Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan waterschapsbesturen tot vergunningverlening (27615).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter. De PvdA heeft grote bezwaren tegen dit wetsvoorstel. De bezwaren richten zich tegen de kern ervan: de overheveling van de zorgplicht, de verantwoordelijkheid voor het zuiveringsbeleid van het algemeen politieke bestuur, in dit geval de gemeenten, naar het functioneel bestuur van de waterschappen. Wij vinden dat wij met betrekking tot bevoegdheden voor functionele bestuurslagen zeer terughoudend moeten zijn. Als het niet gaat over de directe functie van de bestuurslaag, zul je elke keer opnieuw de overweging moeten maken waarom een taak door dat bestuur dient te worden uitgeoefend en niet kan blijven of ondergebracht kan worden bij een algemene democratische bestuurslaag.

Waterschappen hebben in het kader van de veiligheid een aantal verregaande verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van het waterkwantiteitsbeheer. Zij hebben die gekregen vanuit de veronderstelling dat veiligheid met betrekking tot de waterstaatkundige organisatie, onder andere terugvoerende op systematieken van dijkaanleg en dijkonderhoud, zo essentieel is voor ons bestaan dat deze uit het beoordelingskader van het algemeen politiek bestuur naar dat van een afgescheiden functioneel bestuur kon worden verplaatst. Gedachten daarover zijn, ook binnen onze partij, in ontwikkeling. Een en ander zal nog wel eens aan de orde komen bij de herziening van delen van het waterschapsbestel die het komende jaar verwacht kan worden, onder andere op basis van kabinetsstandpunten over de rapportages van de commissies-Toonen en -Togtema. Overigens, wanneer kunnen wij die kabinetsstandpunten verwachten?

Waterkwaliteitsbeheer behoort naar onze mening niet tot de zaken die vanuit die overweging moeten worden afgescheiden van het algemeen politiek bestuur. Ook organisatorisch en operationeel staat nu niets de samenwerking bij en/of uitvoering van afvalzuivering door andere dan de politieke bestuurslagen in de weg. Op dit moment lopen nog een aantal onderzoeken naar de vraag in welke mate het Rijk sturing moet geven aan waterkwaliteitsbeheer. Een interdepartementale werkgroep is onder andere bezig met het opzetten van een visie van de rijksoverheid. Wij vragen ons af of het wel zinnig is het wetsvoorstel in deze fase te behandelen.

De heer Van den Berg (SGP):

De heer Herrebrugh zegt iets nogal verstrekkends. Hij vraagt zich af of het waterkwaliteitsbeheer behoort bij het functioneel bestuur. Welnu, sedert wij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren hebben is het nooit anders geweest dan dat het waterkwaliteitsbeheer – let op mijn woorden: ik heb het niet over zuiveringsbeheer – in handen is geweest van waterschappen en zuiveringschappen. Dat onderdeel van het wetsvoorstel is niet anders dan een vastlegging van een situatie die overal in Nederland zo is, door niemand wordt betwist en eigenlijk altijd zo is geweest.

De heer Herrebrugh (PvdA):

De verantwoordelijkheid van de waterschappen in het kader van de WVO voor het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer blijft staan. De vraag is waar in de keten de knip moet worden gemaakt. Die keten is te vinden in de zuivering. Er zijn gedachten om bijvoorbeeld de riolering onder beheer en verantwoordelijkheid van waterschappen te brengen. Dat zou ons al helemaal te ver gaan. Als je je afvraagt waar de knip in de verantwoordelijkheid moet komen, moet dat ergens voor of na de zuivering zijn. Dat betreft dan niet zozeer de installatie, maar de politieke algemene verantwoordelijkheid. Wij zeggen dat de knip simpel cijfermatig en technisch bij het effluent op het oppervlaktewater moet liggen. Daar kan het waterschap zijn verantwoordelijkheid uitvoeren in het kader van de vergunningverlening, de bemonstering, het toezicht en de heffingen. Wij vinden echter niet dat de politieke verantwoordelijkheid voor de zuivering en daarmee voor het effluent naar de waterschappen kan gaan. Die kan nog steeds het best bij de algemene politieke bestuurslaag worden ondergebracht. Je kunt dan discussiëren of dat de provincie of de gemeente moet zijn. Voorlopig berust zij bij de gemeente. Ik zie geen directe aanleiding waarom de politieke verantwoordelijkheid niet door die bestuurslaag kan worden opgenomen.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik kom terug op mijn vraag. Eerder in zijn betoog sprak de heer Herrebrugh over kwaliteitsbeheer, maar hij bedoelt zuiveringsbeheer.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Mijn verontschuldigingen voor dat misverstand.

De heer Van de Berg (SGP):

Het is in deze discussie heel relevant.

Dan mijn tweede punt. In het begin van zijn betoog zei de heer Herrebrugh dat de kern van het wetsvoorstel is: de overheveling van bevoegdheden met betrekking tot het zuiveringsbeheer naar de waterschappen. Ik wijs erop dat het niet een kwestie is van overheveling. Deze taak was tot nu toe helemaal niet wettelijk geregeld en dus kan er niets overgeheveld worden. De taak wordt nu voor het eerst wettelijke toegekend, overeenkomstig de feitelijke situatie die wij overal kennen. Daarom begrijp ik niet dat de heer Herrebrugh principiële bezwaren tegen het wetsvoorstel heeft.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Nu staan niet de zuiveringstaken van de waterschappen ter discussie. Wij hebben er volledig begrip voor dat de installatie zelve in het beheer van het waterschap kan zijn respectievelijk door het schap geëxploiteerd kan worden. Het gaat nu om de politieke verantwoordelijkheid en de beslissende bevoegdheid van het algemeen bestuur. De vraag is of die bij het functioneel bestuur van het waterschap moet komen te liggen. Dat waterschappen hun toezichthoudende functie op grond van de WVO met betrekking tot de ontvangsten en het oppervlaktewater uitvoeren, is logisch. Dat is inderdaad de praktijk. Dit staat in de wet en verder heeft dit te maken met de toezichthoudende functie ten aanzien van het effluent van het oppervlaktewater. Voor ons is ten principale een andere vraag aan de orde. Ik ga niet een groot betoog over Thorbecke houden, maar de vraag is of de algemene politieke verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur ondergraven moet worden en of het nodig is die over te dragen aan een functioneel bestuur.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Gelukkig zegt de heer Herrebrugh nu: dit is logisch. Daarmee geeft hij bijna aan dat hij dit wel een logisch wetsvoorstel vindt. Hij wil echter een discussie voeren over de bestuurssamenstelling van waterschappen. Ik wijs erop dat dit onderwerp binnen een beperkte periode op de politieke agenda komt. Het is volstrekt nieuw dat de Partij van de Arbeid zich volledig keert tegen de waterschappen in hun huidig functioneren. Over de bestuurlijke samenstelling komt dus nog een uitvoerig politiek debat. Ik vind dat dat niet bij de behandeling van dit wetsvoorstel moet worden gevoerd. Ik ben dus blij met de opmerking van de heer Herrebrugh, waarmee hij zegt: gelet op de bestaande systematiek is dit een logisch wetsvoorstel.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Nee, dat is het gelet op de techniek, het toezicht, de heffingen en de controle op het effluent naar de zuivering. Natuurlijk wil ik een algemeen politiek debat voeren over plaats en functie van het functioneel bestuur, zijnde de waterschappen, in onze nationale democratie. Eigenlijk vind ik dat het voor ons liggende wetsvoorstel al een kapstok voor dat debat biedt. Daarom had ik graag gezien dat dit wetsvoorstel aan de orde was geweest bij de discussie over de functie en de plaats van bijvoorbeeld de bestuurslagen.

