Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Ziekenfondswet en de Wet financiering volksverzekeringen, ter vereenvoudiging van de regeling betreffende het verlenen van rijksbijdragen aan de Algemene Kas, bedoeld in artikel 71 van de Ziekenfondswet, en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, alsmede tot het treffen van een wettelijke basis voor het verlenen van rijksbijdragen aan de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren (23652).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Voorzitter: Van Erp

Mevrouw Kamp (VVD):

Voorzitter! Het onderhavige wetsvoorstel beoogt een oplossing te bieden voor het probleem dat de procedure voor de verlening van rijksbijdragen aan het Algemene fonds bijzondere ziektekosten en de Algemene kas van de Ziekenfondswet niet meer aansluit bij het gebruik van deze bijdragen.

In 1991 constateerde de Rekenkamer dat de wettelijke basis van de bevoorschotting van de rijksbijdrage ontbrak. Dit wetsvoorstel lijkt een logische, zij het late reactie van de vorige regering – die heeft het ingediend; deze regering heeft het overgenomen – op deze vaststelling. Het beoogt niet meer en niet minder dan het aanpassen van de procedure aan het in de loop der jaren veranderde gebruik van de rijksbijdrage.

Mijn fractie heeft echter grote moeite met de wijze waarop de rijksbijdragen tegenwoordig worden gebruikt. Uit het feit dat de Tweede Kamer de motie-Bolkestein in meerderheid steunde, leid ik af dat de kamermeerderheid deze mening ook is toegedaan. Wij spraken toen af dat de premies voor werknemersverzekeringen in beginsel kostendekkend dienen te zijn, maar het onderhavige wetsvoorstel gaat uit van de rijksbijdrage als instrument van macro-economische politiek.

Door aanvaarding van dit wetsvoorstel zouden wij als het ware wettelijk vastleggen dat de rijksbijdragen als sturingselement worden gebruikt in de variabelen van koopkracht, lastendruk en financieringstekort, die met elkaar in verband worden gebracht. Wij laten het dan aan de regering over om te bepalen hoe iedere keer die verhouding zou kunnen zijn. Dat lijkt mijn fractie niet zoals het behoort. Wij menen dat de inkomenspolitiek in beginsel ergens anders thuishoort.

In de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel is gediscussieerd over de volledige uitwisselbaarheid van premies, eigen bijdragen en de rijksbijdrage. De regering kan niet precies aangeven wanneer deze uitwisselbaarheid door de Tweede Kamer is onderschreven, maar zij gaat er wel van uit dat de Kamer de uitwisselbaarheid onderschrijft. Voor de goede orde, mijn fractie onderschrijft die niet. Nogmaals, een dergelijke afspraak is nooit gemaakt tussen de Kamer en welk kabinet dan ook. De regering geeft in de memorie van antwoord ook aan dat de wenselijkheid van fiscalisering van verzekeringen aan de Kamer voorgelegd moet worden. Als wij dat willen, moeten wij daarover dus op een ander moment spreken. Dat kan natuurlijk niet in het kader van dit wetsvoorstel; daar hoort het niet thuis. En als wij er ooit over komen te spreken, zal mijn fractie te kennen geven dat zij het niet wenselijk vindt als wij uiteindelijk zouden kunnen vasthouden aan uitvoering van de motie-Bolkestein.

Dit wetsvoorstel vereenvoudigt naar mijn mening de mogelijkheid tot het verstrekken van de rijksbijdrage. Mijn fractie vreest echter dat aanvaarding van het wetsvoorstel er in de praktijk toe zal leiden dat het instrument rijksbijdrage nog vaker wordt gehanteerd voor zaken die niet in de sfeer van de premies voor de volksgezondheid thuishoren, ondanks de geruststellende woorden van de regering. Wij wijzen dan ook het wetsvoorstel in de huidige vorm af. Wij roepen de regering op om te komen met nieuwe wetgeving conform de aanbevelingen van de Rekenkamer.

Zoals de regering in de nota naar aanleiding van het eindverslag al aangaf te vermoeden, geeft de VVD-fractie de voorkeur aan de eerste variant van de Algemene Rekenkamer, waarin de hoogte wel bij wet wordt vastgesteld. Wij zien best het nadeel van deze variant waar de regering op wijst, namelijk dat bij tussentijdse mutaties de zware procedure van wetgeving gevolgd moet worden. Dat hebben wij ervoor over; wij zien het zelfs als een voordeel. Juist de procedurele drempel dat wijzigingen wetgeving vereisen, zal de regering hopelijk stimuleren tot terughoudendheid bij het gebruik van het instrument van de rijksbijdrage. Het wetsvoorstel kan dus niet op onze steun rekenen.

Voorzitter! Tot slot wil ik een opmerking richten tot mijn collega van de CDA-fractie, die zoëven in een ander debat appelleerde aan de motie-Bolkestein. Daar zijn wij het mee eens. Wij zitten echter in een coalitie. Ons ideaal is niet altijd te hanteren.

Ik wil u echter nog wat anders vertellen. Zojuist zei ik al dat van de rijksbijdrage voor het onderwerp waarover wij zojuist spraken, uw partij van de 2,7 mld. ook 2,3 mld. overeind hield. U heeft zo'n prachtige filosofie, maar het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, is niet ingediend door het kabinet, maar door het vorige kabinet, het kabinet-Lubbers III. Dat was uw partij. Laat ik dan eens kijken naar alle kabinetten waarin u zat, alle kabinetten na de motie-Bolkestein. Wat gebeurde er? De motie-Bolkestein kwam in 1993. De rijksbijdrage voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten, onder het kabinet-Lubbers III, vanaf 1990 tot 1994, laat bedragen zien van 1,5 mld. en 0,5 mld. op het laatst. Voor de ziekenfondskassen geldt weer hetzelfde verhaal. Het was onder het kabinet-Lubbers III. Weer een prachtige filosofie; u zat ook in een coalitie waarin u uw ideaal niet kon waar maken. In 1989 was er een bijdrage van 1,8 mld. aan de ziekenfondsen, in 1990, onder het kabinet-Lubbers III, opnieuw 1,8 mld., in 1991 2,7 mld., in 1993 2,3 mld. en in 1994, na de motie-Bolkestein, 2,8 mld. Waar praat u hier over?

De heer De Jong (CDA):

Dat is misschien wel een van de redenen dat wij in de oppositie zitten. En als u zo blijft doorgaan, komt u daar misschien ook nog wel in terecht.

Mijnheer de voorzitter! De CDA-fractie staat zeer huiverig tegenover dit wetsvoorstel. Wij zijn volstrekt op de hoogte, mevrouw Kamp, van het gebruik dat in de jaren tachtig van het instrument van de rijksbijdrage is gemaakt. Ook gaat ons niet onopgemerkt voorbij hetgeen op dit terrein is geregeld in het regeerakkoord, al was het alleen maar vanwege het debat dat wij vandaag hebben gevoerd. Maar er is de laatste jaren wel iets gebeurd dat twijfel doet rijzen aan het gebruik van rijksbijdragen aan sociale verzekeringen. Dat zal ook u niet zijn ontgaan. Het was het werk van de commissie-Buurmeijer dat uitmondde in de motie-Bolkestein. Het was de commissie-Willems, waarvan wij de enig overgebleven leden zijn, die ook heeft vastgesteld dat dit soort gebruikmaking van rijksbijdragen om inkomenspolitiek te kunnen voeren, een belemmering is om ooit tot een goede stelselherziening in de gezondheidszorg te komen.

De commissie-Willems is kennelijk niet overtuigend genoeg geweest. In elk geval is in het huidige regeerakkoord weer op grote schaal voorzien in het bedrijven van inkomenspolitiek met werknemersverzekeringspremies. Het werk van de commissie-Buurmeijer was aanleiding voor de motie-Bolkestein, waarin om kostendekkende premies werd gevraagd en het afschaffen van inkomenspolitiek via dit traject. Daarin past dus niet het nog langer bijplussen van de werknemersverzekeringen via subsidies door het Rijk.

De motie-Bolkestein is indertijd aangenomen met de steun van de VVD, het CDA en de RPF en daarnaast alle leden van de commissie-Buurmeijer, voor zover geen lid van die drie partijen. Wij staan nog steeds achter de inhoud van die motie. Door de VVD wordt dat wel met de mond beleden, maar zojuist heeft u daar weer tegen gestemd. Verleden jaar hebben wij de motie opnieuw ingediend. Toen heeft de VVD er ook tegen gestemd, maar wij blijven erbij dat ons enthousiasme voor dit wetsvoorstel dat toch een praktijk vastlegt die ons niet zint, zeer gering is. Als er dan toch al bij hoge uitzondering rijksbijdragen nodig mochten zijn, dan zijn in de schriftelijke behandeling andere wegen aangeduid. Mijn voorkeur zou dan uitgaan naar geoormerkte bijdragen en regeling bij wet.

De heer Oudkerk (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Aan de keuze voor toekenning van rijksbijdragen, met als gevolg dat inderdaad premies lager kunnen worden dan zonder rijksbijdragen, liggen nadrukkelijk overwegingen van koopkracht, lastendruk en financieringstekort ten grondslag. Laat daarover geen misverstand bestaan. In die zin kun je ook zeggen dat iedere aanpassing van de rijksbijdrage plaatsvindt op basis van begrotingswetgeving. Daar het bij deze wetgeving gaat om de wijziging van regels inzake de formele vaststelling van de rijksbijdrage, daar besluitvorming over de hoogte van de rijksbijdrage dus niet wordt beïnvloed en daar in feite over het instrument zelve niet wordt gepraat, kunnen wij in tegenstelling tot de twee vorige sprekers wel degelijk instemmen met dit wetsvoorstel.

De heer Van Boxtel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal het heel kort houden. Ook de fractie van D66 kan akkoord gaan met dit wetsvoorstel. Het gaat hier inderdaad om de regels en niet om de hoogte van de stortingen. Ik denk dat wij keer op keer moeten bespreken wanneer wat nodig is.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! In de richting van mevrouw Kamp merk ik op dat er absoluut geen vrees hoeft te zijn dat door dit wetsvoorstel het instrument van rijksbijdragen vaker kan worden ingezet. Het gaat hier eigenlijk om een betrekkelijk formele regeling. De situatie is bekend. Al jaren worden er voorschotten gegeven aan ziekenfonds- en AWBZ-kas zonder dat er eigenlijk een formele grondslag voor is. De Algemene Rekenkamer heeft daar herhaaldelijk bezwaar tegen gemaakt. In feite was er dus sprake van onrechtmatig handelen. De bedoeling van dit wetsvoorstel is alleen maar dat dergelijke voorschotten voortaan rechtmatig kunnen worden gegeven.

Nadat alle mogelijke varianten zijn overwogen, is gekozen voor een wet die het mogelijk maakt om ook kleine tussentijdse aanpassingen in het jaar te kunnen realiseren. Dat geldt ook voor grotere aanpassingen, maar daar gaat altijd een debat met de Kamer aan vooraf. Het gaat dan om majeure operaties, waarover ik dadelijk nog kom te spreken. Met dit wetsvoorstel is het dus inderdaad mogelijk om kleine bevoorschottingen te doen zonder dat de minister van VWS dan onrechtmatig handelt. Het wetsvoorstel zegt eigenlijk dat de rijksbijdragen die zijn toegekend achteraf als rechtmatig worden bestempeld. Maar nogmaals, de hoogte van de rijksbijdrage is inderdaad een kwestie van begrotingswetgeving. Als er omvangrijke afboekingen of bijboekingen plaatsvinden, gaat het gepaard met beslissingen van het kabinet waarover met de Kamer wordt gedebatteerd. Dat hebben wij ook in deze regeerperiode al meegemaakt. Ik noem de invoering van de Ziekenfondswet-franchise à 2 mld. Binnenkort is er de afschaffing. Dat betekent: min 2 mld. rijksbijdrage. Ook noem ik de matiging van de premiegevolgen van de overheveling per 1 januari a.s.: plus 2,7 mld. Het zijn allemaal zaken waarbij de Kamer volledig wordt betrokken.

Het is de regeling van een zaak die tot dusverre onrechtmatig was. Ik pleit er nogmaals met kracht voor om daarmee akkoord te gaan. Er zijn natuurlijk andere varianten denkbaar, zoals alles via de wet. Maar dan is het niet mogelijk om welke kleine tussentijdse aanpassing dan ook tot stand te brengen. Ik denk dan aan stortingen in de AWBZ-kas ten behoeve van de uitoefening van de Wet zwangerschapsafbreking. Dat zijn bedragen die van tevoren niet in te schatten zijn. Het is het ene jaar wat meer en het andere jaar wat minder. Dat zou dan iedere keer met wetgeving gepaard moeten gaan. Dat zou de situatie heel onwerkbaar maken.

Voorzitter! Het is mijn bedoeling om van deze gelegenheid gebruik te maken om een nota van wijziging in te dienen die technisch noodzakelijk is geworden, omdat in het voorliggende wetsvoorstel wordt verwezen naar artikel 45, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekering. Die verwijzing blijkt niet meer te kloppen sinds de inwerkingtreding onlangs van de gewijzigde Organisatiewet sociale verzekering, aangezien ten aanzien van artikel 45 de onderverdeling naar artikelleden is weggehaald. Tevens wil ik, gelet op het feit dat de parlementaire behandeling langer heeft geduurd dan was voorzien, het volgende wijzigen. Nu staat in de wet dat er sprake is van terugwerkende kracht per 1 januari 1995. Ik wil dat wijzigen in 1 januari 1996. Een nota van wijziging van die strekking, de tweede nota van wijziging, wil ik graag aan de Kamer voorleggen.

Voorzitter! Ik bevind mij nu toch in een wat moeilijke situatie. Vele kleinere fracties hebben hier niet het woord gevoerd. Uit hetgeen door de geachte afgevaardigden mevrouw Kamp en de heer De Jong is gezegd, krijg ik echter de indruk dat een aanzienlijk aantal kamerleden dit wetsvoorstel niet wil steunen. Ik verzoek de Kamer dan ook de behandeling op te schorten, zodat ik nader overleg kan voeren in het kabinet. Het is mogelijk dat mijn woorden enkele geachte afgevaardigden zodanig van mening hebben doen veranderen dat zij in tweede termijn het wetsvoorstel omarmen. Dan denk ik er waarschijnlijk iets anders over.

De voorzitter:

Op verzoek van de minister schors ik de beraadslaging totdat wij van haar nader bericht ontvangen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 18.50 uur tot 20.30 uur geschorst.

Naar boven