Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 63, pagina 4277-4282 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 63, pagina 4277-4282 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 maart 2002 over de ambulancezorg.
De heer Buijs (CDA):
Voorzitter. Natuurlijk is er een directe relatie tussen ambulancezorg en ziekenhuiszorg. Ik ben blij dat de minister zojuist heeft toegezegd dat het standstillbeginsel voorlopig wordt gehandhaafd. Desalniettemin wil ik twee moties over de ambulancezorg indienen. De eerste betreft de sturing.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- afstemming en goede samenwerking tussen Buijsambulancezorg, politie en brandweer noodzakelijk is en blijft;
- ambulancezorg een belangrijke rol speelt bij de Geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen (GHOR);
van mening dat:
- de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de keten van spoedeisende medische hulpverlening bij zowel klein- als grootschalig optreden in een centraal regiopunt wordt gecreëerd ("Met zorg verbonden");
- regionale bestuurlijke inbedding de beste garanties biedt voor de gewenste samenhang bij de hulpverlening;
verzoekt de regering, de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid bij de provincies neer te leggen waarbij congruentie wordt bereikt met de vorming van veiligheidsregio's in 2004 en RAV-regio's;
verzoekt voorts, geen stagnatie te laten optreden in de uitwerking van het project Versterking ambulancezorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Buijs, Van der Hoek, Hermann, Van der Vlies, Rouvoet en Kant.
Zij krijgt nr. 29(28008).
Mevrouw Van Vliet (D66):
Voorzitter. Mijn conclusie is dat de heer Buijs hiermee definitief de verantwoordelijkheid voor de ambulancezorg verlegt van de landelijke overheid naar de provinciale. Dat is kennelijk zijn wens.
De heer Buijs (CDA):
Zoals u weet, zijn op dit moment sturing en financiering geregeld via de provincie. Zo wil ik het gedurende de reorganisatie houden. Op dit moment wil ik niet de spelregels veranderen. Wanneer nu een nieuw besturingsmodel wordt geïntroduceerd, leidt dat alleen maar tot verwarring.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. De heer Buijs zegt dat op dit moment sturing en spreiding via de provincie zijn geregeld, maar ik wijs erop dat alleen de spreiding via de provincie is geregeld. Ik hoor graag van de heer Buijs of hij ook de sturing en de aansturing via de provincie wil regelen en of hij ervoor kiest dat bepalen en betalen in één hand komen, en wel bij de provincie.
De heer Buijs (CDA):
Het antwoord is: ja.
Voorzitter. Ik dien een tweede motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- onderzoek van het RIVM ("Niet zonder zorg") aantoonde dat men bij 20.000 ambulanceritten bij spoedeisende hulp het wettelijk voorgeschreven criterium van 15 minuten niet kon halen;
- dit een verdubbeling betekende ten opzichte van drie jaar daarvoor;
van mening dat:
- verbetering van spreiding en uitbreiding van ambulancestandplaatsen noodzakelijk is om de voorgeschreven 15 minuten te halen;
- provincies inmiddels spreidingsplannen hebben opgesteld die kunnen voldoen aan het bereikbaarheidscriterium;
verzoekt de regering, voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen om de gewenste aanrijtijden te kunnen realiseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Buijs, Van der Hoek, Hermann, Van der Vlies, Rouvoet en Kant.
Zij krijgt nr. 30(28008).
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. Ik heb mij tijdens het algemeen overleg vooral zorgen gemaakt over de plannen die er zijn om een tijdelijk vergunningensysteem in te voeren voor het ambulancevervoer. In dit verband heb ik een vergelijking gemaakt met het concessiemodel dat voor het openbaar vervoer geldt, en daarbij de niet alleen maar ludieke opmerking gemaakt: als de ambulances net zo gaan rijden als de treinen, houd ik mijn hart vast. Tegen die achtergrond dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering plannen heeft, bij de ambulancezorg een systeem van tijdelijke vergunningen in te voeren, zodat concurrentie om de markt kan plaatsvinden;
van mening dat bij ambulancezorg continuïteit van groot belang is;
spreekt uit dat invoering van een systeem van tijdelijke vergunningen ongewenst is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31(28008).
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. In het verleden hebben wij de minister op het dossier ambulancezorg een zwabberend en treuzelend beleid verweten. Ruim een jaar geleden heeft de minister orde op zaken willen stellen en het RIVM een opdracht gegeven. Er is een deugdelijk onderzoek uit de bus gekomen. Daarnaast heeft de minister in dit toch wel zeer complexe dossier een aantal knopen doorgehakt. Daarvoor valt zij te prijzen.
Ik betreur het dat de Kamer lijkt te verhinderen dat de minister voortvarend aan de slag kan om de ambulancezorg nog dit jaar op orde te brengen. Wij behoeven dan niet meer van incident naar incident te hinken. Wij vinden dat de minister op de goede weg is, maar zij zal daarnaast ervoor moeten zorgen dat de wetgeving tijdig op orde komt, zodat het ingezette beleid en de wetgeving met elkaar overeenkomen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord Weekersde beraadslaging,
overwegende dat:
- de beschikbaarheid en kwaliteit van de ambulancezorg thans in een aantal regio's te wensen overlaat;
- ambulancezorg voor iedere burger in Nederland aan dezelfde kwaliteits- en beschikbaarheidseisen dient te voldoen, waaronder het zogenaamde 15-minutencriterium;
van mening dat de aanpak van de regering met het project Versterking ambulancezorg, harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden en eenduidige besturingssystematiek ondersteuning verdient, omdat daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van ambulancezorg in het gehele land op het gewenste peil wordt gebracht;
verzoekt de regering:
- nog in deze kabinetsperiode na overleg met alle betrokkenen de voor de ingeslagen weg benodigde wetgeving bij de Kamer in te dienen;
- daarbij een proeve van een landelijk spreidings- en paraatheidsplan, voorzien van een 1 op 1-financiering aan de Kamer aan te bieden;
- bij betrokken wetgeving tevens te betrekken de wijze waarop de ambulancezorg is geregeld bij rampenbestrijding en zware ongevallen;
- inzicht te verschaffen in de eventuele financiële gevolgen (desintegratieschade en dergelijke) voor ambulancevervoerders en decentrale overheden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Weekers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32(28008).
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Voorzitter. Ik wil graag een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- bij de verdeling van (extra) middelen voor de ambulancezorg het geld niet als eerste terechtkomt bij de geconstateerde knelpunten in de regio's;
- standplaatsen die na 1999 door provincies zijn aangewezen voor het CTG, met instemming van de minister van VWS, niet meetellen;
- bij ontbreken van overeenstemming tussen ambulancedienst en zorgverzekeraar geen aanspraak kan worden gemaakt op het geld;
constaterende dat:
- in verschillende regio's geen nieuwe standplaatsen kunnen worden gerealiseerd (voorbeeld Monnickendam);
- ook andere knelpunten niet kunnen worden opgelost;
van mening dat:
- er een andere beleidsregel of procedure nodig is waardoor de geldmiddelen in eerste instantie terechtkomen bij de knelpunten en vervolgens generiek worden verdeeld;
- het spreidingsplan en het beschikbaarheidsplan uitgangspunt moeten zijn bij de verdeling van de vrije marge en dit niet afhankelijk mag zijn van instemming van zorgverzekeraars;
verzoekt de regering:
- een zodanige beleidsregel of procedure te ontwerpen dat verdeling van geld niet (uitsluitend) generiek plaatsvindt, maar op een zodanige wijze dat knelpunten eerst worden opgelost;
- bestaande knelpunten met betrekking tot standplaatsen op zeer korte termijn op te lossen, in samenspraak met het CTG;
- de nieuwe regeling op korte termijn voor te leggen aan de Kamer en de Kamer voorts te informeren over de oplossing van de knelpunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Hoek en Buijs. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33(28008).
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Mevrouw Van der Hoek heeft ook een motie van de heer Buijs ondertekend, waarvan de heer Buijs heeft gezegd dat zijn bedoeling is dat de middelen voor de ambulancezorg volledig worden overgeheveld naar de provincies. Daarmee worden ze weggehaald uit het zorgbudget en komen ze bij de provincies. Waarom is het dan nog nodig om de CTG-beleidsregels aan te passen?
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Wij hebben in het algemeen overleg uitgebreid besproken dat knelpunten zijn ontstaan bij de standplaatsen. Die knelpunten zijn er nog steeds. De heer Weekers weet dat even goed als ik. Hij was het er vandaag ook mee eens. Ik heb niet voor niets Monnickendam genoemd. Uit alle brieven, telefoontjes en reacties van gemeenten blijkt dat door de gekozen systematiek het geld niet als eerste naar de knelpunten gaat. Verder staat in de motie dat standplaatsen die na 1999 zijn aangewezen, niet meetellen en dat het geld niet op de juiste plaats komt, als zorgverzekeraar, ambulancedienst en provincie er niet uitkomen. Dat heeft niets te maken met de aansturing op dit moment. Wij vragen gewoon om op korte termijn de knelpunten op te lossen.
De heer Weekers (VVD):
Wij zijn het er natuurlijk over eens dat alle knelpunten in het land op korte termijn moeten worden opgelost, niet alleen in Monnickendam, maar ook op een aantal andere plaatsen. De cruciale vraag is echter of je dat wilt doen met de aanpak van de minister, waarbij er op korte termijn een landelijk spreidingsplan komt waarmee elke burger in Nederland in elke plaats binnen 15 minuten een ambulance ter beschikking heeft. Of wil je terug naar de situatie dat elke provincie haar eigen zaakjes regelt? In dat geval moet het geld ook via de provincies worden verdeeld, zoals de heer Buijs heeft voorgesteld in de motie die u heeft medeondertekend.
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Het één sluit het ander niet uit. Uw redenering klopt niet, omdat wij hier te maken hebben met een generieke verdeling van geld met een vrije marge. De minister heeft ons dat in de brief uitgelegd. Uit alle berichten blijkt dat die verdeling er niet toe leidt dat het geld terechtkomt bij knelpunten in de regio en daar gaat het om.
De heer Buijs (CDA):
De heer Weekers weet dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de spreiding en dat ze geld ontvangen uit het zorgbudget. Van der HoekDat laatste zal ook zo blijven. Zij moeten echter gaan bijpassen als men tekortkomt. De heer Weekers moet mij dus niet verkeerd parafraseren. De provincies houden die bevoegdheid.
Mevrouw Van Vliet (D66):
De heer Buijs heeft zojuist heel duidelijk gezegd dat hij zowel de spreiding, die al bij de provincies ligt, als de aansturing bij de provincies wil leggen. Wie betaalt, bepaalt dan ook. Het is in dat geval dus niet meer nodig dat de beleidsregels van het CTG worden aangepast; alles komt immers bij de provincies terecht. Ondersteunt mevrouw Van der Hoek eigenlijk nog de motie van de heer Buijs als zij hoort hoe hij die toelicht?
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Als ervoor gezorgd kan worden dat dit volgende maand geregeld is, vind ik het prima. Wij moeten echter ook nog een aantal zaken regelen in de wet. Ik heb het over een aantal zaken die op dit moment geregeld moeten worden.
Mevrouw Van Vliet (D66):
Als het volgende maand geregeld is, vind u het prima. Realiseert u zich dat de landelijke overheid er vanaf dan helemaal niets meer over te zeggen heeft en dat alles gewoon wordt doorgesluisd?
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Ja, ik weet wel welke motie ik onderteken.
Mevrouw Van Vliet (D66):
Dat is dus uw wens: de verantwoordelijkheid voor de ambulancezorg bij de landelijke overheid weghalen en volledig onderbrengen bij de provincies?
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Ik heb niet voor niets de motie-Buijs medeondertekend; die spreekt voor zich. Dat heeft als zodanig niets te maken met de financiering waarover ik in mijn motie spreek.
Minister Borst-Eilers:
Voorzitter. De heer Buijs wil de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de ambulancezorg bij de provincies neerleggen. Dat is een zeer verstrekkende ingreep. De Kamer weet dat het kabinet daar geen voorstander van is. Met minister De Vries en staatssecretaris De Vries van BZK heb ik een heel traject opgezet. Wij hebben ook overleg gevoerd met IPO en VNG. Wij hebben goed geregeld dat bij rampen en zware ongelukken het openbaar bestuur de regie heeft van de ambulancezorg die op dat moment nodig is. De keten is dan: brandweer, ambulance en politie; rood, wit, blauw. En onder wit valt natuurlijk ook de relatie tussen ambulances en ziekenhuizen. Dan heb je echter nog de dagelijkse ambulancezorg, wat natuurlijk het overgrote deel van de ambulancezorg is. Daarvan is de helft geen spoedvervoer, maar zogenoemd besteld vervoer. Daar functioneert de ambulancezorg in een heel andere keten, namelijk in de curatieve zorgketen: huisarts, ambulance, ziekenhuis. De Kamer weet waar het kabinet voor gekozen heeft: dagelijkse somatische zorg hoort in het tweede verzekeringscompartiment en wordt gefinancierd met de ziekenfondspremies en de particuliere ziektekostenpremies. Zo is het nu ook geregeld en dat willen wij graag zo houden. Bij rampen gaat de hele sturing naar het openbaar bestuur.
Als ik deze motie goed begrijp dan willen de ondertekenaars alles naar de provincies overbrengen. Zij creëren daarbij opnieuw een gat in de zorgketen van huisarts tot ziekenhuis, met daartussen de ambulancezorg: voor de ambulancezorg geldt dan opeens de normale sturing van de curatieve zorg niet meer want daar gaat de provincie over. De provincie zal zich daartoe veel deskundigheid eigen moeten maken: wat zijn indicaties voor liggend vervoer, wat zijn indicaties voor zittend vervoer en hoe zoek je aansluiting bij de andere spelers in dezelfde zorgketen?
Een tweede consequentie is dat de rijksoverheid en de Tweede Kamer er niets meer mee te maken hebben. De bevolking beleeft naar mijn stellige overtuiging de dagelijkse ambulancezorg als gezondheidszorg. De bevolking zal het dan ook heel merkwaardig vinden dat, terwijl je voor de hele gezondheidszorg de zorgverzekeraars hebt en een eindverantwoordelijke rijksoverheid die voor bepaalde belangen borg staat, je hier opeens met je water naar de provincie moet. Ik vraag mij derhalve ook af wat de bevolking hiervan zou vinden. Het gaat dwars in tegen alles waar het kabinet de afgelopen anderhalf à twee jaar mee bezig is geweest.
Een vraag die ik voorts aan de indieners zou hebben, is hoe het gaat met de kostenbeheersing. Wij hebben indertijd gezien dat de kostenstijging in de ambulancezorg meer dan 6% per jaar was. Als de provincies hierover gaan, hebben zij geen enkele rem om de kosten te beheersen, terwijl de zorgverzekeraar daar wel een direct financieel belang bij heeft. Ik weet overigens ook nog niet – dat antwoord zou ik nog wel even kort willen horen – hoe het budget voor de ambulancezorg overgaat. Het gaat dan niet meer via de zorgverzekeraars en dus niet meer via de premiemiddelen. Nu, je kunt premiemiddelen naar de begroting overhevelen en via de begroting naar de provincies. Het is mij allemaal erg onduidelijk hoe het in detail geregeld moet worden, maar in zekere zin ben ik er vooral van overtuigd dat dit niet de goede weg is. Deze motie wil ik dan ook krachtig ontraden.
Ik vraag mij af of er niet voor iedereen een bezinningsperiode zou kunnen ontstaan, wanneer de indiener deze motie nu even zou willen aanhouden. Nog deze maand hebben minister De Vries, staatssecretaris De Vries en ik weer een overleg met IPO en VNG over de hele ambulancesector. De uitkomsten daarvan zouden wellicht kunnen worden afgewacht, waarbij de motie tot dat moment wordt aanhouden. Als hij nu ingediend blijft en in stemming wordt gebracht, moet het kabinet hem zeer krachtig ontraden.
De heer Buijs (CDA):
Dat laatste wilde ik horen van de minister, namelijk wat de minister doet als de motie wordt aangenomen; dat is nu heel duidelijk. Ik wijs erop dat tot maart vorig jaar de minister in de nota "Met zorg verbonden" hetzelfde principe heeft gehuldigd dat in deze motie is verwoord.
Minister Borst-Eilers:
Ik kan mij niet herinneren dat in "Met zorg verbonden" staat dat de financiering overgeheveld wordt naar de provincies. Ik weet wel dat wij toen van mening waren dat de huidige taak van de provincie gehandhaafd kon worden. Daar is inmiddels nog weer het een en ander op gevolgd: het hele onderzoek, het rapport "Met zorg verbonden", en onze conclusie – die u overigens deelt – dat betalen en bepalen in één hand horen, waarbij je kunt kiezen voor provincie of zorgverzekeraar. Wij hebben gezegd dat de ambulancezorg voor 95% gewoon curatieve somatische zorg is. Net als huisartsen en ziekenhuisopname hoort dat daar bepaald en betaald te worden.
De heer Buijs (CDA):
Dat betekent dus dat het geld gewoon ter beschikking komt van de RAV's, als uitvoerders van bepaalde taken, zoals ook in "Met zorg verbonden" staat.
Minister Borst-Eilers:
Het geld gaat inderdaad naar de RAV's. We zijn nu natuurlijk nog gehouden, de officiële ambulancediensten daarbij te betrekken, omdat we nog niet overal RAV's hebben om het geld naar hen toe te spelen.
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
De minister heeft aangegeven dat zij niet helemaal begrijpt, hoe de aansturing verband kan houden met de zorgketen. Maar we hebben het over de ontwikkeling van RAV's. Daarbij maakt het niet uit wie aanstuurt, want nu functioneren zorgverzekeraars ook als betaalkantoor. Ik begrijp niet dat de minister in de vorming van RAV's een gat ziet vallen. Immers, de RAV's hebben een relatie met de hele zorgketen. In feite maakt het dus niet uit wie aanstuurt, een zorgverzekeraar of een provincie, omdat het werk in die RAV samen met ziekenhuizen enzovoorts gewoon doorgaat.
Minister Borst-Eilers:
De provincie stuurt in uw visie alleen de ambulancezorg aan, en niet de huisartsen en de ziekenhuiszorg. Er zijn twee stuurders in het tweede compartiment. Voor de ambulancezorg is dat de provincie, en voor al het andere de zorgverzekeraar. Dat vind ik dus echt een onmogelijke oplossing.
Mevrouw Van der Hoek (PvdA):
Wijst u mij een zorgverzekeraar aan die dat op dit moment goed doet.
Minister Borst-Eilers:
De zorgverzekeraars sturen de ambulancezorg nu niet aan, dus dan kunnen ze het ook niet goed of fout doen. De spreiding, en daarmee een belangrijk deel van de sturingsverantwoordelijkheid, ligt nu nog bij de provincie. Ik geef de Kamer dringend in overweging, het nadere overleg tussen een delegatie van het kabinet en IPO-VNG af te wachten en de motie tot dat moment aan te houden.
Ik wijs op de brief van de ambulancesector, opgesteld samen met Zorgverzekeraars Nederland. Het is een enthousiaste brief, waarin zij zeggen samen goed bezig te zijn en samen verder te willen gaan. De ambulancesector, de zorgverzekeraars, maar ook de VNG en de regionaal-geneeskundige functionarissen zijn het eens met het besturingssysteem waarvoor het kabinet kiest: bepalen en betalen in één hand bij de zorgverzekeraar. Het lijkt mij goed om naar dat soort betrokkenen te luisteren en niet alleen de opvattingen van het IPO te volgen.
Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 30. Ik zal kort uitleggen hoe de verdeling van het geld is verlopen. We hebben het dan over de beroemde 45 mln gulden. Vorig jaar zat daar, als het gaat om de laatste 10 mln gulden, een vrije marge in: van de eerste 35 mln gulden kan men 10 mln gulden geheel vrij besteden, bijvoorbeeld aan een nieuwe standplaats. Dit jaar komt er weer 10 mln gulden bij, welk bedrag nog moet worden verdeeld. Dat bedrag moet volgens mij nog in de vrijemargeregeling komen. Je hebt dan 45 mln gulden, waarvan 20 mln gulden voor de specifieke knelpunten kan worden besteed. Ik weet dat er misverstanden zijn over wat je wel en niet mag. Men denkt dan: als ambulancedienst heb ik dit gekregen, wat niet genoeg is om mijn knelpunt op te lossen. Het CTG zal binnenkort een circulaire uitbrengen waarin in gewoon, helder Nederlands wordt uitgelegd hoe het werkt. De ambulancediensten in een regio kunnen het geld gebundeld inzetten voor het wegwerken van een gezamenlijk knelpunt, zoals het gebrek aan standplaatsen. Er is een bedrag van 10 mln gereserveerd voor de vrije marge en de rest kan besteed worden om generieke knelpunten weg te nemen. Deze knelpunten komen heel duidelijk uit het onderzoek van het RIVM en de inspectie naar voren. Het blijkt bijvoorbeeld dat de financiering van de verpleegkundige in de centrale meldkamer niet geregeld is. Voor dergelijke problemen is het basisbedrag beschikbaar gesteld. Nogmaals, van de 45 mln is 20 mln geheel vrij besteedbaar.
In de loop van dit jaar wordt een spreidings- en paraatheidsplan uitgebracht. Hierbij staan bereikbaarheid en paraatheid centraal. Als daaruit blijkt dat het totaalbedrag van 45 mln niet voldoende is om alle knelpunten op te lossen, dan moet er geld bij. Dit wordt echter pas duidelijk als het spreidings- en paraatheidsplan er is, want zonder objectieve criteria kun je daar onvoldoende over oordelen. Dit zal dus een zaak van het volgende kabinet worden.
Het verzoek uit de motie, namelijk voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen, is al het beleid van de regering. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over.
Ik ontraad aanvaarding van de motie van mevrouw Kant. Er dient een klein element van concurrentie ingebouwd te worden. Als een RAV slecht geleid wordt, moet het mogelijk zijn om de vergunning niet te verlengen, waarna een andere management de leiding over kan nemen. Als verlenging van de vergunning een automatisme is, kan een beroerd functionerende RAV eindeloos doorgaan en dat is niet goed voor de klanten van de ambulance.
Ik zie de motie van de heer Weekers als ondersteuning van het beleid. Wij zijn van plan om dit te gaan doen. Ik hoop dat de heer Weekers zich realiseert dat dit zo snel mogelijk zal gebeuren, maar dat dit wel tijd nodig heeft. Over de benodigde wetgeving nog het volgende. Men krijgt tot 1 januari 2003 de kans om vrijwillig tot RAV-vorming over te gaan. Daarna wordt het wettelijk verplicht. Het spreekt vanzelf dat wij de wetgeving hebben voorbereid. Het is echter niet chic om die wetgeving voor 1 januari 2003 bij de Kamer in te dienen. Men kan ervan overtuigd zijn dat de wet klaar is op het moment dat zij in werking moet treden.
De heer Weekers (VVD):
Ik deel de visie van de minister op het punt van RAV-vorming: liever vrijwillig dan verplicht, maar wel met een wet als stok achter de deur. Ik doel in de motie echter op andere wetgeving. Het kabinet wil af van de provinciale verplichting om een spreidingsplan op te stellen. Wij steunen het kabinet in dit streven, maar dan zullen wij ervoor moeten zorgen dat het beleid en het wettelijk kader in overeen stemming zijn. Daar slaat het eerste punt van het dictum op.
Minister Borst-Eilers:
Daar heeft u groot gelijk in.
De motie van mevrouw Van der Hoek past naar mijn mening niet in het budgetmodel. Ik wijs er overigens op dat de verdeling van geld niet uitsluitend generiek plaatsvindt. Er is een vrij besteedbaar bedrag van 20 mln. Daarmee kan men zelf de knelpunten oplossen, maar dat moet men dan ook doen. In de motie wordt de regeling weer naar ons toegetrokken. Een en ander spoort ook niet met het tijdstraject van het spreidings- en paraatheidsplan. Ik wil het aannemen van deze motie daarom ontraden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-4277-4282.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.