Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 mei 2001 over het Vuurwerkbesluit.

De voorzitter:

Het moet mij van het hart dat twee sprekers voor de behandeling van dit verslag van een algemeen overleg hadden ingetekend. De agenda was vorige week donderdag bekend. Intussen zijn er drie sprekers bij gekomen. Het is echt de laatste week dat dit gebeurt. Misschien moet u het binnen uw eigen fractie doorgeven, want volgende week zal het niet meer kunnen.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter. Zoals wij al tijdens het AO hebben aangegeven, kunnen wij ons in grote lijnen vinden in het voorstel dat de minister aan de Kamer heeft gestuurd. Wij zouden ook liever zien dat de afstanden voor het professioneel vuurwerk en het consumentenvuurwerk wat geringer zijn, omdat daarmee een aantal maatschappelijke problemen kan worden opgelost. Wij hebben ons evenwel laten overtuigen door de minister en door de onderbouwing in de AMvB en de bijgevoegde brieven dat het noodzakelijk is om de veiligheid te waarborgen. Wij hebben geen argumenten gehoord die aanleiding kunnen geven om de afstandseisen te versoepelen.

Wij onderkennen dat er wel degelijk een probleem kan zijn voor gemeenten om hiermee om te gaan. Wij vragen daarom nogmaals aan de minister om alles in het werk te stellen om in overleg met die gemeenten te kijken hoe de problemen die voortvloeien uit deze nieuwe AMvB kunnen worden opgelost. Wij vragen de minister om er vandaag nog eens op in te gaan en te vertellen hoe hij dat in de komende tijd wil doen.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter. Na de rampen in Culemborg en Enschede moet het vuurwerkbeleid veilig en scherp zijn en uitvoerbaar en handhaafbaar. Tijdens het algemeen overleg is veel verduidelijkt, maar niet alles. Er zijn nog steeds sterk uiteenlopende opvattingen en adviezen. Wij willen dit debat dan ook gebruiken om aan te geven dat het overleg met IPO en VNG moet worden benut voor de formulering van het definitieve voorstel. Collega Udo zal hiervoor mede namens ons een motie indienen.

Tijdens het AO hebben wij een aantal aanvullingen bepleit. Een daarvan was het openbaar maken van vergunningen en handhavingsrapportages. Dat is toegezegd. Er resteren nog twee punten. Het eerste is het van de markt halen van massa-explosief vuurwerk op basis van door importeurs te financieren classificatie. Dat was immers de oorzaak van de rampen in Enschede en Culemborg met de bekende tragische afloop. Ten tweede willen wij dat het probleem van de schade van provincies en gemeenten wordt opgelost.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een betrouwbaar classificatiesysteem voor professioneel en consumentenvuurwerk de basis vormt voor een veilig en handhaafbaar vuurwerkbeleid;

overwegende dat de huidige classificatiepraktijk vergaand onbetrouwbaar is;

overwegende dat het in internationaal verband overeenkomen en toepassen van een sluitend systeem noodzakelijk is, prioriteit verdient, maar ook nog vele jaren van overleg en onderhandelen zal vergen;

overwegende dat het nationale beleid hier niet op kan wachten;

constaterende dat uit onderzoek en testen van geïmporteerde soorten vuurwerk is gebleken dat alsnog de juiste classificatie kan worden geleverd;

overwegende dat de importeur verantwoordelijk is voor het geïmporteerd vuurwerk, het hanteren van een juist classificatiesysteem en de financiering daarvan;

overwegende dat bij de vuurwerkrampen van Culemborg en Enschede de aanwezigheid van massa-explosief vuurwerk tot rampzalige gevolgen heeft geleid;

verzoekt de regering ten spoedigste:

  • - een toereikend systeem voor classificatie en controle voor geïmporteerd vuurwerk op te zetten;

  • - het massa-explosieve vuurwerk van de categorieën 1.1 en 1.2 van de markt te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Udo en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(27400 XI).

De heer Meijer (CDA):

De heer Feenstra vraagt om dit op zo kort mogelijke termijn te doen. Moet dat er komen, voordat het definitieve besluit in werking treedt?

De heer Feenstra (PvdA):

Ik wil op dat punt ambitieus zijn. Ik wil dat inderdaad graag bereiken.

De heer Meijer (CDA):

Is dat voor u een voorwaarde?

De heer Feenstra (PvdA):

Dat wil ik graag bereiken. Ik kan geen ijzer met handen breken.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Denkt u dat de strekking van het besluit dat de minister aan de Kamer heeft gestuurd, zal veranderen door de aanneming van deze motie?

De heer Feenstra (PvdA):

In de motie wordt gevraagd om massa-explosief vuurwerk, dat de oorzaak was van de rampzalige gebeurtenissen in Culemborg en Enschede, van de markt te halen. Daarmee wordt volgens mij een bijdrage geleverd aan de veiligheid die wij burgers willen geven. De minister heeft in de schriftelijke beantwoording al aangegeven dat het van de markt halen van massa-explosief vuurwerk door het kabinet begroet zou worden. In zoverre zou het besluit dus veranderd kunnen worden door de motie.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U weet dat uit de informatie van de minister en uit onderzoek blijkt dat ook andere soorten vuurwerk, uit de categorie 1.2 en 1.3, onder bepaalde omstandigheden massa-explosief kunnen zijn. Ik neem aan dat u met uw motie niet de suggestie wilt wekken dat daarmee een ontploffing door andere vormen van vuurwerk uitgesloten is.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik waardeer de kritische toon van uw vraag. Minister Pronk heeft echter zowel in de schriftelijke beantwoording als in het debat duidelijk aangegeven dat alleen massa-explosieve vuurwerk in de categorie 1.1 en 1.2 kan leiden tot een massa-explosie waarbij ook andere soorten worden meegenomen en dat de soorten 1.3 en 1.4 niet zelfstandig massa-explosief zijn. De minister heeft dit in het laatste overleg nog eens bevestigd op een vraag van ons.Feenstra

Voorzitter. Ik dien tot slot de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Vuurwerkbesluit een schadevergoedingsregeling voor bedrijven omvat, op basis van de circulaire-1998 Wet milieubeheer;

overwegende dat provincies en gemeenten door het gewijzigde rijksbeleid inzake vuurwerk, zeker gedurende de overgangsperiode, onevenredig kunnen worden getroffen in de realisatiemogelijkheden van hun ruimtelijke plannen;

overwegende dat provincies en gemeenten hierdoor ruimtelijke en financiële schade kunnen oplopen;

verzoekt de regering, voor provincies en gemeenten een passende oplossing te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Udo en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(27400 XI).

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. Het Vuurwerkbesluit moet het opslaan en het gebruik van vuurwerk in Nederland veiliger maken. Wij hebben lessen geleerd uit de ontploffing bij Culemborg en uit de verschrikkelijke ramp in Enschede. D66 wil drie dingen om die veiligheid te garanderen.

Wij willen ten eerste dat massa-explosief vuurwerk volgens de classificatie 1.1 en 1.2 wordt verboden. Dat verbod moet worden gecontroleerd en gehandhaafd. Daarover hebben de fracties van PvdA, VVD en D66 een motie ingediend. Ten tweede moet de grootschalige opslag van professioneel vuurwerk onder zo veilig mogelijke omstandigheden gebeuren. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de opslag van professioneel vuurwerk op veilige afstand van woonbebouwing dient te geschieden;

overwegende dat te verwachten is dat ondergrondse opslag, zoals thans ook bij munitie gebeurt, die veiligheid zal kunnen bevorderen;

voorts overwegende dat ondergrondse opslag bovendien een oplossing kan bieden voor bezwaren van met name ruimtelijke en landschappelijke aard die aan bovengrondse opslag kleven;

verzoekt de regering, de mogelijkheid van ondergrondse opslag van professioneel vuurwerk te onderzoeken en de Kamer daarover nader te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Augusteijn-Esser, Feenstra en Udo. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75(27400 XI).

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. Het derde punt betreft de verkoop van consumentenvuurwerk. Ook dat moet veel veiliger worden gemaakt. In het Vuurwerkbesluit wordt daartoe een aantal voorstellen gedaan. De 20 meter, zoals de minister die voorstelt, kan evenwel leiden tot illegaliteit. Dat zouden wij betreuren. TNO, VNG, IPO en de brandweer hebben daarover geadviseerd. Nader overleg over de uitvoering lijkt ons nodig. Collega Udo zal er straks een voorstel over indienen, ook namens de fractie van D66. Wij herhalen nogmaals ons voorstel om kleine hoeveelheden in winkels voor directe verkoop beschikbaar te hebben. De opslag kan dan elders worden geregeld. Dit kan onderdeel uitmaken van het nadere overleg met de branche.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter. In het overleg over het Vuurwerkbesluit is een aantal vragen van mijn fractie blijven staan, met name als het gaat om de sanering van zowel professioneel als consumentenvuurwerk. Als de huidige criteria overeind blijven, dan moet er binnen de periode van twee jaar een enorm karwei worden geklaard. Wij zien graag dat de minister een actievere rol speelt bij de saneringsoperatie. Anders is de periode van twee jaar veel te kort. Ik dien nu een tweetal moties in omtrent de uitvoering van de saneringsoperatie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als gevolg van het nieuwe Vuurwerkbesluit een groot aantal bestaande vuurwerkinrichtingen zullen moeten worden verplaatst;

voorts overwegende dat in het nieuwe Vuurwerkbesluit weliswaar een saneringsregeling is opgenomen, maar dat deze regeling op zich onvoldoende garanties biedt dat er daadwerkelijk binnen twee jaar voldoende alternatieve vestigingslocaties beschikbaar komen;

verzoekt de regering, samen met de brancheorganisatie(s) en VNG en IPO een concreet plan van aanpak op te stellen waardoor de sanering en verplaatsing van vuurwerkinrichtingen daadwerkelijk snel van de grond kan komen, en daarbij het benutten en door vuurwerkbedrijven gezamenlijk exploiteren van voormalige munitiedepots nadrukkelijk te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76(27400 XI).

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter. De tweede motie gaat met name over de sanering van de verkooppunten in Nederland van consumentenvuurwerk, het vuurwerk dat rond de jaarwisseling op de hoek kan worden verkocht door de detailhandel.Meijer Daarvoor geldt het afstandscriterium van 20 meter, zoals dat nu is vastgelegd. Dat betekent dat het merendeel van deze verkooppunten binnen nu en twee jaar, nadat het besluit in werking is getreden, binnen de bebouwde kom geen vuurwerk meer kan verkopen. Ik dien daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een ruimtelijk sterk gespreide verkoop van consumentenvuurwerk uit oogpunt van risicobeheersing en handhaving van regelgeving ongewenst is;

verzoekt de regering, in samenwerking met de detailhandel en gemeenten het daartoe te leiden dat per dorp of stad de verkoop van consumentenvuurwerk vlak voor de jaarwisseling zoveel mogelijk geschiedt op één of enkele geschikte locaties waar in de directe omgeving geen woonbebouwing aanwezig is, zoals een bedrijfsgebouw op een bedrijventerrein dat voorzien is van een sprinklerinstallatie, brandwerend materiaal en brandblusapparatuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77(27400 XI).

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter. De derde motie die ik in wil dienen heeft te maken met het draagvlak in het veld voor de criteria die in het besluit staan. Voor zowel de 800 meter als de 20 meter wordt nog steeds onvoldoende draagvlak gecreëerd, zodat geen actieve rol kan worden gespeeld in de saneringsoperatie. Wij denken dat het daarom, om branches mee te krijgen, goed is dat er duidelijkheid komt omtrent de verschillende afstanden en de argumentatie die in de rapporten wordt genoemd. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het nieuwe Vuurwerkbesluit onder meer criteria zijn opgenomen met betrekking tot de afstand van vuurwerkinrichtingen en verkooppunten tot kwetsbare objecten en met betrekking tot de hoeveelheid vuurwerk die per inrichting mag worden opgeslagen;

overwegende dat deze criteria in belangrijke mate afwijken van de regelgeving met betrekking tot bijvoorbeeld munitiedepots, en tevens afwijken van regelgeving inzake vuurwerkinrichtingen in het buitenland;

voorts overwegende dat grote verschillen in regelgeving met betrekking tot bedrijven en inrichtingen met vergelijkbare risico's voor de omgeving ongewenst zijn, mede omdat dergelijke verschillen het draagvlak voor regelgeving en de uitvoering en handhaving daarvan kunnen ondermijnen;

verzoekt de regering:

  • - binnen drie maanden een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de in het nieuwe Vuurwerkbesluit opgenomen afstandscriteria en criteria inzake de maximaal toegestane hoeveelheden vuurwerk per inrichting of verkooppunt;

  • - bij dit onderzoek nadrukkelijk aandacht te schenken aan bouwtechnische aspecten die van invloed kunnen zijn op de te hanteren criteria inzake afstanden en hoeveelheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78(27400 XI).

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Als ik u goed begrijp, zegt u eigenlijk dat alle informatie die nu voorligt onvoldoende is. De afstanden die de minister nu in een AMvB aan de Kamer heeft gestuurd, kunnen daar volgens u niet mee onderbouwd worden.

De heer Meijer (CDA):

Het verschil in interpretatie door de verschillende deskundigen en onderzoekers met betrekking tot zowel de 800 meter als de 20 meter, is geen goede basis om deze saneringsoperatie in optima forma uit te voeren. Er bestaat twijfel over de juistheid van de 800 meter. TNO heeft in de afgelopen weken in een aantal artikelen gezegd dat zij geen verschil zien tussen vuurwerkopslag en munitieopslag en dat zij daarom 400 meter hanteren. Ik wens echter graag die 800 meter en die 20 meter te accepteren, maar de onderbouwing is onvoldoende. Daarom willen wij graag een objectief, neutraal onderzoek zien, waarin die grenzen duidelijk worden vastgesteld.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U weet dat er in het geval van Enschede brokstukken weggeslingerd zijn over afstanden van meer dan 500 meter. Uw voorstel zou kunnen betekenen dat er de komende jaren geen adequate regelgeving ontstaat voor vuurwerkopslagplaatsen. U wilt namelijk nader onderzoek en uitstel van besluitvorming. Dat betekent dat de huidige situatie voorlopig zal worden gecontinueerd.

De heer Meijer (CDA):

In Enschede zijn er zelfs op enkele kilometers afstand brokstukken gevonden. 800 meter kan in bepaalde situaties dus ook nog te weinig zijn. Ik wens op dit moment geen uitspraak te doen over de juistheid van de afstandscriteria. Ik zeg alleen dat de onderbouwing en het draagvlak daarvoor onvoldoende is. Wij hebben het dus blijkbaar als overheden en als politiek nog te weinig kunnen uitdragen dat deze afstanden de juiste afstanden zijn die gehanteerd moeten gaan worden. Als wij daar niet in slagen zullen wij moeten proberen om dat draagvlak er voor te creëren, opdat wij op een goede manier met die operatie aan de slag kunnen gaan. Ook als het dan 1000 meter en 100 meter moet zijn, heb ik daar geen probleem mee, mits het goed onderbouwd is.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Bent u niet bang dat deze discussie inhoudt dat wij met veiligheid gaan "polderen", dat wij dus oeverloos blijven doorpraten en blijven onderzoeken, terwijl wij nu duidelijke regelgeving nodig hebben om dit soort situaties te vermijden?

De heer Meijer (CDA):

Als wij 300 mln gulden overheidsgeld gaan spenderen om te saneren, dan moet dat op een verantwoorde manier gebeuren. Wij moeten dus goed weten waar wij mee bezig zijn. Het onderzoek behoeft niet vertragend te werken. Ik heb in mijn motie aangegeven dat het onderzoek binnen drie maanden moet zijn afgerond. Het moet mogelijk zijn om, op basis van wat er op dit moment aan rapporten voorligt, een finaal oordeel te vellen. De CDA-fractie zal zich zeker ook schikken in dat oordeel. Het gaat ons niet om afstel of om versoepeling; het gaat ons om een goede onderbouwing om draagvlak te krijgen.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is voorstander van goede regelgeving. Het risicobeleid ten behoeve van vuurwerk dient zoveel mogelijk gebaseerd te zijn op uitvoerbare en handhaafbare regels. Wij kiezen voor veiligheid bij verkoop, opslag en gebruik van vuurwerk in het algemeen. Met nieuwe regelgeving wordt de suggestie gewekt dat de handhaafbaarheid hiervan is gewaarborgd. Echter, dit gaat niet vanzelf. De verkoop van consumentenvuurwerk wordt door het conceptvuurwerkbesluit buitengewoon moeilijk gemaakt door de strikte eisen tussen verkooppunten en andere gebouwen. De minister erkent dat zelfs 80% van de verkooppunten nu zeker zal verdwijnen. Wij vrezen dat vuurwerk hierdoor grootschalig de illegaliteit in kan gaan. Dit leidt tot onwenselijke en gevaarlijke situaties en zou contraproductief kunnen werken. In verband met dit gegeven wil ik namens mijn collega's Feenstra en Augusteijn-Esser de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat na de vuurwerkrampen van Culemborg en Enschede het beleid met betrekking tot vuurwerk ten gunste van veiligheid en handhaafbaarheid noodzakelijkerwijs scherp moet zijn;

overwegende dat de uitvoering van het besluit in de praktijk niet mag leiden tot een toename van illegaliteit en als zodanig tot nieuwe vormen van onveiligheid;

constaterende dat over de uitgangspunten, maatregelen en effecten vooralsnog uiteenlopende adviezen en opvattingen bestaan, zoals onder meer blijkt uit de adviezen van TNO-PML en de brandweer;

overwegende dat provincies en gemeenten verantwoordelijk worden voor de regulering van het vuurwerkbeleid en dat het om die reden noodzakelijk is dat overleg met IPO en VNG wordt gevoerd;

constaterende dat het nu voorliggende conceptbesluit na dit overleg nog moet worden omgezet in een definitief besluit;

verzoekt de regering, de Kamer binnen twee maanden nader te informeren over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Vuurwerkbesluit en daarbij onder meer de adviezen van TNO-PML en brandweer te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Udo, Feenstra en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79(27400 XI).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Pronk:

