Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de in artikel 7 van de Wet persoonsregistraties opgenomen termijn voor het indienen van een voorstel van wet (24516).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het voorliggende wetsvoorstel beoogt een bescherming te geven aan buitengewoon gevoelige gegevens. Het zal de minister niet verbazen dat de VVD-fractie daarover geen dispuut wil voeren. Kortom, wij zijn het ermee eens dat die gegevens beschermd horen te worden.

Het dispuut gaat over iets anders. Waarom is opname van de gegevens die in het desbetreffende artikel genoemd worden, überhaupt nodig? In de voorbereiding verwees de minister als antwoord op deze schriftelijk gestelde vraag naar het Verdrag van Straatsburg uit 1981. Dat heb ik nagelezen. In het verdrag staat exact dezelfde opsomming die in het voorliggende wetsvoorstel staat. Dat biedt echter geen antwoord op de vraag waarom deze gegevens überhaupt geregistreerd worden.

Vervolgens ben ik gaan zoeken in de toelichtende verklaring bij het verdrag uit 1981. Ook daarin kon ik het antwoord op de vraag niet vinden. De vraag rijst dan ook of het anno 1996 nog nodig is dat bijvoorbeeld de politieke gezindheid nog op deze manier geregistreerd zou moeten worden. Of is dat, zoals ik zelf heb mogen meemaken, omdat de belastingdienst het nodig vond om op de omslag van het dossier mijn politieke voorkeur te vermelden? Ik moest zelfs een aangetekende brief versturen naar de hoofdontvanger, met het verzoek of hij dit wilde schrappen. Hij heeft mij per aangetekende brief laten weten dat hij dat "in welwillende overweging" zou nemen. Hij heeft het gewoon niet nodig, want ik ben simpel belastingsubject.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik bewonder de speurzin van mevrouw Van der Stoel. Ik vraag mij af of zij ook in Schuurman & Jordens heeft gekeken. Daarin wordt bij artikel 7 met zoveel woorden de toenmalige bewindspersoon van Justitie, de heer Korthals Altes, geciteerd. Hierin wordt aangegeven waarom deze gegevens nu zijn vermeld in de wet en tevens wordt daarbij met name dat Verdrag van Straatsburg genoemd als een van de redenen waarom het wordt opgenomen. Ik begrijp dus eigenlijk haar verwarring niet. Of is er daarna, sinds deze editie van Schuurman & Jordens, die uit 1992/1993 dateert, nog iets anders voorgevallen? Ik heb het niet kunnen bedenken, maar misschien zij wel.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Ik heb het niet kunnen vinden en ik heb mij allereerst gehouden aan de wijze waarop de minister de Kamer heeft beantwoord door te zeggen: leest u het verdrag er nog maar eens op na; in het verdrag kunt u daar het antwoord op vinden. Ik kon het echter niet vinden in het verdrag. Ik heb het ook niet gezien in het door mevrouw Scheltema geciteerde boekwerkje. Dat neemt niet weg dat de vraag nog steeds relevant is, anno 1996, of je überhaupt deze gegevens zou willen registreren en waarom je het dan zou willen registreren. Ik heb politieke gezondheid genoemd; er is ook de vraag of "ras" nog wel de formulering is die genoemd zou moeten worden. Overigens hebben wij die discussie al gevoerd bij de Wet bevordering arbeidskansen. Wie heeft er belangstelling voor om "seksualiteit/intiem levensgedrag" te registreren? Hoort dat bij de politie thuis? Moet de werkgever dat weten?

Dit zijn zo vragen en het is niet voor niets dat wij bij de voorberei ding hebben gevraagd: licht nu nog eens toe, waarom je dat vandaag de dag nog zou moeten willen weten. Voor alle duidelijkheid: zeker, die gegevens verdienen op zichzelf, àls je ze registreert, bescherming. Maar de grondslag voor registratie?

Voorzitter! Wij zouden de minister twee vragen willen voorleggen naar aanleiding van dit wetsvoorstel.

1. Is het mogelijk om registratie van deze gegevens te verbieden en, zo nee, waarom niet? Hierbij gaat het nog eens om de vraag: waarom zou je dit überhaupt registreren?

