodzakelijk. Meer specifiek gericht op de risicokinderen zijn er in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid reeds diverse initiatieven ondernomen. Door signalering en indicering via de consultatiebureaus en de kinderopvang kan ouders in een vroegtijdig stadium worden gewezen op het belang van voor- en vroegschoolse educatie. Bij kinderen met een groot risico kan desnoods enige drang worden uitgeoefend. De route garandeert een sluitende aanpak. De regering is daarmee nu niet tevreden en wil door middel van de wet dwang uitoefenen. Is dat niet een schoolvoorbeeld van voortijdige reregulering, waartegen de Onderwijsraad heeft gewaarschuwd?
Afgezien daarvan vindt de SGP-fractie de voorgestelde wijziging in het licht van de beoogde populatie zonder meer buitenproportioneel. De staatssecretaris geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat een kwart van ongeveer 3100 vierjarigen die nu niet naar school gaan, allochtoon is. Verder kan zij niet aangeven bij hoeveel van die 3100 kinderen er sprake is van een feitelijke of te voorziene achterstand. Mijn fractie vindt deze gegevens echt te mager voor het nemen van een gefundeerde beslissing. Daarom vraag ik nogmaals om te worden geïnformeerd over de redenen waarom de ouders van die 3100 kinderen hun kinderen niet op vierjarige leeftijd naar school sturen.
Enkele jaren geleden was de staatssecretaris er ook nog van overtuigd dat neerwaartse aanpassing van de leerplicht een buitenproportionele maatregel zou zijn. In een plenair debat over onderwijskansen op 22 maart 2000 zei zij met zoveel woorden: "Wat ik niet wil, is generiek beleid om specifieke groepen naar school te krijgen op vierjarige leeftijd. Wat u" (dat was mevrouw Ross-van Dorp) "voorstelt, is een kanon om op een mug te schieten. Wat u zegt, is algemene leerplichtleeftijdverlaging naar vier jaar om de 2% naar school te krijgen. Wat ik graag wil verkennen, verkennen in de zin van sluitend regelen via de voor- en vroegschoolse opvang, is het stimuleren dat die kinderen op school komen". Ik ben er nog steeds oprecht over verbaasd dat de staatssecretaris na een motie van de Kamer opeens ook zelf een geheel andere mening schijnt te zijn toegedaan. In het nader rapport op het advies van de Raad van State stelt zij immers: "Om alle vierjarigen die nu niet naar school gaan, te kunnen bereiken en onderwijsachterstanden doeltreffend te bestrijden, hecht ik dan zeer aan verlaging van de leerplichtige leeftijd, naast de bestaande maatregelen."
De heer Rabbae (GroenLinks):
Vindt u dat het kabinet een aangenomen motie niet hoeft uit te voeren?
De heer Van den Berg (SGP):
U weet dat wij geporteerd zijn voor het dualisme waarbinnen regering en Kamer hun eigen verantwoordelijkheden hebben. Natuurlijk gaan wij ervan uit dat de regering in beginsel een motie van de Kamer uitvoert, tenzij er gegronde redenen zijn om het niet te doen. Ik stel nu vast dat de staatssecretaris die gegronde redenen tot voor kort had en ik voeg daaraan toe dat ik niet begrijp waarom zij overstag is gegaan. Ik had graag inhoudelijke motieven gehoord.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Als de regering zo goed is om de Kamer te volgen, heeft u daar geen bezwaar tegen?
De heer Van den Berg (SGP):
In staatsrechtelijke zin natuurlijk niet, maar daarom hoef ik het er inhoudelijk toch niet mee eens te zijn? Mijn fractie denkt er anders over en ook hoor ik graag een inhoudelijke reactie van de regering. De regering dient bij voorkeur uit eigen overtuiging met bepaalde voorstellen te komen. Een motie is niet onbelangrijk, maar is natuurlijk niet het enige.
Ook de PvdA-fractie heeft op dit punt kennelijk een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt. Kreeg de heer Rabbae op 10 november 1999 geen steun van de PvdA-fractie voor de verlaging van de leerplicht naar vier jaar, een jaar later lukt het mevrouw Ross-van Dorp wel om daarvoor de steun van de PvdA-fractie te verwerven. Kennelijk is hier sprake geweest van voortschrijdend inzicht.
Mevrouw Barth (PvdA):
Onze fractie heeft in een notaoverleg over het onderwijskansenplan zelfs toegegeven dat er sprake was van voortschrijdend inzicht. Mevrouw Ross en de heer Rabbae hebben ons overtuigd en dat hebben wij ook ruiterlijk erkend.
De heer Van den Berg (SGP):
Voortschrijdend inzicht is natuurlijk niet verkeerd, alleen hadden wij graag gezien dat de richting anders was geweest. Ik hoor straks graag de inhoudelijke argumenten van de collega's op dit punt.
De fracties van PvdA en VVD zien in het voorliggende wetsvoorstel overigens een goed middel voor de sluitende opvang van kinderen. De SGP-fractie wil van die gedachte nadrukkelijk afstand nemen. Onderwijs is niet bedoeld voor opvang en zal ook als zodanig nooit mogen gaan functioneren. Mijn fractie hecht aan een helder onderscheid tussen opvang en onderwijs. Gelukkig ziet de staatssecretaris dit wetsvoorstel niet als een middel om de sluitende opvang van kinderen veilig te stellen. Het zal duidelijk zijn dat er bij mijn fractie voor het amendement op stuk nr. 8 – met name gezien de motivatie – geen steun bestaat.
In de nota naar aanleiding van het verslag is een interessant overzicht opgenomen van de leerplichtige leeftijden in de verschillende landen van de EU. Daaruit blijkt dat de huidige leerplichtige leeftijd van vijf jaar in Europees verband al aan de lage kant is. Het voorliggende voorstel kan dus niet worden ingekaderd in een internationale ontwikkeling.
Onze fractie vindt het van groot belang, zich een nauwkeurig beeld te vormen van de neveneffecten van de beoogde wetswijziging. Door de voorgestelde generieke maatregel worden immers ook veel ouders en kinderen bereikt voor wie het argument van de onderwijsachterstand niet opgaat. Niet zelden heeft het thuishouden van deze kinderen te maken met aspecten als schoolrijpheid en reisafstand. In het wetsvoorstel is met eventuele neveneffecten enigszins rekening gehouden door toe te staan dat kinderen gedurende een bepaald deel van de week thuis blijven. Collega Slob probeert dat door middel van het gewijzigde amendement op stuk nr. 9 nog wat uit te breiden. Daar staat mijn fractie uiteraard positief tegenover. Ook de collega's Van Splunter en Barth proberen middels het amendement op stuk nr. 10 bij wijze van uitzondering nog wat meer ruimte te creëren. Dat neemt echter niet weg dat ouders die hun kinderen nu om redenen van schoolrijpheid en/of reisafstand nog een jaar thuis willen houden, voortaan worden gedwongen om daarin anders te handelen. Dat vinden wij onwenselijk en de noodzaak om dat desalniettemin te doen, is naar het oordeel van onze fractie op geen enkele wijze aangetoond. Wij vinden dat deze ouders hun verantwoordelijkheid op dit punt moeten behouden.
Een aparte groep kinderen, die in de stukken niet zijn genoemd, betreft de categorie schipperskinderen. Op dit moment moeten deze kinderen vanaf hun zevende jaar onderwijs aan land volgen. Over het onderwijs aan varende schipperskinderen loopt op dit moment een schriftelijk overleg naar aanleiding van de voorhang van een algemene maatregel van bestuur. Graag verneem ik wanneer de in dat verband gestelde vragen zullen worden beantwoord. Ik wil de staatssecretaris graag tot enige spoed aanzetten op dit punt.
De staatssecretaris is van mening dat de meerkosten voor personeel, materieel en huisvesting ten gevolge van het voorliggende wetsvoorstel ongeveer 16 mln euro zullen bedragen. Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag gaat zij er daarbij van uit dat de voorgestelde wetswijziging vanwege de spreiding van het aantal nieuwe leerlingen voor de betreffende scholen een marginale inspanning in personele of materiële zin betekent. Dat standpunt wil ik echter bestrijden. De staatssecretaris houdt er immers alleen rekening mee dat er hier en daar wat leerlingen bij zullen komen. Zij heeft er echter geen oog voor dat de tijd die vierjarige kinderen per week op school zullen doorbrengen op sommige scholen ook zal toenemen. Mij is bijvoorbeeld een school bekend waar vierjarige kleuters nu voor drie dagen naar school gaan. Na de inwerkingtreding van deze wet zullen dit vijf dagen worden, met alle financiële consequenties van dien. Is de staatssecretaris het met mij eens dat ook die effecten moeten worden omgezet in een extra bekostiging? En is zij bereid om nauwkeurig na te gaan wat dit wetsvoorstel in financiële zin daadwerkelijk voor de scholen betekent en daar een adequate vergoeding tegenover te stellen? Ook is het van belang om de instroom van de leerlingen goed te stroomlijnen. Komt er met de extra leerlingen ook extra formatie in de school? Het wetsvoorstel mag natuurlijk niet de scholen dwingen om de klassen in de onderbouw weer te vergroten. Graag verneem ik van de staatssecretaris hoe zij de personeelsformatie wil laten meegroeien met de feitelijke leerlingenaantallen, meer teldata en een wellicht lage groeidrempel.
Ik kom tot mijn conclusie. Het zal duidelijk zijn dat de SGP-fractie de noodzaak van een neerwaartse bijstelling van de leerplichtige leeftijd op basis van de nu beschikbare gegevens niet vermag in te zien. Via het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt door middel van voor- en vroegschoolse educatie voorzien in een adequate aanpak van het voorkomen en bestrijden van achterstanden in het onderwijs. Wij zijn niet overtuigd van de noodzaak om als aanvulling daarop via de wet onderwijsparticipatie van vierjarigen af te dwingen, zeker niet gezien de buitenproportionele wijze waarop dit nu wordt voorgesteld. Bovendien zal de wijziging naar wij vrezen vele onbedoelde, maar in principe voorzienbare negatieve gevolgen met zich brengen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter. Wie zit er eigenlijk op deze verlaging van de leerplichtleeftijd te wachten? Niet de staatssecretaris, tot nu toe ook niet de VVD, niet D66, niet de christelijke partijen en evenmin het onderwijs zelf, want in geen van de wensen- en prioriteitenlijstjes van werkgevers, werknemers, schoolleidersorganisaties en bestuursorganisaties ben ik de leerplichtleeftijdverlaging tegengekomen. Voor wie doen we dit dus eigenlijk?
D66 heeft zich tot nu toe geen voorstander getoond van de verlaging van de leerplichtleeftijd tot vier jaar. Wel zijn wij benieuwd naar argumenten die de noodzaak daartoe zouden aantonen en ook bereid om daar serieus naar te kijken. De antwoorden op onze schriftelijke vragen hebben ons zeker niet overtuigd, integendeel.
Laten wij eens kijken naar de argumenten en de tegenargumenten. Een belangrijk argument is dat veel te veel vierjarige kinderen thuis worden gehouden. Maar wat blijkt? Ruim 98% van de kinderen gaat al naar school met vier jaar. Minder dan 2% dus niet, maar dat zijn er toch nog 2800 en, inclusief het speciaal onderwijs, 3100. Als je vindt dat die ook naar school moeten, dan ga je uit van de veronderstelling dat die bij een verlaging van de leerplichtleeftijd wel allemaal naar school zouden gaan. Niets is echter minder waar: in de leerplichtige leeftijd van vijf tot twaalf jaar gaan er ook veel niet. Helaas heb ik daarover geen cijfers kunnen krijgen. Volgens mij had dit sowieso eerst nader onderzocht moeten worden, want cijfers hadden een reële vergelijking mogelijk gemaakt. We weten evenwel dat het er veel zijn.
Een leerplicht voor vierjarigen gaat bovendien voorbij aan het feit dat een aantal ouders valide redenen heeft om hun kind langer thuis te houden: een kind kan in zijn ontwikkeling nog niet aan de basisschool toe zijn, het kan ernstig ziek zijn, of schipperskind, dat ongetwijfeld veel baat, maar ook veel last zou krijgen omdat het op vierjarige leeftijd al in een internaat zou worden geplaatst. Ook kan het gaan om kermiskinderen. En voorts zijn er wettelijke ontsnappingsclausules voor ouders die de richting van de scholen in de buurt niet onderschrijven. Ook die ouders kunnen gemakkelijk aan de leerplicht ontsnappen, of het kind nu vier, zeven of tien jaar is. Verder zou het vooral om allochtone kinderen gaan. Welnu, dat blijkt ook niet het geval: van de hele groep is slecht een kwart tot eenderde van allochtone afkomst.
Een veelgehoord argument is dat jonge starters het later zoveel beter doen dan de latere starters, dus degenen die met vijf jaar beginnen. Dat nu wordt al helemaal niet overtuigend aangetoond. Er is nauwelijks verschil tussen vroege en late starters. In ieder geval toont het ITS-onderzoek dat niet overtuigend aan.
Een ander argument luidt dat taalachterstanden in een vroeg stadium moeten worden aangepakt. Dat is waar. Wij zijn daar ook erg voor, maar daarmee moet dan wel veel eerder worden begonnen dan op de basisschool. Allochtone kinderen moeten al op een heel jonge leeftijd met Nederlandse kinderen en de Nederlandse taal in contact komen. Vier is dan al laat. Het is juist voor deze groep verder heel belangrijk dat zij veel eerder naar de voorschoolse opvang gaan, zodat zij bij voorkeur de Nederlandse taal geïntegreerd en spelenderwijs machtig worden. De D66-fractie denkt echter dat dit niet goed kan worden geregeld via een verlaging van de leerplichtige leeftijd, tenzij de leerplichtige leeftijd naar twee of drie wordt verlaagd. Daarmee zouden wij echter wel de enige in de wereld zijn. De D66-fractie is hier echter ook absoluut niet voor.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Denkt mevrouw Lambrechts dat ouders hun kinderen thuishouden op grond van afgewogen, pedagogische argumenten? Ik denk dat ouders dat vooral doen omdat zij denken: het is niet verplicht en ik wacht nog maar een jaartje.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ongetwijfeld zitten dat soort ouders ertussen. Ik probeer echter duidelijk te maken dat dit ook geldt voor de kinderen in de leeftijd van vijf tot twaalf. Ook in die leeftijdsgroep neemt het aantal spijbelaars toe en die kinderen worden niet met valide argumenten thuisgehouden. Daartegen moet zeker worden opgetreden, maar dat neemt niet weg dat er een grote groep ouders is die zijn kinderen wel om valide redenen thuishoudt. Die ouders kunnen dat niet langer doen. Wij zijn daarop tegen, omdat de noodzaak en het voordeel daarvan in het ITS-onderzoek absoluut niet worden aangetoond.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Ik neem aan dat u het goed vindt dat 98% van de ouders hun kinderen op vierjarige leeftijd naar school brengen. Als een deel van de ouders die dat niet doen, dat niet doet omdat het niet verplicht is, denk ik dat u er geen bezwaar tegen kunt hebben dat zij daartoe worden verplicht.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Waar kan ik geen bezwaar tegen hebben?
De heer Rabbae (GroenLinks):
U kunt er geen bezwaar tegen hebben dat ouders verplicht worden om hun kinderen naar school te brengen als zij hun kinderen thuishielden, omdat het nog niet verplicht is en zij nog een jaar kunnen wachten.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Er is een groot verschil tussen verplichten en stimuleren. Ik ben er heel erg voor dat wij stimuleren en dan bij voorkeur voordat een kind vier jaar wordt. Het moet onzes inziens een gewoonte worden dat kinderen van tweeënhalf of drieënhalf naar de peuterspeelzaal of de voorschoolse opvang gaan. Verplichten is een andere zaak. Het aardige is dat je ziet dat in alle landen met de traditie dat kinderen al heel vroeg naar school gaan, de leerplicht op een veel latere leeftijd ingaat.
Voorzitter. Er zijn landen waar kinderen nog eerder naar school gaan dan bij ons. Dat heeft echter weinig met de leerplicht te maken. Zo gaan kinderen in de volgende landen wel eerder naar school, maar ligt de leerplichtige leeftijd wel hoger dan bij ons. In België ligt die op zes jaar, in Denemarken op zeven, in Finland op zeven, in Frankrijk op zes, in Zweden op zeven en in Schotland op vijf. In al die landen ligt de leerplichtige leeftijd dus veel later dan de leeftijd waarop ze voor het eerst naar de kinderopvang, de voorschoolse opvang of naar school gaan. Er zijn maar twee landen, Noord-Ierland en Luxemburg, waar de leerplicht al op vierjarige leeftijd begint. In Noord-Ierland heeft dat ongetwijfeld te maken met veiligheidsaspecten.
Alle argumenten voor verlaging van de leerplichtige leeftijd blijken op de keper beschouwd maar weinig waard te zijn. Veel belangrijker dan het verlagen van de leerplichtige leeftijd is voldoende aanbod van goed toegeruste voorschoolse opvang, waar kinderen al van tweeënhalf jaar terechtkunnen. Verder moeten allochtone ouders worden gestimuleerd om daarvan gebruik te maken en moeten er geen financiële drempels worden opgeworpen. Als kinderen eenmaal naar school gaan, moet ervoor worden gezorgd dat ze naar school blijven gaan.
Uit recente cijfers blijkt namelijk dat het spijbelen in het basisonderwijs na een eerdere daling, nu weer verontrustend toeneemt. In het laatste jaar zijn er maar liefst 1000 spijbelaars bijgekomen en dat is een heel forse toename. Laten wij het geld dus niet besteden aan een verlaging van de leerplichtige leeftijd, maar aan het binnenboord houden van een deel van die 3000 leerlingen die nu met stille trom verdwijnen. Ik denk dan aan zigeunerkinderen, schipperskinderen, kermiskinderen en allochtone kinderen die te lang of te vroeg op vakantie gaan en veel lessen missen. Verder worden er kinderen thuisgehouden, omdat de ouders behoren tot een sekte als het Michaelisch genootschap. Verder mogen wij zeker ook de gewone Nederlandse kinderen uit achterstandssituaties niet vergeten, want die worden ook vaak thuisgehouden.
Tot slot is er nog een belangrijk argument: als wij niet oppassen, zal dit wetsvoorstel ertoe leiden dat verreweg de meeste kinderen juist later in plaats van vroeger naar school gaan. Van een leerrecht vanaf vier jaar gaan wij naar een leerplicht vanaf de eerste schooldag in de vierde maand na de vierde verjaardag. De meeste kinderen zullen straks dus drie tot vier maanden later naar school gaan. Dat lees ik toch goed? Welke rechten heeft een ouder die, net als voorheen, zijn kind met vier jaar onmiddellijk naar school wil laten gaan? Op deze vraag ontvang ik graag een reactie van de staatssecretaris. Ook om deze reden vindt mijn fractie het wetsvoorstel geen verbetering. De conclusie is dat voor verlaging van de leerplicht naar vier jaar weinig steekhoudende argumenten overblijven. Mijn fractie is absoluut geen voorstander van dit wetsvoorstel.
De heer Van Splunter (VVD):
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat regelt dat de leerplichtige leeftijd per augustus van dit jaar zal worden verlaagd van vijf naar vier jaar, heeft betrekking op heel veel kinderen. Voor ongeveer 190.000 kinderen zal gelden dat wat eerst vrijblijvend was, nu verplicht wordt. Toch is dit wetsvoorstel naar de mening van de VVD-fractie geen diep ingrijpende maatregel. Immers, 98% van de vierjarige kinderen volgt al primair onderwijs. Op dit moment mogen die kinderen naar school, maar zij hoeven het niet. De VVD-fractie vindt het een goede zaak dat zoveel ouders in Nederland hun verantwoordelijkheid hebben genomen en hun kinderen, zonder dat er een stok achter de deur staat, naar school sturen. Wij hadden natuurlijk nog liever gehad dat alle ouders dit hadden gedaan; dan was dit wetsvoorstel niet nodig geweest.
Toch is het er gekomen. Waarom? Vanwege het feit dat een groep ouders – helaas betreft het een kwart van de ouders van allochtone kinderen – die verantwoordelijkheid niet neemt. Deze ouders wachten tot hun kind vijf jaar wordt alvorens het naar de basisschool te laten gaan. Zo lopen de kinderen leerachterstanden op, vooral in de vorm van taalachterstanden. Omdat zij later instromen, verloopt ook het integratieproces van die kinderen in sociaal en leertechnisch opzicht minder vlot. De VVD-fractie vindt dit een treurige zaak. Ondanks alle inspanningen van het kabinet, ondanks voorlichtingscampagnes en het feit dat zeer velen erop wijzen dat het beter is om vierjarigen te laten instromen, houden deze ouders hun kinderen toch thuis.
De VVD-fractie is dan ook van mening dat hieraan wat moet gebeuren en neemt haar verantwoordelijkheid. Mede om deze reden zullen wij steun geven aan het voorliggende wetsvoorstel. Het blijft evenwel schrijnend dat voor een zeer kleine groep een drastische wetswijziging, waaraan veel nadelen kleven, noodzakelijk is.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Het is het goed recht van de heer Van Splunter om van mening te veranderen. Ik vraag mij echter af op basis waarvan hij dat doet. Onderzoek toont juist aan dat er nauwelijks verschil is tussen de vroege en de late starters. Op basis waarvan zegt de heer Van Splunter dat de vijfjarigen grote achterstanden oplopen?
De heer Van Splunter (VVD):
Het gaat hier om een heel kwetsbare groep. Het zijn net die kinderen die er extra baat bij hebben om op tijd in te stromen in het primair onderwijs. Dan moet je je verantwoordelijkheid nemen en niet met de armen over elkaar blijven zitten. Ondanks het feit dat zoveel ouders van goede wil zijn en hun kinderen op tijd naar school sturen, vinden wij toch dat de leerplichtleeftijd omlaag moet.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Welke informatie heeft de VVD-fractie ertoe gebracht om haar standpunt binnen een maand tijd haar standpunt zo drastisch te wijzigen? Eerst was zij absoluut tegen, nu neemt zij haar verantwoordelijkheid om het probleem op te lossen.
De heer Van Splunter (VVD):
Het wordt een herhaling van zetten. Ik heb dat antwoord al gegeven. Mijn fractie is van mening dat die groep kwetsbare kinderen het recht heeft om op tijd in te stromen. Ik kan het nog een keer herhalen, maar ik heb het antwoord al gegeven.
De heer Van den Berg (SGP):
Ik stel deze vraag met schroom, want ik ben niet zo thuis in dit dossier. Ik hoor de VVD-fractie, vanuit haar liberale achtergrond, altijd pleiten voor eigen verantwoordelijkheid en vrijheid. Nu pleit de heer Van Splunter niet alleen voor een recht op onderwijs, maar legt hij zelfs een plicht op vanaf vier jaar. Op die leeftijd zijn kinderen er vaak nog niet aan toe; de schoolrijpheid kan verschillen. De heer Van Splunter wil nu die categorie kinderen dwingen. Ik ben geen liberaal, maar vanuit een dergelijk oogpunt begrijp ik hier niets van. Kan de heer Van Splunter dit toelichten?
De heer Van Splunter (VVD):
De heer Van den Berg wijst terecht op dit punt. Als hij echter nog even wacht, kan ik hem uitleggen waarom ik samen met mijn collega Barth op dit punt een amendement heb ingediend. Door het aannemen daarvan ontstaat ruimte voor ouders en wordt tegemoetgekomen aan de punten die de heer Van den Berg naar voren heeft gebracht.
De heer Van den Berg (SGP):
Ik heb dat amendement uiteraard gezien; ik heb het zelfs in mijn termijn genoemd. De basis blijft echter dwang, wat ik toch niet begrijp van de VVD-fractie.
De heer Van Splunter (VVD):
Ik vind dit een wat merkwaardige redenering. Dat zou namelijk betekenen dat de VVD-fractie destijds ook tegen het stellen van de leerplicht op zes jaar en vijf jaar had moeten stemmen. Je moet natuurlijk ergens beginnen. Kennelijk gaat de heer Van den Berg ervan uit dat liberalisme vrijheid, blijheid is. Als dat zo zou zijn, hoeft de VVD-fractie helemaal niet meer aan dit soort debatten deel te nemen. Sterker nog, dan zou zij überhaupt niet meer aan wetgevende processen deel moeten nemen. Dat zou wel heel eenvoudig zijn.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik ben blij dat die laatste woorden in de Handelingen worden vastgelegd; daar komen wij misschien nog wel een keer op terug.
Deze discussie is natuurlijk niet nieuw; er is eerder over gesproken. In november 2000 is een motie ingediend die de basis heeft gevormd voor dit wetsvoorstel, omdat daarmee de staatssecretaris in beweging werd gebracht. De VVD-fractie was destijds behoorlijk tegen de verlaging van de leerplicht. Wat is er gebeurd tussen november 2000 en nu?
De voorzitter:
Dat heeft mevrouw Lambrechts net ook al twee of drie geprobeerd te vragen. De heer Van Splunter mag hierop reageren, maar ik vrees dat zijn antwoord niet verandert door er nog eens naar te vragen.
De heer Van Splunter (VVD):
Ik wil graag proberen te antwoorden, want ik waardeer mijn collega Slob zeer. Mijn fractie zou natuurlijk niet achter dit wetsvoorstel staan, als wij niet middels het door mevrouw Barth en mij ingediende amendement het effect bereiken dat wij nastreven. Ouders moeten instrumenten in handen worden gegeven om hun verantwoordelijkheid te laten voortbestaan, net zoals zij die nu hebben zonder de leerplicht voor vierjarigen.
Een andere belangrijke reden om dit wetsvoorstel aan te nemen is dat voor kinderen die vier jaar worden, de poorten van de kinderopvang in de meeste gevallen dichtgaan. Dit hangt samen met de onvoorstelbaar grote druk op de kinderopvang. Daarom moet er ruimte worden geschapen aan de onderkant. Steeds meer ouders worden nu echter geconfronteerd met de mededeling dat vierjarigen niet welkom zijn op de basisschool omdat er geen plaats is. Kan de staatssecretaris hierop reageren? Hoe groot is het probleem? Heeft zij signalen dat wij ook nog met dit probleem worden geconfronteerd wanneer de leerplichtleeftijdverlaging een feit is?
De verlaging van de leerplichtige leeftijd heeft voordelen, maar er zijn ook schaduwkanten aan dit wetsvoorstel. Ik begin met de belangrijkste. Een vierjarig kind is anders dan een vijfjarig kind. Vierjarigen zijn veel sneller moe en overbelast. Hoe jonger het kind, des te meer nieuwe indrukken het krijgt te verwerken. In dat licht ben ik niet gelukkig met de wijze waarop het kabinet de leerplichtleeftijdverlaging wil realiseren. Waarom is het naar school gaan van vierjarigen op dit moment geen probleem?
Ouders hebben nu nog veel ruimte om de vierjarige die daar behoefte aan heeft, rust te gunnen. Het gaat dan niet om een halve dag of één dag per week; indien noodzakelijk kan dit een week zijn of zelfs tien dagen. De VVD-fractie vindt het een spookbeeld dat kinderen die straks op vierjarige leeftijd naar school gaan, liggen te slapen in de poppenhoek. Zij wil geen overbelaste, doorgedraaide kinderen die zichzelf, hun ouders en de onderwijsgevenden onder druk zetten. Op die manier wordt leerplichtleeftijdverlaging een straf, waar het een instrument zou moeten zijn om achterstanden te voorkomen en te bestrijden. In dat licht kiest de VVD-fractie ervoor, ouders de verantwoordelijkheid te laten houden om goed voor hun vierjarige kinderen te blijven zorgen. Daartoe heb ik samen met collega Barth een amendement ingediend om ouders en verzorgers de ruimte te geven, hun kinderen een adempauze te gunnen. Ouders krijgen, als zij dat noodzakelijk vinden, met dit amendement de ruimte, te doen wat zij in de huidige situatie zonder leerplicht ook kunnen doen: een oververmoeid of angstig kind, in goed overleg en met toestemming van het hoofd der school, een of meerdere dagen thuishouden. Ik ben ervan overtuigd dat met dit amendement de nu bestaande praktijk zonder leerplicht voor vierjarigen zal worden voortgezet. Er is echter één belangrijk verschil. Ouders die eerder wachtten met het naar school sturen van hun kind tot het vijf jaar was geworden, kunnen dit straks niet meer doen vanwege de leerplichtleeftijdverlaging.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik vind dit een rare situatie, voorzitter. De VVD wil geen dolgedraaide kinderen in de poppenspeelhoek, als ik het goed heb begrepen. Blijkbaar wordt er een soort sabbatsverlof ingebouwd in de Leerplichtwet. Waarom kiest de heer Van Splunter voor de leerplicht en waarom laat hij de ouders niet de verantwoordelijkheid en de keuze om het kind naar school te laten gaan wanneer het eraan toe is?
De heer Van Splunter (VVD):
Als u mij citeert, moet u mij goed citeren. Geen slapende kinderen in de poppenhoek en geen dolgedraaide kinderen thuis en op school, zó heb ik het gezegd. Voorzitter. Dit wordt weer een herhaling van zetten. Nogmaals, met dit amendement wordt mijns inziens het wetsvoorstel op verantwoorde wijze bijgesteld. Om die reden sta ik erachter.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Volgens u krijgt het schoolhoofd de kans om te treden in de verantwoordelijkheid van de ouders. Hij kan nagaan of het kind er al dan niet aan toe is om een aantal dagen thuis te blijven.
De heer Van Splunter (VVD):
Ik zou u willen vragen om even stil te staan bij de huidige praktijk. Ook op dit moment vindt alles in redelijk overleg plaats. Op dit moment is er ook geen sprake van vrijheid blijheid, omdat scholen nu eenmaal eisen stellen aan de vierjarige die naar school gaat. Er kan geen sprake zijn van zomaar in- en uitlopen; dat zou de organiseerbaarheid van lessen in gevaar brengen. Ik denk dat wij met dit amendement de staande praktijk ten aanzien van vier- en vijfjarigen in de wet vastleggen. Er zal sprake moeten zijn van redelijk overleg tussen ouder en schoolhoofd.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Om de bestaande praktijk vast te leggen, heeft u de wet niet nodig. Daarvoor heeft men de bestaande praktijk al.
De heer Van Splunter (VVD):
En daarmee komen wij weer uit bij de gedachtewisseling die wij al hebben gehad.
Voorzitter. De staatssecretaris wil de verlaging van de leerplichtige leeftijd invoeren per 1 augustus van dit jaar. Is dit nog wel mogelijk, gelet op de behandeling die nog in de Eerste Kamer moet plaatsvinden? In hoeverre zijn ouders, scholen en andere belanghebbenden op de hoogte van dit voornemen? Zijn er misschien nog onvoorziene capaciteitsproblemen op de scholen te verwachten? Niettegenstaande het feit dat in Nederland vierjarigen al massaal naar school gaan, moet er voorlichting komen over de consequenties van de invoering van dit wetsvoorstel. Heeft de staatssecretaris nog steeds het voornemen om deze wet per 1 augustus in te voeren, of is er wellicht toch reden genoeg om te kiezen voor uitstel met een jaar?
Voorzitter. Zonder de leerplichtleeftijdverlaging die nu voor ons ligt, is de gemiddelde leerplichtige leeftijd in de EU 5,7 jaar. Met deze verlaging is Nederland, samen met Luxemburg en Noord-Ierland, beland in de kop van het peloton. Het is niet in het belang van het kind om nog verder de grenzen van de leerplichtleeftijdverlaging op te zoeken. In het kader van voor- en vroegschoolse educatie heeft staatssecretaris Verstand uitspraken over de leerplicht gedaan die mij zorgen baren. Natuurlijk kunnen wij instemmen met de deelname van twee- en driejarige kinderen aan voorschoolse activiteiten, maar wij willen met nadruk stellen dat dit niet in het kader van de leerplicht mag plaatsvinden. Stond zij toch al niet te juichen bij de acceptatie van de motie-Ross-van Dorp, de VVD vindt een verdere verlaging van de leerplichtleeftijd een verkeerde zaak.