De voorzitter:

Zullen wij terugkeren naar het wetsvoorstel zelve? Dat bespreken wij namelijk nu

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik heb gezegd, voorzitter, dat de fractie van de Partij van de Arbeid grote bezwaren heeft tegen de kern van het wetsvoorstel.

Het amendement van de heer Biesheuvel c.s. met betrekking tot een tegemoetkoming aan een aantal bezwaren nodigt natuurlijk zeer uit tot instemming. De vraag is of het iets oplost bij het ontstaan van een conflict tussen beide bestuurslagen. In het amendement wordt gezegd dat bij gebrek aan overeenstemming binnen de termijn, beide besturen gehoord, gedeputeerde staten beslissen. Ik neem aan dat gedeputeerde staten daarmee handelen als uitvoerders van de provincie en daarmee voor dit soort besluitvorming verantwoordelijkheid tegenover provinciale staten afleggen. Daarover heb ik nog niets van de indieners gehoord. Of vinden zij dat er voor gedeputeerde staten een aparte verantwoordelijkheid moet zijn? Hoe verhoudt zich het geven van deze bevoegdheid aan de provincies c.q. gedeputeerde staten tot de algemene rol die de provincies als toezichthoudend orgaan op de waterschappen hebben of tot hun rol met betrekking tot de regelgeving daarvoor?

Voorzitter. Ik heb al gezegd grote bezwaren tegen de kern van het wetsvoorstel te hebben. Het amendement komt in bepaalde mate aan onze bezwaren tegemoet. Alvorens mijn oordeel over het amendement te geven, wil ik het antwoord van de staatssecretaris hierover horen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, is voor de bestuurlijke organisatie van de waterkwaliteitszorg zeer belangrijk. Het bevat twee elementen die in die zin nieuw zijn, dat ze tot nu toe niet of niet op deze wijze in de wetgeving vastlagen. Het betreft in de eerste plaats de rechtstreekse toekenning van de passieve waterkwaliteitszorg, de vergunningverlening enz., aan de waterschappen. Tot op heden wees de wet deze taak toe aan de provincies, die haar konden doordecentraliseren. Dat is in alle delen van het land inmiddels gebeurd. Nu trekt de wetgever daaruit de consequentie dat deze taak rechtstreeks aan de waterschappen kan worden toegekend. Eigenlijk had het al veel eerder kunnen en misschien ook moeten gebeuren. Reeds bij de behandeling van de Waterschapswet werd in de Eerste Kamer de uitdrukkelijke toezegging gedaan dat dit op enig moment op deze wijze verankerd moest worden. Het heeft al met al vrij lang geduurd.

Het tweede element is het feit dat deze wet voor het eerst een stukje van de actieve kwaliteitszorg, zijnde het zuiveringsbeheer, uitdrukkelijk wettelijk regelt. Ik had bezwaar tegen de terminologie van de heer Herrebrugh, die zei dat deze taak werd overgeheveld. Er wordt niets overgeheveld, het was tot nu toe niet wettelijk vastgelegd. Nu wordt voor het eerst in de WVO, die tot nu toe alleen de passieve waterkwaliteitszorg regelde, een stukje actieve kwaliteitszorg daadwerkelijk geregeld, zijnde het zuiveringsbeheer van het stedelijk afvalwater.

Helaas heeft dit erg lang geduurd. Al vóór de Vierde nota waterhuishouding werd aangegeven dat dit moest gebeuren, mede in het kader van de zogenaamde afhaakproblematiek. Waarom heeft het eigenlijk zo lang moeten duren? Ik weet wat er achter ligt, namelijk discussies met VROM, maar ik betreur het dat deze logische wetgeving zo lang op zich heeft laten wachten. Maar goed, het wetsvoorstel ligt nu voor ons en het zal duidelijk zijn dat mijn fractie er verheugd over is.

Ik plaats nog een enkele kanttekening. Bij de rechtstreekse toekenning aan de waterschappen van het passieve waterkwaliteitsbeheer rijst de vraag of bij de waterschappen geen vermenging van verantwoordelijkheden kan optreden. Ik noem de vergunningverlening, de exploitatie van de zuiveringsinstallatie, de handhaving en controle, enz. Wat de regering daarover meldt, is op zichzelf toereikend om mogelijke problemen te ondervangen. Ook bij andere overheden gaan wij steeds meer toe naar een ook fysieke scheiding tussen vergunningverlening en controle. Wij hebben het lozingenbesluit, het toezicht milieu-inspectie, enz. Wij bevelen een personele of functionele scheiding aan tussen vergunningverlening en handhaving. Ook de Unie van waterschappen heeft samen met de VNG in de gezamenlijke brief aangegeven dat nog meer stappen zullen worden gezet om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik heb er alle vertrouwen in dat men dit serieus zal doen. Wij zullen het te zijner tijd beoordelen.