2. Is de minister bereid om in het Europese nog eens aan te kaarten of deze opsomming anno vandaag de dag – een wet wordt niet voor het verleden gemaakt, maar naar de toekomst toe – nog noodzakelijk is?

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het wetsvoorstel strekt ertoe om de termijn waarbinnen een wetsvoorstel betreffende gevoelige gegevens naar de Kamer moet worden gezonden, te verlengen tot 1 juni 1997. Dat houdt verband met een richtlijn van de Europese Unie die toch geïmplementeerd moet worden; die implementatie moet plaatsvinden vóór 24 juli 1998. De vraag die ik de minister in dit verband zou willen stellen, is of het haar zal lukken om vóór 1 juni 1997 het wetsvoorstel inzake bescherming van persoonsgegevens, ter uitvoering van deze richtlijn, bij de Kamer in te dienen.

Hoe staat het met de voorbereiding van dat wetsvoorstel en welke rol zullen daarbij de evaluatie-onderzoeken betreffende de Wet persoonsregistraties spelen die zijn uitgevoerd of zouden worden uitgevoerd? Ik verwijs in dit verband naar de bijlage bij de justitiebegroting 1996, waar te lezen is: "(...) in twee onderzoeken is nagegaan hoe de bestaande wetgeving functioneert in relatie tot de doelstellingen die er destijds mee zijn beoogd. Tevens zal worden onderzocht in hoeverre de doelstellingen nog steeds valide dan wel achterhaald zijn. De centrale vraag daarbij is in hoeverre het doel van de wet wordt gediend door de daartoe in de wet neergelegde instrumenten". En voorts: "de onderzoeken worden in 1995 afgerond". Welke rol spelen deze evaluatie-onderzoeken bij de voorbereiding van de wet inzake bescherming persoonsgegevens?

Eigenlijk zou ik het op prijs stellen, als de minister bereid zou zijn de Kamer een nota over de implementatie van de richtlijn te doen toekomen op een zodanig tijdstip dat de Kamer daar tijdig over kan beraadslagen, en natuurlijk met het doel dat het wetsvoorstel inzake bescherming persoonsgegevens vóór 1 juni 1997 de Kamer kan bereiken. Is de minister daartoe bereid?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De Wet persoonsregistraties regelt de bescherming van de persoonsgegevens die in enige administratie worden vastgelegd en gebruikt. Daarbij gaat het om zakelijke en persoonlijke persoonsgegevens. Het is zonder meer duidelijk dat deze laatste gegevens ernstig afbreuk zouden kunnen doen aan de bescherming van privacybelangen van mensen. Dit betreft bijvoorbeeld persoonsgegevens over geloofsovertuiging, etnische afkomst, seksualiteit, intiem levensgedrag en medische en psychologische gegevens.

Het vastleggen en het gebruik van deze persoonsgegevens is terecht met extra juridische waarborgen omgeven. Vanaf juni 1993 is deze bescherming tijdelijk geregeld in een AMvB. De afspraak was deze tijdelijke regeling vóór juni 1996 om te zetten in een specifieke wet op dit punt.

Voorzitter! Met dit wetsvoorstel kiest het kabinet ervoor hiervan af te zien en deze wettelijke beschermingsregeling te integreren in de Wet persoonsregistraties zelf.

De fractie van de PvdA is het eens met deze keuze. Daarom hebben wij ook een blanco verslag ingediend. Wij vinden het overigens terecht dat in deze wet de datum van 1 juni 1997 is opgenomen. Vóór die datum moet er bij de Kamer een herziening van de WPR zijn ingediend. Mocht dit laatste niet lukken, dan moet vóór die datum alsnog een specifieke beschermingswet voor gevoelige gegevens worden ingediend. Die datum in de wet – 1 juni 1997 – is dus een stok achter de deur of een vangnet. Het is ontzettend belangrijk dat die datum wordt gehaald.

Mijn vraag aan de minister is dan ook of de in 1995 gehouden evaluaties al zijn afgerond. Verlopen de voorbereidingen voor die ingrijpende herziening van de WPR, waarbij ook de Europese richtlijn in deze wet geïmplementeerd moet worden, volgens plan? Halen wij die datum niet, dan zitten wij diep in de problemen!

Voorzitter! Ik steun dan ook het verzoek van de heer Koekkoek om de Kamer vandaag mondeling en in de loop der tijd wellicht ook schriftelijk te informeren over de resultaten van de evaluaties en de manier waarop de Wet persoonsregistraties gewijzigd wordt.

Verder zou ik de minister willen vragen of uit de evaluaties blijkt of deze AMvB in de praktijk een adequate regeling is. Biedt deze AMvB wel voldoende bescherming voor die gevoelige gegevens? Mij komen wel eens andere geluiden ter ore. Met name medische gegevens lijken niet altijd even zorgvuldig te worden behandeld. Vorige week heeft mijn fractiegenote mevrouw Adelmund hierover schriftelijke vragen gesteld. De praktijk blijkt kennelijk nogal eens sterker dan de leer. Graag wil ik ook op dit punt een antwoord van de minister.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik wilde eigenlijk het woord niet voeren, omdat ik het volledig eens ben met het voorliggende wetsvoorstel. Daarin wordt een termijn genoemd en wordt de mogelijkheid geboden om de implementatie van de Europese richtlijn volledig conform de bedoelingen te doen plaatsvinden. Zo wordt een vangnet gecreëerd voor het geval implementatie niet tijdig lukt. De datum van 1 juni 1997 wordt daarbij aangehouden. Wij zijn het daar volledig mee eens. Ik heb één vraag aan de minister. Het is duidelijk dat steeds weer wordt verwezen naar het Verdrag van Straatsburg. Daarbij wordt aangegeven dat waarborgen gegeven moeten worden in verband met de privacy. Is er op dit terrein al jurisprudentie ontstaan? Ik kan mij voorstellen dat de minister die informatie op dit moment niet paraat heeft. Wellicht kan dit aspect worden meegenomen in de nota waar collega Koekkoek om heeft gevraagd. Het lijkt mij van belang om in dit heel gevoelige dossier Europees denken toe te passen en om waar nodig en mogelijk Europese maatstaven mee te wegen.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Het twistpunt is niet, zo blijkt uit alle bijdragen, dat gevoelige gegevens over individuele personen worden beschermd. Het is wel de vraag waarom deze gegevens überhaupt worden geregistreerd. Als je dat doet, dan moet je die gegevens beschermen. Maar wij gaan een beschermingsconstructie bedenken voor gegevens waarvan je je kunt afvragen: waarom willen wij die gegevens eigenlijk weten? In "Schuurman & Jordens" wordt die vraag niet beantwoord, zo hebben wij beiden geconstateerd.

U sprak over Europees harmoniëren, mevrouw Scheltema. Gelet op deze gevoelige gegevens denk ik dat wij ons nog eens moeten afvragen of wij daartoe wel moeten overgaan.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik weet dat er enige reserve is, om het zwak uit te drukken, bij de VVD-fractie als het gaat om Europees harmoniëren. Dat is bekend.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Wel als het om dit soort zaken gaat, dus zaken die de persoonlijke levenssfeer raken. In sommige Europese landen bestaan nog volstrekt andere opvattingen over juist een aantal van de gegevens die hier beschermd worden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

U heeft mij ook niet horen vertellen: laten wij klakkeloos overnemen wat er in andere Europese landen gebeurt. Ik zeg wel: laten wij kennis nemen van wat er gebeurt, opdat wij daarmee zo mogelijk ons voordeel kunnen doen. Het lijkt mij heel goed om niet de ogen te sluiten of oogkleppen voor te doen, maar om te kijken wat elders wordt bedacht. Maar het is anders als u zegt: waarom zou je zaken als godsdienst of politieke overtuiging registreren? Ik kan dan alleen constateren dàt het gebeurt. Je zult de kerkgenootschappen de kost moeten geven die hun eigen leden registreren.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Het is volstrekt logisch dat je je eigen lidmaten registreert, om in de terminologie van de kerk te blijven. Het is niet gevoelig dat het kerkgenootschap de eigen leden registreert. Maar waarom zouden anderen dat willen doen? Wie zijn die "anderen" die al deze gegevens willen weten?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ben met u van mening dat zo weinig mogelijk mensen dat moeten weten. Juist daarom is de beveiliging van privacygevoelige gegevens zo belangrijk. Je geeft waarborgen dat er op dit soort gevoelige terreinen maar heel weinig wordt geregistreerd. Daarom zijn de waarborgen nodig. En ik denk dat u en ik het daarover eens zijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Ik ben het eens met mevrouw Scheltema. Maar je mag natuurlijk alleen registreren als dat het doel ten goede komt. Dat is een heel strikte formulering. Het moet bij wijze van spreken bewezen zijn dat het het doel dient. Anders mag het niet. De organisaties die dat willen doen, moeten bewijzen dat het doel hiermee werkelijk gediend is. Is mevrouw Scheltema het met mij eens?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat is één van de kernelementen van de Wet persoonsregistraties. Het doel is bepalend voor wat je registreert. Juist bij de gevoelige persoonsgegevens is een extra waarborg noodzakelijk. Maar dat staat eigenlijk allemaal buiten het wetsvoorstel dat nu voorligt. Daarin wordt alleen de bestaande Wet persoonsregistraties aangepast op het punt van de termijnen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Wij zijn hier bijeen om een wetsvoorstel van een wel heel geringe strekking te bespreken, namelijk de verlenging van de termijn. De discussie beweegt zich echter op een geheel ander terrein, terwijl dat op dit moment in feite niet aan de orde is. Het zal uiteraard wel aan de orde komen op het moment dat wij gaan praten over de implementatie van de EG-richtlijn. Hiermee wil ik de discussie dus een beetje inkaderen. Het enige wat wij nu vragen, is de termijn in artikel 7, derde lid, te verlengen tot 1 juni 1997. In het advies van de Registratiekamer is, ook al een soort stok achter de deur, gezegd: zorg er nu voor dat je voor die tijd het wetsvoorstel hebt ingediend, want de rest van de tijd tot de termijn waarop de regeling geïmplementeerd moet zijn, heb je nodig om de rest van het traject af te werken. Die redenering is juist. Daarom hebben wij dit ook zo opgenomen.

De heer Koekkoek en mevrouw Van der Burg hebben gevraagd of wij het wel halen. Ik kan natuurlijk geen 100% garantie geven, maar de Kamer moet van mij aannemen dat wij op dit moment zeer druk bezig zijn met het opstellen van het wetsvoorstel. Het is een buitengewoon complexe materie. Er zijn inderdaad twee evaluatie-onderzoeken geweest; een wetgevingsevaluatie en een sociaal-maatschappelijke evaluatie die beide hebben geresulteerd in een boek van ongeveer dezelfde omvang. Die onderzoeken zijn dus gereed. Zij zijn verschenen en zijn ook verkrijgbaar. Het spreekt vanzelf – wij hebben immers de opdracht gegeven om die onderzoeken te doen – dat wij de uitkomsten daarvan gebruiken als basis voor de opstelling van de nieuwe wet.

De heer Koekkoek heeft gevraagd of ik een nota kan sturen over de implementatie van richtlijn. Mevrouw Van der Burg heeft zich hierbij aangesloten. Uiteraard wil ik een nota sturen waarin het tijdschema wordt aangegeven waarmee wij hiermee voort denken te gaan. Daarin kan misschien ook een aantal hoofdpunten worden aangegeven. Wanneer de leden evenwel van mij vragen om een nota te maken waarin allerlei dilemma's en voorstellen al worden uitgewerkt, moet ik zeggen dat wij dat volgens mij niet moeten doen. Daardoor wordt namelijk tijd gevergd van de mensen die uiteindelijk het wetsvoorstel moeten maken. Als de Kamer het verzoek van de heer Koekkoek volgens mijn interpretatie wil accorderen, dus in die zin dat ik de Kamer zal laten weten wat wij aan het doen zijn en wanneer wij wat gereed zullen hebben, dan wil ik daar graag aan voldoen. Ik heb er echter echt moeite mee om een nota te maken met allerlei inhoudelijke bespiegelingen. Dat kost gewoon ontzettend veel tijd. Zo'n nota kan ik ook niet veel eerder toezeggen dan voor het einde van het jaar. Naar mijn idee leidt dit tot niets.

Er is gevraagd naar de conclusies van de evaluatie-onderzoeken. Ik verwijs naar de boekwerken die verkrijgbaar zijn. Er zijn ook persberichten over. Ik kan de Kamer die persberichten natuurlijk nogmaals toesturen, ook al heb ik haar die reeds toegestuurd. Dan krijgt men evenwel een idee waar het zo'n beetje over gaat.

Het punt waar mevrouw Van der Stoel over heeft gesproken, is een heel heikel punt. Het is ook een punt van voortdurende discussie. Ik begrijp dat ik de vraag van mevrouw Van der Stoel verkeerd heb begrepen, toen ik de nota naar aanleiding van het verslag maakte. Het antwoord dat daarin gegeven is, is in feite geen antwoord op de vraag waarom dit soort gegevens eigenlijk geregistreerd moet worden. De achterliggende gedachte daarbij – die wordt hier ook verwoord – is dat wij met het vastleggen van dit soort gegevens buitengewoon terughoudend moeten zijn. Ik ben het daar volledig mee eens. Het is natuurlijk iets anders of je dit soort gegevens vastlegt of dat het gaat om zakelijke gegevens als naam, adres, woonplaats etcetera. Het uitgangspunt moet dan ook zijn: niet vastleggen. Dat was in feite ook het uitgangspunt in de Europese richtlijn.

In een aantal gevallen zul je echter toch moeten overgaan tot het vastleggen van deze regels. In artikel 8 van de richtlijn wordt duidelijk omschreven dat er een relatie moet zijn met het doel van degene die de gegevens vastlegt. In het Besluit gevoelige gegevens – dat is de AMvB die op dit moment geldt – is duidelijk aangegeven welke organisatie voor welk doel welke gegevens mag vastleggen. Ook moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de politie die bepaalde gegevens nodig heeft. Het is natuurlijk een heel gevoelig gegeven, maar bijvoorbeeld seksualiteit en intiem levensgedrag kan van belang zijn bij het opsporen van bepaalde categorieën delicten. Een ieder weet dat de aanduiding "pedofiel" gevoelig ligt, maar in een bepaald verband kan het toch wel nuttig zijn om dat vast te leggen. Maar nogmaals, dat moet alleen het doel dienen dat daartoe uitdrukkelijk is genoemd.

Hetzelfde geldt in feite voor ziekenhuizen, politie, reclassering, strafrechtelijk verleden etcetera. De manier waarop het op dit moment in het Besluit gevoelige gegevens is vastgelegd, is voor dit moment bevredigend. Daarover zijn weinig klachten. Mevrouw Van der Burg refereert aan klachten uit de medische sector, maar die liggen niet zozeer aan het besluit – daarin is het volgens mij goed geregeld – maar aan de manier waarop in de praktijk met die gegevens wordt omgegaan. Dat is een ander probleem, waarop wij zullen moeten toezien. Ik denk dat dat onder meer een zaak is van de Registratiekamer. Dit sluit aan bij de vraag van mevrouw Scheltema, of hierover jurisprudentie bestaat. Voor de burgerlijke rechter is vrij weinig jurisprudentie over deze kwestie, maar de Registratiekamer heeft natuurlijk een aantal richtinggevende uitspraken gedaan. Ik kan die op dit moment niet reproduceren, maar dit zal zeker bij de wetgeving aan de orde komen.

Verder komt bij de wetgeving de hele positie van de Registratiekamer aan de orde, inclusief de vraag in hoeverre deze een controlerende taak heeft. Voor het probleem dat mevrouw Van der Burg signaleert, dat in de praktijk altijd mogelijk zal blijven, zal er een instantie moeten zijn die zorgt dat men wel op de goede manier, volgens de goede regels, met die gegevens omgaat. Dat is een kwestie die ook aan de orde zal komen als we het hebben over de inhoud. De evaluatie-onderzoeken over de WPR geven geen bijzondere klachten aan over het functioneren van het Besluit gevoelige gegevens.

Voorzitter! Ik zal de Kamer een nota toesturen, met daarin de procedures en een aantal hoofdpunten die aan de orde zullen komen. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer in elk geval de persberichten van de evaluatie-onderzoeken krijgt.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! De beantwoording door de minister heeft er in elk geval wel toe geleid dat we over en weer begrijpen waarom volgens mij niet eerst gegevens mogen worden beschermd, zonder daarbij de vraag te stellen of die gegevens überhaupt wel nodig zijn. De minister zegt daarbij onder meer dat de politie een aantal van die gegevens nodig kan hebben. Misschien is het goed om op termijn, bij het opstellen van de stukken die de minister aankondigde, ook nog eens te kijken naar de landelijke meldingsformulieren van de politie, om te kijken wat daarop geregistreerd wordt. Daarbij rijst de vraag, of dat allemaal wel terecht is.

De minister zegt dat een aantal gegevens beschikbaar moet zijn in verband met opsporing. Waarom zit dat aspect in deze wet, en waarom valt het niet onder de justitiële documentatie? Daarnaast heb ik nog gevraagd of de minister wil peilen of er in Europees verband nog steeds behoefte is aan dit rijtje gegevens. Een en ander is via een verdrag tot stand gekomen, en dat verdrag laat ieder afzonderlijk land de ruimte om de lijst met gevoelige gegevens, genoemd in het voorliggende stuk, uit te breiden.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie is de minister zeer erkentelijk voor haar beantwoording en voor de toezegging om met een nota te komen – nog dit kalenderjaar, heb ik begrepen – waarin de procedures en de hoofdpunten van de nieuwe wet inzake bescherming persoonsgegevens aan de orde worden gesteld. Ik vraag de minister of zij in die nota ook aandacht wil schenken aan de hoofdpunten uit de evaluatie-onderzoeken die tot nu zijn verricht. Dat hoeft niet tot in detail, maar ik vraag wel om hoofdpunten. De Kamer stelt immers prijs op wetsevaluatie, en het is daarbij gebruikelijk dat het kabinet daarop reageert en laat weten wat er met de evaluatie zal gebeuren en welke conclusies daaraan worden verbonden.

De minister heeft gesproken over twee evaluatie-onderzoeken. Dat is juist, maar in de bijlage bij de justitiebegroting wordt ook gezegd dat "zal" worden onderzocht in hoeverre de doelstellingen van de Wet persoonsregistraties nog steeds valide dan wel achterhaald zijn. Daar wordt vervolgens een centrale vraag aan toegevoegd. Heeft dat onderzoek al plaatsgevonden? De minister heeft daar niet over gesproken. Zij heeft het wel over eerdere boekwerken, maar niet over het onderzoek dat in de justitiebegroting werd aangekondigd. Daar krijg ik nog graag een reactie op.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Aan het adres van mevrouw Van der Stoel merk ik op dat in de richtlijn die de EG heeft vastgesteld, vastligt wat voor gegevens er kunnen worden geregistreerd.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

...welke gegevens strenge beschermingswaarborgen behoeven.

Minister Sorgdrager:

Ja, maar er staat ook in wat voor gegevens vastgelegd zouden kunnen worden. Het is heel moeilijk om vervolgens in een land een verbod op te nemen voor het vastleggen van die gegevens. Deze discussie voeren wij overigens verder als wij het hebben over de implementatie van de richtlijn. Daar staat vervolgens in – daar heeft mevrouw Van der Stoel gelijk in – dat bepaalde gegevens een bijzondere bescherming behoeven. Dat klopt.

Waarom wordt dit in de wet inzake bescherming persoonsgegevens vastgelegd en niet in de wet besluit politieregisters? Daar hebben wij het over. Deze wet is de basis voor de vastlegging en bescherming van persoonsgegevens. Allerlei andere wetten zijn daarvan afgeleid. Dit is de Europese regelgeving, met de implementatie. Vervolgens hebben wij in Nederland een aantal regelingen die dit specifiek voor een bepaalde organisatie regelen. Wij moeten dus eerst een basis in de wet vinden. Vervolgens moeten wij het uitwerken voor bepaalde organisaties.

De heer Koekkoek vraagt naar de nota. Het gaat om een procedurele nota, waarmee niet tot het eind van het jaar behoeft te worden gewacht. Als de heer Koekkoek mij echter te veel vraagt, dan moet ik een grote nota schrijven, maar dat kost heel veel capaciteit. Ik zeg dat niet toe. Ik zeg een nota toe, waarin zal worden ingegaan op de procedure, het tijdsschema en de hoofdpunten die in het kader van het wetsvoorstel een rol spelen. Uiteraard zijn dat de punten die in het evaluatie-onderzoek aan de orde zijn gekomen. Die punten moeten nu eenmaal worden geregeld. Ik kan echter geen wetsvoorstel voorbereiden, via een zeer strak tijdsschema, en tegelijkertijd een nota schrijven, waarin expliciet wordt ingegaan op een aantal hoofdpunten.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik heb niet gevraagd om een uitvoerige nota. Ik heb gevraagd om in de nota, die mede over de hoofdpunten van de nieuwe wet zal gaan, aandacht te schenken aan de hoofdpunten uit de evaluatie. Ik begrijp dat de minister daartoe bereid is.

Minister Sorgdrager:

Ja. Ik zal een aantal hoofdpunten aangegeven, maar ik ga die niet uitwerken, met allerlei meningen daarbij. Wij zijn nu juist bezig met het vormen van die meningen. Dat zou dubbel werk zijn. Dat is op dit moment niet zinvol.

De heer Koekkoek stelt verder dat als ik een evaluatie-onderzoek naar de wet doe, ter voorbereiding van een nieuw wetsvoorstel, daar een kabinetsreactie op moet komen. Dat is niet het geval. Het kan zijn dat op een bepaald onderzoek een kabinetsreactie volgt en dat daarin wordt aangegeven wat met de resultaten van dat onderzoek wordt gedaan. Dit onderzoek is echter verricht in het kader van de voorbereiding van de nieuwe Wet persoonsregistraties. Ik ga niet nog eens commentaar geven op de evaluatie-onderzoeken. Dan houden wij elkaar steeds bezig met stukken papier, maar dat bevordert de effectiviteit niet.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik neem toch aan dat de minister conclusies uit die evaluaties wil trekken. Die conclusies krijgen wij bij het wetsvoorstel.

Minister Sorgdrager:

Ja, natuurlijk.

De heer Koekkoek (CDA):

Dan bestaat het risico dat de Kamer een uitgewerkt wetsvoorstel krijgt, waarvan zij zegt: minister, het spijt ons, maar wij delen uw conclusies niet.

Minister Sorgdrager:

Dat kan zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Vandaar dat ik wijs...

Minister Sorgdrager:

Dat kan zijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Mag ik uitspreken?

De voorzitter:

Dat bepaal ik. Het woord is aan de minister.

Minister Sorgdrager:

Het is logisch dat de uitkomsten van het onderzoek worden verwerkt in het wetsvoorstel. Als u het daar niet mee eens bent, kunt u daarop amendementen indienen. Misschien zullen wij over het voorontwerp met elkaar nog een discussie voeren, maar het is toch niet de bedoeling om over elk onderwerp een dikke nota te maken en daarover te discussiëren voordat ik een wetsvoorstel kan indienen. Wij moeten niet op zo'n standaardmanier met evaluaties etc. omgaan.

Hetzelfde geldt voor de doelstellingen van de wet. Bij de totstandkoming van de EG-richtlijn is natuurlijk gediscussieerd over de vraag wat de doelstelling van bescherming van persoonsgegevens en van registratie ervan in het algemeen is. Dat onderwerp zal natuurlijk opnieuw aan de orde zijn bij de discussie over het wetsvoorstel. Ik stel daarom voor over de inhoudelijke kant van de zaak op die datum te discussiëren en ons nu te beperken tot het punt van de verlenging van de termijn.

De heer Koekkoek (CDA):

Ik had de minister gevraagd naar het vervolgonderzoek waarvan sprake is in de bijlage bij de memorie van toelichting. Daar is zij nog niet op ingegaan.

Minister Sorgdrager:

Dat onderzoek is niet uitbesteed aan een instantie. Dat gebeurt intern op het ministerie en het wordt verwerkt in de voorstellen voor de nieuwe wet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Naar boven