Mevrouw Barth (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Bij mijn colleges Nederlands recht, die al veel langer geleden plaatsvonden dan ik zou willen toegeven, leerde ik dat de wet twee functies kan hebben. Traditioneel – toen de parlementaire democratie in ons land van start ging – werd de wet vooral gebruikt om gegroeide praktijken vast te leggen: codificatie. Na de Tweede Wereldoorlog en de opkomst van de verzorgingsstaat is die functie drastisch veranderd. Tegenwoordig wordt de wet gebruikt als instrument om in de samenleving in te grijpen: modificatie. Deze ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat wij, als men met wetgeving komt die staande praktijk vastlegt, geneigd zijn om dat "symboolwetgeving" te noemen. Dat is vreemd als men bedenkt dat de traditionele functie van de wet is geweest het vastleggen van van onderaf gegroeide praktijken. De wetgever kwam daar achteraan. Deze ontwikkeling geeft aardig weer hoe je naar dit wetsvoorstel kunt kijken. Als je naar de blote feiten kijkt, zou je kunnen zeggen dat het symboolwetgeving is. 98% van de vierjarigen gaat al naar school. Welgeteld 3100 kinderen van de miljoenen schoolgaande kinderen in Nederland doet dat om allerlei redenen niet. Terecht merkt de staatssecretaris bovendien in de nota naar aanleiding van het verslag op dat 100% schoolgang niet haalbaar is. Er zal altijd een kleine groep kinderen zijn die vanwege ziekte, handicaps of omstandigheden, zoals die van de schipperskinderen, niet naar school gaat.
Toch ziet mijn fractie twee goede redenen om het wetsvoorstel te steunen. Die zijn allebei al aan de orde gekomen bij de vorige sprekers. De eerste reden is het belang van het bestrijden van onderwijsachterstanden. Natuurlijk heeft mevrouw Lambrechts gelijk als zij op onderzoek wijst, maar wij weten ook uit onderzoek dat bij het wegwerken van onderwijsachterstanden het cruciaal is dat er geen pauze is in de ontwikkeling van een kind. Als een kind naar de peuteropvang, de opvang voor twee- tot vierjarigen is geweest en daar een programma van voor- en vroegschoolse educatie heeft gedraaid, heeft het een voorsprong ten opzichte van kinderen die dat programma niet hebben gevolgd. Kan het kind echter daarna niet direct naar de basisschool om het programma voort te zetten, dan ebben de effecten van de voor- en vroegschoolse educatie al weer heel snel weg. Bovendien is het vooral voor kinderen die de Nederlandse taal van huis uit niet beheersen belangrijk, niet alleen voor hun ontwikkeling, maar ook voor hun integratie, dat zij zo jong mogelijk naar school gaan.
Een andere, belangrijke reden voor mijn fractie om met het wetsvoorstel in te stemmen is het scheppen van een goede aansluiting tussen kinderopvang en school. De heer Van Splunter sprak er al over. Steeds vaker bereiken ook mijn fractie geluiden dat scholen de deur voor vierjarigen tijdelijk gesloten houden, omdat zij kinderen niet kunnen plaatsen. Ouders zitten dan soms maandenlang zonder enige vorm van opvang. Natuurlijk heeft de heer Van den Berg gelijk dat school geen opvang is, maar als werkende moeder weet ik hoe ongelofelijk vervelend het is als je er niet op kunt rekenen dat je kind op de school terechtkan. Je zult er maar mee zitten: allebei een baan, maar geen school en ook geen kinderopvang voor je kind.
Die twee punten betekenen natuurlijk niet dat wij er met dit wetsvoorstel zijn. Iedereen die zegt dat materiële voorzieningen cruciaal zijn voor de bestrijding van onderwijsachterstanden en voor een goede aansluiting tussen kinderopvang en onderwijs, heeft groot gelijk. Er is reden genoeg, in elk geval wat mijn fractie betreft, om op ambitieuze wijze door te gaan met investeringen in voor- en vroegschoolse educatie en met investeringen in het basisonderwijs.
Op een aantal punten heeft mijn fractie toch nog vragen, zeker gezien de uitgangspunten waar ik het net over had. De eerste vraag gaat over de manier waarop het kabinet de leerplicht in het wetsvoorstel vorm geeft. Tot onze verbazing is er niet gekozen voor een leerplicht die ingaat op de eerste schooldag van de maand nadat het kind vier jaar is geworden, maar pas bij vier jaar en vier maanden. Daarmee wordt het gat dat nu soms al valt tussen kinderopvang en school geformaliseerd. Terecht vraagt mevrouw Lambrechts dan ook welke rechten ouders nog aan het wetsvoorstel kunnen ontlenen om ervoor te zorgen dat het gat niet valt. Zo bezien levert het wetsvoorstel te weinig op. Bovendien kan het voorkomen dat een kind dat in maart vier wordt, pas in september, na de zomervakantie, naar school kan. Een groot gedeelte, een half jaar, van het effect van de extra leerplicht is dan al weggevallen. Mijn fractie heeft hierover vragen gesteld in het verslag.
Eigenlijk vonden wij de argumenten van de staatssecretaris om de leerplicht met vier jaar en vier maanden in te voeren niet erg sterk. Het belangrijkste argument waar zij mee komt, is dat ouders en scholen tijd nodig hebben om de inschrijving van de kinderen te regelen. Daar snapte ik eerlijk gezegd niet veel van. Alle ouders in Nederland krijgen als hun kind drie jaar wordt een schoolgids, waarin hen erop wordt gewezen dat hun kind een jaar later naar school gaat en dat het heel belangrijk is om tijdig te beginnen met het zoeken naar een school. Tegenwoordig weet ook bijna elke ouder wel dat het heel belangrijk is om je kind tijdig in te schrijven. Sommige ouders doen dat al als hun kind twee jaar is.
Als de leerplicht eerder zou ingaan dan na vier jaar en vier maanden, zijn er volgens de staatssecretaris geen financiële consequenties. Om ervoor te zorgen dat wordt overgegaan tot een consequente invoering van de leerplicht met vier jaar en om de aansluiting tussen peuteropvang, kinderopvang en school te garanderen heb ik samen met de heer Van Splunter een amendement ingediend, dat de leerplicht laat ingaan op de eerste schooldag van de maand nadat het kind vier jaar geworden is. Wij hopen dat dit amendement op nog bredere steun van de collega's zal kunnen rekenen.
Tegelijkertijd – en ook hierop is al door diverse sprekers gewezen – wordt de flexibiliteit waarmee vierjarigen nu aan school kunnen wennen, met dit wetsvoorstel ook voor mijn fractie te veel beperkt. Omdat vierjarigen niet leerplichtig zijn, hebben ouders hierin een grote vrijheid. Als hun kind te moe is, kan het eens een dagje thuis blijven; als het angstig reageert op de school, kan het een keer een middagje thuis blijven. Het kind kan ook eens een middagje slapen. En ik herinner me dat ik mijn eigen zoon vier jaar geleden een keer een dagje meenam op campagne; hij vond het prachtig.
Ook wij hebben daarom steeds gezegd dat wij willen dat de ruimte voor ouders en kinderen om aan school te wennen optimaal blijft. Wij hebben het amendement van de heer Van Splunter dan ook graag gesteund – ik heb het zelfs medeondertekend – want daarmee wordt de ruimte geboden waaraan ouders en kinderen behoefte hebben. Nu heb ik gezien dat de heer Slob een amendement heeft ingediend waarmee eigenlijk hetzelfde doel gediend wordt als met dat van de heer Van Splunter en mijzelf, maar wij vinden dat het amendement van de heer Slob toch te veel beperkingen met zich meebrengt. Hij zet in op vijf uur extra per week waarin een kind niet naar school hoeft. Dit levert wat ons betreft te weinig maatwerk op, in vergelijking met ons eigen amendement. Wij vertrouwen erop dat scholen, ouders, leraren en schoolleiding hun verantwoordelijkheid kunnen en zullen nemen, als kinderen een keer een dagje nodig hebben voor een adempauze.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik neem het risico nu maar dat deze vraag ook al gesteld is, maar erkent mevrouw Barth niet dat met mijn amendement de keuzevrijheid van ouders veel meer intact blijft dan met het amendement dat zij voorstelt, omdat zij bij vrij vragen voor een leerling toch altijd afhankelijk zijn van de beslissing van de schooldirecteur.
Mevrouw Barth (PvdA):
Maar wij kennen ook allemaal het verschijnsel luxeverzuim; daar wil mijn fractie de deur niet wagenwijd voor openzetten. Het is nu overigens ook al de praktijk dat je als ouder niet zomaar even kunt mededelen dat je kind van vier dat gewoon naar school gaat, een dagje niet komt. Dat doe je in goed overleg; een school is geen duiventil waar eenieder maar naar believen in en uit kan lopen. Bij ons amendement gaan wij ervan uit dat er goed overleg plaatsvindt en dat de directeur vervolgens toestemming geeft. Maar ouders moeten niet kunnen shoppen, het moet altijd in goed overleg. En dat missen wij nu eigenlijk in uw amendement.
Voorzitter. Het kabinet trekt bijna 16 mln euro uit voor meer personeel en voor de inrichting van lokalen om deze verlaging van de leerplichtige leeftijd te realiseren. Het is natuurlijk wel de vraag waar het personeel vandaan moet komen. Hoeveel extra leraren zullen er eigenlijk nodig zijn? Op deze vraag, die wij in het verslag gesteld hadden, hebben wij eigenlijk geen helder antwoord gekregen. Zijn die leraren wel beschikbaar? De kinderen die nu niet naar school gaan, wonen vooral in de grote steden, waar het tekort aan leraren het ernstigst is. Levert dit niet te veel extra druk op? En als dit wel zo is, hoe vangen wij die dan op? Heeft de staatssecretaris daarvoor aanvullende maatregelen in petto?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter. Deze wet zal al in augustus van kracht worden; vindt mevrouw Barth niet dat er absolute zekerheid nodig is dat er voor al die vierjarige kinderen die straks bij de scholen op de stoep staan, een klas beschikbaar zal zijn, plus een leerkracht die hen kan opvangen?
Mevrouw Barth (PvdA):
Het mag van mij ook een onderwijsassistent zijn, maar ik ben het er wel mee eens dat de staatssecretaris hierop een stevig antwoord moet geven, want als die mensen er niet zijn, maken wij echt symboolwetgeving.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Maar het kan toch ook niet de bedoeling zijn dat deze kinderen, die straks op zo'n jonge leeftijd zo'n grote overstap maken, alleen maar door onderwijsassistenten opgevangen worden. Daar zal dan toch ook een leerkracht naast moeten staan.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter. Dit is vragen naar de bekende weg. Mevrouw Lambrechts weet net zo goed als ik dat onderwijsassistenten niet zelfstandig voor een klas mogen staan, dat zij dat altijd onder de verantwoordelijkheid van een leerkracht moeten doen. Ik heb er alle vertrouwen in dat de staatssecretaris dit wetsvoorstel niet heeft ingediend zonder dat zij erover heeft nagedacht dat er een tekort aan leraren bestaat en dat dit vooral in de grote steden een groot probleem is. Zij heeft dit wetsvoorstel ingediend, dus ik ga ervan uit dat ik op dit punt een bevredigend antwoord van haar krijg.
Het kabinet weigert vooralsnog te betalen voor de extra lokalen die nodig zijn om de extra toevloed van leerlingen op te vangen. De redenering is dat deze kinderen verspreid zullen worden over bestaande scholen en klassen. Deze redering kan mijn fractie niet goed volgen. Wie dit onderschrijft, accepteert immers vollere klassen in de onderbouw, terwijl wij in de afgelopen jaar juist de meeste energie hebben gestoken in het voorkomen van volle klassen in de onderbouw. Bovendien is het uitgangspunt, vastgelegd in de bestuursakkoorden tussen het Rijk en de gemeenten, dat wie bepaalt, betaalt. Wij hebben een snelle rekensom gemaakt: voor de 3100 kinderen die op papier extra kunnen toevloeien naar het onderwijs door verlaging van de leerplicht, zijn 155 extra lokalen nodig. Het geld dat nodig is om die te bouwen, moet zo snel mogelijk aan het Gemeentefonds worden toegevoegd zodat die lokalen kunnen worden gebouwd. Ik heb een motie klaarliggen over dit onderwerp. Als het nodig is, zal ik die in tweede termijn indienen.
Eén van de redenen waarom kinderen nu niet naar de basisschool gaan, is volgens de nota naar aanleiding van het verslag dat hun ouders geen enkele school van hun richting kunnen vinden in redelijke nabijheid. De leerplichtambtenaar accepteert dat, de PvdA-fractie niet. Kinderen mogen geen onderwijsachterstanden oplopen, of het nu om kennis of sociale vaardigheden gaat, omdat hun ouders zulke extreme ideeën hebben. Hun kind kan in zo'n geval naar de openbare school waar alle gezindten welkom zijn en ook welkom moeten zijn. De staatssecretaris moet laten weten dat zij niet accepteert dat deze kinderen thuiszitten. Wij vragen haar om daartoe een richtlijn naar alle leerplichtambtenaren te doen uitgaan.
Omgekeerd zijn er leerplichtige kinderen die thuiszitten, omdat geen enkele school ze wil hebben of omdat de school van hun keuze ze weigert. De evenknie van leerplicht – mijn fractie heeft dat al vaak bepleit – is een wettelijk verankerd leerrecht, dat ouders voor hun kind de toegang verschaft tot de school van hun keuze. Waar blijft het wetsvoorstel dat het wettelijk verankerd leerrecht regelt?
De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag kan de fractie van de ChristenUnie geen warme gevoelens krijgen bij het voorstel om de leerplichtige leeftijd te verlagen. Wij hebben ons daarover al eerder kritisch uitgelaten. Wij hebben indertijd ook niet de motie van mevrouw Ross-van Dorp gesteund.
Naar onze mening wegen de mogelijke voordelen van deze generieke maatregel voor een relatief kleine groep van ongeveer 3000 kinderen niet op tegen de nadelen die alle ruim 190.000 vierjarigen en hun ouders ervan zullen ondervinden. Het verlagen van de leerplichtige leeftijd betekent een inperking van de vrijheid van ouders om zelf te bepalen hoe hun kind op die leeftijd wordt opgevoed. De Raad van State heeft zich ook in dergelijke bewoordingen uitgelaten. Er kunnen voor ouders opvoedkundige redenen zijn om vierjarige kinderen niet of maar gedeeltelijk naar school te sturen. Ouders hebben tot nu toe die vrijheid altijd gehad. Die biedt hun de mogelijkheid om hun kind of kinderen geleidelijk het schoolritme te laten oppakken. Ik heb ook zelf als ouder de waarde daarvan mogen ervaren en met mij vele andere ouders. Als dit wetsvoorstel in deze vorm wordt aangenomen, betekent dit een inperking van de vrijheid die ouders op dit punt hebben. Het is ons, eerlijk gezegd, nog steeds een raadsel waarom juist de CDA-fractie bij het inperken van die vrijheid het voortouw heeft genomen. Mogelijkerwijze horen wij daar straks nog iets over. Het verbaast mij op dit punt in eerste termijn dat nu ook de VVD-fractie in dat spoor lijkt verder te gaan.
Natuurlijk heeft mijn fractie – laat dat duidelijk zijn – waardering voor inspanningen die worden verricht om zoveel mogelijk onderwijsachterstanden op bijvoorbeeld het gebied van cognitieve vermogens en taalontwikkeling te voorkomen en te bestrijden. Ik weet ook dat dit de onderliggende gedachte is geweest om tot verlaging van de leerplichtige leeftijd over te gaan. Doel en middel moeten echter wel tegen elkaar afgewogen worden, zeker als er andere instrumenten zijn die ingezet kunnen worden of als instrumenten die nu zijn ingezet, nog versterkt kunnen worden om het beoogde doel te bereiken.