Het grootste deel van mijn resterende betoog wil ik wijden aan het andere element, het politiek meest gevoelige element, namelijk het nieuwe artikel 15a, waarin het zuiveringsbeheer rechtstreeks wordt toegekend aan de waterschappen, althans als uitgangspunt. Die oplossing vind ik op zichzelf zeer goed. Vanuit de bijzondere positie van de waterschappen in het watersysteem en hun verantwoordelijkheid voor de aansluitpunten met de waterketen, is het heel verstandig om deze taak aan de waterschappen toe te kennen. Ik zeg echter niet dat ten principale altijd het zuiveringsbeheer door waterschappen moet worden uitgevoerd. Het is niet zo'n kerntaak als de veiligheid en het watersysteembeheer. Vanwege de aansluiting van systeem en keten vind ik het echter heel belangrijk dat de primaire taak op dit punt bij de waterschappen zelf ligt. Ik ben het er dus mee eens dat het wetsvoorstel een opening biedt om, als het waterschap daar zelf mee instemt, andere oplossingen te vinden uit een oogpunt van een doelmatig zuiveringsbeheer. Het is voor mij ook evident dat de gemeenten daarbij een belangrijke rol spelen. Ik ben er dus voor dat in goed onderling overleg andere oplossingen kunnen worden gevonden. Het is goed dat wij dat ook duidelijk vastleggen en dat de rol van de provincie bij geschillen tussen gemeente en waterschap duidelijk naar voren komt. Vandaar dat ik het amendement van collega Biesheuvel heb medeondertekend. De belangrijke rol van de provincie als toezichthouder en reglementeerder van waterschappen blijft in het wetsvoorstel immers wel een beetje buiten beeld. Daarvoor vraag ik de aandacht van de staatssecretaris. Via het amendement komt dat in ieder geval wel naar voren. Je kunt je zelfs de vraag stellen of het in ons wettelijk systeem past dat deze taak bij wet rechtstreeks aan de waterschappen wordt gegeven. Sommigen hebben daarbij gewezen op artikel 133 van de Grondwet waarin staat dat de provincies de taken van de waterschappen bepalen. Ik wijs er dan op dat in dit artikel ook uitzonderingen zijn toegestaan en dat artikel 2 van de Waterschapswet uitgaat van het decentralisatiebeginsel. Het wetsvoorstel is duidelijk in lijn met dat beginsel. Vandaar dat mijn fractie op dit punt zeker met het wetsvoorstel kan instemmen, inclusief de aanvulling die het amendement daarop biedt. Ik heb overigens nog een kleine vraag, die ik ook met de eerste indiener heb besproken, namelijk of het amendement niet op een tweetal meer technische punten een aanpassing van het wetsvoorstel nodig maakt. Dat betreft met name de onderdelen A en G met de definitieomschrijving waarin verwezen wordt naar artikel 15a. Dat wordt nog bekeken.

Ik vraag nog aandacht voor de afhaakproblematiek, waarvoor een apart wetsvoorstel was ingediend. Dat maakte het mogelijk om met subsidies te bevorderen dat ook bedrijven zich niet onttrekken aan de afvalwaterzuiveringsinstallaties van de waterschappen met alle gevolgen voor kapitaalvernietiging en dergelijke van dien. In hoeverre is van die mogelijkheid gebruikgemaakt? Ik neem ook aan dat die mogelijkheid blijft bestaan. Was dat een serieuze aanzet voor de oplossing van de problematiek, of speelt de problematiek nog steeds? Ik noem in dit verband ook de relatie met de wet markt en overheid. Ik ga daar nu niet verder op in, want het wetsvoorstel is inmiddels hier in procedure genomen. Het is echter goed dat de Kamer kijkt naar de relatie tussen beide zaken.

Dan kom ik op de mogelijkheid van het sluiten van sale- en leasebackcontracten, die juist bij zuiveringsinstallaties frequent voorkomen. Ik wijs op de actuele discussie over Delfland. Mijn fractie vindt deze contracten ethisch geen aanvaardbare oplossing, althans voorzover daarmee alleen belastingvermijding wordt beoogd; daarover wil ik helder zijn. Ik heb dat al eerder in ander verband aangegeven. Voor gemeenten en provincies heeft het ministerie van BZK een circulaire doen uitgaan waarin staat dat deze constructies ongewenst zijn en dat het ministerie zo nodig het toezichtinstrumentarium zal toepassen als deze toch worden gehanteerd. Maar wat is de situatie bij de waterschappen? In persberichten heb ik gelezen dat Verkeer en Waterstaat zich zou beraden over een boodschap op maat. Is daar ooit iets mee gedaan? Hoe staat de staatssecretaris er tegenover als provincies hun toezichtsinstrumentarium toepassen als de waterschappen deze constructie toch aanwenden? Is daarover ook overleg met haar gevoerd?

Ik ben erkentelijk voor de beantwoording van de schriftelijke vragen in het verslag, hetgeen met betrekking tot de glastuinbouw ook geleid heeft tot een nota van wijziging.

Ik wijs ook nog op de kwestie van de individuele behandelingen afvalwater (IBA's), een problematiek die ook elders voortdurend aan de orde is. Bij nota van wijziging is een bijzondere regeling getroffen voor de verontreinigingsheffing voor het afvalwater, afkomstig uit IBA-systemen. Het lijkt mij een goede zaak dat de geavanceerde IBA-systemen, die een hoog zuiveringsrendement kennen, op deze wijze voor een relatief laag forfait in aanmerking komen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie ziet ook een groot aantal voordelen in dit wetsvoorstel en hoopt dat het snel wet kan worden. Over de vergunningverlening wordt meer helderheid verschaft. Ons heeft vanaf het begin aangesproken dat de zorg voor de zuivering van het stedelijk afvalwater nu ook duidelijk in de wet is verankerd. Dat is de feitelijke situatie. Er komt geen overdracht. Dat is ettelijke malen gezegd. In de waterketen was al duidelijkheid over de riolering en de drinkwatervoorziening. Er is nu ook duidelijkheid over de zuivering van het stedelijk afvalwater. Gezien de brief van de VNG en de Unie van waterschappen, waar ik dadelijk nog dieper op inga, denken wij dat de praktijk hier goed mee uit de voeten kan. De heer Van den Berg heeft zojuist zeer goed aangegeven hoe artikel 15a in het wetsvoorstel gelezen moet worden. De verantwoordelijkheid van de overheid voor het zuiveren van stedelijk afvalwater is daarin helder omschreven, evenals het geheel of gedeeltelijk uitbesteden daarvan.

Bij de wetsbehandeling werd enige verwarring gesticht, althans bij een aantal fracties, waaronder de onze, over de brief van de VNG van 13 maart 2001. Het is terecht dat vele collega's gebruik hebben gemaakt van de schriftelijke behandeling om te vragen hoe het precies zit. Er werd bijvoorbeeld gevraagd of de zuiveringstaak niet gekoppeld zou moeten worden aan de rioleringstaak van gemeenten en hoe het staat met het afhaken door gemeenten als het gaat om het beheer van zuiveringsinstallaties. De staatssecretaris heeft daar zeer adequaat op geantwoord.

Wellicht heeft de VNG toen eieren voor haar geld gekozen en samen met de Unie van waterschappen op 1 november jl. een brief gestuurd die meer duidelijkheid verschaft. Het heeft ons in ieder geval deugd gedaan dat beide partijen uitdrukkelijk uitgesproken hebben dat het optimaliseren van het waterketenbeheer vooropstaat. Het milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van het zuiveringsbeheer tegen de laagste maatschappelijke kosten staat eveneens voorop. Het is helder dat beide partijen ook een plicht aan zichzelf opleggen om de riolerings- en zuiveringsplannen op elkaar af te stemmen. Dat zou wel eens kunnen leiden tot een gemeenschappelijk afvalwaterplan. Het zou heel mooi zijn als wij dat nog konden beleven. Laat het maar groeien tot een gemeenschappelijk afvalwaterplan.

Uit de brief hebben wij ook begrepen dat er behoefte was aan een betere omschrijving van de voorwaarden, waaronder gemeenten aan doelmatiger oplossingen mogen werken. Dat is de reden geweest dat een aantal collega's en ik een amendement hebben ingediend, waarin ook een duidelijke rol voor gedeputeerde staten is weggelegd.

Nog niet zo lang geleden kwam er vervolgens een brief van de gemeente Amsterdam. Die wil het wat kalmer aan doen, omdat er al zoveel studies plaatsvinden. Ik voel mij daar wat minder door aangesproken. Je kunt de theoretische vraag stellen of de Dienst waterbeheer en riolering zou zijn opgericht op basis van het amendement dat wij nu hebben ingediend. Maar goed, de Amsterdamse situatie kent een heel lange geschiedenis. Het viel mij overigens op dat de brief van de gemeente Amsterdam van 5 december jl. niet ondertekend was door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, terwijl de wethouder van Amsterdam wel heel vaak spreekt alsof hij dat ook namens het hoogheemraadschap doet. Ik ben in ieder geval blij dat collega Herrebrugh het amendement als een bruggetje ziet om eventueel toch steun te kunnen geven aan het wetsvoorstel. Zo heb ik het begrepen. Als het amendement ook daartoe kan dienen, dan ben ik hem daar uiteraard heel dankbaar voor.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Het kan ook een ophaalbrug zijn. De klep kan omhoog of omlaag. In het derde lid van uw amendement staat dat een dergelijk besluit slechts kan worden genomen als zulks aantoonbaar doelmatiger is. Welke criteria gelden voor het begrip "aantoonbaar"?

In lid 4 handelt het over een beslissing van GS. Moeten zij op dat punt verantwoording afleggen aan provinciale staten?

De heer Biesheuvel (CDA):

Het amendement is niet bedoeld om het wetsvoorstel breder te maken dan nu het geval is. In feite worden in het amendement de voorwaarden nog eens nadrukkelijk vastgelegd.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Dat is de klep in de brug waarover ik zojuist sprak.

De heer Biesheuvel (CDA):

Precies. Als een gemeente een verzoek doet en het waterschap is het daarmee eens, dan is er geen probleem. Als het waterschap het er niet mee eens is, dan wordt het verzoek voorgelegd aan gedeputeerde staten. Er is daarvoor een termijn genoemd. De beslissing van gedeputeerde staten heeft de rechtskracht die in de Algemene wet bestuursrecht is geregeld. De verdere procedure hoeven wij hier niet te bespreken.

Nogmaals, het is volstrekt niet de bedoeling van dit amendement om het wetsvoorstel breder te maken dan nodig is. Daarom noemde ik de casus van de Dienst waterbeheer en riolering. Stel dat de gemeente Amsterdam dat nu zou vragen, past dit dan binnen het amendement? Uit de toelichting op het wetsvoorstel, waarop wij met het amendement nauw aansluiten, proef je dat dit een uitzonderingssituatie betreft. Ik denk zelf dat een aanvraag van de gemeente Amsterdam ook met dit amendement kan worden ingewilligd en ik weet wel zeker hoe gedeputeerde staten van Noord-Holland uiteindelijk zouden hebben beslist.

Collega Van den Berg is uitgebreid ingegaan op de sale- en leasebackconstructie. Was dit wetsvoorstel strikt nodig om Delfland, die daar het verste mee is, die mogelijkheid te bieden? Had het ook zonder dit wetsvoorstel gekund? Dat is mij niet helemaal helder. Wij hebben van Delfland een uitgebreid juridisch advies gekregen over de feitelijke uitvoeringstaak, het onderscheid tussen beheer en exploitatie, de bevoegdheden van vergunningverlening en het instellen van heffingen. Dit advies, van prof. Drupsteen, is zeer interessant.

Dit wetsvoorstel krijgt de steun van mijn fractie en het zal, door dit amendement en de steun daarvoor van de PvdA-fractie, nog mooier worden.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter. Er is lang gesleuteld aan het voorliggend wetsvoorstel, maar het is nu, wat de burger betreft, duidelijk dat de publieke verantwoordelijkheid van de zuiveringstaak bij de waterschappen ligt. Dit ligt ook in lijn met eerdere discussies die wij in dit huis hebben gevoerd: de waterschappen en zuiveringsschappen – zolang zij nog bestaan – zijn met deze taak belast. Inmiddels hebben de waterschappen bewezen dat zij deze taak goed kunnen uitvoeren, want in vergelijking met twintig jaar geleden is de kwaliteit van het oppervlaktewater aanzienlijk verbeterd. Aan de ene kant verdienen de waterschappen hiervoor een compliment, aan de andere kant hebben burgers en bedrijven hiervoor een forse prijs betaald. Kosteneffectiviteit speelt voor de VVD-fractie een grote rol, zeker bij een belangrijk onderwerp als zuivering. Waterschappen moeten hun uitvoeringstaak kunnen uitbesteden, als daaraan duidelijke voordelen zijn verbonden. Fiscale constructies mogen daarbij echter geen doel op zich zijn; dat is een andere vorm van uitbesteden. Er mag ook geen enkel misverstand over bestaan dat de publieke verantwoordelijkheid bij de waterschappen blijft, ook bij het uitbesteden van een aantal taken. Zij moeten daarop ook door de overheid en bedrijven kunnen worden aangesproken.

Het is uiterst belangrijk dat er geen rivaliteit ontstaat tussen gemeenten en waterschappen. Wij weten allemaal dat voor de verbetering van de waterkwaliteit de komende tijd grote investeringen in zowel riolen als waterzuiveringsinstallaties moeten worden gedaan. Belangrijk is dat deze op elkaar worden afgestemd, zodat kostenbesparingen bereikt kunnen worden. In dat licht is het ook van belang dat de VNG en de Unie van waterschappen zich gezamenlijk tot de Kamer hebben gericht. Zij gaven daarbij aan dat een verbetering op dit punt hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid beter zou benadrukken. Collega Biesheuvel heeft dit in iets gemodificeerde vorm opgepakt en ik verleen graag steun aan zijn amendement. De heer Biesheuvel sprak in dit kader van een brug en de heer Herrebrugh over een ophaalbrug. De laatste weet echter dat het accent bij de ophaalbrug ligt op de brug en niet op het water. De "waterkloof" wordt overbrugd met een ophaalbrug en ik ben blij dat hij die symboliek heeft gebruikt. Los van de opstelling van de VNG, valt het bezwaar van de gemeente Amsterdam prima binnen dit amendement. Wat dat betreft, wordt er in het amendement recht gedaan aan de noodzakelijke samenwerking tussen waterschap en gemeente.

