Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 10 april 2001 over landinrichting.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Landinrichting blijft een belangrijk instrument om het overheidsbeleid op het gebied van natuur, landschap, water en landbouw uit te voeren. In de praktijk en vanuit de praktijk blijkt duidelijk dat er behoefte is aan het versnellen, maar ook aan het vereenvoudigen van landinrichtingsprojecten. De dynamiek in het landelijk gebied vraagt hierom; burgers, natuurbeschermers, maar ook agrariërs vragen hierom.

Helaas houdt het vastgestelde beleid geen gelijke tred met het geld dat nodig is voor de uitvoering daarvan. Er is te weinig kasruimte en te weinig ruimte bij de verplichtingen om de ambities in het landelijk gebied waar te kunnen maken. Dat geldt voor dit jaar, maar ook voor de komende jaren. In het overleg heb ik de staatssecretaris gevraagd, zich er in het verband van de Voorjaarsnota sterk voor te maken dat er een begin mee gemaakt kan worden, dit probleem aan te pakken. Ik ga er ook van uit dat zij dit zal doen. Maar er zijn nadrukkelijk structurele uitgaven nodig, waarbij wij vooral naar de begroting voor 2002 en het ICES-traject kijken. Daarom dienen wij een motie in, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de herijking van het landinrichtingsbeleid zich kenmerkt door vereenvoudigen, flexibiliseren en versnellen;

overwegende dat het versnellen van landinrichtingsprojecten noodzakelijk is voor het op tijd realiseren van vastgesteld beleid op het gebied van natuur, bos, landschap, water, recreatie en landbouw;

constaterende dat door de huidige kasruimte en de huidige verplichtingenruimte de landinrichtingsprojecten onvoldoende versnellen;

verzoekt de regering, de middelen voor het versnellen van landinrichtingsprojecten op de geëigende momenten, bijvoorbeeld bij de begroting 2002 en in het kader van de aanstaande ICES-ronde, structureel in overeenstemming te brengen met de door de Kamer vastgestelde doelen op het gebied van natuur, bos, landschap, water, recreatie en landbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rietkerk, Geluk en Swildens-Rozendaal. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (27400 XIV).

De heer Rietkerk (CDA):

Tot slot heb ik nog een vraag die ook in het algemeen overleg aan de orde kwam, namelijk of er flexibeler kan worden omgegaan met de besteding van landinrichtingsgelden – het betreft de motie-Schreijer-Pierik – in verband met mogelijke vertragingen vanwege de MKZ-uitbraak.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Ik ben blij dat de staatssecretaris de tijd gevonden heeft om vandaag het verslag van dit algemeen overleg met ons te kunnen afhandelen.

Van het doorvoeren van het nieuwe beleid ten aanzien van de landinrichting is tot nu toe nog niet veel terechtgekomen en dat betreuren wij als VVD-fractie. Als we niet oppassen, zal op deze wijze het draagvlak ervoor komen te ontvallen bij de provincies en ook bij de boeren die hier een belangrijke bijdrage in leveren.

Over de financiële toezeggingen moet zo snel mogelijk meer duidelijkheid komen. De staatssecretaris is nu ongeveer een jaar bezig met dit beleid en je zou mogen verwachten dat een en ander inmiddels op orde was gebracht binnen deze termijn. Nu dit nog niet het geval is, vragen wij een uitspraak van de Kamer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in 1999 tussen de regering en de provincies afspraken zijn gemaakt over het afbouwen van de verplichtingenstand bij landinrichting;

overwegende dat de provincies 300 mln gulden zouden saneren en de regering 400 mln gulden beschikbaar zou stellen, in te verdienen uit andere projecten;

constaterende dat de regering nog geen duidelijkheid heeft gegeven op welke wijze zij haar financiële toezegging gestand doet tot en met 2010;

verzoekt de regering, de toezegging van 400 mln gulden in de begrotingen tot en met 2010 te verwerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Swildens-Rozendaal en Rietkerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (27400 XIV).

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg hebben we wederom beklemtoond – het is tot ons grote genoegen door de staatssecretaris van harte onderschreven – dat landinrichting een buitengewoon belangrijk instrument is, eigenlijk het belangrijkste, om het beleid te kunnen realiseren zoals we dat hebben afgesproken met betrekking tot natuurrecreatie, landschap en water, maar ook met betrekking tot bos en landbouw. Voor het realiseren van de ecologische hoofdstructuur bijvoorbeeld, liefst ook binnen de afgesproken termijn, is landinrichting nu eenmaal onontbeerlijk. Is aankoop en verwerving van gronden al zeer problematisch, de grond op de juiste plek te krijgen is nog veel lastiger. Ik herinner er nog maar aan dat het soms om 60% gaat dat verplaatst moet worden. Daarvoor is nu juist landinrichting bij uitstek bedoeld.

In het kader van de herijking landinrichting en de operatie Drieslag zijn afspraken gemaakt om tot een moderne, eigentijdse vorm van het landinrichtingsinstrumenta rium te kunnen komen. De PvdA heeft het belang daar altijd van onderstreept en doet dit nog steeds. Nodig was het uitvoeren van de daarbij behorende afspraken met de provincies, het terugdringen van de verplichtingenstand, het kappen van dor hout en het aanpassen van plannen die niet overeenstemmen met nieuw beleid; dat heeft de nodige hoofdbrekens gekost en dat is dan zacht uitgedrukt.

Provincies zijn hun deel van de afspraak nagekomen, de bekende 300 mln gulden. Over de 400 mln gulden van rijkszijde, van het ministerie van LNV, bestaat gedeeltelijk nog steeds geen duidelijkheid. Kasgelden blijken minder problematisch te zijn dan de middelen ten behoeve van de verplichtingen, maar een en ander hangt nu eenmaal zeer met elkaar samen. Duidelijkheid met betrekking tot de middelen is dus geboden en wel zo snel als mogelijk is. Landinrichting is een mooi instrument, maar wij moeten ons wel realiseren dat projecten alleen kans van slagen hebben als men voldoende draagvlak bij de betrokkenen weet te bereiken en te behouden. Het behoud van draagvlak staat nu op het spel door de onduidelijkheid over het geld. Dat willen wij niet; dat is slecht. Daarom hebben wij de moties van de heren Rietkerk en Geluk mee ingediend. Een Kameruitspraak kan dienen als steun in de rug van de staatssecretaris. Zo beschouwen wij die ook: een steun in de rug voor de door haar in het algemeen overleg uitgesproken inzet om met de landinrichting voortvarend aan de slag te gaan, een steun in de rug in deze moeilijke tijden. Uiteindelijk gaat het er niet alleen om voldoende middelen binnen te krijgen en te behouden, maar ze ook inzichtelijk en duidelijk te maken.

Voorzitter! Wij gaan ervan uit dat wij de nieuwe landinrichtingswet, op basis waarvan men toch die moderne vorm van inzet van landinrichting kan realiseren, zo snel mogelijk zullen ontvangen.

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Ik zal een motie indienen die zo duidelijk is en voor zichzelf spreekt dat ik een toelichting er omheen niet nodig acht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat landinrichting een instrument is van landbouwbeleid mede stoelend op ruimtelijkeordeningsdoeleinden, dat als ontoereikend wordt ervaren en desalniettemin beslag legt op politieke middelen;

constaterende dat voorligt de Vijfde nota ruimtelijke ordening, waarin aan het fenomeen van grondgebonden landbouw slechts 2 pagina's (pag. 170 en 171) worden gewijd, waarin overigens tevergeefs wordt gezocht naar de trefwoorden ruilkaveling, herverkaveling of landinrichting, waaruit blijkt dat dit instrument kennelijk niet van belang wordt geacht;

constaterende:

  • - dat na het opstellen van het regeerakkoord de landbouwpolitiek een wending heeft genomen door onder meer de aanvaarding van de nota's Voedsel en groen en Mensen voor natuur, natuur voor mensen;

  • - dat een verdere herbezinning op het landbouwbeleid is geboden doordat Europa is getroffen door de BSE-crisis en de MKZ-uitbraak;

verzoekt de regering, de Kamer te berichten hoe het door D66 omarmde motto "radicaal stoppen met landinrichting" kan worden vormgegeven;

verzoekt de regering voorts, de daarmee vrijvallende middelen (ongeveer 250 mln gulden) op een adequatere wijze in te zetten voor de landbouwsector,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Ter Veer, Augusteijn-Esser en Ravestein. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (27400 XIV).

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Ik ben wat verbaasd over de woorden van de heer Ter Veer. Hij stelt dat hij een en ander niet kan terugvinden in de vijfde nota. Hij weet dat de landbouw op bepaalde plaatsen flink wat grond zal moeten inleveren en dat er meer grond beschikbaar moet en zal komen voor natuur. Dat is immers ook aangegeven. Hoe wil hij dit regelen? Heeft hij geen instrument nodig om dat goed te doen? Is landinrichting er niet bij uitstek een buitengewoon geschikt instrument voor, zoals het ook in het verleden heeft bewezen?

De voorzitter:

Mijnheer Geluk, is dit onderwerp niet in het algemeen overleg aan de orde geweest? Ik mag toch aannemen dat de heer Ter Veer niet van mening is veranderd na het algemeen overleg.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Ik wil dit toch naar buiten brengen. Ik wil de heer Ter Veer vragen...

De voorzitter:

Een algemeen overleg is toch ook in het openbaar, mag ik hopen.

De heer Geluk (VVD):

Ik sta er versteld van, want hij haalt er een paar nieuwe punten bij. In het overleg zijn die niet aan de orde geweest.

De voorzitter:

Maar u houdt wel een erg lange interruptie. Als de heer Ter Veer alle vragen beantwoordt die u nu stelt, zitten wij hier om negen uur nog.

De heer Geluk (VVD):

Laat ik mij dan beperken tot die zaken die zijn genoemd in de vijfde nota en de herstructurering van de landbouw die zal moeten plaatsvinden. Die aspecten heeft hij niet genoemd in het algemeen overleg. Ik krijg van hem graag meer duidelijkheid over die instrumenten.

De heer Ter Veer (D66):

Dat kan ik heel kort doen. Impliciet heb ik het wel genoemd. Ik heb gezegd: als u een natuurterrein wilt aanleggen en dat wilt verwerven, dan kunt u dat doen. Als u bijvoorbeeld zoals in Midden-Groningen 1500 hectare natuurterrein wilt aanleggen, is er geen noodzaak om daar een blok ruilverkaveling van 15.000 hectare omheen te tekenen en daarmee geweldige bureaucratische procedures noodzakelijk te maken.

Ik vat samen. In 1981 ben ik voor het eerst Kamerlid geworden. In dat jaar heb ik gezegd: laten wij radicaal stoppen met ruilverkaveling. Ik heb mijTer Veer toen laten weerhouden door mensen die wezen op aangegane langjarige verplichtingen, met soms een looptijd van twintig jaar. Ik acht na twintig jaar de tijd verstreken om met halfzachte maatregelen te komen. Er waart nu een revolutie door de landbouw en door Europa. Er worden boodschappen uitgedeeld als gevolg van de MKZ-uitbraak en de BSE-crisis die de landbouw op zijn grondvesten doen schudden. Het is de hoogste tijd om deze boodschap toe te voegen.

De heer Rietkerk (CDA):

Neemt de heer Ter Veer met zijn motie afstand van het structuurschema Groene ruimte en van het regeerakkoord?

De heer Ter Veer (D66):

Nee, ik herschrijf het regeerakkoord op basis van de uitbraak van MKZ en de BSE-crisis. Het structuurschema Groene ruimte kan veel effectiever worden uitgevoerd. Voor het aanleggen van het strategisch groenproject Midden-Groningen had een veel efficiëntere en snellere route kunnen worden bewandeld.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik constateer dat het regeerakkoord, dat door de bewindslieden van LNV wordt onderschreven door de heer Ter Veer bij motie wordt herschreven. Ik vind dat bijzonder.

De heer Ter Veer (D66):

Ik herschrijf het regeerakkoord, compleet met de toelichting die ik in het AO heb gegeven.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg was er vrij grote overeenstemming – de heer Ter Veer had een andere mening – over het belang van het instrument landinrichting. Na de zeer relativerende woorden over het instrument heb ik bijna behoefte aan een schorsing om daar toch nog weer eens over na te denken. Ik ben van mening dat het wel degelijk goed kan werken.

Wij hebben het over een instrument dat jarenlang niet goed heeft gewerkt. Dat zeg ik de heer Ter Veer na. Het instrument werd ook op een verkeerde manier gehanteerd. Het gaat om projecten van vele jaren. Mensen zijn vijf, zes jaar bezig met plannen maken. Alles en iedereen moest het eens worden en vervolgens duurde het vijftien, twintig, soms zelfs vijfentwintig jaar voordat de plannen tot uitvoering kwamen, waarbij geconstateerd kan worden dat wij het, met de inzichten van nu, anders zouden hebben gedaan. De heer Ter Veer heeft daar een punt. Provincies en Rijk hebben geconstateerd dat het instrument niet goed meer werkt. Er is een te hoge verplichtingenstand. Die moet naar beneden worden gebracht, waarbij tegelijkertijd moet worden gezorgd voor modernisering van het instrument. Van de langlopende projecten moeten wij naar een modulaire aanpak met kortlopende projecten. Dan kun je per module bezien of het nog wel wijs is. Bij een volgende module kun je bekijken of nog aan de huidige eisen wordt voldaan. Zo nee, dan kan ervan afgeweken worden.

Over de aanpassing van het instrument hebben wij afspraken gemaakt. Enerzijds wordt de verplichtingenstand teruggebracht. Anderzijds wordt aan een nieuwe werkwijze gewerkt. Financieel gezien komen de dingen nu samen. De langlopende projecten zitten in een afrondingsfase. Dat kost altijd meer geld, want aan het eind van een langlopend project kost het meer geld. Tegelijkertijd is het nieuwe, modulaire beleid ingezet. Dat zijn projecten van vier, maximaal vijf jaar. Dat geld wordt nu ook uitgegeven.

Ik zeg heel uitdrukkelijk tegen de heer Rietkerk dat het niet zo is dat het vastgestelde overheidsbeleid niet totstandkomt. Dat is gewoon niet waar. Het vastgestelde overheidsbeleid komt wel degelijk tot stand. Alleen op dit moment, in deze paar jaar, hebben wij een probleem met de financiering. Dat wil niet zeggen dat wij het niet zullen redden op de termijnen die wij met elkaar hebben gesteld voor realisering van het beleid. Het gaat niet aan om dan in de motie te zeggen dat het versnellen van landinrichtingsprojecten noodzakelijk is voor het op tijd realiseren van vastgesteld beleid. Dat is ook prematuur, want ik heb uitgebreid aangekondigd – dat heb ik ook met de Kamer gecommuniceerd – dat er een uitgebreid onderzoek plaatsvindt naar de stand van zaken met betrekking tot de landinrichtingsprojecten. Er wordt bekeken hoe de zaken lopen en hoeveel geld een en ander kost. Ik heb de Kamer toegezegd dat overzicht nog voor de zomer naar haar toe te sturen, mede naar aanleiding van de motie van mevrouw Schreijer. De stelling dat het vastgestelde beleid niet wordt gehaald, kan volgens mij niet worden onderbouwd, want als ik de cijfers niet heb – zo eigenwijs ben ik wel – dan heeft de heer Rietkerk ze ook niet. Hij kan dit niet zo maar uit de losse pols opschrijven.

Ik houd dus vast aan het onderzoek naar de geldstromen voor de landinrichtingsprojecten, want dat heb ik toegezegd. Aan de hand daarvan kan ik aangeven welke elementen in de knel kunnen komen. Vooralsnog ziet het er niet naar uit dat dit zal gebeuren. Dat betekent dat ik de aanneming van de motie van de heer Rietkerk ontraad.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Even een verduidelijking. Met het gestelde in de motie over het op tijd realiseren van vastgesteld beleid doel ik op het gestelde in het Structuurschema groene ruimte en in diverse plannen dat strategische groenprojecten in tien jaar moeten worden uitgevoerd. Vanwege de verplichtingen in het kader van de kasruimte wordt nu echter al gesproken over 12 of 13 jaar. Dat betekent dus een vertraging van twee of drie jaar. Ik doel in mijn motie op dat feit en niet op het totale beleid tot 2008. Wat dat betreft ben ik het met de staatssecretaris eens.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter! Dat punt is helemaal niet nieuw. De heer Rietkerk haalt nu een oud punt naar voren. Hij doet net alsof die kwestie wordt veroorzaakt door de afspraken over de landinrichting, maar dat klopt niet. Die vertraging is al veel eerder geconstateerd. Er is al veel eerder geconstateerd dat het Structuurschema groene ruimte meer tijd nodig heeft dan eerder was afgesproken. Ik praat dan echt over een paar jaar geleden. Datgene wat nu in gang is gezet op het punt van de landinrichting, de opschoning en modernisering, heeft daar geen bijdrage aan geleverd. Ik blijf de aanneming van de motie van de heer Rietkerk dus ontraden.

Ik kom bij het gestelde door de heer Geluk. Hij zei dat er na een jaar wel orde op zaken had kunnen worden gesteld. Er is orde op zaken gesteld! Provincie en Rijk waren elkaars gevangene – daar ben ik van overtuigd – wat betreft de enorme verplichtingenstand, wat betreft het net even anders presenteren van cijfers aan elkaar, zodat op een gegeven moment nauwelijks meer duidelijk was waar het over ging, en wat betreft de vele beloften die vervolgens niet konden worden waargemaakt.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt dat provincie en Rijk elkaars gevangene waren. Juist daarom is de bestuursovereenkomst een jaar geleden getekend. Daar heb ik de staatssecretaris op gewezen.

Staatssecretaris Faber:

De bestuursovereenkomst is in december getekend. De heer Geluk zegt dat ik geen orde op zaken heb gesteld, maar dat heb ik wel gedaan. Ik heb ontrafeld waar wij het over hebben, welke afspraken er zijn gemaakt, over welke cijfers het gaat en welke cijfers reëel zijn en welke niet. Op basis van die schoon-schipoperatie, met een schone lei en met die nieuwe bestuursovereenkomst kunnen wij een doorstart maken, al wil de fractie van D66 dat niet. Met elkaar zijn wij echter van mening dat het wel moet. Ik vind dus dat er op orde zaken is gesteld.

De heer Geluk verzoekt de regering in zijn motie om de toezegging van 400 mln gulden in de begrotingen tot en met 2010 te verwerken. Ik weet werkelijk niet waar de heer Geluk dat vandaan haalt. Ik heb in het algemeen overleg uitdrukkelijk gezegd dat ik uitgebreid met de provincies heb gesproken. Het inverdienen van 400 mln gulden uit reconstructiegelden, uit nattenatuurgelden en uit andere zaken die wij van wezenlijk belang vinden, is onmogelijk zonder schade te berokkenen aan datgene wat wij ook zo belangrijk vinden. Daar zijn reële becijferingen van gemaakt. Daar is uit gekomen dat 250 tot 280 mln gulden reëel is. Als je hoger zou gaan zitten, zou het absoluut ten koste gaan van datgene waar de reconstructiegelden voor zijn. Dat is van groot belang, zeker in het huidige tijdgewricht. Dat heb ik de provincies laten weten. Ik heb ze de rekensommen gegeven en wij zijn gezamenlijk tot het inzicht gekomen dat de cijfers op dat punt kloppen. Aangezien ik orde op zaken wil stellen en duidelijkheid wil over de cijfers waar wij over spreken, ben ik van mening dat het niet aangaat om nu ineens te zeggen dat die toezegging van 400 mln gulden in de begroting moet worden verwerkt. Ik heb toegezegd dat 250 tot 280 mln gulden in de begroting zal worden verwerkt. Een bedrag van 400 mln gulden is absoluut irreëel. Dan zouden wij namelijk wederom elkaars gevangene worden. Ik begrijp werkelijk niet wat u hiermee beoogt. Kortom, ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik vind de motie van de heer Ter Veer boeiend, vanwege de overwegingen en constateringen. Ik moet echter tegelijkertijd erkennen dat de regering van mening is dat het instrument van de landinrichting goed kan werken. Wij zijn nu volop met die moderniseringsslag bezig en ik vind dat die een kans van slagen moet krijgen. Dat betekent dat ik ook de aanneming van deze motie ontraad.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 19.04 uur tot 20.45 uur geschorst.

Naar boven