Los van de vraag bij hoeveel van de circa 3000 nog niet schoolgaande vierjarigen het probleem van de onderwijsachterstanden speelt, heeft de fractie van de ChristenUnie niet de indruk dat op dit moment alle andere bestaande mogelijkheden dan het verlagen van de leerplichtige leeftijd zijn gebruikt om de beoogde groep vierjarigen naar school te krijgen. Hoe staat het bijvoorbeeld met de uitwerking in de G4- en G21-steden van de in het GSB-convenant opgenomen bepaling om meer vierjarigen naar school te krijgen? In hoeverre wordt overal met de ouders voldoende gecommuniceerd om hen te attenderen op de mogelijkheid om een kind van vier jaar naar school te laten gaan? Alleen een onderwijsgidsje sturen is zeker bij de doelgroep die wij voor ogen hebben, vaak niet voldoende. Welke gevolgen zullen de verdergaande investeringen van de afgelopen jaren in voor- en vroegschoolse educatie hebben voor wat wij de risicokinderen zijn gaan noemen? Het zijn zo maar wat vragen die zich aan ons opdringen bij lezing van dit wetsvoorstel.
Naast vragen over de noodzaak van dit wetsvoorstel heeft de fractie van de ChristenUnie ook vragen over de inhoud van het wetsvoorstel. Het heeft ons verbaasd dat de regering ook bij vierjarigen vast wil houden aan een maximale vrijstelling van geregeld onderwijs van vijf uren per week. Daar kunnen nog eens vijf uren bijkomen als de directeur daarvoor toestemming geeft. Dit aantal staat gelijk aan de maximale vrijstelling in uren voor vijfjarigen. Zoals bekend heb ik een amendement ingediend waarmee geregeld wordt dat deze vrijstelling voor vierjarigen op tien uren wordt gesteld zonder dat ouders voorafgaande toestemming van het schoolhoofd behoren te vragen. Voor deze jonge leeftijdsgroep is dit aantal uren meer dan te rechtvaardigen. Bovendien verzacht dit enigszins de inperking van de keuzevrijheid van de ouders die zich bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal voordoen. Wij hechten daaraan zeer. Het is ook een nadrukkelijk verschil met het amendement wat ik zojuist onder ogen kreeg van de leden Van Splunter en Barth dat de ouders heel nadrukkelijk richting van de schooldirecteur stuurt. De ouders worden daardoor medeafhankelijk van zijn oordeel. U hoort mij niet zeggen dat zo'n oordeel er niet toe doet, maar wij hechten eraan dat ouders zélf de mogelijkheid hebben om te bepalen of zij hun kind al dan niet een x-aantal uren in de week thuishouden.
Mevrouw Barth (PvdA):
Ik kan mij niets voorstellen bij een situatie waarin een ouder dat zonder overleg doet.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik kan mij voorstellen dat ouders uiteraard wel overleg hebben met een directeur doch zelf het recht willen behouden om als eerste ervoor te kiezen hun kind thuis te houden. In het huidige wetsvoorstel kan dat tot vijf uren maar als het er zes, zeven of acht worden, zijn de ouders altijd afhankelijk van wat een schooldirecteur ervan zegt. Dat perkt de keuzevrijheid van ouders in en de staatssecretaris geeft dat ook toe in de nota naar aanleiding van het verslag. Ik vind dat niet terecht, vooral met het oog op de jonge leeftijd van deze kinderen! Daarom stel ik voor, de keuzevrijheid te verbreden tot méér dan in het wetsvoorstel wordt voorgesteld.
Mevrouw Barth (PvdA):
Nogmaals, een school is geen duiventil waar iedereen zomaar in en uit kan lopen.
Uw amendement beperkt ouders meer dan ons amendement. Bij uw amendement wordt het beperkt tot maximaal tien uren per week, terwijl ons amendement de mogelijkheid biedt een kind langer thuis te houden als dat nodig is om het tot rust te laten komen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Mijn amendement gaat ook verder dan tien uur. Naast de tien uren waarvoor ik ouders de vrije keuze wil geven, kunnen er nog vijf uren bijkomen in overleg met de schooldirecteur. Dan is de week al bijna helemaal vol. Het gaat immers over ongeveer 22 schooluren. In dat opzicht kan het redelijk dekkend zijn. Het liefst had ik het hele wetsvoorstel niet gehad als ik heel eerlijk ben. Dan hadden de ouders een hele grote keuzevrijheid gehad. Mijn amendement is puur erop gericht om te repareren wat er te repareren valt. Kijk, je hoeft helemaal niet doorgestudeerd te hebben om te constateren dat dit wetsvoorstel een meerderheid zal krijgen in deze Kamer.
Mevrouw Barth (PvdA):
Ik kan slechts vaststellen dat het amendement van de heer Slob in feite een leraar voor driekwart van de schooltijd afhankelijk maakt van de luimen van ouders. Daarmee run je geen onderwijs.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik vind dit een hele slechte kwalificatie van de keuzes die ouders maken ten aanzien van de opvoeding van hun eigen hele jonge kinderen! Ik vind dat ouders zelf mogen bepalen hoe zij dat op die leeftijd willen invullen. Dat is tot nu toe altijd de praktijk geweest. Als mevrouw Barth daaraan de kwalificatie "luimen van ouders" geeft, vind ik dat eerlijk gezegd een uiterst negatieve kwalificatie!
De heer Van Splunter (VVD):
Het gaat om het vastleggen van de staande praktijk. De school is inderdaad geen duiventil. Als ouders vierjarigen naar school sturen, moeten zij zich ook houden aan het reglement. Als ouders hun kinderen te weinig dagen naar school sturen, krijgen zij problemen met de schoolleiding. Dit overleg tussen ouders en schoolhoofd is staande praktijk. Dat leggen wij vast in ons amendement. Wij hebben ons goed georiënteerd hoe op dit moment de praktijk is. Heeft u dan zo weinig vertrouwen in dat overleg, mijnheer Slob?
De heer Slob (ChristenUnie):
De staande praktijk is dat ouders van kinderen die nog geen vijf jaar oud zijn, volledig de ruimte hebben om, als zij hun kind hebben aangemeld, zelf te bepalen wanneer zij hun kind naar school laten gaan. Al zou het maar een paar uur in de week zijn, als zij dat op dat moment voor hun kind verantwoord en noodzakelijk vinden, omdat het kind langzaam moet ingroeien in het schoolritme, dan kan dat gewoon. Natuurlijk vindt daar wel overleg over plaats met de schooldirecteur, maar het is uiteindelijk de ouder zelf die de keuze kan maken. Op het moment dat dit wetsvoorstel van kracht wordt, komt er een leerplicht voor vierjarigen en is die keuzevrijheid dus gewoon voor een groot gedeelte weggehaald. Daar verzet ik mij tegen. Ik had eerlijk gezegd verwacht dat de VVD-fractie zich ook in dat verzet zou voegen, omdat zij altijd gepleit heeft voor keuzevrijheid, ook voor ouders. Het verslag begint ook met een prachtige volzin waarin de VVD-fractie haar teleurstelling uitspreekt over het wetsvoorstel. De bijdrage van de VVD-fractie in eerste termijn wijkt hier echter behoorlijk vanaf.
De heer Van Splunter (VVD):
Ik vind dat de heer Slob een loopje neemt met de realiteit. Het is gewoon niet waar dat ouders de volledige vrijheid hebben. Als zij ervoor kiezen om hun kind tussen de vier en vijf jaar oud naar school te laten gaan, maar heel weinig uren van de schoolweek benutten, dan ontstaat er op een gegeven moment een conflict tussen de schoolleiding en de ouders. Een school is geen duiventil; dat is zo en dat zal ook zo blijven. Ik vind dus dat hetgeen de heer Slob zegt, niet geheel volgens de realiteit is.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik ken de realiteit zelfs van zeer nabij. Ik zie dat ouders proberen om hun kind, als het vier jaar is, zoveel mogelijk naar school te laten gaan, het liefst gedurende alle uren die daarvoor beschikbaar zijn. Als dat kan, is dat ontzettend mooi. Er zijn echter ook redenen om daar, zeker als het kind nog maar net vier jaar is, heel geleidelijk mee om te gaan. Op dit moment kan dat, omdat er nog geen sprake is van een leerplicht. Die mogelijkheid wordt straks echter gewoon weggehaald. En dat betreur ik. Ik snap het ook niet helemaal. Ik heb uiteraard wel oog voor die circa 3000 kinderen die nog niet naar school gaan. Wij moeten er ook alles aan doen om voor hen die brug te slaan. Het is alleen de vraag of wij daar dit middel voor moeten gebruiken.
Het vrijlaten van ouders bij het bepalen van het aantal uren kan ook een positief gevolg hebben voor de toch al oplopende werkdruk van schooldirecteuren. Ingevolge het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, dus los van het amendement van de collega's Van Splunter en Barth, zouden zij verplicht worden om toestemmingsbeschikkingen af te geven voor meer dan vijf uur vrijstelling, hetgeen weer het nodige van hen vraagt.
Mijn fractie heeft ook vragen over de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Als een kind reeds vier jaar is op de datum van inwerkingtreding, behoeft het pas naar school op de eerste schooldag van de vierde maand volgend op de datum van de inwerkingtreding. De argumentatie om voor die drie maanden te kiezen, kunnen wij niet helemaal volgen. Volgens ons hebben wij het hierdoor in feite over een leerplichtleeftijdverlaging van negen maanden in plaats van een jaar. Dat kan zo zijn, maar de vraag is of dit ook niet kan gaan betekenen dat ouders die hun kinderen onder het oude wetsregime direct vanaf hun vierde levensjaar naar school sturen, dus met alle ruimte om hun kinderen langzaam in het schoolritme te laten groeien, nu eerst drie maanden zullen moeten wachten. Ons bereiken nu al berichten van scholen dat zij, als het wetsvoorstel kracht van wet gaat krijgen, de kinderen pas zullen laten instromen vanaf de eerste dag van de vierde maand na hun vierde verjaardag. Als dat echt de werkelijkheid gaat worden, dan kan dat gaan betekenen dat straks minder kinderen in de eerste drie maanden van hun vierde levensjaar een basisschool zullen bezoeken dan nu het geval is. Over het voorbijschieten van doelen gesproken!
In de vele contacten die ik met scholen heb gehad – ik heb bijvoorbeeld geïnformeerd in hoeverre zij voorbereid zijn op dit hele gebeuren – wijzen scholen er met name op dat er een groot tekort aan leerkrachten is en dat hier een extra spanning op gezet zal worden, als dit wetsvoorstel van kracht wordt. Hoe denkt de staatssecretaris dat dit in de praktijk zal gaan? Scholen willen ook weten of invoering per 1 augustus 2002 een reële optie is. Op dit moment worden in alle scholen de formatieplannen al rondgemaakt. Op de meeste scholen moeten die namelijk echt voor 1 mei rond zijn. Ik heb zelf geconstateerd dat nog niet veel scholen in hun formatieplannen rekening hebben gehouden met hetgeen straks op hen af komt. Dat kan nog behoorlijk wat problemen opleveren en het is de vraag of wij dat over ons moeten afroepen. Daar kunnen wij nog heel veel spijt van krijgen.
Voorzitter. Zoals u al begrepen zult hebben, zijn wij absoluut niet enthousiast over dit wetsvoorstel. Wij wachten uiteraard de beantwoording van de staatssecretaris af, maar het zou mij verbazen als die tot een sterke verandering in onze opstelling leidt.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractie staat niet alleen achter, maar ook voor dit wetsvoorstel. Hieraan ligt een historisch, maar ook emotioneel debat met de staatssecretaris ten grondslag. Het siert haar dat zij over haar eigen schaduw heen is gesprongen en op verzoek van de Kamer dit wetsvoorstel heeft voorbereid.
Onderwijsachterstand is niet alleen een individueel maar ook een maatschappelijk probleem. Wij werken al geruime tijd samen met de staatssecretaris aan een plan van aanpak op dit punt. In deze verkiezingstijd geven sommige politici in gespierde taal af op een aantal maatschappelijke verschijnselen. Dit betreft dan vaak de problematiek van allochtone jongeren. Als de staatssecretaris echter maatregelen wil nemen om de gevreesde ontsporing van jongeren tegen te gaan, worden hier door de Kamer kleine mesjes over getrokken omdat hierdoor de vrijheid van de ouders wordt belemmerd. Wij praten veel en vaak over de vrijheid van kinderen om zich te kunnen ontwikkelen. Wij moeten aan dit uitgangspunt blijven vasthouden. Het bestrijden van achterstanden moet zo vroeg mogelijk beginnen. Het is logisch dat wordt getracht om ook die kleine minderheid van kinderen die door hun ouders niet op vierjarige leeftijd naar school wordt gestuurd, eenzelfde start te geven als de andere kinderen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Dat is voor niemand een punt van discussie. Dat wil iedereen. De vraag is alleen welke middelen worden ingezet om dat doel te bereiken.
De heer Rabbae (GroenLinks):
De middelen die tot nu toe zijn ingezet, hebben niet geholpen. Wij moeten nu aan iets nieuws denken. Mevrouw Barth heeft er terecht op gewezen dat met het wetsvoorstel een maatschappelijke ontwikkeling wordt gecodificeerd. De meeste ouders sturen hun kinderen op vierjarige leeftijd naar school. Het gaat nu om de ouders die dat niet doen. Daar blijken verschillende motieven voor te bestaan. In Utrecht heb ik onlangs met een aantal Marokkaanse ouders gesproken. Sommigen sturen hun kind niet naar school als het vier jaar is geworden omdat het niet verplicht is. Zij vinden dat het beter thuis kan blijven spelen. Soms is het ontbreken van onderwijs in het Arabisch de reden. De desbetreffende ouders denken dat het beter is dat het kind bij de moeder blijft om het Marokkaans of Berbers goed te leren.
Het blijkt overigens ook dat kleintjes naar school worden gestuurd om te slapen. Deze kinderen missen de benodigde routine en regelmaat totaal. Als deze kleintjes pas later op school komen, is het voor hen in feite al te laat om nog mee te kunnen gaan met de andere kinderen. Wij investeren dan ook terecht in deze kleine categorie, in de hoop dat zij mee kunnen doen. De meerderheid van de ouders wordt daardoor niet geschaad, want deze meerderheid stuurt haar kinderen toch al naar school vanaf het vierde jaar, en met dit wetsvoorstel vangen wij de rest op en nemen wij die mee. In die zin is het wetsvoorstel dus zeker niet buitenproportioneel, zoals een aantal collega's hebben gesteld.
Ook wij hebben brieven gekregen van ouders die bang zijn dat door dit wetsvoorstel hun kleintjes uitgeput raken, omdat zij niet meer thuis kunnen slapen. De staatssecretaris heeft daar wel een opening voor gelaten, maar ik weet niet of dat voldoende is. Ik wacht haar reactie af, maar ik ben geporteerd voor het amendement van de collega's van de fracties van PvdA en VVD waarmee de ouders, in overleg met de school, flexibiliteit wordt gegund, afhankelijk van de situatie van de kleintjes.
Ten slotte nog iets over de invoering van dit wetsvoorstel. Zorgvuldigheid moet natuurlijk vooropstaan, maar ik zou er wel voor zijn als wij de betrokken ouders kunnen laten weten dat het vanaf 1 augustus a.s. menens is met de ontwikkeling van hun eigen kinderen. Het is dan wel nodig om van de staatssecretaris te horen of onder andere de menskracht een knelpunt zou kunnen zijn. Ook ik meen dat onderwijsassistenten voor deze groep kinderen ingezet kunnen worden, zoals dat ook voor andere groepen kinderen gebeurt.
Kortom, voorzitter, wij staan positief ten opzichte van dit wetsvoorstel.
De vergadering wordt van 18.30 uur tot 20.00 uur geschorst.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Ik wil u hartelijk danken voor het feit dat u zo ruimhartig bent om mij nog het woord te gunnen. Door omstandigheden kon ik niet eerder hier zijn, waarvoor excuses aan de collega's en de staatssecretaris. Ik had buitengewoon graag het eerste deel van dit debat bijgewoond.
Voorzitter. Ik sta hier met een zekere trots, want in november 2000 heb ik met steun van de fracties van de PvdA en GroenLinks een motie ingediend met de strekking om de leerplichtige leeftijd te verlagen tot vier jaar ten behoeve van de strijd tegen onderwijsachterstanden. Vandaag is de plenaire bespreking van het daaruit voortgekomen wetsvoorstel. Het CDA kan van harte instemmen met dit wetsvoorstel. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor haar royale steun, de vormgeving en de verdediging van het wetsvoorstel. Zij stond er immers in eerste instantie nogal terughoudend tegenover.
Wetgeving mag geen symboolwetgeving zijn, maar moet uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Daarom is het van belang wetten te maken die al zonder wet door de meerderheid van de doelgroep worden nageleefd. Dat is bij dit onderwerp het geval. 98% van de vierjarigen gaat immers zonder leerplicht naar school. De ouders vinden de school kennelijk zo waardevol dat een leerplicht niet nodig is en dat zij van het leerrecht gebruik maken. 2% gaat echter nog niet op vierjarige leeftijd naar school en van deze groep heeft 25% grote onderwijsachterstanden. Zoveel mogelijk onderwijs is dan ook belangrijk voor deze groep.
Is wetgeving niet het schieten met een kanon op een mug, zoals D66 en de ChristenUnie vinden? Het CDA vindt van niet. Deze wet moet gezien worden als onderdeel van een groter geheel. Het is niet dé manier om onderwijsachterstanden te bestrijden, maar een klein stukje in de doorlopende lijn van consultatiebureau via voor- en vroegschoolse educatie naar de eerste groepen van het basisonderwijs. In wezen betekent dit een grote stap op weg naar een sluitende aanpak op het terrein van jeugd en onderwijs. Het past ook bij ontwikkelingen als de brede school, het onderwijsnummer en de jeugdmonitor. Mijn fractie vindt dit ruimschoots opwegen tegen de bezwaren van ouders en partijen dat de keuzevrijheid van ouders wordt verminderd. Bijzondere omstandigheden zijn er altijd en deze worden al afdoende geregeld in de Leerplichtwet van 1969. Onderwijs aan groep 1 en 2 is niet meer te zien als bewaarschool, maar is waardevol want het is op het kind toegesneden onderwijs dat wordt gegeven door goed opgeleide leerkrachten. De doorgaande ontwikkelingslijn, waarover gesproken wordt in de Wet op het primair onderwijs, gaat daar ook van uit. Laten wij er dan ook voluit voor kiezen om de leerplicht al vanaf groep 1 te laten ingaan. Dit betekent tegelijkertijd dat het CDA er geen enkele behoefte aan heeft om de leerplichtige leeftijd nog verder te verlagen. Wel wil het benadrukken dat het om partiële leerplicht gaat. Dat wordt in de vuur van het debat wel eens vergeten. Ook voor vijfjarigen kennen wij geen volledige leerplicht. Voor hen geldt zonder meer een ontheffing voor vijf uur in de week met de mogelijkheid voor de directeur om dit te verdubbelen tot tien uur. In het voorliggende wetsvoorstel wordt deze regeling ook voorgesteld voor de vierjarigen. In schooltijden omgerekend, betekent dit minimaal vier ochtenden naar school. Nu zijn deze kinderen een jaar jonger. Kinderen beleven school vaak zeer intensief en dat kan betekenen dat kleuters, die net op school zitten, 's middags doodmoe zijn. Zij moeten dan even thuis kunnen uitrusten in plaats van in de zandbak of poppenhoek in slaap te vallen. Daarom kunnen wij ons wel iets voorstellen bij het amendement van de heer Slob die voor vierjarigen een automatische ontheffing van tien uur wil, met daarbij de vijf uur van de directeur. Dit kan er echter wel toe leiden dat kinderen slechts zeven uur naar school gaan als de ontheffing met een zekere regelmaat wordt gegeven. Vertaald in schooltijden betekent dit twee ochtenden. Dat vinden wij nogal weinig. De directeur krijgt de zware taak om af te wegen of de extra vijf uur wel toegekend moeten worden. Ook hierop hoor ik graag de reactie van de staatssecretaris. De leden Barth en Van Splunter hebben op stuk nr. 8 een amendement ingediend dat ertoe strekt dat direct na de vierde verjaardag een kind moet kunnen worden toegelaten. Het lijkt voor het CDA een aantrekkelijke wijziging omdat er drie maanden "leerplichtwinst" in zit, maar wij zien ook de consequenties hiervan voor kinderen die net voor de grote vakantie of net voor de hectische periode voor sinterklaas en kerst jarig zijn. Is het amendement dan praktisch uitvoerbaar?
De gemeenten moeten zorgen voor voldoende huisvesting. De 2% extra zal volgens de staatssecretaris in de grote steden worden geconcentreerd. Een of twee kinderen zullen voor de huisvesting van de scholen geen grote problemen opleveren, maar grote aantallen vragen ook om meer lokalen. Zijn die er wel en hebben de gemeenten die hiervoor verantwoordelijk zijn hier wel geld voor? Is hiervoor geld gereserveerd in de uitvoeringsmiddelen? Wij vinden dat dit echt moet worden geregeld en sluiten ons aan bij de opmerkingen van mevrouw Barth.
Graag hoor ik van de staatssecretaris hoe zij het amendement dat toeziet op de mogelijkheid om de directeur nog meer in te schakelen bij de vrijstelling van onderwijs gerealiseerd ziet. Een middagje vrij is misschien mogelijk, maar ik kan mij voorstellen dat een familie bijvoorbeeld voor zes weken naar Turkije wil, vindt dat zij in een noodsituatie zit en met de wet in de hand een schriftelijke vrijstelling van de leerplicht vraagt. Ik heb er niet veel zicht op, maar ik denk dat het spanningen kan oproepen.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter. Mevrouw Ross had het over een door ons ingediend amendement, dus wellicht is een toelichting onzerzijds zinvol. In de toelichting op het amendement zit een heel duidelijke waarborg, namelijk een zorgvuldige procedure waarin wordt toegezien op de naleving van de leerplicht. Dat betekent dat ons amendement geen ruimte biedt voor zes weken vakantie in het buitenland.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
De toelichting lijkt mij duidelijk over de procedure, maar ik probeer mij voor te stellen wat voor soort verzoeken er kunnen komen en in welke positie een directeur zou kunnen worden gebracht om aan zijn discretionaire bevoegdheid gestalte te geven. Ik zoek dan altijd naar de moeilijkste kwesties die ik kan bedenken. Ik kan helaas niet alle consequenties overzien, dus hoor graag waar de staatssecretaris haken en ogen ziet.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voor de toepassing van een wet is het debat erover in de Kamer altijd erg belangrijk. Welnu, wij hebben niet de intentie om het te laten gebruiken voor een materiële ontduiking van de leerplicht. Ook heeft bij ons een rol gespeeld dat een directeur altijd verantwoording aan de onderwijsinspectie moet afleggen over de door hem genomen besluiten bij vrijstellingen.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Daarom ben ik ook zo benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris. Natuurlijk maakt deze behandeling een belangrijk deel uit van het lot van deze wet. De ervaring leert echter dat niet alle consequenties altijd goed zijn te voorzien, dus ik nodig de staatssecretaris uit om de mogelijke vragen die aan een directie kunnen worden gesteld, uiteen te zetten.
Staatssecretaris Adelmund:
Voorzitter. Recentelijk zijn veel onderzoeken verschenen die uitwijzen dat vroegtijdige deelname aan educatie belangrijk is voor zeer jonge kinderen. Zelfs in het veelbesproken stuk "Wie het kleine niet eert" van Marianne Riksen-Walraven over het belang van vroege sociale ervaringen stond dat een kind op zeer jonge leeftijd verbaal en non-verbaal zeer goed kan worden gestimuleerd en dat dit prachtige leerervaringen kan opleveren. Het blijkt tevens uit alle rapporten hierover die aan de Kamer zijn toegestuurd.
De motie is aangenomen in een debat dat is gehouden in november 2000. Gezien deze motie en het feit dat 98% van de ouders hun kinderen op vierjarige leeftijd naar school brengen, is het heel goed mogelijk, op dit moment te discussiëren over het voorstel om het leerrecht om te zetten in een leerplicht. Overigens wordt dit voorstel door een meerderheid in de Kamer gesteund.
De cijfers over niet-schoolgaande vierjarigen kunnen niet heel exact worden geïnterpreteerd, omdat niet al deze kinderen in het bezit zijn van een onderwijsnummer. Verder kunnen wij de aantallen vierjarigen uit de gemeentelijke basisregistratie niet vergelijken met de aantallen vierjarigen die op de scholen zijn ingeschreven, omdat er kinderen zijn die niet zijn ingeschreven in de basisadministratie. Ik heb de Kamer overigens al in november 2000 gemeld dat deze cijfers niet helemaal zuiver zijn, omdat niet alle kinderen legaal in Nederland verblijven. Met het oog hierop hebben wij ervoor gekozen om een schatting te maken van het aantal kinderen dat onder dit wetsvoorstel valt.
De schattingen uit het prima cohortonderzoek geven een redelijk beeld van wat de scholen in de komende periode te wachten staat. Uit dit onderzoek kan namelijk worden afgeleid welke vierjarigen wel naar school gaan en welke niet. De gegevens uit dit onderzoek zijn gebruikt door enkele woordvoerders toen zij erop wezen dat er in totaal 3100 kinderen moeten worden opgevangen. Van deze kinderen is 25% van allochtone afkomst.
Het omzetten van het leerrecht in een leerplicht vereist een aantal maatregelen. Overigens zullen deze extra leerlingen wel gespreid terechtkomen over het totale aantal scholen. Zo zal ongeveer 25% van deze kinderen in de grote steden moeten worden opgevangen en 75% gespreid in de andere gebieden. In totaal, inclusief dus de leerlingen die naar het speciaal onderwijs gaan, komen er 3100 vierjarige leerlingen bij. Bij de raming van de kosten is rekening gehouden met de personeelskosten, de kosten voor materiële instandhouding en huisvesting. Het bedrag dat volgens deze raming, die heel precies is uitgevoerd, nodig is voor de huisvesting is al gestort in het Gemeentefonds, omdat de gemeenten nu al rekening moeten kunnen houden met de mogelijkheid dat de Kamer hiertoe zal besluiten.
Mevrouw Barth heeft mij gevraagd hoeveel extra kosten dit wetsvoorstel met zich brengt. Voor stichtingskosten en de eerste inrichting is dat ongeveer 2,3 mln euro, te weten 13.000 euro per lokaal. In theorie gaat het om 175 lokalen. Dat aantal is iets hoger dan door mevrouw Barth is berekend, omdat de norm voor speciaal onderwijs lager ligt dan die voor kinderen in het regulier onderwijs.
Mevrouw Barth (PvdA):
Kunt u aangeven wanneer het geld voor deze maatregel in het Gemeentefonds is gestort? Kunt u verder verklaren waarom in de nota naar aanleiding van het verslag zo nadrukkelijk is vermeld dat het kabinet wel zal betalen voor de inrichting, maar niet voor de lokalen?
Staatssecretaris Adelmund:
In de rijksbegroting is voor een aantal posten al een bedrag gereserveerd. Over de wijze waarop dit geld precies is besteed, zal ik u een brief doen toekomen. Ik kan u nu al wel zeggen dat dit geld onder meer is besteed aan de eerste inrichting, extra personele kosten en materiële instandhouding. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt, zijn al heel nauwkeurig vastgesteld.
Mevrouw Barth (PvdA):
Die bedragen heb ik ook gezien. Dat geld is echter bedoeld voor de inrichting van de lokalen en de materiële bekostiging, maar zeker niet voor de bouw van extra lokalen. U zegt dat deze leerlingen gespreid naar school zullen gaan, maar u zegt tegelijkertijd ook dat 25% van die kinderen in de grote steden naar school zullen gaan. Dat zijn 800 kinderen en dus 40 lokalen.
Staatssecretaris Adelmund:
Tussen het moment waarop wij hiertoe besluiten en het moment dat de lokalen daadwerkelijk ingericht moeten zijn, ligt nog flink wat tijd. Ik zal echter schriftelijk ingaan op de inwerkingtreding van de wet. Ik kan overigens wel uw zorgen wegnemen over het moment dat deze wet van kracht wordt. Deze wet gaat niet in op 1 augustus 2002. Het is niet mogelijk om alles voor die datum te regelen. De wet zal dan ook op een later moment in werking moeten treden. Dat zal gebeuren via een koninklijk besluit. Op dat latere tijdstip zult u veel meer inzicht hebben in de middelen die extra in het Gemeentefonds zullen worden gestort ten behoeve van de huisvesting.
Mevrouw Barth (PvdA):
In de voorjaarsnota heb ik natuurlijk ook gelezen dat er 45 mln euro is uitgetrokken voor schoollokalen. Dat geld is echter bedoeld voor achterstallig onderhoud en andere onderwijsvernieuwingen. Dit komt er nog bovenop. Met de gemeenten is afgesproken dat wie bepaalt, betaalt. Als het Rijk vierjarigen leerplichtig wil maken, hetgeen leidt tot een extra toeloop van vierjarigen naar het onderwijs, moet het Rijk de kosten dragen. Het gaat dan niet alleen om de kosten voor de inrichting, maar ook om de kosten voor de bouw van lokalen. Als het Rijk dat niet doet, kiezen wij dus met zijn allen voor klassenvergroting.
Staatssecretaris Adelmund:
Dat is zeker niet de bedoeling. Wij zijn bij de inrichting van de lokalen juist uitgegaan van een verhouding van 1 op 20 in het regulier onderwijs. Aan die norm wordt ook vastgehouden als men meer handen in de klas heeft. In het speciaal onderwijs geldt een norm van 1 op 10. Het huisvestingsdebat wordt nog uitgebreid gevoerd, mede naar aanleiding van de voorjaarsnota. Er is nog meer aan de orde dan de 45 mln euro ten behoeve van de onderwijsvernieuwingen. Tegelijkertijd is er een inhaaloperatie aan de orde voor de extra budgetten die gerelateerd zijn aan het onderwijs. Dat is een uitgebreid debat dat in de komende weken zal plaatsvinden. Dan zal blijken dat er veel meer aan de orde is dan alleen dit onderdeel. Ik stel voor dat wij het debat over de huisvesting op een ander moment voeren, maar wel binnen afzienbare tijd.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik denk dat het verstandig is om de wet niet per augustus te laten ingaan, want het lukt gemeenten en scholen niet om de gebouwen voor die tijd neer te zetten. Ik kan mij ook niet voorstellen dat een klaslokaal voor 13.000 gulden kan worden gebouwd. Dat is volstrekt onmogelijk. Als de staatssecretaris kan toezeggen dat de klaslokalen op een later tijdstip – dat zal een jaar later zijn – volledig worden bekostigd, is dit punt voor mij voldoende beantwoord.
De heer Van Splunter (VVD):
Naar welke datum streeft de staatssecretaris? Mevrouw Lambrechts heeft net gesproken over een uitstel van een jaar, maar ik heb de staatssecretaris hierover nog niets horen zeggen.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik kan mij voorstellen dat de datum van 1 augustus 2002 niet wordt gehaald, omdat dit wetsvoorstel nog naar de Eerste Kamer moet. De tijdelijke referendumwet vormt een extra complicatie. Ik kan mij voorstellen dat het per koninklijk besluit gebeurt. Wij hoeven ons niet per se te richten op 1 augustus 2003, omdat kinderen het hele jaar door vier jaar worden. Het is dus niet nodig om de wet met ingang van een nieuw schooljaar te laten ingaan; het zou ook per 1 januari 2003 kunnen. Het wetsvoorstel moet dan met een nota van wijziging technisch worden aangepast.
Het wetsvoorstel biedt mogelijkheden om te kunnen wennen aan de leerplicht voor vierjarigen. Laten wij uitgaan van een situatie waarin de wet in januari van kracht wordt. In het eerste lid wordt bepaald dat de huidige regeling van kracht blijft voor alle kinderen die vijf jaar worden in de periode tussen januari 2003 en mei 2003. Deze kinderen worden leerplichtig op vijfjarige leeftijd, ook als de school per 1 januari 2003 leerplichtigen van vier jaar ontvangt. De wet biedt dus een overgangstermijn.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Ik merk op dat de staatssecretaris niet begreep dat mevrouw Lambrechts een vraag stelde. Zij interpreteerde het meer als een opmerking. Ik wil die opmerking graag vragenderwijs herhalen. Zegt de staatssecretaris toe dat extra geld beschikbaar komt voor de bouw van lokalen in de grote steden?
Staatssecretaris Adelmund:
In algemene zin zeg ik toe dat, als wij hier besluiten nemen die huisvestingsconsequenties hebben, dit moet worden geregeld. Er moet dan een donatie worden gedaan aan het Gemeentefonds ten behoeve van de gevolgen ten aanzien van de huisvesting. Mijn antwoord is dus: ja. Tegelijkertijd moeten wij nog een zeer uitgebreid debat voeren over de huisvesting. Daarbij gaat het om "groot geld" in vergelijking met wat hierbij aan de orde is. Ik wil dat debat graag nog de komende twee weken voeren, naar aanleiding van de voorjaarsnota.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Wij weten hoe lastig het is om geld voor huisvesting los te krijgen; wij zijn daar al jaren mee bezig. Het gaat er nu om dat wij op dit moment kunnen beslissen of met deze onderwijsinspanning gelijk extra geld daarvoor kan worden gevonden. Bij de klassenverkleining was dat een mooi goed. Wij willen dat het bij dit wetsvoorstel ook goed wordt geregeld en dat er niet meer gesjoemeld en gesjacherd moet worden om aan het geld te komen. Ik wil klip en klaar de toezegging dat het geld er komt.
Staatssecretaris Adelmund:
Ja, maar dan pas vanaf het moment dat de wet in werking treedt. Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Ross dit redelijk vindt.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Als deze wet per 1 januari wordt ingevoerd, duurt het dus nog een hele tijd voordat kinderen conform deze wet toegang krijgen tot een school? Als zij zich als vierjarigen sowieso presenteren, is er nu toch eigenlijk niets aan de hand?
Staatssecretaris Adelmund:
Alle vierjarigen kunnen naar school in Nederland; zij hebben nu al het leerrecht. Van de ouders maakt 98% daarvan op dit moment gebruik. Het enige wat wij met dit wetsvoorstel doen, is het omzetten van een leerrecht in een leerplicht. In dat kader moeten wij een datum vinden waarop de scholen ook de 2% die nu nog niet naar school gaat, les gaan geven. Scholen hebben verder soms een soort aanloopperiode gekozen voor vierjarigen die worden aangemeld. Een aantal van de woordvoerders heeft aangegeven dat zij bekend zijn met scholen die eigen regelingen hebben. Zo zijn er scholen die de vierjarigen alleen in de morgen ontvangen of slechts een aantal dagen per week. In dat licht moeten scholen een aantal maanden de tijd krijgen om te wennen aan het feit dat alle vierjarigen een leerplicht hebben. Deze overgangsfase is nodig om een en ander organisatorisch goed vorm te geven.
Een deel van de voorlichting loopt via de onderwijsgids; dat is reeds aan de orde geweest. Als het wetvoorstel wordt aangenomen, wordt de doelgroep opnieuw via de onderwijsgids benaderd. De aangepaste leerplichtfolder "Iedereen naar school" zal dan via Postbus 51 en bij de postkantoren beschikbaar zijn. Verder kunnen alle betrokken instanties aan het werk met de campagne van Forum inzake voor- en vroegschoolse educatie. Dit zijn flinke voorlichtingcampagnes, waarmee een bedrag van meer dan 75.000 euro is gemoeid. Dat bedrag komt ten laste van het voorlichtingsbudget van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; het was zelfs al opgenomen in de rijksbegroting
De woordvoerders hebben onderling gediscussieerd – ik heb dat op andere momenten ook al mogen mee maken – over het verschil tussen onderwijs en opvang. De heer Van den Berg heeft daar opnieuw aan gerefereerd. Het creëren van een vangnet voor vierjarige kinderen die uit de opvang komen en niet direct naar school gaan, was geen argument voor het verlagen van de leerplichtleeftijd. Kinderen leven nu natuurlijk in een andere situatie dan voor vijftien jaar gebruikelijk was, met een eeuwigdurende opvang thuis. Voor de meerderheid van de kinderen is die er niet meer. Dit argument speelt marginaal natuurlijk mee, maar de onderwijsdoelen die wij willen bereiken staan voorop. Uit de onderzoeken blijkt dat het verlagen van de leerplichtige leeftijd positieve resultaten oplevert. In dat licht is deze verlaging gerechtvaardigd.
De Kamer weet dat de campagne inzake voor- en vroegschoolse educatie volop gaat lopen. Verder weet zij – wij hebben daarover vanmiddag al uitgebreid van gedachten gewisseld – dat de inspanning daarbij één op één moet samenhangen met wat in de onderste groepen van het basisonderwijs aan de orde is.
De heer Van den Berg vraagt: waarom deze maatregel in plaats van andere maatregelen? Voorzitter. Enkele woordvoerders hebben die vraag in hun inbreng al beantwoord en ik kan dat antwoord onderschrij ven. Het is nooit zo dat één maatregel qua belang alle andere maatregelen overvleugelt. Inmiddels hebben wij al zoveel discussies gehad, plenair en in algemene overleggen, over de noodzakelijke maatregelen om achterstanden zo vroeg mogelijk aan te pakken, dat het goed is om deze maatregel eraan toe te voegen. Het is beter om langs verschillende kanten naar het doel toe te gaan dan dit als eenduidige, uitputtende en uitsluitende maatregel te beschouwen die precies het beoogde effect oplevert. Het gaat om een samenstel aan maatregelen. De voor- en vroegschoolse educatie, met een gigantische toename van het budget, is wat dat betreft even belangrijk.
Voorzitter. Door de heer Slob is een amendement ingediend en naar aanleiding daarvan hebben woordvoerders zich afgevraagd of dit niet weer te veel ruimte zou geven aan ouders om de belangen van het kind zelf af te wegen, in plaats van in relatie met de school. Ik meen dat dit amendement voorziet in een groot gedeelte van de tijd voor die eenzijdige afweging van belangen, namelijk tien uur van de vijftien. Ik moet zeggen dat ik mij meer aangesproken voel door het amendement van de leden Van Splunter en Barth, waarin de relatie met de school wél een gegeven is in de afweging.
Wat het laatstgenoemde amendement betreft laat ik de beoordeling over aan de Kamer. Zou het worden aanvaard – dit ligt, gelet op de ondertekening, voor de hand – dan dring ik op monitoring aan. Immers, dit amendement biedt veel ruimte om te komen tot de conclusie dat het kind niet naar school gaat. Uit de op dit amendement gegeven toelichting blijkt overigens dat de indieners in gedachten hebben wat wel en wat niet redelijke redenen zouden zijn. Ik kan dit alles vormgeven door een AMvB te slaan bij de wet of door richtlijnen te geven aan de directeur, maar in het huidige tijdsgewricht past het mijns inziens beter, te monitoren opdat kan worden nagegaan op welke wijze men deze ruimte benut. Ik voorspel dat er wat dit betreft verschillen tussen scholen te zien zullen zijn. De ene school vindt de ene reden geldig, de andere school weer een andere. Vooral de context moet blijven bestaan, namelijk: alle vierjarigen naar school. Vervolgens moet er ruimte zijn om te bewegen daar waar het belang van het kind vergt dat het even niet naar school gaat.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik verwijs de staatssecretaris naar mijn eerste termijn waarin ik met betrekking tot mijn amendement heb aangegeven dat er natuurlijk overleg zal zijn tussen ouders en school over het aantal uren dat een kind thuis blijft. Echter, bij mijn amendement berust de eerste verantwoordelijkheid voor deze vierjarige kinderen nog bij de ouders. Ook in het amendement-Van Splunter/Barth is er sprake van overleg tussen ouders en school, maar in het kader daarvan berust de eindverantwoordelijkheid bij de school.
Staatssecretaris Adelmund:
U heeft het genormeerd door de norm "tien plus vijf" op te nemen voor vierjarigen. Zelf ben ik benieuwd naar de resultaten van een afweging zonder grenzen. Ik vraag mij af welke inhoudelijke motieven doorslaggevend zijn om die extra ruimte te bieden. Dat behoeft dus niet per se gekoppeld te zijn aan die "tien plus vijf". Overigens kan ik mij voorstellen dat de indieners van beide amendementen overleggen om eruit te komen. De amendementen kennen voor een gedeelte hetzelfde doel: er moet ruimte zijn voor de belangenafweging door de ouders. Ik zou een en ander graag bezien in de beweging die ontstaat bij leerplicht voor vierjarigen en tegen de achtergrond van het overleg met de directeur van de school. Overigens kan de directeur een en ander natuurlijk bespreken met de juf van de klas.
De heer Slob (ChristenUnie):
De leerplichtambtenaren hebben zich verenigd in een organisatie die met nadruk heeft aangegeven dat het tot een taakverzwaring voor de directeur leidt als de verantwoordelijkheid voor een keuze bij de directeur wordt gelegd. Zij pleit ervoor de ouders de eerste verantwoordelijkheid te geven.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik kan mij voorstellen dat dit de uitkomst zou zijn als wij met directeuren of leerplichtambtenaren spreken. Ik kan mij ook voorstellen dat bij het anders wegen van de autonomie van scholen en bij deregulering veel directeuren die taak wel op zich willen nemen. Er is een overgangsproces. Ik geef u graag in overweging dat wij niet een heel grote administratieve last moeten maken.
Mevrouw Barth (PvdA):
Monitoring lijkt mij prima, want dan kunnen wij zien of, zoals de bedoeling is van het amendement van de heer Van Splunter en mij, de huidige praktijk daadwerkelijk wordt voortgezet. Ik wijs de staatssecretaris op de toelichting op ons amendement, waarin nadrukkelijk staat dat die moet worden gewaarborgd door een zorgvuldige procedure, die toeziet op de naleving van de leerplicht. Het uitgangspunt voor ons amendement is de leerplicht. Alleen als kinderen behoefte hebben aan een adempauze – dat woord suggereert al dat het niet te lang duurt – kunnen zij thuis blijven.
Staatssecretaris Adelmund:
Het amendement wordt nog interessanter als het wordt gerelateerd aan een andere inbreng in dezelfde combinatie, namelijk het aanhouden van de leeftijd van vier jaar. In combinatie zijn de amendementen-Barth/Van Splunter en -Van Splunter/Barth interessant. Als de ruimte die er nu in het wetsvoorstel na het bereiken van de leeftijd van vier jaar is, wordt weggenomen, wordt ook de ruimte weggenomen om vlak voor de zomer of vlak voor de kerst te besluiten dat het kind nog niet naar school hoeft, maar straks wel. In combinatie met een amendement dat de ruimte geeft om samen met de directeur tot een afweging te komen kan het andere amendement worden aanvaard. Gebeurt dat niet, dan vind ik dat een te grote inperking van de ruimte die de ouders in het voorliggende wetsvoorstel hebben gekregen. In combinatie zijn de twee amendementen waardevol. Ik laat het oordeel erover aan de Kamer.
Mevrouw Ross had op het laatste moment nog een inbreng. Zij moet een medewerker hebben gehad die meeluisterde naar het debat. Ik meen dat ik door de andere leden te bedienen ook haar al heb bediend. Ook zij vroeg hoe de beslissingsbevoegdheid van de directeur zou moeten worden ingeperkt. Graag wil ik via monitoring verkennen welke ruimte de scholen nemen. Dat leg ik aan de Kamer voor, waarna wij besluiten of een algemene maatregel van bestuur nodig is.
Ik adviseer de Kamer, wat nu voorligt te beschouwen als een van de wegen om zo snel mogelijk onderwijsachterstanden aan te pakken.
De vraag van mevrouw Barth over het leerrecht is gekoppeld aan het wetsvoorstel inzake leerlinggebonden financiering dat er nu is. Eerder heeft mevrouw Netelenbos een voorstel ingediend, met de voorspelling dat er een leerrecht geregeld zou worden. In mijn wetsvoorstel is een veel grondiger verkenning van het leerrecht aan de orde dan in de periode van mevrouw Netelenbos aan de orde was. Men kan er elke dag over lezen in de krant. De wijze waarop wij het leerrecht hebben ingevuld leidt nog steeds tot debat. Het lijkt mij goed de discussie over het leerrecht te blijven koppelen aan de leerlinggebonden financiering, die binnenkort in de Eerste Kamer aan de orde is.
De richtlijn voor de leerplichtambtenaren is natuurlijk de Leerplichtwet. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen tegelijkertijd bestaande vrijstellingsgronden gelden. Mevrouw Barth heeft voorgesteld om die flink uit te breiden. Natuurlijk komt daarover overleg met de leerplichtambtenaren, ook naar aanleiding van de monitor.
In algemene zin is gezegd dat Nederland vergeleken met de landen om ons heen nu wel heel erg vooruitloopt met de leerplicht voor vierjarigen. Nu was ik afgelopen vrijdag in Zeeuws-Vlaanderen; de belangrijkste concurrent van de onderwijsinstellingen daar is België, waar de kinderen allemaal op tweeënhalfjarige leeftijd naar school gaan; het heet alleen geen leerplicht. En het geldt niet alleen voor België. Uit gegevens van de OESO blijkt dat Nederland in het algemeen achterloopt bij het creëren van voorzieningen voor zeer jonge kinderen. Dit is nog steeds het gevolg van de omstandigheid dat de deelname aan arbeid in Nederland samen met Ierland het laatst gekanteld is. Het beeld dat wij met de leerplicht vooraan in de rij staan, moet dus sterk gecorrigeerd worden door de manier waarop in vele landen om ons heen de toekomstige leerlingen in de periode vóór de leerplichtige leeftijd vrijwel voor 100% worden opgevangen, waarbij er altijd sprake is van educatie. Het beeld dat het in Nederland nu toch wel erg hard voor kleine kinderen zou zijn, moet dus echt gerelativeerd worden. In België gaat het dus al om kinderen van tweeënhalf jaar en in andere landen, zoals Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Engeland, Noord-Ierland en Schotland, worden kinderen ook op veel jongere leeftijd en in veel groteren getale opgevangen, ook altijd met een educatieve doelstelling. Mevrouw Lambrechts heeft deze voorbeelden zelf genoemd.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Maar ik begrijp niet waarom u deze voorbeelden noemt als argument voor het verlagen van de leerplichtige leeftijd, want in die landen zie je nu juist dat de leerplichtige leeftijd niets te maken heeft met de traditie van de leeftijd waarop kinderen naar school gaan. Zij gaan veel eerder naar school dan bij het bereiken van de leerplichtige leeftijd.
Staatssecretaris Adelmund:
Dat ben ik met u eens. Kinderen gaan daar eerder het huis uit en de leerplicht gaat in sommige landen later in, maar het geldt daar wel voor de hele populatie en het gaat om educatieve doelstellingen, terwijl uit allerlei gegevens blijkt dat de balans in Nederland eerder naar de andere kant doorslaat dan dat wij kinderen te vroeg bij hun ouders zouden weghalen, zoals door sommigen werd verondersteld. Men gaat immers in het algemeen uit van een schooltijd van twee tot achttien jaar.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter. Ik had nog gevraagd hoe het zit met de personeelsvoorziening.
Staatssecretaris Adelmund:
U heeft al gegevens gekregen waaruit blijkt dat er voldoende geld beschikbaar is voor de extra kosten van 9,2 mln euro in het basisonderwijs en van 1,1 mln euro in het speciaal onderwijs.
Mevrouw Barth (PvdA):
Dat had ik inderdaad gelezen, maar kunnen wij ook de leraren vinden om dat geld uit te geven?
Staatssecretaris Adelmund:
Het is een groot genoegen dat bij de werving van leraren blijkt dat men graag in de onderbouw zou werken. Ook bij debatten over de arbeidsvoorziening in het onderwijs is er gebleken dat de meeste leraren en onderwijsassistenten in de onderbouw willen werken. U kunt zich voorstellen dat de situatie het meest knellend zal zijn in de grote steden. Bij de debatten over de arbeidsmarkt in het kader van Maatwerk 1, 2 en 3 is gebleken dat er extra voorzieningen nodig zijn voor de G4; die hebben wij geregeld, plus voorzieningen voor steden met een vergelijkbare situatie, zoals Almere. Bovendien hebben wij extra toeslagen mogelijk gemaakt voor de werving voor zwarte scholen.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar korte, maar heldere beantwoording. Ik kan echter niet geheel instemmen met haar visie op dit wetsvoorstel. Zij plaatst het in het kader van meer maatregelen, een breder beleid in verband met de onderwijsachterstanden. Wij erkennen dat probleem en zoals ik al heb aangegeven, zijn wij het ermee eens dat er verschillende maatregelen mogelijk zijn om die aan te pakken. Er worden ook al verschillende mogelijkheden gebruikt. Maar in verband daarmee blijft het voor mij de vraag waarom wij juist op dit punt dwang zouden moeten toepassen. Ik ben er niet van overtuigd dat dit noodzakelijk zou zijn; juist omdat er meer mogelijkheden zijn, lijkt drang voldoende om het laatste gat te dichten. Anderen zeggen ook dat 98% het al doet. Als het probleem zo overzichtelijk is, vind ik dat juist een argument om te vragen waarom wij dwang moeten toepassen, waar wij vinden dat leerplicht voor jonge kinderen een inbreuk is op de rechten van de ouders. Je moet daarin dus per definitie zeer terughoudend zijn en alleen bij gebleken noodzaak die dwang toepassen. Wij vinden die noodzaak hier niet overtuigend aangetoond. Wij erkennen het probleem, maar wij vinden dit een middel dat het doel voorbijschiet.
Ik heb ook nog een vraag gesteld over de schipperskinderen. Ik wil nu niet inhoudelijk daarop ingaan. Mijn vraag was waar de reactie van de regering blijft op het schriftelijke overleg dat nog gaande is. Wij willen daarover nu snel duidelijkheid hebben.
De ruimte die de ouders naar onze mening moeten houden, wordt ingeperkt door deze dwangmaatregel. Ik teken daarbij aan dat er respectabele redenen kunnen zijn waarom ouders hun kind op die leeftijd nog niet naar school willen sturen. De schoolrijpheid is genoemd. Ik noem uitdrukkelijk ook de reisafstand, als binnen een zekere afstand geen school van een bepaalde signatuur beschikbaar is. Mevrouw Barth sprak in dat verband over extreme opvattingen. Ik neem daar absoluut afstand van. In de Nederlandse verhoudingen die wij gelukkig nog kennen, zijn er verschillende opvattingen over ons scala aan onderwijsvoorzieningen, ook wat de signatuur betreft. Maar om het extreme opvattingen te noemen als ouders hun kind niet naar school sturen omdat een school van hun richting niet beschikbaar is... Het is een volstrekt legitiem recht van de ouders om te beoordelen of voor hun kind een school van een bepaalde richting beschikbaar is. Ik neem dus van de kwalificatie volledig afstand. Het valt mij van de PvdA-fractie tegen dat dergelijke termen worden gebruikt.
Wat de inhoud betreft ben ik dus van mening dat die ruimte voor de ouders er absoluut moet blijven. Het amendement van collega Slob biedt daarvoor de meeste ruimte. Ik zal dat dus steunen. Het andere ingediende amendement biedt ook enige ruimte. Misschien wordt daarin nog iets gewijzigd. Het is in elk geval een verbetering ten opzichte van het wetsvoorstel. Het verdient dus ten opzichte van het wetsvoorstel steun, maar komt aan het probleem onvoldoende tegemoet.
Er is gesproken over de consequenties van het wetsvoorstel en de invoering. Over de gebouwen wordt nog gesproken in het kader van de voorjaarsnota. De staatssecretaris heeft gezegd dat de financiering van de personele consequenties verzekerd is. Ik heb dat genoteerd. De effectuering is een andere zaak. Wij willen absoluut niet dat dit wetsvoorstel er uiteindelijk toe leidt dat de klassen in de onderbouw groter worden. Hoe kunnen wij dat voorkomen? Hoe kan de personeelsformatie meegroeien met het feitelijke leerlingenaantal? Is het nodig om meer teldata te introduceren? Is voldoende gegarandeerd dat de scholen hierop daadwerkelijk kunnen inspelen?
Het zal duidelijk zijn dat wij zodanige reserves ten opzichte van het wetsvoorstel hebben, dat wij het in de huidige vorm niet kunnen steunen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Zij heeft ons echter niet overtuigd, maar dat zat er – ik zeg het er eerlijkheidshalve bij – ook niet helemaal in. Wij zaten en zitten gewoon niet op dit wetsvoorstel te wachten.
Wij lopen achter met voorzieningen. Daarin heeft de staatssecretaris gelijk. Wij lopen absoluut achter met vroegschoolse en vooral voorschoolse voorzieningen. Maar nogmaals, dat heeft niets met de leerplicht te maken. Ik durf zelfs bijna de stelling te verdedigen, dat de leerplicht daar misschien wel haaks op staat. Als je ziet hoe de tradities van werken en kinderopvang in andere landen zijn ontstaan, hebben die steeds te maken gehad met een kwalitatief goed aanbod, maar ook een aanbod waarvan ouders vrijwillig gebruik kunnen maken en nooit gedwongen gebruik van maken. Die weg waarbij er kwalitatief goede voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen komen, willen wij graag inslaan. Dan vindt ook deze staatssecretaris ons weer volledig aan haar zijde.
Nog even over die 2%; 2% lijkt behoorlijk veel: 3000 en misschien wel 3000+. Nogmaals, ik ben er niet van overtuigd dat het echt om 2% gaat. Ik denk dat het daar niet om kán gaan. Daarbij zitten ook weer de schippers- en de kermiskinderen, de zieke kinderen, de kinderen met ontwikkelingsachterstand en noem maar op. Het had een argument kunnen zijn om ons te overtuigen en ik vind het dan ook heel erg jammer dat het wel mogelijk is gebleken om voor de vierjarigen in beeld te brengen hoeveel er niet naar school gaan, maar dat dit niet is gelukt voor vijf- tot twaalfjarigen. Als dat wel het geval was geweest, hadden wij een eerlijk beeld gekregen van het verschil en van de mogelijkheden die er zijn om ook die groep te stimuleren van het onderwijs gebruik te maken, al dan niet langs lijnen van de leerplicht. Misschien dat binnen niet al te lange tijd het onderwijsnummer het wel mogelijk maakt om dat in beeld te brengen.
Ik denk dat heel verstandig is, te wachten met de invoering totdat gegarandeerd kan worden dat de kinderen die op de stoep staan, ook opgevangen en gehuisvest kunnen worden. Naar mijn mening moet daarvoor niet het bedrag van 45 mln ingezet worden. Dat is niet eerlijk, dat bedrag is al belegd met veel te veel vernieuwingen. Daarvoor zijn al toezeggingen gedaan aan het vmbo, de tweede fase studiehuis, enzovoorts. Die verwachtingen zijn gewekt. Wij kunnen de gemeenten niet opdragen om met die middelen dit wetsvoorstel te realiseren. Dat is schaken op twee borden tegelijk en dat doet geen goed aan de geloofwaardigheid van de overheid.
Ten slotte kom ik nog even terug op de leerplicht en het leerrecht. Het leerrecht geldt bij vier jaar en de leerplicht bij vier jaar en vier maanden. Als het wetsvoorstel in de huidige vorm wordt aangenomen, zonder het amendement van de collega's, betekent dit dan dat ouders hun kind alsnog met vier jaar naar school zouden kunnen brengen? Het lijkt of dit in de plaats treedt van het leerrecht bij vier jaar, maar er is geen echte duidelijkheid over.
Zowel het amendement van collega Slob als het amendement van de collega's Van Splunter en Barth behelst verruimingen van de keuze van de ouders. Ik vind beide amendementen heel interessant. Wij zullen zeker kiezen voor extra ruimte voor de ouders. Ik zal met mijn fractie overleggen welk amendement wij zullen steunen.
De heer Van Splunter (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij zijn inderdaad een voorstander van monitoren, want op die manier kunnen wij zien welke effecten ons amendement heeft. Naar mijn mening zal dan blijken dat het de staande praktijk bevestigt. Bovendien krijgen wij dan ook een getalsmatig inzicht van de effecten van dit wetsvoorstel.
De staatssecretaris heeft een overzicht verstrekt van wat er in de EU op dit terrein speelt. Wat ons betreft moet de kopgroep echt de kopgroep blijven. Wij moeten niet harder gaan rijden in het kader van de leerplicht. Voor de voorschoolse en vroegschoolse educatie vinden wij dat wel prima.
Ik wil nogmaals benadrukken dat de wet op een verantwoorde en goede manier moet worden ingevoerd. Als ik een rekensommetje maak, heb ik het idee dat invoering medio 2003 kan plaatsvinden.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden.
Mevrouw Lambrechts wijst terecht op het verschil tussen de formele leeftijd waarop kinderen in Nederland straks naar school moeten en het materieel gebruik op een bepaalde leeftijd van onderwijsvoorzieningen in diverse Europese landen. Nederland heeft inderdaad nog een heleboel goed te maken ten opzichte van andere landen, waar het gaat om deelname van jonge kinderen aan voorzieningen met een educatief karakter. Wij beschouwen dit wetsvoorstel dan ook vooral als een opdracht om keihard met die materiële voorzieningen aan de slag te gaan en in de volgende kabinetsperiode met veel inzet door te gaan met investeren in voor- en vroegschoolse educatie, zodat ook in Nederland voorzieningen ontstaan waar kinderen op grote schaal gebruik van kunnen maken.
Mijn bezwaren tegen het amendement van de heer Slob zijn door de discussie eigenlijk alleen maar groter geworden. Natuurlijk is het niet onze bedoeling om een enorme administratieve last op de schouders van de directeur te leggen, maar ik kan mij ook niet zo goed voorstellen dat dit in de praktijk zal gebeuren. Zo'n vrijstelling heb je tegenwoordig in je computer zitten. Die draai je uit, je zet je handtekening eronder en het is klaar. Zeker als er goed overleg geweest is tussen de ouders en de betreffende groepsleerkracht, zal dat in de praktijk niet leiden tot een enorme stapeling op de schouders van de directeur. Ik ben het overigens met de heer Slob eens dat het zeer ongewenst is om de directeur met allerlei vreselijke dingen extra te belasten.
Ik wil graag dat de heer Slob zich in zijn termijn nog uitspreekt over de zware nadruk die hij legt op de vrijheid van ouders om hun kind thuis te houden wanneer zij dat willen. Ik vraag mij af of zijn amendement terzake niet destructief is. Wij zijn hier namelijk leerplicht aan het regelen en dat perkt de vrijheid van ouders juist in. Ik vind ook dat kinderen de mogelijkheid moeten hebben om op adem te komen, als zij daar behoefte aan hebben, en dat de ouders dat als hun vertegenwoordigers op school moeten kunnen aankaarten. De heer Van Splunter en ik proberen daar in ons amendement ook ruimte voor te maken. Ik vraag mij echter af of het zozeer de nadruk leggen op de vrijheid van ouders om hun kind maar thuis te houden wanneer hen dat goeddunkt, zonder dat geregeld is dat de leiding van de school daar toestemming voor moet geven, wel rijmt met leerplicht. Als ouders hun kind nu op vierjarige leeftijd naar school sturen, gaan zij ook al een commitment aan met de school. Hun kind doet mee in de klas en is ook nodig om het onderwijsproces in die klas goed te laten verlopen. Dat perkt de vrijheid van ouders ook nu al behoorlijk in, zonder dat het kind leerplichtig is.
Het is goed dat de heer Van Splunter en ik als indieners benadrukken dat het geenszins de bedoeling is dat er onbeperkt gebruik wordt gemaakt van de vrijheid die wij met ons amendement beogen te creëren. Het amendement is echt bedoeld voor maatwerk en mag zeker niet leiden tot structureel verzuim. Wij gaan ervan uit dat de inspectie een en ander goed in de gaten zal houden. Het lijkt mij uitstekend om, zoals de staatssecretaris heeft voorgesteld, middels een monitor bij te houden hoe hier in de praktijk gebruik van wordt gemaakt.
Ik ben blij met de toezegging inzake de lokalen. In de nota naar aanleiding van het verslag stond nog dat de staatssecretaris extra geld daarvoor niet nodig vond. Nu heeft zij heel duidelijk gezegd dat zij daar wel mee aan de slag wil. Ik wil er echter net als mevrouw Lambrechts nog graag helderheid over hebben dat de 45 mln die er nu ligt, niet hiervoor bestemd zal worden. Mevrouw Lambrechts heeft er groot gelijk in dat dit geld is bedoeld voor het wegwerken van achterstallig onderhoud en onderwijsvernieuwingen die al in gang zijn gezet. Als er in het kader van dit wetsvoorstel nog meer geld nodig is voor lokalen, moet dat daar wat ons betreft nog bovenop komen.
Het leerrecht ziet mijn fractie wat breder dan alleen de leerlinggebonden financiering. Wij hebben deze week ook al over het leerrecht gesproken in de discussie over de mate waarin ouders vrijheid van schoolkeuze hebben en hun kind toegelaten kunnen krijgen tot de school van hun keuze. Mijn fractie is van mening dat, als ouders de grondslag van een school respecteren, de school hun kind niet mag weigeren. Dat gebeurt echter wel. Een wettelijk verankerd leerrecht zou een heel goede manier zijn om daar een einde aan te maken. Met mijn opmerkingen over de vrijstellingsgronden van de leerplicht doelde ik op hetzelfde. Ik wil graag dat de staatssecretaris hier nog nader op ingaat. Als ik de heer Van den Berg heb gekwetst door te spreken over extreme groepen, dan bied ik daar mijn welgemeende excuus voor aan. Ik doelde absoluut niet op groepen die in de Kamer op wat voor manier dan ook vertegenwoordigd zijn. Daarvoor is in ons land trouwens ook onderwijs voorhanden. Over het algemeen komen die kinderen goed onderdak, ook al moeten zij er soms een eindje voor reizen. Er zijn echter ook ouders die nog verder gaan. Mevrouw Lambrechts noemde daar een voorbeeld van. Deze ouders houden hun kinderen thuis omdat zij beweren geen enkele school van hun richting te kunnen vinden. Mijn fractie vindt dat geen argument zolang er in ons land openbare scholen zijn die openstaan voor alle gezindten. Leerplichtige kinderen moeten naar school. Als zij worden thuisgehouden, kunnen hun opvoeding en hun kennisverwerving ernstig in gevaar komen. Alle kinderen kunnen op een openbare school terecht.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij zijn blij dat de invoeringsdatum wordt opgeschoven, ook al omdat wij nogal wat moeite hebben met dit wetsvoorstel. Hoe later het in werking treedt, hoe beter het is. Los van onze inhoudelijke bezwaren zagen wij ook problemen met de uitvoering. Ik heb al gewezen op de problemen met het personeel. De staatssecretaris heeft terecht gezegd dat de financiën geregeld zijn, maar veel scholen vragen zich af waar zij – al is er gelukkig veel belangstelling voor het onderwijs – op korte termijn geschikte mensen vandaan moeten halen. Het is pure winst dat er nu meer tijd is om daarin te voorzien.
Het is van groot belang dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de financiering van de huisvesting rond is op het moment dat de wet in werking treedt. Wij hebben de afgelopen jaren vaak gedebatteerd over onderwijshuisvesting, ook met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ieder keer blijkt dat het zeer moeilijk is om daar voldoende middelen voor beschikbaar te krijgen. Wij zijn op dit punt gelukkig wel steeds iets verder gekomen, maar dit is een behoorlijke strijd. Wij kunnen hier geen wetgeving maken die in de praktijk vanwege problemen met de huisvesting niet uitgevoerd kan worden.
Er zijn overeenkomsten tussen mijn amendement en dat van de collega's Van Splunter en Barth, maar er is ook een groot verschil. In beide amendementen wordt ruimte gecreëerd voor ouders om hun kind in het schoolklimaat te laten groeien. Dat is op zichzelf winst, want hiervoor was in het wetsvoorstel slechts vijf uur beschikbaar. Eventueel kon dit worden uitgebreid tot tien uur. In mijn amendement wordt voorgesteld, de ouders ruimte te geven om op basis van hun verantwoordelijkheid voor deze jonge kinderen keuzes te maken. Vanzelfsprekend moet hierover overlegd worden met de school en dat zal ook zeker gebeuren. Naarmate de kinderen ouder worden, komen zij onder een strenger regime, maar dat staat nu niet ter discussie. De vraag is of dit ook voor vierjarigen op deze wijze geregeld moet worden. Wij willen dat met nadruk niet.
De heer Van Splunter (VVD):
In ons amendement krijgen ouders ruimte om hun verantwoordelijkheid te nemen. Zij zullen echter zelf naar de school moeten stappen om dat te regelen. Gelet op de bestaande praktijk, verwachten wij dat hierover goed overleg mogelijk is.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik ben blij dat u een brug slaat naar uw eigen amendement, want daar wilde ik nu een opmerking over gaan maken. In mijn amendement geef ik aan dat de eerste verantwoordelijkheid bij de ouders ligt, uiteraard in samenspraak met de school, maar de ouders mogen daarin een keuze maken. Dat biedt de ouders lucht en datzelfde geldt voor de directeur van de school. Ik zie mijn amendement dan ook niet als destructief, maar als een zeer constructieve bijdrage van mijn kant bij een wetsvoorstel waar ik de nodige moeite mee heb.
Uw amendement betekent naar mijn verwachting dat de directeur van een school met alle ouders die verder willen gaan dan de vijf uur, individueel arrangementen op maat zal moeten afsluiten en dat ook nog eens schriftelijk zal moeten bevestigen. U zegt dat dit alleen een kwestie van een uitdraai uit de computer is, maar ik voorspel u dat, als dit werkelijkheid gaat worden, wij van schooldirecteuren veel kritiek zullen krijgen voor de extra administratieve rompslomp die zij daarmee weer op hun nek krijgen, terwijl zij toch al zoveel rompslomp op dat gebied hebben.
Mevrouw Barth (PvdA):
Ik meen dat de heer Slob nu echt overdrijft. Dit speelt ook op dit moment al in de scholen. Alleen een kleine groep ouders houdt vierjarige kinderen zonder iets te zeggen thuis; voor die groep maken wij dit wetsvoorstel ook. Verreweg de meeste ouders overleggen ook nu al met de leerkracht als zij hun vierjarige kind eens een dagje of een middagje thuis willen houden.
De heer Slob (ChristenUnie):
Maar volgens uw amendement moet dat allemaal netjes op papier worden gezet.
Mevrouw Barth (PvdA):
Dat is die uitdraai uit de computer, waar de directeur alleen een krabbel onder hoeft te zetten. U overdrijft echt.
De heer Slob (ChristenUnie):
Als een ouder nu zijn kind meer dan vijf uur thuis wil houden, bijvoorbeeld zes of zeven uur – ik ga er niet van uit dat dit tot in het extreme zal worden toegepast, enkele uitzonderingen daargelaten – wordt dat uiteraard even in de gang aan de directeur gemeld die dan gewoon zegt: prima, akkoord. Met uw amendement moet een directeur arrangementen op maat gaan treffen met de ouders en wordt alles weer in de bureaucratische sfeer getrokken. Ik vraag mij echt af of wij zover zouden moeten gaan.
Mevrouw Barth (PvdA):
Ik wil dit debat geen minuut langer laten duren dan strikt noodzakelijk is, maar ik hecht er wel zeer aan dat dit amendement goed geïnterpreteerd wordt. Het is helemaal niet onze bedoeling dat dit leidt tot allerlei arrangementen. Onze bedoeling is alleen om flexibiliteit te creëren in de manier waarop met de leerplicht wordt omgegaan. De directeur zal daar trouwens verantwoording over moeten afleggen aan de inspectie, dus hij zal het toch moeten bijhouden, ook als uw amendement wordt gevolgd.
De heer Slob (ChristenUnie):
De praktijk zal uitwijzen hoe het zal gaan, voorzitter. Ik geef mijn verwachting en zet die maar naast die van mevrouw Barth. Ik maak mij echt zorgen over de situatie die ontstaat als het amendement van mevrouw Barth wordt gevolgd, maar wij zullen zien hoe het gaat.
Alles afwegende houden wij vast aan ons amendement. Onze inhoudelijke bezwaren tegen het wetsvoorstel blijven overeind. Ik zal in mijn fractie bespreken hoe ons eindoordeel zal moeten worden, maar de kans dat wij het wetsvoorstel – mogelijk inclusief het amendement van de heer Van Splunter en mevrouw Barth – zullen steunen, acht ik niet groot.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter. Om de positie van de ChristenUnie te compenseren, kan ik zeggen dat wij voor het wetsvoorstel zullen stemmen. Het geeft een sluitende aanpak voor de ontwikkeling van het kind. Bovendien moeten wij erkennen dat Nederland immigratieland is geworden en dat dus nieuwe kinderen Nederland binnenkomen. Op dat punt betekent het wetsvoorstel dat er niet langer gedweild hoeft te worden met de kraan open, maar voor iedereen duidelijk is dat ieder kind ten behoeve van de eigen ontwikkeling vanaf vier jaar naar school moet.
Ik heb er oog voor dat zorgvuldigheid moet worden betracht bij de invoering van het wetsvoorstel, maar hoop wel dat de staatssecretaris zich ervoor wil inzetten om de invoering in ieder geval per 1 januari 2003 te laten plaatsvinden. Ik hoor graag een toezegging op dit punt.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Wij blijven positief staan tegenover dit wetsvoorstel. De betogen van zowel de heer Slob als de leden Barth en Van Splunter over hun amendementen vond ik zeer waardevol. Voordat ik daar een definitief oordeel over geef, wil ik er nog even goed over nadenken. De toelichtingen waren in ieder geval helder. De heer Slob heeft gewezen op de lastenverzwaring voor directeuren.
Mevrouw Barth (PvdA):
De heer Slob heeft in zijn eerste termijn, die u helaas hebt moeten missen, aangegeven dat zijn amendement ertoe kan leiden dat een kind driekwart van de week niet komt opdagen. Kinderen gaan gemiddeld 22 uur per week naar school en de vrijstelling kan 15 uur inhouden. De heer Slob is van mening dat ouders hierover naar goeddunken moeten kunnen beslissen. Bent u niet met mij van mening dat dit de intentie van het wetsvoorstel ondergraaft?
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Als het erop neerkomt dat kinderen slechts zever uur per week naar school gaan, vinden wij dat erg mager. Overigens heeft 98% van de ouders geen problemen. Misschien zijn die problemen er ook niet bij de resterende 2%. Ik treed beide amendementen met open vizier tegemoet.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik protesteer tegen de wijze waarop mevrouw Barth mijn woorden uit de eerste termijn uitlegt. De ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de tien uur vrijstelling, ook als de directeur het er niet mee eens is. Voor de andere vijf uur is nadrukkelijk toestemming van de directeur nodig.
Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):
Voorzitter. Het gaat dus om de groep van 2%. Onlangs las ik in de Agenda voor 2010 van de Adviesraad voor wetenschaps- en technologiebeleid dat de demografische ontwikkelingen ertoe kunnen leiden dat de groep allochtone kinderen toeneemt. Ik ben het eens met de heer Rabbae dat er een sluitende aanpak moet komen. Wij vinden het erg belangrijk dat ook deze groep kinderen onderwijs geniet.
Als deze wetgeving wordt ingevoerd, moeten de kinderen die dan onder de leerplicht vallen, wel ondergebracht kunnen worden. Het geld voor de huisvesting moet er dus komen bovenop de 45 mln euro die al beschikbaar is gesteld voor andere noodzakelijke huisvesting. De materiële voorzieningen moeten op orde zijn.
Ik kan mij vinden in het amendement van de leden Van Splunter en Barth met betrekking tot het monitoren.
In Duitsland kunnen kinderen vrij vroeg naar de Kindergarten, maar heel veel Duitse ouders kiezen ervoor om hun kinderen de eerste twee jaar bij het basisonderwijs in Nederland onder te brengen. Ik woon vlakbij de Nederlands-Duitse grens en bij mij in de buurt zitten buitengewoon veel Duitse kinderen op de Nederlandse school. Wij vinden het normaal dat dat gebeurt. Overigens zijn er in de streek waar ik woon nauwelijks kinderen van allochtone afkomst, behalve dan die Duitse kinderen. Kan de staatssecretaris mij vertellen hoe dat eigenlijk wordt gefinancierd? Die kinderen vormen een substantieel onderdeel van de onderbouw. Ik vind al met al dat wij trots mogen zijn op wat wij aanbieden. Dat blijkt ook uit het feit dat onze buurlanden hun kinderen graag naar de Nederlandse basisschool brengen.
Staatssecretaris Adelmund:
Dat zoveel Duitse kinderen naar het primair onderwijs in Nederland gaan, is voor mij een nieuw gegeven. Ik laat graag uitzoeken wie het betaalt. Ik weet dat België altijd wijst op de Nederlandse kinderen die daar naar school gaan, dus misschien kunnen we Duitsland en België in contact brengen. Ik zal het laten uitzoeken. Ik weet wel dat kinderen met een Belgische ouder zo kunnen instromen in het Belgische onderwijs, op tweeënhalfjarige leeftijd.
De heer Van den Berg vroeg waarom sprake moet zijn van dwang en niet van drang bij de leerplicht. De overheid heeft in de afgelopen drie jaar veel aan achterstandbeleid gedaan: onderwijskansenbeleid, de gewichtenregeling, de voor- en vroegschoolse educatie, de oudercampagne. Desondanks bereiken we niet alle kinderen; misschien kunnen we dat oplossen door het recht om te zetten in een plicht. Ik zal hem later deze maand antwoorden over zijn vraag over de schipperskinderen. Op voorhand kan ik hem zeggen dat voor de schipperskinderen uitstekende materialen bestaan. Voor de varende kleuters blijven de bestaande materialen en voorzieningen bestaan; het betekent alleen dat die eerder ingaan, dus men zal de materialen eerder kunnen betrekken uit het daarvoor bestaande steunpunt.
Er is een zorgvuldige financiële onderbouwing. Zelfs vóór de goedkeuring van de wet is er al geld; een situatie die u zelden tegenkomt. Er is namelijk in een eerder stadium in het kabinet over de middelen onderhandeld. Mijn antwoord op alle vragen over huisvesting is een volmondig "ja". Ik ben blij dat de Kamer er nu uitgebreid over heeft gesproken, want het is van belang dat niet alleen Binnenlandse Zaken maar ook Onderwijs zich in de Kamer bezighoudt met huisvesting. Vóór de behandeling van de voorjaarsnota zal ik de Kamer schriftelijk antwoorden over de manier waarop met dit budget wordt omgegaan, zodat de Kamer de discussie daarover goed kan aangaan. Het ligt voor de hand dat de termijn van drie à vier maanden niet aan de orde is, maar evenzeer dat het leerrecht vanaf vierjarige leeftijd ook na aanname van dit wetsvoorstel gewoon blijft bestaan. Gezien de ondertekening van het amendement houd ik er rekening mee dat de Kamer anders zal besluiten.
De forse inzet op materiële voorzieningen naar aanleiding van het OESO-rapport waaruit blijkt dat Nederland veel minder geld uitgeeft dan de ons omringende landen aan educatieve voorzieningen voor onder het vierde levensjaar zal moeten worden gecontinueerd. Het is goed dat we dicht in de buurt van een nieuw regeerakkoord zitten. Ik hoop dat de Kamer dit goed onthoudt. Voor de leerplichtleeftijdverlaging geldt in vergelijking met de landen ons om heen de wet van de remmende voorsprong. Wij willen het evenwicht met de ons omringende landen herstellen.
De heer Rabbae vroeg mij, de wet zo snel mogelijk en bij voorkeur per 1 januari 2003 van kracht te laten worden. Ik kan hem zeggen dat ik deze wet zo snel mogelijk van kracht zal laten worden. Dat gebeurt per koninklijk besluit en over dergelijke besluiten wordt u natuurlijk altijd geïnformeerd. De invoering moet echter wel zo zorgvuldig mogelijk verlopen, omdat het nogal wat consequenties heeft voor de scholen.
Het kan dezer dagen natuurlijk niet anders en dus is er vandaag ook gesproken over artikel 23 van de Grondwet en de mogelijkheden om in het openbaar onderwijs de vrijheid van onderwijs te beleven. Ik roep u toch echt op om niet alle debatten aan te grijpen om hierover te discussiëren. De Onderwijsraad zal met een advies komen over artikel 23 en de wijze waarop wordt omgegaan met het toelatingsbeleid en het beleven van de vrijheid van onderwijs. Ik stel voor om de vragen die vandaag in verband met artikel 23 zijn gesteld, te behandelen bij het debat over dit advies van de Onderwijsraad. Dit advies moeten wij nog ontvangen, maar als dat is gebeurd, zullen wij ongetwijfeld uitgebreid met elkaar van gedachten wisselen.
Ik denk dat het de moeite waard is als een aantal van u met elkaar in overleg treedt over de voorliggende amendementen. Uit de benadering van de heer Slob spreekt een grote vrees voor vergroting van de administratievelastendruk van het schoolhoofd. Uit de redenering van mevrouw Barth maak ik echter op dat het helemaal haar bedoeling niet is om het zo vorm te geven. Waarom kunt u elkaar dan niet vinden? Misschien kunt u nog een poging wagen? Het is natuurlijk waar dat ouders de belangen van hun kind wegen. Het is inderdaad belangrijk dat dit mogelijk blijft, maar ik wil de heer Slob toch ook vragen, te luisteren naar de indieners van het andere amendement. Zij hebben namelijk ook gelijk als zij stellen dat het altijd een afweging van belangen moet zijn, ook met die van de school.
Het mooie aan het omzetten van het leerrecht naar een leerplicht is dat de overheid daarmee verantwoordelijk wordt voor alle voorzieningen. Dat blijkt wel uit de aandacht die wij hebben besteed aan de kosten die moeten worden gemaakt voor het personeel, de huisvesting en de lokalen. Dat is een groot goed. Tegelijkertijd is het ook een groot goed dat wij dan wellicht voor het laatst hebben gediscussieerd over de ongelijksoortigheid van de onderbouw en de andere groepen in de basisschool. Bij de discussie over de klassenverkleining is uitgebreid gesproken over de lange tijd die nodig was voor de eenwording van het kleuter- en het lager onderwijs. Ook inhoudelijk bleek het toen moeilijk om het proces van de eerste twee jaren op een goede manier te koppelen aan de jaren die daarna komen.
Om dat mogelijk te maken is besloten tot een mega-investering. Mevrouw Lambrechts weet daar alles van, want zij heeft zich daarvoor bepaald in het zweet gewerkt. Omdat zij zo hard heeft gewerkt voor die mega-investering, zou ik het zeer op prijs stellen als zij deze wet zou kunnen steunen. Die mega-investering was nodig om het eerste deel van het basisonderwijs op een serieuze manier een bijdrage te kunnen laten leveren aan het onderwijs daarna. Natuurlijk zullen de kinderen in de laagste klassen veel spelen, maar dat neemt niet weg dat deze klassen vanaf dag één een belangrijke educatieve functie vervullen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, morgen over het wetsvoorstel te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 21.19 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-4446-4466.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.