Met dit wetsvoorstel wordt nog eens vastgelegd hoe om te gaan met de monopoloïde situatie die in de waterzuivering kan ontstaan. Mijn fractie acht daarom benchmarking van groot belang. Hoe denkt de staatssecretaris dat te realiseren? Het bedrijfsleven en anderen hebben de vrees uitgesproken dat een monopolie tot kostenverhoging zal leiden. In dat kader vindt mijn fractie het van belang dat er een evaluatie wordt ingebouwd, juist gericht op artikel 15a, om te kijken of er inderdaad geen onnodige kostenverhogingen zijn en er geen misbruik wordt gemaakt van die situatie. Gezien de kritische kanttekeningen van derden willen wij dat dit in de wet wordt vastgelegd.

Hoe ziet de staatssecretaris de dubbelrol van het waterschap als vergunningverlener en exploitant? Is objectiviteit in de milieuhandhaving gegarandeerd? Ik vind dat een uitermate belangrijk punt omdat wij bij andere dossiers hebben gemerkt dat twee petten tot misverstanden kunnen leiden.

De PvdA-fractie legt dit wetsvoorstel veel breder uit dan wordt bedoeld. Het wetsvoorstel gaat vooral over de verdeling van de verantwoordelijkheden. De bezwaren van de PvdA-fractie zijn meer gericht op de bestuurssamenstelling. Ik zou het jammer vinden als om een reden die niets met dit wetsvoorstel te maken heeft, de PvdA-fractie ertegen zou stemmen. Dan kan er namelijk bestuurlijke onduidelijkheid worden gecreëerd, waarmee niemand in de samenleving is gebaat.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Onze bezwaren houden geen verband met de discussie over de bestuurssamenstelling. Ik heb alleen gezegd dat het zinniger zou zijn om deze punten, mede gezien deze wet, in te brengen in de discussie volgend jaar. Daarbij is onder andere ook in een breder kader de bestuurssamenstelling aan de orde.

De heer Klein Molekamp (VVD):

U begon uw betoog met te zeggen dat u bezwaren had tegen het wetsvoorstel vanwege het functionele bestuur van de waterschappen. Het is echter slechts in beperkte mate een functioneel bestuur. Het is een gemengd bestuur. Over de vraag in hoeverre dat gehandhaafd moet blijven of moet veranderen, gaan wij nog serieus discussiëren. Uit uw betoog heb ik opgemaakt dat als het geen functioneel bestuur is, u in wezen geen bezwaar hebt tegen het wetsvoorstel.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Deze redengeving kan ik niet volgen. Als het geen functioneel bestuur is, is het een algemeen politiek bestuur. Ik zal niet het hele principe van Thorbecke uitleggen. Het bestuur valt dan of onder de provincie of onder de gemeente. Als ik praat over het bestuur, bedoel ik de functionele bestuurslaag van de waterschappen. Dat is wat anders dan de samenstelling van het bestuur van de functionele bestuurslaag zelf.

De heer Klein Molekamp (VVD):

De motie-Poppe hebt u nooit gesteund. U brengt dus echt een nieuw element in de discussie.

De heer Herrebrugh (PvdA):

In die motie werd uitgegaan van het opheffen van de waterschappen. Ik heb in mijn betoog benadrukt dat de functionaliteit met betrekking tot het kwantiteitsbeheer van het water, met name in het kader van de veiligheid, bij de waterschappen thuishoort. De knip waar de verantwoordelijkheden behoren te liggen bij functioneel bestuur beoordelen wij anders dan u.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik zou bijna zeggen dat vanwege de beperktheid van het wetsvoorstel het amendement-Biesheuvel gesteund door enkele anderen een duidelijke handreiking aan de heer Herrebrugh is, gezien zijn inhoudelijke bezwaren. De essentie van de ophaalbrug is elkaar te kunnen vinden, hetzij op de linker-, hetzij op de rechteroever.

Mijn fractie is voornemens dit wetsvoorstel te steunen met inachtneming van de gemaakte kanttekeningen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Mevrouw de voorzitter. De wijziging van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is volgens de fractie van D66 vooral noodzakelijk om enerzijds de verantwoordelijkheid van de overheid voor de zuivering van het afvalwater vast te leggen en anderzijds om de bestuurlijke organisatie van de waterzuivering beter te regelen. Wij kunnen dan ook in grote lijnen instemmen met dit wetsvoorstel.

Ik heb nog wel een vraag aan de staatssecretaris. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitkomst van een drietal studies, te weten van het interdepartementale project institutionele aspecten van het waterbeheer, de raad voor het openbaar bestuur en het project netwerksectoren van het ministerie van Economische Zaken. Kunnen de uitkomsten van die studies nog van invloed zijn op dit wetsvoorstel? Heeft de staatssecretaris overwogen, te wachten met de indiening tot de uitkomsten van die studies?

Zaak is namelijk om de taken van het hele waterbeheer, dus zowel de kwantiteit als de kwaliteit, maar ook de waterzuivering bij elkaar te brengen. De fractie van D66 is daarvan altijd een voorstander geweest. In de praktijk blijkt het bij vele waterschappen al zo te werken. Dat veronderstelt wel de wil tot samenwerking, zeker tussen gemeenten en waterschappen die verantwoordelijk worden voor die zuiveringstaak. Gezien de ontvangen reacties is het mijns inziens nodig dat de staatssecretaris daarop ingaat.

In hoeverre kunnen de voorwaarden ten aanzien van de kosten, namelijk maatschappelijk zo laag mogelijke kosten, worden nagekomen en gegarandeerd? Veel reacties veronderstellen een belangenverstrengeling als het waterschap vergunningverlener en uitvoerder is. Een van de waterschappen veronderstelt zelf dat de verplichting tot het opstellen van een integraal afvalwaterplan door gemeenten en waterschappen samen een oplossing kan zijn. Het amendement van de heer Biesheuvel komt daaraan mijns inziens tegemoet. Ik hoor graag het commentaar van de staatssecretaris hierop. Wij overwegen, dit amendement inderdaad te steunen.

Zoals gezegd, kan de fractie van D66 zich vinden in het uitgangspunt dat de zorgplicht voor het zuiveringsbeheer bij de waterschappen wordt gelegd. Wij constateren dat dit conform de Vierde nota waterhuishouding is.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun beschouwingen in eerste termijn. Ik zal eerst wat algemene opmerkingen maken over het wetsvoorstel, vervolgens zal ik ingaan op specifieke vragen en ten slotte zal ik en detail ingaan op de ingediende amendementen.

Een belangrijke conclusie uit de regeringsbeslissing Vierde nota waterhuishouding was dat een goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij de zuivering van stedelijk afvalwater buitengewoon belangrijk is. Het doel van de samenwerking is een vanuit milieuoptiek optimale uitvoering van rioleringsbeheer en zuiveringsbeheer tegen de laagste maatschappelijke kosten. Een heldere taakafbakening en verdeling van verantwoordelijkheden is hierbij van het grootste belang. Daarom wordt in de regeringsbeslissing aangekondigd dat de verantwoordelijkheid voor het zuiveren van het stedelijke afvalwater bij de waterschappen, belast met waterkwaliteitsbeheer, dient te rusten. Met dit wetsvoorstel wordt invulling gegeven aan dit door de Kamer gesteunde voornemen. Overigens is het niet veel meer dan het vastleggen van de bestaande praktijk.

De uitvoering van het zuiveringsbeheer tegen de laagste maatschappelijke kosten vergt een voldoende hoog schaalniveau en een afweging op regionale schaal. De schaalgrootte van het waterschap – in Nederland zijn er 27, belast met het waterkwaliteitsbeheer – is hiervoor bij uitstek geschikt. De schaalgrootte van de ruim 500 gemeenten sluit naar het oordeel van de regering onvoldoende aan bij de wens om de zuiveringstaak op regionale schaal, die de schaal van de gemeente overstijgt, te organiseren. Dit uitgangspunt van efficiency is geheel in lijn met de ontwikkeling sinds het van kracht worden van de WVO in 1970, waarbij reeds voordien bestaande gemeentelijke zuiveringen geleidelijk naar de waterschappen zijn overgegaan. Thans zijn er geen gemeenten en provincies meer die het zuiveringsbeheer verrichten. Het zuiveringsbeheer vereist ook een toenemende technische deskundigheid die slechts op regionale schaal is te organiseren. De wettelijke lozingseisen aan de zuiveringsinstallaties zijn in de afgelopen jaren ook steeds strenger geworden en hebben vaak gevraagd om miljoeneninvesteringen.

Het wetsvoorstel houdt in dat gemeenten niet zonder de medewerking van andere decentrale overheden kunnen afhaken van de zuivering van het waterschap. De regering is van mening dat dit in het belang is van het doelmatige zuiveringsbeheer tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Als een gemeente zonder meer zou kunnen afhaken van de zuiveringsinstallatie van het waterschap, dan zou dit leiden tot kapitaalvernietiging en afwenteling van de kosten op de overblijvende gebonden lozers. De besparing op de lokale lasten in één gemeente gaat dan gepaard met een verhoging van de lokale lasten van de burgers van andere in het gebied van het waterschap gelegen gemeenten.

Er kunnen zich overigens ook situaties voordoen waarbij de zuivering van stedelijk afvalwater op grote zuiveringsinstallaties van het waterschap niet doelmatig is; hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het buitengebied. De betrokken gemeenten en het waterschap kunnen dan besluiten dat de zuivering van dat stedelijk afvalwater geschiedt door bijvoorbeeld IBA's die bij de gemeenten of een andere instelling in beheer zijn. Het onderhavige wetsvoorstel maakt dit mogelijk. Het amendement van de heren Van den Berg, Biesheuvel en Klein Molekamp werken die mogelijkheid nader uit door het toezicht van de provincie bij een verschil van inzicht te regelen. Ik zeg alvast dat ik tegen dit amendement geen bezwaren heb. De betrokken gemeente en het waterschap moeten hiertoe echter wel een gezamenlijk besluit nemen. De gevolgen van een dergelijk besluit moeten niet alleen op gemeentelijke maar ook op regionale schaal worden bezien. Het doel is dat gekozen wordt voor de beste oplossing tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Het lijkt mij dat de hoogte van lokale lasten een item is dat ook de PvdA-fractie na aan het hart ligt. Er moet nu eenmaal gezuiverd worden en het zuiveringsproces wordt steeds ingewikkelder. Door schaalvergroting proberen wij de doelmatigheid te bevorderen, maar uiteraard kunnen met het oog op diezelfde doelmatigheid afwijkingen zinvol zijn. Nu wordt in de wet vastgelegd wat reeds maatschappelijk gebruik is.

Naast het door een gemeente laten uitvoeren van de zuivering van stedelijk afvalwater maakt het onderhavige wetsvoorstel het mogelijk dat het waterschap de feitelijke zuivering van stedelijk afvalwater geheel of gedeeltelijk uitbesteedt. Het gaat hier om de uitbesteding van feitelijke werkzaamheden waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de verantwoordelijkheid van het waterschap. Een voorbeeld van gehele uitbesteding van zuiveringsactiviteiten is de te realiseren zuiveringsinrichting in de Harnaspolder. Bouw, financiering en realisatie van die inrichting worden door het Hoogheemraadschap Delfland geheel uitbesteed aan een derde. Het waterschap moet wel te allen tijde zijn overheidsverantwoordelijkheid kunnen blijven waarmaken. Het hoogheemraadschap blijft beheerder van de persleidingen die het afvalwater naar de zuiveringsinstallatie brengen. Dat betekent dat Delfland de verontreinigingsheffing kan blijven opleggen. Op basis van het voorgestelde artikel 3, derde lid, van de WVO is gewaarborgd dat Delfland beschikt over de vergunningverlenende bevoegdheid.

Naast gehele uitbesteding biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid van een gedeeltelijke uitbesteding. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van de restcapaciteit van een particuliere zuivering. Ik vind het zeer belangrijk dat waterschappen zelf kunnen bepalen dat ze tot gehele of gedeeltelijke uitbesteding overgaan en dat dat niet wordt belemmerd door de wet. Ook hier geldt dat het milieubelang zo goed mogelijk moet worden gediend tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Dit wetsvoorstel geeft de randvoorwaarden aan waarbinnen de waterschappen tot een dergelijke uitbesteding kunnen overgaan. Verder wordt de wettelijke bevoegdheid tot vergunningverlening geregeld in het geval van uitbesteding.

In het wetsvoorstel is naar aanleiding van de door diverse leden gestelde vragen een bijzondere regeling opgenomen met betrekking tot het afvalwater van IBA-systemen. Er is nu nog enige onduidelijkheid over de vraag of huishoudens, die een IBA-systeem bezitten met een hoog zuiveringsrendement, toch nog voor drie vervuilingseenheden moeten worden aangeslagen of dat een aanslag voor één vervuilingseenheid mogelijk is. Door de wijziging, opgenomen in dit wetsvoorstel, zal aan die onduidelijkheid een einde worden gemaakt. Bij geavanceerde IBA-systemen met een hoog zuiveringsrendement zal sprake zijn van een aanslag voor één vervuilingseenheid.

De heer Herrebrugh heeft in zijn betoog nogal krachtige woorden gesproken. Ik hoop dat ik hem ervan kan overtuigen dat het wetsvoorstel een gegroeide maatschappelijke praktijk regelt. Als het wetsvoorstel niet wordt aangenomen zullen zaken als de aanslag bij IBA-systemen, het forfait voor de glastuinbouw, de vergunningverlening en de heffingsmogelijkheden bij uitbesteding niet wettelijk worden geregeld. Het wetsvoorstel pretendeert wellicht minder dan de heer Herrebrugh denkt. Wij proberen een aantal waarborgen in te bouwen en ik hoop dat hij de brug, die wordt geslagen door het amendement-Biesheuvel c.s., wil gebruiken. Op het ogenblik zijn 27 regionale waterschappen belast met het kwaliteitsbeheer over de zuivering. Het gaat daarbij om 500 gemeenten die een zorgplicht hebben met betrekking tot de riolering. Het transport van het afvalwater geschiedt met behulp van een leidingenstelsel op regionale schaal. Meerdere gemeenten zijn gekoppeld aan één rioleringsysteem. Ik noem als bijvoorbeeld de nieuw te bouwen rioolwaterzuivering in de regio Den Haag. Die zuivering is niet alleen voor de gemeente Den Haag; er zullen nog twaalf andere gemeenten op worden aangesloten. Het zou jammer zijn als deze mogelijkheden wettelijk niet worden gebruikt.

In de bestaande situatie is door de provincie als algemeen bestuur de zuiveringstaak opgedragen aan de waterschappen. Het wetsvoorstel is geheel in lijn met de thans bestaande praktijk, er worden geen gemeentelijke bevoegdheden overgeheveld. In het wetsvoorstel wordt de bestaande praktijk wettelijk vastgelegd.

De heer Van den Berg heeft gevraagd naar de afhaaksubsidies. In een beperkt aantal gevallen zijn dergelijke subsidies verleend. Het totaal heb ik momenteel niet voorhanden, maar het gaat niet om tientallen. Er wordt in ieder geval in een behoefte voorzien.

De heer Van den Berg (SGP):

De essentie van mijn vraag betreft de problematiek als zodanig. Is er nog steeds sprake van een probleem? Is het instrument van subsidie wel voldoende?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Ik kan dat zo niet uit mijn hoofd zeggen. Ik zal dit punt laten uitzoeken en de Kamer daarover schriftelijk informeren.

Een aantal leden heeft vragen gesteld over de functiescheiding van vergunningverlening en zuiveringstaak. Allereerst merk ik op dat veel rioolwaterzuiveringen op rijkswateren lozen. De minister of de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verleent in dat geval de WVO-vergunning voor het effluent van de inrichting. Daarbij doet zich dus geen vermenging van functies voor. Met betrekking tot de situatie waarin de kwaliteitsbeheerder zichzelf de vergunning verleent, zie ik gelet op de uitvoeringspraktijk geen reden om tot een functiescheiding over te gaan. Met het oog op het functionele karakter van het waterschap zou misbruik door belangenverstrengeling veronderstellen dat het waterschap de specifieke taken waarvoor het is opgericht bewust zou frustreren.

Daarnaast zijn er andere waarborgen om misbruik te voorkomen. In het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater staat een concrete normstelling voor het effluent van de rioolwaterzuivering. Deze Europese normstelling moet een op een in de WVO-vergunning worden opgenomen; het waterschap kan dus slechts in zeer beperkte mate de inhoud van de vergunning met betrekking tot lozingseisen bepalen. Ook is het waterschap in geval van samenloop verantwoordelijk voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Het lozen van een zo schoon mogelijk effluent is derhalve in het eigen belang van het waterschap. Daarbij is aan de orde dat onnodig vervuild effluent kan leiden tot extra waterbodemverontreiniging. Het waterschap moet dat voor eigen kosten oplossen.

Bij de totstandkoming van de WVO-vergunning is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zodat derden gemakkelijk inzicht kunnen krijgen in de kwaliteit van de zelfregulering en zo nodig door middel van beroep en bezwaar invloed kunnen uitoefenen. De milieu-inspectie voert tweedelijnstoezicht uit op de vergunningverlenende en handhavende taken van het waterschap. Het lijkt mij dat wij hiermee flink wat "firewalls" hebben opgericht om te voorkomen dat de twee taken onnodig ineen lopen of leiden tot belangenverstrengeling. Tot nu toe is daarvan ook nooit sprake geweest.

De heer Van den Berg heeft een vraag gesteld over de sale- en leasebackconstructies in het algemeen. Ik heb inmiddels een brief gekregen van de provincie Zuid-Holland. Het gaat met name over Delfland dat een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken heeft gestuurd. Er zijn geen bevoegdheden om het de waterschappen niet mogelijk te maken. Dezer dagen gaat een brief uit naar de Unie van waterschappen en de afzonderlijke waterschappen met de aankondiging dat ik een wijziging in de Waterschapswet zal aanbrengen waardoor sale- en leasebackconstructies niet meer mogelijk worden gemaakt. Ik deel het oordeel van de heer Van den Berg.

De heer Van den Berg (SGP):

Wil de staatssecretaris een afschrift van de brief aan de Kamer zenden, zodat wij van de ontwikkelingen op de hoogte zijn?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Vanzelfsprekend.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik neem aan dat u er vooral bezwaar tegen heeft als die sale- en leasebackconstructies tot doel hebben de fiscale aanslag te ontlopen. Als er een andere reden is, bijvoorbeeld kosteneffectiviteit, dan heeft u er geen bezwaar tegen?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Het gaat mij om het Amerikaanse systeem met cross-borderleases. Het is niet de bedoeling dat Amerikaanse belastingwetgeving gebruikt wordt, ook al is het doel nobel, namelijk het laag houden van de kosten voor de burgers.

De heer Biesheuvel heeft gevraagd of de situatie in Amsterdam strookt met het wetsvoorstel. De constructie van Amsterdam wordt door dit wetsvoorstel niet in de weg gestaan. Alle mogelijkheden voor samenwerking en afstemming blijven bestaan. Het wetsvoorstel wil daaraan een wettelijk draagvlak geven. Een integraal afvalwaterplan, zoals voorgesteld, is een gedachte die in de brief van de Unie van waterschappen en de VNG is genoemd. Ik ondersteun die. Men moet in dat proces groeien.

De heer Klein Molekamp stelde een vraag over het wettelijk vastleggen van de benchmark. Instanties proberen bij de les te blijven, gaan benchmarken. De waterschappen zijn er uitstekend mee bezig. Een wet moet iets regelen om te voorkomen dat bepaalde zaken die mensen niet welgevallig zijn, gebeuren. Ik vind de benchmark een goede zaak. Men is ermee bezig. Ik zie geen aanleiding het in de wet te zetten.

De heer Klein Molekamp (VVD):

De staatssecretaris citeert mij niet juist. Mijn fractie acht benchmarking van groot belang. Hoe denkt de staatssecretaris dit te realiseren? Er kan ook voor een evaluatiemoment worden gekozen. Er vindt overleg met de waterschappen plaats. Ze kunnen regelmatig rapporteren. Ik kan vier varianten voorstellen, een wettelijke regeling is er een van. Ik heb het niet uitgesproken.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Dan bied ik mijn nederige excuses aan. Ik vind de lijn van de waterschappen – om de drie jaar een benchmark, extern – een goede lijn. Wij hebben het eerste rapport gehad, met de titel: Zuiver afvalwater. Ik zou dit voorlopig willen volgen. Er moet veel tegelijk bij de waterschappen en de zuiveringschappen gebeuren.

Mevrouw Augusteijn heeft een vraag gesteld over de studies die in de waterketen worden ondernomen. Deze studies zijn nog niet klaar. Hoe kan de samenwerking worden gestimuleerd? Dat zullen wij nagaan. Thans is er geen reden de afhandeling van dit wetsvoorstel op het antwoord te laten wachten. Medio dit jaar verwachten wij de eerste resultaten van de studies. Ik wijs erop dat het hier om een beperkte wijziging gaat en dat de studies in ieder geval geen reden zijn de afhandeling van het wetsvoorstel op te houden. Later krijgen wij met een groter proces te maken. Dat komt de hele WVO aan de orde. Met deze wijziging is om allerlei moverende redenen al de nodige tijd heengegaan. Ik ben de Kamer ervoor erkentelijk dat wij de wijziging in ieder geval vandaag kunnen behandelen.

Voorzitter. Ik kom vervolgens toe aan een reactie op het door de heer Biesheuvel c.s. ingediende amendement. De heer Van den Berg heeft aangegeven nog iets aan de techniek van het amendement te willen doen. Daarover heeft mij een korte briefing bereikt, maar aangezien die kennelijk niet juist was, is die weer weggenomen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Enig nader overleg tijdens deze vergadering wees uit dat het wetsvoorstel als gevolg van het amendement op stuk nr. 8 op twee andere punten een technische aanpassing moet ondergaan. Het leek het meest praktisch, dat ook in de vorm van een amendement te doen. Dat wordt voorbereid of is zojuist ingediend. Op deze manier kan het probleem dat ik heb gesignaleerd worden weggenomen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

In mijn inleiding heb ik al gezegd geen probleem met het amendement te hebben. Ik neem aan dat die technische wijziging niet de essentie van het amendement aantast. Bij de stemming zal de juiste tekst van het amendement beschikbaar zijn. Het oordeel erover laat ik aan de Kamer.

De heer Klein Molekamp vraagt met zijn amendement de werking van de hele wet te evalueren. Dat vind ik veel gevraagd. Ik meen evenwel dat een dergelijke evaluatie niet de bedoeling van de heer Klein Molekamp was, maar dat het hem ging om de samenwerking. Misschien kan de evaluatie daarom beperkt worden tot het desbetreffende artikel en wordt niet de hele wet onder de loep genomen.

De heer Klein Molekamp vraagt ook de wet reeds na drie jaar te evalueren en om dat vervolgens om de vier jaar te doen. Daar heb ik een beetje moeite mee. Het betreft namelijk een breed terrein en ik vind dat de heer Klein Molekamp toch al buitengewoon snel wil evalueren. Een evaluatie na vier jaar lijkt mij meer in de rede liggen. Zo nieuw is alles ook weer niet. Na vier jaar levert een evaluatie ook meer op. Ik wijs er nog op dat men bij een evaluatie na vier jaar, daarmee na drie jaar moet beginnen. Bij een evaluatie over drie jaar, moet je al na twee jaar beginnen en ik verwacht dat een evaluatie dan weinig oplevert.

Ik vraag mij daarnaast af waarom de heer Klein Molekamp de evaluatie structureel wil laten uitvoeren. Er verandert heel veel in deze wereld. Met de gedachte zelve heb ik geen probleem. Als de heer Klein Molekamp bij motie wil vragen het desbetreffende artikel te evalueren, zeg ik: u weet dat het kabinet moties die door de Kamer worden aangenomen, moet uitvoeren. Op die manier krijgt hij precies hetzelfde, want wij nemen een aangenomen motie serieus. Ik vind het echter wat ver gaan om het doen van een evaluatie in de wetstekst vast te leggen, zeker als wordt bepaald dat die om de zoveel jaar moet worden herhaald. Op zichzelf kan ik de heer Klein Molekamp volgen en zijn gedachte wijs ik niet af, maar ik vraag hem na te gaan of hij die anders zou kunnen verpakken.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter. Een gedachtewisseling in dit huis heeft tot doel naar elkaars argumenten te luisteren. Dat kan betekenen dat je je laat overtuigen. Het amendement was bedoeld om de werking van hoofdstuk IIc over de zuivering van het stedelijk afvalwater, in het bijzonder artikel 15a, te evalueren en dus niet de hele wet. Als de staatssecretaris zegt: een periode van drie jaar is daarvoor te kort, doe het na vier jaar, dan laat ik mij graag overtuigen. Wat betreft het voorstel om het eenmalig te doen, laat ik mij ook graag overtuigen. De vraag of het met een amendement of met een motie moet worden geregeld, moet ik even tot mij laten doordringen. Ik heb in ieder geval wat tijd nodig om het amendement in een motie om te zetten, terwijl het debat thans wordt afgerond. Kan ik achteraf nog een motie indienen?

De voorzitter:

Moties moeten tijdens een debat worden ingediend. Amendementen kunnen tot de stemming worden ingediend.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Als de heer Klein Molekamp wil overwegen af te zien van het amendement, zeg ik toe dat over vier jaar een evaluatie van hoofdstuk IIc, met name artikel 15a, zal verschijnen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Met deze toezegging ga ik gaarne akkoord. Ik trek het amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Klein Molekamp (stuk nr. 9) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat wij na de middagpauze over het wetsvoorstel kunnen stemmen.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Naar analogie van de brug en de klep vraag ik mij af of er iets tegen is om morgen te stemmen.

De voorzitter:

Daar is op zichzelf niets op tegen, maar mij is door alle fracties uitdrukkelijk verzocht om steeds alles wat tot en met die ochtend is besproken, af te handelen met stemming aan het begin van de middagvergadering.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Er zijn nog twee amendementen van de heer Van den Berg die ik wel even wil zien.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de staatssecretaris daar ook op wil reageren.

De heer Van den Berg (SGP):

Op het door mij aangekondigde amendement heeft de staatssecretaris reeds gereageerd. Er is geen sprake van een tweede amendement van mijn hand. Wat mij betreft kan er vanmiddag worden gestemd.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik vraag nadrukkelijk om stemming morgen.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven