Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het
wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging
te nemen tot wijziging van artikel 5 van de Grondwet in verband met de invoering
van een opdracht aan de wetgever om regels te stellen omtrent de behandeling
van verzoekschriften (25455).
(Zie vergadering van 14 januari 1998.)
De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
De heer Koekkoek (CDA):
Voorzitter! Een opdracht aan de wetgever om de behandeling van verzoekschriften
te regelen is niet echt nodig, omdat dit al geregeld kan worden en wordt in
de Algemene wet bestuursrecht. Daar komt nog bij dat de behandeling geen duidelijkheid
heeft opgeleverd over de regeling van behandeling van verzoekschriften door
de beide Kamers en door de verenigde vergadering.
Vanwege die onduidelijkheid die is blijven bestaan, is onze fractie tot
de conclusie gekomen dat dit wetsvoorstel niet gewenst is en wij zullen helaas
daartegen stemmen.
De heer Rehwinkel (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie zal tegen het onderhavige wetsvoorstel
stemmen. De noodzaak van de voorgestelde wijziging van de Grondwet is voor
ons in het gisteren met de minister van Binnenlandse Zaken gevoerde debat
niet komen vast te staan. De bewering dat de voorgenomen grondwetsherziening
noodzakelijk zou zijn om de wetgever de bevoegdheid te geven nadere regels
te stellen over de behandeling van verzoekschriften, is onjuist. De wetgever
heeft die bevoegdheid namelijk al. Met de regering zijn wij van mening dat
de overheid de morele plicht heeft om verzoekschriften in principe te behandelen
en te beantwoorden. Volgens mijn fractie zal het voorstel tot wijziging van
de Grondwet aan die algemene verplichting afdoen. De wet zal bepalen in welke
gevallen behandeling en beantwoording geboden is. Ingeval behandeling en beantwoording
niet specifiek zijn geregeld, kan twijfel ontstaan over genoemde morele plicht
tot behandeling en beantwoording als deze niet uitdrukkelijk in Grondwet of
wet staat vermeld. Burgers kunnen aan deze grondwetswijziging geen rechten
ontlenen. Hoewel mijn fractie voorstander is van nadere regelgeving ten aanzien
van de behandeling van verzoekschriften, acht zij deze grondwetswijziging
overbodig en onwenselijk.
De heer Hendriks:
Voorzitter! Ik verklaar hierbij tegen deze grondwetswijziging te zullen
stemmen, omdat zij op zeer gespannen voet met de Grondwet staat. Staatsrechtelijk
kan ik de wijziging niet steunen.
Artikel I wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het amendement-Scheltema-de Nie (stuk nr. 6).
De voorzitter:
Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks,
de SP, de PvdA, D66, de VVD en de groep-Nijpels voor dit amendement hebben
gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Artikel II, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-Scheltema-de
Nie (stuk nr. 6), wordt zonder stemming aangenomen.
De beweegreden wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks,
de SP, D66 en de VVD voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige
fracties ertegen, zodat het is verworpen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.