Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Aanpassing
en intrekking van een aantal wetten in verband met de opheffing van het adviesstelsel
in zaken van algemeen verbindende voorschriften en beleid van het Rijk alsmede
enkele overwegend technische aanpassingen van een aantal wetten (Aanpassingswet
herziening adviesstelsel) (24749).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Gabor (CDA):
Voorzitter! Ik heb het genoegen ook namens de fractie van de Partij van
de Arbeid te mogen spreken.
Het gaat om het zesde lid van artikel 39 van de huidige Politiewet. Daarin
is bepaald dat als de ministers wensen af te wijken van een besluit van de
Raad voor het korps landelijke politiediensten, de Kamer daarover onverwijld
wordt geïnformeerd, ook omtrent de motieven. In het huidige voorstel
tot aanpassing van de wet wordt hierin nog niet voorzien, er is een wat andere
formule voor gekozen. Vandaar dat mijn fractie een amendement heeft ingediend
om hierin alsnog te voorzien en te opereren conform de nu bestaande wetgeving.
Een pikante bijzonderheid is dat deze wijziging in 1993 in de Politiewet
is aangebracht als gevolg van een motie van de leden Stoffelen, Van der Heijden,
Dijkstal en Kohnstamm. Wellicht zou de staatssecretaris op grond daarvan toegeeflijk
kunnen zijn door het amendement over te nemen. Daar pleit ik sterk voor, omdat
ik vind dat de Kamer onverwijld over afwijkende besluiten zou moeten worden
geïnformeerd, opdat er zo nodig direct een debat over zou kunnen worden
gevoerd.
Staatssecretaris Kohnstamm:
Voorzitter! De heer Gabor wijst terecht op een motie-Stoffelen c.s., die
overigens al op 9 april 1992 was ingediend. Daarin werd de minister van Justitie
onder andere gevraagd, gelet op zijn verantwoordelijkheid tegenover de Staten-Generaal,
te motiveren wanneer er van een besluit van de genoemde raad zou worden afgeweken.
Daarin is overigens geen sprake van "terstond", noch van "aan de Tweede Kamer
rapporteren". Wel is vervolgens, daar heeft de heer Gabor gelijk in, bij de
totstandkoming van de Politiewet een curieuze tegenstelling geslopen tussen
het zesde lid van artikel 39 en het eerste lid van artikel 41. In het eerstgenoemde
artikel is sprake van "onder gelijktijdige kennisgeving aan beide Kamers der
Staten-Generaal", terwijl er in het andere artikel staat dat als er wordt
afgeweken van een advies van de Raad voor het korps landelijke politiediensten,
ten minste één keer per jaar het een en ander ter kennis van
de Staten-Generaal wordt gebracht. Nu geef ik toe dat er in dit wetsvoorstel
gekozen is voor de formulering van het eerste lid van artikel 41, omdat die
voor het kabinet juist iets prettiger is dan voor de Kamer, terwijl voor de
andere formulering het omgekeerde geldt. Ik heb dus zelfs geen begin van bezwaar
tegen de keuze die de heer Gabor bepleit, namelijk de formulering van het
zesde lid van artikel 39 volgen. Ik ben dan ook graag bereid om het amendement
van de heer Koekkoek op stuk nr. 9 over te nemen, want dat vormt de formele
weerslag hiervan.
Voorzitter! Omdat wij haast hebben met het totstandbrengen van dit overigens
hoofdzakelijk technische wetsvoorstel, zou ik de Kamer willen verzoeken om
het zo enigszins mogelijk nu zonder stemming aan te nemen, opdat het zo snel
mogelijk aan de Eerste Kamer kan worden voorgelegd en een en ander vóór
1 januari a.s. in het Staatsblad kan verschijnen.
De voorzitter:
Naar mij blijkt, bestaat er geen bezwaar tegen overneming door de regering
van het amendement-Koekkoek op stuk nr. 9, zodat het hierbij deel uitmaakt
van het wetsvoorstel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, het aldus gewijzigde wetsvoorstel zonder stemming aan te
nemen.