Voorzitter. Dank u wel dat u mij even de gelegenheid gaf de moties te bekijken. Ik krijg uit de inbreng, zoals die tot uitdrukking komt in een aantal moties, het idee dat zich een situatie lijkt te ontwikkelen waarin er nogal wat afstand wordt genomen van het voorstel. Ik heb een redelijk scherp en streng beleid ontwikkeld in het conceptvuurwerkbesluit. Dat kan de Kamer niet verrassen, omdat ik al in oktober vorig jaar een adviesbesluit had genomen voor nieuwe inrichtingen. Dit besluit leek, voorzover ik me dat in de herinnering kan terugroepen, op ieders instemming te berusten. Er is nauwelijks een verschil tussen dat advies van oktober en het conceptbesluit zelf, totstandgekomen na de behandeling van het rapport-Oosting en het regeringsstandpunt daarover in april van dit jaar.

Het is een redelijk scherp voorstel. Ik vind het ook verantwoord. Wat mij betreft – dat heeft niets met Enschede zelf te maken – staat veiligheid heel hoog op de agenda. Er zal een zo groot mogelijke garantie moeten worden geschapen dat een aantal activiteiten in de Nederlandse economie, waarvan het kabinet meent dat het marginaal nut niet veel groter is dan inkomen en werkgelegenheid, in de betreffende sectoren niet tot ongevallen leidt.

Ik heb met betrekking tot een aantal aanscherpingen en verzoeken, zoals vastgelegd in moties, geen probleem. Laat ik daarmee beginnen. Ik begin met de motie van de geachte afgevaardigde de heer Meijer die een voorstel doet met betrekking tot consumentenvuurwerk. Ik ga er even van uit dat de algemene regels zijn vastgelegd in regelgeving, zoals ik die voorstel. Als uitvoering van die regelgeving plaatsvindt en er op een bepaald moment consumentenvuurwerk dient te worden verkocht, is het beter wanneer de verkoop niet te zeer gespreid plaatsvindt, maar enigszins geconcentreerd. Geconcentreerde verkoop is beter controleerbaar. Het is om die reden zeer wel denkbaar dat het, in samenwerking met de gemeenten en het MKB, zoals ik heb aangekondigd in het overleg, daartoe wordt geleid dat de verkoop van consumentenvuurwerk in steden en dorpen in overleg tussen de desbetreffende bedrijven vlak voor de jaarwisseling zoveel mogelijk geschiedt op een enkele plaats of een aantal geschikte locaties, waar in de directe omgeving geen woonbebouwing aanwezig is en waar een aantal andere voorzieningen is getroffen. Uiteraard is dit aan de gemeentelijke overheden zelf, maar een dergelijke beslissing zou gefaciliteerd kunnen worden. Ik beschouw deze motie niet als een wijziging van de regelgeving, maar als een uitvoeringsfacilitering. Als de motie inderdaad zo is bedoeld, heb ik er geen enkel bezwaar tegen. Integendeel, ik laat het oordeel hierover aan de Kamer over en als de motie wordt aangenomen, zal ik haar graag helpen uitvoeren in overleg met de gemeenten.

De volgende motie is ingediend door mevrouw Augusteijn, de heer Feenstra en de heer Udo, en betreft de ondergrondse opslag. Ik heb daar mijn opmerkingen over gemaakt en ben ingegaan op de risico's die volgens deskundigen zijn verbonden aan deze vorm van opslag. Ik heb er geen enkel probleem mee om de mogelijkheid van ondergrondse opslag nader te doen onderzoeken en de Kamer daarover te berichten. Het oordeel over deze motie laat ik over aan de Kamer. Ik zal haar gaarne uitvoeren als zij wordt aangenomen.

Een volgende categorie moties heeft te maken met de uitvoering van beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. De heer Meijer verzoekt de regering in zijn motie om een plan van aanpak op te zetten waardoor de sanering en verplaatsing van vuurwerkinrichtingen daadwerkelijk snel van de grond kunnen komen, een en ander in samenwerking met VNG, IPO en de brancheorganisaties. Daar teken ik bij aan dat mijns inziens de nadruk gelegd dient te worden op het overleg met de medeoverheden. Voorts moet volgens de operatieve paragraaf het benutten en door vuurwerkbedrijven gezamenlijk exploiteren van voormalige munitiedepots nadrukkelijk worden betrokken bij de sanering en verplaatsing. Laat ik maar zeggen dat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer overlaat. Ik vind deze motie enigszins overbodig, want ik had in het overleg al gezegd dat ik van mening ben dat wij dit niet aan de markt moeten overlaten, maar dat de overheid de regie van de sanering, herstructurering en verplaatsing op zich moet nemen en faciliterende activiteiten moet ondernemen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van door mij reeds aangekondigd beleid en heb er dan ook geen bezwaar tegen.

Een andere motie die te maken heeft met ruimtelijke ordening en verplaatsing is ingediend door de heer Feenstra, mevrouw Augusteijn en de heer Udo. Er wordt een schadevergoedingsregeling bij bedrijven in voorgesteld, met de aantekening dat ook provincies en gemeenten onevenredig kunnen worden getroffen in de mogelijkheden om hun ruimtelijke planning te realiseren. Daar kan schade uit voortvloeien. Mij wordt gevraagd om voor provincies en gemeenten passende maatregelen te treffen. Ik heb hier geen bezwaar tegen. Ik vraag mij alleen af in hoeverre deze motie afwijkt van mijn antwoord op de schriftelijke vragen die zijn ingediend tussen het overleg en dit VAO. In dat antwoord heb ik aangegeven dat ik een nieuwe beslissing heb genomen, namelijk dat er voor gemeenten twee jaar uitstel kan komen. Er leek namelijk een ruimtelijk slot te ontstaan ten gevolge van het feit dat bedrijven zich binnen twee jaar zouden moeten verplaatsen. Daar was niet in voorzien, zodat bepaalde plannen niet konden worden goedgekeurd. Dat is echter niet meer aan de orde. Gemeenten en provincies krijgen dezelfde overgangsperiode als bedrijven, zodat gewoon doorgegaan kan worden met het ontwikkelen van plannen, goedkeuringsprocedures en het ten uitvoer brengen van de desbetreffende plannen binnen exact dezelfde periode. Ik vind dat een passende oplossing. Als de motie is bedoeld als instemming voor de oplossing die ik heb aangereikt, dan heb ik geen enkel bezwaar tegen aanneming van deze motie, behalve dat ik haar overbodig vind. Uit de korte toelichting van de indiener van de motie heb ik niet begrepen dat hij en de andere ondertekenaars iets anders bedoelden. Ik ben wat dat betreft enigszins gehandicapt.

De heer Feenstra (PvdA):

Deze vraag verdient ook een antwoord. In de voorstellen die de minister tot nu toe heeft gedaan, is er ook steeds een budget beschikbaar gesteld voor financiële compensatie. In de motie staat dat de compensatie soms uit geld moet bestaan, maar dat de compensatie ook kan bestaan uit het actief op zoek gaan naar andere locaties. Daarom wordt aangegeven dat er een passende oplossing moet komen, hetzij in ruimtelijke, hetzij in financiële zin. Om dat compleet te maken, hebben wij deze motie ingediend. Ik denk dat dit provincies en gemeenten ook de zekerheid biedt dat er voor schade met betrekking tot ruimtelijke plannen een oplossing wordt gevonden.

Minister Pronk:

Mijn antwoord daarop is dat er geen ruimtelijk slot meer is, omdat de plannen gewoon kunnen doorgaan. De termijnen zijn exact dezelfde. Het gaat dus om een opschorting van twee jaar. Ook bedrijven hebben een overgangsperiode van twee jaar. Daardoor is er geen ruimtelijke schade en kan er ook geen schadeclaim komen. Er ontstaat dus geen financiële schade bij de desbetreffende gemeenten en provincies. Daarin heb ik voorzien door deze aankondiging. Ik kan niet meer verzinnen, omdat er ook niet meer nodig is.

Voorzitter. Ik heb meer problemen met de overige moties.

De heer Meijer (CDA):

Het antwoord van de minister is heel duidelijk. Hij heeft het in de schriftelijke beant woording ook al aangegeven. Is het de minister echter bekend dat zich al een situatie in het veld heeft voorgedaan, waarbij een inspecteur ruimtelijke ordening goedkeuring heeft onthouden aan de provincie, waardoor een gemeente wel op slot gegaan is? Daarom is de bezorgdheid ontstaan over schadeclaims.

Minister Pronk:

Naar aanleiding van de terechte beslissing van de desbetreffende inspecteur op basis van de regeling die zich leek te ontwikkelen, heb ik deze beslissing genomen, ook gehoord het overleg dat ik twee weken geleden met de Kamer heb gehad. Dat heb ik vastgelegd in de antwoorden op de schriftelijke vragen. Daarom is de grond ontnomen aan de beslissing van de inspecteur van enkele weken geleden. Sinds de beantwoording van de vragen geldt er dus een andere situatie.

Voorzitter. In de motie van de heer Meijer is een aantal overwegingen opgenomen die te maken hebben met de criteria voor professioneel vuurwerk en voor consumentenvuurwerk. Hij verzoekt de regering om binnen drie maanden een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de door de regering voorgestelde afstandscriteria en de criteria met betrekking tot de hoeveelheden en bovendien rekening te houden met een aantal bouwtechnische aspecten. Ik ontraad aanneming van deze motie ten stelligste. Ik heb mij vanaf mei vorig jaar tot oktober vorig jaar beraden op de keuze van een aantal criteria, samen met mijn deskundigen en deskundigen van de overige overheden, van andere departementen en van bepaalde instellingen, zoals TNO. Mij staan matrices ter beschikking waarin hoeveelheden gekoppeld worden aan afstanden. Die matrices zijn het resultaat van onderzoek en meer onderzoek is naar mijn mening niet nodig. Het gaat nu om het maken van een keuze, op basis van een combinatie van de diverse factoren in een matrix. Die keuze heb ik ook gemaakt, uitgaande van een worst case-scenario. Ik heb niet zelf afstanden bij een hoeveelheid of hoeveelheden bij een afstand verzonnen, maar ben uitgaan van de worst case in de matrix die is opgenomen in het TNO-rapport en die ook wordt gebruikt in berekeningen door de NATO voor opslag van munitie. Dit is dus niet uit de lucht gegrepen, maar gebaseerd op onderzoek en naar aanleiding daarvan heb ik een keuze gemaakt, uitgaande van het voorzorgprincipe.

De motie wekt de indruk dat er geen onafhankelijk onderzoek ten grondslag zou liggen aan het voorstel van het kabinet aan de Kamer. Dat is echter geenszins het geval, want aan dit voorstel liggen wel degelijk onderzoek en zeer weloverwogen beleidsvoorbereidingen ten grondslag. Het ter discussie stellen daarvan zou een grote aanslag betekenen op het draagvlak. Ik zie de motie als een zeer fundamentele aanval op het voorstel van het kabinet en ontraadt de motie daarom ten stelligste.

Ik kom tot de motie van de heer Udo, mede ondertekend door de heer Feenstra en mevrouw Augusteijn. Na een aantal overwegingen en constateringen wordt in de motie vastgesteld dat er een conceptbesluit ligt dat nog moet worden omgezet in een definitief besluit. Dat klopt. De heer Udo vraagt verder in de motie om de Kamer te informeren over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het Vuurwerkbesluit en daarbij onder meer de adviezen van TNO en de brandweer te betrekken. Ik heb daar moeite mee. Ik heb mij namelijk al uitvoerig beziggehouden met de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het Vuurwerkbesluit en ben ook op basis van overwegingen van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid gekomen tot de voorstellen die aan de Kamer zijn gedaan. Wij hebben overwogen om te kiezen voor een ander beleid, namelijk een verbod op import, opslag en bewerking van vuurwerk. Dat zou echter weinig handhaafbaar en weinig uitvoerbaar zijn, omdat de grens poreus is en zich een groot aantal situaties voordoen die onmogelijk allemaal geregeld kunnen worden. Uiteindelijk hebben wij dan ook gekozen voor het toestaan van vuurwerk, met daarnaast het stellen van criteria waaraan moet worden voldaan bij de opslag van vuurwerk. Het gaat hier om eenvoudige criteria, zoals maximumomvang en afstanden, hetgeen zeer gemakkelijk te meten is. Wij kennen ook alle professionele inrichtingen. Dat zijn er niet zoveel: enkele tientallen slechts. Het is dus handhaafbaar en controleerbaar. De afstanden zijn zodanig gekozen dat het aantal bedrijven in de toekomst kleiner zal zijn dan op dit moment, een proces dat wij ook zullen faciliteren. Dat is controleerbaar, handhaafbaar, uitvoerbaar en beheersbaar. Een alternatief is minder beheersbaar. Daarom is dat ook het criterium geweest voor het professionele vuurwerk.

De heer Udo (VVD):

De minister haalt naar mijn idee een aantal moties door elkaar. De motie die ik heb ingediend, slaat alleen op consumentenvuurwerk en gaat over de strikte afstandseis van 20 meter en over het feit dat de minister het advies van de brandweer in acht genomen heeft, maar niet het advies van TNO-PML. Het is zo jammer, dat de minister helemaal niet ingaat op de dreiging dat het consumentenvuurwerk in de illegaliteit terechtkomt. Daarvoor zijn wij ontzettend bang, want dat zou tot nieuwe onveilige situaties kunnen leiden en dat is natuurlijk het laatste wat wij willen. De motie heeft dus niks met import of grootschalige opslag te maken, maar duidt op consumentenvuurwerk en op de adviezen van TNO-PML. Wil de minister zich in het overleg eens flink achter de oren krabben en die adviezen in ogenschouw nemen? Die adviezen zijn namelijk wetenschappelijk onderbouwd.

Minister Pronk:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigde de heer Udo hartelijk voor zijn toelichting, maar het woord consumentenvuurwerk zie ik ook bij herlezing nergens in deze motie staan. De motie begint met een overweging over de vuurwerkrampen van Culemborg en Enschede. Die hadden niets met consumentenvuurwerk te maken. Daarbij ging het om opslag van grote hoeveelheden professioneel vuurwerk. Als u, zo zeg ik tegen de geachte afgevaardigde, mij op het verkeerde been zet door met deze rampen te beginnen om vervolgens te zeggen dat het over consumentenvuurwerk gaat, dan is uw toelichting nu misschien wel dienstig, maar wordt de motie uitermate ingewikkeld. Want ook in de overige overwegingen gaat het om aspecten die niet louter beperkt zijn tot consumentenvuurwerk. Ik zou met genoegen bereid zijn om een andere motie uit te voeren die echt over consumentenvuurwerk gaat en dan te bezien in hoeverre met VNG en IPO nader moet worden gesproken over een aantal aspecten van een en ander. Dan komt het heel dicht te liggen bij datgene wat de heer Meijer heeft voorgesteld in zijn motie waarvan ik zo-even heb gezegd dat het iets te maken heeft met uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Ik voeg hieraan toe dat ik ook op dit punt in de beantwoording van de vragen duidelijkheid heb geschapen door het misverstand weg te nemen dat het gaat om 20 meter rondom de plek waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Het gaat om 20 meter in het schootsveld vanaf de deur naar voren, dus over de breedte van de straat en opzij kijkend, en op basis van overwegingen van de brandweer gaat het verder slechts om 5 meter opzij links, opzij rechts en achter zo'n instelling. In het algemeen overleg van de vorige keer heb ik reeds medegedeeld dat ik bereid ben daar nog eens over te spreken met de brandweer om dat op schrift bevestigd te krijgen. Ik zal dat gesprek zelf voeren en de Kamer daarover informeren. De adviezen van de brandweer zijn met betrekking tot consumentenvuurwerk voor mij doorslaggevend, omdat de brandweer het werk moet uitvoeren wanneer zich een brand voordoet.

Aldus hebben wij deze motie tot haar kern teruggebracht, maar zij ging bij goede lezing niet alleen maar daarover.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter. Betekent dit dat de heer Udo zijn motie anders gaat formuleren of intrekt? De motie roept nu bij mij heel wat onduidelijkheid op.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter. Het is heel simpel. In de eerste overweging kan in de tweede regel het woord "vuurwerk" worden vervangen door: consumentenvuurwerk. Dat hebben wij bedoeld en met die aanvulling is het misverstand uit de wereld. Wij wijzigen de motie in die zin.

De voorzitter:

De motie-Udo c.s. (27400-XI, nr. 79) is in die zin gewijzigd, dat de eerste overweging thans luidt:

"overwegende dat ná de vuurwerkrampen van Culemborg en Enschede het beleid met betrekking tot consumentenvuurwerk ten gunste van veiligheid en handhaafbaarheid noodzakelijkerwijs scherp moet zijn;".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Minister Pronk:

Voorzitter. Het is natuurlijk aan de heer Udo om zijn motie te formuleren zoals hij dat wil, maar ik vind het niet zo logisch om in één alinea te reppen van de vuurwerkrampen van Culemborg en Enschede én van een noodzakelijkerwijs scherp moeten zijn van het beleid met betrekking tot consumentenvuurwerk ten gunste van veiligheid en handhaafbaarheid. Uiteindelijk moet het oordeel van de regering vooral gericht zijn op de operatieve paragraaf en niet op de overwegingen. Ik laat de overwegingen graag aan de heer Udo over en zal mij louter laten leiden door de laatste, de operatieve paragraaf.

Voorzitter. De motie die de heer Feenstra samen met de heer Udo en mevrouw Augusteijn heeft ingediend, krijgt zwaarwegende parlementaire steun. Uit de korte toelichting van de heer Feenstra is mij niet helemaal duidelijk geworden wat precies met deze motie wordt bedoeld. De overwegingen spreken uiteraard voor zich. Daarmee ben ik het eens. Echter, de regering wordt nu gevraagd een toereikend systeem voor classificatie en controle op geïmporteerd vuurwerk op te zetten en massa-explosief vuurwerk van de categorie 1.1 en 1.2 van de markt te nemen.

Het systeem van classificatie bestaat in wezen uit drie elementen. Je moet criteria hebben om te vertellen wat behoort tot klasse 1, klasse 2 en klasse 3. Die zijn er, wij weten precies wat in de ene en wat in de andere klasse behoort te worden opgenomen.

Het tweede element is belangrijker, namelijk als je weet wat welk label behoort te hebben, geef het dan ook dat label. Dit is aan de importeur en aan de handelaar en niet aan de regering. De regering kan controleren aan de hand van steekproeven. Wij zullen die steekproeven intensiveren, ook aan de grens, maar wij kunnen onmogelijk zelf miljoenen tonnen vuurwerk van een label voorzien of ieder doosje controleren. Dit wordt dus nooit een sluitend systeem. Of het toereikend is, is een tweede, maar het is nooit een sluitend systeem. De ervaring leert dat een zeer groot deel van hetgeen moet worden geclassificeerd – wel 70% – opzettelijk verkeerd is geclassificeerd. Wij hebben ingegrepen, maar het probleem is levensgroot.

Wij hebben niet gekozen voor het van de markt nemen van de categorieën 1.1 en 1.2, dat wil zeggen dat wij de import van 1.1 en 1.2 niet verbieden. Dit is een totaal andere aanpak. Wij hadden daarvoor kunnen kiezen, maar ik heb al gezegd dat dit niet te controleren is. Het vuurwerk wordt wellicht toch ingevoerd en dan wellicht met een verkeerd label. Om tot een sluitende aanpak te komen, zou iedere container en iedere verpakking met vuurwerk moeten worden geopend om na te gaan of vuurwerk van de categorie 1.1 of 1.2. wordt ingevoerd met bijvoorbeeld een label 1.3. of 1.4. Deze veronderstelling is niet uit de lucht gegrepen, maar gebaseerd op de reguliere praktijk. Ik acht dit dus per definitie nooit een toereikend systeem gegeven de huidige structuur van de markt. Daarom hebben wij hiervoor niet gekozen.

Het is mij niet duidelijk in hoeverre de voorgestelde andere aanpak eigenlijk is bedoeld als een alternatief voor een afstandscriterium. Als dit niet de bedoeling is, is het onmogelijk te garanderen dat het toereikend is. Je kunt de controle intensiveren, je kunt straffen uitdelen en hoge boetes aan importeurs en handelaren die verkeerd labelen – en reken maar dat dit zal gebeuren – maar dit biedt geen garantie dat de regels niet worden ontdoken of ontweken.

Hierover kan geen enkel misverstand bestaan en dit kan niet worden geïnterpreteerd door wie dan ook – en waarschijnlijk is het ook niet zo als zodanig geïnterpreteerd door de indieners – als een alternatief van het afstandscriterium van 800 meter op basis van 6000 kilo waarvoor wij hebben gekozen. Ik heb niet begrepen dat dit als zodanig worden voorgesteld, maar ik wil daarover graag zekerheid hebben voordat ik mijn definitief oordeel over deze motie uitspreek.

De heer Meijer (CDA):

Zegt de minister dat hij twijfelt aan de uitwerking van het classificatiesysteem omdat men het etiket links of rechts kan plakken en het na controle weer kan omwisselen? Een importverbod van 1.1 en 1.2. en uit de markt halen moeten op den duur zodanig zoden aan de dijk zetten, dat een heel stuk is gewonnen met de uitvoering. Gelooft de minister daarin?

Minister Pronk:

Ik heb geen vertrouwen in de uitvoering door de branche van de labeling. Classificatie is het ontwikkelen van criteria en toepassen. Die worden toegepast door de branche. Ik heb geen vertrouwen in het volledig juist toepassen van eenmaal vastgestelde criteria. Om die reden heeft de regering ervoor gekozen om te zeggen: wij gaan ervan uit dat alles in potentie massa-explosief kan zijn en om die reden kiezen wij voor 800 meter.

De heer Meijer (CDA):

De overheid is uitgenodigd om samen met TNO naar China te gaan om daar laboratoriumproeven bij te wonen en daar ter plekke de classificatie vast te stellen. Er is een uitnodiging om uw ambtenaren mee te laten gaan. Als wij in het land van productie samen met de Nederlandse overheid de classificatie kunnen vaststellen, dan moeten wij dat met beide handen aangrijpen. Wij mogen dat toch niet laten schieten?

Minister Pronk:

Classificatie is het opstellen van een systeem van criteria en de toepassing ervan. Er zijn in China duizenden vuurwerkfabrieken. Het zijn allemaal potentiële exporteurs naar Nederland. Ik ben bereid om een importregime te bewerkstelligen dat duurzaamheidszekerheden biedt (eerlijk vuurwerk). Wij zijn al tien jaar bezig met het eerlijk labelen van hout. Dat gaat nogal wat tijd kosten. Wij moeten op korte termijn ervoor zorgen, dat in steden geen gevaarlijke situaties ontstaan, doordat er verkeerd gelabeld en geclassificeerd vuurwerk ligt waar het niet mag liggen. Daar ging het debat eind april om naar aanleiding van de ramp in Enschede. Kom niet met een beleid dat niet in overeenstemming is met de geest van het debat toen en de aanbevelingen van het rapport-Oosting.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik hecht eraan te ontkennen dat dit de intentie van de indieners is. Wij hebben buitengewoon veel zorg over de aanwezigheid op de Nederlandse markt van het massa-explosieve vuurwerk, een van de oorzaken van deze rampzalige gebeurtenis. Wij moeten op zoek naar een sluitend en betrouwbaar classificatiesysteem. Wij hebben de minister voortdurend aangespoord om het in orde te brengen. Dat zal een lange weg zijn. Het zal internationaal uitonderhandeld moeten worden. TNO heeft aangegeven dat het met onderzoek, steekproeven en testen mogelijk is om partijen in Nederland te classificeren. De minister heeft in de antwoorden 22 en 59 gezegd, het toe te juichen dat wij massa-explosief vuurwerk van de markt nemen. Dat is nu net wat wij met deze motie beogen.

Minister Pronk:

Ik begrijp dat het niet is bedoeld als een alternatief voor het Vuurwerkbesluit. Het is een aanvulling op het beleid. De heer Feenstra heeft het over internationale initiatieven om internationaal overleg te voeren over de classificatie. Er is pas een sluitend en toereikend systeem van classificatie wanneer dat gebeurt in overleg met alle Europese partners en de exporterende landen. Ik ben daartoe gaarne bereid. Het kost jaren en het kan niet in de plaats komen – dat wordt ook niet voorgesteld en niet expliciet gesteld door de heer Feenstra – als een alternatief van het opslagregime, zoals is vastgelegd in het Vuurwerkbesluit.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ik wil aan de conclusie die de minister nu trekt niets veranderen, maar ik hecht er als mede-indiener wel aan een kleine aanvulling te geven. Ons is heel duidelijk gebleken dat de sector die zich bezighoudt met het professionele vuurwerk zegt: wij hebben het 1.1. en 1.2 geclassificeerde vuurwerk voor onze werkzaamheden feitelijk niet nodig. Wij zeggen daarop: dan is het mogelijk om met een goed controlesysteem dat in feite verboden te verklaren. Op die manier bouw je een dubbele zekerheid in en tast je de uitvoering van het Vuurwerkbesluit niet aan, zodat de opslagmogelijkheden van die grote hoeveelheden vuurwerk voor professioneel gebruik nog steeds aan dezelfde eisen onderhevig zijn als in het Vuurwerkbesluit van de minister is vermeld. Het gaat dus om een dubbele zekerheid.

Minister Pronk:

Tegen dubbele zekerheden heb ik nooit bezwaar, voorzitter.

De heer Udo (VVD):

Ik ben ook een van de indieners van de motie over de classificatie en ik wil de minister twee vragen stellen. Ziet hij een mogelijkheid om een sluitend systeem te realiseren met betrekking tot geïmporteerd vuurwerk? Kan hij activeren dat er een soort typekeuring komt van vuurwerk om te bereiken dat wij een sluitend systeem tot stand brengen, niet alleen in Nederland maar ook in Europa? Dat moet misschien met andere landen tot stand gebracht worden, maar dat moet een begaanbare weg zijn.

Minister Pronk:

Nee, voorzitter. Ik zie die mogelijkheid niet. Het systeem kan sluitender worden dan het is. Maar hoe is het anders mogelijk dat mijn inspecteurs hebben geconstateerd dat er iets anders zat in een doosje dan het label aangaf? Er waren regels en criteria inzake de classificatie van vuurwerk. Er was een systeem en dat sloot, maar het ontbrak aan de uitvoering. Het blijft dezelfde branche die het zal moeten uitvoeren. Ik heb geen waarborgen dat het systeem sluitend zal worden. Na de ramp in Enschede vind ik met de Kamer dat die waarborgen er nu echt moeten komen.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Dit was glashelder. Niet glashelder vond ik de beoordeling door de minister van de motie van de heer Udo op stuk nr. 79. Hij had grote problemen met de overwegingen en hij zie iets over het verzoek aan de regering, maar hij had er eerder iets anders over gezegd. Kan hij meedelen hoe hij precies denkt over deze motie?

Minister Pronk:

Ik begrijp dat het gaat over de brandweermotie, voorzitter. Ik heb gezegd dat ik de overwegingen voor rekening laat van de indiener. Ik heb ook gezegd dat ik, wanneer het alleen maar gaat over consumentenvuurwerk – dat is nieuw – graag bereid ben de Kamer te informeren over de uitkomst van het overleg dat ik heb met de brandweer over de door de brandweer aan mij gesuggereerde en eventueel door de brandweer bij te stellen verzoeken, eisen en criteria met betrekking tot afstanden die moeten gelden voor de opslag en de verkoop van consumentenvuurwerk binnen gemeenten. Ik kan niet met een eigen oordeel komen dat haaks staat op het oordeel van de brandweer. Ik laat mij gaarne leiden door het oordeel van de brandweer. Dat is mijn interpretatie van dit verzoek. Dat zal ik uitvoeren en dat kan binnen twee maanden.

De heer Udo (VVD):

Ik voeg inderdaad het begrip "consumentenvuurwerk" aan het geheel toe. Mijn vraag aan de regering is om de adviezen van niet alleen de brandweer maar ook TNO nader te bekijken en na te gaan hoe een en ander handhaafbaar is.

Minister Pronk:

Mijn antwoord daarop is overduidelijk, voorzitter. Het gaat om de brandweer en niet om TNO. TNO is een adviesinstelling. De brandweer is belast met de uitvoering. Als er een conflict is – en dat was er – tussen TNO en de brandweer is er maar één instelling waarop de regering zich dient te baseren en dat is die instelling die de risico's moet nemen wanneer zich ongelukken voordoen. Dat is de brandweer en dat zijn niet een aantal deskundigen achter een bureau in Delft.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven