Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wet op het onderwijstoezicht (27783),

en van:

- de motie-Rabbae over toegankelijkheid van de rapporten van de onderwijsinspectie (27783, nr. 31);

- de motie-Rabbae over extra toezicht op scholen (27783, nr. 32).

(Zie vergadering van 13 december 2001.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Hoe zijn wij dit debat ingegaan? Voor de SGP-fractie waren vier amendementen van cruciaal belang. Ik noem het amendement van collega Cornielje inzake de uitdrukkelijke goedkeuringsbevoegdheid van de minister terzake van het toetsingskader dat vanuit de inspectie wordt aangereikt. Ik noem het amendement van collega Slob c.s. over de zelfevaluatie van de school, waarna de inspectie tot een oordeel komt. Verder gaat het om twee amendementen die door mij als eerste zijn ondertekend, maar mede namens enkele collega's zijn ingediend, terzake van de rechtsbescherming en de erkende richtingen met welke de inspectie zich zou hebben te verstaan bij de voorbereidende besprekingen terzake van het toetsingskader.

Wat betreft de rechtsbescherming heeft de minister na het debat van vorige week de Kamer zoals toegezegd een brief doen toekomen, waarin nog eens helder wordt beschreven hoe de gang van zaken is. Het loopt een heel eind parallel met de visie van mijn fractie, zij het dat bij het sluitstuk door het amendement wordt gekozen voor de bestuursrechter, terwijl de minister de gang naar de civiele rechter dan wel de ombudsman wil openstellen. Op zichzelf is dat ook rechtsbescherming; daarover kan geen misverstand bestaan. De gang naar de bestuursrechter achten wij echter toegankelijker, laagdrempeliger en sneller dan de gang naar de civiele rechter. Bij de route van de minister zit ook juridisering, misschien zelfs wel meer dan bij ons voorstel. Misschien is dat eigenlijk een steviger procedure qua impact dan die welke wij voorstaan. Wij gaven de voorkeur aan de bestuursrechter, ook gezien het feit dat de inspecteur tot het publieke domein behoort en de school tot het particuliere domein. Maar goed, wij komen niet meer verder. Mijn amendement komt in stemming en ik hoop dat de collega's daar met welwillendheid naar willen zien. Wij wachten de uitkomst op dit punt dan maar af. Overigens zeg ik uitdrukkelijk dat het een ultimum remedium of een sluitstuk van de procedure is. Ik heb ook steeds gezegd dat ik hoop dat dit nooit behoeft te worden toepast.

Ter vervanging van het amendement op stuk nr. 33 heb ik op stuk nr. 35 een gewijzigd amendement ingediend dat voor zichzelf spreekt. Er is weinig verschil van inzicht over wat wij precies willen, maar het ging nog om het vinden van een zorgvuldige formulering. Ik denk die nu, mede namens de collega's Slob en Van de Camp, te hebben aangereikt. Wij willen geen opgetuigde overlegstructuur of log verplichtingenkader om tot overleg en resultaat van overleg te komen, maar wij willen wel dat de inspectie bij onderwerpen met betrekking tot de inrichting van het onderwijs overleg voert met de erkende richtingen. Met het amendement wordt dat in de wet vastgelegd. Daar hechten wij aan. Ik hoop dat de minister dit gewijzigd amendement in zijn preadvies aan de Kamer positief benadert en dat de Kamer er uiteindelijk ook welwillend over oordeelt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben van de minister nog een brief d.d. 17 december gekregen over de rechtsbescherming. Het discussiepunt is of wij bij een kwaliteitsoordeel te maken hebben met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In zijn brief zegt de minister dat dat niet het geval is, omdat een inspectierapport niet op rechtsgevolg gericht zou zijn. Volgens onze fractie is er bij een kwaliteitsoordeel wel sprake van een besluit in de zin van de AWB; wij hebben daarover ook onderwijsjuristen geraadpleegd. Het rapport staat immers op schrift, het speelt zich af op het terrein van het publiek recht en het heeft rechtsgevolg. Een school is namelijk verplicht om de openbaarmaking van het inspectieoordeel te ondergaan. Aangezien scholen in de procedure van de AWB eerst bezwaar moeten maken en deze bezwaarfase een duidelijke zeefwerking zal hebben, zal het aantal scholen dat uiteindelijk naar de bestuursrechter stapt, waarschijnlijk minimaal zijn. Ik sluit mij aan bij wat de heer Van der Vlies daarover heeft gezegd. Dat alles overziend, handhaven wij onze steun aan het amendement op dit punt. Wij verzoeken de minister, zijn oordeel over dit amendement te herzien. Voor het geval het amendement wordt verworpen, wil ik graag de toezegging van de minister dat het onderdeel rechtsbescherming in de evaluatie nadrukkelijk een plaats zal krijgen.

Het gewijzigde amendement op stuk nr. 35 heeft onze hartelijke steun. Ik sluit mij ook aan bij de toelichting van de heer Van der Vlies daarop ter aanvulling op wat al vorige week is gezegd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn inbreng beperkt zich tot het toelichten van de motieven voor wijziging van twee moties mijnerzijds, mede naar aanleiding van de beantwoording van de staatssecretaris. De eerste motie betreft het toegankelijk maken van de rapporten van de inspectie voor allochtone en autochtone ouders die weinig scholing hebben gekregen. De bedoeling is dat bij de regionale inspectie een informatiepunt wordt gecreëerd om het dichterbij de scholen en de ouders te brengen. De gewijzigde motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de rapporten van de onderwijsinspectie toegankelijk dienen te zijn voor alle ouders;

constaterende dat sommige groepen ouders niet optimaal zijn toegerust om kennis te nemen van informatie die van overheidswege wordt verstrekt;

verzoekt de regering, te bevorderen dat bij de regionale onderwijsinspectie een informatiepunt wordt ingericht waar allochtone en autochtone groepen ouders in voor hen toegankelijke taal toelichting kunnen krijgen op de rapporten van de onderwijsinspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(27783).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. De tweede motie wordt Rabbaegewijzigd, mede naar aanleiding van opmerkingen van de staatssecretaris en een aantal collega's. Zij gaat over een intensiever toezicht van de inspectie op een aantal achterstandsscholen. Wij waarderen deze bewindslieden meestal voor het feit dat zij naar de Kamer luisteren. Andersom heb ik nota genomen van de opmerkingen van de staatssecretaris en enkele collega's op dit punt. Daarom heb ik de oorspronkelijke motie gewijzigd. Het gaat niet om alle achterstandsscholen. De staatssecretaris heeft immers terecht gezegd dat er geen sprake is van eenéén-op-één-verhouding. Niet elke achterstandsschool is een school met een laag kwaliteitsniveau. Bovendien gaat het er niet om, het amendement van mevrouw Dijksma te doubleren. Het gaat om intensiever toezicht, maar niet om de middelen die worden toegekend aan een school in het kader van ondersteuning.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van het grootste belang is om het onderwijsachterstandenbeleid te laten slagen;

constaterende dat bij een deel van de achterstandsscholen de onderwijskwaliteit onder de maat blijft;

constaterende dat deze scholen intensief toezicht van de onderwijsinspectie en ondersteuning behoeven teneinde een acceptabele onderwijskwaliteit te kunnen bereiken;

verzoekt de regering, te bevorderen dat voornoemde scholen extra toezicht van de onderwijsinspectie en ondersteuning krijgen om de effectiviteit van het onderwijsachterstandsbeleid te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(27783).

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Via de griffie heb ik de amendementen op de stukken nrs. 15 en 24 ingetrokken.

De voorzitter:

De amendementen-Van de Camp (stukken nrs. 15 en 24) zijn ingetrokken.

De heer Van de Camp (CDA):

Wij hebben ons vorige week al verenigd met het amendement van collega Slob op stuk nr. 29 en de noodzaak van deze twee amendementen is derhalve vervallen.

In aansluiting op wat collega Van der Vlies zei, merk ik nog het volgende op. Met stijgende instemming heb ik de brief van 17 december van de minister gelezen. Ik vraag mij namelijk af of de rechtsbescherming die in deze brief wordt geboden, niet beter is dan het amendement van de collega's Van der Vlies, Slob en mijzelf. Om dat helemaal te kunnen beoordelen, heb ik twee vragen aan de minister. Op bladzijde 2 van zijn brief staat: naast het indienen van een klacht over het inspectierapport kunnen instellingen er tevens voor kiezen, het oordeel te vragen aan de civiele rechter. Betekent dit dat de school de klachtprocedure kan overslaan? Zo ja, dan zou dat inhouden dat er geen klacht meer wordt ingediend, maar dat direct naar de burgerlijke rechter wordt gegaan. Heeft de minister dat met deze brief bedoeld?

Hoe staat het verder met de verhouding tussen de ombudsman en de civiele rechter? Is het mogelijk dat je alsnog naar de civiele rechter gaat, nadat je de klachtenprocedure bij de Nationale ombudsman hebt afgerond? Ik ondersteun de vraag van de heer Van der Vlies op dit punt. De minister schrijft in zijn brief dat het amendement-Van der Vlies onnodig juridiseert, maar wat hij er in zijn brief van 17 december naast legt, zou wel eens meer kunnen juridiseren dan het amendement-Van der Vlies.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ik ben het eens met collega Van de Camp dat de brief van de minister beter is dan het amendement-Van der Vlies c.s. Ik sluit mij ook aan bij zijn vragen.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik had nog niet gezegd dat ik de brief beter vind dan het amendement. Ik had slechts die indruk. Als dit over vijftig jaar wordt nagelezen, dan zit ik er wel aan vast.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Nog een opmerking over het nader gewijzigde amendement-Van der Vlies c.s. op stuk nr. 35. In het wetgevingsoverleg en in het plenaire debat hebben wij hierover gesproken. De minister heeft toegezegd dat hij het toezichtskader niet goed zal keuren als aan de desbetreffende aspecten onvoldoende aandacht is besteed. Ik vond die toezegging voldoende, maar in feite is dit amendement een uitwerking van de toezegging in de wetstekst. Ik denk dat dit ook van belang is. Overigens zien wij dit amendement wel in relatie tot het amendement op stuk nr. 11 van collega Lambrechts, waarin het woord "consensus" uit de wetstekst wordt geschrapt. Wij vinden dat ieder overleg gericht moet zijn op het bereiken van overeenstemming.

Minister Hermans:

Voorzitter. De afronding van dit wetsvoorstel vandaag is een belangrijke stap op weg naar een andere aansturing in het hele onderwijsveld. Dat de Kamer nu zo breed lijkt te streven naar consensus, vind ik een groot voordeel.

De discussie over het amendement op stuk nr. 29 over de positie van de inspectie en die van de visitatiecommissies hebben wij gevoerd.

Het amendement op stuk nr. 35, dat in de plaats is gekomen van het gewijzigde amendement op stuk nr. 33, is belangrijk. Het is een combinatie van de oorspronkelijke tekst, artikel 12 van de wet, en de toevoeging die geïnspireerd is op het amendement op stuk nr. 14. Dat is in ieder geval ruimer geformuleerd dan het oorspronkelijke amendement. Daarmee krijgt de inspectie, zeker als het specifiek over richtingsvraagstukken gaat, de ruimte om met die instanties overleg te voeren en naar behoeven te worden geïnformeerd. Als dat de interpretatie van het amendement is – ik zie de indiener knikken – dan heb ik er geen bezwaar tegen. Dan is helder wat op dat terrein de bedoeling van de indiener is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Om te voorkomen dat ik de geschiedenis inga als een knikkend Kamerlid, want dat kan natuurlijk op allerlei manieren worden geïnterpreteerd, bevestig ik nog even dat er tussen de interpretatie van de minister en de bedoeling van het amendement geen licht zit.

Minister Hermans:

Ik wil de heer Van der Vlies zeker niet als knikkebol in de parlementaire geschiedenis laten voortleven.

Voorzitter. Het volgende punt betreft de discussie over de rechtsbescherming. De vorige keer heb ik in tweede termijn opgemerkt dat ik daar nog even over moest nadenken, omdat dat toch een niet onbelangrijk onderdeel is. Laat ik beginnen met de toezegging aan het adres van de heer Slob dat wij in de evaluatie bezien wat dit betekent voor de rechtsbescherming. Met deze wet wordt sowieso een andere aanpak van het onderwijsbeleid beoogd. Bovendien heb ik met de minister van Justitie gesproken over de richtingendiscussie ten aanzien van de keuze tussen de administratieve rechter en de civiele rechter. Wij zijn het met elkaar eens dat de lijn, zoals omschreven in de brief van 17 december jl. de juiste is. Men weet evenwel dat er in discussies met juristen grote interpretatieverschillen kunnen ontstaan.

De heer Van de Camp vroeg hoe de Nationale ombudsman zich verhoudt tot de civiele rechter. Dat is in dit kader een uitermate belangrijke vraag. Naar mijn mening is komt dat overeen met de wijze waarop de klachtencommissie zich tot de rechter verhoudt. Ten aanzien van de fasering en de opbouw omvat de rechtsbescherming in de WOT een klachtenregeling bij de Nationale ombudsman en bij de burgerlijke rechter. De procedure kan worden voortgezet tot aan het hof en de Hoge Raad. De rechtsbescherming die in het amendement wordt voorgesteld, omvat een klachtenregeling, eindigend bij de Nationale ombudsman, het indienen van bezwaar bij de inspectie en een beroep op de administratieve rechter. Vervolgens kan hoger beroep worden aangetekend bij de administratieve rechter bij de Raad van State. Wat de stappen betreft, komt dit op precies hetzelfde neer.

Een school kan het klachtenrecht niet overslaan. De klachtenprocedures kunnen wel tegelijkertijd plaatsvinden. Wij kunnen natuurlijk lang met elkaar discussiëren over de beste weg. Naar de mening van het kabinet is de weg die in het wetsvoorstel is neergelegd de beste. Mijn voorstel is om die weg te volgen en bij de evaluatie te bezien wat daarvan terecht is gekomen. Ik ben het eens met de heren Van der Vlies, Slob en Van de Camp dat de rechtsbescherming uiteindelijk goed moet zijn geregeld. Naar mijn mening is dat nu in alle opzichten het geval; de rechtsbescherming is in het wetsvoorstel op de meest logische en consequente wijze vormgegeven. De Kamer moet daar uiteindelijk een oordeel over geven.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik vraag mij af of het verstandig is om tegelijk een klachtenprocedure te starten en de civiele rechter tegelijkertijd in te schakelen. Stel u zich eens voor dat de civiele rechter in het voordeel van de school beslist, terwijl de inspectie in het nadeel beslist! Dat schept alleen maar verwarring.

Minister Hermans:

Dat is een keuze die de klagende instantie zelf maakt. Een reden daarvoor kan zijn dat de procedure wordt versneld. De ene procedure hoeft niet helemaal te worden afgewacht voordat de andere procedure wordt ingezet. Daarnaast hoeven de uitspraken natuurlijk niet op dezelfde dag plaats te vinden.

Ik heb geen bezwaar tegen aanneming van het amendement op stuk nr. 35. Wat het stemadvies over de motie van de heer Rabbae op stuk nr. 31 betreft, sluit ik mij aan bij de staatssecretaris. Wij zullen daarover in overleg treden met de onderwijsinspectie. De heer Rabbae heeft aangegeven welke kant hij wil opgaan. Wij verschillen daarover ten principale niet van mening en ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer over.

Ik ben blij dat de heer Rabbae in zijn motie op stuk nr. 32 inzake het onderwijsachterstandenbeleid heeft aangegeven dat dit niet altijd slecht is, maar ook niet altijd goed. Dat geldt voor alle scholen in Nederland. De intentie van de motie komt exact overeen met de intentie van de wet. Dat is namelijk ervoor zorgen dat de kwaliteit van het product onderwijs op alle scholen zal verbeteren en wel door het uitoefenen van toezicht op de kwaliteitszorg door de inspectie. Op dat punt is de motie niet strijdig met het voorliggende wetsvoorstel. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer over.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven